4 Handleiding voor de Groepsmeter Sociale Contacten
Het derde deelinstrument in de Kwaliteitsmonitor BSO is de Groepsmeter Sociale Contacten. Dit meetinstrument geeft inzicht in de mogelijkheden van kinderen om sociale relaties op te bouwen en uit te bouwen op de buitenschoolse opvang. Het gaat daarbij om voldoende regelmaat in de contacten die zij met andere kinderen, vrienden, op de buitenschoolse opvang hebben. En het gaat om voldoende contact met de pedagogisch medewerkers om ook met hen een vertrouwde relatie te kunnen opbouwen. De Groepsmeter werkt via het invoeren van een aantal administratieve gegevens in de computer. Het programma staat op de bijgevoegde cd-rom (achter in het boek). De Groepsmeter voert een aantal berekeningen uit die zichtbaar maken hoe vaak kinderen dezelfde kinderen en dezelfde pedagogische medewerkers tegenkomen als zij op de buitenschoolse opvang zijn. Het geeft ook inzicht in de gemiddelde staf-kindratio en de groepsgrootte.
4.1 Inhoud en achtergrond Met de Groepsmeter Sociale Contacten voor de BSO (hierna kortweg aangeduid als de Groepsmeter) wordt inzicht verkregen in vier kenmerken die belangrijk zijn voor de structurele kwaliteit van de buitenschoolse opvang: 1. de groepsstabiliteit: hebben de kinderen in een groep vaste vertrouwde kinderen (van hun eigen leeftijd en sekse) om zich heen? 2. de stafstabiliteit: hebben de kinderen vaste vertrouwde pedagogisch medewerkers? 3. de staf-kindratio: zijn er voldoende pedagogisch medewerkers voor het aantal kinderen? 4. de groepsgrootte: zitten er niet te veel kinderen in de groep? Voor de Groepsmeter bedoelen we met de term ‘staf’ de beroepskrachten op de groep, oftewel de pedagogisch medewerkers. De managementmedewerkers en degenen die zorgen voor administratieve ondersteuning worden hier niet meegerekend. Een goede stafstabiliteit en staf-kindratio kunnen bevorderlijk zijn voor de individuele aandacht die kinderen krijgen van pedagogisch medewerkers, en voor de mate waarin pedagogisch medewerkers en kinderen elkaar goed kunnen leren kennen. En een adequate groepsgrootte beschermt hen tegen te veel prikkels van onoverzichtelijk veel kinderen. 4. Handleiding voor de Groepsmeter Sociale Contacten
85
Echter, als hoofddoel van de Groepsmeter zien we de groepsstabiliteit: het in kaart brengen van de relaties die kinderen (kunnen) hebben met andere kinderen van dezelfde leeftijd en sekse. In de Groepsmeter gaat het om de contacten tussen kinderen op de buitenschoolse opvang. Er wordt niet meegenomen of kinderen elkaar al kennen vanuit hun klas, school, buurt, sportclub, enzovoort. Dat zou de administratie te omslachtig maken. Kinderen in de basisschoolleeftijd spelen het liefst met leeftijdgenoten. Ze spelen ook wel met jongere of oudere kinderen, maar met leeftijdgenoten kunnen zij het gemakkelijkst vriendschappen sluiten en onderhouden. Zonder leeftijdgenoten voelen kinderen zich vaak eenzaam in een groep. Het is van belang dat er in elk geval enkele leeftijdgenoten in de groep zijn van dezelfde sekse. Voor kinderen van circa zes jaar en ouder wordt het spelen met leeftijdgenoten van de eigen sekse steeds belangrijker. Als kinderen zelf mogen kiezen, dan spelen ze in 60% van de gevallen met kinderen van de eigen leeftijd en sekse, en in 30% van de gevallen in gemengde groepjes. Het komt maar sporadisch voor dat ze als enige jongen of enig meisje met één of meer kinderen van de andere sekse spelen. Eigen seksegenoten in de groep dragen bij aan een veilig gevoel, zelfs al spelen de kinderen niet samen. Voor meer theoretische verdieping over het onderwerp sociale contacten verwijzen we naar het Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar (Schreuder et al., 2011). In hoofdstuk 5 ‘Relaties in de groep’ en hoofdstuk 12 ‘Organisatie van de groep’ komt aan de orde waarom sociale relaties belangrijk zijn voor kinderen en hoe de buitenschoolse opvang daaraan kan bijdragen. Als maat voor de groepsstabiliteit is in de Groepsmeter gekozen voor de mate waarin kinderen binnen een week herhaald contact hebben met dezelfde groepsgenoten. Deze maat wordt berekend voor de totale groep kinderen, de groep leeftijdgenoten en de groep leeftijdgenoten van dezelfde sekse. Een leeftijdgenoot is daarbij gedefinieerd als ‘een kind met de leeftijd van het kind plus of min een jaar’.
4.2 Werkwijze en handleiding De Groepsmeter bestaat uit een handleiding en een computerprogramma in Excel, dat op de bijgevoegde cd-rom (achter in het boek) staat met aanwijzingen voor het invullen. De Groepsmeter is gebaseerd op deel III van de NCKO-Kwaliteitsmonitor (Gevers Deynoot-Schaub et al., 2009) 86
De Kwaliteitsmonitor BSO
en op het boek Fijn je weer te zien (Kwok & Schreuder, 2010). We geven hierna eerst weer voor welke groep de Groepsmeter wordt ingevuld, en vervolgens welke gegevens ervoor nodig zijn. Groep waarvoor de Groepsmeter wordt ingevuld De kinderen in de BSO worden ingedeeld in ‘basisgroepen’ volgens de regelgeving van de GGD, met vaste pedagogisch medewerkers en een eigen groepsruimte. In sommige organisaties is er vooral sprake van een groepsindeling ‘op papier’, in andere functioneren de basisgroepen ook daadwerkelijk als groepen waarin de kinderen tijdens de BSO-tijd verblijven. Hoe het gaat in de praktijk hangt onder andere af van de grootte van de organisatie. Er komen allerlei varianten voor. Zo kan het zijn dat kinderen wel binnenkomen in de basisgroep, maar zich na het eten en drinken verspreiden over het hele gebouw en de buitenruimte. Soms gaan zij naar een georganiseerde activiteit buiten de locatie. Ook komt voor dat kinderen binnenkomen per verdieping, per leeftijdsgroep, per basisschool of allemaal in één centrale ruimte, en vervolgens zelf kiezen bij wie of bij welke activiteit zij zich aansluiten. Vaak, maar niet altijd, komen ze aan het eind van de middag weer bij elkaar in hun basisgroep. De Groepsmeter kan het best worden ingevuld voor de situatie waarin de kinderen de meeste tijd doorbrengen. We noemen dit de primaire groep. Een voorbeeld van zo’n primaire groep is de leeftijdsgroep waarin de kinderen samen spelen, of de verdieping waarop ze bij elkaar zijn. Maar het kan natuurlijk ook gewoon de basisgroep zijn. Soms brengen kinderen veel tijd door in georganiseerde activiteiten. Ze hebben zich bijvoorbeeld voor drie maanden voor een sportactiviteit ingeschreven. Ook voor deze activiteitengroepen kan de Groepsmeter worden ingevuld. De BSO bepaalt zelf voor welke groepssituatie(s) zij de groepsstabiliteit wil analyseren. Dat zal meestal de groep zijn waarin de kinderen de meeste tijd verkeren. Wij zetten de keuzemogelijkheden hieronder nog eens op een rijtje: u de basisgroep u twee in ruimte aan elkaar gekoppelde basisgroepen u een verdieping waarop kinderen (van een bepaalde leeftijd) samenspelen u een activiteitengroep u het hele centrum voor buitenschoolse opvang Je kunt beginnen met de Groepsmeter in te vullen voor één groep, om een beeld te krijgen van de opbrengst. Daarna kun je hem invullen voor 4. Handleiding voor de Groepsmeter Sociale Contacten
87
verschillende groepen, zodat je zicht krijgt op de stand van zaken in de verschillende groepssituaties. Benodigde gegevens Voor het invullen van de Groepsmeter zijn administratieve gegevens nodig over de bezetting van pedagogisch medewerkers en kinderen op de groep. De keuze van de groep is aan de BSO (zie vorige paragraaf). De gegevens worden gedurende één week ingevuld. Het programma berekent dan automatisch de structurele kwaliteitsmaten: groepsstabiliteit, stafstabiliteit, groepsgrootte en staf-kindratio. Het invullen van de gegevens kan in principe door een administratief medewerker worden gedaan, maar ook door de locatiemanager of een pedagogisch medewerker. Hoeveel tijd het invullen kost, hangt af van het aantal groepen en kinderen waarvoor dit gebeurt. In de praktijk blijkt de gevraagde tijd geen beletsel te zijn voor het gebruik. Belangrijk is om het bestand aan gegevens goed (centraal) te beheren. Dit maakt het mogelijk om vergelijkingen te maken tussen groepen en tussen verschillende meetmomenten. De structurele kwaliteitsmaten kunnen over de tijd fluctueren. Het is daarom aan te bevelen de Groepsmeter met enige regelmaat te gebruiken, bijvoorbeeld elk kwartaal.
4.3 Resultaten De Groepsmeter berekent voor de gekozen groep de vier structurele kwaliteitsmaten: groepsstabiliteit, stafstabiliteit, groepsgrootte en stafkindratio. Daarnaast levert de groepsmeter specifieke informatie over de groepsstabiliteit binnen groepen kinderen van dezelfde leeftijd en sekse, en aanvullende gegevens over hoe de groep is samengesteld qua leeftijd en sekse.
De Groepsmeter geeft antwoord op vragen als: u Hoeveel verschillende kinderen ziet een kind per week? u Hoeveel verschillende leeftijdgenoten ziet een kind per week? u Hoeveel verschillende leeftijdgenoten van dezelfde sekse ziet een kind per week? u Komt een kind regelmatig dezelfde kinderen tegen in de groep?
88
De Kwaliteitsmonitor BSO
u Komt een kind regelmatig dezelfde kinderen van ongeveer
dezelfde leeftijd tegen in de groep? u Komt een jongen/meisje regelmatig dezelfde jongens/meisjes van ongeveer dezelfde leeftijd tegen in de groep? u Komen kinderen in de groep als geheel regelmatig dezelfde kinderen (van ongeveer dezelfde leeftijd en/of sekse) tegen in de groep? u Hoe is de leeftijdsverdeling in de groep? u Hoe is de sekseverdeling in de groep? u Hoe is de verdeling van het aantal kinderen over de dagen in de week? u Wat is de parttime factor (aantal kinderen dat 1, 2, 3, 4, 5 dagen per week komt)? u Hoeveel verschillende pedagogisch medewerkers ziet een kind per week? u Komt een kind regelmatig dezelfde pedagogisch medewerkers tegen? u Komen kinderen in de groep als geheel regelmatig dezelfde pedagogisch medewerkers tegen? u Wat is de groepsgrootte? u Overschrijdt de groepsgrootte de maximaal toegestane waarde? u Wat is de staf-kindratio? u Overschrijdt de staf-kindratio de maximaal toegestane waarde?
In de volgende paragrafen gaan we verder in op de vier structurele kwaliteitsmaten. We beschrijven de betekenis van de verschillende scores en geven enkele handvatten om de Groepsmeter te gebruiken als aanzet tot kwaliteitsverbetering.
4.3.1 Groepsstabiliteit Het uitgangspunt bij groepsstabiliteit is: in welke mate komen kinderen op de dagen dat zij aanwezig zijn op de BSO in één week dezelfde kinderen tegen in hun groep? Hoe vaker zij dezelfde kinderen tegenkomen, hoe hoger de stabiliteit. Die wordt uitgedrukt in een percentage, de zogenoemde stabiliteitsindex. De Groepsmeter berekent de stabiliteit voor elk individueel kind in de groep en voor de groep als geheel. Er bestaan ove4. Handleiding voor de Groepsmeter Sociale Contacten
89
rigens geen vastgelegde normen voor de stabiliteitsscores zoals berekend met de Groepsmeter. Dat houdt in dat de interpretatie van de uitkomsten als goed, voldoende of zwak een eigen beoordeling vraagt door de organisatie. Daarbij zal vanzelf een dilemma optreden: wat goed is voor dit kind of voor de kinderen (veel stabiliteit), is niet altijd haalbaar voor de organisatie. Dit onderwerp wordt beter bespreekbaar als de gegevens op tafel liggen. Groepsstabiliteitsindex per kind = Individuele groepsstabiliteitsindex Stel dat kind A van maandag tot en met donderdag op de groep aanwezig is. Kind B is er alleen op maandag en dinsdag. Bij kind A is er dan op dinsdag een herhaald contact met kind B, maar niet op woensdag en donderdag. Er zijn voor kind A dus drie herhaalde contacten met kind B mogelijk, waarvan er maar één plaatsvindt. De stabiliteit van kind A naar kind B is in dit geval 33%. Kind B echter ziet op maandag én dinsdag (de dagen dat het aanwezig is) altijd kind A. De stabiliteit van kind B naar kind A is in dit geval dus 100%. Op deze manier wordt per kind voor ieder ander kind in zijn groep de stabiliteit berekend. Hierover wordt per kind een gemiddelde berekend: de individuele groepsstabiliteitsindex. Een kind met een lage score komt maar weinig dezelfde kinderen tegen op de dagen dat het op de BSO is. Een kind met een hoge score ontmoet op de BSO juist vaak dezelfde kinderen. Voor het opbouwen van een relatie met andere kinderen zijn (veel) herhaalde contacten nodig. Daarbij zijn contacten met kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd extra belangrijk. Om die reden berekent de Groepsmeter ook een groepsstabiliteitsindex voor elk kind met kinderen die ongeveer dezelfde leeftijd hebben. De grens is gesteld op één jaar jonger of ouder dan het betreffende kind. Een hoge score betekent dan dat het kind vaak dezelfde leeftijdgenootjes tegenkomt, een lage score dat het kind maar weinig dezelfde leeftijdgenootjes tegenkomt. Naarmate kinderen wat ouder zijn, wordt naast de leeftijd ook de sekse van andere kinderen belangrijk. Daarom berekent de Groepsmeter ook een groepsstabiliteitsindex voor elk kind met leeftijdgenootjes van dezelfde sekse. Een hoge score betekent dan dat een jongen vaak jongens van zijn eigen leeftijd tegenkomt en een lage score dat een jongen maar weinig jongens van zijn eigen leeftijd regelmatig ziet. Hetzelfde geldt natuurlijk voor meisjes.
90
De Kwaliteitsmonitor BSO
Groepsstabiliteitsindex van de groep Als we alle individuele groepsstabiliteitsindexen van de kinderen in één groep bij elkaar optellen en middelen, is het resultaat de groepsstabiliteitsindex voor de totale groep. Een hoge score op de groepsstabiliteitsindex betekent dat de kinderen in de groep elkaar over het geheel genomen vaak tegenkomen. Een lage score betekent dat kinderen in de groep, op de dagen dat ze er zijn, veel verschillende kinderen tegenkomen. Op dezelfde manier wordt ook de groepsstabiliteitsindex berekend voor de leeftijdgenoten binnen de groep. Een hoge score betekent dan dat kinderen over het geheel genomen veel leeftijdgenoten herhaald tegenkomen in de groep. Een lage score dat er weinig kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd zijn die elkaar vaker in een week tegenkomen op de BSO. Ook wordt er een stabiliteitsindex berekend voor de groep leeftijdgenoten van dezelfde sekse. Een hoge score betekent dat jongens over geheel genomen regelmatig dezelfde jongens van hun eigen leeftijd tegenkomen. Bij een lage score komen zij weinig jongens van hun eigen leeftijd herhaald tegen. Voor meisjes geldt natuurlijk hetzelfde. Voor kinderen die slechts één dag in de week komen, kan geen stabiliteitsindex worden berekend. Voor hen is er immers binnen één week geen herhaald contact met andere kinderen mogelijk. De ééndagskinderen doen echter wel mee in het berekenen van de individuele groepsstabiliteitsindex van de andere kinderen en van de groepsstabiliteitsindex van de hele groep, aangezien zij wel van invloed zijn op de stabiliteitsbeleving van andere kinderen die meer dagen komen. Werken met de indexen voor groepsstabiliteit De stabiliteitsgegevens bieden verschillende mogelijkheden. u Groepsstabiliteit monitoren. Je kunt met de verkregen gegevens zien hoe hoog de stabiliteit voor de groep als geheel is en nagaan of deze voldoet aan de norm die de organisatie zelf daarvoor heeft bepaald. Die norm kan bijvoorbeeld gebaseerd worden op de uitkomsten van een eerste gebruik van de Groepsmeter. Wanneer bij die eerste meting is gevonden dat er in twee groepen sprake is van een groepsstabiliteit van minder dan 40%, terwijl in alle andere groepen de groepsstabiliteit boven de 50% ligt, kan als streefnorm voor een volgende meting gekozen worden voor een groepsstabiliteit van 50% in alle groepen. Dat houdt in dat voor de twee groepen waar de stabiliteit lager was acties worden ondernomen om de stabiliteit te verhogen. Een ander voorbeeld: als bij de eerste meting alle groepen een groepsstabiliteits4. Handleiding voor de Groepsmeter Sociale Contacten
91
index hadden van 50% of meer, terwijl dat in de tweede meting voor enkele groepen is gedaald naar 30%, dan kan de organisatie nagaan of er iets in het (intake)beleid is veranderd dat deze verlaging heeft veroorzaakt en bezien of dit kan worden teruggedraaid. u Groepsstabiliteit per kind verbeteren. Je kunt met de verkregen gegevens zien hoe hoog de stabiliteit voor elk individueel kind is en nagaan of deze voor elk kind voldoet aan een door de organisatie zelf vastgestelde norm (bijvoorbeeld 50% voor ieder kind). De Groepsmeter laat bovendien zien hoe hoog de stabiliteit voor elk kind is met leeftijd- en seksegenoten. Ook hiervoor kan vervolgens een streefnorm worden bepaald (bijvoorbeeld: per kind minimaal twee andere kinderen van dezelfde leeftijd en sekse per dag). Een andere mogelijkheid is om alleen de individuele groepsstabiliteit te verbeteren voor kinderen die er blijk van geven zich te vervelen of zich eenzaam te voelen op de BSO. u Groepsstabiliteit verhogen. Je kunt zien welke kinderen de groepsstabiliteit negatief beïnvloeden. Dit zijn de kinderen met een lage individuele stabiliteitsindex. Ook de kinderen die maar één dag komen beïnvloeden indirect de groepsstabiliteit. Als blijkt dat er veel kinderen slechts één dag komen, kan dat aanleiding vormen voor nieuw beleid (bijvoorbeeld: ‘Alle kinderen komen minimaal twee dagen per week naar de BSO’ of: ‘Alle kinderen die maar één dag willen komen worden alleen op maandag en woensdag ontvangen, zodat de rest van de dagen gereserveerd blijft voor kinderen die twee of meer dagen komen’). Bij grote leeftijdsverschillen in de groep is het vooral interessant om te proberen om de individuele groepsstabiliteitsindexen van leeftijdgenoten van dezelfde sekse te verhogen. Herhaalde contacten met kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd en van dezelfde sekse zijn immers belangrijker voor kinderen dan herhaalde contacten met kinderen met wie zij door leeftijd- en sekseverschil weinig aansluiting hebben. Hierover kan de BSO in gesprek gaan met ouders om hen bijvoorbeeld te vragen in het belang van hun kind van werkdag te ruilen. u Uitproberen. Je kunt met de Groepsmeter via het uitvoeren van berekeningen ‘uitproberen’ welke aanpak de groepsstabiliteit verbetert. Bekijk bijvoorbeeld wat er gebeurt met de groepsindexen wanneer de tweedagenkinderen ingedeeld worden op basis van vaste combinaties van weekdagen. Alle tweedagenkinderen komen bijvoorbeeld op dinsdag en donderdag, en de rest van de kinderen houdt vrije keuze van dagen.
92
De Kwaliteitsmonitor BSO
u Draagvlak bij ouders verkrijgen. De resultaten van de Groepsmeter
kunnen ook ingezet worden om aan ouders te laten zien welk beleid de BSO kiest ten aanzien van stabiliteit, en wat dat voor de kinderen oplevert. Zo gebruik je de gegevens om het beleid te onderbouwen. Als ouders inzien dat stabiliteit belangrijk is, ook voor hun eigen kind, zullen zij eerder geneigd zijn ook dit aspect mee te nemen bij de keuze voor bepaalde weekdagen, of gemakkelijker instemmen met voorwaarden vanuit de BSO zoals een minimale afname van twee dagen, of een vaste dagencombinatie. Groepsstabiliteit kan een onderwerp zijn voor een ouderavond, of al meteen worden meegenomen in het intakegesprek met de ouders.
Voorbeeld Mike is 11 jaar. Hij komt drie dagen per week naar de BSO. Uit observaties blijkt dat Mike weinig optrekt met de andere kinderen in de groep. Uit de gegevens van de Groepsmeter blijkt dat zijn groepsstabiliteitsindex voldoende hoog is, maar de stabiliteit naar leeftijdgenoten van dezelfde sekse minimaal (nul). Op twee van de drie dagen is er geen enkele jongen van dezelfde leeftijd aanwezig. Er zijn wel jongens van dezelfde leeftijd in de groep, maar die komen op de andere dagen van de week. In een gesprek met de ouders, waarbij de uitkomsten van de Groepsmeter kunnen worden getoond, wordt voorgesteld van dagen te wisselen zodat Mike meer jongens van zijn eigen leeftijd ziet.
4.3.2 Stafstabiliteit Bij stafstabiliteit gaat het erom of een kind voldoende vaak dezelfde pedagogisch medewerkers tegenkomt om met hen een stabiele relatie te kunnen opbouwen. Wij definiëren stafstabiliteit als de mate waarin er binnen één week herhaald contact plaatsvindt tussen kind en pedagogisch medewerkers: hebben zij genoeg gelegenheid om elkaar goed te leren kennen? Ook hierbij wordt – net als bij de groepsstabiliteitsindex – eerst een berekening per kind gemaakt en vervolgens een gemiddelde berekend over alle kinderen. Stafstabiliteit per kind= individuele stafstabiliteitsindex Stel dat kind C van maandag tot en met donderdag op de groep is. Pedagogisch medewerker A is er op maandag en dinsdag. Pedagogisch 4. Handleiding voor de Groepsmeter Sociale Contacten
93
medewerker B is er van maandag tot en met woensdag. Bij het kind is er dan op dinsdag een herhaald contact met pedagogisch medewerker A, maar niet op woensdag en donderdag. Er zijn dus drie herhaalde contacten met pedagogisch medewerker A mogelijk, waarvan er maar één plaatsvindt. De stabiliteit van het kind naar pedagogisch medewerker A is in dit geval 33%. Bij het kind is er op dinsdag en woensdag een herhaald contact met pedagogisch medewerker B, maar niet op donderdag. Er zijn dus drie herhaalde contacten met pedagogisch medewerker B mogelijk, waarvan er twee plaatsvinden. De stabiliteit van het kind naar pedagogisch medewerker B is in dit geval dus 67%. Zo wordt per kind met alle pedagogisch medewerkers die het in een week ziet, de stabiliteit berekend. Hierover wordt vervolgens per kind een gemiddelde berekend: de individuele stafstabiliteitsindex. Een hoge individuele stafstabiliteitsindex betekent dat het kind vaak dezelfde pedagogisch medewerkers tegenkomt, een lage score laat zien dat het kind juist veel verschillende pedagogisch medewerkers tegenkomt. Stafstabiliteit per groep Er kan een gemiddelde over alle kinderen worden berekend door alle individuele scores op te tellen en deze vervolgens te middelen: de stafstabiliteitsindex. Dit gemiddelde is een nauwkeurige afspiegeling van de stafstabiliteit in de betreffende groep vanuit het perspectief van de kinderen. Een hoge score betekent dat de kinderen in de groep over het geheel genomen vaak dezelfde pedagogisch medewerkers tegenkomen. Een lage score betekent dat zij veel/vaak verschillende pedagogisch medewerkers tegenkomen. Voor kinderen die slechts één dag per week komen kan geen stafstabiliteitsindex worden berekend, omdat er binnen één week geen herhaald contact met pedagogisch medewerkers mogelijk is. De ééndagskinderen doen dan ook niet mee bij de berekening van de stafstabiliteitsindex. Werken met de indexen voor stafstabiliteit De gegevens over stafstabiliteit bieden verschillende mogelijkheden voor monitoring en verbetering: u Je kunt zien hoe hoog de stafstabiliteit voor de hele groep is en nagaan of deze voldoet aan een vooraf gestelde norm (bijvoorbeeld 50%). u Je kunt zien hoe hoog de stafstabiliteit voor elk individueel kind is en nagaan of deze voor elk kind voldoet aan een vooraf gestelde norm (bijvoorbeeld 50%).
94
De Kwaliteitsmonitor BSO