Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten een verkenning
Auteur(s)
Silke van Arum, Matthijs Uyterlinde, Ard Sprinkhuizen
Datum
Utrecht, februari 2009
© MOVISIE
MOVISIE Kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling MOVISIE is het landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling. We bieden toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. In ons werk staan vijf actuele thema's centraal: huiselijk & seksueel geweld, kwetsbare groepen, leefbaarheid, mantelzorg en vrijwillige inzet. We investeren in de kracht en de onderlinge verbinding van burgers. We doen dit door maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven te ondersteunen, te adviseren én met hen samen te werken. Lokaal of landelijk, toegesneden op het vraagstuk en de organisatie. Zo kunnen deze organisaties en hun professionals hun werk voor de samenleving zo goed mogelijk doen. Kijk voor meer informatie op www.movisie.nl.
COLOFON Auteur(s): Silke van Arum, Matthijs Uyterlinde, Ard Sprinkhuizen Projectnummer: P1801 Datum: februari 2009 © MOVISIE Bestellen: www.movisie.nl Dit betreft een publicatie die uitkomt in het kader van het VWS-programma Beter in Meedoen. Dit meerjarige programma is gericht op de vernieuwing en kwaliteitsverbetering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Meer informatie over dit programma kunt u vinden op de website: www.invoeringwmo.nl
Voorwoord De sociale sector besteedt veel tijd en energie aan het leveren van een positieve bijdrage aan de maatschappij. Sommige beroepen uit de sociale sector bestaan al meer dan honderd jaar. Maar wat zijn nu eigenlijk de resultaten van dit werk? Welke werkwijzen zijn het meest succesvol? Hierover is nog te weinig bekend, terwijl er vanuit de overheid een groeiende behoefte is aan meer inzicht op dit gebied. Vandaar dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in het kader van haar programma Beter in meedoen voor vijf jaar middelen vrijmaakt voor het project Effectieve interventies. Effectieve interventies is een onderdeel van het VWS-programma Beter in Meedoen. Na de invoering van de Wmo is het zaak om vooruit te kijken en te bezien welke inspanningen nodig zijn om van de Wmo een echte participatiewet te maken. Beter in meedoen richt zich op de vernieuwing en kwaliteitsverbetering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) die sinds januari 2007 van kracht is. Het programma ondersteunt gemeentes, uitvoerende instellingen, professionals, burgers en cliënten bij de innovatie van het beleid en bij een kwalitatief betere uitvoering van de Wmo. Welke methoden zijn er in de sociale sector en hoe effectief zijn ze? Deze vraag beantwoordt MOVISIE in het vijfjarige project Effectieve interventies. Dit gebeurt in samenwerking met gerenommeerde wetenschappers en deskundigen uit de praktijk. In 2008 heeft MOVISIE onderzoek verricht naar methoden op 4 thema’s: Wonen met zorg en welzijn, sociale samenhang, mantelzorg en vrijwilligerswerk en activering, oftewel de samenhang tussen de Wet De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Binnen deze thema’s is gezocht naar methoden in twaalf subthema’s: Thema 1: Mantelzorg en vrijwilligerswerk: - Respijtzorg (tijdelijke opvang van mensen die normaal mantelzorg krijgen) - Diversifiëren van het vrijwilligersbestand binnen vrijwilligersorganisaties - Het ondersteunen van lokaal vrijwilligerswerk Thema 2: Sociale samenhang: - Stimuleren van overbruggende contacten (klassen, etniciteit, generaties) - Stimuleren van buurtgebonden actief burgerschap - Stimuleren van maatschappelijke binding van jongeren (moslimradicalisme, links- en rechtsextremisme) Thema 3: Wonen met zorg en welzijn: - Voorzieningen dichtbij - Versterken van maatschappelijke participatie van oudere migranten - Bevorderen van maatschappelijke inzet door vitale ouderen Thema 4: De samenhang tussen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw): - Individuele ondersteuning of activering gericht op maatschappelijke participatie - Groepsgerichte activiteiten gericht op maatschappelijke participatie - Toegankelijk maken van algemene voorzieningen gericht op maatschappelijke participatie voor kwetsbare mensen De verkenning die hier voor u ligt is onderdeel van de 12 verkenningen op deze subthema’s. De overige verkenningen kunt u vinden op de pagina van Effectieve Interventies op de website van MOVISIE: www.movisie.nl.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
1
De verkenningen zijn geen volledig uitgewerkte rapportages over de subthema’s. De verkenningen zijn werkdocumenten die de zoektocht naar methoden weergeven. Dit rapport bevat een groslijst van methoden, die in samenspraak met een groep experts is opgesteld. De verkenning vormt de basis voor ons verdere onderzoek. Het vervolgonderzoek zal zich richten op een selectie van methoden uit de groslijst. Nagegaan zal worden welke methoden voldoen aan een zekere mate van onderbouwing. Deze methoden worden nader beschreven en opgenomen in de databank Effectieve interventies. We zullen dit natuurlijk doen in overleg met direct betrokkenen. Mochten er nog methoden ontbreken op de groslijst, dan kunnen we deze in het vervolgonderzoek meenemen. De onderzochte thema’s dekken niet het gehele veld van de sociale sector en de Wmo. In het vervolgonderzoek gaan we verder op zoek naar methoden die binnen de grenzen van ons onderzoeksterrein, maar buiten de grenzen van de onderzochte subthema’s vallen. Zo bouwen we onze kennis langzaam op, tot een representatief beeld van het veld ontstaat. Voor alle verkenningen zijn we uitgegaan van een gelijkwaardige onderzoeksopzet. Tot deze opzet behoorde een – voorlopige – definitie van het begrip methode: 'Een systematische manier van handelen om een doel te bereiken'. Daarnaast is gekeken naar drie aanvullende eisen: - De methode is beschreven, weldoordacht en onderbouwd; - De methode wordt ten minste twee jaar in de praktijk toegepast; - De methode wordt niet slechts op één plek en door één instelling ingezet. De volgende stap is het voorleggen van deze aangevulde lijst met methoden aan de betrokken uitvoerende organisaties middels een enquête om zo de veelgebruikte methoden te selecteren. Op basis van het derde criterium gaan we de lijst beperken tot de in Nederland veelgebruikte methoden. De gegevens voor dit criterium (spreiding) worden verzameld op basis van een enquête onder verschillende uitvoerende organisaties. Zodoende zal dit verkennende onderzoek uiteindelijk leiden tot een overzichtslijst van methoden die veel worden toegepast door sociale professionals in Nederland. De groslijst is een brede inventarisatie. Wanneer er twijfel bestond of de methode aan de definitie en eisen voldeed, hebben we de methode wel opgenomen. Het vervolgonderzoek zal uitwijzen of de methode voldoet aan de criteria voor uitgebreide beschrijving en opname in de databank. In een aantal verkenningen naar subthema’s beperken we ons niet tot methoden, maar wordt ook aandacht besteed aan diensten, projecten en activiteiten die daarbinnen geleverd, opgezet en geboden worden. Voor sommige subthema’s bleken deze onderdelen onmisbaar om een adequaat beeld te schetsen van de activiteiten. We zijn ons ervan bewust dat de invalshoek van methoden nooit een volledig beeld van het werk in de sector kan schetsen. Wanneer we één conclusie kunnen trekken uit de verkenningen is het dat in grote delen van de sociale sector nog maar weinig met methoden gewerkt wordt. Om een goed beeld te krijgen van wat wel of niet werkt binnen de sociale sector is het dus zaak om de methoden te zien binnen de context van het vele, nuttige werk dat er los van methoden verricht wordt. Ook hiervoor is ruimte binnen het project Effectieve interventies. Voor meer informatie en contactgegevens van ons projectteam kunt u terecht op onze website (www.movisie.nl). Wij willen tenslotte iedereen bedanken die aan de totstandkoming van deze en andere verkenningen heeft meegewerkt. In het bijzonder alle mensen uit de praktijk die ons ruimhartig van informatie hebben voorzien.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
2
Inhoudsopgave 1 2
3
4 5
Inleiding ............................................................................................................................................. 4 Achtergrond ....................................................................................................................................... 5 2.1 De roep om actief burgerschap ................................................................................................. 5 2.2 Stimuleren van overbruggende contacten................................................................................. 9 Interventies ...................................................................................................................................... 13 3.1 Eerste bevindingen .................................................................................................................. 13 3.2 Ordening van interventies ........................................................................................................ 14 3.3 Gevonden methoden ............................................................................................................... 16 3.3.1 De ABCD-methode ..................................................................................................... 16 3.3.2 Buurtbemiddeling ........................................................................................................ 16 3.3.3 Results Based Accountability...................................................................................... 17 3.3.4 Dialoogmethode .......................................................................................................... 17 3.3.5 Narratieve methode .................................................................................................... 18 3.3.6 Community art............................................................................................................. 18 3.3.7 Sociaal mentoraat ....................................................................................................... 19 3.4 Slotbeschouwing...................................................................................................................... 19 Literatuur.......................................................................................................................................... 21 Bijlagen ............................................................................................................................................ 24 I. Deelnemers expertmeeting...................................................................................................... 24 II. Literatuur search Methoden voor het stimuleren van buurtgebonden actief burgerschap ...... 25 III. Literatuur search Methoden voor het stimuleren van overbruggende contacten .................... 26 IV. Lijst van interventies ................................................................................................................ 28
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
3
1 Inleiding Meedoen, participeren, integreren, inburgeren: met de introductie van de Wet op de maatschappelijke ondersteuning (Wmo) staat de relatie tussen burger en samenleving volop in de belangstelling. In deze verkenning gaan we op zoek naar effectieve interventies op het niveau van buurten en wijken die erop gericht zijn actief burgerschap te ontwikkelen en versterken door burgers te stimuleren hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en hun sociale netwerk aan te spreken. In het projectplan Fundamenten leggen voor Beproefde Kennis uit 2008 waren hiertoe verschillende onderzoeksthema’s vastgesteld, waaronder ‘actieve bewonersbetrokkenheid’ en ‘stimuleren van 1 overbruggende contacten’. Deze beide thema’s bleken in termen van doelstelling en uitvoering zeer dichtbij elkaar te liggen, veel projecten en interventies op buurtniveau blijken namelijk zowel gericht op het versterken van de onderlinge binding en betrokkenheid van bewoners, als op het slaan van bruggen tussen burgers met verschillende sociaaleconomische of etnisch-culturele achtergronden. Denk bijvoorbeeld aan een buurtbarbecue of straatfeest. Om die reden hebben wij ervoor gekozen om de werkzame methoden op deze twee thema’s in onderlinge samenhang te inventariseren. De voorliggende rapportage vormt de neerslag van die verkenning. De centrale vraag van deze verkenning is: Welke methoden hanteren sociale professionals om bewonersbetrokkenheid in de buurt te versterken en kloven tussen verschillende groepen burgers te overbruggen? De ambitie van deze verkenning is om het niveau van projecten en initiatieven te overstijgen, maar het vizier nadrukkelijk te richten op methoden. Daarbij worden de volgende criteria gehanteerd: 1. De methode is beschreven en weldoordacht 2. De methode wordt ten minste twee jaar in de praktijk toegepast 3. De methode wordt niet slechts op één plek en door één instelling ingezet (spreidingscriterium) De zoektocht naar deze initiatieven zijn aan de hand van gerichte zoektermen uitgevoerd in nationale en internationale databases (zie bijlagen I en II). In het tweede hoofdstuk werken we de theoretische achtergrond van het begrip actief burgerschap uit, waarna we dieper ingaan op de beide deelthema’s van deze verkenning: bewonersbetrokkenheid en overbruggend contact. Deze rapportage wordt afgesloten met de oogst van de verkenning. Daarbij gaan we allereerst in op de bevindingen van onze zoektocht, proberen we een ordening aan te brengen, beschrijven we enkele veelgebruikte en veelbelovende methoden en presenteren we tenslotte een rijke lijst van gebruikte interventies in de sociale sector (zie bijlage III).
1
In het projectplan Fundamenten leggen voor Beproefde Kennis wordt gesproken over ‘stimuleren van
buurtgebonden actief burgerschap’ en ‘stimuleren van interetnische en klassenoverstijgende contacten’. Aangezien de term ‘buurtgebonden actief burgerschap’ in de uitwerking tot spraakverwarring en misverstanden leidde, spreken we in deze notitie van ‘stimuleren van bewonersbetrokkenheid’.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
4
2 Achtergrond 2.1 De roep om actief burgerschap Het begrip burgerschap is van oudsher afkomstig uit de politieke filosofie. De afgelopen twintig jaar kreeg het echter een steeds bredere betekenis. Formeel gaat het om staatsburgerschap: het lidmaatschap van een land of het behoren tot een politieke en bestuurlijke eenheid, dat rechten en plichten met zich meebrengt. Maatschappelijk gezien gaat het om moreel burgerschap: opvattingen over wat mensen horen te doen en laten, wat de eigen verantwoordelijkheden en morele verplichtingen zijn. Met de toevoeging van het woord ‘actief’ aan burgerschap wordt het deelnemen aan en verantwoordelijkheid dragen voor de publieke zaak bedoeld, waarbij wordt uitgegaan van een zelfredzame samenleving. ‘Immers, in een democratische samenleving berust orde niet op eindeloos toezicht en controle, maar op een bepaalde mate van zelfsturendheid’ (Frieling 2008: 11). Het bovenstaande maakt duidelijk dat actief burgerschap ontstaat in de wisselwerking tussen burgers en de institutionele omgeving. Hoeveel ruimte geeft de overheid de burger om invulling te geven aan het publieke belang: hoe wordt inhoud gegeven aan de wederzijdse rechten en plichten? Niet alles op het bordje van de overheid De discussie over actief burgerschap hangt nauw samen met het debat over de grenzen van de verzorgingsstaat dat aan het einde van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig opkwam in Nederland. Na de Tweede Wereldoorlog was de materiële en immateriële zorg in toenemende mate terechtgekomen in handen van de staat. De staat werd de hoeder en de beschermer van de moderne burger. De ontwikkeling dat overheidszorg steeds meer de plaats innam van onderling hulpbetoon, kwam voort uit wat de socioloog De Swaan omschreven heeft als ‘sociaal gevoel’. Wat gegroeid is onder mensen, betoogt hij, is een abstract en algemeen sociaal besef dat ze zelf niet hoeven te zorgen, maar dat ze ervoor moeten zorgen dat anderen voor hen zorgen (De Swaan 1976). Gevreesd wordt echter dat de verzorgingsstaat wel eens aan haar succes ten onder zou kunnen gaan. Niet alleen omdat ze onbetaalbaar dreigde te worden, maar ook vanwege de perverse effecten van doorgeschoten overheidszorg: de verzorgingsstaat zou passiviteit in de hand werken. De diagnose die steeds werd gesteld, is dat de verzorgingsstaat moet ‘ontzorgen’ en dat burgers en maatschappelijke organisaties meer hun eigen boontjes moeten leren doppen en zich onafhankelijker en meer zelfredzaam dienen op te stellen (Uyterlinde et al. 2008). Daarom diende afscheid genomen te worden van Vadertje Staat en de verwachting van alomtegenwoordige overheidszorg van wieg tot graf. We zien dan ook aan het eind van de jaren tachtig het begrip ‘burgerschap’ opkomen. Begrippen als burgerschap, burgerzin, verantwoordelijkheidsgevoel en gemeenschapszin lijken hun jaren vijftig geur te hebben verloren. Het jaarboek 1991 van het tijdschrift Beleid en Maatschappij spreekt van de herontdekte burger, terwijl de WRR in 1992 een studie wijdt aan eigentijds burgerschap. Nadien nam het begrip burgerschap een verdere vlucht. De voorbeelden liggen voor het oprapen. Zo lanceerde het Kenniscentrum Grote Steden in 2005 een stedelijk innovatieprogramma waarin stedelijk burgerschap een belangrijke plaats had en eind 2006 publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de studie Investeren in vermogen. SCP-directeur Schnabel schrijft in het inleidende essay dat positieve ontwikkelingen en veranderingen niet zozeer bij beleidsmakers beginnen, maar juist bij burgers. Hurenkamp, Tonkens en Duyvendak publiceerden het onderzoek Wat burgers bezielt (2006) naar kleine burgerinitiatieven. Eerder dat jaar kwamen we de burger die meer dan vroeger het lot in eigen hand neemt tegen in de WRR-studie De verzorgingsstaat heroverwogen. En ook in de Wmo neemt actief burgerschap een centrale plaats in.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
5
Actief burgerschap stelt volgens Van den Brink (2004) vier eisen aan de moderne burger. Ten eerste gelijkwaardigheid: lotsverbondenheid en elkaar als gelijken bejegenen. Ten tweede zelfwerkzaamheid: in staat zijn om eigen weg te vinden in maatschappij en niet steeds aangewezen te zijn op hulp van anderen. Ten derde betrokkenheid: voldoende rekening houden met anderen. En ten vierde aanspreekbaarheid: niet verschuilen bij problemen, maar eigen fouten erkennen en goedmaken. Tonkens (2006) spreekt van competenties die ontwikkeld moeten worden en vereist zijn om als burgers verantwoordelijkheid te kunnen nemen en dragen. Van instituties wordt verwacht dat zij burgers daartoe uitnodigen, ondersteunen en toerusten. Ook De Winter (2004) is daarom van mening dat mensen, om goed te kunnen functioneren in een democratie, opgevoed moeten worden tot actief burgerschap. Daarbij kent hij een belangrijke rol toe aan het onderwijs. Alles op het bordje van de burger? De vraag rijst of de hedendaagse burger wel aan de hooggespannen verwachtingen kan voldoen (Uyterlinde et al. 2007). Burgers lijken momenteel overvraagd te worden: ze moeten als een moderne Samaritaan hun naasten verzorgen, hun bijdrage leveren aan de school van hun kinderen, aan de veiligheid en het pedagogisch klimaat van de buurt waar ze wonen, aan de clubs en verenigingen waar ze deel van uitmaken en participeren in de lokale politiek. Tegelijkertijd maken verschillende ontwikkelingen het vandaag de dag minder vanzelfsprekend dat burgers zich sociaal verbinden met hun woonomgeving (Engbersen et al. 2008). Zo heeft de individualisering ertoe geleid dat buurtbewoners minder dan in de jaren zeventig bereid zijn om zich langdurig te committeren aan bewonersorganisaties en inspraakorganen. En de bewoners die zich wel inzetten, zijn niet altijd representatief voor de bevolking van de wijk. In de tweede plaats wordt door de toenemende mobiliteit de buurt steeds minder belangrijk als referentiekader voor veel bewoners. De buurt heeft aan betekenis ingeboet ten gunste van andere plekken in het ‘stedelijk veld’ waar mensen werken, winkelen, uitgaan en hun sociale relaties onderhouden. Voor sommigen is de buurt niet meer dan een slaapplaats (Reijndorp et al. 1998). Een derde invloedrijke ontwikkeling is dat de demografische samenstelling van een groot aantal wijken de afgelopen decennia drastisch is veranderd: veel mensen met hogere inkomens en later de middeninkomens zijn uit de stadswijken vertrokken, terwijl het aantal allochtonen gestaag is gegroeid. Soms leidt dat tot plezierige multiculturaliteit, maar vaker tot anonimiteit, tot verlies aan identiteit en tot culturele contrasten en spanningen. Ook is de vraag gerechtvaardigd of de civil society sterk genoeg is om de verwachtingen van beleidsmakers in te lossen. Het bestaande wetenschappelijk onderzoek over de deelname aan het vrijwilligerswerk in Nederland kan daarover geen uitsluitsel geven (Dekker 2005). Op basis van grootschalige enquêtes is vastgesteld dat 22 tot 45 procent van de Nederlanders vrijwilligerswerk verricht. De grote verschillen en fluctuaties hebben te maken met de gehanteerde definities en operationaliseringen van vrijwilligerswerk. Dekker durft uit het bestaande enquêtemateriaal maar twee voorzichtige conclusies te trekken, en die zijn dat het vrijwilligerswerk in Nederland internationaal gezien op hoog niveau ligt en dat het aantal vrijwilligers in Nederland in de periode 1990-2004 betrekkelijk stabiel lijkt. Uit een recente inventarisatie van MOVISIE in samenwerking met het SCP blijkt echter dat de deelname van ouderen aan vrijwilligerswerk de afgelopen jaren juist is afgenomen (Penninx et al. 2008). Van den Brink (2006) betoogde aan de vooravond van de invoering van de Wmo dat de bereidheid van burgers om zich in te zetten voor hun naaste tanende is. Zich baserend op het periodieke tijdsbestedingonderzoek van het SCP stelt hij dat veel vrijwilligerswerk de afgelopen 25 jaar terechtgekomen is bij burgers die over hun eigen agenda beschikken, zoals gepensioneerden, huisvrouwen en mensen met een uitkering. Tegelijkertijd is er sprake van een afname onder mensen
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
6
die werken of studeren. Zijn conclusie: zelfs als het totale tijdsvolume voor maatschappelijke inzet gelijk is gebleven, is er sprake van een scheve verdeling. Het vrijwilligerswerk komt meer en meer terecht bij relatief kwetsbare groepen, en juist van deze groepen wil de overheid ook nog eens de arbeidsparticipatie doen toenemen. Het gevolg hiervan kan niet anders zijn dan dat de vrijwillige inzet zal verminderen. Ook Hortulanus (2004) plaatst vraagtekens bij de sterkte van de huidige civil society. Hij wijst op de vergrijzing, de maatschappelijke druk om tot op hoge leeftijd betaald werk te gaan en blijven verrichten en op het gegeven dat een groeiend aantal kwetsbare burgers over rafelige sociale netwerken beschikt: ‘Burgerplichten zoals vrijwilligerswerk en burenzorg worden daarom meer naar de marge van het bestaan gedrongen.’ Stimuleren van buurtgebonden actieve bewonersbetrokkenheid Het is duidelijk dat actieve burgerparticipatie geen vanzelfsprekendheid is. Toch is actief burgerschap met de komst van de Wet op maatschappelijke ondersteuning (Wmo) opnieuw een zeer actueel thema, juist ook op het niveau van buurten en wijken. De Wmo beoogt immers dat alle mensen meedoen, meehelpen en meedenken, ook in hun eigen woon- en leefomgeving (Verhagen 2008). Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (2004) blijkt dat mensen de bereidheid om te participeren en zelf verantwoordelijkheden te dragen met name aan de dag leggen wanneer het de directe woonomgeving betreft. De buurt als territoir biedt dus kansen om hierop in te spelen. Maar in hoeverre gebeurt dat ook in de praktijk? Zijn er kansrijke en veelbelovende aanpakken of werkwijzen op dit terrein? Deze verkenning is gericht op het in beeld brengen van effectieve en vruchtbare methoden die vandaag de dag worden gehanteerd om vorm en inhoud te geven aan actief burgerschap op het niveau van de leefomgeving, ofwel actieve bewonersbetrokkenheid. Bij methoden gericht op het stimuleren van onderlinge binding op wijk-, buurt- of dorpsbewoners gaat het om groepen die een belang met elkaar delen: zij zijn immers allen bewoners van eenzelfde territorium. Op dit niveau spelen vaak botsende belangen een rol. Bovendien zijn bewoners vaak moeilijk te mobiliseren op het loutere kenmerk dat zij bewoner van hetzelfde territoir zijn. Anders dan bij methoden gericht op het helpen of ondersteunen van specifieke doelgroepen of afgebakende categorieën, zijn wijkbewoners een veel meer diffuse groep (Engbersen et al. 2008). Zij behoren tot één of meerdere doelgroepen, hebben hun netwerken gespreid over de stad of mogelijk nog veel breder en laten zich lang niet altijd mobiliseren als ‘wijkbewoner’. Daar komt nog eens bij dat de problemen waar zij als wijkbewoner ín de wijk mee te maken hebben vaak helemaal niet wijkgebonden zijn. Denk aan een gebrekkige opleiding, aan onvoldoende passend werk, aan culturele spanningen tussen etnische groepen en autochtone bewoners. Ondanks dit alles vormt de leefomgeving een potentieel succesvol interventieniveau om bewoners bij hun directe leefomgeving te betrekken. Sociale professionals: directe en indirecte helpers De rol van sociale professional is in het speelveld van bewoners, maatschappelijke organisaties en lokale overheid aan het veranderen. Sociale professionals worden niet langer geacht sociale problemen op te lossen, maar zij moeten burgers in staat stellen zich met elkaar te verbinden, zodat zij zelf initiatieven kunnen nemen voor het oplossen van de problemen. Burgerschap gaat daarmee over de vraag wat mensen in een buurt, wijk, dorp, stad of land met elkaar bindt en verbindt. De sociale professional heeft een belangrijke taak in het toerusten van deze sociale netwerken (Tonkens 2006). Dit doen professionals enerzijds door daadwerkelijk contact met kwetsbare burgers te maken en anderzijds door hulptroepen te mobiliseren die hen op sleeptouw kunnen nemen. In het eerste geval helpt de professional direct, in het tweede geval treedt hij op als indirecte helper van leden van achterstandsgroepen. Veel sociale professionals, vooral uit de hulpverlenende beroepsgroepen –
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
7
denk in dit verband aan de jeugdzorg en het maatschappelijk werk – stellen zich in eerste instantie op als directe helpers. De indirecte helper is echter geen helper van het type van de hulpverlener, maar van het type contactlegger, die optreedt als intermediair tussen groepen die elkaar zonder bemiddeling niet snel zouden vinden. Deze indirecte helpers omschrijven zichzelf wel als bruggenbouwers, arrangeurs of sociale makelaars (Veldboer et al. 2008). Invalshoeken voor het stimuleren van bewonersbetrokkenheid Het stimuleren van betrokkenheid onder dorps-, buurt of wijkbewoners kan verschillende doelen dienen. Wanneer methoden of instrumenten gericht zijn op het vergroten van de sociale samenhang en de betrokkenheid tussen burgers onderling, spreken we van civiele burgerparticipatie. Hierin manifesteert de burger zich als initiator en doener: in de Marokkaanse vadergroep, in de bewonersorganisatie, in community projects, in culturele wijkinitiatieven, in ondernemerskringen, et cetera. Burgers kunnen door hun inzet een belangrijk verschil maken: een wijk of buurt sneller uit het dal trekken, het veiligheidsgevoel van bewoners vergroten, en instanties en professionals doeltreffender laten opereren. In het geval van civiele burgerparticipatie is er vaak een primair doel dat geworteld is in de directe leefomgeving, bijvoorbeeld het schoonhouden van de buurt, het samen werken aan een veilige buurt, aan goede speelplekken voor kinderen of het opstellen van straatregels om het leefklimaat te verbeteren. Achter dit primaire doel gaat in veel gevallen een secundair doel schuil, namelijk het versterken van de onderlinge binding en betrokkenheid van buurtbewoners. Burgerparticipatie kan ook gericht zijn op het betrekken van burgers of cliënten bij het beleid van gemeenten of instellingen – door hen te informeren of te laten meedenken of adviseren. In dat geval spreken we van politieke burgerparticipatie. Politieke burgerparticipatie kent eveneens vele verschijningsvormen, zoals inspraakbijeenkomsten, wijkplatforms, cliëntenorganisaties, bewonersorganisaties of klankbordgroepen bij vernieuwingsprojecten. De WRR (2006) merkt op dat er wellicht teveel nadruk ligt op politieke burgerparticipatie en alle interactieve instrumenten die daarbij horen (zoals stadsgesprekken, rondetafelconferenties en burgerraadplegingen via ICT). Terwijl met de introductie van de Wmo juist veel verwacht wordt van de burger die niet passief afwacht (op de overheid, op de instanties, op een gunstige speling van het lot), maar zelf actief vorm geeft aan zijn leefomgeving. Bij beide vormen van participatie geldt, dat hier ideaaltypische onderscheiden worden gemaakt. Binnen en tussen de verschillende typen zijn vele grijswaarden te herkennen. Zo zijn veel cliëntorganisaties onderdeel van de Wmo-platforms in gemeenten, en kennen initiatieven die gericht zijn op ‘schoon, heel en veilig’ tegelijkertijd ook componenten die de sociale samenhang beogen te versterken. En wijkschouwen kunnen zijn ingericht als een methodiek om bewoners bij het beheer van de eigen omgeving te betrekken, maar kunnen ook als instrument worden gebruikt om inspraak in het gemeentelijk onderhoudsplan te organiseren. In deze verkenning richten we ons primair op civiele burgerparticipatie in de buurt, ofwel op actieve bewonersbetrokkenheid. Methoden die worden ingezet voor politieke burgerparticipatie, maar die ook substantiële effecten zullen hebben op politieke burgerparticipatie, worden echter ook meegenomen in de inventarisaties. Voorwaarde is dan ook dat de methoden zich expliciet ten doel hebben gesteld om de onderlinge banden tussen burgers te versterken. In het geval van civiele burgerparticipatie maken we onderscheid tussen initiatieven die primair gericht zijn op het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid in de buurt (‘schoon, heel en veilig’) en initiatieven die gericht zijn op het stimuleren van alledaagse contacten tussen burgers (zoals een buurtfeest of een ‘groet’-project).
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
8
2.2 Stimuleren van overbruggende contacten Het stimuleren van ontmoetingen tussen mensen met verschillende etnisch-culturele of sociaaleconomische achtergronden is de laatste jaren een populaire strategie onder beleidsmakers om sociale segregatie een halt toe te roepen. Het verbinden van groepen is vaak ook een voorwaarde voor het verheffen van groepen op achterstand: door overbruggend contact krijgen zij toegang tot sociaal en cultureel kapitaal van beter gesitueerden. Maar die overdracht vereist gunstige condities, waaronder een goede regie en begeleiding door ‘derden’ zoals sociale professionals (Veldboer et al. 2008). Het stimuleren van contacten is geen nieuwe taak voor deze professionals, maar in het verleden hebben ze vooral oog gehad voor dwarsverbanden en minder voor het leggen van verticale verbanden. Bruggen bouwen tussen sociale klassen, tussen verschillende etnische groepen en tussen jong en oud vraagt een gerichte en doordachte benadering. In deze verkenning staat de vraag centraal in hoeverre in de sociale sector methoden worden gehanteerd die erop gericht zijn om klassenverschillen, etnisch-culturele en intergenerationele kloven tussen (groepen) burgers te overbruggen. Welke methoden of strategieën hanteren sociale professionals om mensen met elkaar in contact te brengen? En in hoeverre bestaat er bewijslast voor de effectiviteit van de gehanteerde methoden? Verbinden: stimuleren van interetnische contacten In het rapport De verzorgingsstaat heroverwogen (2006) constateert de WRR diverse ‘verbindingstekorten’ in de samenleving, zowel langs etnisch-culturele lijnen als tussen sociale klassen. ‘De overheid kan sociale overeenstemming het best vergroten door onderlinge contacten tussen de leden van verschillende maatschappelijke groepen te stimuleren’, schrijft de WRR (2006: 224). In het kielzog van dit advies lanceerde minister Verdonk van Integratiebeleid in het najaar van 2006 het subsidieprogramma Ruimte voor contact, waarin forse bedragen beschikbaar zijn gesteld voor lokale projecten gericht op het stimuleren van duurzame interetnische ontmoetingen tussen burgers. Deze aandacht voor het stimuleren van verbindingen tussen groepen burgers is geworteld in de contacthypothese van Allport (1954). Die komt er kort gezegd op neer dat bekend bemind maakt: als de frequentie van interactie tussen personen toeneemt, wordt ook de mate van sympathie voor elkaar groter. Contact doet mensen inzien dat hun opvattingen en verwachtingen over leden van andere (etnische) groepen onjuist of ongegrond zijn. Stereotypen boeten aan kracht in. Verschillende onderzoeken laten echter zien dat contact evengoed kan resulteren in bestendiging of aanscherping van bestaande wij-zij opvattingen (Bovenkerk et al. 1985). Allport verbindt dan ook vier condities aan zijn theorie. Er moet sprake zijn van een relatief gelijke status in de contactsituatie, van een gemeenschappelijk doel, een functionele noodzaak tot samenwerking en steun van gezaghebbende autoriteiten. Pettigrew (1998) voegt hier een vijfde conditie aan toe: een zekere mate van waardering, vertrouwdheid of vriendschapspotentieel, die ervoor zorgt dat men voor elkaar openstaat. Volgens Meertens, Prins en Doosje (2006) zijn niet al deze condities noodzakelijk, maar de positieve effecten zijn het sterkst wanneer aan alle vijf wordt voldaan. Veel projecten en initiatieven die gericht zijn op het bevorderen van interetnische contacten sluiten– al dan niet bewust – aan bij de contacthypothese. In hun inventarisatie van interventies gericht op interetnisch contact maken Gijsberts en Dagevos (2007) gebruik van de contactladder, die bestaat uit vier niveaus van intensiteit van het contact (oplopend van elkaar ontmoeten tot het bieden van hulp en ondersteuning). Ruim de helft van de gevonden interventies valt in de eerstgenoemde categorie, waarbij in het oog springt dat ze vrijwel zonder uitzondering toegespitst zijn op gemene delers zoals sport en spel of de school van het kind.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
9
Verbinden: stimuleren van intergenerationele contacten Halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw introduceerde het NIZW een andere invalshoek om conflicterende verschillen tussen buurtbewoners te ontmantelen en potenties die in buurten aanwezig zijn beter te benutten. Geïnspireerd door initiatieven uit de Verenigde Staten werd het project Voor alle leeftijden ontwikkeld. Centraal in dit project stond de intergenerationele buurtontwikkeling: ‘Intergenerationele buurtontwikkeling is het proces waarbij op doelgerichte, planmatige en samenhangende wijze ontwikkelingskansen van kinderen, tieners, jongeren en ouderen worden vergroot en de sociale infrastructuur in een gebied (buurt, wijk, dorp) wordt versterkt. Dit gebeurt door het middel van het stimuleren en faciliteren van interacties, waarin mensen van verschillende generaties kennis, ervaringen, vaardigheden, diensten, aandacht en andere vormen van sociaal kapitaal uitwisselen op basis van wederkerigheid en een concreet maatschappelijk belang of doel.’ (Penninx 1999). Vertrekpunten bij intergenerationele buurtontwikkeling zijn niet de achterstanden en tekorten, zoals die al heel snel om de hoek komen bij de etnische- of klassengebonden invalshoek, maar de competenties van bewoners. Intergenerationele buurtontwikkeling berust op het principe van empowerment: het benutten van de diversiteit tussen generaties, en van daaruit het versterken van het sociaal en cultureel kapitaal van alle betrokken deelnemers. De buurt is voor intergenerationeel werken bij uitstek geschikt als interventiekader, omdat juist de jongere en oudere generaties, door hun geringere mobiliteit en hun dagindeling meer dan andere leeftijdscategorieën gebruik maken van de buurt, van de openbare ruimte en van de daar aanwezige voorzieningen. Daarnaast is het zo, dat conflictueuze relaties tussen groepen in een buurt vaak ook een intergenerationele component kennen. Denk daarbij aan de snelle verandering in de bevolkingssamenstelling die zich in veel vroegnaoorlogse wijken heeft voltrokken. Mede door de samenstelling van de woningvoorraad, heeft daar een grote instroom plaatsgevonden van jonge, vaak allochtone, gezinnen en zijn de sociaaleconomisch sterkere, vaak autochtone, gezinnen weggetrokken. De oudere buurtbewoners, die meestal een decennialange wooncarrière in deze buurten hebben opgebouwd, zijn hier echter blijven wonen. Een situatie die regelmatig tot onderhuidse spanningen en uitbarstingen leidt. Doelen die met intergenerationele projecten en methoden worden nagestreefd zijn zeer divers: het terugdringen of voorkomen van sociaal isolement, door mentorschap kansen voor jongeren creëren, versterken van intergenerationele ontmoeting in onderwijs en welzijn, communicatie bevorderen met kunstzinnige werkvormen, herinneringen en verhalen uitwisselen, sociale steun bieden aan gezinnen, sociale activering bieden aan jongeren en ouderen de buurt veilig en leefbaar houden (Penninx 1999). De projecten rond intergenerationele buurtontwikkeling hebben zowel in het buitenland als in Nederland een brede waaier aan methoden opgeleverd. Verheffen: stimuleren van klassenoverbruggende contacten De strijd van beleidsmakers tegen deze verbindingstekorten is er in de eerste plaats op gericht om processen van segregatie en intolerantie een halt toe te roepen. Maar de behoefte om het contact tussen groepen die in het dagelijkse leven ver van elkaar staan te vergroten, wordt ook voorgestaan om een andere reden, die de WRR (2006) bestempelt als het bestrijden van ‘verheffingstekorten’. Want verondersteld wordt dat van dat van contacten tussen kansrijken en kansarmen een verheffende werking uitgaat: dergelijke contacten zouden kwetsbare groepen kansen bieden om hogerop te komen op de maatschappelijke ladder. Niet voor niets worden in tal van naoorlogse wijken momenteel gemengde milieus met koop- en huurwoningen gerealiseerd, met als doel de middenklasse – voor
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
10
zover aanwezig – vast te houden en nieuwe middengroepen aan te trekken. Deze middengroepen zijn overwegend hoger opgeleid, participeren meer op de (formele) arbeidsmarkt, beschikken over een (boven)modaal inkomen en zijn minder sterk afhankelijk van sociale vangnetten dan hun disadvantaged neighbours. De gedachte achter dit beleid van stedelijke vernieuwing is dat differentiatie van de woningvoorraad resulteert in een beter sociaal evenwicht, zowel in termen van sociaaleconomische status als etniciteit. Granovetter (1973) concludeerde al in de jaren zeventig dat de lichte contacten tussen mensen met een afwijkende sociaaleconomische achtergrond – hij spreekt van weak ties – een kansrijke voedingsbodem zijn voor sociale stijging: juist dergelijke zwakke bindingen bieden achterblijvers de kans om te profiteren van sociale netwerken die openingen bieden richting onderwijs of arbeidsmarkt. Lin (1999) betoogt bovendien dat mensen via deze lichte, informele contacten kennis kunnen nemen van andere sociale codes en mores, die van pas komen om zelf hogerop te komen. Putnam (2000) hanteert in dit verband de begrippen bonding en bridging. Mensen die in een achterstandspositie verkeren beschikken vaak wel over ondersteunende netwerken van lotgenoten (bonding), maar zijn nauwelijks in staat tot bridging, het slaan van bruggen naar mensen in een betere sociaaleconomische positie. Volgens Putnam komt de heterogeniteit van iemands sociale netwerk diens maatschappelijke kansen dan ook ten goede: wie toegang krijgt tot het sociale netwerk van een geslaagde buur vergroot in potentie zijn mogelijkheden om te stijgen op de maatschappelijke ladder. Overbruggend sociaal contact wordt dus gezien als breekijzer tegen sociaaleconomische achterstand. Niet omdat wordt verwacht dat leden van achterstandsgroepen dankzij dergelijke contacten ineens een goede baan zullen vinden. Maar het zou wel leiden tot uitwisseling van sociaal en cultureel kapitaal, waardoor mensen hun horizon verbreden en nieuwe ambities ontwikkelen. Portes (1995) omschrijft sociaal kapitaal als het geheel van hulpbronnen – contacten, informatie, steun, geld – dat individuen weten te destilleren uit de sociale verbanden waarvan zij deel uitmaken. Putnam (2000) onderscheidt bonding social capital, dat individuen verwerven in de interactie met hun eigen groep en bridging social capital, dat individuen vergaren via hun contacten met mensen die deel uitmaken van andere sociale netwerken. Waar de eerste vorm van sociaal kapitaal mensen vooral in staat stelt ‘mee te doen’, helpt overbruggend sociaal kapitaal individuen ‘vooruit te komen’: men vindt de weg naar vrijwilligerswerk of een betaalde baan of wordt gestimuleerd te starten met een opleiding. Juist die zwakke bindingen buiten de eigen groep bieden vaak openingen tot sociale stijging (Granovetter 1973; Blokland 2006). Overbruggend cultureel kapitaal heeft vooral betrekking op de gedragscodes, omgangsvormen en conversatie die van belang zijn om verder te komen in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Dit antropologisch cultuurbegrip sluit aan bij de vorm van inlijving die in het Frans culture, in het Duits Bildung en in het Engels cultivation heet, en die, voor zover zij inprenting en assimilatie veronderstelt, tijd kost (Bourdieu 1989). Naarmate men beschikt over meer cultureel kapitaal, kan men zich beter handhaven binnen andere sociale netwerken dan de eigen kring. Op zoek naar methoden voor overbruggend contact Het slaan van bruggen tussen sociale klassen, etnische groepen en leeftijdscategorieën leidt er niet automatisch toe dat er sociaal en cultureel kapitaal ‘over de brug’ gaat. Meeting (kennis maken) leidt niet automatisch tot mating (kennissen worden). En mating leidt er ook niet vanzelf toe dat mensen ‘vooruitkomen’. Blokland (2006) maakt in dit verband onderscheid tussen contact – dat vaak eenmalig en oppervlakkig van karakter is – en sociale relaties, die een duurzaam en meer intensief karakter hebben. Om een sociale relatie te kunnen ontwikkelen is het volgens Blokland nodig dat mensen publieke familiariteit (herkenbaarheid en gekendheid) opbouwen. Daarvoor is het nodig dat overbruggende contacten een duurzaam karakter hebben (dus niet eenmalig) én dat sociale
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
11
professionals zich gericht inzetten voor het arrangeren en regisseren van deze contacten. Het leggen van sociale contacten en het smeden van dwarsverbanden tussen burgers zijn van oudsher kerntaken van sociale professionals, maar hierbij zouden zij zich sterker moeten bedienen van vormen van subtiele regie (Veldboer et al. 2008). In deze verkenning inventariseren we de initiatieven gericht op interetnisch contact, intergenerationeel contact en klassenoverbrugging die aan deze voorwaarden voldoen.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
12
3 Interventies
Bij de inventarisatie van interventies op het terrein van bewonersbetrokkenheid en overbruggend contact zijn verschillende strategieën gevolgd. Via EBSCO-host zijn internationale databases geraadpleegd, op nationaal niveau is gebruik gemaakt van databestanden die direct toegankelijk zijn. Het gaat dan om: de Projectenbank Zorg en Welzijn (MOVISIE), Dossiers sociaal beleid XS-2 (MOVISIE), Instrumentenwijzer (Habitat), Kanaal Sociaal (MOVISIE/CMO.net), Thema’s en dossiers van NICIS Institute en diverse themasites onder beheer van MOVISIE (Burgers aan het Stuur, Ruimte voor Contact). Verder is beschikbare overzichtsliteratuur geraadpleegd. In bijlage I en II zijn de gehanteerde zoektermen weergegeven.
3.1 Eerste bevindingen De verkenningsronde heeft duidelijk gemaakt dat op het terrein van sociale samenhang nauwelijks veelgebruikte methoden met bewezen effecten te onderscheiden zijn. Daarvoor is de variëteit aan (veelal) buurtgerichte projecten, initiatieven en programma’s simpelweg te groot. Bijlage III bevat een bonte lappendeken aan interventies op projecten, programma’s en werkwijzen. Deze onoverzichtelijkheid van het werkveld maakte het complex én tijdrovend om tot een gedegen en systematische verkenning van de praktijken op de beide terreinen te komen. Om de veelgebruikte en meest veelbelovende methoden te kunnen destilleren, bleek een aantal tussenstappen noodzakelijk. Die stappen hebben een aantal waardevolle inzichten opgeleverd. Hieronder zetten we ze op een rij. Niet methodisch maar projectmatig werken is de norm In de eerste plaats bracht de verkenning aan het licht dat professionals en organisaties die werkzaam zijn op het terrein van sociale samenhang zeer sterk geneigd zijn om projectmatig te werken. De verzamelde projecten zijn voor het overgrote deel geworteld in het welzijnswerk – of specifieker: het opbouwwerk – maar in veel gevallen wordt daarbij samengewerkt met andere instellingen, zoals vrijwilligersorganisaties, zorginstellingen, culturele verenigingen of woningcorporaties. In de alledaagse praktijk is projectmatig werken dan ook de norm. En daar waar wél een methodische werkwijze wordt gehanteerd, is het methodische vaak meer volgend dan leidend. Slechts een beperkt aantal methoden wordt nauwgezet, volgens een vastgesteld format gehanteerd. Zo wordt buurtbemiddeling in een groot aantal gemeenten ingezet om conflicten tussen buurtbewoners te beslechten (zie 3.3.2.). De methode bestaat reeds jarenlang en de werking ervan is wetenschappelijk onderzocht. Een ander voorbeeld is de uit de Verenigde Staten afkomstige ABCD-methode (zie 3.3.1.). Veel verschillende namen, nog meer verschillende ladingen Voor zover wij tijdens deze verkenning stuitten op het gebruik van bestaande, op grotere schaal gehanteerde methoden gingen deze in veel gevallen schuil achter projectmatige en vaak ook lokaalspecifieke benamingen en uitwerkingen. De projectmatige manier van werken kent twee bijwerkingen, die samen debet zijn aan de onoverzichtelijkheid van dit werkveld: Enerzijds worden op verschillende plekken en in verschillende contexten dezelfde werkvormen en methodieken gehanteerd, maar lopen de verschijningsvormen en benamingen sterk uiteen. Denk bijvoorbeeld aan de grote hoeveelheid panelgesprekken, portiekgesprekken, keukentafelgesprekken et cetera in den lande die overal op min of meer dezelfde leest geschoeid zijn.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
13
Anderzijds worden gelijksoortige, of soms zelfs identieke noemers gebruikt terwijl de inhoud van het project, het programma of de methode sterk varieert. Een voorbeeld is de buurtkamer, die in Enschede een heel andere uitwerking kent dan in het gelijknamige project in het Brabantse Deurne.
Nauwelijks aandacht voor bewezen effectiviteit De reden voor het gebruik van aanpakken en methoden van elders is in veel gevallen niet gelegen in de bewezen effectiviteit van die methoden. Aangezien systematisch onderzoek naar de werkzaamheid van methoden op dit terrein vrijwel volledig ontbreekt is er zeer weinig bekend over de effecten ervan (zie ook Gijsberts en Dagevos 2007). Slechts een handjevol interventies is onderworpen aan wetenschappelijke reflectie – zoals Thuis op straat! (TOS), dat onderzocht is door de Erasmus Universiteit (RISBO) en het Rotterdamse programma Mensen Maken de Stad, waarvoor de Universiteit van Amsterdam een evaluatieonderzoek uitvoerde – maar het betreft dan veelal kwalitatief onderzoek en geen gerandomiseerde effectmeting met controlegroep (‘randomized controlled trials’), zoals te doen gebruikelijk in de medische wereld. Geconcludeerd kan worden dat in deze sector dus nauwelijks evidence based wordt gewerkt. Doorgaans ligt de aanleiding voor het (her)gebruik van bestaande methoden in consensus binnen het werkveld: men heeft tijdens een congres, op een studiedag of via een vaktijdschrift kennisgenomen van een elders gehanteerde methodiek en besluit deze methode (of in veel gevallen: elementen daarvan) te incorporeren in de eigen werkzaamheden. In veel gevallen heeft men de klok horen luiden maar verzuimt men kennis te nemen van de succes- en faalfactoren. Zo wordt op tal van plekken geput uit de in de Verenigde Staten ontwikkelde ABCD-methode, maar vrijwel nergens worden systematisch en nauwgezet de stappen van deze methode afgelopen. De facto resulteert dit in (zeer) lichte vormen van practice based-werken – waarbij eventuele effectiviteit bij toepassing elders sterker kan worden toegedicht aan toevalsfactoren dan aan de methodische manier van werken. Maatwerkambitie gaat ten koste van zichtbaarheid en herkenbaarheid De belangrijkste verklaring voor deze dominante projectmatige manier van werken is gelegen in het streven van welzijnswerkers naar het leveren van lokaal maatwerk. Het gebruiken van algemene, effectieve methoden en recepten druist in tegen de opvatting dat elke situatie, elke woonwijk, elke bewonersgroep, elk nieuwbouwproject of elke overlastgevende jongerengroep uniek is en vraagt om een specifieke, op maat gesneden benadering. Keerzijde hiervan is echter dat de continuïteit en de kenniscumulatie in het werkveld gering zijn omdat men voortdurend poogt het wiel opnieuw uit te vinden – met wisselend succes. Bijkomend nadeel is dat het ten koste gaat van de herkenbaarheid van de activiteiten van het welzijnswerk. Juist deze projectmatige manier van werken heeft een verhullende werking op de feitelijke resultaten die de inspanningen van professionals in dit werkveld opleveren.
3.2 Ordening van interventies Uit de inventarisatie is ook gebleken dat er een grote mate van onduidelijkheid bestaat over hetgeen een effectieve interventie nu eigenlijk is. Het gaat dan niet zozeer om de mate waarin iets nu effectief is. Daar zijn uit de sociaalwetenschappelijke literatuur wel normen voor aan te reiken (hoewel daarover ook de nodige discussie kan ontbranden). Het gaat met name om het vraagstuk wat nu eigenlijk interventies zijn, en hoe die geclassificeerd en geordend kunnen worden. De sociale sector kent inmiddels een lange traditie in pogingen orde aan te brengen in (niveaus van) interventies. Vast
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
14
onderdeel van deze classificatiesystemen is enerzijds het transparant maken van de geleverde producten of diensten ten behoeve van een (externe) financier of voor managementinformatiesystemen. Anderzijds gaat het ook om classificaties en ordeningen waarmee werkwijzen en methoden voor de beroepsuitoefening overdraagbaar en inzichtelijk worden gemaakt, en waarmee kwaliteitsverbetering kan worden ondersteund. In het ideale geval worden deze twee invalshoeken (managementinformatie, intern en extern, en kwaliteitsversterking en transparantie van het primaire proces) in één sluitend systeem met elkaar verbonden. Voorbeelden van deze pogingen zijn terug te vinden in het zogenaamd GFO (Gemeenschappelijk (eerst: Gemeentelijk) Functioneel Ontwerp) uit de jaren ’90 van de vorige eeuw, de verschillende classificatiesystemen die NIZW ontwikkelde om de verschillende producten in de sociale sector te systematiseren (zie o.a. de Databank Effectieve Jeugdinterventies en Van Yperen 2003), het door het ministerie van VWS geïnitieerde WILL-project (WelzijnsInformatie Lokaal en Landelijk) en het daaruit afgeleide lokale TRILL-initiatief. Recent heeft het Servicepunt Welzijnsinformatie, dat de WILL- en TRILL-projecten voortzet en onder andere verbonden is aan de MO-groep nieuwe modellen ontwikkeld met lokale partners (gemeenten en maatschappelijke organisaties) om het bouwwerk van sociale interventies in een rekenschapmodel onder te brengen. Uit de verkenning die is uitgevoerd, om interventies die gericht zijn op versterking van sociale samenhang in kaart te krijgen, blijkt dat er in de praktijk in ieder geval een onderscheid is aan te brengen in het projectniveau en het programmaniveau. Daarnaast zijn de projecten en programma’s te rangschikken naar de functies die zij hebben (zie o.a. Scholte 2003 en 2007 en Van Yperen et al 1999). Een functie is een globaal aangeduide, op een bepaald doel gerichte (in dit geval: het bevorderen van sociale samenhang) activiteit. Voorbeelden zijn het organiseren van ontmoeting, of het accommoderen van burgers/doelgroep met een gemeenschappelijke interesse. Een project is een uit verschillende modulen samengestelde interventie met een nauw omschreven resultaat, afgebakend in de tijd en met een gerichte inzet van mensen en middelen. Projecten kunnen gericht zijn op meerdere functies. Een programma is opgebouwd uit meerdere projecten en heeft een inhoudelijk samenhangend en dragend kader dat de projecten onderling met elkaar verbindt. Projecten en programma’s kunnen meerdere functies bedienen. Zo kan een project als buurtbemiddeling zowel gericht zijn op het oplossen van problemen en conflicten, als op het versterken van informele steun- en hulpnetwerken. Projecten zullen over het algemeen op het niveau van de uitvoering bestaan uit meerdere dienstverlenings- of samenlevingsopbouwmethoden. In de (individuele) hulpverlening worden deze vaak aangeduid als modulen, waarbij deze een in tijd en omvang begrensd onderdeel van het hulpaanbod omvatten. Methoden die gericht zijn op het versterken van sociale samenhang kennen meestal niet een dergelijke (scherpe) afbakening in tijd en intensiteit. Aan de basis van het methodisch handelen of projectmatig werken van professionals liggen vaak werkwijzen ten grondslag (methodische richtlijnen). Deze werkwijzen beperken zich niet tot de inzet binnen één project of binnen één methode, maar verwijzen naar professionele methodische uitgangspunten. Vaak is hiermee een geëxpliciteerde mens- en maatschappijvisie verbonden en heeft zij een normatief karakter. Voorbeelden van gehanteerde werkwijzen of methodische richtlijnen zijn de presentiebenadering, empowermentstrategieën en ‘modern paternalisme’. In de verkenning naar (effectieve) interventies op het terrein van sociale samenhang is een onderscheid gemaakt in een zestal functies. 1. Accommoderen of organiseren van ontmoeting: fysiek / sociaal 2. Kennis laten delen: van elkaar leren
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
15
3. Accommoderen van gemeenschappelijke interesse: sport / cultuur / hobby’s 4. Ondersteunen van gemeenschappelijk wijk- of buurtbelang (leefbaarheid, sociale samenhang, veiligheid etc.) 5. Oplossen van problemen en conflicten 6. Versterken van informele steun- en hulpnetwerken (burenhulp) In bijlage III zijn de geïnventariseerde interventies gerangschikt naar deze functies.
3.3 Gevonden methoden Uit de lijst met ruim 140 geïnventariseerde interventies hebben wij geprobeerd enkele veelgebruikte en veelbelovende methoden te ‘destilleren’, die voldoen aan de criteria dat ze beschreven en weldoordacht zijn, ten minste twee jaar in de praktijk worden toegepast en op meerdere plaatsen en door meerdere instellingen worden gebruikt (spreidingscriterium). Deze methoden worden hieronder kort beschreven. Een verdere uitwerking en analyse op basis van het hierboven geformuleerde onderscheid in programma’s (bijvoorbeeld Mensen maken de Stad), projecten (bijvoorbeeld Buurtbemiddeling) en werkwijzen staat voor 2009 op de agenda. Hieraan zal ook de discussie worden gekoppeld over de samenhang tussen functies en beoogde resultaten (beleidsniveau) en het transparant maken van projecten op het niveau van het professionele handelen in het primaire proces (modularisering). Beide exercities zijn noodzakelijk om de doelgerichtheid en doelmatigheid van de interventies in kaart te krijgen.
3.3.1 De ABCD-methode De Asset-Based Community Development (ABCD)-benadering is een van oorsprong Amerikaanse methode, die lokale talenten en vaardigheden van bewoners van achterstandswijken in kaart brengt en deze mobiliseert om te werken aan vitale buurten. De methode onderscheidt zich doordat niet wordt uitgegaan van de problemen, maar gekeken wordt naar de kansen in een wijk. De ABCDwerkwijze is ‘asset-based’, dat wil zeggen; individuen en groepen beschikken over capaciteiten die in dienst kunnen staan van de wijk. De ABCD-aanpak wil deze capaciteiten aanboren en gebruiken. Zo kan de lokale gemeenschap zelf aan de slag gaan, met eigen vaardigheden. De aanpak bouwt voort op inzichten van (Amerikaanse) buurtgerichte tradities op de terreinen van samenlevingsopbouw, wijkplanning en versterking van buurteconomieën. Het in kaart brengen en mobiliseren van de buurtbewoners gaat uit van al bestaande verbanden en informele netwerken en het aanspreken van bewoners op hun belang, waarbij de lasten moeten opwegen tegen de lusten. De methode is in Amerika gedurende enkele decennia ontwikkeld door McKnight en Kretzman in (achterstands)wijken. In 2002 is in Eindhoven een landelijk pilot van de ABCD-methode van start gegaan, gevolgd door onder andere de gemeente Helmond en Oud-Delfshaven in Rotterdam.
3.3.2 Buurtbemiddeling Buurtbemiddeling pakt de conflicten tussen buren en buurtbewoners aan met behulp van buurtbemiddelaars: vrijwilligers die gecoacht worden door een professionele coördinator. De buurtbemiddelaars proberen de leefbaarheid, de gemeenschapszin en zelfredzaamheid van de bewoners te verbeteren. Het team van buurtbemiddelaars is een representatieve afspiegeling van de
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
16
wijk, buurt of stad waar ze de bemiddeling uitvoeren. Buurtbemiddeling wordt in projectvorm georganiseerd, als buurtmodel, stedelijk model of regionaal model. Een stuurgroep bewaakt de voortgang en is eindverantwoordelijk. Buurtbemiddeling richt zich op herstel van communicatie en op (het ontwikkelen van) de kracht van mensen om zelf hun conflicten op te lossen. Wanneer er conflicten zijn tussen verschillenden buurtbewoners, die niet door de betrokken partijen zelf worden opgelost, kan deze methode een uitkomst bieden, en de bewoners op actieve wijze met het conflict om laten gaan. De methode wordt in Nederland sinds de jaren negentig gebruikt, meestal op initiatief van gemeenten, politie, welzijnsorganisaties of woningcorporaties. Buurtbemiddeling is gestoeld op de San Francisco Community Boards (SFCB) die in de jaren zeventig ontstonden. Empowerment speelt een belangrijke rol bij de Community Boards, dat wil zeggen dat burgers vaardigheden geleerd krijgen om hun eigen problemen beter op te lossen (CCV 2008).
3.3.3 Results Based Accountability In de methodiek Results Based Accountability werken bewoners en professionals gezamenlijk aan de oplossing van lokale gemeenschapsproblemen. Het resultaat dat men samen wil bereiken staat centraal en wordt vooraf afgesproken in gemeenschappelijke, concrete en meetbare doelen voor de gemeenschapsverbetering. Het is een doelgerichte aanpak van gezamenlijk geformuleerde doelstellingen, waarbij de verantwoordelijkheid voor de aanpak en de effectiviteit gezamenlijk wordt gedragen, de besluiten zoveel mogelijk op het lokale niveau worden genomen en de effectiviteit van de inzet wordt vastgesteld aan de hand van concrete en meetbare indicatoren (Meinema 2000, p.7). Het is een methode om te bepalen wat alle belanghebbenden willen bereiken, met een gedeelde verantwoordelijkheid om dat doel te realiseren en meetbare resultaten te behalen. Het mobiliseert mensen om samen te werken, te denken en te plannen. In de Verenigde Staten, waar de oorsprong ligt voor deze aanpak, zijn veel verschillende benamingen in omloop, die verschillen in termen en begrippen en variaties kennen in uitvoering, maar als overeenkomst hebben dat het gaat om het gemeenschappelijk doel, bundeling van krachten, lokale besluitvorming bij de betrokkenen zelf, meetbare doelen en heldere communicatie.
3.3.4 Dialoogmethode De dialoogmethode wordt op verschillende wijze in Nederland toegepast, als methode voor het bevorderen van een coproductie tussen bewoners, professionals en de gemeente in het gezamenlijk aanpakken van problemen in de buurt (Frieling 2008), het bevorderen van participatie, ook voor het stimuleren van ontmoeting, bijvoorbeeld de Dag van de Dialoog (Tonkens et al 2006) en voor het stimuleren van begrip en het overbruggen van een grote afstand en misverstanden tussen verschillende bevolkingsgroepen. De overeenkomst is de dialoog: het gesprek in groepsverband. De dialoogmethode beoogt zowel de onderlinge betrokkenheid tussen (buurt- of wijk-)bewoners als de relaties tussen bewoners, wijkprofessionals en de gemeente te versterken. Alleen wanneer bewoners, wijkprofessionals en de gemeente samenwerken en daarbij uitgaan van de leefsituatie van de bewoners, kunnen alledaagse leefbaarheidsproblemen echt aangepakt worden. Om een dialooggesprek te kunnen laten slagen, is het van belang dat de deelnemers openstaan voor de ervaringen, gedachten en gevoelens van anderen. Alleen dán kunnen zij tot nieuwe inzichten komen.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
17
3.3.5 Narratieve methode Het startpunt van de narratieve methode is het verhaal. Verhalen vertellen is een natuurlijke manier om onze kennis, inzichten en gevoelens te delen met anderen. In vergelijking met het geven van antwoorden op gerichte vragen, leiden verhalen (en de context waarin ze verteld worden) vaak tot een veel rijkere output en een diepgaander inzicht. Het geeft inzicht in patronen of gewoontes die meer onderbewust leven. En het leent zich voor het vergelijken van de beeldvorming van een bepaald onderwerp door verschillende groepen. In een groepsdiscussie worden de respondenten gestimuleerd om zo veel mogelijk verhalen of anekdotes te vertellen over het onderwerp dat centraal staat. De narratieve methode wordt op verschillende manieren in Nederland gebruikt en kent uiteenlopende namen, maar bij allen staat het vertellen van verhalen centraal. Enkele voorbeelden zijn reminiscentie (Mercken 2002), tijdreizen, verhalen vertellen (Vlaar & Broekman 2000). Het doel is het contact en communicatie tussen generaties en culturen te stimuleren, de kwaliteit van sociale relaties in buurten te verbeteren en de sociale cohesie te versterken. De methode wordt niet alleen in de sociale sector gebruikt, maar ook in de gezondheidszorg: in de ouderenzorg (life review), de psychotherapie, de geestelijke gezondheidszorg, of in de zorg aan mensen met een verstandelijke beperking.
3.3.6 Community art In Groot-Brittannië wordt de naam community art voor het eerst verzonnen voor initiatieven van een groep kunstenaars die in de jaren 60 actief was. Deze mensen waren sociaal betrokken, en vroegen subsidie aan bij de Arts Council voor projecten die ze met deelnemers uit de gemeenschap wilden gaan opzetten. In Nederland verscheen de term in de cultuurnota 2005 – 2008 en in het vooradvies van de Raad voor Cultuur in 2003: ‘Karakteristiek voor community arts zijn (….) een sociaalmaatschappelijke thematiek en een sterke welzijnscomponent. Deze worden vertaald in een kunstbeoefening met een hoge artistieke doelstelling’. In principe vallen onder gemeenschapskunst alle vormen van kunstbeoefening die vanuit de gemeenschap ontstaan en door die gemeenschap zelf worden uitgevoerd met de bedoeling om publiekelijk en met artistieke kwaliteit uiting te geven aan wat er in die gemeenschap leeft. In Nederland zijn al meerdere succesvolle community art projecten. Een voorbeeld is Jalan Jalan van Kunstenaars & Co in de Indische buurt (Amsterdam). In dit project werken buurtbewoners en kunstenaars in een reeks van creatieve activiteiten naar een gemeenschappelijk doel: het Jalan Jalan Festival. Buurtbewoners worden gestimuleerd om hun talenten te benutten voor zichzelf en voor de buurt. Bij gemeenschapskunst staat niet de kunstenaar of ontwerper centraal, maar het groepsproces en het gemeenschappelijke resultaat. Dat kan een kunstwerk zijn of een voorstelling of een fotoboek. Er wordt altijd gestreefd naar een zo hoog mogelijk artistieke kwaliteit. Het belangrijkste is echter het proces van samenwerken aan een gemeenschappelijk doel met een duurzaam eindresultaat waar iedereen trots op kan zijn. De samenwerking bevordert integratie tussen de deelnemers onderling en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving (Borrup 2003). Het resultaat staat symbool voor de kracht van samenwerking in de wijk. Daar gaat het om bij gemeenschapskunst. Samen ben je tot veel meer in staat dan als individu, met samenwerking bereik je meer dan met afzondering.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
18
3.3.7 Sociaal mentoraat Kwetsbare burgers hebben niet alleen werk en een inkomen nodig om zich staande te kunnen houden, ze moeten ook in staat zijn goede contacten op te bouwen en te onderhouden. In sociaal mentoraat projecten worden kwetsbare burgers gekoppeld aan vrijwilligers. De vrijwilligers zijn geslaagde burgers die een duurzame relatie opbouwen met een burger uit een andere sociale klasse en/of andere etnische groep, met als doel deze mentee uit het sociale isolement te halen en de zelfredzaamheid te vergroten. Een projectcoördinator werft deelnemers voor het project, informeert hen in een intakegesprek over de doelstelling en de regels en vraagt naar motivatie en wensen. Op basis van de gegevens uit het intakegesprek vindt een match plaats. De projectcoördinator nodigt de deelnemers die gekoppeld kunnen worden uit voor een kennismakingsgesprek. Indien een koppeling tot stand komt, wordt een eerste afspraak gemaakt. De koppels spreken af in cafés, bij de mentor thuis of in een buurthuis. De projectcoördinator volgt de koppels en begeleidt hen middels intervisie, groepsbijeenkomsten en evaluatiegesprekken. De mentees zijn over het algemeen jongeren en jongvolwassenen in een zekere achterstandspositie die moeite hebben richting te geven aan hun eigen leven. De mentoren zijn voornamelijk autochtoon, van middelbare leeftijd en hoger opgeleid. De kracht van het sociaal mentoraat schuilt in het intensieve een-op-eencontact. Vaak zien kansarme groepen alleen dát bepaalde groepen succesvol zijn, zonder precies te kunnen nagaan waardoor zij succesvol zijn. Door het contact met geslaagde burgers krijgen mentees meer greep op de mechanismen die bijdragen tot hun sociale stijging (Veldboer et al 2008).
3.4 Slotbeschouwing Ofschoon de verkenning naar effectieve interventies binnen het brede domein van sociale samenhang en de meer specifieke aandachtsvelden buurtgebonden bewonersbetrokkenheid en overbruggende contacten niet dé lijst heeft opgeleverd met de tien meest effectieve interventies, heeft de verkenning tot waardevolle inzichten geleid die het verdienen om nader te worden uitgediept. In de eerste plaats heeft een relatief snelle speurtocht een rijke oogst opgeleverd van interventies die in de sociale sector worden ingezet om de sociale samenhang in wijken en buurten te versterken. Het feit dat het hier om een oogst gaat waarin rijp en groen door elkaar lopen is in deze fase van het onderzoek niet relevant. De uitdaging voor 2009 is er juist in gelegen om de verzamelde interventies verder aan te vullen op basis van gericht onderzoek en de interventies te ordenen naar de verschillende niveaus waarop zij worden ingezet. Daarmee verbonden is ook de vraag naar de wijze waarop de effectiviteit van de interventies binnen het domein van sociale samenhang (en prestatieveld 1 van de Wmo) kan worden beoordeeld en welke contexten en competenties daarmee verbonden zijn. Anders dan veel andere sociale interventies, die vaak scherp afgebakend kunnen worden in termen van beleidsdomein, doelgroep, beoogd resultaat en betrokken actoren, gaat het hier om een beleidsterrein en om uitvoeringspraktijken die niet aan een eenduidige professie kunnen worden verbonden (en soms zelfs helemaal niet aan een professie) en waar de bedoelde en onbedoelde effecten van belendende beleidsterreinen vaak grote invloed hebben op de uitkomsten van het beleid en de uitvoering. Denk aan de frequentie van het ophalen van het afval in een buurt. Deze non-specificiteit van het beleidsveld vergt een innovatieve wijze van het beoordelen van de effectiviteit van sociale interventies. Hierin ligt ook een belangrijke uitdaging besloten in deze verkenning, waarbij overigens niet teruggevallen kan en mag worden op de reflex in de sociale sector dat de effecten van sociale interventies in dit domein niet meetbaar zouden zijn, en dat het vooral zou gaan om het belang van
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
19
procesimpulsen. Dit doet geen recht aan resultaten die wel degelijk geboekt worden, en het doet zeker geen recht aan de inspanningen van de vele duizenden professionals en vrijwilligers die in buurten en wijken bouwen aan een vitale samenleving en hun inspanningen in hun dagelijkse praktijk beloond zien. Hoe klein en schijnbaar onmeetbaar de verschuiving ook is die zij weten te bewerkstelligen. Ten slotte: juist de zeer lichte mate waarin het besef over de mogelijke effectiviteit van interventies op dit terrein in beleid en uitvoeringspraktijk is geworteld, biedt ruime kansen voor betrokken organisaties, bestuurders en uitvoerend werkers om snel een grote kwaliteitsslag te maken. In deze verkenning zijn hiertoe een aantal handvatten aangereikt: zorg voor eenduidigheid en transparantie in de benoeming en benaming van de interventies, maak gebruik van inzichten over succes- en faalfactoren, systematiseer de interventies en versterk de professionele competenties en het ambacht van de uitvoering, evalueer zorgvuldig en leg rekenschap af over de gepleegde inzet, niet alleen aan de opdrachtgever, maar met name aan de betrokken burgers.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
20
4 Literatuur Bodd, J. (2005). De Kracht van het persoonlijk contact. Kennisbrug de sociale wijk. Fontys Hogescholen Studies. Borrup, T. (2003). Creative Organizations: Putting Culture to Work in Community Development. USA: Community Arts Network. Blokland-Potters, T.V. (2006). Het sociale weefsel van de stad. Cohesie, netwerken en korte contacten. Rede bijzonder hoogleraar Wetenschappelijke Grondslagen van het Opbouwwerk. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. Bohlmeijer, E., L. Mies en G. Westerhof (2006). De betekenis van levensverhalen. Theoretische beschouwingen en toepassingen in onderzoek en praktijk. Uitgeverij Bohn Stafleu & van Loghum. Bourdieu, P. (1989). Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Amsterdam: Van Gennep. Bovenkerk, F., K. Bruin, L. Brunt & H. Wouters (1985). Vreemd volk, gemengde gevoelens. Etnische verhoudingen in een grote stad. Meppel/Amsterdam: Boom. Brink, G. van den (2004). Schets van een beschavingsoffensief. Over normen, normaliteit en normalisatie in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press. Brink, G. van den (2006). Moderne professionals en de lokale opgave. Voordracht gehouden op 24 februari 2006. Utrecht: NIZW. Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (2008). Handboek buurtbemiddeling. Het instrument in de praktijk. Utrecht: CCV. Dekker, P. (2005). De deelname aan vrijwilligerswerk in Nederland, wat meten we ervan? In: Vrijwillige inzet onderzocht, 2, 7-16. Engbersen, R., A. Sprinkhuizen, M. Uyterlinde, & V. Lub (2008). Tussen zelfsturing en paternalisme. Inhoud geven aan empowerment in achterstandswijken. Utrecht: MOVISIE. Friedman, M. (2005). Trying hard is not good enough; How to produce measurable improvements for Customers and Communities. Trafford Publishing, USA. Frieling, M.A. (2008). Een goede buur, ‘joint production’ als motor voor actief burgerschap in de buurt. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. Ridderkerk: Ridderprint BV. Gijsberts, M. & J. Dagevos (2007). Interventies voor integratie. Het tegengaan van etnische concentratie en het bevorderen van interetnisch contact. Den Haag: SCP. Granovetter, M. (1973). The Strength of Weak Ties. American Journal of Sociology, 78, 1360-1380. Hortulanus, R. (2004). Het belang van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Utrecht: MOgroep.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
21
Hurenkamp, M, E. Tonkens & J.W. Duyvendak (2006). Wat burgers bezielt. Den Haag: NICIS. Konijn, C. & T.A. van Yperen (2003). Internationaal overzicht effectieve interventies in de jeugdzorg. Utrecht: NIZW. Lin, D. van, Keijsers, G. , Stilting, M.B. & Sjerps, M. (2003).Goede buren, betere buurten. Het organiseren van buurtbemiddeling, een introductie. Deel 2. Utrecht: Landelijk Expertisecentrum Buurtbemiddeling. Lin, N. (1999). Social networks and status attainment. Annual Review of Sociology, 25, 467-87. Meertens, R.W., Y.R.A. Prins & B. Doosje (2006). In iedereen schuilt een terrorist. Een sociaalpsychologische analyse van terroristische sekten en aanslagen. Schiedam: Scriptum. Meinema, T. (2000). Waar resultaten tellen. Results Based Accountability in de Verenigde Staten. Utrecht: NIZW. Mercken, C. (2002). Een buurt vol verhalen. Integratie van generaties en culturen door buurtreminiscentie. NIZW. Nijhof, G. (2000). Levensverhalen. De methode van autobiografisch onderzoek in de sociologie. Uitgeverij Boom. Penninx, K. (1999). De buurt voor alle leeftijden. Utrecht: NIZW. Penninx, K., M. de Klerk, A. de Boer en P. Dekker (2008). De zilveren kracht in cijfers. Factsheet maatschappelijke inzet door ouderen. Utrecht: MOVISIE. Pettigrew, T.F. (1998). Intergroup Contact Theory. Annual Review of Psychology, 49, 65-85. Portes, A. (1995). Economic Sociology and the Sociology of Immigration: a Conceptual Overview. In A. Portes (ed.). The Economic Sociology of Immigration. New York: Russel Sage. Putnam, R.D. (2000). Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon & Schuster. Reijndorp, A., V. Kompier, S. Metaal & B. Truijens (1998). Buitenwijk. Stedelijkheid op afstand. Rotterdam: NAi. Scholte, M. e.a. (2003). Een conceptueel kader voor het GIM-AMW. Utrecht: NIZW. Scholte, M. (2007). Transparant aanbod AMW. Utrecht: MOVISIE. Sociaal en Cultureel Planbureau (2004). In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag: SCP. Sociaal en Cultureel Planbureau (2005). Vrijwilligersorganisaties onderzocht. Over het tekort aan vrijwilligers en de wijze van werving en ondersteuning. Den Haag: SCP.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
22
Sociaal en Cultureel Planbureau (2006). Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport 2006. Den Haag: SCP. Sprinkhuizen, A. en Tonkens, E. en Wild, J. de. (2001). Wijken voor bewoners: Asset-Based Community Development in Nederland. Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Steyaert, J., Bodd, J., Linders, L. (2005). Actief Burgerschap. Het betere trek- en duwwerk rondom publieke dienstverlening. Eindhoven, Fontys Hogescholen. Swaan, A. de (1976). De mens is de mens een zorg; over de verstatelijking van verzorgingsarrangementen. In: De Gids, 1/2. Tonkens, E. (2006). Meerjarenkader Onderzoek en onderwijs 2005-2009 bijzondere leerstoel Actief Burgerschap, competentieontwikkeling en toerusting. Stichting Actief Burgerschap. Tonkens, E.H., Koffijberg, J.A. en Enthoven, M. (2006). Onderzoek Dag van de Dialoog in Amsterdam.
Uyterlinde, M., K. Neefjes & R. Engbersen (2007). Welzijn versterkt burgerschap. Utrecht: MOVISIE. Veldboer, L., R. Engbersen, J.W. Duyvendak en M. Uyterlinde (2008). Helpt de middenklasse? Op zoek naar het middenklasse-effect in gemengde wijken. Den Haag: NICIS. Verhagen, S. (2008). Participatie en maatschappelijke ontwikkeling. Openbare les juni 2008. Utrecht: Hogeschool Utrecht. Vlaar, P. en H. Broekman (2000). Ruimte maken in de buurt. Sociaal-cultureel werk en ouderenwerk in de multiculturele samenleving. Utrecht: NIZW. Winter, M. de (2004). Opvoeding, onderwijs en jeugdbeleid in het algemeen belang: De noodzaak van een democratisch-pedagogisch offensief. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1992). Eigentijds burgerschap. WRR-publicatie. Den Haag: Sdu. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005). Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2006). De verzorgingsstaat heroverwogen. Over verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden. Amsterdam: Amsterdam University Press. Yperen, T.A. van (2003). Resultaten in de jeugdzorg: begrippen, maatstaven en methoden. Utrecht: NIZW. Yperen, T.A. van, E. van Rest, Ch. Vermunt (1999). Definitie van kernbegrippen. Programma’s in de jeugdzorg. Utrecht: NIZW.
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
23
5 Bijlagen I. Deelnemers expertmeeting
Deelnemerslijst Expertmeeting Vitale Ouderen Donderdag 16 december 2008, 09.15-12.45 uur
Silke van Arum, voorzitter
MOVISIE
Nanne Boonstra
Verwey Jonker Instituut
Maarten Davelaar
Verwey Jonker Instituut
Gwen van Eijk
Onderzoeksinstituut OTB
Radboud Engbersen
MOVISIE
Willibrord de Graaf
Universiteit Utrecht
Cor van Halen
Universiteit Nijmegen
Ingrid Heist
Delphi Opbouwwerk
Meta van Heugten
Stichting Welzijn Deurne
Ton Huiskens
Huiskens Kaygun & Partners
Sigrun Lobst
De Speeldernis
Marijke Mootz
ZonMw
Thaddeus Muller
Bureau ‘De warme stad’
Wouter Muller
Scala Welzijnswerk
Marco van der Land Tineke Lupi
Onderzoeksinstituut OTB UvA / Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling
Mirjam Nagel
MOVISIE
Ard Sprinkhuizen
MOVISIE
Wil van der Steuijt
Ministerie van VWS
Renske van der Zwet
MOVISIE
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
24
II. Literatuur search Methoden voor het stimuleren van buurtgebonden actief burgerschap Beperking (kader): - Methoden / methodieken - Schaalniveau: buurt / wijk - Doelgroep: burgers / bewoners Thesaurus begrippen: - Actief burgerschap (OF modern burgerschap) - Bewonersparticipatie (OF bewonersbetrokkenheid) - Buurtbeheer (OF buurtontwikkeling / wijkbeheer / wijkontwikkeling) - Burgerinitiatieven - Wijkraden - Buurtpanels - Bewonersorganisaties (OF bewonersgroepen / buurtverenigingen / wijkverenigingen) - Wijkteams (beperking tot groep wijkbewoners / wijkplatforms; uitsluiten politieteams) - Sociale participatie (OF burgerparticipatie / maatschappelijk participeren / maatschappelijke participatie) Meer algemeen: - Maatschappelijke betrokkenheid - Vrijwilligerswerk - Lokaal sociaal beleid - Opbouwwerk (OF buurtwerk / emancipatiewerk / maatschappelijk activeringswerk/ samenlevingsopbouw) - Samenlevingsopbouw - Wijkbudgetten - Welzijnswerk - Leefbaarheid - Emancipatie - Empowerment - Enabling - Civil society - Integratie - Sociale cohesie Overige woorden die samenhangen met actief burgerschap: - Publieke zaak / algemeen belang - Eigen verantwoordelijkheid - Maatschappelijke verbanden - Competentieontwikkeling (OF sociale competenties / sociale vaardigheden) - Toerusting - Ondersteuning
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
25
Verfijning met: - Evidence based (OF wetenschappelijk onderzoek) - Evidence based practice - Practice based - Effectonderzoek - Evaluatieonderzoek - Best practice (OF praktijkervaringen) - Effectief - Resultaat
III. Literatuur search Methoden voor het stimuleren van overbruggende contacten Thema’s: - Klassenoverstijgend - Interetnisch - Intergenerationeel Beperking (kader): - Methoden / methodieken / interventies / aanpak - Doelgroep: burgers / bewoners Thesaurus begrippen: - (sociaaleconomische) klassen - klassenoverstijgende contacten - lage klasse - sociale klassen - sociaal-economische klasse - sociaal-economische positie - arbeidersklasse - achterstandsgroepen - mentoren - middenklasse - elite -
etniciteit interetnische contacten integratiebeleid inburgering inburgeringscursussen/-programma’s/-projecten/-trajecten autochtoon en allochtoon activiteitenbemiddeling multicultureel, multiculturele
-
generaties intergenerationele contacten intergenerationeel werken
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
26
-
intergenerationeel welzijnswerk intergenerationeel buurtbeheer ‘buurt voor alle leeftijden’ ouderenwerk jongerenwerk ouderen / senioren jong en oud reminiscentie
Meer algemeen: - contacten / relaties - achterstandbestrijding - sociale cohesie/sociale samenhang/sociale verbondenheid - sociale kwaliteit - ‘bridging social capital’ - ‘bonding social capital’ - verbindingstekorten - sociale netwerken - (sociale/culturele/sociaal-culturele/maatschappelijke) Integratie - (lokaal) sociaal beleid - opbouwwerk (buurtwerk, emancipatiewerk, maatschappelijk activeringswerk, samenlevingsopbouw) - welzijnswerk Verfijning met: - Evidence based (wetenschappelijk onderzoek) - Evidence based practice - Practice based - Effectonderzoek - Evaluatieonderzoek - Best practice (praktijkervaringen) - Effectief - Resultaat
Utrecht, februari 2009 * Sociale samenhang: buurtgebonden bewonersbetrokkenheid & overbruggende contacten. Een verkenning.
27
IV. Lijst van interventies Projecten / programma's / methodieken Blend-it Community Art Cruyff Courts De Haven – Multicultureel Schalkwijk De Powerbike (Bakkerij) Groenguerrilla’s Hengelo, Scoren in de Wijk Jong-Jong zijn in het Brabantpark KunstExpress Maatjesproject Levensloopspel jong en oud Multicultureel Ontmoetingscentrum Multicultureel tuinieren Rijdende Burenwinkel bevordert burencontact Samen in de wijk Stad in beeld Vrouwen in Beweging? Wijktheater Actie 'Burenbel', Heteren Burenhulpcentrale Capabel: project Bos en Lommer Individuele burgers helpen elkaar Intermediairs Nachtwacht in de Schilderswijk Presentiebenadering Sociaal mentoraat Tante Kwebbel Weekendacademie (C)omma 28
Bewonersbetrokkenheid
Overbruggend contact x x
x x x x
x
x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x x
Aangrijpingspunt Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Gemeenschappelijke interesse Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken Informele steun- en hulpnetwerken
Projecten / programma's / methodieken De Voorleesservice / VoorleesExpress De wijk in gesprek Delftse Kleden Elkaar leren kennen = leren van elkaar Gemengde school Gilde SamenSpraak Interculturele wijkparticipatie(WEA) Logeren om te leren Marokkanen in de buurt Narratieve methode / levensverhalen Ouderen vertellen levensverhalen aan jongeren Reminiscentie Tijdreizen Verhalen vertellen Vriendschapsscholen ’t Komp veur mekaar: Dorpsbewoners interviewen elkaar Activerend buurtonderzoek Bijspringer Buurtkamers in Deurne Buurtontmoetingen op slooplocaties De Capelse Ontmoetingen De Multiculturele Buurt Destion: Dorpsservicecentrum en brede school in gemeente Bergen Dialoogmethode Duurzame contacten; Tandem welzijn Nijmegen Gast in de Klas JOIN: jong en oud interactief Jongeren klussen voor ouderen Jouw School, Mijn School
29
Bewonersbetrokkenheid
Overbruggend contact x x
x
x
x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x
x x
x x x
x x x
Aangrijpingspunt Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Kennis delen Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting
Projecten / programma's / methodieken Kleurrijke ontmoetingen Koffieverhalen van alle tijden Multiculturele buurt voor ouderen: Buurtkamers Nederland heeft een slinger nodig! Noaberschap Opzoomeren Pendrecht Universiteit Schoolsportvereniging Spiegeltent Arnhem The Mall Utrecht Tijd Voor Elkaar VanHarte Resto Veiligheidsnetwerken, Gouda VoorUit Vriendinnenproject Arnhem Awards voor hangjongeren Buurtbemiddeling Buurtwacht Communicatie tussen ouderen en jongeren verbeteren De Buurt voor alle leeftijden En Nu Iets Positiefs! (ENIP) Interactief Theater Jongeren Lossen het op (JOLO) Koppel op straat Lagerhuismethode Marokkaanse buurtvaders Mediation Micro-oplossingen voor micro-problemen Morele Dilemma Discussiemethode Stadsetiquette 30
Bewonersbetrokkenheid x
Overbruggend contact x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
Aangrijpingspunt Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Ontmoeting Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten
Projecten / programma's / methodieken Straatvertegenwoordigers Laak Voorbeeldige grote broers Vrouwen aan zet WEA-methodiek Woonregels ABCD-methode Bo-Ex stimuleert leefbaarheidsplannen Bronmethodiek Arnhem Buitenruimte voor Contact Burgers aan het stuur Buurtcoördinatoren bevorderen leefbaarheid Buurtpanels (in de steigers in Amsterdam) Civiele Burgerparticipatie (actief) De Contactladder© als diagnose-instrument De Karavaan Denktank De wijk is van ons allemaal Dorpsspiegel Dorpswaardering EigenWIJzebuurten (buurtelftal) Face Your World (Stedelijklab Slotervaart-Amsterdam) Generaties aan zet Gouden stadsregels Heel de buurt (wijkaanpak) ID-wijk oprichting virtuele gemeenschap wijk-en buurtwebsites Kan wel! Keukentafelgesprekken KIWI: Kind in de wijk methodiek Kolonisten van de wijk Lusten & Lasten 31
Bewonersbetrokkenheid x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
Overbruggend contact
x
x
x
x
x x
x
Aangrijpingspunt Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Oplossen van problemen/conflicten Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang
Projecten / programma's / methodieken Mensen maken de stad Olympiade-conferenties Onze Buurt Aan Zet Planning for real Project Alledaagse Kansen, Deventer Results Based Accountability RotterdamIdee Schatkistmethode Sociale wijkschouw Sociale wijkvisie Switchpakket Talentvolle Buurt in Zutphen TOS Thuis op straat a. Duimdrop b. Fijn op het plein Verbeterwerkplaats VoorMekaar Weven aan samenleven Wij zijn de buurt Wijk- en dorpsgericht werken in Hoogeveen Woonatelier
32
Bewonersbetrokkenheid x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
Overbruggend contact x
Aangrijpingspunt Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang Wijkbelang