Het ITS maakt deel uit van de Radboud Universiteit Nijmegen
Inburgering en redzaamheid bij sociale contacten, opleiding en werk Een onderzoek naar opbrengsten van inburgeringscursussen voor oudkomers en nieuwkomers in de gemeente Den Haag
John Warmerdam | Jan Doesborgh | Harry van den Tillaart
INBURGERING EN REDZAAMHEID BIJ SOCIALE CONTACTEN, OPLEIDING EN WERK
ii
Inburgering en redzaamheid bij sociale contacten, opleiding en werk Een onderzoek naar opbrengsten van inburgeringscursussen voor oudkomers en nieuwkomers in de gemeente Den Haag
John Warmerdam Jan Doesborgh Harry van den Tillaart
Nijmegen, maart 2006
ITS – Radboud Universiteit Nijmegen
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK DEN HAAG Warmerdam, John. Inburgering en redzaamheid bij sociale contacten, opleiding en werk. / John Warmerdam, Jan Doesborgh, & Harry van den Tillaart – Nijmegen: ITS ISBN 90 – 5554 – 296 2 NUR 747 Projectnummer: 2004243
© 2006 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
iv
Voorwoord
Inburgering blijft een grote uitdaging voor de stad Sinds de invoering van de wet inburgering (WIN) in 1998 hebben vele duizenden Hagenaars aan de inburgering deelgenomen. Voor de nieuwe Hagenaars (nieuwkomers) was de inburgering verplicht, maar door de jaren heen zijn ook steeds meer mensen die hier al langer wonen cursussen gaan volgen. De gemeente en het rijk hebben hiervoor veel geld beschikbaar gesteld. De nieuwe wet inburgering (WI), die naar verwachting in 2007 van kracht wordt, stelt hoge eisen aan de inburgeraars. Mede daarom is het belangrijk om te achterhalen in hoeverre de inburgering bijdraagt aan de taalverbetering en het sociaal-maatschappelijke succes van de cursisten. De gemeenteraad van Den Haag heeft medio 2004 gevraagd om zo’n onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen te Nijmegen (ITS) in opdracht van de gemeente en de Mondriaan Onderwijsgroep. Inzicht in de opbrengsten van de Haagse inburgering is nodig om vast te stellen hoe en waar we de zeilen extra moeten bij zetten. Het stemt ons aan de ene kant positief dat onze inspanningen op het terrein van de inburgering niet voor niets zijn; er worden goede resultaten geboekt. Daartegenover staat dat onze aanpak er lang niet altijd toe leidt dat anderstalige Hagenaars de Nederlandse taal voldoende beheersen, gaan meedoen in of zich betrokken voelen bij het leven in de stad. En, zoals ook de gemeenteraad concludeerde in het rapport ‘Inburgeren doe je niet alleen’ is participatie een sleutelbegrip om segregatie tegen te gaan. Uit het onderzoek blijkt enerzijds dat inburgering een belangrijke eerste stap is op weg naar participatie in de Haagse samenleving, ofwel meedoen op sociaal en economisch terrein. De beheersing van de Nederlandse taal is daarvoor essentieel. Anderzijds blijkt het voor veel inburgeraars, vooral oudkomers, niet of nauwelijks haalbaar om de taal te leren op het niveau dat straks, onder de nieuwe Wet Inburgering, is vereist. Zéker niet, als zij tijdens en na de inburgeringscursus de taal niet of nauwelijks spreken. Taalvaardigheid en sociale contacten beïnvloeden elkaar positief, zo blijkt ook uit het onderzoek. Maar aan de omgang met Nederlandstaligen en deelname aan het Nederlandse verenigingsleven ontbreekt het vaak. Het initiëren en stimuleren van taalcontacten, zowel tijdens als na de inburgering, wordt dan ook een van de speerpunten in het Haagse inburgering- en burgerschapsbev
leid. Ook het op grote schaal inzetten van de media en van mentoren en coaches bij de inburgering is een goede impuls voor het onderhouden van de taalvaardigheid. De onderzoeksresultaten onderstrepen naast het scholingsaanbod tevens het belang van maatwerk, bijvoorbeeld in de vorm van taalstages, duale trajecten of gericht op vrouwen die in een achterstandssituatie verkeren. Voor gemeente en de partners in de stad ligt er een grote uitdaging. Enerzijds worden vanaf volgend jaar hoge eisen gesteld aan onze inburgeraars, anderzijds lijken veel Haagse inburgeraars niet in staat dit niveau te behalen. Dat vraagt enorme inspanningen. Met behulp van meer maatwerk en een krachtig taaloffensief moeten we werken aan die effectieve inburgering en daarmee aan een stad voor én van alle Hagenaars. Onze ambitie reikt verder dan cursisten opleiden voor het examen: wij willen alle Haagse inburgeraars ertoe bewegen actief mee te doen in de samenleving. Wij bedanken alle mensen die hun medewerking hebben verleend aan dit onderzoek. Rabin S. Baldewsingh, Wethouder Burgerschap, Deconcentratie, Leefbaarheid en Media Jos Leenhouts, Voorzitter College van Bestuur Mondriaan Onderwijsgroep
vi
Inhoud
Voorwoord
v
Samenvatting
1
1 Het onderzoek 1.1 Doel van het onderzoek 1.2 Vraagstelling van het onderzoek 1.3 Toelichting bij de vraagstelling 1.4 Opzet van het onderzoek 1.4.1 Analyse HSN-bestand 1.4.2 Eerste meting: schriftelijke enquête half jaar na cursus 1.4.3 Tweede meting: herhalingsonderzoek anderhalf jaar na cursus 1.4.4 Aanvullende interviews 1.5 Respons en representativiteit 1.6 Leeswijzer: opbouw van de rapportage
7 7 8 9 10 10 11 12 12 13 14
2 Beeld van de deelnemers 2.1 Inleiding 2.2 Gebruik HSN-bestand en aanvullende gegevens enquête 2.3 Persoons- en achtergrondkenmerken van de ex-cursisten 2.4 Vooropleiding en arbeidsverleden van de ex-cursisten 2.5 Niveau van de ex-cursisten 2.6 Respons en representativiteit
17 17 17 18 21 23 29
3 Taalvaardigheid van de ex-cursisten 3.1 Inleiding 3.2 Taalniveau en ontwikkeling in taalniveau 3.3 Taalgebruik 3.4 Taalvaardigheid in verschillende situaties 3.5 Verschillen tussen subgroepen 3.6 Verdere ontwikkeling taalvaardigheid ná de cursus 3.7 Verdere ontwikkeling van taalvaardigheid bij verschillende subgroepen
31 31 31 35 37 40 44 46
vii
4 Sociale contacten 4.1 Inleiding 4.2 Sociale contacten 4.3 Deelname aan verenigingsleven 4.4 Taalproblemen bij sociale contacten 4.5 Betekenis cursus 4.6 Verschillen tussen subgroepen 4.7 Verdere ontwikkeling van sociale contacten ná de cursus 4.8 Verdere ontwikkeling van sociale contacten bij verschillende subgroepen
49 49 49 51 51 53 54 56 58
5 Deelname aan opleiding 5.1 Inleiding 5.2 Deelname aan opleiding 5.3 Taalvaardigheid bij opleiding 5.4 Betekenis van de inburgeringscursus voor opleiding 5.5 Verdere ontwikkelingen in opleidingsdeelname ná de cursus
61 61 61 65 67 69
6 Deelname aan arbeid 6.1 Inleiding 6.2 Deelname aan betaald werk 6.3 Taalvaardigheid op het werk 6.4 Betekenis van de inburgeringscursus voor de werksituatie 6.5 Ambities van de ex-cursisten 6.6 Verdere ontwikkeling arbeidsdeelname na de cursus
71 71 71 76 78 79 80
7 Ontwikkeling arbeidsmarktpositie inburgeraars 7.1 Inleiding 7.2 Activiteiten van de ex-cursisten op de 3 meetmomenten 7.3 Combinaties van activiteiten 7.4 Positieveranderingen in periode start cursus – half jaar na cursus 7.5 Positieveranderingen van verschillende subgroepen 7.6 Positieveranderingen in periode half jaar na cursus – anderhalf jaar na cursus 7.7 Positieveranderingen bij verschillende subgroepen 7.8 Enkele subgroepen nader bekeken
83 83 83 86 87 88
8 Conclusies 8.1 Uitgangspositie deelnemers 8.2 Taalvaardigheid 8.3 Sociale contacten 8.4 Deelname aan opleiding
95 95 96 98 99
viii
90 91 92
8.5 Deelname aan arbeid 8.6 Ontwikkelingen in arbeidsmarktpositie
100 102
Referenties
105
Bijlagen Bijlage 1 – Toetsresultaten naar etniciteit Bijlage 2 – Tabellen bij hoofdstukken 3, 4, 5 en 6, met uitsplitsing van gegevens voor oudkomers en nieuwkomers Bijlage 3 – Taalgebruik naar opleidingsniveau Bijlage 4 – Taalvaardigheid naar opleidingsniveau Bijlage 5 – Taalgebruik naar arbeidsmarktpositie Bijlage 6 – Taalvaardigheid naar arbeidsmarktpositie Bijlage 7 – Sociale contacten naar arbeidsmarktpositie Bijlage 8 – Taalgebruik naar etniciteit Bijlage 9 – Taalvaardigheid naar etniciteit Bijlage 10 – Sociale contacten naar etniciteit Bijlage 11 – Overzicht aard werkzaamheden ex-cursisten Bijlage 12 – Toelichting bij registratie intaketoets- en profieltoetsresultaten van oudkomers en nieuwkomers in het HSN-bestand
107 109 114 123 124 125 126 127 128 129 130 131 134
ix
x
Samenvatting
Het onderzoek 1. Deze rapportage bevat de uitkomsten van een onderzoek naar opbrengsten van de inburgeringscursussen in de gemeente Den Haag. Doelgroep van het onderzoek zijn de inburgeraars die in 2004 een inburgeringscursus hebben afgerond. Deze 3315 ex-cursisten zijn twee keer met een schriftelijke vragenlijst benaderd: een half jaar na afloop van de cursus en een jaar later, dus anderhalf jaar na afloop van de cursus. Aan de 1e meting hebben 1234 ex-cursisten meegewerkt, waarvan 722 oudkomers en 512 nieuwkomers. Aan de 2e meting hebben 502 ex-cursisten meegedaan, waaronder 298 oudkomers en 204 nieuwkomers, uit dezelfde selectie als de 1e meting. Beide steekproeven zijn een nauwkeurige afspiegeling van de totale groep ex-cursisten. In het onderzoek is vooral gekeken naar de ontwikkeling van de ex-cursisten wat betreft taalvaardigheid, sociale contacten, deelname aan (vervolg)opleidingen en deelname aan arbeid. Gekeken is ook naar de meerwaarde die de cursus in hun ogen heeft gehad bij contacten, opleiding en werk. De gegevens zijn grotendeels voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk geanalyseerd en geclusterd naar leeftijdsgroep, geslacht, opleidingsniveau en herkomstregio (Turkije, Marokko, Antillen/Suriname/Aruba, Afrika, Azië). Ontwikkeling van taalvaardigheden 2. Het merendeel van de ex-cursisten start de inburgering vanuit een achterstandspositie en schat hun eigen NT2-niveau vóór de cursus als laag tot heel laag in. Mensen slagen er echter vaak in hun taalniveau tijdens de cursus te verbeteren en de investeringen tijdens de cursus blijken dus lonend te zijn geweest. De helft tot driekwart van de ex-cursisten is de Nederlandse taal actief gaan gebruiken en laat weten voldoende mondelinge taalvaardigheden te hebben verworven om er zich in de dagelijkse communicatie mee te kunnen redden. Ze kunnen een praatje maken in het Nederlands, een gesprek voeren met dokter of onderwijzer en zaken regelen via de telefoon. Ex-cursisten zeggen wel vaak nog moeite te hebben met schriftelijke taalvaardigheden. Ze geven dan aan bij voorbeeld geen zakelijke brieven te kunnen lezen of te kunnen begrijpen wat er in vergaderingen besproken wordt. 3. Hiertegenover staat ook een groep ex-cursisten die de Nederlandse taal minder actief gebruiken en die ook minder positief zijn over hun Nederlandse taalvaar-
1
digheden. Zij stromen de cursus op laag niveau in en weten zich tijdens de cursus maar beperkt te verbeteren. Vooral ex-cursisten van Turkse en Marokkaanse herkomst springen wat dit betreft in het oog. Zij boeken bij de taaltoetsen gemiddeld lagere resultaten dan andere groepen, schatten zelf hun taalniveau lager in, spreken en lezen minder actief Nederlands en geven vaker aan dat ze de in bepaalde situaties benodigde taalvaardigheden niet beheersen. Bij ex-cursisten van Antilliaanse, Surinaamse en Arubaanse herkomst ziet de situatie er gunstiger uit. Ook bij mensen van Afrikaanse en Aziatische herkomst ontwikkelt het taalniveau zich, na aanvankelijke achterstand, voorspoediger, waarbij vooral het hoge niveau van de meeste Afrikaanse ex-cursisten opvalt. 4. De ontwikkeling van taalniveau en taalvaardigheden verloopt bij nieuwkomers duidelijk beter dan bij oudkomers, hetgeen deels zal samenhangen met de verschillende samenstelling van beide groepen qua leerbaarheid. Bij oudkomers komt meer analfabetisme voor dan bij nieuwkomers. Oudkomers hebben gemiddeld ook een hogere leeftijd. Een deel van de oudkomers boekt wel progressie, maar bij veel oudkomers blijft de ontwikkeling van taalvaardigheden en het feitelijk gebruik ervan achter bij de verschillende groepen nieuwkomers. 5. Vergelijken we de eigen inschattingen van de ex-cursisten van hun taalniveau met de resultaten van de taaltoetsen bij afronding van de cursus - voorzover bekend uit het HSN-bestand - dan blijken deze inschattingen te positief. Slechts een klein deel van de ex-cursisten, waarvan de toetsresultaten bekend zijn, scoort op de profieltoets aan het eind van de cursus qua taalbeheersing op niveau 2 of hoger (i.e. het vanuit de Rijksoverheid gewenste eindniveau). Voor veel inburgeraars lijkt het streefniveau van de cursus te hoog, gegeven hun geringe vooropleiding en hun beperkte leerbaarheid. 6. De inburgering blijkt een eerste stap in het proces van taalverwerving te zijn. Een relatief groot deel van de ex-cursisten – bijna de helft van degenen die vervolgopleidingen gaan doen – gaat verdere taalscholing volgen. Ook via andere kanalen (sociale contacten, beroepsopleiding, werk, vrijwilligersactiviteiten) lijken excursisten hun taalniveau na de cursus verder te blijven ontwikkelen. Een half jaar na de cursus vinden meer ex-cursisten dat ze (heel) goed Nederlands spreken dan direct na de cursus. 7. Anderhalf jaar na de cursus zegt bijna 80% van de ex-cursisten nog op hetzelfde taalniveau te zitten als een half jaar na de cursus (relatief laag dan wel relatief hoog) en geeft 20% aan dat de situatie veranderd is. De groep waarbij de taalvaardigheid verder is verbeterd is daarbij iets groter dan de groep waarbij de taalvaardigheid juist is afgenomen. Vooral ouderen en lager opgeleiden gaan op wat lan2
gere termijn vaker in taalvaardigheid achteruit. Dit blijkt uit nadere analyses waarbij de ontwikkeling in taalvaardigheid op persoonsniveau is bekeken. Sociale contacten 8. Zo’n driekwart van de ex-cursisten antwoordt desgevraagd dat hun situatie in Nederland door de cursus is verbeterd. Een half jaar na de cursus zegt meer dan de helft (57%) van de ex-cursisten dagelijks contacten met Nederlanders te hebben, vooral in de eigen woonomgeving, de opleiding, de werkplek en – bij oudkomers – de school van de kinderen. In de periode tot anderhalf jaar na de cursus nemen bij 10% van de ex-cursisten de sociale contacten met Nederlanders verder toe. Vooral bij jongeren en hoger opgeleiden is dat het geval. Ook deze conclusies zijn gebaseerd op analyses waarbij de ontwikkeling in sociale contacten op persoonlijk niveau is bekeken. Slechts weinig ex-cursisten nemen overigens deel aan activiteiten van Nederlandse verenigingen. 9. Een op de zes ex-cursisten stelt nauwelijks verbetering in zijn situatie te hebben ervaren. Ruim een kwart van de ex-cursisten heeft zelden of nooit contacten met Nederlanders. Eenderde ervaart problemen met de taal bij de omgang met Nederlanders. Bij nadere analyse blijkt dat taalvaardigheden en sociale contacten samenhangen. Mensen met betere taalvaardigheden hebben meer contacten; mensen met minder taalvaardigheden hebben minder sociale contacten met Nederlanders. Op de langere termijn (i.e. in de periode tot anderhalf jaar na de cursus) nemen bij ruim 10% van de ex-cursisten de sociale contacten met Nederlanders verder af. Dit geldt vooral voor vrouwen, ouderen en zeer laag opgeleiden. Ook deze laatste bevindingen zijn weer de resultaten van in eerst instantie op individueel niveau bekeken veranderingen in de situatie. 10. Opvallend is dat Turkse en Marokkaanse ex-cursisten hun taalvaardigheden lager inschatten dan andere groepen, minder actief gebruik maken van de taal, aangeven minder sociale contacten buiten eigen kring te hebben, vaker taalproblemen ondervinden bij contacten, vaker signaleren dat sociale contacten op langere termijn verder afnemen en al met al minder verbetering in hun situatie ervaren dan bij andere groepen het geval is. Ex-cursisten uit andere herkomstlanden ondervinden minder taalproblemen, ontwikkelen op termijn meer sociale contacten met Nederlanders en geven vaker aan dat hun situatie in Nederland door de cursus verbeterd is. Deelname aan opleiding 11. Een half jaar na afronding van de inburgering is eenderde van de ex-cursisten met een (vervolg-)opleiding bezig. In het merendeel van de gevallen (46%) gaat het 3
om verdere taalscholing. In 18% van de gevallen gaat het om verdere beroepsgerichte opleidingen op lagere niveaus (assistentopleidingen, korte specifieke cursussen). Anderhalf jaar na de cursus is er wat dit betreft niet zo veel veranderd. 12. De inburgeringscursus blijkt de deelnemers redelijk voor te bereiden op de basale zaken die bij vervolgopleiding nodig zijn. Tweederde kan de studieteksten lezen, instructies van docenten begrijpen en meedoen met gesprekken in de lesgroep. Schriftelijke opdrachten gaat een deel van de ex-cursisten – ruim een kwart – moeilijker af. Al met al vindt tweederde van de ex-cursisten dat het door de inburgeringscursus bij de vervolgopleiding nu beter gaat. De situatie is op deze punten anderhalf jaar na de cursus niet veel anders dan een half jaar na de cursus. Deelname aan arbeid 13. Een half jaar na afronding van de inburgering heeft eenderde van de ex-cursisten een betaalde baan. Nog eens 6% zegt vrijwilligerswerk te doen. Bijna de helft (47%) van de ex-cursisten die betaald werk hebben, werkt in een ongeschoolde of laaggeschoolde baan: tuinbouw, productiemedewerker, medewerker magazijn, toezichthouder, medewerker reiniging, huishoudelijke hulp; 11% werkt in een baan op middelbaar of hoger scholingsniveau. Een deel van de ex-cursisten is niet tevreden over de mate waarin hun baan aansluit bij hun capaciteiten; circa een kwart ervaart het werk als te eenvoudig. Anderhalf jaar na de cursus zijn er op deze punten weinig veranderingen in het beeld te bespeuren. 14. Ruim de helft (57%) van de werkende ex-cursisten vindt dat ze door de inburgeringscursus hun werk beter kunnen doen. Ze laten weten goed te kunnen communiceren met Nederlandse collega’s en werkinstructies in het Nederlands goed te kunnen begrijpen. Driekwart gebruikt de Nederlandse taal actief op het werk. Ruim de helft geeft daarbij aan geen problemen te ondervinden. Voorzover er problemen zijn, betreft dat vooral vormen van schriftelijke communicatie, zoals teksten lezen en formulieren voor het werk invullen. Anderhalf jaar na de cursus is de situatie op deze punten in grote trekken nog vergelijkbaar met de situatie een half jaar na de cursus. Ontwikkelingen in arbeidsmarktpositie 15. Nadere analyse van de ontwikkelingen in de arbeidsmarktpositie van de excursisten wijst uit dat er in de periode tussen de start van de cursus en een half jaar respectievelijk anderhalf jaar na de cursus het nodige verandert. Het aantal mensen dat opleiding volgt stijgt van 12% vóór de cursus tot 22% een half jaar ná de cursus; anderhalf jaar na de cursus ligt dit percentage eveneens nog op 22%. Het aantal mensen dat betaald werk verricht stijgt van 29% vóór de cursus tot 33% 4
een half jaar ná de cursus en 37% anderhalf jaar na de cursus. Het aantal mensen met een uitkering is na de cursus iets groter dan daarvoor, waarschijnlijk omdat een deel van de inburgeraars niet of niet permanent aan het werk komt en een aantal mensen na de inburgering nog doorstroomt naar vervolgopleidingen en op het moment van onderzoek wellicht nog te kort op de arbeidsmarkt actief is om al een baan te hebben kunnen vinden. 16. De conclusies onder punt 15 zijn gebaseerd op vergelijking van de situatie van de totale groep op de 3 meetmomenten. Ze vormen als het ware het ‘saldo’ van alle ontwikkelingen op individueel niveau. Nadere analyses van individuele positieveranderingen van ex-cursisten laten zien dat tussen de start van de cursus en een half jaar na de cursus zo’n 54% van de ex-cursisten in een stabiele situatie blijft, i.e. huisvrouw/-man is gebleven (32%), betaald werk is blijven doen (16%), opleiding is blijven volgen (2%) of uitkering is blijven krijgen (4%). De totale groep die in deze periode in het arbeidsproces instroomt (i.c. betaald werk gaat doen) is even groot als de groep die in deze periode uit het arbeidsproces uitstroomt. In de periode tussen een half jaar en anderhalf jaar na de cursus blijft de situatie bij een groter deel van de ex-cursisten stabiel, namelijk bij 65%. Huisvrouwen/mannen blijven een grote groep vormen (35%) evenals degenen die betaald werk zijn blijven verrichten (20%). In deze periode is de groep die aan het werk is gekomen wat groter dan in de voorafgaande periode. Vooral nieuwkomers komen nu vaker aan het werk. Datzelfde geldt voor mannen, jongeren en hoger opgeleide ex-cursisten. Verhoging sociale redzaamheid langs meer sporen 17. Verhoging van sociale redzaamheid is – gelet op het (zeer) lage startniveau van cursisten – een belangrijke doelstelling van het inburgeringsbeleid in Den Haag. Dankzij verbetering van taalvaardigheid is bij veel ex-cursisten wat dit betreft het nodige bereikt. Verbetering van de redzaamheid op educatief dan wel professioneel gebied lijkt voor veel ex-cursisten nog wat verder in het verschiet te liggen. Wat deze terreinen betreft zullen ontwikkelingen op langere termijn pas kunnen uitwijzen in hoeverre de inburgering hieraan een positieve bijdrage heeft geleverd. 18. Uit gesprekken met ex-cursisten die deelnemen aan vervolgopleidingen of die betaald werk hebben blijkt dat deelname aan opleiding of arbeid verdere taalontwikkeling en sociale redzaamheid verder kan stimuleren. Opleidingen en werksituaties zullen daar dan wel goede voorwaarden voor moeten bieden. Voor verbetering van de positie van oudkomers en nieuwkomers is het daarom aan te bevelen langs meer sporen te werken, zowel richting inburgering als op het terrein van (activering naar) opleiding en werk. 5
6
1 Het onderzoek
Deze rapportage bevat het verslag van een onderzoek naar opbrengsten van inburgeringscursussen voor oudkomers en nieuwkomers in de gemeente Den Haag. In dit inleidende hoofdstuk geven we aan wat het doel van het onderzoek is en welke vraagstelling voor het onderzoek is geformuleerd. Daarna beschrijven we hoe het onderzoek is opgezet en hoe de gegevens zijn verzameld en verwerkt. Aan het eind van het hoofdstuk is een leeswijzer opgenomen, waarin is vermeld hoe de rapportage verder is opgebouwd.
1.1 Doel van het onderzoek De gemeente Den Haag en de Mondriaan onderwijsgroep willen via dit onderzoek meer inzicht krijgen in de opbrengsten van de inburgeringscursussen voor oudkomers en nieuwkomers met het oog op hun redzaamheid in de samenleving, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Voor het onderzoek zijn twee metingen verricht onder een groep van circa 2.100 oudkomers en circa 1.200 nieuwkomers die in de eerste helft van 2004 een inburgeringscursus hebben afgerond. De eerste meting is uitgevoerd in de periode november 2004 – mei 2005, voor de meeste ex-cursisten een half jaar tot een jaar na afloop van de cursus. De tweede meting is begin 2006 uitgevoerd, voor de meeste ex-cursisten anderhalf tot twee jaar na afloop van de cursus. Als nulmeting is een bestand met cursistengegevens van het Haags Startpunt Nieuwkomers gebruikt.
Doel van de eerste meting is een opname te maken van de maatschappelijke participatie van de ex-cursisten en de deelname aan onderwijs en arbeid op het moment van deze eerste meting, dat wil zeggen ruim een half jaar na afronding van de inburgeringscursus. Doel is daarnaast te kijken of de inburgeringscursus heeft bijgedragen aan taalbeheersing en redzaamheid van ex-cursisten in sociale contacten, bij deelname aan opleiding en bij deelname aan arbeid. Een ijkpunt daarbij is of de participatie van ex-cursisten op deze terreinen is verbeterd ten opzichte van de situatie voor de cursus. Doel van de tweede meting is vooral om te kijken hoe het taalniveau, de sociale participatie en de deelname aan opleiding en arbeid van de ex-cursisten zich op wat langere termijn - tot circa anderhalf jaar na de cursus - verder hebben ontwikkeld. De eerste meting is door de gemeente Den Haag en de Mondriaan onderwijsgroep begeleid. Bij de tweede meting is alleen de gemeente Den Haag betrokken geweest. 7
1.2 Vraagstelling van het onderzoek De eerste meting is gericht op bepaling van de ‘externe’ opbrengsten of effecten van de inburgeringscursussen. Onder externe opbrengsten wordt verstaan de bijdrage die de cursus heeft geleverd aan de verbetering in de maatschappelijke positie van de excursisten na afronding van de cursus, in termen van taalvaardigheid, sociale contacten, deelname aan vervolgopleidingen en deelname aan arbeid. Het onderzoek dient inzicht te geven in de stand van zaken en de voortgang in taalniveau en participatie van oudkomers en nieuwkomers na de inburgeringscursus. De onderzoeksvragen voor de eerste meting zijn als volgt geformuleerd: 1. Wat zijn de bezigheden (werk, vrijwilligerswerk, opleiding e.d.) van de excursisten voorafgaand aan de inburgeringscursus, direct na de cursus en een half jaar na afronding van de cursus? 2. Hoe hebben de sociale, educatieve en professionele redzaamheid en participatie van de ex-cursisten zich ontwikkeld in het halve jaar na de cursus? In hoeverre is er sprake van een verbetering van hun positie op deze terreinen? 3. Wat hebben de inburgeringscursussen bijgedragen aan verbetering van de sociale, educatieve en professionele redzaamheid en participatie van de ex-cursisten? Bij de tweede meting staan de verdere ontwikkelingen in redzaamheid en participatie van de ex-cursisten centraal. De onderzoeksvragen voor deze meting zijn: 1. Wat zijn de bezigheden (werk, vrijwilligerswerk, opleiding e.d.) van de excursisten anderhalf jaar na afronding van de cursus en welke ontwikkelingen zijn hierin te zien vergeleken met de eerste meting? 2. In hoeverre zijn de sociale, educatieve en professionele redzaamheid en participatie van ex-cursisten sinds de eerste meting toegenomen? De gegevens op deze punten worden uitgesplitst naar startniveau en relevante achtergrondkenmerken van oudkomers en nieuwkomers. Startniveau en achtergrondkenmerken zijn bepaald op grond van nadere analyses op de cursistenbestanden van het Haags Startpunt Nieuwkomers.
8
1.3 Toelichting bij de vraagstelling De begrippen sociale, educatieve en professionele redzaamheid en participatie zijn bij het opstellen van de vragenlijst voor het onderzoek uitgewerkt in concrete vraagitems. Dat is in nauw overleg tussen de onderzoekers en de leden van het begeleidingsteam 1 gebeurd. Bij die uitwerking zijn specifieke items ontwikkeld voor de meting van taalvaardigheid in sociale situaties, in opleidingssituaties en in werksituaties. De items die hiervoor in de vragenlijst zijn opgenomen, zijn gebaseerd op de streefdoelen van de inburgeringscursus wat betreft taalvaardigheid. Voor een goed begrip van het onderzoek is een toelichting op de doelen van de inburgering voor verschillende doelgroepen van belang. In het onderzoek zijn zowel oudkomers als nieuwkomers betrokken. Qua achtergrond en samenstelling zijn dit heel verschillende doelgroepen. Oudkomers zijn mensen die doorgaans al langere tijd in Nederland verblijven en die de Nederlandse samenleving al enigszins kennen. Nieuwkomers zijn mensen die meestal nog maar net (in ieder geval sinds na 1998) in Nederland zijn en voor wie de Nederlandse samenleving doorgaans volstrekt nieuw is. Het betreft voornamelijk gezinsvormers en gezinsherenigers (bv. huwelijksmigranten), maar ook vluchtelingen en asielgerechtigden maken deel uit van de groep nieuwkomers. De samenstelling naar herkomstland is bij de nieuwkomers dan ook zeer divers, meer dan bij de oudkomers het geval is. Oudkomers en nieuwkomers verschillen verder ook qua leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Veel oudkomers zijn vrouwen. In Den Haag is het inburgeringsbeleid voor oudkomers in het bijzonder op vrouwen gericht. Veel oudkomers zijn ook van oudere leeftijd en hebben vaak een lager opleidingsniveau. Onder de nieuwkomers bevinden zich daarentegen nogal wat jongere en beter opgeleide migranten. Een gemeenschappelijk kenmerk van oudkomers en nieuwkomers – met uitzondering van Antillianen, Surinamers en Arubanen is evenwel dat in beide groepen veel mensen de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig zijn. De groep inburgeraars kent dus nogal wat verschillen qua achtergrondsituatie, startsituatie, opleidingsniveau en leerbaarheid. De doelen van de inburgering zijn niet voor iedereen gelijk, maar als gemeenschappelijk doel geldt bevordering van Nederlandse taalvaardigheid en maatschappelijke participatie, ieder op eigen manier en niveau. Mensen volgen de inburgeringscursus via verschillende trajecten met een in eerste instantie verschillend doelperspectief. Mensen op het laagste instapniveau (b.v. anal1 Voor het onderzoek is een begeleidingscommissie namens de opdrachtgevers ingesteld. Bij de eerste meting hebben medewerkers van de gemeente Den Haag – Dienst SZW en Dienst OCW – en van de Mondriaan onderwijsgroep het onderzoek begeleid. Bij de tweede meting bestong het begeleidingsteam alleen uit medewerkers van de gemeente. Met het begeleidingsteam is overleg gevoerd over de vragenlijst, het verloop van het onderzoek en de concept-rapportage.
9
fabeten) volgen een traject met als primaire doelperspectief dat door de cursus hun sociale redzaamheid verhoogd wordt, opdat zij vervolgens kunnen gaan werken aan verbetering van hun educatieve en professionele redzaamheid. Mensen met een hoger instapniveau qua leerbaarheid volgen een traject dat naast sociale redzaamheid gericht is op educatieve redzaamheid en vervolgens ook professionele redzaamheid. Gegeven de lage instapniveaus van veel inburgeraars is de inburgeringscursus (van 600 uur) vaak het startpunt van een langer durend integratieproces, met verhoging van de sociale redzaamheid als eerste stap. Educatieve en professionele redzaamheid zijn doelperspectieven die dan in het wat verdere verschiet liggen.
1.4 Opzet van het onderzoek Het onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen: • een analyse van het gegevensbestand van het Haags Startpunt Nieuwkomers; • eerste meting met verzameling van gegevens via een enquête onder exinburgeringscursisten, circa een half jaar na afloop van de cursus; • herhalingsonderzoek met verzameling van dezelfde gegevens op dezelfde manier bij dezelfde groep ex-cursisten, circa anderhalf jaar na afloop van de cursus; • aanvullend op de eerste meting zijn tevens gesprekken gevoerd met een 14-tal excursisten.
1.4.1 Analyse HSN-bestand Om een beeld te krijgen van de samenstelling van de groep ex-cursisten en van hun uitgangssituatie is in dit onderzoek gebruik gemaakt van het cursistenbestand van het Haags Startpunt Nieuwkomers (HSN). In dit bestand zijn behalve naam-, adres- en woonplaatsgegevens ook enkele achtergrondkenmerken van cursisten geregistreerd (o.a. leeftijd, geslacht, herkomstland, verblijfsduur in Nederland) en een aantal gegevens die kunnen worden gebruikt als indicatoren voor het startniveau van de cursisten (opleidingsniveau vóór de cursus, ingeschat niveau van de cursus). Verder zijn gegevens opgenomen over de taaltoetsen die in het kader van de cursus zijn gemaakt, zowel in het begin bij de intake (intaketoets) als aan het eind bij de afsluiting van de cursus (profieltoets). In het bestand zijn zowel nieuwkomers als oudkomers geregistreerd. Na bewerking van het ruwe HSN-bestand zijn de data verder geanalyseerd en uitgesplitst naar bepaalde achtergrondkenmerken om de samenstelling en startsituatie van de groep cursisten in beeld te brengen. De gegevens van het HSN-bestand zijn tevens
10
gebruikt om de representativiteit van de respons op de uitgevoerde enquêtes te toetsen.
1.4.2 Eerste meting: schriftelijke enquête half jaar na cursus Het tweede onderdeel van het onderzoek bestond uit een schriftelijke enquête onder alle Haagse nieuwkomers en oudkomers die de periode januari t/m augustus 2004 een inburgeringscursus hebben afgerond. Deze ex-cursisten zijn via het HSN-bestand getraceerd. De gemeente Den Haag beschouwt als ‘nieuwkomers’ Hagenaars van 18 jaar of ouder (plus leerplichtige 16- en 17-jarigen) die voor het eerst vanuit het buitenland in Nederland komen wonen, met een verblijfsvergunning. Zij zijn sinds 30 september 1998 volgens de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) verplicht een inburgeringsprogramma te doorlopen. Men beschouwt als ‘oudkomers’ vreemdelingen die al vóór invoering van de Wet Inburgering Nieuwkomers (30 september 1998) naar Nederland zijn gekomen, die de Nederlandse taal nog onvoldoende beheersen, onvoldoende geïntegreerd zijn en daardoor in een achterstandspositie verkeren of dreigen te geraken (Plan Inburgering en Volwasseneneducatie 2005, Gemeente Den Haag). Al de ex-cursisten zijn met een schriftelijke vragenlijst benaderd. In de vragenlijst zijn vragen opgenomen over taalgebruik en taalvaardigheid (voor en na de cursus), sociale contacten, deelname aan opleiding en deelname aan arbeid. De vragen zijn beknopt en in eenvoudige bewoordingen geformuleerd, met grotendeels voorgedrukte antwoordmogelijkheden. De vragenlijsten zijn in een Nederlandse en in diverse vertaalde versies beschikbaar gesteld. De vragenlijst is in nauw overleg met de begeleidingscommissie opgesteld. De leden van de begeleidingscommissie hebben onderwerpen en items voor de vragenlijst aangereikt, waarop het ITS een eerste concept van de vragenlijst heeft ontwikkeld. Dat concept is weer aan de leden van de begeleidingscommissie voorgelegd en zo, in enkele ronden, tot een definitieve vragenlijst uitgewerkt. Ex-cursisten zijn in eerste instantie benaderd met een introductiebrief van de gemeente. In die brief was een toelichting over achtergrond, doel en opzet van het onderzoek opgenomen en werd de enquête aangekondigd. De ex-cursisten hebben vervolgens vanuit het ITS de vragenlijst toegestuurd gekregen. Ze konden de ingevulde vragenlijst rechtstreeks retourneren naar het ITS, waar hun gegevens vertrouwelijk en anoniem zijn verwerkt.
11
Gepland was deze ex-cursisten ongeveer een half jaar na afronding van de cursus voor de eerste meting van het onderzoek te benaderen. Dit is echter slechts bij een deel van de ex-cursisten gelukt omdat het veldwerk pas van start kon gaan nadat eerst alle naam-, adres- en woonplaatsgegevens waren verzameld. Voor een deel van de respondenten geldt daardoor dat de periode tussen de afronding van de cursus en het moment van onderzoek langer is geworden dan een half jaar. Voor de meeste respondenten ligt deze tussen een half jaar en een jaar.
1.4.3 Tweede meting: herhalingsonderzoek anderhalf jaar na cursus Alle ex-cursisten die bij de eerste meting hadden laten weten ook aan het vervolgonderzoek te willen meewerken, zijn circa een jaar na deze eerste meting opnieuw benaderd. Bij deze tweede benadering hebben zij vrijwel dezelfde vragenlijst toegestuurd gekregen als bij de eerste meting, met het verzoek de vragen nu te beantwoorden voor de op dat moment actuele situatie. Voor de meeste ex-cursisten was dit zo’n anderhalf jaar na afronding van de cursus. In de vragenlijst voor de tweede meting zijn enkele achtergrondvragen (leeftijd, geslacht, vooropleiding) niet opnieuw gesteld omdat deze al uit de eerste meting bekend waren. Bovendien is de vraag naar hun bezigheden in Nederland toen zij met de cursus startten iets anders geformuleerd dan bij de eerste meting. Nu is gevraagd wat zij deden ‘toen zij in 2003 met de inburgeringscursus begonnen’. Bij de eerste meting is gevraagd ‘wat zij in Nederland deden voordat zij met de inburgeringscursus begonnen’. Ook bij de tweede meting zijn de ex-cursisten in eerste instantie schriftelijk benaderd met een introductiebrief van de gemeente. Ingevulde vragenlijsten konden worden geretourneerd naar het ITS, waar de gegevens zijn toegevoegd aan de gegevens uit het eerste deelonderzoek. Die gegevens zijn verder weer anoniem verwerkt. Met de gegevens uit de eerste en tweede meting is voor een deel van de groep excursisten een bestand opgebouwd met gegevens over taalvaardigheid, sociale contacten, deelname aan opleiding en deelname aan arbeid op twee momenten in de tijd: circa een half jaar na de cursus en circa anderhalf jaar na de cursus. Vergelijking van situatiegegevens op deze twee momenten geeft dus indicaties over de ontwikkeling die de ex-cursisten doormaken nadat ze van de cursus zijn afgekomen.
1.4.4 Aanvullende interviews Aansluitend op de schriftelijke enquête bij de eerste meting zijn met een 14-tal excursisten gesprekken gevoerd over hun persoonlijke beleving en waardering van de 12
cursus. Doel van de gesprekken was meer zicht te krijgen op wat de cursus in concrete situaties voor ex-cursisten met hun specifieke achtergronden heeft betekend. Voor de gesprekken zijn ex-cursisten met verschillende achtergronden geïnterviewd: 7 nieuwkomers en 7 oudkomers. Mannen (5) en vrouwen (9) zijn geïnterviewd. Gesproken is met ex-cursisten van verschillende leeftijd: 5 mensen tussen 20 en 30 jaar, allen nieuwkomers; 7 tussen 30 en 50 jaar, merendeels oudkomers; en 2 ouder dan 50 jaar. Van de geïnterviewden hadden 5 personen een lagere, 3 een middelbare en 4 een hogere vooropleiding gevolgd; van een persoon was de vooropleiding niet bekend. Gesproken is met huisvrouwen (6), mensen met betaald werk (5) en mensen zonder werk (3). Een persoon volgde een vervolgopleiding. Geïnterviewd zijn mensen uit diverse herkomstlanden. Met de gesprekken kunnen de vooral op cijfers gebaseerde bevindingen over achtergronden, ervaringen en vorderingen van de ex-cursisten worden ingekleurd vanuit hun specifieke belevingscontext. Delen van de gesprekken zijn bij de desbetreffende onderwerpen in de rapportage geanominiseerd in de tekst verwerkt.
1.5 Respons en representativiteit In totaal zijn bij de eerste meting voor het onderzoek 3315 ex-cursisten benaderd, waarvan – volgens opgave HSN – 1990 oudkomers en 1325 nieuwkomers. Van deze ex-cursisten hebben in totaal 1234 personen een ingevulde vragenlijst teruggestuurd, waaronder 722 oudkomers en 512 nieuwkomers. De gerealiseerde responspercentages zijn daarmee als volgt: - totale groep: 1234 van de 3315 = 37 procent respons - oudkomers: 722 van de 1990 = 36 procent respons - nieuwkomers: 512 van de 1325 = 37 procent respons Om na te gaan of er sprake is van selectieve uitval is een analyse uitgevoerd waarbij respons en non-respons zijn vergeleken op persoons- en achtergrondkenmerken en op enkele beschikbare gegevens over de startsituatie van de ex-cursisten. Uit die analyse is gebleken dat de respons op deze kenmerken – voorzover de gegevens hierover bekend zijn – een vrijwel exacte afspiegeling vormt van de totale groep. De uitkomsten van de responsanalyse zijn beschreven in hoofdstuk 2. Van de 1234 respondenten uit de eerste meting lieten 937 ex-cursisten weten dat ze ook aan het vervolgonderzoek wilden meewerken; 297 ex-cursisten wilden hier niet aan meedoen. Van de 937 opnieuw benaderde ex-cursisten hebben er 502 opnieuw
13
een ingevulde vragenlijst teruggestuurd, waaronder 298 oudkomers en 204 nieuwkomers. De bij de tweede meting gerealiseerde respons is daarmee als volgt: - totale groep: 502 van de 1234 = 41 procent respons - oudkomers: 298 van de 722 = 41 procent respons - nieuwkomers: 204 van de 512 = 42 procent respons Ook bij de tweede meting is een responsanalyse uitgevoerd om te kijken of er geen sprake is van selectieve uitval. Uit die analyse blijkt dat ook in dit geval de respons van 502 excursisten op de getoetste kenmerken (persoonskenmerken, achtergrondkenmerken, kenmerken startsituatie cursisten) – voorzover die gegevens bekend zijn - een vrijwel exacte afspiegeling vormt van de totale groep van 1234 ex-cursisten die benaderd zijn. De groep van 502 respondenten blijkt op deze kenmerken ook nauwkeurig overeen te komen met de oorspronkelijke groep van 3315 ex-cursisten. Dat laatste is overigens niet verwonderlijk, aangezien de 1234 ex-cursisten uit de eerste meting ook al een representatieve steekproef vormden van de totale groep van 3315. Ter controle is nog een non-respons analyse uitgevoerd op 1) de groep van 297 excursisten uit de eerste meting die niet aan de tweede meting wilden meedoen en 2) de groep van 435 die hier wel aan wilden meedoen maar uiteindelijk toch niet hebben gerespondeerd. Die analyse wijst uit dat geen van beide groepen specifieke kenmerken heeft. Dat bevestigt nog eens het gegeven dat er geen sprake is van selectieve uitval.
1.6 Leeswijzer: opbouw van de rapportage De gegevens uit de eerste en de tweede meting zijn in dit rapport geïntegreerd weergegeven. Het rapport is verder als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de uitkomsten van de analyses van het HSN-bestand gepresenteerd. Dit hoofdstuk geeft een beeld van het profiel van de ex-cursisten, waarbij onder andere wordt ingegaan op een aantal persoons- en achtergrondgegevens en op beschikbare cursusgegevens en toetsgegevens. Hoofdstuk 3 gaat in op de taalbeheersing van de ex-cursisten. Verbetering van taalvaardigheid is een belangrijke doelstelling van de inburgering. In dit hoofdstuk wordt beschreven in welke mate ex-cursisten verbetering waarnemen, in hoeverre ze zich in het maatschappelijk verkeer met de taal kunnen redden en op welke punten zij nog problemen ondervinden met de taal. Dit wordt voor verschillende groepen excursisten afzonderlijk bekeken. Met behulp van de uitkomsten van de 2e meting wordt bovendien beschreven hoe de taalvaardigheid van de ex-cursisten zich op wat langere termijn na de cursus heeft ontwikkeld.
14
Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de sociale participatie van de ex-cursisten. Ingegaan wordt onder andere op de sociale contacten van de ex-cursisten en op de betekenis die de inburgeringscursus in hun ogen daarbij heeft gehad. Ook worden de ontwikkelingen na de cursus op het punt van sociale contacten in beeld gebracht. In hoofdstuk 5 staat de educatieve participatie i.c. de deelname aan vervolgopleidingen centraal. Beschreven wordt in hoeverre ex-cursisten aan vervolgopleidingen zijn gaan deelnemen en in welke mate zij vinden dat ze zich bij die opleidingen met hun taalvaardigheid kunnen redden. Ook hierbij is gekeken naar de betekenis van de inburgeringscursus: is de redzaamheid op educatief gebied vergroot? Hoofdstuk 6 gaat nader in op de professionele participatie i.c. de deelname aan arbeid van de ex-cursisten. Beschreven wordt in hoeverre zij na de cursus betaald werk of vrijwilligerswerk zijn gaan doen. Ook wordt een aantal kenmerken van dat werk beschreven. Verder wordt ingegaan op de taalvaardigheid van de ex-cursisten in werksituaties en op de meerwaarde die zij in dit verband aan de inburgeringscursus toekennen. Hoofdstuk 7 gaat nader in op de ontwikkeling in educatieve en professionele participatie en geeft een beeld van de ontwikkelingen in de arbeidsmarktpositie van de excursisten op de wat langere termijn. De veranderingen in de positie van de excursisten in de periode tussen de start van de cursus en een half jaar respectievelijk anderhalf jaar na afloop van de cursus worden beschreven. Dit gebeurt op basis van gecombineerde gegevens uit de 1e en de 2e meting van het onderzoek. In hoofdstuk 8 zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoek nog eens puntsgewijs op een rij gezet.
15
16
2 Beeld van de deelnemers
2.1 Inleiding Voor het onderzoek zijn alle personen benaderd die in de eerste 9 maanden van 2004 een inburgeringscursus hebben gevolgd. In dit hoofdstuk geven we een beeld van deze ex-cursisten. We beschrijven een aantal persoons- en achtergrondkenmerken en bepalen de uitgangssituatie van de ex-cursisten voorafgaande aan de inburgering. We presenteren daarnaast enkele gegevens die een indicatie geven van het taalniveau van de ex-cursisten bij de start van de cursus. De gegevens zijn grotendeels verkregen uit een analyse van het HSN-bestand (Haags Startpunt Nieuwkomers) en zij worden voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk gepresenteerd. Binnen deze twee groepen is verder een vergelijking gemaakt tussen degenen die niet (non-respons) en degenen die wél aan het onderzoek hebben meegedaan (respons). Die analyse laat ook zien in hoeverre de via de enquête verkregen gegevens representatief zijn voor de totale groep oudkomers en nieuwkomers.
2.2 Gebruik HSN-bestand en aanvullende gegevens enquête Om een beeld van de totale groep inburgeraars te krijgen is in eerste instantie een analyse gedaan op de bestanden van het Haags Startpunt Nieuwkomers. In deze bestanden zijn persoonsgegevens van de ex-cursisten opgenomen, zoals geslacht, leeftijd en etniciteit, bepaalde achtergrondkenmerken, zoals burgerlijke staat, verblijfsduur en vooropleidingsniveau, maar ook gegevens die te maken hebben met de inburgeringscursus zelf, zoals toetsresultaten en gevolgd cursusniveau. Op grond van dit bestand kon een nadere indeling van de totale groep in oudkomers enerzijds en nieuwkomers anderzijds worden gemaakt. Bepaalde voor dit onderzoek benodigde achtergrondgegevens konden niet via het HSN-bestand worden verkregen, omdat ze hierin niet of slechts beperkt zijn opgenomen. In de vragenlijst voor de enquête onder de ex-cursisten zijn daarom enkele vragen toegevoegd die het beeld op deze punten kunnen completeren. Dit betreft vragen over de deelname aan arbeid voorafgaande aan de cursus en een vraag over het eigen taalniveau bij het begin van de cursus. De antwoorden op deze vragen worden in dit hoofdstuk bij de bespreking van het profiel van de cursisten meegenomen. 17
2.3 Persoons- en achtergrondkenmerken van de ex-cursisten In het HSN-bestand zijn in totaal 3.315 personen opgenomen, die in de eerste 9 maanden van 2004 een inburgeringscursus hebben gevolgd. Daarvan staan er 1990 (60%) als oudkomers en 1325 (40%) als nieuwkomers geregistreerd. Van de 1.990 oudkomers hebben er 722 (36%) aan het onderzoek meegewerkt door een schriftelijke enquête in te vullen. Van de 1.325 nieuwkomers hebben er 512 (39%) de enquête ingevuld geretourneerd. In overzicht 2.1 zijn de persoons- en achtergrondkenmerken van de 3.315 excursisten opgenomen. De gegevens zijn voor de totale groep weergegeven én voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk. Binnen beide groepen is verder een vergelijking van respons en non-respons gemaakt. We zullen eerst de groep oudkomers op een aantal punten vergelijken met de groep nieuwkomers. Daarna (zie paragraaf 2.6) zullen we beschrijven in hoeverre de personen die meegewerkt hebben aan dit onderzoek een representatieve afspiegeling vormen van de totale groep oudkomers en nieuwkomers. Profiel van de oudkomers en van de nieuwkomers Uit de gegevens blijkt – zoals ook te verwachten is – dat het bij de oudkomers en de nieuwkomers om groepen gaat, die op een aantal punten duidelijk van elkaar verschillen. Samenvattend zijn hun profielen als volgt te karakteriseren. Bij de oudkomers: • zijn er veel afkomstig uit Turkije en Marokko; • zijn veel vrouwen; • zijn er veel van oudere leeftijd (40-/50-plus); • zijn nogal wat eenoudergezinnen; • zijn er veel niet-gediplomeerd; • zijn er veel waarvan het opleidingsniveau niet bekend is; • zijn er veel al lang - meer dan 10 of 20 jaar - in Nederland. Bij de nieuwkomers: • zijn er ook nogal wat afkomstig uit landen in Afrika en Azië; • zijn evenveel mannen als vrouwen; • zijn er meer van jongere leeftijd (20-plus); • zijn verhoudingsgewijs meer echtparen; • is het opleidingsniveau meestal wel bekend; • zijn er nogal wat hoog opgeleiden op wo-niveau; 18
• •
zijn er meer gediplomeerd; zijn er veel pas kort – minder dan 5 jaar – in Nederland.
Gegeven deze verschillen zullen de gegevens voor oudkomers en nieuwkomers in de verdere analyses voor dit onderzoek telkens afzonderlijk worden bekeken.
Overzicht 2.1 – Persoons- en achtergrondkenmerken van de ex-cursisten (in %) oudkomers non respons respons (n=)
(1.268)
(722)
Etniciteit onbekend land Turkije Marokko Ant/Sur overig MHB+* M-O Europa Afrika Azië M-Z Amerika Westers totaal
2 32 31 7 6 1 9 9 3 0 100
1 30 27 6 5 2 10 10 6 2 100
Geslacht man vrouw totaal
29 71 100
Leeftijd tm20 21tm30 31tm40 41tm50 51en+ totaal Burgerlijke staat onbekend alleenst echtp zo eenouder partner totaal
nieuwkomers totaal (1.990)
non respons respons
totaal
totaal
non respons respons
totaal
(813)
(512)
(1.325) (2.081) (1.234) (3.315)
2 31 30 7 6 1 9 9 4 1 100
9 23 14 13 3 3 18 11 4 2 100
6 22 15 8 3 7 16 14 6 3 100
8 22 14 11 3 5 17 13 5 3 100
5 28 24 9 5 2 12 10 4 1 100
3 27 22 7 4 4 13 12 6 2 100
4 28 24 8 5 3 12 11 5 2 100
27 73 100
29 71 100
49 51 100
43 57 100
47 53 100
37 63 100
34 66 100
36 64 100
1 14 37 32 16 100
0 12 33 34 21 100
1 13 36 33 18 100
7 46 29 12 5 100
6 40 35 13 7 100
7 44 31 13 6 100
3 27 34 24 11 100
3 24 33 25 15 100
3 25 34 25 13 100
41 37 11 12 0 100
38 39 11 13 0 100
40 37 11 12 0 100
20 43 34 3 1 100
21 39 36 3 0 100
20 42 35 3 1 100
33 39 20 8 0 100
31 39 21 9 0 100
32 39 20 9 0 100
19
oudkomers non respons respons (n=)
(1.268)
(722)
nieuwkomers totaal (1.990)
non respons respons (813)
(512)
totaal
totaal
non respons respons
totaal
(1.325) (2.081) (1.234) (3.315)
Hoogste opleiding** onbekend 84 geen 0 BO 6 AV- 3jr 3 AV- 6jr 2 BV - 3jr 1 BV - 6jr 1 HB 1 WO 1 totaal 100
79 1 7 4 3 2 1 1 3 100
82 0 6 3 2 2 1 1 2 100
3 8 24 21 10 16 3 1 14 100
2 6 24 15 11 18 4 1 18 100
3 7 24 19 10 17 3 1 15 100
52 3 13 10 5 7 2 1 6 100
47 3 14 9 6 9 2 1 9 100
51 3 13 10 6 8 2 1 7 100
Diploma ja nee totaal
4 96 100
7 93 100
5 95 100
28 72 100
29 71 100
28 72 100
13 87 100
16 84 100
14 86 100
Jaar naar Nederland onbekend 2003 2002 2001 2000 95t/m99 85t/m94 t/m84 totaal
2 1 2 1 1 27 42 24 100
1 2 2 2 2 25 46 20 100
2 2 2 1 1 26 44 22 100
9 16 38 14 8 13 1 0 100
6 19 44 13 9 9 1 0 100
8 17 41 13 8 12 1 0 100
5 7 16 6 4 21 26 14 100
3 9 20 6 5 18 28 12 100
4 8 17 6 4 20 27 13 100
* MHB = Doelgroepen Minderhedenbeleid ** BO = basisonderwijs; AV = algemeen voorgezet onderwijs; BV = beroepsgericht voortgezet onderwijs; HBO = hoger beroepsonderwijs; WO = wetenschappelijk onderwijs
Bij tweede meting dezelfde verdelingen als bij eerste meting Van de 1234 ex-cursisten die aan de eerste meting hebben meegewerkt hebben er 502 ook aan de tweede meting van het onderzoek meegedaan. Deze groep van 502 kent op de bovenvermelde kenmerken vrijwel dezelfde verdelingen als de oorspronkelijke groep van 3315 ex-cursisten, en dat geldt zowel voor de totale groep als voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk. Afwijkingen zijn nergens groter dan 1 à 2 procent. Dat betekent dat er op de getoetste kenmerken geen selectieve uitval is geweest en dat ook de groep van 502 die aan de eerste én tweede meting heeft meegedaan representatief is voor de oorspronkelijke totale groep van 3315 ex-cursisten. 20
2.4 Vooropleiding en arbeidsverleden van de ex-cursisten Om een scherper beeld te krijgen van de uitgangssituatie van de ex-cursisten zijn in de enquête enkele aanvullende vragen over vooropleiding en arbeidsverleden gesteld. Ex-cursisten is (globaal) gevraagd naar de hoogste opleiding die ze in hun geboorteland hebben gehad, naar hun activiteiten in het geboorteland, voordat ze daar weggingen, en naar hun activiteiten in Nederland, toen ze aan de inburgeringscursus begonnen. In overzicht 2.2 zijn de op deze punten verkregen gegevens op een rij gezet, ook nu weer voor oudkomers en nieuwkomers apart. De aantallen in dit overzicht zijn kleiner dan in overzicht 2.1 omdat deze gegevens alleen voorhanden zijn van de personen die meegewerkt hebben aan de schriftelijke enquête. Uit de gegevens over vooropleiding blijkt dat een groot deel van de ex-cursisten in het geboorteland niet of nauwelijks opleiding heeft gevolgd. Bijna de helft geeft aan niet meer dan basisschoolniveau te hebben gehad. Minder dan een kwart heeft middelbaar of hoger beroepsonderwijs gehad. Overzicht 2.2 – Vooropleiding en arbeidsverleden ex-cursisten (in %) oudkomers
nieuwkomers
totaal
Opleiding in geboorteland** geen opleiding basisschool lbo/mavo havo/vwo mbo hbo/wo anders totaal (abs=100%)
25 37 9 12 7 8 2 (708)
8 23 13 23 10 20 2 (505)
18 31 11 17 8 13 2 (1.219)
Activiteiten in geboorteland huisvrouw/man opleiding betaald werk vrijwill. Werk in uitkering eigen zaak thuis helpen geen werk nog bij ouders anders totaal (abs=100%)
48 15 30 5 2 2 1 3 1 3 (722)*
27 22 44 4 1 3 1 3 0 5 (512)*
39 18 35 5 1 2 1 3 1 4 (1.234)
* De percentages komen opgeteld boven de 100% uit omdat het bij een deel van de ex-cursisten om een combinatie van activiteiten gaat. ** De indeling in opleidingsniveaus is in dit overzicht anders dan in overzicht 2.1 aangezien deze indeling afkomstig is uit de vragenlijst en de andere indeling uit het HSN-bestand.
21
Er is wel een duidelijk verschil tussen oudkomers en nieuwkomers. Bij de nieuwkomers hebben beduidend meer mensen in hun geboorteland een middelbare of hogere opleiding gevolgd. Ook uit de gegevens over het arbeidsverleden in het geboorteland komen verschillen tussen oudkomers en nieuwkomers naar voren. Onder de oudkomers zijn meer mensen die in hun geboorteland huisvrouw of huisman waren, terwijl bij de nieuwkomers meer mensen een opleiding volgden of betaald werk hadden. Ook bij de nieuwkomers vervulde overigens ruim een kwart de positie van huisvrouw of huisman. De voor dit onderzoek gehouden aanvullende interviews illustreren de verschillen tussen oudkomers en nieuwkomers wat betreft vooropleiding en werkervaring. De meeste geïnterviewde oudkomers hebben in hun herkomstland weinig of geen opleiding gehad (hooguit basisonderwijs), zijn al langere tijd in Nederland en hebben ook in Nederland geen verder onderwijs gevolgd. Enkele geïnterviewde vrouwelijke excursisten zijn van oudere leeftijd. Zij waren in herkomstland al huisvrouw en zijn dat in Nederland gebleven. Enkele andere zijn van wat jongere leeftijd. Zij hebben soms meer opleiding gehad en ook enige werkervaring in hun herkomstland opgedaan. In Nederland heeft slechts een enkeling een betaalde baan gehad. Ondanks dat ze al lange tijd in Nederland woonden, geven de meeste aan slecht Nederlands te kennen en de taal in sociale contacten ook weinig te gebruiken. De geïnterviewde nieuwkomers zijn duidelijk beter opgeleid. Een aantal van hen heeft onderwijs op hoger niveau gevolgd in het herkomstland en heeft voor de komst naar Nederland ook een baan op niveau gehad. In Nederland heeft echter slechts een enkeling een betaalde baan kunnen vinden. Drie vrouwelijke nieuwkomers, die in hun herkomstland wel werkten, zijn in Nederland nu huisvrouw. Een geïnterviewde nieuwkomer is voor de inburgering op eigen initiatief al een opleiding gaan volgen. Ondanks dat ze nog pas kort in Nederland zijn, schatten ze hun taalvaardigheid redelijk in. Ze hebben soms ook al op andere manieren de taal enigszins leren kennen, bijvoorbeeld via opleiding, werk, collega’s, en hebben het idee dat ze met hun vooropleiding de taal sneller dan gemiddeld onder de knie kunnen krijgen. Ze laten zich soms kritisch uit over de inburgering omdat ze de cursus van te laag niveau vinden. Zoals in hoofdstuk 1 al is uiteengezet, wordt bij de vormgeving van de inburgering met de verschillen tussen groepen rekening gehouden. Voor mensen van de laagste opleidingsniveaus is sociale redzaamheid een belangrijk doelperspectief. Zij moeten vooral zodanig (taal)vaardig worden dat ze zich in hun sociale contacten en in contacten met Nederlandse instanties weten te redden. Voor inburgeraars van hogere niveaus vallen ook educatieve en professionele redzaamheid binnen het doelperspectief van de inburgering. Zij moeten zich via vervolgopleidingen eventueel verder kunnen
22
ontwikkelen en de stap naar de arbeidsmarkt i.c. naar betaald werk kunnen gaan zetten.
2.5 Niveau van de ex-cursisten In het HSN-bestand zijn gegevens opgenomen die een indicatie geven van het (taal)niveau van de ex-cursisten: • resultaten van intaketoetsen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven (it-scores); • resultaten van profieltoetsen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven (pt-scores); • scores voor leervaardigheid, die sterk samenhangen met het aantal jaren onderwijs in eigen land (KSE-niveau). De intaketoetsen worden afgenomen aan het begin van de cursus en geven dus een indicatie van het beginniveau van de ex-cursisten. De profieltoetsen worden bij afsluiting van de cursus afgenomen en geven daarmee een indicatie van het eindniveau. De KSE-indeling verwijst naar de leervaardigheid van ex-cursisten, die – volgens informatie van de Mondriaan onderwijsgroep – sterk samenhangt met het aantal jaren onderwijs in het herkomstland. Uit het bestand kunnen overigens maar beperkt gegevens op deze punten worden verkregen. Een deel van het bestand betreft ex-cursisten die administratief nog niet bij HSN zijn afgehandeld. Bij de oudkomers zijn vaak geen KSE-gegevens opgenomen; bij de nieuwkomers zijn die vaak wel bekend. Bij oudkomers zijn vaak ook nog geen intake- en profieltoets scores opgenomen. Bij nieuwkomers zijn de intakescores ook niet altijd vastgelegd, wel vaker de profieltoets scores. Dat er geen profieltoets scores zijn geregistreerd heeft in een aantal gevallen te maken met het feit dat die gegevens (nog) niet van de dossiers in het digitale bestand zijn overgebracht. De toetsen zijn wel afgenomen, maar de scores zijn nog niet digitaal verwerkt. Ook zijn in bepaalde gevallen geen profieltoets scores vastgelegd omdat dit volgens de toen gangbare regelgeving niet nodig was. Bovendien geldt voor inburgeraars die bij de intake hoog scoren op alle taalvaardigheidsonderdelen dat ze vrijstelling kunnen krijgen van de cursus, en dan zijn geen profieltoets scores beschikbaar. Het digitale HSN-bestand wordt de komende periode overigens waar mogelijk verder gecompleteerd. In bijlage 12 is een toelichting op de registratie van het HSN-bestand opgenomen.
23
Toetsresultaten ex-cursisten Met deze kanttekeningen presenteren we in de overzichten 2.3 en 2.4 de toetsgegevens van de ex-cursisten. Hierin zijn de resultaten van de afzonderlijke intake- en profieltoetsen voor spreken, luisteren, schrijven en lezen opgenomen. Daarnaast zijn enkele overallscores toegevoegd. Om die te berekenen zijn op de oorspronkelijke gegevens de volgende bewerkingen uitgevoerd: • de scores op de intake- en profieltoetsen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven zijn gemiddeld tot nieuwe totaalscores: intaketoets totaal en profieltoets totaal; • nieuwe variabelen zijn gemaakt die aangeven of iemand bij de intake- en profieltoets op alle 4 de onderdelen niveau 2 of hoger scoort of niet: niveau intaketoets totaal en niveau profieltoets totaal; • cursisten waarbij op geen enkele van de onderdelen een score is opgenomen, zijn telkens in de categorie ‘geen gegevens’ geplaatst. Uit de gegevens over de intaketoetsen in overzicht 2.3 blijkt dat ex-cursisten over het geheel gezien op lage niveaus instromen. Er zijn nauwelijks ex-cursisten die bij de intake op NT2-niveau 1.5 of hoger zitten, noch op de afzonderlijke vaardigheden, noch als we kijken naar de totaalscores. Wel lijkt het er op dat oudkomers op een wat hoger niveau instromen dan nieuwkomers. Bij de oudkomers scoort bij de intake een groter aantal 1.0 of hoger dan bij de nieuwkomers, waar het merendeel op de lagere niveaus van 0.5 en 0.0 uitkomt. Slechts een gering aantal stroomt in op niveau 2 of hoger. We tekenen hier overigens nog een keer bij aan dat gegevens voor niet alle excursisten beschikbaar zijn. Uit overzicht 2.4 over de profieltoetsen blijkt dat de ex-cursisten tijdens de cursus de nodige progressie maken. De profieltoets scores liggen een stuk hoger dan de intaketoets scores. Ruim een kwart van de ex-cursisten zit bij de profieltoets op niveau 1.5 of hoger. Nieuwkomers scoren daarbij beter dan oudkomers, en dat geldt voor alle vaardigheden waarop getoetst wordt. Niettemin, al met al slaagt slechts een beperkt deel van de cursisten er in niveau 2 of hoger te halen. Ook hier geldt weer de kanttekening dat de gegevens maar voor een deel van de cursisten beschikbaar zijn.
24
Overzicht 2.3 – Resultaten ex-cursisten bij intaketoetsen (in %) oudkomers nieuwkomers totaal nonnonnonrespons respons totaal respons respons totaal respons respons totaal N=100%
1.268
722
1.990
813
512
1.325
2.081
1.234
3.315
Intaketoets spreken geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en hoger totaal
69 9 9 7 6 100
64 9 10 8 10 100
67 9 9 7 8 100
62 22 5 5 5 100
61 21 5 7 6 100
62 22 5 6 5 100
66 14 7 6 6 100
63 14 8 7 9 100
65 14 8 7 7 100
Intaketoets luisteren geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en hoger totaal
60 12 10 7 11 100
56 11 11 9 13 100
59 12 10 8 12 100
62 22 4 6 6 100
61 21 5 6 7 100
62 21 4 6 6 100
61 16 7 6 9 100
58 15 9 8 10 100
60 16 8 7 10 100
Intaketoets schrijven geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en hoger totaal
64 10 8 10 8 100
60 10 8 13 10 100
62 10 8 11 9 100
62 22 5 5 6 100
61 21 5 7 6 100
62 22 5 6 6 100
63 15 7 8 7 100
60 14 6 10 9 100
62 15 7 9 8 100
Intaketoets lezen geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en hoger totaal
63 11 10 7 9 100
61 8 12 9 10 100
62 10 11 8 9 100
62 22 5 6 5 100
61 21 5 7 6 100
62 21 5 6 6 100
63 15 8 7 8 100
61 14 9 8 9 100
62 14 9 7 8 100
Intaketoets totaal geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en hoger totaal
55 13 12 8 11 100
51 11 13 12 13 100
54 12 13 10 12 100
62 22 5 5 5 100
61 21 5 7 7 100
62 21 5 6 6 100
58 16 10 7 9 100
55 15 10 10 10 100
57 16 10 8 9 100
Niveau intaketoets totaal geen gegevens niet alle 4 >=2 wel alle 4 >=2 totaal
55 44 1 100
51 47 2 100
54 45 2 100
62 37 1 100
61 38 1 100
62 37 1 100
58 41 1 100
55 43 2 100
57 42 1 100
* De intake- en profieltoetsen zijn toetsen voor Nederlandse taalvaardigheden (spreken, luisteren, lezen en schrijven). Resultaten worden weergegeven op een schaal van 0.0 t/m 5.0. Een score van 0.0 betekent dat mensen het Nederlands geheel niet beheersen. Een score van 5.0 betekent dat mensen vrijwel perfect Nederlands kennen. Een score van 2.0 is het door de Rijksoverheid nagestreefde eindniveau.
25
Overzicht 2.4 – Resultaten ex-cursisten bij profieltoetsen (in %) oudkomers nieuwkomers totaal nonnonnonrespons respons totaal respons respons totaal respons respons totaal N=100% 1.268 Profieltoets spreken geen gegevens 54 afgerond .0 4 afgerond .5 11 afgerond 1.0 13 afgerond 1.5 en hoger 18 totaal 100
722
1.990
813
512
1.325
2.081
1.234
3.315
46 4 10 15 25 100
51 4 11 14 20 100
45 0 1 32 22 100
37 0 1 35 28 100
42 0 1 33 24 100
50 3 7 21 19 100
42 2 6 23 26 100
47 3 7 22 22 100
Profieltoets luisteren geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en hoger totaal
54 7 12 8 18 100
44 9 14 9 24 100
51 8 13 8 20 100
42 0 1 23 33 100
33 1 1 27 38 100
39 0 1 25 35 100
50 5 8 14 24 100
40 5 8 17 30 100
46 5 8 15 26 100
Profieltoets schrijven geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en hoger totaal
57 8 13 8 15 100
49 7 13 10 21 100
54 8 13 8 17 100
44 0 1 29 25 100
39 1 2 28 30 100
42 1 1 29 27 100
52 5 8 16 19 100
45 5 8 17 25 100
49 5 8 17 21 100
Profieltoets lezen geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en hoger totaal
54 11 15 7 13 100
46 9 14 11 20 100
51 10 15 8 16 100
44 0 1 26 30 100
34 1 2 27 37 100
40 0 1 26 32 100
50 7 9 15 20 100
41 6 9 17 27 100
47 6 9 16 22 100
Profieltoets totaal geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en hoger totaal
48 8 16 12 16 100
39 9 16 12 24 100
45 8 16 12 19 100
32 0 1 31 35 100
22 1 1 34 42 100
28 1 1 32 38 100
42 5 10 19 23 100
32 6 10 22 31 100
38 5 10 20 26 100
Niveau profieltoets totaal geen gegevens 48 niet alle 4 >=2 48 wel alle 4 >=2 4 totaal 100
39 56 6 100
45 51 4 100
32 55 13 100
22 62 16 100
28 57 14 100
42 51 7 100
32 58 10 100
38 54 8 100
* De intake- en profieltoetsen zijn toetsen voor Nederlandse taalvaardigheden (spreken, luisteren, lezen en schrijven). Resultaten worden weergegeven op een schaal van 0.0 t/m 5.0. Een score van 0.0 betekent dat mensen het Nederlands geheel niet beheersen. Een score van 5.0 betekent dat mensen vrijwel perfect Nederlands kennen. Een score van 2.0 is het door de Rijksoverheid nagestreefde eindniveau.
26
Nadere analyse toetsresultaten naar etniciteit In bijlage 1 zijn de toetsgegevens van de ex-cursisten uitgesplitst naar etniciteit. We zien hier grofweg dezelfde tendensen als in de totaalcijfers: oudkomers stromen iets vaker op wat hoger niveau in dan nieuwkomers (intaketoets scores), maar nieuwkomers ronden de cursus vaker op een beduidend hoger niveau af dan oudkomers (profieltoets scores). Die tendens geldt feitelijk voor alle groepen op alle onderdelen van de profieltoets, met uitzondering van Turkse oudkomers, die bij de verschillende onderdelen nogal eens hoger scoren dan Turkse nieuwkomers. Het aantal cursisten dat bij de profieltoets op alle onderdelen niveau 2 of hoger scoort is bij de nieuwkomers wat hoger dan bij oudkomers, maar het blijft bij alle groepen betrekkelijk gering. Het hoogst scoren hier de Antilliaanse, Surinaamse en Arubaanse nieuwkomers. Ruim eenderde van hen slaagt er wel in de cursus op alle onderdelen op dit niveau af te ronden. Bij de andere groepen is dat percentage een stuk lager. Vergelijking met ander onderzoek De bovenvermelde cijfers over Den Haag zijn te vergelijken met recente landelijke cijfers uit de monitor Inburgering Nieuwkomers (Significant, 2004). Dat kan overigens alleen voor nieuwkomers. Het rapport bevat geen gegevens over oudkomers. Voor de monitor hebben 472 gemeenten gegevens verstrekt. De gegevens zijn uit 2003. Ook uit deze landelijke cijfers komt naar voren dat het grootste deel van de nieuwkomers op een erg laag niveau van taalvaardigheid begint. Het gemiddelde beginniveau is 0.32. Bijna 80 procent van de nieuwkomers begint op niveau 0, bijna 15 procent begint op niveau 1, slechts 5 procent begint op niveau 2. Dit niveau wordt overigens meestal vastgesteld door een ambtenaar tijdens het inburgeringsonderzoek en niet via een toets. Het gemiddelde eindniveau van de cursisten is 1.32. Gemiddeld over alle vaardigheden zit 26 procent van de cursisten ook bij het eind van de cursus nog op niveau 0; 32 procent haalt niveau 1; 29 procent niveau 2 en 13 procent niveau 3 of hoger. Landelijk gezien haalde in 2003 in totaal dus 42 procent van de nieuwkomers bij de profieltoets niveau 2 of hoger. In Den Haag ligt dit percentage - in 2004 – lager, namelijk op 21 procent van de nieuwkomers. Volgens de monitor ligt bij de grotere gemeenten het gemiddelde eindniveau ook lager dan bij de kleine en middelgrote gemeenten. In de G4-gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht) is het gemiddelde eindniveau 1.1. In de G27-gemeenten (i.e. gemeenten met meer dan 150 inburgeringsovereenkomsten in 2003) ligt het gemiddelde eindniveau op 1.3. In de 27
middelgrote (26 tot 150 overeenkomsten) en de kleinere gemeenten (0 tot 25 overeenkomsten) is het gemiddelde eindniveau 1.5 (Significant, 2004). Hoewel niet van alle gemeenten de cursistgegevens bekend zijn kunnen toch wel eenduidige conclusies worden getrokken. Het grootste deel van de nieuwkomers begint op een erg laag niveau van taalvaardigheid. Slechts een kleine minderheid begint met niveau 2 of hoger. Na de profieltoets heeft nog steeds een meerderheid van de cursisten een niveau dat lager is dan niveau 2. In Den Haag, als een van de grote steden, komt dit beeld pregnanter naar voren dan in de landelijke cijfers. Dit geldt ook voor de andere G4, zeker Rotterdam en Amsterdam. In het onderzoek van Significant wordt opgemerkt dat in de G4-gemeenten het opleidingsniveau voor nieuwkomers relatief gezien lager ligt dan bij de andere gemeenten. Ook het land van herkomst verschilt per gemeentegroep: in de grotere gemeenten zijn meer nieuwkomers afkomstig uit Turkije en Marokko en minder uit Oost-Europese en Aziatische herkomstlanden. Dit kunnen redenen zijn waarom het gemiddelde eindniveau in de G4-gemeenten lager ligt dan in andere gemeenten. KSE-niveau ex-cursisten Een indicator voor het leerbaarheidsniveau van de ex-cursisten is het KSE-niveau waarop ze zijn ingedeeld. Dit loopt van 1 t/m 5, waarbij nog twee afzonderlijke categorieën zijn toegevoegd: ALFA voor degenen die niveau 1 nog niet halen (analfabeten) en ASA voor Antillianen, Surinamers en Arubanen die een aangepast taalprogramma krijgen. Zoals gezegd zijn in het HSN-bestand met name bij nieuwkomers gegevens over het KSE-niveau opgenomen. Bij oudkomers hoefde dit voor de Rijksmonitor niet te worden geregistreerd en dat is dan ook niet consequent gedaan. Overzicht 2.5 – KSE-indeling ex-cursisten (alleen nieuwkomers; in %) non respons ALFA (analfabeet) KSE-1 (enkele jaren basisschool) KSE-2 (basisschool afgemaakt) + ASA KSE-3 (enkele jaren middelbare school) KSE-4 (middelbare school afgemaakt) KSE-5 (hoger onderwijs) onbekend totaal
28
respons
totaal
11 9 17 10 26 17 9
8 12 15 5 28 19 12
10 10 16 8 27 18 10
1
1
1
100%=825
100%=512
100%=1.337
We zien dat de nieuwkomers redelijk gelijkmatig over de verschillende KSE-niveaus zijn verdeeld, waarbij iets meer dan eenderde op de lagere niveaus (ALFA, KSE-1, KSE-2) is ingedeeld en iets meer dan een kwart op de hogere niveaus (KSE-4 en KSE-5). Eveneens iets meer dan een kwart zit op KSE-3-niveau. In het HSN-bestand zijn, zoals gezegd, van oudkomers slechts beperkt KSE-gegevens vastgelegd. Zij worden bij de intake wel op KSE-niveau ingeschat. Van de 100 oudkomers in dit onderzoek waarvan in het bestand wél KSE-gegevens zijn opgenomen blijkt 58% op de lagere niveaus ALFA, KSE-1 of KSE-2 te zijn ingedeeld en nog eens 16% op niveau KSE-3. Een kwart is ingeschat op de niveaus KSE-4 en KSE-5. Ook de ervaring van de Mondriaan Onderwijsgroep is dat veel oudkomers op een laag KSE-niveau instromen, meestal op ALFA en KSE-1, hooguit op KSE-2 niveau. Slechts weinig oudkomers worden op niveau KSE-4 en KSE-5 ingedeeld. Het is gemeentebeleid om oudkomers tot en met KSE-3 een traject aan te bieden en daarboven niet. Vandaar dat die niet of nauwelijks voorkomen. De beschikbare gegevens over toetsresultaten en KSE-niveaus laten dus zien dat er veel cursisten zijn die vanuit een duidelijke (taal)achterstandsituatie aan de inburgering beginnen. Zoals eerder is uiteengezet zijn verhoging van taalniveau en sociale redzaamheid de primaire doelen waarop de inburgeringscursus zich bij deze groep richt.
2.6 Respons en representativiteit In de bovenstaande overzichten is - waar dat mogelijk was - een vergelijking gemaakt tussen de totale groep ex-cursisten en de groepen die wel en die niet aan de enquête van de eerste meting hebben meegedaan (respons versus non-respons). Die responsanalyses zijn zowel voor oudkomers als voor nieuwkomers uitgevoerd. Basis hiervoor vormden de gegevens uit het HSN-bestand. Uit de vergelijkingen op persoons- en achtergrondkenmerken in overzicht 2.1 blijkt dat de verdelingen in de steekproeven van oudkomers en nieuwkomers heel goed overeen komen met de verdelingen in de totale groepen. We kunnen dus concluderen dat de steekproeven van zowel oudkomers als nieuwkomers in de eerste meting representatief zijn op de volgende kenmerken: • etniciteit; • geslacht; • leeftijd; • burgerlijke staat; • hoogste opleiding; 29
• •
diploma; jaar komst naar Nederland.
Een soortgelijke responsanalyse is uitgevoerd op de gegevens over de toetsresultaten uit overzichten 2.3 en 2.4. Uit deze analyse blijkt dat de steekproeven van oudkomers en nieuwkomers bij de eerste meting - voorzover gegevens hierover bekend zijn – ook representatief lijken op de volgende kenmerken: • niveau intaketoets; • niveau profieltoets; • gemiddelde intaketoetsscores; • gemiddelde profieltoetsscores. Alleen de groep die bij de profieltoetsen het hoogste niveau heeft gescoord (1.5 en hoger) blijkt in de respons iets te zijn oververtegenwoordigd, zowel bij oudkomers als bij nieuwkomers. Ten slotte is nog een responsanalyse uitgevoerd op de KSE-gegevens. Dat kon alleen voor de groep nieuwkomers. Uit die analyse komt naar voren dat er bij de nieuwkomers een zwakke vertekening is wat betreft KSE-niveau. Deelnemers aan de enquête hebben iets meer KSE-3, KSE-4 en KSE-5-niveau dan niet-deelnemers. De verschillen zijn echter maar gering, namelijk 29% versus 26% bij KSE-3; 19% versus 17% bij KSE-4 en 12% versus 9% bij KSE-5. Van de 1234 respondenten die aan de eerste meting hebben meegewerkt, hebben er 502 ook aan het herhalingsonderzoek, een jaar later, meegedaan. Uit een responsanalyse blijkt dat ook deze groep op al de bovenvermelde kenmerken dezelfde verdelingen laat zien als de oorspronkelijke totale groep cursisten, en dat geldt zowel voor oudkomers als voor nieuwkomers. Ook bij de tweede meting is bij geen van deze kenmerken sprake van selectiviteit in de respons. We kunnen dus concluderen dat de gerealiseerde respons zowel bij de oudkomers als bij de nieuwkomers op de onderzochte kenmerken – voorzover de gegevens bekend zijn - representatief lijkt voor de totale groep. Dat geldt zowel voor de eerste meting als voor de tweede meting. De enquêtes bieden daarmee een betrouwbare basis om uitspraken te doen over feiten en ontwikkelingen in de populatie. Gegeven de hoge representativiteit op de getoetste kenmerken is het zeer waarschijnlijk dat scores op andere kenmerken en enquêtevragen eveneens representatief zijn.
30
3 Taalvaardigheid van de ex-cursisten
3.1 Inleiding Taalvaardigheid is een belangrijk aspect van of zelfs voorwaarde voor sociaalmaatschappelijke redzaamheid. In dit hoofdstuk beschrijven we hoe de ex-cursisten hun taalniveau inschatten, en wel vóór de cursus, direct na afloop van de cursus (bij de profieltoets) en een half jaar na de cursus. Vergelijking van die inschattingen geeft een indicatie van de bijdrage die de cursus in de ogen van ex-cursisten aan hun taalvaardigheid heeft geleverd. We zetten de gegevens over de eigen inschattingen van de ex-cursisten op een rij en vergelijken die bovendien met de objectieve toetsgegevens. Daarna beschrijven we in hoeverre de cursisten de Nederlandse taal feitelijk in hun dagelijkse leefsituatie gebruiken. We laten vervolgens zien hoe de ex-cursisten hun vaardigheid in de Nederlandse taal in een aantal verschillende en veel voorkomende (taal)situaties beoordelen. Tenslotte beschrijven we welke ontwikkelingen zich in de taalvaardigheid van de cursisten hebben voorgedaan in de periode van een half jaar tot anderhalf jaar ná de cursus. Dat gebeurt op basis van vergelijkende gegevens uit de 1e en de 2e meting van dit onderzoek. 3.2 Taalniveau en ontwikkeling in taalniveau Alle oudkomers en nieuwkomers is gevraagd een beoordeling te geven van hun beheersing van het Nederlands, en wel vóór de cursus, direct na afloop van de cursus en een half jaar na de cursus. Ex-cursisten konden antwoorden op een schaal variërend van ‘heel goed’ tot ‘heel slecht’. In overzicht 3.1 (zie bijlage 2) zijn de antwoorden in percentages opgenomen. Hieronder is een en ander grafisch weergegeven.
31
Overzicht 3.1 – Inschatting door ex-cursisten van taalniveau vóór de cursus, direct na de cursus en een half jaar na de cursus oud- nieuwkomers komers totaal
oud- nieuwkomers komers totaal
oud- nieuwkomers komers totaal
100% 90% 80% 70% 60%
weet niet (heel) slecht
50%
noch/noch (heel) goed
40% 30% 20% 10% 0%
voor cursus
bij afsluiting cursus
half jaar na cursus
Uit de gegevens blijkt dat ruim eenderde van de oudkomers en ruim de helft van de nieuwkomers vindt dat ze het Nederlands op dit moment goed tot heel goed beheersen. Een op de tien oudkomers en nieuwkomers vindt zijn niveau op dit moment slecht tot heel slecht. Kijken we naar het verloop van de cijfers, dan zien we een verschuiving optreden in de goede richting. Die verschuiving bestaat uit twee componenten. • In de eerste plaats zien we een verschuiving in de scores vóór en direct na de cursus. Het percentage ex-cursisten dat zijn taalbeheersing goed tot heel goed vindt neemt dan toe van 13 naar 30 procent. Dat is een duidelijke indicatie van de beleving van een positief effect van de cursus op het taalniveau. • Ten tweede is er sprake van een verschuiving in de scores direct na de cursus en een half jaar na de cursus. Het percentage ex-cursisten dat zijn taalbeheersing goed tot heel goed vindt loopt verder op naar 43 procent. Dat wijst er op dat er ook in de periode na de cursus allerlei processen plaatsvinden die een positieve invloed hebben op het taalniveau van de ex-cursisten. Vergelijking van de ontwikkeling bij de oudkomers met die bij de nieuwkomers laat zien dat nieuwkomers zich tijdens de cursus vaker verbeteren – volgens eigen inschatting – dan oudkomers. Die tendens zet zich in de periode na de cursus verder voort. Nieuwkomers schatten hun niveau vaak wat hoger in dan oudkomers. De verschillen zijn echter niet groot. 32
Nadere analyses voor subgroepen Via nadere analyses van de gegevens is gekeken of er verschillen zijn in de ontwikkeling van het zelf ingeschatte taalniveau tussen verschillende subgroepen. De uitkomsten wijzen uit dat er nauwelijks verschillen zijn tussen verschillende leeftijdsgroepen. Ontwikkelingen in (inschatting van) taalniveau lopen vrijwel parallel op. Enig verschil is er wel tussen mannen en vrouwen. Vrouwen komen naar eigen inschatting met een grotere taalachterstand aan de start, maar lopen die achterstand tijdens de cursus in, zodat er direct na de cursus minder verschil is in (inschatting van) taalniveau tussen mannen en vrouwen. Enig verschil is er ook naar vooropleidingsniveau. Middelbaar en hoger opgeleiden laten vaker dan lager opgeleiden weten bij de start van de cursus het Nederlands slecht te beheersen. Tijdens de cursus lijken ze hun achterstand echter snel in te halen. Ze vinden zelf direct na de cursus in ieder geval veel vaker dan lager opgeleiden dat ze het Nederlands goed tot heel goed beheersen. Tenslotte is nog gekeken naar etniciteit. Ook hier komen enkele verschillen naar voren, waarbij met name Antillianen, Surinamers en Arubanen beduidend vaker aangeven voor de cursus goed Nederlands te spreken dan de overige inburgeraars. Tijdens de cursus raken ze echter een deel van hun voorsprong kwijt, waarbij ze bijna worden ingehaald door cursisten van Afrikaanse herkomst. In de periode na de cursus lijken ze hun voorsprong echter weer wat verder uit te bouwen (Let wel: het gaat hierbij steeds om inschattingen door ex-cursisten zelf van hun taalniveau vóór, direct na en een half jaar na afloop van de cursus). Vergelijking eigen inschattingen met toetsresultaten In een nadere analyse zijn de gegevens over de eigen inschattingen van ex-cursisten vergeleken met de toetsresultaten die in het HSN-bestand zijn opgenomen (zie hoofdstuk 2). De eigen inschattingen van het taalniveau vóór de cursus zijn afgezet tegen de totaalscore op de intaketoetsen; de eigen inschattingen van het taalniveau ná de cursus tegen de totaalscore op de profieltoetsen. Dit is uiteraard alleen gebeurd voor de groep ex-cursisten waarvan toetsresultaten in het bestand zijn vastgelegd. Met de toetsgegevens moeten we de eigen inschattingen van de ex-cursisten wat relativeren. Nogal wat cursisten schatten hun taalniveau na de cursus als (heel) goed in, terwijl de toetsscores laten zien dat er maar een beperkt deel is dat bij de profiel-
33
toets niveau 2 of hoger haalt. Afgemeten aan de toetsresultaten lijken de inschattingen van de cursisten een te rooskleurig beeld te geven. Uit de toetsgegevens en de eigen inschattingen komt wel eenzelfde tendens naar voren: oudkomers stromen op een hoger niveau in dan nieuwkomers, maar nieuwkomers ronden de cursus op een hoger niveau af dan oudkomers. Nieuwkomers boeken tijdens de cursus dus vaker progressie dan oudkomers. Zowel de toetsresultaten als de gegevens over de inschattingen van betrokkenen zelf wijzen in deze richting. Er zijn overigens maar beperkte samenhangen tussen de toetscores en de eigen inschattingen van de ex-cursisten. Er zijn ex-cursisten die vinden dat ze het Nederlands goed beheersen, maar bij de profieltoetsen laag hebben gescoord. Er zijn echter ook ex-cursisten die vinden dat ze het Nederlands niet goed beheersen, terwijl ze bij de profieltoetsen wel hoog hebben gescoord. Het verschil kan te maken hebben met de uitgangsposities en referentiekaders van ex-cursisten, verschillende eisen die ze van daaruit aan zichzelf stellen en verschillende criteria die ze aanleggen om hun eigen niveau te beoordelen. Voor iemand die laag opgeleid of analfabeet is, moeilijk leert en vanaf nul moet starten, kan beheersing van het Nederlands op een niveau dat correspondeert met een profieltoets score van 0.5 of hoger al een stap in de goede richting zijn. Voor iemand die hoger opgeleid is, gemakkelijker leert en sneller door de cursus heen loopt, kan beheersing van de taal op een niveau dat overeenkomt met een profieltoets score van 1.5 of hoger toch nog onvoldoende zijn. Ook de sociale omgeving kan een rol spelen als referentiekader bij de inschatting van eigen vaardigheden. Iemand die dagelijks veel in het Nederlands moet communiceren ervaart wellicht eerder tekorten, ook als hij de taal goed beheerst, dan iemand die de taal minder goed beheerst maar ook zelden in het Nederlands met anderen moet communiceren. Nadere analyse ontwikkeling taalniveau op basis van toetsresultaten Ten behoeve van de tweede meting zijn toetsresultaten van de 502 respondenten die daaraan meewerkten verder geanalyseerd om een meer objectief beeld te krijgen van de taalontwikkeling tijdens de cursus. Met behulp van de individuele totaalscores op de intaketoetsen en de profieltoetsen zijn de ex-cursisten ingedeeld in 4 hoofdgroepen: 1) ex-cursisten met lage intaketoets score en lage profieltoets score; 2) ex-cursisten met hoge intaketoets score en lage profieltoets score; 3) ex-cursisten met lage intaketoets score en hoge profieltoets score; 4) ex-cursisten met hoge intaketoets score en hoge profieltoets score. Groep 3 is de interessante groep. Dat zijn de ex-cursisten die tijdens de cursus vooruitgang hebben geboekt. Groep 1 zijn de ex-cursisten die stabiel zijn gebleven op een laag niveau. Groep 4 zijn de ex-cursisten die op hoog niveau uitstromen maar ook al 34
op hoog niveau waren ingestroomd. Daarnaast zijn er nog respondenten die tijdens de cursus achteruit zijn gegaan (Groep 2), maar dat zijn er maar heel weinig. Overigens bevatten alle groepen slechts kleine aantallen omdat intakescores en profieltoets scores bij veel respondenten niet beschikbaar zijn. De verdeling van de cursisten over de 4 groepen is als volgt:
Overzicht 3.2 – Ontwikkeling in taalniveau volgens toetsscores (in %, 2e meting)*
. lage intaketoets score en lage profieltoets score . hoge intaketoets score en lage profieltoets score . lage intaketoets score en hoge profieltoets score . hoge intaketoets score en hoge profieltoets score totaal
oudkomers
nieuwkomers
totaal
24 4 16 56
6 0 65 30
15 2 39 44
100% (n=80)
100% (n=69)
100% (n=149)
* Als ‘laag’ zijn beschouwd scores van 0.75 en minder, als ‘hoog’ scores boven 0.75. In de verdeling van de gemiddelde scores zijn in feite 4 pieken te onderkennen. De meeste cursisten zitten rond 0.2 en 0.5 enerzijds en rond 1.0 en 1.5 anderzijds.
In bijlage 1a zijn de gegevens weergegeven voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk en daarbinnen nog weer voor een aantal naar persoonskenmerk onderscheiden subgroepen. We tekenen hierbij aan dat de aantallen in deze tabellen vrij klein zijn en dat men dus voorzichtig moet zijn met het trekken van conclusies uit de gegevens. Als meest opvallend gegeven komt het verschil tussen oudkomer en nieuwkomers naar voren. Oudkomers blijven vaker stabiel, hetzij op een laag niveau, hetzij op een hoog niveau. Slechts een beperkt deel van de oudkomers gaat van laag naar hoog. Bij de nieuwkomers is die groep beduidend groter. Veel nieuwkomers stromen laag in, maar gaan tijdens de cursus zodanig vooruit dat ze bij de profieltoets op hoger niveau uitstromen. Deze toetsgegevens bevestigen de eerder geconstateerde tendens dat nieuwkomers op de cursus vaker substantieel vooruitgang boeken dan oudkomers.
3.3 Taalgebruik In overzicht 3.3 zijn de gegevens op een rij gezet die laten zien in welke mate excursisten in hun dagelijks leven feitelijk gebruik maken van hun vaardigheid in de Nederlandse taal. Gevraagd is of ze thuis Nederlands spreken, of ze op straat en in de
35
buurt Nederlands spreken, of ze een Nederlandse krant lezen en of ze naar Nederlandse tv-zenders kijken.
Overzicht 3.3 – Gebruik Nederlandse taal (in %) Spreekt thuis nl.
Spreekt op straat/ in buurt nl.
17% 46%
36%
50% 37% 14% ja
nee
ja
soms
Leest nl krant
34% ja
nee
soms
soms
Kijkt nl tv
31%
35%
nee
31%
61%
8% ja
nee
soms
Uit overzicht 3.3 blijkt wel dat veel ex-cursisten aangegeven het Nederlands zelf actief te gebruiken, maar dat er een aanzienlijk deel is dat dit maar beperkt doet (‘soms’). Daarnaast is er een groep die het Nederlands in bepaalde situaties niet gebruikt. Ruim eenderde van de ex-cursisten geeft aan thuis geen Nederlands te spreken. Ruim eenderde laat weten geen Nederlandse krant te lezen, waaronder (significant) meer oudkomers dan nieuwkomers. Het merendeel van de ex-cursisten kijkt wel naar Nederlandse tv-zenders. Opvallend is dat er – afgezien van krant lezen – op dit punt geen verschillen zijn tussen oudkomers en nieuwkomers (zie bijlage 2). Als we deze gegevens vergelijken met gegevens uit eerder onderzoek van Toppen onder inburgeraars in Den Haag uit het cursusjaar 2000-2001 waarin deels dezelfde vragen zijn voorgelegd, dan zien we niet zo veel verschillen. De percentages excursisten die thuis Nederlands spreken, Nederlandse kranten lezen en Nederlandse tv kijken liggen bij Toppen iets hoger, maar dat kan te maken hebben met het feit dat dit onderzoek 1 jaar na afronding van de cursus plaatsvondt, terwijl ons onderzoek de situatie circa een half jaar na afloop van de cursus meet. Ex-cursisten kunnen hun 36
taalvaardigheden in de loop van de tijd verder ontwikkelen, zeker in situaties die voldoende gelegenheid bieden die vaardigheden toe te passen (Toppen, 2002). Vergelijken we onze gegevens met recente gegevens over de totale groep allochtonen uit doelgroepenmonitor van de Stadsenquête Den Haag 2003 dan komen er wel enige verschillen naar voren. Met name bij inburgeraars van Turkse en Marokkaanse herkomst ligt het percentage dat thuis Nederlands spreekt en Nederlandse kranten leest lager dan in de Stadsenquête; zij kijken wel vaker naar de Nederlandse tv. De Turkse en Marokkaanse inburgeraars vinden ook vaker dat ze het Nederlands slecht of heel slecht beheersen dan de groep in zijn totaliteit. Deze verschillen zijn verklaarbaar, omdat het in feite om twee verschillende populaties gaat. De Stadsenquête bevraagt immers de totale groep (1e en 2e generatie), dus inclusief degenen die al ‘ingeburgerd’ zijn, terwijl ons onderzoek alleen op inburgeraars betrekking heeft, d.w.z. mensen die de taal juist nog moeten leren gebruiken (Stadsenquête Den Haag, 2003).
3.4 Taalvaardigheid in verschillende situaties De bedoeling van de taalcomponent van de inburgeringscursus is dat ex-cursisten het Nederlands zodanig leren beheersen dat ze zich in veel voorkomende situaties afdoende kunnen redden. In samenspraak met leden van de begeleidingscommissie is voor dit onderzoek een overzicht opgesteld van dergelijke ‘taalsituaties’ en is de excursisten telkens gevraagd aan te geven of ze over de in die situatie benodigde taalvaardigheid beschikken. Op die manier zijn inschattingen verkregen van de capaciteiten die de ex-cursisten zichzelf op taalgebied toekennen: wat kunnen ze wel aan, wat kunnen ze niet aan? De antwoorden op deze vragen zijn in overzicht 3.4 op een rij gezet. In bijlage 2 zijn de scores per item apart voor oudkomers en nieuwkomers gepresenteerd. Als we de ‘ja’-scores als indicator nemen, dan blijkt al met al dat veel ex-cursisten de meeste situaties wel denken aan te kunnen. Dat geldt voor de oudkomers én voor de nieuwkomers. Opvallend zijn vooral de hoge percentages ex-cursisten die aangeven korte Nederlandse teksten te kunnen lezen (77%), korte Nederlandse krantenberichten te kunnen lezen (63%), een persoonlijk gesprek in het Nederlands te kunnen voeren, b.v. bij de dokter of op school (65%) en zaken in het Nederlands via de telefoon te kunnen regelen (60%). Het merendeel is ook in staat een eenvoudig gesprek in het Nederlands te begrijpen (59%). Op deze punten scoren zowel de oudkomers als de nieuwkomers vaak positief. Tegenover deze positieve gegevens staan echter ook situaties waarin ex-cursisten aangeven duidelijk minder gemakkelijk met de taal uit de voeten te kunnen. Veel ex37
cursisten geven aan dat ze er (soms) moeite mee hebben Nederlandse berichten op radio of tv te begrijpen (48% ‘soms’ en 12% ‘nee’), te begrijpen wat in een vergadering wordt besproken (resp. 39% en 22%) en te lezen en te begrijpen wat er in zakelijke brieven staat (resp. 30% en 32%). Er zijn vooral veel oudkomers die aangeven dat ze geen zakelijke brieven kunnen lezen en dat ze zich geen goed begrip kunnen vormen van zaken die in vergaderingen besproken worden. Het verschil met de nieuwkomers is op deze twee punten relatief groot (resp. 40% versus 20% en 27% versus 14%). Dat de mondelinge taalvaardigheden bij veel mensen beter zijn dan de schriftelijke taalvaardigheden zal ook te maken hebben met het gegeven dat door Mondriaan bij de uitvoering van de inburgeringscursussen (vooral bij de laagopgeleiden) de nadruk wordt gelegd op de mondelinge vaardigheden. Men doet dat onder andere door het inzetten van mentoren en taalstages. Verwerven van mondelinge taalvaardigheden ligt, zeker voor mensen die op (heel) laag niveau instromen zoals b.v. analfabeten, vaak nog wel binnen het bereik van de mogelijkheden, terwijl verwerving van schriftelijke vaardigheden niet altijd even realistisch is in het (beperkt) aantal uren dat voor de cursus ter beschikking staat. Mondelinge vaardigheden zijn dan de eerste stap op weg naar betere taalbeheersing. Schriftelijke vaardigheden komen later in het traject aan de orde. We kunnen concluderen dat de ex-cursisten hun mondelinge taalvaardigheden van voldoende niveau vinden om zich er in de dagelijkse communicatie mee te kunnen redden. De ex-cursisten blijken echter moeite te hebben met hun schriftelijke taalvaardigheden. Veel ex-cursisten geven aan dat ze zich in (taal)situaties, die een beroep op dergelijke vaardigheden doen, niet of maar beperkt weten te redden. Bij oudkomers geldt dit sterker dan bij nieuwkomers.
38
Overzicht 3.4 – Taalvaardigheid in verschillende situaties (in %) Luisteren Kan eenvoudige gesprek begrijpen
Kan berichten op radio en tv begrijpen
32%
49%
38%
59% 9%
13% ja
nee
soms
ja
nee
soms
Kan een vergadering begrijpen
39%
39%
22% ja
nee
soms
Lezen Kan korte nl tekst lezen
Kan kort nl krantenbericht lezen
10%
17%
13%
64%
19% 77% ja
nee
soms
ja
nee
soms
Kan zakelijke brieven lezen
30%
38%
32% ja
nee
soms
39
Vervolg overzicht 3.4 – Taalvaardigheid in verschillende situaties Spreken Kan gesprek voeren met nl bekenden
Kan persoonlijk gesprek voeren
23%
29%
53%
12%
65%
18% ja
nee
soms
ja
nee
soms
Kan zaken via telefoon regelen
21%
18%
61%
ja
nee
soms
3.5 Verschillen tussen subgroepen De boven beschreven gegevens over taalvaardigheid zijn verder geanalyseerd om te kijken of er verschillen bestaan tussen subgroepen. Zowel binnen de groep oudkomers als binnen de groep nieuwkomers is gekeken naar eventuele verschillen qua leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, arbeidsmarktpositie en etniciteit van de cursisten. Hieronder lichten we de belangrijkste verschillen tussen subgroepen nader toe. In de bijlagen zijn de cijfermatige overzichten opgenomen. Leeftijd Leeftijd blijkt bij taalgebruik en taalvaardigheid niet veel verschil te maken, noch bij oudkomers, noch bij nieuwkomers. Bij oudkomers zijn er verschillen bij enkele taalvaardigheidsitems. Jongere oudkomers geven wat vaker dan oudere aan dat ze korte Nederlandse teksten kunnen lezen en een zakelijk telefoongesprek in het Nederlands kunnen voeren. Bij nieuwkomers zijn er geen verschillen qua leeftijd wat betreft de taalvaardigheidsitems. Uit interviews met enkele oudere ex-cursisten komen ook signalen dat het op de cursus en na de cursus niet altijd even gemakkelijk gaat: 40
Een van de geïnterviewde oudere ex-cursisten woont nu zo’n acht jaar in Nederland. In zijn geboorteland heeft hij de basisonderwijs gehad. Hij heeft 2 jaar de inburgeringscursus gevolgd, maar spreekt nog steeds slecht Nederlands. Hij roept regelmatig de hulp van zijn zoon in als ‘vertaler’. Tijdens de cursus heeft hij voornamelijk leren lezen en schrijven en dat gaat nu redelijk. Het Nederlands spreken is wel wat vooruit gegaan, maar is nog te weinig om een gesprek te kunnen voeren. Hij heeft zelden contacten met Nederlanders en spreekt ook thuis geen Nederlands, want zijn kinderen raken geïrriteerd door zijn slechte uitspraak. Toch vond hij de cursus wel leuk, maar ook moeilijk, vooral in het begin. Ondanks dat hij er niet voldoende van heeft geleerd geeft hij aan dat het hem wel geholpen heeft om soms Nederlands te durven proberen. Hij wil graag beter Nederlands leren spreken en is van plan om een vervolgcursus te gaan doen. Een andere ex-cursist van oudere leeftijd zegt gestopt te zijn met de cursus omdat hij zichzelf te oud vind om te leren. Zijn toets moet hij nog maken en misschien doet hij dat later ook nog wel. Hij heeft nauwelijks contacten met Nederlanders. Als er contacten zijn ontstaan er nogal eens taalproblemen, want zijn Nederlands is nog steeds slecht. Hij heeft geen betaald werk in Nederland kunnen vinden, maar hij doet vrijwilligerswerk voor een paar uur per week. Daar spreekt hij voornamelijk Engels.
Geslacht Geslacht maakt iets meer verschil, zowel wat betreft taalgebruik als taalvaardigheid. Mannen lezen vaker een Nederlandse krant dan vrouwen. Mannen kunnen vaker dan vrouwen Nederlandse berichten op radio en tv begrijpen, korte Nederlandse teksten lezen en een zakelijk telefoongesprek in het Nederlands voeren. De verschillen zijn echter beperkt en doen zich alleen bij de oudkomers voor. Bij nieuwkomers zijn geen verschillen tussen mannen en vrouwen te bespeuren. Opleidingsniveau Voor de analyse naar opleidingsniveau zijn de ex-cursisten ingedeeld in 5 hoofdgroepen (op basis van opleidingsgegevens HSN-bestand): 1. Geen: geen opleiding, analfabeet. 2. BO: alleen (enkele jaren) basisonderwijs. 3. AV: algemeen vormend voortgezet onderwijs (tot 6 jaar). 4. BV: beroepsgericht voortgezet onderwijs (tot 6 jaar). 5. HO: hoger beroepsgericht of wetenschappelijk onderwijs. Uit de gegevens in bijlage 4 komt naar voren dat er bij de nieuwkomers duidelijke verschillen in taalvaardigheid zijn tussen mensen van verschillende opleidingsniveaus, en wel bij alle voorgelegde taalsituaties. Hoe hoger men is opgeleid, hoe vaker men aangeeft een eenvoudig gesprek in het Nederlands te kunnen begrijpen, Nederlandse radioberichten te kunnen begrijpen, korte Nederlandse teksten te kunnen lezen etc. De verschillen tussen hoger en lager opgeleiden zijn het grootst als het gaat om het kunnen lezen van korte teksten en zakelijke brieven in het Nederlands. 41
In de interviews komt eveneens naar voren dat (hoger opgeleiden) nieuwkomers hun taalvaardigheid redelijk inschatten. Toch signaleren ze ook wel de nodige tekorten. Ze ervaren dat ze wel basisvaardigheden leren in de inburgeringscursus, maar dat daarna ook nog verdere taalscholing nodig is. Een vrouw van wat oudere leeftijd, afkomstig uit een van de Aziatische herkomstlanden, woont al geruime tijd in Nederland. Ze volgde in haar herkomstland een middelbare schoolopleiding en werd daarna huisvrouw. Dat is ze in Nederland ook altijd geweest. Ze heeft ruim een jaar de cursus gevolgd en vond deze erg moeilijk. Voor de cursus sprak ze een beetje Nederlands en dat heeft zich wat verbeterd. Haar grammatica is nog steeds erg slecht en ze vindt de uitspraak nog steeds erg moeilijk. Tegen haar kinderen spreekt ze maar geen Nederlands omdat ze hen geen foute dingen wil aanleren. Ook in de buurt merkt ze dat ze nog niet voldoende Nederlands kent en hierdoor vindt ze het niet makkelijker geworden om contacten te leggen. Maar doordat ze nu beter Nederlands kan lezen, heeft ze het makkelijker met boodschappen doen. Ook het contact met de school van haar kinderen is verbeterd. De cursus vond ze wel leuk om te doen. Ze heeft veel geleerd van de gesprekken daar over situaties op het werk en thuis. Ze heeft plannen om verdere opleiding te gaan volgen en zou graag iets in het vrijwilligerswerk gaan doen. Een van de andere geïnterviewde nieuwkomers, eveneens een vrouw van middelbare leeftijd, laat zich kritisch uit over de inburgeringscursus, die zij iets meer dan een jaar heeft gevolgd. Ze heeft in haar herkomstland een hogere opleiding gevolgd en had er een goede betaalde baan. Sinds enkele jaren is ze in Nederland en ze is hier huisvrouw. Ze is niet tevreden over de cursus en de docenten en voelde zich op de cursus achtergesteld. Ze zegt niet veel geleerd te hebben van de cursus en haar Nederlandse spreekvaardigheden zijn nog steeds slecht. Nederlands lezen en schrijven gaat haar wel goed af. Huisvrouw zijnde is ze momenteel bezig met een schriftelijke cursus in de administratie en ze kan deze cursus zonder problemen volgen. Ze hoopt hiermee een baan te kunnen vinden waarin ze geen Nederlands hoeft te spreken.
Bij oudkomers is het beeld diffuser. Verschillen in taalvaardigheid springen minder in het oog. Wel geven lager opgeleiden vaker dan hoger opgeleiden bij diverse vaardigheidsitems expliciet aan dat zij die niet beheersen, met name: korte teksten, krantenberichten en zakelijke brieven in het Nederlands kunnen lezen en besprekingen in een vergadering kunnen volgen. Arbeidsmarktpositie Voor de analyse naar arbeidsmarktpositie zijn de ex-cursisten ingedeeld in 4 hoofdgroepen (op basis van gegevens uit de enquête): 1. groep die huisvrouw/huisman is; 2. groep die opleiding volgt; 3. groep die betaald werk verricht; 4. groep die uitkering heeft. In deze indeling in hoofdgroepen komen combinaties die mensen aangeven verder niet meer tot uitdrukking (b.v. combinatie huisvrouw en opleiding, huisvrouw en 42
werk, werk en uitkering, werk en opleiding). Dit kan enige onzuiverheid in de analyses brengen. Het effect hiervan lijkt echter beperkt omdat het percentage respondenten dat dergelijke combinaties opgeeft relatief gering is. In hoofdstuk 7 (overzicht 7.2) zijn veel voorkomende combinaties afzonderlijk weergegeven. In de analyse komt naar voren dat de arbeidsmarktpositie nogal wat verschil maakt als het gaat om taalgebruik en taalvaardigheid. En dat geldt zowel voor de oudkomers als voor de nieuwkomers (zie bijlage 5 en 6). Verschillen zijn er op alle taalvaardigheidsitems tussen alle vier de verschillende posities, maar in de verschillen blijkt een duidelijk patroon te zitten. Kort gezegd: het hoogst scoren telkens degenen die momenteel betaald werk hebben, daarna komen degenen die momenteel een opleiding doen, dan volgen degenen die een uitkering hebben en het laagst scoren de huisvrouwen/huismannen. Vooral bij oudkomers springt dit patroon in het oog. Bij de nieuwkomers is het beeld wat diffuser. Hier wisselen werkenden en studerenden soms van positie evenals uitkeringstrekkers en huisvrouwen/huismannen. Nieuwkomers scoren in totaliteit op de meeste items overigens ook hoger dan oudkomers. Niet alleen op het punt van taalvaardigheid ook wat feitelijk gebruik van de Nederlandse taal betreft maakt de arbeidsmarktpositie een verschil. Werkenden spreken vaker thuis Nederlands, spreken vaker op straat Nederlands, lezen vaker een Nederlandse krant en kijken vaker naar de Nederlandse tv dan de overige groepen. Ook wat dit betreft komen studerenden op de tweede plaats, volgen dan de uitkeringsgerechtigden en eindigen de huisvrouwen/huismannen als laatste, zij het dat er tussen huisvrouwen/huismannen en uitkeringsgerechtigden vaak niet zoveel verschil meer is. Etniciteit Uiteraard is er een verschil in taalvaardigheid en taalgebruik tussen groepen uit verschillende herkomstregio’s. Veel ex-cursisten van Antilliaanse, Surinaamse en Arubaanse herkomst zijn al voor hun komst naar Nederland vertrouwd met de Nederlandse taal. Opvallend is dat ex-cursisten van Afrikaanse en Aziatische herkomst wat betreft taalgebruik meestal beter scoren dan ex-cursisten van Marokkaanse en – met name – Turkse herkomst (zie bijlage 8 en 9). Onder deze laatste groepen zijn nogal wat mensen die in hun geboorteland alleen basisonderwijs hebben gevolgd. Twee voorbeelden uit de interviews: Een vrouw uit Marokko van rond 30 jaar heeft een jaar de inburgeringscursus gevolgd. In haar herkomstland had ze een baan, in Nederland is ze nu huisvrouw. Ze kon niet meteen beginnen met de inburgeringscursus omdat er eerste kinderopvang geregeld moest worden. Dit
43
duurde ongeveer een jaar. Voor haar was de cursus veel te kort. Ze spreekt nog steeds slecht Nederlands en kan ook nog niet goed lezen en schrijven. Wel komt ze regelmatig in contact met Nederlanders via haar man en via de kinderen. Maar in haar communicatie is ze nog steeds sterk op haar man aangewezen. Ze denkt niet aan het werk te kunnen komen en zou daarom graag meer willen leren. Binnenkort gaat ze opnieuw taallessen volgen in een buurthuis, want bij andere scholen wordt ze niet aangenomen vanwege haar gebrekkige Nederlands. Een vrouw uit Turkije, eveneens rond 30 jaar, heeft in het land van herkomst alleen basisschool gevolgd. Ze had voordat ze naar Nederland kwam een betaalde baan. In Nederland is ze meteen met de inburgeringscursus begonnen en is ze nu huisvrouw. Ze geeft aan veel geleerd te hebben van de cursus die ze anderhalf jaar heeft gevolgd, maar nog lang niet genoeg. Binnenkort gaat ze via een andere instelling nog een cursus doen. Haar Nederlands is volgens eigen zeggen wel redelijk verbeterd, maar als het niet noodzakelijk is om Nederlands te praten doet ze dat niet. Ze spreekt eigenlijk vooral Turks. Ze vindt de uitspraak van het Nederlands erg moeilijk, al heeft ze wel wat meer zelfvertrouwen gekregen om de taal te spreken. Maar contacten met Nederlandse mensen heeft ze bijna nooit.
In diverse interviews komt naar voren dat taalontwikkeling en sociale contacten samenhangen. Mensen die de taal beter spreken leggen makkelijker contact, maar ook omgekeerd: mensen die in situaties verkeren waarin ze meer contacten hebben met anderen ervaren deze vaak als stimulerend voor de verdere ontwikkeling van hun taalvaardigheid. In de volgende hoofdstukken zullen we hier meer voorbeelden van tegenkomen.
3.6 Verdere ontwikkeling taalvaardigheid ná de cursus Bij de 2e meting zijn de ex-cursisten dezelfde taalvaardigheidsvragen voorgelegd als bij de 1e meting, nu te beantwoorden voor de situatie ruim anderhalf jaar ná afronding van de cursus. In overzicht 3.5 hieronder zijn de uitkomsten van 1e en 2e meting naast elkaar gezet. Dit is uiteraard alleen gedaan voor de groep van 502 cursisten die aan de 1e én de 2e meting heeft meegedaan. Weergegeven zijn alleen de percentages excursisten die aangeven de betreffende vaardigheid te beheersen (percentage ‘ja’antwoorden). Uit het overzicht wordt duidelijk dat over het geheel gezien het taalvaardigheidsniveau vrij stabiel blijft in de periode tot anderhalf jaar na de cursus. Bij sommige items zijn er kleine verschillen tussen 1e en 2e meting. Als we naar de groep in totaal kijken is er niet zo veel ontwikkeling te zien. Per saldo vallen ontwikkelingen op individueel niveau (verbetering, verslechtering) over de hele groep gezien tegen elkaar weg.
44
Overzicht 3.5 – Stand van zaken taalvaardigheid ná cursus bij 1e en 2e meting (% ‘ja’; N=502) half jaar na cursus
anderhalf jaar na cursus
NL gebruiken: spreekt thuis nl spreekt op straat nl leest nl krant kijkt nl tv-zenders
18 53 34 62
18 53 31 65
NL begrijpen: kan eenvoudig nl gesprek begrijpen kan berichten nl radio/tv begrijpen kan vergadering nl begrijpen
61 39 41
61 42 43
NL lezen: kan korte nl teksten lezen kan korte nl krantenberichten lezen kan nl zakelijke brieven lezen
77 65 41
75 64 38
NL spreken: kan gesprek voeren met nl bekenden kan in nl persoonlijk gesprek voeren kan in nl zaken via telefoon regelen
57 66 60
54 67 60
Nadere analyse van de gegevens wijst uit dat er op individueel niveau echter wel degelijk sprake is van ontwikkeling. Gemiddeld genomen geeft 30-35% van de cursisten bij de 2e meting op een of meer items een ander antwoord dan bij de 1e meting en laten zij dus weten dat er in hun situatie wat taalvaardigheid betreft wel sprake is van verandering. Om die ontwikkeling in beeld te krijgen zijn per ex-cursist alle scores voor begrijpen, lezen en spreken van het Nederlands samengevoegd tot één nieuwe score, die deze individuele verandering in taalvaardigheid weergeeft. De cursisten zijn vervolgens ingedeeld in 4 groepen: - groep die stabiel is gebleven op laag niveau van taalvaardigheid; - groep die wat taalvaardigheid betreft achteruit is gegaan; - groep die wat taalvaardigheid betreft vooruit is gegaan; - groep die stabiel is gebleven op hoog niveau van taalvaardigheid. In overzicht 3.6 is de verdeling van de ex-cursisten over deze 4 groepen weergegeven, voor de groep als geheel en voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk.
45
Overzicht 3.6 – Ontwikkeling van taalvaardigheid tussen 1e en 2e meting (in %)*
taalvaardigheid stabiel op laag niveau taalvaardigheid minder geworden taalvaardigheid beter geworden taalvaardigheid stabiel op hoog niveau totaal
oudkomers
nieuwkomers
totaal
47 9 12 32
28 8 6 57
39 8 9 43
100% (n=298)
100% (n=204)
100% (n=502)
* ‘Stabiel laag’ niveau wil zeggen dat men zowel bij de 1e als bij de 2e meting relatief weinig taalvaardigheidsitems uit overzicht 3.5 zegt te beheersen. ‘Stabiel hoog’ niveau betekent dat men zowel bij de 1e als bij de 2e meting relatief veel items zegt te beheersen. Als de taalvaardigheid beter is geworden zegt men bij de 2e meting meer items te beheersen dan bij de 1e meting; en vice versa..
We zien dat de meeste ex-cursisten betrekkelijk stabiel blijven. Voor oudkomers geldt dat dit vaak op een lager niveau is dan voor nieuwkomers. Het aantal ex-cursisten dat aangeeft dat zijn taalvaardigheid minder is geworden is in beide groepen gering.
3.7 Verdere ontwikkeling van taalvaardigheid bij verschillende subgroepen Om na te gaan of er verschillen zijn tussen subgroepen wat betreft ontwikkeling van taalvaardigheid na de cursus, zijn in overzicht 3.7 de veranderingsscores op taalvaardigheid afgezet tegen bepaalde kenmerken van de cursisten: herkomstland, geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en verblijfsduur i.c. jaar van aankomst in Nederland. Uit het overzicht komen de volgende punten naar voren: - Mannen gaan iets vaker vooruit dan vrouwen. Vrouwen blijven vaker stabiel op lager niveau. Mannen zitten vaak op hoger niveau en houden dat ook vast. - Ouderen gaan iets vaker achteruit dan jongeren. Ouderen blijven vaak ook steken op lager niveau, terwijl jongeren vaker een hoger niveau bereiken en weten vast te houden. - Lager opgeleiden zitten en blijven vaak op lager niveau van taalvaardigheid. Hoger opgeleiden zitten en blijven vaak op hoger niveau. Lager opgeleiden gaan ook vaker achteruit. Hoger opgeleiden gaan vaker vooruit in de periode na de cursus. - Wat herkomstland betreft springt vooral in het oog dat Antillianen, Surinamers en Arubanen vaak vooruitgang boeken na de cursus. Mensen van Turkse en Marokkaanse herkomst blijven vaak stabiel op lager niveau. Mensen van Afrikaanse herkomst stabiliseren vaak weer op relatief hoog niveau.
46
Overzicht 3.7 – Ontwikkelingen in taalvaardigheid van verschillende subgroepen (in %) stabiel laag niveau
minder geworden
beter geworden
stabiel hoog niveau
n=100%*
Herkomstland Turkije Marokko Ant/Sur/Ar Afrika Azie overig totaal
50 54 8 26 43 22 39
11 4 12 10 9 8 8
8 11 24 10 13 4 10
30 31 56 53 36 67 43
132 125 25 58 56 106 502
Geslacht man vrouw totaal
23 47 39
6 9 8
12 8 10
58 36 43
159 343 502
Leeftijd tm30 31tm40 41tm50 51en+ totaal
28 33 49 52 39
3 10 12 7 8
9 12 9 7 10
59 45 31 34 43
116 171 129 86 502
Hoogste opleiding miss/geen BO AV3/AV6 BV3/BV6 HB/WO totaal
51 42 34 13 16 39
8 14 10 6 5 8
11 6 9 6 11 10
30 38 46 75 68 43
256 50 87 53 56 502
Jaar naar Nederland 02/03 95 tm 02 85 tm 94 tm84 totaal
27 43 47 43 39
5 10 12 5 8
7 13 11 7 10
61 35 31 45 43
148 141 137 76 502
* Om subgroepen goed te kunnen vergelijken op ontwikkeling in taalvaardigheid is in de tabel horizontaal gepercenteerd. In de laatste kolom staat per subgroep telkens het absolute aantal (n) waarop de percentages betrekking hebben. Door de tabel horizontaal te lezen krijgt men een beeld van de ontwikkelingen binnen bepaalde subgroepen, bijvoorbeeld Turkse ex-cusristen: van alle Turkse excursisten is 50% op een stabiel laag niveau gebleven, is 11% achteruitgegaan, 8% vooruit gegaan en 30% stabiel hoog gebleven. Door de tabel vertikaal te lezen kunnen subgroepen met elkaar worden vergeleken, bijvoorbeeld mannen en vrouwen: 23% van de mannen is stabiel op een laag niveau gebleven, ten opzichte van 47% van de vrouwen.
47
48
4 Sociale contacten
4.1 Inleiding Een van de in dit onderzoek onderscheiden dimensies van redzaamheid is de sociale participatie van de ex-cursisten i.c. de mate waarin men buiten de eigen gemeenschap treedt en in contact komt met autochtone Nederlanders. Dit hoofdstuk bevat een aantal gegevens waaruit blijkt in hoeverre dit bij de onderzochte groepen oudkomers en nieuwkomers het geval is. We geven een beeld van de contacten met Nederlanders in de directe omgeving en de deelname aan Nederlandse verenigingen. We laten daarnaast zien in hoeverre ex-cursisten in hun contacten door taalproblemen worden gehinderd en in hoeverre zij vinden dat de cursus op dit punt verbetering in hun situatie heeft gebracht. In de laatste paragrafen beschrijven we hoe de sociale contacten van de ex-cursisten zich op langere termijn hebben ontwikkeld, namelijk in de periode van een half jaar tot anderhalf jaar ná de cursus. Dat gebeurt op basis van samengevoegde gegevens van de 1e en de 2e meting voor dit onderzoek.
4.2 Sociale contacten Onderstaand diagram geeft een beeld van de mate waarin oudkomers en nieuwkomers contacten met Nederlanders hebben. Meer dan de helft (57%) blijkt dagelijks contact met Nederlanders te hebben; bij eenvijfde is dat wekelijks het geval. Daar staat tegenover dat ruim een kwart van de ex-cursisten aangeeft zelden of bijna nooit contacten met Nederlanders te hebben. Tussen oudkomers en nieuwkomers bestaan er op dit punt nauwelijks verschillen (zie bijlage 2, overzicht 4.1). Contacten met Nederlanders?
17% 6%
57% 20% dagelijks
wekelijks
maandelijks
bijna nooit
49
De belangrijkste ontmoetingsplaats is de eigen woonomgeving. Zowel bij de oudkomers als bij de nieuwkomers geeft meer dan de helft aan dat zij vooral in de buurt, op straat contacten met Nederlanders hebben. Daarnaast komen veel ex-cursisten (ook) op het werk met Nederlanders in contact; nieuwkomers (48%) wat vaker dan oudkomers (34%). Twee andere plaatsen die vaak worden genoemd zijn de school waar men zelf opleiding volgt en de school van de kinderen. Een hoog percentage oudkomers (46%) noemt de school van de kinderen als plaats waar men vooral contacten met Nederlanders heeft. Bij nieuwkomers speelt de school in dit opzicht een geringere rol (21%) (zie bijlage 2). Waar vooral contacten
2% 5% 31%
19%
7% 15%
21%
in buurt
via werk
via opleiding
via vereniging overig
school kinderen
thuis bij familie
Bovengenoemde categorieën waren in de vraagstelling voorgegeven. Ex-cursisten konden daarnaast zelf nog andere plaatsen noemen en een aantal heeft dat ook gedaan. Toegevoegd zijn met name plaatsen als ‘thuis’, ‘via de partner’, ‘bij familie’, ‘bij vrienden’, ‘in de winkel’, ‘in de supermarkt’ en ‘bij het boodschappen doen’. Deze antwoorden onderstrepen het belang van de eigen woonomgeving voor de sociale contacten. Vergelijking van deze gegevens met gegevens uit de doelgroepenmonitor van de Stadsenquête Den Haag 2003 wijst uit dat de inburgeraars vaker aangeven frequent i.e. dagelijks contacten met Nederlanders te hebben dan de totale groep allochtonen uit de Stadsenquête. Bij Turken en Marokkanen zijn de percentages respectievelijk 49% en 50% in ons onderzoek versus 29% en 40% in de Stadsenquête. Dit kan te maken hebben met de vraagstelling die in de Stadsenquête wat scherper was (gevraagd is hier naar contact in de vorm van ‘een gesprek van minimaal 5 minuten’). Als ontmoetingsplaats noemen de inburgeraars vaker de opleiding en de school van de kinderen. De respondenten uit de Stadsenquête noemen vaker de buurt, het werk en de huiselijke kring. Dit verschil zal deels verklaard worden door het feit dat er onder de inburgeraars nogal wat vrouwen met kinderen zijn en nogal wat mensen die na afloop een vervolgopleiding zijn gaan doen (Stadsenquête Den Haag, 2003). 50
4.3 Deelname aan verenigingsleven De ex-cursisten is verder de vraag voorgelegd of zij wel eens mee doen met activiteiten van een Nederlandse organisatie, club of vereniging. Uit de antwoorden in onderstaand diagram blijkt dat bijna tweederde van de ex-cursisten dit bijna nooit doet. Ruim een kwart doet het soms. Een op de tien ex-cursisten neemt regelmatig of vaak aan dergelijke activiteiten deel. Tussen oudkomers en nieuwkomers zijn er op dit punt geen verschillen (zie bijlage 2).
Deelname activiteiten nl vereniging
3%
5% 28%
64% vaak
regelmatig
soms
bijna nooit
We kunnen dus concluderen dat de sociale contacten van de ex-cursisten met Nederlanders vooral contacten in de directe woonomgeving betreffen. Deelname aan meer geformaliseerde sociale verbanden komt veel minder voor. Let wel: gevraagd is alleen naar deelname aan Nederlandse verenigingen. In de Stadsenquête Den Haag is de vraag ruimer gesteld en is gevraagd naar lidmaatschap van een vereniging überhaupt; dat kan dus ook een allochtone vereniging zijn. Zo gesteld geeft telkens ruim een kwart van de Surinamers, Antillianen en Arubanen, Turken en Marokkanen aan lid te zijn van een vereniging (Stadsenquête, 2003).
4.4 Taalproblemen bij sociale contacten Uit onderstaand diagram blijkt dat nogal wat ex-cursisten problemen ondervinden met de taal in hun contacten met Nederlanders. Circa eenderde geeft aan dat dit zonder meer het geval is. Circa de helft zegt nog eens dat dit soms het geval is. Slechts eenvijfde van de ex-cursisten laat weten geen taalproblemen te ondervinden in de contacten met Nederlanders. Tussen oudkomers en nieuwkomers bestaan op dit punt geen verschillen (zie bijlage 2).
51
Taalproblemen bij contacten?
31%
49%
20% ja
nee
soms
In een aantal nadere analyses is nagegaan of samenhang bestaat tussen sociale contacten en taalvaardigheid van de ex-cursisten, gemeten aan de in hoofdstuk 3 besproken items voor taalgebruik en beheersing van spreek-, lees- en luistervaardigheden. Die samenhang blijkt duidelijk aanwezig. Mensen die vrijwel dagelijks contacten hebben met Nederlanders vinden vaker van zichzelf dat ze het Nederlands goed tot heel goed beheersen dan mensen die zelden of nooit contacten met Nederlanders hebben. Mensen met veel contacten spreken thuis en op straat vaker Nederlands, lezen vaker Nederlandse kranten en kijken vaker naar Nederlandse tv-zenders. Mensen met veel contacten scoren vaker positief op vrijwel alle vaardigheidsitems voor luisteren, lezen en spreken van het Nederlands. Taalvaardigheid, taalgebruik en sociale contacten versterken elkaar onderling. Ook de ervaringen van enkele geïnterviewde oudkomers laten zien dat de cursus een eerste stap kan zijn en dat taalvaardigheden in contacten daarna verder kunnen worden ontwikkeld. Een 39-jarige vrouw afkomstig uit Turkije woont al lange tijd in Nederland. Ze heeft zichzelf aangemeld voor de cursus, omdat ze graag een baan zou willen vinden. Ze is nu huisvrouw. Vóór de cursus sprak ze al redelijk Nederlands maar momenteel vindt ze haar Nederlands nog een stuk beter. Door de cursus heeft ze meer zelfvertrouwen gekregen en doordat ze makkelijker en beter Nederlands spreekt heeft ze ook meer sociale contacten gekregen. Ze is nu meer uit huis. Over de cursus is ze erg tevreden. Ze heeft geen betaalde baan, maar helpt wel vaker mee op school. Een oudere Marokkaanse vrouw woont al heel lang in Nederland en is huisvrouw. Ze vond het erg leuk om de cursus te doen, want zo had ze een reden om de deur uit te gaan. De contacten met de docent en de medecursisten waren erg gezellig. Maar ze vindt niet dat ze genoeg heeft geleerd van de cursus. Haar Nederlands is nog steeds slecht, al verstaat ze de taal nu wel wat beter. Spreken gaat nog steeds moeizaam en dat is lastig op straat en in de winkel. Een enkele keer praat ze nu ook Nederlands met haar kinderen. En ze kan nu ook Nederlands lezen, woord voor woord, maar meestal begrijpt ze niet waar het over gaat.
Enkele geïnterviewde nieuwkomers – hoger opgeleid – vinden het niveau van de cursus te laag. Ze geven aan wel de nodige basisvaardigheden te hebben geleerd, 52
maar laten ook weten dat verdere scholing nodig is om in sociale contacten voldoende met de taal uit de voeten te kunnen. Een van de geïnterviewde nieuwkomers, afkomstig uit Irak, vond het niveau van de inburgeringscursus erg laag. Hij heeft in zijn herkomstland een hogere beroepsopleiding gehad en ook op dat niveau gewerkt. Hij was van tevoren getest en kwam in de groep met het hoogste niveau terecht, maar zelfs dat was nog te simpel voor hem. Er werd volgens hem te weinig uitleg gegeven over de grammatica en er werd niet voldoende antwoord gegeven op vragen, bijvoorbeeld hoe bepaalde woorden geschreven moesten worden. Hij geeft aan dat hij dankzij de cursus wel makkelijker de Nederlandse taal oppikt en het heeft hem geholpen om Nederlands te durven spreken. Hij is zich ervan bewust dat de aangeboden stof en het niveau van de cursus niet voldoende zijn om een goede baan te kunnen krijgen. Hij heeft momenteel wel een baan kunnen vinden mede dankzij de cursus, maar het is een tijdelijke baan en het niveau van de baan is voor hem te laag. Een van de andere nieuwkomers, middelbaar opgeleid, afkomstig uit Zuid-Amerika, plaatst eveneens enige kritische kanttekeningen. Voordat ze aan de inburgeringscursus begon was ze al met een opleiding bezig en momenteel heeft ze een fulltime baan bij een groot bedrijf. Ze vond het niveau van de cursus erg laag. Dit kwam voornamelijk door de verschillende niveaus van de cursisten en dit kostte veel extra tijd. Ze heeft wel het een en ander opgestoken van de cursus. Zowel thuis als op haar werk spreekt ze voornamelijk Engels. Ze vindt Nederland erg Engels gericht is, mede omdat mensen zodra ze haar accent horen meteen Engels tegen haar gaan praten. Toch spreekt ze goed Nederlands en ook gaat het lezen haar goed af. Ze heeft de cursus 8 maanden gevolgd en wil graag een cursus op een hoger niveau volgen. Maar dat is erg duur.
4.5 Betekenis cursus Aan de vragen over taalvaardigheid (vorige hoofdstuk) en over sociale contacten (dit hoofdstuk) was de vraag gekoppeld of de ex-cursisten vinden dat hun situatie in Nederland door de inburgeringscursus is verbeterd. Uit onderstaand diagram blijkt dat zo’n driekwart van de ex-cursisten vindt dat dit inderdaad het geval is, waarbij overigens niet iedereen even enthousiast is: 34% ziet veel verbetering, 39% ziet wel wat verbetering. Een op de zes ex-cursisten beantwoordt de vraag ontkennend en zegt door de cursus nauwelijks verbetering in de situatie te hebben ervaren. Tussen oudkomers en nieuwkomers bestaan op deze punten geen verschillen (zie bijlage 2). Situatie beter door cursus?
12% 34%
15%
39% ja, veel
ja, wel wat
nee nauwelijks
weet ik niet
53
4.6 Verschillen tussen subgroepen De boven beschreven gegevens over sociale participatie zijn verder geanalyseerd om te kijken of er verschillen bestaan tussen subgroepen. Zowel binnen de groep oudkomers als binnen de groep nieuwkomers is gekeken naar eventuele verschillen qua met leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, arbeidsmarktpositie en etniciteit van de cursisten. We lichten de belangrijkste verschillen hieronder nader toe. Leeftijd Wat leeftijd betreft zijn er wel enkele verschillen wat betreft sociale contacten, maar de verschillen zijn niet erg groot. Zo is leeftijd niet van invloed op de intensiteit van de contacten met Nederlanders, noch bij oudkomers noch bij nieuwkomers. Wel is er een invloed op de plaats waar men vooral contacten opdoet. Bij de nieuwkomers doen jongeren vaker contacten op via het werk dan ouderen; bij de oudkomers bestaan op dit punt geen verschillen. Bij de oudkomers doen jongeren daarentegen vaker dan ouderen contacten op via de school van de kinderen; dat verschil is bij de nieuwkomers niet waarneembaar. Verschillen tussen leeftijdsgroepen zijn er verder als het gaat om de vraag of men vindt dat de cursus de eigen situatie heeft verbeterd. Bij de oudkomers vinden jongeren vaker dan ouderen dat de cursus ‘veel’ verbetering in hun situatie heeft gebracht. Bij de nieuwkomers vinden jongeren vaker dan ouderen dat de cursus ‘wel wat’ verbetering in hun situatie heeft gebracht. Geslacht Tussen mannen en vrouwen zijn er eveneens enige verschillen wat sociale contacten betreft, maar ook hier zijn de verschillen klein. Geslacht is wel van invloed op de intensiteit van de contacten. Zowel bij oudkomers als bij nieuwkomers geven mannen vaker dan vrouwen aan dagelijks contacten met Nederlanders te hebben. Ook wat de contactplaatsen betreft is er verschil. Zowel bij oudkomers als bij nieuwkomers treffen mannen (veel) vaker dan vrouwen Nederlanders via het werk. Bij oudkomers en nieuwkomers treffen vrouwen daarentegen weer vaker dan mannen andere Nederlanders op de school van de kinderen. Als het gaat om de waardering van de cursus op zijn bijdrage aan verbetering van de eigen situatie, zijn er tussen mannen en vrouwen geen verschillen, noch bij oudkomers noch bij nieuwkomers.
54
Opleidingsniveau Opvallend is dat er nauwelijks verschillen zijn tussen mensen van verschillend opleidingsniveau, als het gaat om sociale contacten, al geven vooral bij de nieuwkomers mensen zonder enige vooropleiding wel vaker aan dat ze minder intensief contact hebben met Nederlanders en noemen ze minder plaatsen waar ze dergelijke contacten hebben. De verschillen zijn echter klein. Bij de oudkomers zijn deze verschillen volledig afwezig. Uit de analyses blijkt ook dat er geen verschillen zijn tussen mensen met verschillende vooropleidingsniveaus als het gaat om de waardering van de cursus. Hoger opgeleiden geven wel vaker dan lager opgeleiden aan dat hun situatie door de cursus ‘veel’ is verbeterd – en dat geldt zowel bij oudkomers als bij nieuwkomers - maar de verschillen zijn gering. Arbeidsmarktpositie De huidige arbeidsmarktpositie van de ex-cursist (huisvrouw/huisman, in opleiding, betaald werk, in uitkering) blijkt wel een duidelijke invloed op sociale contacten te hebben, zowel op de intensiteit als op de plaats van de contacten. Dat is zowel bij oudkomers als bij nieuwkomers het geval. Ex-cursisten die nu betaald werk hebben of een opleiding volgen, geven veel vaker aan frequent i.c. dagelijks contacten met Nederlanders te hebben dan ex-cursisten die nu huisvrouw/huisman zijn of die geen werk hebben i.c. een uitkering krijgen. Zij geven – logischerwijs – ook vaker aan dat ze die contacten vooral via hun werk of opleiding opdoen. Ex-cursisten die nu huisvrouw/huisman zijn of die nu werkloos zijn geven vaker aan dat zij problemen met de taal ondervinden in contacten met Nederlanders. Bij ex-cursisten die nu betaald werk hebben of een opleiding volgen doet dit taalprobleem zich minder voor. Een beperkt verschil is er ook als het gaat om de waardering voor de cursus. Vooral degenen die nu een opleiding volgen geven aan dat de cursus veel verbetering in hun situatie heeft gebracht. Bij degenen die nu werk hebben, een uitkering krijgen of huisvrouw/huisman zijn is dat minder het geval. Wat opvalt is dat het al of niet hebben van betaald werk geen verschil maakt. Degenen die nu betaald werk hebben onderscheiden zich niet van degenen die momenteel geen betaald werk hebben als het gaat om waardering van de bijdrage van de cursus aan verbetering van hun situatie in Nederland.
55
Etniciteit Wat sociale contacten betreft zijn er duidelijke verschillen tussen mensen uit verschillende herkomstregio’s. Ex-cursisten van Antilliaanse, Surinaamse en Arubaanse herkomst hebben vaker contacten met autochtonen en zij hebben ook minder problemen met de Nederlandse taal. Dit geldt zowel voor oud- als voor nieuwkomers. Meer opvallend is echter de positie van de ex-cursisten van Afrikaanse herkomst. Een meerderheid van deze groep – dat geldt zowel voor oudkomers als nieuwkomers – heeft dergelijke contacten met autochtonen. Zij vinden ook vaker dan de andere herkomstgroepen dat hun situatie door de cursus verbeterd is. Opvallend is ook de situatie bij de ex-cursisten van Turkse en Marokkaanse herkomst. Enerzijds is hier een groep die frequent contacten met Nederlanders heeft. Anderzijds is er ook een relatief grote groep die aangeeft bijna nooit dergelijke contacten te hebben, zowel bij de oudkomers als bij de nieuwkomers. Cursisten van Turkse en Marokkaanse herkomst laten ook vaker weten bij contacten problemen met de Nederlandse taal te ondervinden. Ze geven bovendien vaker aan dat hun situatie door de cursus niet echt beter is geworden. In het vorige hoofdstuk hebben we al gezien dat er bij de cursisten van Turkse en Marokkaanse herkomst ook meer mensen zijn die in huis geen Nederlands spreken, buitenshuis geen Nederlands spreken, geen Nederlandse kranten lezen, hun taalvaardigheid laag inschatten. De samenhangende problematiek van beperkte taalvaardigheid, beperkt actief taalgebruik en beperkte sociale contacten buiten het eigen taalgebied blijkt bij deze groepen pregnanter naar voren te komen dan bij andere groepen ex-cursisten. De Turkse en Marokkaanse inburgeraars uit dit onderzoek geven ook vaker aan taalproblemen bij contacten met Nederlanders te ondervinden dan de totale groep, die bij de Stadsenquête is bevraagd (bij de inburgeraars 43% en 38% ‘ja’ versus 35% en 12% ‘ja’ bij de allochtonen in de Stadsenquête). Op zichzelf weer wel verklaarbaar, aangezien inburgeraars juist op cursus zijn om de taal beter te leren spreken.
4.7 Verdere ontwikkeling van sociale contacten ná de cursus Bij de 2e meting zijn ex-cursisten dezelfde vragen over sociale contacten voorgelegd als bij de 1e meting, nu te beantwoorden voor de situatie anderhalf jaar ná afronding van de cursus. In onderstaand overzicht zijn de antwoorden op de vragen naar sociale contacten met Nederlanders bij de 1e en 2e meting naast elkaar gezet. Dit is uiteraard alleen gedaan voor de groep van 502 cursisten die aan de 1e én de 2e meting heeft meegedaan.
56
Overzicht 4.2 – Stand van zaken sociale contacten ná cursus bij 1e en 2e meting (in %; N=502) half jaar na cursus dagelijks contacten met nl’s wekelijks contacten met nl’s maandelijks contacten met nl’s bijna nooit contacten met nl’s
59 18 5 18
anderhalf jaar na cursus 59 20 5 16
Als we naar dit totaalbeeld kijken verandert er in de periode niet zo veel, als het om sociale contacten met Nederlanders gaat. Zowel een half jaar als anderhalf jaar na de cursus zegt bijna 60 procent van de cursisten frequent, n.l. dagelijks contacten met Nederlanders te hebben. Ongeveer eenvijfde heeft dat beduidend minder of bijna nooit. De verdelingen van de totale groep brengen de veranderingen op individueel niveau echter niet in beeld. Nadere analyse wijst uit dat het wel van belang is hier naar te kijken. Zo’n 35 procent van de cursisten geeft op deze vraag bij de 2e meting een ander antwoord dan bij de 1e meting en laat dus weten dat zijn situatie op dit punt veranderd is. Om die veranderingen in beeld te krijgen is een nieuwe variabele gemaakt, waarop de cursisten vervolgens zijn ingedeeld in 4 groepen: - groep die blijvend weinig sociale contacten heeft (wekelijks/maandelijks); - groep waarbij sociale contacten zijn afgenomen (van dagelijks naar wekelijks/maandelijks); - groep waarbij sociale contacten zijn toegenomen (van wekelijks/maandelijks naar dagelijks); - groep die blijvend veel sociale contacten heeft (dagelijks). In onderstaand overzicht is de verdeling van de cursisten over deze 4 groepen weergegeven, voor de groep als geheel en voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk.
57
Overzicht 4.3 – Ontwikkeling van sociale contacten tussen 1e en 2e meting (in %)
sociale contacten blijvend beperkt sociale contacten minder frequent geworden sociale contacten frequenter geworden sociale contacten blijvend frequent totaal
oudkomers
nieuwkomers
totaal
32 12 11 45
25 11 14 50
29 12 12 47
100% (n=298)
100% (n=204)
100% (n=502)
We zien dus dat er wel veranderingen optreden als het gaat om sociale contacten, maar dat de situatie wat dit betreft voor veel mensen betrekkelijk stabiel blijft. Tegenover een groep cursisten die laat weten dat ze meer contacten hebben gekregen staat een bijna net zo grote groep die laat weten dat de contacten met Nederlanders beperkter zijn geworden. Bij oudkomers is die groep iets groter dan bij nieuwkomers.
4.8 Verdere ontwikkeling van sociale contacten bij verschillende subgroepen Om na te gaan of er verschillen zijn tussen subgroepen wat betreft ontwikkeling van sociale contacten na de cursus, zijn in onderstaand overzicht de veranderingsscores op sociale contacten afgezet tegen bepaalde kenmerken van de cursisten: herkomstland, geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en verblijfsduur i.c. jaar van aankomst in Nederland. Uit dit overzicht komen de volgende tendensen naar voren: - Vrouwen hebben vaak minder sociale contacten dan mannen en bij vrouwen blijft dat ook vaker zo dan bij mannen; vaker dan bij mannen nemen bij vrouwen de sociale contacten op termijn zelfs nog af. - Bij ouderen, vooral 50-plussers, is er een grotere groep met blijvend beperkte sociale contacten dan bij jongeren; al bij 40-plussers ontstaat er een groep waarbij de sociale contacten in de loop van de tijd minder worden. - Opvallend is de relatief grote groep laag opgeleiden die aangeeft dat sociale contacten zijn afgenomen, met name bij mensen met alleen basisopleiding; bij mensen met iets hogere opleidingen lijken sociale contacten daarentegen juist wat toe te nemen. - Mensen van Antilliaanse, Surinaamse en Arubaanse herkomst melden wat vaker toename van sociale contacten dan mensen van Turkse en Marokkaanse herkomst,
58
die wat vaker afname van contacten melden; de verschillen op dit punt zijn echter gering.
Overzicht 4.4 – Ontwikkeling in sociale contacten bij verschillende subgroepen (%) blijvend beperkt
contacten afgenomen
contacten toegenomen
blijvend frequent
Herkomstland Turkije Marokko Ant/Sur Afrika Azie overig totaal
36 34 24 21 38 16 29
15 14 8 14 9 6 12
11 14 16 12 9 11 12
38 38 52 53 45 67 47
132 125 25 58 56 106 502
Geslacht man vrouw totaal
16 35 29
9 13 12
14 11 12
60 41 47
159 343 502
Leeftijd tm30 31tm40 41tm50 51en+ totaal
26 23 33 40 29
11 11 16 8 12
11 13 12 10 12
52 53 40 42 47
116 171 129 86 502
Hoogste opleiding miss/geen BO AV3/AV6 BV3/BV6 HB/WO totaal
33 26 29 15 27 29
13 22 7 9 9 12
12 6 16 13 11 12
43 46 48 62 54 47
256 50 87 53 56 502
Jaar naar Nederland 02/03 95 tm 02 85 tm 94 tm84 totaal
22 27 38 30 29
8 18 12 7 12
13 12 9 16 12
57 43 42 47 47
148 141 137 76 502
n=100%*
* Voor leeswijze tabel: zie toelichting overzicht 3.7.
59
60
5 Deelname aan opleiding
5.1 Inleiding Ex-cursisten kunnen na afronding van de inburgering besluiten een opleiding te gaan doen. Dat kan een volgende taalcursus zijn maar ook een opleiding in het beroepsonderwijs of een cursus aan een particulier opleidingsinstituut. In dit hoofdstuk presenteren we een aantal gegevens over de verdere deelname aan opleiding door de excursisten. Hoeveel van hen zijn een nieuwe opleiding gaan volgen? Welke opleidingen zijn ze gaan doen? Met welke reden zijn ze een opleiding gaan volgen? Zijn ze genoeg taalvaardig voor de opleiding en hebben ze in dit opzicht iets aan de inburgeringscursus gehad. Doel van de inburgeringscursus voor de wat betere cursisten is ook de redzaamheid op educatief gebied te vergroten. Een belangrijke vraag is of de inburgeringscursus deelnemers voldoende bagage mee geeft om zich verder zelf in het onderwijs te kunnen redden. De gegevens in dit hoofdstuk zijn grotendeels afkomstig uit de 1e meting van het onderzoek en geven de situatie ruim een half jaar na de cursus weer. Aan het slot van het hoofdstuk worden enkele verschillen tussen 1e en 2e meting in het patroon van opleidingsdeelname beschreven. Die verschillen zijn echter maar beperkt. In hoofdstuk 7 zullen de ontwikkelingen in opleidingsdeelname nader worden bezien, in samenhang met de ontwikkelingen in deelname aan arbeid.
5.2 Deelname aan opleiding Aantal deelnemers Van de 722 oudkomers volgen er een half jaar na de cursus 249 (34%) een opleiding. Bij de 512 nieuwkomers is dat 160 keer (31%) het geval. In totaal volgt dus 33% (409 van de 1.234) van de ex-inburgeringscursisten een half jaar na de cursus een verdere opleiding. In overzicht 5.1 is te zien waarom deze 409 personen een verdere opleiding zijn gaan volgen.
61
Overzicht 5.1 – Redenen voor deelname aan opleiding (% ja)
om betaald werk te krijgen nodig voor baan om andere/betere baan te krijgen voorbereiding op (andere) opleiding om (ander vrijwilligerswerk) te kunnen doen om taal te verbeteren om beter in Nederland thuis te raken voor hobby, contacten andere reden
oudkomers (n=249)
nieuwkomers (n=160)
totaal (n=409)
14 18 14 12 4 69 32 22 3
31 16 21 16 4 43 26 12 3
21 17 17 14 4 59 30 18 3
N.B. De percentages in dit overzicht kunnen opgeteld boven de 100 uitkomen omdat de oud- en nieuwkomers steeds meer dan een antwoord gegeven kunnen hebben.
Overzicht 5.2 laat zien hoe de ex-cursisten op deze opleiding terecht zijn gekomen.
Overzicht 5.2 – Hoe aan opleiding gekomen? (% ja)
zelf gezocht via familie e.d. via leraar/ROC via arbeidsbureau/CWI via werkgever via Werkbij e.d. via gemeente anders
oudkomers (n=249)
nieuwkomers (n=160)
totaal (n=409)
49 17 12 12 12 5 4 5
30 11 26 13 3 8 9 7
41 14 17 12 9 6 6 6
N.B. De percentages in dit overzicht kunnen opgeteld boven de 100 uitkomen omdat de oud- en nieuwkomers steeds meer dan een antwoord gegeven kunnen hebben.
Type opleidingen De ex-cursisten konden via een open vraag aangeven welk soort opleiding of cursus zij op het moment van onderzoek aan het volgen zijn. In onderstaand overzicht zijn de opleidingen die men volgt ingedeeld. Tussen haakjes staat het percentage respondenten met de betreffende opleiding op het totaal aantal respondenten dat opleiding volgt.
62
Overzicht 5.3 – Door ex-cursisten gevolgde vervolgopleidingen (in %; N=409) vervolg-taalcursus algemeen voortgezet onderwijs beroepsgerichte vervolgopleidingen: . techniek, bouw, transport, milieu, groen . administratie, economie, handel, commercieel, secretaresse . computercursus, automatisering, media . hotel, horeca, winkelverkoopster, catering, beveiliging . verzorging,verpleging, kinderopvang, klasse-assistent, sport . persoonlijke diensten, b.v. kapster, voeding, toerisme, schoonmaak . creatieve sector, b.v. mode-kleding, ontwerper, binnenhuisarchitect hoger beroepsonderwijs en universiteit specifieke cursus, o.a. andere taal leren opleiding niet gespecificeerd, geen nadere gegevens bekend
46% 1% 4% 3% 1% 4% 5% 1% 1% 4% 4% 26%
Uit de antwoorden blijkt dat het bij veel ex-cursisten (46%) om verdere taalscholing gaat. Binnen de categorie ‘taalscholing’ gaat overigens wel enige variatie schuil. Het kan gaan om een vervolgprogramma aanvullend op de inburgeringscursus. Het kan ook gaan om een NT2 cursus of een intensievere taalscholing die de cursist is gaan volgen om zijn taalniveau sneller op een hoger peil te krijgen. Veel cursisten doen hun vervolgopleiding bij de Mondriaan onderwijsgroep. 26
46
4 4
19
1 vervolg-taalcursus avo beroepsgerichte vervolgopleidingen hbo en universiteit specifieke cursus opleiding niet gespecificeerd
Opvallend is verder dat veel andere ex-cursisten een beroepsgerichte vervolgopleiding doen, namelijk in totaal zo’n 18%; slechts 1% volgt een algemene vervolgopleiding. Meestal gaat het bij de beroepsgerichte opleidingen om opleidingen op lagere niveaus, i.e. schakelcursussen of opleidingen op het assistent-niveau. Men volgt opleidingen in allerlei verschillende sectoren, waarbij de sectoren zorg, horeca, techniek en administratie het meest in het oog springen.
63
Uit de antwoorden blijkt verder dat 4% van de ex-cursisten een opleiding in het hoger beroepsonderwijs of aan de universiteit volgt. Al met al gaat het bij een kwart van de ex-cursisten die opleiding volgen om een opleiding gericht op kwalificering voor een vak of beroep: het merendeel op basisniveau, een klein deel op hoger niveau. Toeleiding naar opleidingen De meeste deelnemers geven aan dat zij bij de opleiding zijn uitgekomen door zelf op zoek te gaan. Bij de oudkomers is dat nog beduidend vaker het geval dan bij de nieuwkomers. Ook familie, vrienden en bekenden spelen nogal eens een rol als het gaat om het vinden van een geschikte opleiding. Opvallend is de beperkte rol die de deelnemers aan instanties toekennen als het gaat om de toeleiding naar opleiding. Bij de nieuwkomers wijst nog wel een kwart op een begeleider of leraar van het ROC, maar instellingen als arbeidsbureau, CWI, Werkbij, Werkraat/Werkkompas, Gemeente en Sociale Dienst worden slechts beperkt genoemd. Oudkomers noemen hun werkgever vaker als tipgever voor de opleiding dan nieuwkomers dat doen. Redenen om opleiding te gaan volgen Uit het overzicht van redenen die deelnemers geven om een nieuwe opleiding te gaan volgen (zie overzicht 5.1) komt naar voren dat veel deelnemers dat doen om hun Nederlands verder te verbeteren. Dat dit motief zo vaak wordt genoemd hangt uiteraard samen met het feit dat veel mensen na de inburgering een nieuwe taalcursus zijn gaan doen. Vooral bij oudkomers is verbetering van het Nederlands een veel genoemd motief. Mensen geven daarnaast vaak aan dat ze opleiding zijn gaan volgen om beter in Nederland thuis te raken. Voor veel personen vormt de inburgeringscursus dus eerder een start dan een afsluiting van een proces. Bij nieuwkomers speelt behalve dit motief vaak ook nog een ander motief een rol. Zij volgen (ook) vaak opleiding om betaald werk te krijgen of om een andere c.q. betere baan te kunnen krijgen. Oudkomers noemen deze reden minder vaak. Nieuwkomers lijken hun inspanningen voor opleiding dus wat vaker in een arbeidsmarktperspectief te plaatsen dan oudkomers. Ook bij nieuwkomers is verbetering van het taalniveau echter de meest genoemde reden.
64
5.3 Taalvaardigheid bij opleiding De 409 personen die een opleiding volgen, is een aantal vragen voorgelegd met betrekking tot hun taalvaardigheid in verschillende, veel voorkomende opleidingssituaties. Met die vragen is een indicatie verkregen van de mate waarin de inburgeringscursus deelnemers een toereikende voorbereiding biedt om doorstroom naar verdere opleidingen mogelijk te maken. Punten waarop de (taal)voorbereiding al dan niet toereikend is, komen op die manier in beeld. In overzicht 5.4 zijn de antwoorden op de verschillende taalvaardigheidsvragen op een rij gezet. In het overzicht zijn tevens enkele gegevens opgenomen over het feitelijk taalgebruik van de deelnemers bij de opleiding. In bijlage 2 zijn de gegevens uitgesplitst naar oudkomers en nieuwkomers. Zo te zien lijkt de inburgeringscursus deelnemers redelijk te kwalificeren voor de basale zaken die bij vervolgopleidingen nodig zijn. Tweederde van de deelnemers antwoordt volmondig bevestigend op de vraag of ze de studieteksten kunnen lezen, de instructies van docenten kunnen begrijpen en kunnen meedoen aan gesprekken in de lesgroep. Nog eens een kwart geeft aan dat wel te kunnen maar er soms ook nog moeite mee te hebben. Maar weinig deelnemers vinden dat hun vaardigheden op deze punten echt tekort schieten. Mensen kunnen zich op de opleiding overigens wel verder in de taal bekwamen. Tijdens de lessen wordt bij de overgrote meerderheid Nederlands gesproken; tijdens de pauzes gebeurt dat wat minder. Met name mondelinge vaardigheden worden op die manier gaandeweg verder geoefend. Als het gaat om het kunnen maken van schriftelijke opdrachten is het beeld gevarieerder. Eenderde van de deelnemers zegt schriftelijke opdrachten wel voldoende te kunnen maken, maar ruim een kwart geeft aan dit niet voldoende te kunnen. Daartussen zit nog een grote groep die schriftelijke opdrachten soms wel en soms niet voldoende aankan. Veel deelnemers signaleren hier dus een tekort. De inburgeringscursus lijkt op dit punt vaak geen toereikende voorbereiding te hebben geboden. De groep is sterk verdeeld als het gaat om de vraag of men extra lessen of studiebegeleiding nodig vindt. Zo’n 30 tot 40 procent van de deelnemers vindt die niet nodig, maar zo’n 40 tot 50 procent denkt ze wél nodig te hebben. Veel deelnemers lijken de opleiding zoals die hen nu wordt aangeboden dus (nog) niet volledig zelfstandig aan te kunnen en lijken behoefte te hebben aan ondersteuning. Uit de gegevens in overzicht 5.4, bijlage 3 valt verder op dat er nauwelijks verschillen zijn tussen oudkomers en nieuwkomers als het gaat om taalgebruik en taalvaardigheid in opleidingssituaties. 65
Overzicht 5.4 – Taalvaardigheid van ex-inburgeringscursisten in opleidingssituaties Spreekt Nederlands tijdens les
Spreekt Nederlands in de pauze
9%
7%
32% 46%
84% ja
nee
22%
soms
ja
nee
soms
Kan studielessen lezen
Kan aan gesprekken in groep meedoen
18
22% 13
15%
63% ja
nee
68 ja
soms
Begrijpt instructies docent
nee
soms
Heeft extra studiebegeleiding nodig
24%
27% 41%
8% 68% 32% ja
nee
soms
ja
nee
soms
Kan schriftelijke opdrachten voldoende maken
Heeft extra lessen nodig
15% 47%
33%
40%
38% 27% ja
66
nee
soms
ja
nee
soms
In het onderzoek van Toppen onder Haagse inburgeraars uit cursusjaar 2000-2001 zijn soortgelijke vragen gesteld aan inburgeraars die na de inburgeringscursus een vervolgopleiding zijn gaan doen. Ex-cursisten uit deze jaargang tonen zich op sommige punten positiever over de bijdrage van de cursus aan hun educatieve redzaamheid dan de ex-cursisten uit ons onderzoek. Bijna 90 procent van de respondenten uit dit onderzoek zegt b.v. lessen goed te kunnen volgen, de instructies van docenten te kunnen begrijpen en met medecursisten Nederlands te kunnen praten, terwijl dit op vergelijkbare items in ons onderzoek zo’n 60 tot 70 procent is (Toppen, 2002). Waar dit verschil vandaan komt is op grond van de beschikbare gegevens niet te bepalen. Mogelijk speelt het tijdstip van onderzoek een rol. Toppen ondervroeg de ex-cursisten ruim een jaar na afronding van de cursus, terwijl dat in ons onderzoek een half jaar na de cursus is gebeurd. Veel mensen die vervolgopleiding gaan doen, gaan verdere taalscholing volgen. Respondenten in Toppens onderzoek hebben dus meer gelegenheid gehad hun taalniveau verder te ontwikkelen.
5.4 Betekenis van de inburgeringscursus voor opleiding Behalve vragen naar afzonderlijke taalvaardigheden bij de opleiding zijn deelnemers ook enkele algemene vragen voorgelegd over de moeilijkheidsgraad van de opleiding in relatie tot hun taalbeheersing. In onderstaande diagrammen zijn de antwoorden op deze vragen opgenomen. Deze antwoorden geven eveneens een indicatie over hoe de ex-cursisten aankijken tegen de betekenis van de inburgering als voorbereiding op een verder opleidingstraject. In bijlage 3 zijn de gegevens uitgesplitst naar oudkomers en nieuwkomers. Uit de gegevens blijkt dat tweederde tot driekwart van de ex-cursisten vindt dat de opleiding die ze nu volgen goed te begrijpen is en dat ze voldoende Nederlands spreken om die opleiding goed aan te kunnen. Dit spoort met de gegevens over taalvaardigheid in de vorige paragraaf. Opleiding passend?
4%
15%
61%
20% goed te begrijpen
te moeilijk
te gemakkelijk
weet niet
67
Bij een deel van de ex-cursisten klinkt echter ook twijfel door. Eenvijfde van de deelnemers vindt de opleiding die ze doen eigenlijk te moeilijk. En bijna de helft zegt niet volmondig ‘ja’ op de vraag of ze voldoende Nederlands spreken om de opleiding aan te kunnen. Zij laten weten dat ‘het wel gaat’ en dat klinkt toch wat minder overtuigend. Voldoende Nederlands op opleiding aan te kunnen
10% 30%
14%
46% ja
gaat wel
nee
weet niet
De deelnemers hebben wél in meerderheid een positief oordeel over de meerwaarde van de inburgeringscursus voor hun vervolgopleiding. Tweederde vindt dat het door die cursus op de opleiding nu beter gaat.
Gaat het beter op opleiding door cursus?
26%
8%
66% ja
nee
weet niet
In de interviews zijn wisselende geluiden te horen bij mensen die een vervolgopleiding doen of willen gaan doen. Een geïnterviewde ex-cursist ziet de inburgeringscursus, ondanks beperkingen, als een eerste basis voor verdere opleiding. De cursus was echter niet de enige stimulans. Vrijwilligerswerk speelde eveneens een belangrijke rol. Een van de geïnterviewde nieuwkomers, een vrouw van middelbare leeftijd, vindt het jammer dat er tijdens de inburgeringscursus zo weinig aandacht werd besteed aan het spreken. De nadruk lag voornamelijk op de grammatica en de lessen bestonden uit luisteren en schrijven. De grammatica vond ze erg moeilijk. Maar de cursus heeft volgens haar wel een basis gelegd. Vóórdat ze aan de cursus begon was haar Nederlands erg slecht, momenteel vindt ze het redelijk. Ze heeft van huis uit een hogere opleiding en heeft in Nederland vrijwilligerswerk ge-
68
daan en ze heeft gemerkt dat ze op haar werk het spreken veel sneller heeft opgepikt. Ze spreekt zelf ook wel Nederlands op het werk, maar ze kan niet altijd de gesprekken goed begrijpen. Ze wil graag een vervolgcursus in de taal doen, maar heeft daar de middelen niet voor. Via een reïntegratieproject krijgt ze nu de mogelijkheid een kappersopleiding te gaan volgen. Ze is van mening dat haar Nederlands inmiddels ruim voldoende is om deze cursus te kunnen volgen.
Een andere cursist acht zich met wat ze op de cursus en daarna in haar werk aan taalvaardigheid heeft meegekregen voldoende in staat om verdere beroepsopleiding te gaan volgen. Een vrouw van rond 40 jaar, middelbaar opgeleid, afkomstig uit een Aziatisch herkomstland en inmiddels al langere tijd in Nederland, had voor de cursus een betaalde baan en heeft die nog steeds. Ze heeft zich voor de cursus aangemeld om hogerop te kunnen komen. Voordat ze aan de cursus begon was haar Nederlands gebrekkig Momenteel is haar uitspraak erg verbeterd en daar heeft ze veel profijt van op haar werk. Ze is erg tevreden over de kwaliteit van de cursus. De docenten waren goed en hun uitleg was duidelijk. Ze had een fijn contact met haar medecursisten en ook in de buurt worden haar contacten minder oppervlakkig nu zij de taal beter spreekt. Ze leest vaker Nederlandse kranten en kijkt naar Nederlandse televisiezenders. Door de cursus is het voor haar leuker om de kranten te lezen en ze kan het journaal beter begrijpen. In gesprekken met Nederlanders in de buurt, op het werk of bij school heeft ze zelden problemen. Ze werkt momenteel ruim vier jaar op een ondersteunende afdeling bij een overheidsinstelling. Ze vindt het werk voor haar te eenvoudig bij wat haar mogelijkheden zijn en wil in de toekomst graag een opleiding public relations volgen om daarmee een baan in de communicatie te vinden.
5.5 Verdere ontwikkelingen in opleidingsdeelname ná de cursus Vergelijking van de gegevens uit de 1e en de 2e meting over de deelname aan opleiding wijst uit dat er op dit punt niet zoveel verschillen zijn. Ook anderhalf jaar na de cursus volgt ruim een derde van de ex-inburgeraars een opleiding. Ook hierbij gaat het in het merendeel van de gevallen om verdere taalscholing dan wel een beroepsgerichte vervolgopleiding. Het aantal mensen dat een cursus in het hoger beroepsonderwijs volgt ligt daarbij nu wel iets lager dan een half jaar na de cursus. Op de overige punten (toeleiding naar opleiding, motieven voor opleiding, taalvaardigheden bij opleiding) komen in de 1e en de 2e meting soortgelijke patronen in de antwoorden naar voren. Circa eenderde van de cursisten geeft bij de 2e meting aan dat er wat opleidingsdeelname betreft in zijn situatie iets is veranderd ten opzichte van de 1e meting, d.w.z. dat zij toen wel opleiding volgden en nu niet meer of dat zij toen geen opleiding volgden en dat nu wel doen. Op de ontwikkelingen in deze groep gaan we in hoofdstuk 7 nader in, waar we een en ander in samenhang met de ontwikkelingen in arbeidsdeelname nader bezien. 69
Resumerend kunnen we stellen dat een half jaar na afronding van de inburgering eenderde van de ex-cursisten met een (vervolg-)opleiding bezig is, meestal verdere taalscholing. De inburgeringscursus blijkt de deelnemers redelijk voor te bereiden op de basale zaken die bij vervolgopleiding nodig zijn. Tweederde van de excursisten vindt dat het door de inburgeringscursus beter gaat bij de vervolgopleidingen. Dat geldt zowel voor de groep die een half jaar na de cursus opleiding volgt als voor de groep die daar anderhalf jaar na de cursus (nog) mee bezig is.
70
6 Deelname aan arbeid
6.1 Inleiding Doorstroming naar opleiding is een van de mogelijkheden na de inburgering. Een andere mogelijkheid is doorstroming naar de arbeidsmarkt. Een belangrijk doel van de inburgeringscursus is vergroting van de redzaamheid op de arbeidsmarkt. In dit hoofdstuk presenteren we de gegevens over deelname aan arbeid van de bevraagde oudkomers en nieuwkomers. We beschrijven eerst in welke mate ze aan (betaalde) arbeid deelnemen. Daarna gaan we in op enkele kenmerken van de betaalde arbeid. Vervolgens komt de vraag aan de orde of ex-cursisten voldoende taalvaardigheid hebben om zich in werksituaties te kunnen redden. We laten daarbij ook zien welke meerwaarde de ex-cursisten in dit verband aan de inburgeringscursus toekennen. De gegevens in dit hoofdstuk zijn grotendeels afkomstig uit de 1e meting van het onderzoek en geven de situatie ruim een half jaar na de cursus weer. Aan het slot van het hoofdstuk worden enkele verschillen tussen 1e en 2e meting in het patroon van arbeidsdeelname beschreven. Die verschillen zijn echter maar beperkt. In het volgende hoofdstuk 7 zullen we de ontwikkelingen in arbeidsdeelname dan nader bekijken, in het bredere perspectief van de ontwikkeling van de arbeidsmarktpositie van de excursisten op de langere termijn.
6.2 Deelname aan betaald werk Bij de eerste meting, een half jaar na de cursus, geeft 34 procent van de ex-cursisten aan betaald werk te hebben. Daarnaast zegt nog eens 6 procent vrijwilligerswerk te doen. Aan deze personen is een aantal gegevens gevraagd over de aard en omstandigheden van het werk dat ze doen. De meeste vragen gingen over betaald werk en zijn dus alleen beantwoord door degenen die een betaalde baan hebben. Daarnaast zijn enkele vragen over vrijwilligerswerk gesteld. In bijlage 2, overzicht 6.1 zijn de gegevens op een rij gezet, voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk.
71
Toeleiding naar betaald werk Hoe betaalde baan gekregen 12%
3% 1% 2%
3%
42%
9% 28% zelf gezocht
via familie e.d.
via arbeidsbureau/CWI via uitzendbureau via gemeente
via cursus/ROC via werkbij, werkraat e.d. anders
Veel ex-cursisten zijn zelf actief op zoek gegaan naar werk en zeggen hun betaalde baan zelf te hebben gevonden. Zowel bij de oudkomers als bij de nieuwkomers is dat het geval. Toch is er ook een groep die steun van anderen heeft gehad. Vooral bij de nieuwkomers blijken mensen (ook) een beroep te doen op familieleden, vrienden en bekenden; meer dan bij oudkomers het geval is. Bij oudkomers speelt het arbeidsbureau of CWI een rol; vaker dan bij nieuwkomers het geval is. Nieuwkomers komen wat meer via het uitzendbureau aan betaald werk. Slechts een beperkt aantal cursisten geeft aan via de gemeente of via instellingen als Werkbij of Werkraat een betaalde baan te hebben gevonden. Het is overigens wel de vraag of als mensen zeggen dat zij zelf hun baan hebben gevonden dit ook betekent dat zij daar niet op een of andere manier door anderen bij zijn ondersteund. De ervaring leert dat mensen de neiging hebben zichzelf vaak het initiatief toe te dichten, ook als ze vanuit instellingen allerlei hulp hebben gehad. Vooral voor nieuwkomers investeert de gemeente Den Haag momenteel veel in begeleiding naar de arbeidsmarkt, b.v. door mensen informatie te geven over arbeidsmarkt en soorten functies, mensen te trainen in voor bepaalde banen benodigde vaardigheden, mensen stage te laten lopen om werkervaring op te doen en mensen te leren hoe zij zelf naar geschikte banen kunnen zoeken. Dit zijn echter allemaal activiteiten in het voortraject, op weg naar een betaalde baan. Het kan zijn dat de betrokkenen zelf ze niet altijd associëren met het daadwerkelijk vinden van een baan. Duur contracten De meeste ex-cursisten die betaald werk doen hebben een full-time baan en werken 4 of 5 dagen per week. Oudkomers werken vaak een dag minder dan nieuwkomers. Deeltijdbanen met een klein aantal uren komen niet zo veel voor. Slechts een op de tien werkenden geeft aan minder dan 10 uur per week te werken. 72
Aantal uren vrijwilligerswerk
Aantal uren betaald werk 11% 32%
12% 11%
75%
46% tot 10 uur p.w.
tot 20 uur p.w.
tot 39 uur p.w.
40 uur of meer p.w.
3%
10%
tot 10 uur p.w. tot 39 uur p.w.
tot 20 uur p.w. 40 uur of meer p.w.
Bij het vrijwilligerswerk is dit overigens anders. Vrijwilligerswerk wordt in de meeste gevallen juist wel maar voor een beperkt aantal uren gedaan. Driekwart besteedt er minder dan 10 uur per week aan. Een op de zes a zeven vrijwilligers laat weten een full-time vrijwilligersbaan te hebben van 4 of 5 dagen per week. Aard contracten Bijna de helft van degenen met betaald werk (45%) heeft een vaste baan. Ruim eenderde (35%) heeft een tijdelijke baan. Wat dit betreft is er wel een opmerkelijk verschil tussen oudkomers en nieuwkomers. Oudkomers hebben vaker een vaste baan (58%), terwijl nieuwkomers vaker op tijdelijk werk zijn aangewezen. Een groot deel van de nieuwkomers geeft daarbij overigens wel aan uitzicht te hebben op een vaste baan. Soort contract? 13%
1%
7%
43%
19% 17% vaste baan
tijdelijke baan
tijd+uitz.vast niet betaald
uitzendw./sub.baan/freelance anders
In nadere analyses is het hebben van een vaste dan wel tijdelijke baan in verband gebracht met een aantal andere kenmerken van de respondenten. Uit die analyses komen duidelijke verschillen naar voren wat betreft leeftijd, opleidingsniveau en verblijfsduur in Nederland. Jongeren, met name in de jongste leeftijdsgroep tot 20 jaar, hebben vaker tijdelijke banen dan ouderen. Mensen op het laagste vooroplei73
dingsniveau hebben vaker een vaste baan; op hogere opleidingsniveaus heeft men vaker een tijdelijke baan met uitzicht op vast werk. Mensen die in de afgelopen jaren – na 2000 – in Nederland zijn gearriveerd, hebben vaker een tijdelijke baan; mensen die al lange tijd in Nederland zijn hebben vaker een vaste baan. Het hoge percentage tijdelijke contractanten bij nieuwkomers betreft dus vooral wat jongere, hoger opgeleide vluchtelingen. Typering aard werkzaamheden In onderstaand schema is een overzicht opgenomen van de werkzaamheden die de excursisten momenteel verrichten, ingedeeld naar sectoren. In bijlage 11 is nader aangegeven in welke beroepen of functies binnen die sectoren ze werkzaam zijn.
Aard van door ex-cursisten verrichte werkzaamheden 10%
22%
11%
2% 8%
9%
23% 7% land- en tuinbouw bouw, transport, opslag horeca, detailhandel schoonmaak, persoonlijke diensten geen nadere gegevens bekend
8%
techniek en productie administratie, beveiligiging, toezicht verzorging, verpleging onderwijs
Het schema laat zien dat de sector schoonmaak en persoonlijke diensten er duidelijk uitspringt wat betreft de instroom van ex-cursisten. Voor het overige is de arbeidsdeelname tamelijk gespreid. Wel komen relatief veel mensen in de land- en tuinbouw terecht. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het grote aanbod aan werkgelegenheid in deze sector in Den Haag en omstreken. Tussen oudkomers en nieuwkomers bestaan er overigens wel enkele verschillen. Nieuwkomers zijn wat vaker dan oudkomers in de land- en tuinbouw (15,5% versus 5,5%), de productie (12,7% versus 8,1%) en de bouw- en transportsector (11,1% versus 5,9%) werkzaam. Oudkomers zijn wat vaker te vinden in de sectoren administratie (10,6% versus 6.0%) en schoonmaak, reiniging, huishouding (26,7% versus 19,4%). Uit bijlage 11 blijkt dat het in de meeste gevallen om werk gaat in functies op de laagste scholingsniveaus. De meest genoemde functies zijn: medewerker schoonmaak (15,8%), medewerker tuinbouw (8,8%), magazijnmedewerker (4,2%) en productiemedewerker (4,2%). Onderstaand overzicht, waarin de werkzaamheden zijn inge74
deeld naar functieniveau bevestigt nog eens dat het merendeel van de banen van de ex-cursisten laaggeschoolde banen zijn (zie bijlage 9 voor een verantwoording van de niveau-indeling). Niveau van de door ex-cursisten verrichte werkzaamheden 22%
47%
1%
10% 13% werk op ongeschoold niveau werk op lager scholingsniveau werk op hoger scholingsniveau
7% werk op elementair scholingsniveau werk op middelbaar scholingsniveau geen nadere gegevens bekend
Bijna de helft van de ex-cursisten doet werk waar nauwelijks scholing voor nodig is. Slechts een klein deel heeft werk op middelbaar of hoger scholingsniveau. Tussen oudkomers en nieuwkomers zijn er wat dit betreft niet veel verschillen. Vrijwilligerswerk Zo’n 6% van de ex-cursisten laat een half jaar na de cursus weten vrijwilligerswerk te doen. Ook hen is gevraagd aan te geven om welk soort werk het daarbij gaat. Uit de antwoorden blijkt dat ongeveer 2 op de 6 van deze vrijwilligers werk doen in een ‘regulier’ bedrijf, zoals b.v. een bejaardencentrum (gastvrouw) of een horecaaangelegenheid (kantine). Van de overigen doet telkens ongeveer 1 op de 6 werk met kinderen (kinderoppas, helpen op school), werk in de buurt (buurtvader, ouderenbezoeker), werk in een vereniging, centrum, clubhuis of kerk of werk in een vrijwilligersorganisatie (radio, tv, vluchtelingenwerk). In de meeste gevallen gaat het om een beperkt aantal uren per week. Passend werk of niet? Of men al dan niet betaald werk heeft gevonden is een indicatie van de mate waarin men zich op de Nederlandse arbeidsmarkt weet te redden, maar het zegt nog niet alles.Van belang is ook of het werk naar inhoud en niveau voldoende aansluit bij de kennis en vaardigheden die men in huis heeft. Aan ex-cursisten die betaald werk verrichten is gevraagd in welke mate dit het geval is.
75
Passend werk? 14% 6% 48%
10%
22% ja passend
te eenvoudig
te moeilijk
weet niet
missing
Uit bovenstaand diagram blijkt dat dit beslist niet altijd het geval is. Ongeveer de helft antwoordt bevestigend op de vraag of het werk past bij de eigen kennis en vaardigheden. Bijna een kwart vindt het werk te eenvoudig. Deze gegevens wijzen er op dat nogal wat mensen zeggen onder hun niveau te werken. Als we kijken naar de eerder beschreven lijst van werkzaamheden die men zegt te verrichten, dan is dit niet verwonderlijk. Er zitten nogal wat banen bij in sectoren als productie, magazijn, transport, toezicht, tuinbouw, horeca, schoonmaak etc. die weinig of geen scholing vragen. Enigszins gekwalificeerde mensen zullen het werk in deze sectoren al snel als weinig passend ervaren. In nadere analyses is het hebben van al dan niet passend werk in verband gebracht met een aantal andere kenmerken van de respondenten. Uit die analyses komen enkele verschillen naar voren wat betreft leeftijd, opleidingsniveau en verblijfsduur in Nederland. In de jongste leeftijdsgroepen geeft men vaker aan dat het werk niet passend is dan in de oudere leeftijdsgroepen. Op hogere opleidingsniveaus geeft men vaker aan dat het werk niet passend is dan op lagere opleidingsniveaus. Mensen die al langere tijd in Nederland zijn geven relatief vaak aan dat het werk wel passend is. Bij mensen die kort in Nederland zijn is dat wat minder het geval. Opvallend is dat het bij mensen die nog maar kort in Nederland zijn en die geen passend werk zeggen te hebben, het net zo vaak om te moeilijk als om te gemakkelijk ervaren werk gaat.
6.3 Taalvaardigheid op het werk In overzicht 6.2 is een aantal gegevens opgenomen over de taalvaardigheid van de excursisten in werksituaties. In bijlage 3 zijn deze gegevens verder uitgesplitst voor oudkomers en nieuwkomers.
76
Overzicht 6.2 – Taalvaardigheid op het werk Spreekt Nederlands op werk
17%
Kan Nederlands werkinstructies lezen
20%
75%
66%
8%
14%
ja
nee
soms
ja
Begrijpt Nederlands instructies chef
15%
nee
soms
Kan goed praten met Nederlandse collega’s
57%
73%
28%
12%
15% ja
nee
ja
soms
Kan Nederlands werkformulier invullen
52%
25%
nee
soms
Kan korte Ned. teksten voor werk schrijven
47%
27%
23%
26% ja
nee
ja
soms
Heeft op werk problemen met Nederlandse taal
nee
soms
Werk door cursus beter te doen?
14% 34%
57% 29%
52% ja
nee
soms
14% ja
nee
soms
Deze gegevens leveren een beeld op van de professionele redzaamheid van excursisten: de mate waarin hun beheersing van het Nederlands hen in staat stelt in veel voorkomende taalsituaties op het werk adequaat te handelen. De vragen op dit punt zijn op dezelfde manier voorgelegd als de vragen over taalvaardigheid in opleidingssituaties. 77
Uit de gegevens blijkt in de eerste plaats dat er veel ex-cursisten zijn die op het werk de Nederlandse taal actief gebruiken: driekwart van degenen die betaald werk hebben, spreekt Nederlands op het werk; nog eens eenvijfde doet dat ‘soms’. Tussen oudkomers en nieuwkomers zijn er op deze punten weinig verschillen. Hoewel veel ex-cursisten de taal actief gebruiken, blijkt dit niet bij iedereen altijd van een leien dakje te lopen. Desgevraagd zegt ruim de helft van de ex-cursisten dat zij op het werk géén problemen met de taal hebben. Maar eenderde antwoordt dat dit soms wel het geval is en nog eens eenzesde zegt volmondig ja op de vraag of ze taalproblemen ondervinden. De overige cijfers in overzicht 6.2 maken duidelijk waar de belangrijkste knelpunten zitten. Passieve communicatie blijkt voor veel ex-cursisten niet zo problematisch. Driekwart zegt instructies van de chef in het Nederlands te kunnen begrijpen. Tweederde zegt werkinstructies in het Nederlands te kunnen lezen. Ruim een op de tien excursisten geeft aan deze vaardigheden niét te beheersen. Mondelinge communicatie blijkt veel ex-cursisten ook goed af te gaan. De meeste ex-cursisten laten weten goed te kunnen praten met hun Nederlandse collega’s. Ex-cursisten blijken wat lager te scoren op schriftelijke taalvaardigheden. Circa de helft geeft aan wél formulieren voor het werk te kunnen invullen of korte teksten voor het werk te kunnen lezen. Een kwart geeft aan deze vaardigheden niét te beheersen. In het onderzoek van Toppen onder Haagse inburgeraars uit 2000-2001 is excursisten, die betaald werk doen, eveneens een aantal vragen voorgelegd over wat ze op hun werk aan de cursus hebben gehad. De bevindingen zijn vergelijkbaar en wijzen in dezelfde richting. Deze groep scoort op een aantal aspecten nog iets hoger dan de groep in ons onderzoek. Ruim 80% zegt hier instructies van de chef te kunnen begrijpen en met Nederlandse collega’s te praten tegen ruim 70% in ons onderzoek.
6.4 Betekenis van de inburgeringscursus voor de werksituatie Naar analogie van de vraag naar de meerwaarde van de inburgeringscursus voor degenen die momenteel vervolg opleidingen volgen, is aan degenen die momenteel betaald werk doen de vraag voorgelegd naar de betekenis van de cursus voor de werksituatie. Ruim de helft van de (werkende) ex-cursisten (57%) antwoordt bevestigend op de vraag of ze hun werk door de inburgeringscursus beter kunnen doen. Een op de zeven ex-cursisten (14%) antwoordt dat dit niet het geval is. Opvallend is dat bijna eenderde
78
van de ex-cursisten zich geen duidelijk oordeel weet te vormen. Tussen oudkomers en nieuwkomers is er op dit punt weinig verschil. Uit interviews met ex-cursisten die betaald werk hebben komt naar voren dat zij wat ze op de cursus geleerd hebben in het werk wel kunnen gebruiken. De cursus alleen blijkt echter niet altijd voldoende te zijn. Een van de geïnterviewde nieuwkomers, een man van middelbare leeftijd, woont al langere tijd in Nederland. Voor de inburgeringscursus had hij een vaste fulltime baan als monteur en die heeft hij nog steeds. Ondanks dat hij de cursus volledig heeft afgemaakt spreekt hij nog slecht Nederlands. Hij is ook niet erg te spreken over de cursus. Hij gaat binnenkort weer een nieuwe taalcursus volgen en hoopt dat zijn baas dat voor hem wil betalen. Contacten met Nederlanders vinden op een dagelijkse basis plaats op zijn werk en in de buurt, maar hij ondervindt hierbij nog regelmatig taalproblemen. Op zijn werk heeft hij ook moeite om formulieren in te vullen. In de toekomst wil hij graag een vervolgopleiding in het monteursvak volgen. Een Turkse man van rond 30 jaar, middelbaar opgeleid en enkele jaren geleden naar Nederland gekomen, had voor de cursus al een betaalde baan. Omdat hij overdag werkte, deed hij de cursus ’s avonds en dat vond hij erg zwaar. De docenten gaven goed uitleg, maar het was na een dag werken vaak te druk en te veel. Hij heeft de cursus een jaar lang gevolgd en heeft veel dingen over Nederland opgestoken, maar het spreken heeft hij voornamelijk op zijn werk geleerd. Wel heeft hij op de cursus wat grammatica geleerd waarmee de taal in de praktijk wat makkelijker te leren was. Tijdens de cursus is zijn Nederlands een heel stuk verbeterd. Hij leest vaak Nederlands en kan goed meedoen aan gesprekken in het Nederlands. Hij heeft dagelijks contact met Nederlanders, thuis, in de buurt en op het werk. Daarbij zijn er wel eens problemen, maar over het algemeen zegt hij goed met zijn Nederlandse collega’s te kunnen communiceren. Na de cursus ging hij op zoek naar een nieuwe baan en sinds een paar maanden werkt hij als full-time vrachtwagenchauffeur. Hij is daar heel tevreden mee. Het is een vaste baan en het werk past goed bij wat hij kan.
Het is duidelijk dat de geïnterviewde ex-cursisten op hun werk profijt hebben van de taalvaardigheden die ze in de inburgeringscursus hebben geleerd. Daarnaast komt naar voren dat de werksituatie de toepassing en verdere ontwikkeling van taalvaardigheden na de cursus extra stimulansen kan geven.
6.5 Ambities van de ex-cursisten Alle ex-cursisten zijn ook gevraagd naar hun ambities. Welke plannen hebben ze op het terrein van opleiding en werk? Uit de antwoorden blijkt dat 52% van de ex-cursisten die aangeeft ambities in deze richtingen te hebben, plannen heeft om een (andere) opleiding te gaan volgen; bij de nieuwkomers is dat 53% en bij de oudkomers 50%. In een aantal gevallen weet men overigens nog niet wat men precies aan opleiding zou willen gaan doen. Degenen die
79
het al wel weten geven vaak aan verdere taalscholing (36%) of een beroepsgerichte vervolgopleiding (45%) te willen gaan volgen. Slechts enkele respondenten overwegen een algemeen voortgezette of hogere beroepsopleiding te gaan volgen. Verder blijkt dat 30% van de ex-cursisten met ambities plannen heeft om (ander) betaald werk te gaan doen; tussen oudkomers en nieuwkomers is er op dit punt geen verschil. Veel mensen weten overigens niet welk soort werk men wil gaan doen; een aantal laat weten gewoon te willen gaan werken. Bij degenen die het wel weten varieert het soort werk dat men ambieert nogal. Populair zijn banen in de administratie, de detailhandel, de zorgsector en de persoonlijke dienstverlening. Deze wensen sporen niet met het soort banen waarin men feitelijk vaak terecht komt. Tenslotte zegt nog eens zo’n 6% van de ex-cursisten plannen te hebben om vrijwilligerswerk te gaan doen; bij oudkomers en nieuwkomers is dat percentage ongeveer gelijk. Het merendeel van de respondenten die daarbij al concreet voor ogen hebben wat ze willen gaan doen, laat weten dat ze het in een reguliere instelling willen zoeken, b.v. een kinderdagverblijf, een school of verzorgingstehuis. In nadere analyses is nog nagegaan of er verbanden zijn tussen ambities en enkele kenmerken van de oud-cursisten, zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en arbeidsmarktpositie. Die verbanden zijn er niet of nauwelijks, behalve met leeftijd. Jongeren geven namelijk iets vaker dan ouderen aan dat ze plannen hebben om een vervolgopleiding te gaan doen.
6.6 Verdere ontwikkeling arbeidsdeelname na de cursus Bij de 2e meting is ex-cursisten opnieuw een aantal vragen over deelname aan arbeid voorgelegd. Vergelijking van de gegevens uit de 2e en de 1e meting wijst uit dat er wat de antwoordpatronen betreft niet zo veel verschillen te constateren zijn. Wat betreft aspecten als deelname aan werk en kenmerken van het werk als contracttype, contractduur, aard en niveau van het werk zijn er in het overall-beeld slechts beperkte verschillen waarneembaar tussen de situatie een half jaar en anderhalf jaar na de cursus. Ook wat taalvaardigheid bij het werk betreft zijn er op de diverse aspecten nauwelijks verschillen. Dat de situatie wat arbeidsdeelname betreft voor de meeste mensen betrekkelijk stabiel blijft, blijkt ook als we kijken naar gegevens op individueel niveau. Bij de 2e meting geeft slechts 15 procent van de ex-cursisten aan dat er in hun situatie wat deelname aan arbeid betreft iets is veranderd, d.w.z. dat zij toen werk hadden maar nu
80
niet meer respectievelijk dat ze toen geen werk hadden maar nu wel. Op deze ontwikkelingen in arbeidsdeelname gaan we in het nu volgende hoofdstuk 7 nader in. Resumerend kunnen we stellen dat een half jaar na afronding van de inburgering eenderde van de ex-cursisten een betaalde baan heeft gevonden. Nog eens 6% zegt vrijwilligerswerk te doen. Bijna de helft (47%) van de ex-cursisten die betaald werk hebben, werkt in een ongeschoolde of laaggeschoolde baan; 11% werkt in een baan op middelbaar of hoger scholingsniveau. Ruim de helft (57%) van de werkende excursisten vindt dat ze door de inburgeringscursus hun werk beter kunnen doen vanwege verbeterde taalvaardigheid. Driekwart gebruikt de Nederlandse taal actief op het werk. Ruim de helft geeft aan geen taalproblemen op het werk te ondervinden. Anderhalf jaar na de cursus zijn er op deze punten weinig veranderingen te bespeuren in vergelijking met het beeld een half jaar na de cursus.
81
82
7 Ontwikkeling arbeidsmarktpositie inburgeraars
7.1 Inleiding Om de ontwikkelingen in de arbeidsmarktpositie van de inburgeraars in beeld te krijgen is hen bij de 1e meting gevraagd welke hun voornaamste bezigheden waren vóórdat ze met de cursus begonnen en op het moment van enquêtering, i.e. een half jaar na de cursus. Bij de 2e meting is die zelfde vraag gesteld, nu te beantwoorden voor de situatie op dat moment i.e. anderhalf jaar na de cursus. Op deze manier is de positie van de cursisten op 3 momenten in beeld gebracht: vlak vóór de cursus, een half jaar ná de cursus en ruim anderhalf jaar ná de cursus. Vergelijking van deze gegevens geeft een beeld van de ontwikkelingen in de arbeidsmarktpositie van de cursisten gedurende deze periode. Voor onderstaande analyses zijn de gegevens gebruikt van de groep van 502 cursisten die zowel aan de 1e als ook aan de 2e meting hebben meegewerkt. Alleen voor deze groep zijn immers gegevens over de posities op de 3 meetmomenten beschikbaar en vergelijkbaar. We presenteren in onderstaande analyses bovendien stroomgegevens. Het beeld dat voor de totale groep wordt opgebouwd, is daarmee gebaseerd op alle onderliggende positieveranderingen op individueel niveau. De gegevens in dit hoofdstuk zijn alleen voor de totale groep gepresenteerd, niet meer voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk. De aantallen zouden bij uitsplitsing te gering worden om nog verantwoorde uitspraken te kunnen doen.
7.2 Activiteiten van de ex-cursisten op de 3 meetmomenten Om zicht te krijgen op de arbeidsmarktpositie van de ex-cursisten en de ontwikkelingen daarin is alle deelnemers aan de enquête de vraag voorgelegd wat hun belangrijkste bezigheden waren vóór de cursus, ongeveer een half jaar na afloop van de cursus (1e meting) en ongeveer anderhalf jaar na afloop van de cursus (2e meting). Ze konden kiezen uit ‘huisvrouw/-man’, ‘opleiding volgen’, ‘betaald werk doen’, ‘vrijwilligerswerk doen’ en ‘uitkering hebben’. Bij de vraag naar de bezigheden vóór de cursus was ook nog de antwoordmogelijkheid ‘direct na aankomst in Nederland met de inburgeringscursus begonnen’ opgenomen. Verder konden ze in een open categorie eventueel nog iets anders invullen, bij voorbeeld ‘eigen bedrijf’, ‘in asielprocedure’, 83
‘met pensioen’. Ze konden meer antwoordmogelijkheden aankruisen als zij meerdere bezigheden combineerden, bij voorbeeld huisvrouw zijn en opleiding volgen of betaald werk doen en opleiding volgen. In onderstaand overzicht zijn voor de groep van 502 de activiteiten op de 3 momenten op een rij gezet.
Overzicht 7.1 – Activiteiten vóór cursus, half jaar en anderhalf jaar na cursus (% ja; N=502) voor cursus direct op cursus huisvrouw/huisman opleiding volgen betaald werk doen vrijwilligerswerk doen uitkering hebben anders
29 47 12 29 5 20 2
half jaar na cursus -44 22 33 6 24 3
anderhalf jaar na cursus -48 22 37 6 23 1
Uit het overzicht blijkt dat een deel van de ex-cursisten aangeeft ‘vrijwel meteen na aankomst in Nederland met de inburgeringscursus zijn begonnen’. Nadere analyse wijst uit dat dit ook bij de nieuwkomers slechts ruim een kwart van de totale groep is. Men zou verwachten dat dit aantal hoger zou liggen omdat het de bedoeling is dat iedereen meteen bij binnenkomst met de cursus start. Vaak verstrijken er echter enkele weken tussen de binnenkomst en het moment van aanmelding voor de cursus. Een deel van de nieuwkomers is mogelijk niet meteen gestart omdat zij aanvankelijk uitstel hebben gekregen vanwege ziekte, trauma’s, zwangerschap of andere omstandigheden of omdat de volgende nieuwe cursus pas een tijdje na hun binnenkomst gepland was. Onder de nieuwkomers bevinden zich bovendien ook vluchtelingen die vaak al enige jaren in Nederland zijn voordat zij een verblijfsvergunning krijgen en mogen inburgeren. Ook is het mogelijk dat respondenten de vraagstelling wat anders hebben geïnterpreteerd dan de bedoeling was. Als ze ‘vrijwel meteen’ hebben opgevat als ‘á la minuut’ - terwijl ze feitelijk pas na enkele weken met de cursus zijn gestart - kan het zijn dat voor de korte tussenliggende periode aangeven dat ze iets anders hebben gedaan. Een andere verklaring is mogelijk nog dat mensen wel direct met de cursus zijn begonnen, maar dit niet als hun belangrijkste bezigheid hebben beleefd, b.v. omdat ze maar een beperkt aantal uren cursus volgden naast een betaalde baan of een (fulltime) bestaan als huisvrouw/huisman.
84
Verder blijkt dat nogal wat ex-cursisten bij aanvang huisvrouw/huisman zijn. Bij de oudkomers is de helft van de cursisten vóór de cursus huisvrouw of huisman; bij de nieuwkomers is dat met 38% iets minder vaak het geval. Ook de mensen die aangeven vóór de cursus betaald werk te doen vormen een relatief grote groep: bij de oudkomers een derde en bij de nieuwkomers bijna een kwart van het totaal. Een op de twintig cursisten deed (ook) vrijwilligerswerk. Iets meer dan één op de tien cursisten volgde vóór de cursus een opleiding. Kijken we naar de activiteiten ruim een half jaar ná de cursus dan zien we enkele lichte verschuivingen. Wat het aandeel huisvrouwen/huismannen betreft is er niet zo veel verschil. Dat blijft ongeveer op hetzelfde niveau als voor de cursus. Opvallend is de toename van het percentage mensen dat opleiding is gaan volgen. Ook het percentage mensen dat betaald werk doet is na de cursus hoger dan voor de cursus. Het stijgt na een jaar zelfs nog een stuk verder. Deze gegevens sporen met gegevens uit eerder onderzoek, in Den Haag en in Nederland als geheel. Toppen (2002) constateert in onderzoek onder Haagse inburgeraars uit cursusjaar 2000-2001 een soortgelijke verschuiving richting werk (van 29% naar 37%) en opleiding (van 5% naar 14%). Regioplan signaleert in de landelijke evaluatie van de WIN eveneens dat veel excursisten uit het cursusjaar 1999-2000 nieuwe taallessen of opleiding zijn gaan volgen (38%) of betaald werk zijn gaan doen (46%). Deze percentages zijn iets hoger dan in ons onderzoek. Zowel Toppen als Regioplan signaleren na de cursus een sterkere afname van het aantal huisvrouwen/huismannen dan in ons onderzoek het geval is. Uit het overzicht blijkt verder dat een half jaar tot anderhalf jaar na afloop van de cursus iets meer mensen aangeven dat ze een uitkering krijgen dan voor de cursus het geval is. Die stijging is mogelijk te verklaren uit het feit dat een deel van de nieuwkomers na de cursus niet of niet meteen betaald werk vindt en recht op uitkering krijgt. Ze is wellicht ook te verklaren doordat mensen eerst wel een (tijdelijke) baan hebben maar op het moment van enquêtering i.c. een half jaar of anderhalf jaar na de cursus weer zonder werk zitten en uitkering krijgen. Het is bekend dat migranten een wankele arbeidsmarktpositie hebben en vaak zijn aangewezen op slechtere banen, uitzendwerk, korte, tijdelijke contracten, met weinig continuïteit en perspectief. Dit kan ook hier een rol spelen, gegeven de economische teruggang in de periode waarin het onderzoek is gehouden. CBS- en SCP-cijfers laten zien dat de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen in de recessiejaren 2003-2005 duidelijk is opgelopen (CBS, 2003; SCP, 2005). We moeten overigens aantekenen dat bovenstaande vergelijking van activiteiten wat wordt verstoord doordat de categorieën van mogelijke activiteiten voor en na de cursus niet volledig gelijk zijn gehouden. De optie ‘direct met cursus begonnen’ kan uiteraard alleen vóór de cursus voorkomen. Mensen konden in antwoord op de betref85
fende vragen echter telkens meer activiteiten aangeven, zodat de effecten van deze verstoring beperkt lijken te zijn gebleven.
7.3 Combinaties van activiteiten Met bovenstaande analyses wordt nog niet goed zichtbaar in hoeverre cursisten verschillende activiteiten met elkaar combineren. Dergelijke combinaties zijn echter wel relevant omdat ze een indicatie kunnen geven van de mate waarin (bepaalde groepen) cursisten hun kansen op werk proberen te verbeteren. Daarom zijn enkele aanvullende analyses gedaan die het mogelijk maken de ‘zuivere’ hoofdgroepen (‘alleen huisvrouw’/huisman, ‘alleen studerend’, ‘alleen betaald werk’ etc.) en de combinaties hiervan te onderscheiden. De patronen die uit deze analyses naar voren komen, zijn in overzicht 7.2. opgenomen (alleen relatief veel voorkomende combinaties zijn weergegeven). De gegevens in deze tabel betreffen de 1234 respondenten die aan de 1e meting hebben meegedaan. Het gaat dus om de situatie zoals die ongeveer een half jaar na de inburgeringscursus is geconstateerd. Bij de nadere analyses in de paragrafen 7.4 en verder over de ontwikkelingen in de periode tussen start cursus, een halfjaar na de cursus en anderhalf jaar na de cursus zijn alleen de gegevens gebruikt van de 502 respondenten die zowel aan de 1e als aan de 2e meting hebben meegedaan. De verdeling van posities in deze groep loopt overigens vrijwel parallel met die in de groep van 1234. Zoals te verwachten was geldt voor de meeste respondenten dat zij een duidelijke ‘hoofdactiviteit’ hebben. Werkenden, studerenden, niet-werkenden en huisvrouwen/huismannen komen duidelijk als grootste groepen naar voren. Daarnaast zijn er ook groepen respondenten die verschillende activiteiten combineren. Vooral mensen die momenteel geen betaald werk hebben – huisvrouwen/-mannen en uitkeringsgerechtigden – proberen via vrijwilligerswerk of via een opleiding hun positie te verbeteren. Verder is er ook een relatief grote groep die wel een betaalde baan heeft en deze combineert met een opleiding.
86
Overzicht 7.2 – Combinaties van activiteiten (situatie half jaar na cursus) oudkomers
Alleen uitkering uitkering + opleiding uitkering + vrijwilligerswerk Alleen vrijwilligerswerk Alleen betaald werk betaald werk + vrijwilligerswerk betaald werk + opleiding Alleen opleiding opleiding + vrijwilligerswerk Alleen huisvrouw huisvrouw/-man + vrijwilligerswerk huisvrouw/-man + betaald werk huisvrouw/-man + opleiding huisvrouw/-man + opleiding + uitkering
nieuwkomers
n
%
n
103 14 9
14 2 1
44 13 5
17
2
159 6 15
%
totaal n
%
9 3 1
147 27 14
12 2 1
3
<1
20
2
22 1 2
166 2 16
32 <1 3
325 8 31
26 1 3
30 3
4 <1
64 3
13 <1
94 6
8 1
189 8 18 28 12
26 1 3 4 2
107 5 16 23 2
21 1 3 5 1
296 13 34 51 14
24 1 3 4 1
* De gegevens zijn afkomstig uit de 1e meting. Gepercenteerd is op respectievelijk totaal aantal oudkomers (N=722), totaal aantal nieuwkomers (N=512) en totale groep 1e meting (N=1234).
7.4 Positieveranderingen in periode start cursus – half jaar na cursus Bovenstaande analyses geven een beeld van de verdelingen van de totale groep excursisten over de verschillende posities op de 3 meetmomenten en de verschuivingen in die verdelingen. Ze geven echter geen zicht op de onderliggende individuele veranderingen in de positie van de ex-cursisten en brengen de bewegingen binnen verschillende groepen niet duidelijk in beeld. Hiervoor zijn andere analyses gedaan, waarbij met stroomgegevens is gewerkt. Er is een nieuwe variabele gemaakt om de positieverandering van de ex-cursisten in de periode tussen de start van de cursus en een half jaar na de cursus weer te geven. De ex-cursisten zijn daarbij ingedeeld met behulp van een typologie die de aard van hun positieverandering aangeeft. In onderstaand overzicht is deze typologie weergegeven met de aantallen ex-cursisten erbij, voor de totale groep en voor oudkomers en nieuwkomers afzonderlijk.
87
Overzicht 7.3 – Positieveranderingen start cursus - half jaar na cursus (in %)
huisvrouw/-man gebleven opleiding blijven volgen betaald werk blijven doen uitkering blijven krijgen van uitkering naar huisvrouw/-man van opleiding naar huisvrouw/-man van werk naar niet-werk van niet-werk naar werk van inburgering naar opleiding/werk van inburgering naar huisvrouw/-man/uitkering anders totaal
oudkomers
nieuwkomers
totaal
35 1 18 4 2 2 7 5 1 3 20
27 2 12 3 1 3 7 11 10 5 18
32 2 16 4 2 2 7 7 5 4 20
100% =298
100% =204
100%=502
Uit het overzicht blijkt dat een groot deel van de ex-cursisten voor de cursus huisvrouw/-man was en dat na de cursus ook is gebleven. Ook is er een behoorlijke groep die voor de cursus betaald werk had en dit een half jaar na de cursus nog steeds heeft. Verder blijkt dat de groep die voor de cursus wel werk had maar een half jaar na de cursus niet meer (i.e. huisvrouw/-man is geworden, opleiding is gaan volgen of uitkering is gaan krijgen) even groot is dan de groep die voor de cursus geen werk had maar na de cursus wel werk heeft weten te vinden. Degenen die direct met de cursus zijn begonnen, tenslotte, vallen een half jaar na de cursus in twee hoofdgroepen uiteen: een groep die verder gaat met opleiding of werk en een groep die dat niet doet en huisvrouw/-man wordt of uitkering gaat krijgen. Beide groepen zijn ongeveer even groot.
7.5 Positieveranderingen van verschillende subgroepen In onderstaand overzicht zijn de positieveranderingen tussen de start van de cursus en een half jaar na de cursus weergegeven voor een aantal naar achtergrondkenmerken te onderscheiden subgroepen. Uit de tabel komt naar voren dat de verschillen tussen de groepen niet zo groot zijn. Mannen hebben vaker werk, houden vaker werk en komen vaker aan het werk dan vrouwen. Jongeren komen iets vaker aan werk en/op opleiding dan ouderen. Middelbaar en hoger opgeleiden gaan na inburgering wat vaker werk en/of opleiding doen. Mensen die korter in Nederland zijn worden vaker actief. Gelet op de geringe aantallen moet men echter voorzichtig zijn met het trekken van conclusies uit deze gegevens.
88
Overzicht 7.4 – Positieveranderingen bij verschillende subgroepen (in %) hsvrm/ opl/ hsvr-m opl
wrk/ wrk
inb/ uitk/ uitk/ opl/ wrk/ n-wrk/ inb/ hvm uitk hsvr-m hsvr-m n-wrk wrk oplwrk uitk
n= rest 100%*
Herkomstland Turkije Marokko Ant/Sur Afrika Azie overig totaal
34 39 24 28 29 26 32
0 2 4 7 2 0 2
16 16 8 17 14 17 16
2 4 16 5 4 2 4
3 1 0 0 4 3 2
3 2 0 0 2 4 2
7 7 16 5 7 7 7
6 6 12 7 5 9 7
5 2 4 3 4 10 5
3 2 4 5 9 5 4
21 19 12 22 21 17 20
132 125 25 58 56 106 502
Geslacht man vrouw totaal
4 45 32
3 1 2
33 8 16
8 1 4
1 2 2
3 2 2
10 6 7
11 6 7
6 4 5
3 5 4
17 21 20
159 343 502
Leeftijd tm30 31tm40 41tm50 51en+ totaal
23 32 40 30 32
3 1 2 1 2
10 18 18 16 16
2 2 5 8 4
2 2 2 2 2
1 4 2 2 2
5 6 10 8 7
13 8 3 3 7
15 3 2 0 5
7 4 2 3 4
20 21 14 24 20
116 171 129 86 502
Hoogste opleiding miss/geen BO AV3/AV6 BV3/BV6 HB/WO totaal
38 32 34 13 20 32
2 0 2 2 2 2
17 14 20 9 13 16
4 2 3 2 4 4
2 0 1 2 5 2
2 2 0 4 5 2
7 10 8 6 4 7
6 10 6 9 9 7
0 4 3 19 16 5
2 6 8 4 7 4
20 20 14 30 16 20
256 50 87 53 56 502
Jaar naar NL 02/03 95 tm 02 85 tm 94 tm84 totaal
26 31 35 38 32
2 1 1 1 2
12 17 18 16 16
3 3 4 7 4
1 4 2 0 2
3 1 4 1 2
6 6 10 5 7
12 6 2 9 7
14 3 0 1 5
6 6 1 3 4
15 23 22 18 20
148 141 137 76 502
* Voor leeswijze tabel: zie toelichting bij overzicht 3.7
89
7.6 Positieveranderingen in periode half jaar na cursus – anderhalf jaar na cursus Soortgelijke analyses als voor de positieverandering in het eerste half jaar na de cursus zijn gedaan voor de positieverandering van de ex-cursisten in de periode daarna, dus tussen een half jaar en anderhalf jaar na afloop van de cursus. Hierbij is dezelfde typologie gebruikt (waarbij uiteraard de overgang inburgering-overige klassen niet meer kan voorkomen). Uit die analyses komt het volgende beeld naar voren.
Overzicht 7.5 – Positieveranderingen half jaar - anderhalf jaar na cursus (in %)
huisvrouw/-man gebleven opleiding blijven volgen betaald werk blijven doen uitkering blijven krijgen van uitkering naar huisvrouw/-man van opleiding naar huisvrouw/-man van werk naar niet-werk van niet-werk naar werk anders totaal
oudkomers
nieuwkomers
totaal
38 3 19 6 7 4 4 6 12
30 10 21 1 3 4 7 11 13
35 6 20 4 5 4 6 8 13
100% = 298
100% = 204
100% = 502
Uit het overzicht komt naar voren dat er in de anderhalf jaar na de cursus niet zo heel veel verandert in het algehele patroon. De nodige mensen veranderen opnieuw van positie, maar er is toch ook een aanzienlijke groep die stabiel (huisvrouw/-man, opleiding, werk, uitkering) blijft. Al met al zijn er aan de ene kant wat meer mensen die huisvrouw/-man blijven. Aan de andere kant zijn er ook wat meer mensen die aan het werk blijven dan in het eerste half jaar na de cursus; vooral bij de nieuwkomers is dat laatste het geval. Het aantal mensen dat vanuit een situatie waarin men geen betaald werk heeft aan het werk komt (niet-werk/werk) is ongeveer even groot als in het eerste half jaar, namelijk 11% bij de nieuwkomers en 6% bij de oudkomers. Het aantal mensen dat vanuit een werksituatie terugvalt in een situatie zonder werk (werk/niet-werk) is met name bij nieuwkomers wat lager dan in het eerste half jaar na de cursus. Vanwege de geringe aantallen moet men overigens ook bij deze gegevens weer voorzichtig zijn met het trekken van conclusies.
90
7.7 Positieveranderingen bij verschillende subgroepen Ook de positieveranderingen in de periode half jaar tot anderhalf jaar na de cursus zijn nader geanalyseerd door ze te bekijken voor verschillende naar achtergrondkenmerken te onderscheiden subgroepen. Onderstaand overzicht geeft de resultaten naar herkomstland, geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en verblijfsduur in Nederland. Overzicht 7.6 – Positieveranderingen na cursus bij verschillende subgroepen (in %) hsvr-m/ hsvr-m
opl/ opl
wrk/ wrk
uitk/ uitk
uitk/ opl/ wrk/ n-wrk/ hsvr-m hsvr-m n-wrk wrk
rest
n= 100%*
Herkomstland Turkije Marokko Ant/Sur Afrika Azie overig totaal
39 39 20 33 30 31 35
2 5 4 9 7 9 6
20 18 8 19 16 25 20
1 6 8 7 7 2 4
6 6 0 3 11 4 5
4 6 0 2 4 5 4
6 3 12 7 4 7 6
5 6 16 12 9 8 8
17 10 32 9 13 8 13
132 125 25 58 56 106 502
Geslacht man vrouw totaal
6 48 35
6 6 6
42 9 20
8 2 4
6 5 5
1 6 4
6 5 6
10 7 8
15 12 13
159 343 502
Leeftijd tm30 31tm40 41tm50 51en+ totaal
26 36 43 31 35
16 2 3 2 6
18 22 19 17 20
1 2 5 12 4
2 4 9 8 5
6 5 2 3 4
9 5 5 2 6
9 11 5 5 8
13 12 9 19 13
116 171 129 86 502
Hoogste opleiding miss/geen BO AV3/AV6 BV3/BV6 HB/WO totaal
40 34 38 15 25 35
3 2 9 11 11 6
19 22 18 25 18 20
7 2 0 0 4 4
6 0 6 4 7 5
4 4 3 4 5 4
4 10 7 8 7 6
5 10 9 9 14 8
12 16 9 25 9 13
256 50 87 53 56 502
Jaar naarNL 02/03 95 tm 02 85 tm 94 tm84 totaal
30 34 40 36 35
11 4 3 4 6
20 20 18 20 20
0 6 7 3 4
2 7 6 8 5
5 4 3 4 4
9 5 2 7 6
12 6 7 4 8
11 13 13 16 13
148 141 137 76 502
* Voor leeswijze tabel: zie toelichting bij overzicht 3.7.
91
Uit dit overzicht komt in grote trekken eenzelfde patroon als in het eerste half jaar na de cursus naar voren. Een relatief grote groep is en blijft huisvrouw/-man. Een relatief grote groep is en blijft aan het werk. Mannen, jongeren en hoger opgeleiden maken voorzover ze nog niet aan het werk waren - wat vaker de stap naar een betaalde baan dan andere groepen. Opvallend is dat de groep die blijft werken in deze periode over de hele linie wat groter is dan in het eerste half jaar na de cursus. Dat duidt op enige stabiliteit in de arbeidsdeelname over langere termijn gezien.
7.8 Enkele subgroepen nader bekeken In de vorige paragrafen is bij de analyse van ontwikkelingen in de arbeidsmarktpositie van de ex-cursisten telkens gebruik gemaakt van een indeling in hoofdcategorieën. Daarbij kan enige onzuiverheid zijn opgetreden omdat in de hoofdcategorieën ook verschillende combinaties van activiteiten zijn meegenomen (b.v. huisvrouw en werk, werk en opleiding, opleiding en uitkering). Over het geheel gezien is dit effect beperkt, omdat combinaties telkens slechts een gering percentage van de totale groep uitmaken, maar in bepaalde gevallen kan het zinvol zijn categorieën verder uit te zuiveren en combinaties afzonderlijk te bekijken. Dat is niet voor alle combinaties mogelijk. De variatie is daarvoor te groot en de aantallen zijn in veel categorieën te klein. Het is wel mogelijk in te zoomen op enkele grotere subgroepen. We gebruiken hiervoor weer de gegevens van de 502 ex-cursisten die aan de 1e én 2e meting meewerkten. Een eerste groep zijn de uitkeringsgerechtigden. Eerder is al geconstateerd dat het aantal mensen dat aangeeft uitkering te krijgen een half jaar na de cursus iets hoger ligt dan voor de cursus. Nadere analyse wijst uit dat deze stijging voor het grootste deel voor rekening komt van mensen die aangeven alleen uitkering te krijgen en geen verdere bezigheden te hebben. Voor de cursus waren dit er 39, een half jaar na de cursus waren het er 55. Het aantal mensen dat buiten de uitkering wel een andere activiteit opgeeft (huisvrouw, opleiding, werk) blijft in deze periode vrijwel gelijk (62 respectievelijk 63). Van deze 55 mensen met uitkering na de cursus was de situatie voor de cursus als volgt: 17 mensen hadden toen ook (alleen) een uitkering; 9 mensen hadden betaald werk; 5 volgden een opleiding, waarvan 2 die opleiding combineerden met werk en 2 andere tevens ook uitkering hadden; 18 mensen waren huisvrouw, waarvan er 6 tevens een uitkering kregen en er 2 naast hun huisvrouwzijn opleiding volgden of een betaald baantje hadden; en 6 mensen waren inburgeraars die direct na aankomst met de cursus zijn begonnen en daarvoor geen andere bezigheden hadden gehad; zij hebben na de cursus kennelijk geen werk kunnen vinden of ze hebben misschien wel een
92
tijdje gewerkt, maar dan korter dan een half jaar, waarna ze in een uitkeringssituatie terecht zijn gekomen. In de periode tussen een half jaar en anderhalf jaar na de cursus daalt het aantal mensen dat alleen uitkering heeft van 55 naar 37. Het aantal mensen dat bij zijn uitkering activiteiten is gaan verrichten stijgt in deze periode van 63 naar 76. Van de 37 mensen met alleen uitkering hadden er 18 een jaar eerder ook al (alleen) uitkering, hadden er toen 2 een betaald baan, volgden er 8 een opleiding, waarvan 1 in combinatie met uitkering en waren er 8 huisvrouw, waarvan 4 in combinatie met uitkering, opleiding of werk. Deze gegevens ondersteunen de eerder geopperde veronderstelling dat de stijging van het aandeel uitkeringsgerechtigden in het halve jaar na de cursus voor een deel te maken heeft met de slechte situatie op de arbeidsmarkt. Mensen blijken na inburgering en opleiding in eerste instantie moeilijk via betaald werk aan de slag te kunnen komen dan wel - als ze aan de slag zijn geraakt - relatief veel risico te lopen hun werk kwijt te raken en in een uitkering terecht te komen. Na dat eerste half jaar blijkt de situatie enigszins te verbeteren. Er zijn minder mensen die hun baan verliezen, meer mensen worden actief via opleiding, het aantal mensen met een uitkering neemt iets af. Wellicht speelt de aantrekkende arbeidsmarkt hierbij een rol. Een tweede subgroep zijn de huisvrouwen/-mannen. Zij maken een relatief groot deel uit van de totale groep respondenten. Het aantal fulltime huisvrouwen/-mannen (zonder andere bezigheid en zonder uitkering) is een half jaar na de cursus beduidend lager dan bij de start van de cursus, namelijk 125 t.o.v. 160. Daarna daalt het nog iets verder tot 123 anderhalf jaar na de cursus. Een deel van de huisvrouwen/-mannen combineert zijn huishoudelijke bezigheden met andere activiteiten. Opvallend is vooral het aantal huisvrouwen/-mannen dat een opleiding erbij gaat doen. Dat aantal neemt in de loop van de tijd toe. Bij de start van de cursus volgden 25 huisvrouwen/-mannen een opleiding naast hun huishoudelijke bezigheden; een half jaar zijn dit er 38 en anderhalf jaar na de cursus is hun aantal tot 47 opgelopen. Het erbij gaan doen van een opleiding blijkt er in hun situatie echter zelden toe te leiden dat zij op termijn betaald werk gaan verrichten. Van degenen die voor de cursus naast het huisvrouwen/-mannenbestaan een opleiding volgen blijkt een half jaar na de cursus slechts een enkeling betaald werk te zijn gaan doen. Van degenen die er een half jaar na de cursus nog een opleiding bij doen blijkt een jaar daarna eveneens slechts een enkeling betaald werk te hebben. Het grootste deel van de huisvrouwen/-mannen die hun huiselijke bezigheden op zeker moment met een opleiding combineren, wordt na verloop van tijd weer fulltime huisvrouw. Een deel van de huisvrouwen/-mannen heeft tevens uitkering. Hun aantal verandert in de loop van de tijd niet zo veel. Voor de cursus waren het er 34; een half jaar na de cursus zijn het er 32 en een jaar later zijn het er nog steeds 32. De groep verandert 93
wel van samenstelling. Van de 34 huisvrouwen/-mannen die voor de cursus uitkering hebben, geldt voor een 13-tal dat dit een half jaar na de cursus nog steeds het geval is, waarbij er 3 wel opleiding of betaald werk erbij zijn gaan doen. Een 5-tal zegt nu huisvrouw/-man af te zijn maar wel nog uitkering te krijgen; eveneens 5 zijn huisvrouw/-man gebleven maar krijgen nu geen uitkering meer. Verder zijn er 9 die uit de uitkering zijn gegaan en een opleiding zijn gaan volgen; niemand geeft aan betaald werk te hebben gevonden. In de periode tot anderhalf jaar na de cursus verlopen de ontwikkelingen in deze subgroep iets anders. Een ongeveer even groot deel blijft als huisvrouw/-man nog in de uitkering (16 van de 32), maar er zijn nu ook mensen die uit de uitkering gaan en betaald werk gaan doen (6 van de 32). Het aantal huisvrouwen/-mannen met uitkering dat opleiding erbij gaat is ook iets hoger dan in het eerste half jaar, n.l. 11 van de 32, waarbij er 4 naast de opleiding wel uitkering blijven houden. Deze gegevens lijken de veronderstelling te ondersteunen dat ook deze groep excursisten op de langere termijn wat meer mogelijkheden heeft gekregen op de een of andere manier actief te worden richting arbeidsmarkt. Wellicht dat ook in hun geval de aantrekkende conjunctuur daarbij een rol heeft gespeeld. Resumerend kunnen we stellen dat er in de periode tussen de start van de inburgeringscursus een half jaar respectievelijk anderhalf jaar na afloop van de cursus het nodige verandert in de arbeidsmarktpositie van de cursisten. Het aantal mensen dat opleiding volgt stijgt van 12% naar 22%. Het aantal mensen dat betaald werk verricht stijgt van 29% tot 37%. Bij 50-60% van de cursisten blijft de situatie in de anderhalf jaar na de cursus stabiel. Zij blijven huisvrouwen/huismannen, werknemers, scholieren of uitkeringsgerechtigden. Bij de overige ex-cursisten verandert er wel wat in hun situatie. Geleidelijk blijken meer mensen aan het werk te komen. Vooral nieuwkomers, mannen, jongeren en hoger opgeleide ex-cursisten komen op termijn vaker aan het werk.
94
8 Conclusies
In dit rapport zijn de bevindingen weergegeven van een onderzoek naar opbrengsten van de inburgeringscursussen in de gemeente Den Haag. Het onderzoek bestond uit een analyse van beschikbare gegevens uit het cursistenbestand van het Haags Startpunt Nieuwkomers en een enquête onder een representatieve steekproef van 1234 excursisten (722 oudkomers en 512 nieuwkomers) die in 2004 een inburgeringscursus hebben afgerond. Deze enquête is vervolgens een jaar later bij dezelfde groep respondenten nog een keer herhaald. Aan dat herhalingsonderzoek werkten 502 ex-cursisten mee (298 oudkomers en 204 nieuwkomers), eveneens een representatieve vertegenwoordiging van de hele groep. De eerste meting is een half jaar na afloop van de cursus gehouden. De tweede meting vond anderhalf jaar na afloop van de cursus plaats. Aanvullend op de enquêtes is een aantal gesprekken met ex-cursisten gevoerd. Doel van het onderzoek was meer inzicht te krijgen in de stand van zaken wat betreft het taalniveau en de participatie van deze oudkomers en nieuwkomers ruim een half jaar na afloop van de inburgeringscursus (1e meting) en in de verdere ontwikkeling van hun zelfredzaamheid en participatie in de periode daarna (2e meting). Gekeken is hierbij vooral naar deelname aan sociale contacten, opleiding en (betaald) werk. In dit afsluitende hoofdstuk zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoek nog eens puntsgewijs op een rij gezet.
8.1 Uitgangspositie deelnemers 1. Uit de analyse van de HSN-gegevens blijkt dat het bij oudkomers en nieuwkomers om groepen gaat die op een aantal punten duidelijk van elkaar verschillen. Onder de oudkomers zijn veel vrouwen, vaak afkomstig uit Turkije en Marokko, vaak van wat oudere leeftijd, met een laag of onbekend opleidingsniveau, die vaak al lange tijd – meer dan 10 of 20 jaar - in Nederland verblijven. Onder de nieuwkomers zijn mannen en vrouwen vrijwel gelijk vertegenwoordigd, zijn ook nogal wat mensen afkomstig uit Afrikaanse en Aziatische landen, zijn er meer jongeren, meer mensen met wat hogere opleidingen, die vaak pas kort – minder dan 5 jaar – in Nederland zijn.
95
2. Veel ex-cursisten starten de inburgering vanuit een duidelijke achterstandspositie. De meeste ex-cursisten hebben in hun geboorteland niet of nauwelijks opleiding gevolgd en ook in Nederland vóór de cursus weinig aan opleiding of arbeid deelgenomen. Veel ex-cursisten schatten hun eigen taalniveau bij de start van de cursus als (heel) beperkt in. Relatief veel ex-cursisten scoren – voorzover bekend – laag op de taaltoetsen bij de intake voor de cursus. Relatief veel ex-cursisten worden bij de intake op de laagste KSE-niveaus ingeschaald.
8.2 Taalvaardigheid 3. Gegeven de taalachterstand ligt het voor de hand dat verbetering van het taalniveau een belangrijke doelstelling is van de inburgeringcursus. Voldoende beheersing van de Nederlandse taal is een voorwaarde voor sociale redzaamheid en verdere redzaamheid in het educatieve en professionele veld, in opleidingen, op de arbeidsmarkt en in arbeidssituaties. De Mondriaan Onderwijsgroep heeft bij de uitvoering van de inburgeringscursussen de nadruk gelegd op verbetering van de mondelinge vaardigheden van cursisten, o.a. door inzet van mentoren en taalstages. 4. Die investeringen blijken lonend te zijn geweest. Ex-cursisten blijken hun taalbeheersing aan het eind van de cursus vaak duidelijk hoger in te schatten dan aan het begin. Het percentage ex-cursisten dat zijn taalbeheersing goed tot heel goed vindt neemt toe van 13% bij het begin tot 30% aan het eind van de cursus. Het merendeel van de ex-cursisten gebruikt de Nederlandse taal momenteel actief, leest Nederlandse kranten en kijkt Nederlandse tv-zenders. Veel ex-cursisten – de helft tot driekwart – laten weten dat ze mondelinge taalvaardigheden als een praatje kunnen maken, een gesprek kunnen voeren met dokter of onderwijzer en zaken via de telefoon kunnen regelen momenteel wel onder de knie te hebben. Mondelinge taalvaardigheden zijn een eerste stap op weg naar betere taalbeheersing en in dit opzicht is er met de cursussen dus het nodige bereikt. 5. Ex-cursisten vinden hun mondelinge taalvaardigheden van voldoende niveau om zich er in de dagelijkse communicatie mee te kunnen redden. De ex-cursisten blijken echter moeite te hebben met hun schriftelijke taalvaardigheden. Veel excursisten – meer dan de helft – geven aan dat ze zich niet in staat achten te lezen en te begrijpen wat er in zakelijke brieven staat of te begrijpen wat in een vergadering wordt besproken. Bij oudkomers geldt dit nog wat sterker dan bij nieuwkomers. Schriftelijke vaardigheden liggen voor veel ex-cursisten dus wat verder weg op het traject.
96
6. Tegenover de groep die door de cursus vorderingen zegt te hebben geboekt staat echter ook een groep die de taal minder actief gebruikt en zijn eigen vaardigheden ook na de cursus als nog maar beperkt inschat. Vergelijking van de toetsresultaten – voorzover bekend uit het HSN-bestand – met de eigen inschattingen van de excursisten nuanceert het beeld ook enigszins. Slechts een klein deel van de excursisten, waarvan toetsresultaten bekend zijn, slaagt er in bij de profieltoets aan het eind van de cursus qua taalbeheersing op niveau 2 uit te komen, i.e. het vanuit de Rijksoverheid nagestreefde eindniveau. Gegeven hun lage vooropleiding en beperkte leerbaarheid lijkt niveau 2 – binnen de beschikbare 600 uur – voor veel ex-cursisten te hoog gegrepen. 7. Nadere analyse van de begin- en eindtoetsscores wijst uit dat er duidelijk verschil is tussen oudkomers en nieuwkomers wat betreft taalvorderingen tijdens de cursus. Nieuwkomers gaan beduidend vaker substantieel vooruit dan oudkomers. Bij oudkomers is de groep die echt vooruit gaat een stuk geringer. Bij de oudkomers zijn eigenlijk twee subgroepen te onderscheiden. Enerzijds een groep die laag instroomt en grotendeels op dat niveau blijft. Anderzijds een groep die hoog uitstroomt, maar ook al op een relatief hoog niveau was ingestroomd. 8. Bij een deel van de cursisten gaat na de inburgering de taalontwikkeling verder. De meeste ex-cursisten die een vervolgopleiding zijn gaan doen, hebben daarbij gekozen voor verdere taalscholing. Tegenover de groep die wel verdere taalscholing gaat doen, staat echter ook een groep die dat niet doet. Ex-cursisten lijken overigens ook op andere manieren (via sociale contacten, vervolgopleiding, werk) hun taalniveau verder te verbeteren. Een half jaar na de cursus schat nog een beduidend grotere groep zijn taalbeheersing als goed tot heel goed in dan direct na de cursus. 9. Ook in de anderhalf jaar daarna is er afgaande op wat de cursisten er zelf over zeggen nog enige ontwikkeling in taalvaardigheid geweest. Bij zo’n 80% van de cursisten is het taalniveau betrekkelijk stabiel gebleven (op relatief laag, dan wel hoog niveau). Bijna 20% van de ex-cursisten laat echter weten dat het taalniveau is veranderd, waarbij de groep die vindt dat de taalvaardigheid vooruit is gegaan ongeveer even groot is als de groep die vindt dat de taalvaardigheid achteruit is gegaan. 10. Als het gaat om taalvaardigheden en taalgebruik springt de situatie van excursisten van Turkse en Marokkaanse herkomst in het oog. Zij boeken op de taaltoetsen lagere resultaten, gaan tijdens de cursus minder vooruit, schatten zelf hun taalniveau lager in, spreken en lezen minder actief Nederlands en geven vaker aan dat ze in bepaalde situaties benodigde taalvaardigheden niet beheersen. Bij ex97
cursisten van Antilliaanse, Surinaamse en Arubaanse herkomst ziet de situatie op deze punten er gunstiger uit. Ook bij mensen van Afrikaanse en Aziatische herkomst ontwikkelt het taalniveau zich, na aanvankelijke achterstand, voorspoediger, waarbij met name de progressie van Afrikaanse cursisten opvalt. 11. De ontwikkeling van taalniveau en taalvaardigheden verloopt bij nieuwkomers beter dan bij oudkomers, hetgeen zal samenhangen met de verschillende samenstelling van beide groepen qua herkomst en opleidingsniveau. Een deel van de oudkomers boekt wel progressie bij de inburgeringscursus, maar bij veel oudkomers blijft de ontwikkeling van de taalvaardigheden en het feitelijk gebruik ervan achter bij de verschillende groepen nieuwkomers. Vooral Turkse en Marokkaanse oudkomers boeken relatief weinig vooruitgang tijdens de cursus en scoren relatief laag op de diverse taalvaardigheidsitems.
8.3 Sociale contacten 12. Sociale participatie is een belangrijke dimensie van redzaamheid. Verhoging van de sociale redzaamheid is voor veel ex-cursisten in eerste instantie het doel van de inburgeringscursus. De mate waarin men buiten de eigen gemeenschap treedt en in contact komt met autochtone Nederlanders kan hiervoor als indicator worden gebruikt. 13. Een half jaar na de cursus laat meer dan de helft (57%) van de cursisten desgevraagd weten dagelijks contact met Nederlanders te hebben; bij eenvijfde is dat wekelijks het geval. Daar staat tegenover dat ruim een kwart van de cursisten aangeeft zelden of bijna nooit contacten met Nederlanders te hebben. De belangrijkste ontmoetingsplaats is meestal de eigen woonomgeving. Daarnaast zijn de werkplek, de opleiding en – vooral bij oudkomers – de school van de kinderen vaak genoemde ontmoetingsplaatsen. Maar weinig mensen nemen deel aan activiteiten van Nederlandse verenigingen. 14. Veel ex-cursisten zeggen problemen te ondervinden met de taal bij contacten met Nederlanders. Eenderde geeft aan dat dit zonder meer het geval is. Nog eens circa de helft zegt dat dit soms het geval is. Bij nadere analyse blijkt dat taalvaardigheden en sociale contacten elkaar onderling versterken. Mensen met betere taalvaardigheden hebben meer sociale contacten en vice versa. In die zin is te verwachten dat naarmate het taalniveau verder verbetert – hetgeen bij veel excursisten door de cursus het geval is – ook de sociale participatie verder zal toenemen.
98
15. Ruim anderhalf jaar na de cursus is er bij 65% van de ex-cursisten wat sociale contacten betreft niet zo veel veranderd. Zij hadden en hebben relatief weinig sociale contacten met Nederlanders. Of ze hadden en hebben juist relatief veel contacten met Nederlanders. Bij 35% van de ex-cursisten is er wel wat veranderd. Daarbij is de groep waarbij contacten minder frequent zijn geworden ongeveer even groot als de groep waarbij contacten juist zijn toegenomen. Vooral vrouwen, 50-plussers en lager opgeleiden melden vaker vermindering van sociale contacten. Nieuwkomers melden wat vaker dan oudkomers dat contacten zijn toegenomen. 16. Ook op dit punt springen ex-cursisten van Turkse en Marokkaanse herkomst in het oog. Zij geven vaker aan weinig contacten met Nederlanders te hebben en laten vaker weten bij contacten problemen met de taal te ondervinden. Ze ontwikkelen ook op termijn minder sociale contacten, melden vaker dat sociale contacten juist minder worden. Ze ervaren al met al minder verbetering in hun situatie. We hebben eerder gezien dat zij hun taalvaardigheden ook lager inschatten en dat ze de taal in hun eigen situatie minder actief gebruiken. De samenhangende problematiek van beperkte taalvaardigheid en beperkte sociale contacten buiten de eigen kring komt hier pregnanter naar voren dan bij andere groepen. 17. Nieuwkomers ontwikkelen hun taalvaardigheden vaak beter dan oudkomers. Ze gebruiken de taal ook meer, hebben vaker contacten met Nederlanders en ondervinden daarbij minder problemen. Ze ontwikkelen geleidelijk ook meer contacten met Nederlanders. Dat geldt voor Antillianen, Surinamers en Arubanen. Ook voor oudkomers en nieuwkomers van Afrikaanse herkomst gaat op dat ze relatief frequent sociale contacten met Nederlanders ontwikkelen. Zij vinden ook vaker dan andere groepen dat hun situatie door de cursus is verbeterd. 18. Al met al zegt zo’n driekwart van de ex-cursisten desgevraagd dat hun situatie in Nederland door de cursus verbeterd is. Eén op de zes ex-cursisten stelt nauwelijks verbetering in de situatie te hebben ervaren. Tussen oudkomers en nieuwkomers bestaan op dit punt geen verschillen
8.4 Deelname aan opleiding 19. Voor cursisten op wat hogere instapniveaus valt naast sociale redzaamheid ook educatieve redzaamheid binnen het doelperspectief van de inburgeringscursus. Van deze cursisten kan verwacht worden dat ze na de cursus in staat zijn zelf verder hun weg in het onderwijsveld te vinden.
99
20. Van de ondervraagde ex-cursisten is 33% een half jaar na afronding van de inburgering met een opleiding bezig. Bij de oudkomers is dat 34%, bij de nieuwkomers 31%. 21. Bij het merendeel (46%) van de ex-cursisten die een opleiding volgen gaat het om verdere taalscholing. Bij 18% gaat het om verdere beroepsgerichte opleidingen, meestal op lagere niveaus (assistent-opleidingen, specifieke korte cursussen). Slechts weinig ex-inburgeraars volgen middelbare of hogere beroepsopleidingen of algemeen voortgezet onderwijs. Verbetering van het taalniveau is uiteraard een vaak genoemde reden om verdere opleiding te gaan volgen. 22. Afgaande op wat de ex-cursisten er zelf over zeggen lijkt de inburgeringscursus de deelnemers redelijk te kwalificeren voor de basale zaken die bij vervolgopleidingen nodig zijn. Tweederde van de deelnemers antwoordt volmondig bevestigend op de vraag of ze studieteksten kunnen lezen, instructies van docenten kunnen begrijpen en mee kunnen doen aan gesprekken in de lesgroep. Tweederde van de ex-cursisten vindt dat ze momenteel voldoende Nederlands spreken om de opleiding die ze doen goed te kunnen volgen. 23. Als het gaat om het kunnen maken van schriftelijke opdrachten is het beeld gevarieerder. Eenderde zegt die wel voldoende te kunnen maken, maar ruim een kwart geeft aan dit niet voldoende te kunnen. De inburgeringscursus lijkt op dit punt geen toereikende voorbereiding te hebben geboden. 24. Opleidingsdeelnemers hebben wel in meerderheid een positief oordeel over de meerwaarde van de inburgeringscursus voor hun vervolgopleiding. Tweederde vindt dat het door die cursus op de opleiding nu beter gaat. 25. Bij de 2e meting, anderhalf jaar na de cursus, vinden we op deze punten nauwelijks verschillen. Nog steeds volgt het merendeel van de ex-cursisten die vervolgopleidingen doen een of andere vorm van verdere taalscholing. Daarnaast is er een wat grotere groep die lager of middelbaar beroepsonderwijs volgt. Wel zijn er nu minder deelnemers aan hoger onderwijs. Taalproblemen bij de opleiding doen zich nog vrijwel in dezelfde mate voor als bij de 1e meting, een half jaar na de inburgeringscursus.
8.5 Deelname aan arbeid 26. Bij ex-cursisten op de hogere instapniveaus kan verhoging van de redzaamheid op de arbeidsmarkt als doelperspectief van de inburgering in beeld komen. Mensen 100
moeten door de cursus geholpen worden beter hun weg op de arbeidsmarkt te vinden, betaald werk te vinden en in werksituaties beter te functioneren. 27. Een half jaar tot een jaar na afloop van de inburgeringscursus, geeft 34% van de ex-cursisten aan betaald werk te verrichten. Daarnaast zegt nog eens 6% momenteel vrijwilligerswerk te doen. 28. De meeste ex-cursisten die betaald werk doen hebben een fulltime baan en werken 4 tot 5 dagen per week. Bijna de helft heeft een vaste baan; ruim eenderde (35%) een tijdelijke baan. Oudkomers hebben vaker een vaste baan, terwijl nieuwkomers vaker op tijdelijk werk zijn aangewezen. Een groot deel van de nieuwkomers geeft daarbij overigens wel aan uitzicht te hebben op een vaste baan. Nadere analyse wijst uit dat het bij degenen die een tijdelijke baan hebben vooral om jongere, hoger opgeleide vluchtelingen gaat. 29. Ex-cursisten werken in een breed scala van sectoren, maar de schoonmaaksector springt er duidelijk uit; 23% van de werkende ex-cursisten zegt een baan in deze sector te hebben. Over het algemeen werken mensen in banen op ongeschoold (47%) of laag geschoold niveau (20%): tuinbouw, productiemedewerker, medewerker magazijn, toezichthouder, schoonmaker, medewerker reiniging, huishoudelijke hulp. Slechts 10 procent werkt in een baan op middelbaar en 1 procent in een baan op hoger scholingsniveau. Mensen zijn vaak niet tevreden over de mate waarin hun baan aansluit bij hun capaciteiten. Slechts de helft van degenen die betaald werk doen laten weten dat hun baan past bij hun kennis en vaardigheden. Bijna een kwart vindt het werk te eenvoudig. 30. Ruim de helft (57%) van de werkende ex-cursisten antwoordt bevestigend op de vraag of ze hun werk door de inburgeringscursus beter kunnen doen. Een op de zeven ex-cursisten (14%) zegt dat dit niet het geval is. Driekwart van de excursisten gebruikt de Nederlandse taal actief op het werk. Ruim de helft geeft aan daarbij geen problemen te ondervinden. De anderen laten weten dat dit (soms) wél het geval is. 31. De belangrijkste knelpunten blijken ook hier weer in de schriftelijke taalvaardigheden te zitten. Een kwart van de werkende ex-cursisten geeft b.v. expliciet aan geen korte teksten voor het werk te kunnen lezen of geen formulieren voor het werk te kunnen invullen. De mondelinge communicatie op het werk gaat de meeste ex-cursisten wél goed af. Tweederde tot driekwart zegt goed te kunnen praten met Nederlandse collega’s en Nederlandse instructies van de chef te kunnen begrijpen. Dit spoort met het gegeven dat bij de uitvoering van de inburgeringscursussen vooral op verhoging van mondelinge taalvaardigheden is ingezet. 101
32. Ruim anderhalf jaar na de cursus is er op deze punten over het geheel gezien niet zo veel veranderd. Mensen die werk hebben werken grotendeels nog in dezelfde typen banen, in dezelfde sectoren, tegen dezelfde contractvoorwaarden, nog steeds vaak onder hun niveau. Taalproblemen bij het werk doen zich eveneens in ongeveer gelijke mate voor als een half jaar na de cursus.
8.6 Ontwikkelingen in arbeidsmarktpositie 33. Met behulp van gegevens uit de 1e en 2e meting kunnen we de arbeidsmarktpositie van de ex-cursisten op 3 momenten in de tijd vergelijken: 1) vlak voor de cursus, 2) een half jaar na de cursus en 3) anderhalf jaar na de cursus. Ex-cursisten is gevraagd naar hun voornaamste activiteiten op deze momenten. De antwoorden zijn gegroepeerd in 4 hoofdcategorieën: huisvrouw/-man zijn, opleiding volgen, betaald werk verrichten, uitkering krijgen. Onderzocht is welke veranderingen zich in de posities van de ex-cursisten hebben voorgedaan in de periode tussen enerzijds de start van de cursus en een half jaar na de cursus en anderzijds een half jaar na de cursus en anderhalf jaar na de cursus. 34. Als we eerst kijken naar het totale beeld en de verdeling van de cursisten over de verschillende arbeidsmarktposities op de 3 momenten vergelijken, dan zien we enkele verschuivingen optreden. Het aantal mensen dat opleiding gaat volgen neemt toe, n.l. van 12% vóor de cursus tot 22% procent een half jaar na de cursus; het blijft daarna stabiel op 22%. Ook het aantal mensen dat betaald werk gaat doen loopt geleidelijk op, n.l. van 29% voor de cursus tot 33% een half jaar en 37% anderhalf jaar na de cursus. Verder geven na de cursus iets meer mensen aan de ze een uitkering krijgen, n.l. 24% t.o.v. 20%. Dit duidt er op dat een deel van de inburgeraars wél maar een deel er níet in geslaagd is na de cursus een verdere activiteit in de zin van werk of opleiding heeft kunnen vinden. 35. Kijken we naar de veranderingen op individueel niveau, dan zien we dat in de periode tussen start cursus en half jaar na de cursus er voor 54% van de totale groep cursisten geen sprake is van verandering. Zij zijn en waren huisvrouw/-man (32%), hadden en hebben werk (16%), volgden en volgen opleiding (2%) of hadden en hebben een uitkering (4%). Bij de anderen is wel verandering opgetreden. Van degenen die meteen met inburgering zijn begonnen is de groep die actief geworden is op de arbeidsmarkt (opleiding of werk gaan doen: 5%) ongeveer even groot als de groep die buiten de arbeidsmarkt is gebleven (huisvrouw/-man of uitkering: 4%). Voor het overige is de groep die tijdens of in het eerste half jaar na de cursus het arbeidsproces is ingestroomd (van niet-werk naar werk: 7%) even groot dan de groep die in deze periode is uitgestroomd (van werk naar niet-werk: 102
7%). Mannen, jongeren en middelbaar en hoger opgeleiden worden iets vaker actief op de arbeidsmarkt dan andere groepen. 36. Kijken we op deze manier naar de veranderingen in de periode tussen een half jaar en anderhalf jaar na de cursus, dan blijkt de situatie bij 65% van de excursisten stabiel te zijn gebleven: 35% bleef huisvrouw/-man, 20% bleef werk doen, 6% bleef opleiding volgen en 4% bleef in de uitkering. De groep die in deze periode betaald werk gaat verrichten (8%) is iets groter dan de groep die in deze periode het arbeidsproces uitstroomt (6%). Vooral nieuwkomers komen nu vaker aan de slag. Hetzelfde geldt voor mannen, jongeren en hoger opgeleide excursisten.
103
104
Referenties
Bureau Toppen, Extern rendement van de opleiding NT2. Resultaat van een onderzoek onder oud-cursisten van de opleiding NT2 van het Stadscollege voor Educatie van de Mondriaan Onderwijsgroep – cursusjaar 2000-2001’, Den Haag, 2002. CBS, Oudkomers en tweede generatie allochtonen in Nederland, Voorburg, 2003 Gemeente Den Haag, Stadsenquête Den Haag 2003 – Doelgroepenmonitor, Den Haag, 2004. Gemeente Den Haag, Plan inburgering en volwasseneneducatie 2005, Den Haag, 2005. Regioplan, Verscheidenheid in integratie. Evaluatie van de effectiviteit van de Wet Inburgering Nieuwkomers, Amsterdam, 2002. SCP, Jaarbericht integratie 2004, Den Haag, 2005. Significant, Inburgering nieuwkomers. Kwalitatieve rapportage 2003, Den Haag, 2004.
105
106
Bijlagen
107
108
Bijlage 1 – Toetsresultaten naar etniciteit Resultaten intaketoetsen oudkomers N=100% it spreken geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal it luisteren geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal it schrijven geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal it lezen geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal it totaal geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal niveau it totaal geen gegevens niet alle 4 >=2 wel alle 4 >=2 totaal T = Turkije M = Marokko
nieuwkomers
T M S/A Afr Azië ov. totaal 218 196 44 73 73 118 722
T 112
M S/A Afr Azië ov. 77 39 82 74 128
totaal 512
68 65 61 66 66 52 10 11 2 7 4 8 10 12 2 5 8 11 6 6 5 10 11 12 6 6 30 12 11 18 100 100 100 100 100 100
64 9 10 8 10 100
73 65 36 50 54 67 22 27 8 20 26 19 2 3 13 11 8 1 2 5 15 11 7 7 1 0 28 9 5 6 100 100 100 100 100 100
61 21 5 7 6 100
58 62 59 55 48 45 12 16 2 7 7 9 14 8 7 12 11 13 10 7 9 10 15 9 6 7 23 16 19 24 100 100 100 100 100 100
56 11 11 9 13 100
73 65 36 49 54 67 22 27 8 20 24 18 2 3 18 10 8 2 2 4 15 9 7 7 1 1 23 13 7 6 100 100 100 100 100 100
61 21 5 6 7 100
63 70 57 53 52 45 10 10 5 10 12 9 8 5 7 8 8 11 12 8 11 14 18 17 7 6 20 15 10 18 100 100 100 100 100 100
60 10 8 13 10 100
73 65 36 49 54 67 22 27 8 21 23 18 2 1 10 12 8 1 2 5 18 5 9 10 1 1 28 13 5 4 100 100 100 100 100 100
61 21 5 7 6 100
63 71 59 58 53 47 11 8 5 8 7 8 11 12 16 8 8 15 10 4 11 10 16 11 5 6 9 16 15 19 100 100 100 100 100 100
61 8 12 9 10 100
73 65 36 49 54 67 22 27 5 21 23 19 3 3 15 9 11 0 0 3 23 11 7 8 2 3 21 11 5 6 100 100 100 100 100 100
61 21 5 7 6 100
55 56 55 48 42 42 12 15 5 8 4 9 15 13 5 8 15 15 11 9 11 19 21 11 8 7 25 16 18 23 100 100 100 100 100 100
51 11 13 12 13 100
73 65 36 49 54 67 22 27 8 21 24 18 2 3 13 10 8 2 1 4 18 10 7 8 2 1 26 11 7 5 100 100 100 100 100 100
61 21 5 7 7 100
55 56 55 48 42 42 45 43 43 51 55 49 0 1 2 1 3 9 100 100 100 100 100 100
51 47 2 100
73 65 36 49 54 67 27 35 56 50 43 32 0 0 8 1 3 1 100 100 100 100 100 100
61 38 1 100
S/A = Suriname/Antillen/Aruba Afr. = Afrika
Azië = Azië ov. = overige herkomstlanden
109
Resultaten profieltoetsen
N=100% pt spreken geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal pt luisteren geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal pt schrijven geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal pt lezen geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal pt totaal geen gegevens afgerond .0 afgerond .5 afgerond 1.0 afgerond 1.5 en > totaal niveau pt totaal geen gegevens niet 4* >=2 wel 4* >=2 totaal T = Turkije M = Marokko
110
oudkomers T M S/A Afr Azië ov. totaal 218 196 44 73 73 118 722
T 112
49 42 59 48 45 44 46 6 6 2 3 1 1 4 13 12 0 10 10 7 10 14 16 7 16 18 14 15 19 24 32 23 26 35 25 100 100 100 100 100 100 100
65 29 10 21 45 1 0 0 0 0 2 1 0 0 0 29 45 23 55 36 4 25 67 24 19 100 100 100 100 100
30 0 2 23 45 100
37 0 1 35 28 100
45 45 52 49 41 38 44 10 16 2 5 3 3 9 16 14 11 11 12 13 14 9 5 14 8 14 10 9 20 20 20 26 30 36 24 100 100 100 100 100 100 100
56 32 13 18 34 1 1 0 2 0 2 1 0 1 0 30 27 13 43 34 11 38 74 35 32 100 100 100 100 100
29 0 2 16 54 100
33 1 1 27 38 100
47 54 50 49 48 42 49 8 15 5 7 0 0 7 14 11 7 14 14 17 13 11 4 14 14 14 11 10 20 16 25 16 25 30 21 100 100 100 100 100 100 100
63 40 13 26 42 2 0 0 4 0 2 1 8 0 0 29 32 13 39 35 4 26 67 32 23 100 100 100 100 100
31 0 2 19 48 100
39 1 2 28 30 100
45 48 48 51 49 41 46 8 21 5 5 0 1 9 15 13 20 12 14 15 14 13 8 7 14 11 9 11 18 11 20 18 26 34 20 100 100 100 100 100 100 100
53 38 18 22 35 1 0 0 2 0 2 1 5 0 1 34 23 28 37 27 11 38 49 39 36 100 100 100 100 100
27 0 2 17 55 100
34 1 2 27 37 100
39 35 45 47 38 36 39 11 15 2 4 3 3 9 17 19 11 14 12 16 16 11 12 16 12 15 12 12 22 18 25 23 32 34 24 100 100 100 100 100 100 100
38 19 8 6 23 2 1 0 2 0 2 1 3 1 0 45 34 15 45 42 14 44 74 45 35 100 100 100 100 100
23 0 1 20 55 100
22 1 1 34 42 100
39 35 45 47 38 36 39 57 61 50 47 58 51 56 4 4 5 7 4 14 6 100 100 100 100 100 100 100
38 19 8 6 23 62 70 56 82 68 1 10 36 12 9 100 100 100 100 100
23 42 34 100
22 62 16 100
S/A = Suriname/Antillen/Aruba Afr. = Afrika
nieuwkomers M S/A Afr Azië ov. totaal 77 39 82 74 128 512
Azië = Azië ov. = overige herkomstlanden
Bijlage 1a – Ontwikkeling taalniveau tijdens cursus van verschillende subgroepen (%) Totale groep stabiel laag
hoog naar laag laag naar hoog
stabiel hoog
n=100%
Herkomstland Turkije Marokko Ant/Sur Afrika Azie overig totaal
19 19 20 14 0 12 15
11 0 0 0 0 0 2
26 53 10 54 47 27 39
44 28 70 32 53 61 44
27 36 10 28 15 33 149
Geslacht man vrouw totaal
12 17 15
2 2 2
49 32 39
37 49 44
59 90 149
Leeftijd tm30 31tm40 41tm50 51en+ totaal
2 24 20 16 15
0 2 7 0 2
67 27 20 26 39
31 47 53 58 44
49 51 30 19 149
Hoogste opleiding miss/geen BO AV3/AV6 BV3/BV6 HB/WO totaal
30 21 5 0 5 15
4 0 3 0 0 2
22 57 43 55 45 39
44 21 49 45 50 44
54 14 37 22 22 149
Jaar naar Nederland 02/03 95 tm 02 85 tm 94 tm84 totaal
6 22 29 8 15
0 0 10 0 2
51 42 16 17 39
43 36 45 75 44
70 36 31 12 149
Stabiel laag = bij intaketoets én profieltoets gemiddelde score van 0.75 of lager (meeste cursisten in deze groep scoren rond 0.2 dan wel rond 0.5). Stabiel hoog = bij intaketoets én profieltoets gemiddelde score boven 0.75 (meeste cursisten in deze groep scoren rond 1.0 dan wel rond 1.5).
111
Oudkomers stabiel laag
hoog naar laag laag naar hoog
stabiel hoog
n=100%
Herkomstland Turkije Marokko Ant/Sur Afrika Azie overig totaal
20 32 25 40 0 17 24
15 0 0 0 0 0 4
10 32 0 10 0 17 16
55 36 75 50 100 67 56
20 22 4 10 6 18 80
Geslacht man vrouw totaal
17 27 24
3 4 4
21 14 16
59 55 56
29 51 80
Leeftijd tm30 31tm40 41tm50 51en+ totaal
0 34 23 18 24
0 3 9 0 4
22 13 18 18 16
78 50 50 65 56
9 32 22 17 80
Hoogste opleiding miss/geen BO AV3/AV6 BV3/BV6 HB/WO totaal
29 100 0 0 14 24
4 0 8 0 0 4
20 0 15 17 0 16
47 0 77 83 86 56
51 3 13 6 7 80
Jaar naar Nederland 02/03 95 tm 02 85 tm 94 tm84 totaal
7 35 29 9 24
0 0 10 0 4
7 22 16 18 16
87 43 45 73 56
15 23 31 11 80
112
Nieuwkomers stabiel laag Herkomstland Turkije Marokko Ant/Sur Afrika Azie overig totaal
hoog naar laag laag naar hoog
stabiel hoog
n=100%
14 0 17 0 0 7 4
0 0 0 0 0 0 0
71 86 17 78 78 40 65
14 14 67 22 22 53 30
7 14 6 18 9 15 69
Geslacht man vrouw totaal
7 3 4
0 0 0
77 56 65
17 41 30
30 39 69
Leeftijd tm30 31tm40 41tm50 51en+ totaal
3 5 13 0 4
0 0 0 0 0
78 53 25 100 65
20 42 63 0 30
40 19 8 2 69
Hoogste opleiding miss/geen BO AV3/AV6 BV3/BV6 HB/WO totaal
33 0 8 0 0 4
0 0 0 0 0 0
67 73 58 69 67 65
0 27 33 31 33 30
3 11 24 16 15 69
Jaar naar Nederland 02/03 95 tm 02 85 tm 94 tm84 totaal
5 0 0 0 4
0 0 0 0 0
64 77 0 0 65
31 23 0 100 30
55 13 0 1 69
113
Bijlage 2 – Tabellen bij hoofdstukken 3, 4, 5 en 6, met uitsplitsing van gegevens voor oudkomers en nieuwkomers Overzicht 3.1 – Inschatting door ex-cursisten van taalniveau vóór de cursus, direct na de cursus en een half jaar na de cursus (in %) oudkomers
nieuwkomers
totaal
Vóór cursus (heel) goed noch goed/noch slecht (heel) slecht weet niet totaal (abs=100%)
13 29 54 4 (722)
13 22 62 2 (512)
13 26 58 3 (1.234)
Bij eindtoets (heel) goed noch goed/noch slecht (heel) slecht weet niet totaal (abs=100%)
25 36 22 17 (722)
36 40 15 8 (512)
30 38 19 14 (1.234)
Half jaar ná cursus (heel) goed noch goed/noch slecht (heel) slecht weet niet totaal (abs=100%)
37 43 12 8 (722)
52 35 9 5 (512)
43 40 11 7 (1.234)
114
Overzicht 3.2 – Gebruik Nederlandse taal (in %) oudkomers
nieuwkomers
totaal
Spreekt thuis nl ja nee soms totaal (abs=100%)
14 38 48 (722)
20 35 46 (512)
17 37 47 (1.334)
Spreekt op straat/in buurt nl ja nee soms totaal (abs=100%)
48 17 35 (722)
52 10 37 (512)
50 14 36 (1.334)
26 40 34
38 26 36
56 9 35 (722)
68 7 25 (512)
Leest nl krant ja nee soms Kijkt nl tv ja nee soms totaal (abs=100%)
31 34 35
61 8 31 (1.334)
115
Overzicht 3.3 – Taalvaardigheid in verschillende situaties (in %) oudkomers
nieuwkomers
totaal
Kan eenvoudig gesprek in nl begrijpen ja nee soms totaal (abs=100%)
56 10 34 (722)
63 8 29 (512)
59 9 32 (1.234)
Kan nl berichten op radio en tv begrijpen ja nee soms totaal (abs=100%)
33 14 52 (722)
46 11 43 (512)
38 13 48 (1.234)
Kan een vergadering in nl begrijpen ja nee soms totaal (abs=100%)
34 27 39 (722)
46 14 39 (512)
39 22 39 (1.234)
Kan korte nl teksten lezen ja nee soms totaal (abs=100%)
71 16 12 (722)
85 7 8 (512)
77 13 10 (1.234)
Kan kort nl krantenbericht lezen ja nee soms totaal (abs=100%)
59 24 18 (722)
70 13 17 (512)
63 19 17 (1.234)
Kan zakelijke brieven in nl lezen ja nee soms totaal (abs=100%)
32 40 28 (722)
48 20 31 (512)
39 32 30 (1.234)
Kan gesprek voeren met nl bekenden ja nee soms totaal (abs=100%)
50 21 29 (722)
57 14 29 (512)
53 18 29 (1.234)
116
Overzicht 3.3 – Taalvaardigheid in verschillende situaties (in %) (vervolg) oudkomers
nieuwkomers
totaal
Kan persoonlijk gesprek in nl voeren ja nee soms totaal (abs=100%)
64 13 23 (722)
66 11 23 (512)
65 12 23 (1.234)
Kan zaken via telefoon in nl regelen ja nee soms totaal (abs=100%)
57 21 22 (722)
64 15 21 (512)
60 18 21 (1.234)
117
Overzicht 4.1 – Gegevens over sociale participatie (in %) oudkomers
nieuwkomers
totaal
Contacten met Nederlanders? dagelijks wekelijks maandelijks bijna nooit totaal (abs=100%)
53 22 7 19 722
63 17 5 16 512
57 20 6 17 1.234
Waar vooral contacten? in buurt via werk via opleiding via vereniging school kinderen thuis/bij familie bij familie e.d. in winkel e.d. bij dokter e.d. anders totaal (abs=100%)
59 34 30 14 46 2 1 3 2 4 722
56 48 28 12 21 4 2 4 1 4 512
58 40 29 13 35 3 1 4 1 4 1.234
Deelname activiteiten nl vereniging? vaak regelmatig soms bijna nooit totaal (abs=100%)
4 5 29 62 722
3 5 27 65 512
3 5 28 63 1.234
Taalproblemen bij contacten met Nederlanders? ja nee soms totaal (abs=100%)
35 19 46 722
27 22 51 512
31 20 48 1.234
Situatie beter door cursus? ja, veel ja, wel wat nee nauwelijks weet ik niet totaal (abs=100%)
30 41 16 14 722
40 37 13 11 512
34 39 15 12 1.234
118
Overzicht 5.4 – Taalvaardigheid van ex-inburgeringscursisten in opleidingssituaties (in %) oudkomers
nieuwkomers
totaal
Spreekt Nederlands tijdens les ja nee soms totaal (abs=100%)
85 5 10 (249)
84 10 6 (160)
84 7 9 (409)
Spreekt Nederlands in de pauze ja nee soms totaal (abs=100%)
45 23 32 (249)
48 21 31 (160)
46 22 32 (409)
Kan aan gesprekken in groep in nl meedoen ja nee soms totaal (abs=100%)
60 15 24 (249)
68 14 19 (160)
63 15 22 (409)
Kan nl studieteksten lezen ja nee soms totaal (abs=100%)
63 14 23 (249)
77 12 11 (160)
68 13 18 (409)
Begrijpt nl instructies docent ja nee soms totaal (abs=100%)
69 8 23 (249)
66 9 25 (160)
68 8 24 (409)
Heeft extra studiebegeleiding nodig ja nee soms totaal (abs=100%)
45 31 24 (249)
35 34 31 (160)
41 32 27 (409)
Heeft extra lessen nodig ja nee soms totaal (abs=100%)
48 38 14 (249)
45 39 16 (160)
47 38 15 (409)
Kan nl schriftelijke opdrachtene maken ja nee soms totaal (abs=100%)
28 29 43 (249)
40 24 36 (160)
33 27 41 (409)
119
Overzicht 5.5 – Betekenis van de inburgeringscursus voor opleiding (in %) oudkomers
nieuwkomers
totaal
Opleiding passend? goed te begrijpen te moeilijk te gemakkelijk weet ik niet totaal (abs=100%)
59 24 3 14 (249)
64 14 6 16 (160)
61 20 4 15 (409)
Voldoende Nederlands om opleiding aan te kunnen? ja gaat wel nee weet ik niet totaal (abs=100%)
24 51 15 9 (249)
38 39 13 11 (160)
30 46 14 10 (409)
Gaat het beter op opleiding door cursus? ja nee weet niet totaal (abs=100%)
67 6 27 (249)
63 11 26 (160)
66 8 26 (409)
120
Overzicht 6.1 – Gegevens over deelname aan arbeid (in %) oudkomers
nieuwkomers
totaal
8 9 59 23 (226)
14 12 33 41 (227)
11 11 46 32 (453)
Aantal uren vrijwilligerswerk tot 10 uur per week tot 20 uur per week tot 39 uur per week 40 uur of meer per week totaal (abs=100%)
79 7 10 5 (42)
63 19 19 0 (16)
74 10 12 3 (58)
Hoe betaalde baan gekregen zelf gezocht via familie ed. via arbeidsbureau/CWI via cursus/ROC via uitzendbureau via werkbij, werkraat e.d. via gemeente Anders totaal (abs=100%)
44 21 16 4 8 4 2 2 (273)
44 39 5 2 18 2 0 1 (252)
44 30 10 3 13 3 1 2 (525)
Soort contract? vaste baan tijdelijke baan tijd+uitz vast uitzendwerk subsidiebaan freelance niet betaald anders totaal (abs=100%)
58 11 10 3 1 1 15 1 (273)
31 22 29 6 0 0 10 1 (252)
45 17 19 5 1 1 13 1 (525)
Passend werk? ja passend te eenvoudig te moeilijk weet niet missing totaal (abs=100%)
52 17 7 6 17 (273)
42 27 13 6 12 (252)
48 22 10 6 14 (525)
Aantal uren betaald werk tot 10 uur per week tot 20 uur per week tot 39 uur per week 40 uur of meer per week totaal (abs=100%)
121
Overzicht 6.2 – Taalvaardigheid op het werk (in %) oudkomers
nieuwkomers
totaal
Spreekt Nederlands op werk ja nee soms totaal (abs=100%)
79 10 11 (273)
69 6 25 (252)
75 8 17 (525)
Kan Nederlands werkinstructies lezen ja nee soms totaal (abs=100%)
66 16 18 (273)
68 11 21 (252)
67 14 20 (525)
Begrijpt Nederlands instructies chef ja nee soms totaal (abs=100%)
74 14 13 (273)
71 11 17 (252)
73 12 15 (525)
Kan goed praten met Nederlandse collega’s ja nee soms totaal (abs=100%)
60 17 23 (273)
54 13 33 (252)
57 15 28 (525)
Kan Nederlands werkformulier invullen ja nee soms totaal (abs=100%)
49 25 26 (273)
56 21 23 (252)
53 23 25 (525)
Kan korte Nederlandse teksten voor werk schrijven ja nee soms totaal (abs=100%)
45 29 26 (273)
47 24 29 (252)
46 26 27 (525)
Heeft op werk problemen met Nederlandse taal ja nee soms totaal (abs=100%)
11 55 34 (273)
17 48 34 (252)
14 52 34 (525)
Werk door cursus beter te doen? ja nee soms totaal (abs=100%)
56 11 33 (273)
58 17 24 (252)
57 14 29 (525)
122
Bijlage 3 – Taalgebruik naar opleidingsniveau oudkomers opleiding
geen
BO
AV
BV
nieuwkomers HO totaal
(n=575) (n=50) (n=52) (n=20) (n=25) (n=722)
geen
BO
AV
BV
HO totaal
(n=42) (n=125) (n=137) (n=110) (n=98) (n=512)
Spreekt thuis nl ja nee soms
14 38 48
16 34 50
10 40 50
15 45 40
20 40 40
14 38 48
7 52 40
18 32 50
20 32 47
21 34 45
27 35 39
20 35 46
Spreekt op straat nl ja nee soms
47 18 35
36 24 40
58 8 35
60 0 40
68 8 24
48 17 35
33 29 38
46 11 42
58 7 34
49 9 42
63 7 30
52 10 37
Leest nl krant ja nee soms
25 44 30
16 42 42
37 19 44
30 20 50
40 8 52
26 40 34
17 57 26
33 35 32
40 26 34
39 17 44
48 11 41
38 26 36
Kijkt nl tv zenders ja nee soms
56 9 35
52 14 34
60 2 38
55 0 45
60 8 32
56 9 35
55 17 29
69 7 24
72 6 22
67 8 25
69 2 29
68 7 25
BO AV BV HO
= = = =
basisonderwijs algemeen vormend middelbaar onderwijs beroepsgericht middelbaar onderwijs hoger onderwijs
123
Bijlage 4 – Taalvaardigheid naar opleidingsniveau
Opleiding
oudkomers geen BO AV BV HO totaal
geen BO
nieuwkomers AV BV WO totaal
Gesprek begrijpen ja nee soms
55 11 34
56 4 40
56 4 40
75 0 25
60 12 28
56 10 34
36 21 43
58 7 34
63 8 29
73 6 21
71 3 26
63 8 29
Radio/tv begrijpen ja nee soms
33 16 51
32 10 58
37 8 56
45 0 55
32 8 60
33 14 52
33 40 26
41 17 42
45 9 47
50 4 46
54 4 42
46 11 43
Vergaderen begrijpen ja nee soms
34 31 36
34 20 46
29 12 60
45 0 55
48 12 40
34 27 39
21 33 45
35 19 46
48 16 36
56 7 36
58 5 37
46 14 39
Korte teksten lezen ja nee soms
68 20 13
80 8 12
90 0 10
85 5 10
88 4 8
71 16 12
60 26 14
76 12 12
88 5 7
95 3 3
93 1 6
85 7 8
Kranten lezen ja nee soms
55 27 17
62 18 20
73 8 19
90 0 10
76 4 20
59 24 18
50 31 19
58 22 20
69 13 18
79 4 17
84 4 12
70 13 17
Zakelijke brieven lezen ja nee soms
30 44 26
24 36 40
40 21 38
45 15 40
60 12 28
32 40 28
38 57 5
32 34 34
47 18 34
53 8 39
69 3 28
48 20 31
50 23 27
56 18 26
48 10 42
55 5 40
48 12 40
50 21 29
33 31 36
49 18 33
56 14 30
65 8 27
71 7 21
57 14 29
63 14 23
66 10 24
67 12 21
85 10 5
68 0 32
64 13 23
52 26 21
58 14 28
68 10 22
74 6 20
72 7 20
66 11 23
55 24 21
52 18 30
65 4 31
65 5 30
88 4 8
57 21 22
48 33 19
54 23 23
66 12 21
70 8 22
76 9 15
64 15 21
Gesprek voeren met bekenden ja nee soms Persoonlijk gesprek voeren ja nee soms Telefonisch zaken regelen ja nee soms
124
Bijlage 5 – Taalgebruik naar arbeidsmarktpositie oudkomers Arbeidsmarktpositie
1
2
3
nieuwkomers 4
totaal
(n=334) (n=66) (n=172) (n=129) (n=701)
1
2
3
4
totaal
(n=177) (n=98) (n=170) (n=250) (n=497)
Spreekt thuis nl ja nee soms
9 42 49
23 29 48
22 33 45
12 37 50
14 38 48
16 36 48
16 40 44
30 28 42
12 42 46
21 34 45
Spreek op straat nl ja nee soms
39 20 41
56 12 32
71 9 20
41 19 40
49 16 35
49 13 38
57 7 36
58 8 34
44 6 50
53 9 37
Leest nl krant ja nee Soms
16 54 30
35 33 32
46 18 36
25 33 43
27 40 34
25 36 40
53 13 34
44 23 33
40 17 42
39 25 36
Kijkt nl tv zenders ja nee soms
51 10 39
67 5 29
69 6 25
51 9 40
57 8 35
66 9 25
64 4 32
74 6 21
73 2 25
69 6 25
1 = huisvrouw/-man 2 = in opleiding 3 = betaald werk 4 = uitkering
125
Bijlage 6 – Taalvaardigheid naar arbeidsmarktpositie oudkomers Arbeidsmarktpositie
1
Gesprek begrijpen? ja nee soms
nieuwkomers
2
3
4
totaal
1
2
3
4
totaal
44 11 45
68 12 20
77 5 19
53 10 37
56 10 35
56 7 37
65 6 29
72 7 21
62 8 31
64 7 29
Radio/tv begrijpen ja nee soms
19 18 63
52 15 33
53 5 41
36 13 50
34 14 52
34 19 46
49 7 44
58 4 38
44 8 48
46 10 43
Vergaderen begrijpen ja nee soms
20 36 44
52 17 32
58 13 29
31 28 41
34 27 39
32 23 45
59 7 34
58 9 33
44 10 46
47 14 39
Teksten lezen ja nee soms
64 24 12
79 14 8
87 6 8
71 11 19
72 16 12
80 11 8
91 3 6
85 5 9
94 0 6
86 6 8
Kranten lezen ja nee soms
49 34 17
71 14 15
77 8 15
59 21 20
60 23 17
60 20 20
76 5 19
76 12 12
81 2 17
71 12 17
Zakelijke brieven lezen ja nee soms
21 51 28
41 27 32
51 23 26
35 35 30
33 39 28
37 27 36
58 8 34
55 19 25
54 15 31
49 20 31
Gesprek voeren met bekenden ja nee soms
40 28 32
56 15 29
71 8 21
50 17 33
51 20 29
45 17 38
63 10 27
66 11 23
63 13 23
58 13 29
Persoonlijk gesprek voeren ja nee soms
56 18 26
73 9 18
79 7 14
65 7 28
65 12 23
56 16 28
79 4 17
72 10 18
67 6 27
67 11 22
Telef. zaken regelen ja nee soms
46 29 25
70 9 21
77 9 15
57 19 24
58 20 22
53 22 25
76 7 17
70 12 18
69 8 23
65 14 21
126
Bijlage 7 – Sociale contacten naar arbeidsmarktpositie oudkomers
nieuwkomers
Arbeidsmarktpositie
1
2
3
4
Contacten met nl’s? dagelijks wekelijks maandelijks bijna nooit
40 25 9 26
50 32 5 14
89 5 1 5
42 29 12 16
Problemen met taal? ja nee soms
43 11 46
29 20 52
20 33 47
Actief bij nl club? vaak regelmatig soms bijna nooit
1 4 26 69
6 8 24 62
Situatie beter door cursus? ja, veel ja, wel wat nauwelijks weet niet
25 46 16 14
56 30 8 6
totaal
1
2
3
4
totaal
53 22 7 18
43 25 8 24
67 17 4 11
87 6 2 5
44 29 6 21
63 17 5 15
36 18 47
35 19 47
36 16 48
16 19 64
24 26 49
27 29 44
27 22 51
7 6 34 52
6 5 33 55
4 5 29 62
2 7 25 67
3 4 34 59
3 4 23 71
4 6 35 56
3 5 27 65
34 37 15 14
22 41 19 18
30 41 15 14
33 45 9 14
52 32 11 5
39 33 16 12
42 33 15 10
40 37 12 11
127
Bijlage 8 – Taalgebruik naar etniciteit oudkomers Etniciteit
T
M
S/A
Afr
nieuwkomers Az
totaal
(n=218)(n=196) (n=44) (n=73) (n=73) (n=604)
T
M
S/A
Afr
Az
totaal
(n=112) (n=77) (n=39) (n=82) (n=74) (n=384)
Spreekt thuis nl ja nee soms
6 48 47
14 33 53
45 23 32
14 29 58
8 48 44
13 39 49
10 42 48
13 30 57
28 26 46
21 39 40
12 43 45
15 38 47
Spreekt op straat nl ja nee soms
24 30 46
39 21 39
70 5 25
75 3 22
73 3 25
44 19 37
23 21 56
43 13 44
72 8 21
59 7 34
54 7 39
46 12 42
Leest nl krant ja 16 nee 52 soms 33
19 55 27
61 16 23
36 22 42
32 27 41
24 44 32
20 50 30
31 30 39
59 15 26
38 15 48
35 24 41
33 30 37
Kijkt nl tv zenders ja nee soms
61 4 35
84 5 11
70 1 29
71 1 27
54 8 38
41 17 42
77 6 17
87 3 10
74 4 22
74 1 24
66 8 26
128
30 18 52
Bijlage 9 – Taalvaardigheid naar etniciteit oudkomers S/A Afr Az totaal
T
nieuwkomers M S/A Afr Az totaal
53 10 36
60 10 30
36 13 51
87 5 8
65 7 28
51 8 41
57 9 34
37 12 51
31 15 54
21 21 58
44 18 38
77 3 21
49 4 48
36 9 54
40 13 47
47 19 34
38 22 40
32 28 39
29 26 46
48 16 36
69 5 26
48 9 44
35 18 47
42 16 42
80 16 5
84 3 14
79 4 16
70 18 12
75 14 11
87 6 6
95 0 5
90 5 5
78 8 14
83 8 9
45 38 17
77 11 11
71 7 22
64 11 25
55 26 19
52 29 20
74 10 16
90 5 5
70 7 23
64 12 24
66 15 19
20 50 31
25 53 22
52 34 14
48 22 30
42 22 36
30 43 27
21 40 39
52 25 23
62 8 31
56 12 32
49 19 32
44 24 32
Gesprek bekenden voeren ja nee soms
44 22 34
43 33 24
70 11 18
60 11 29
45 18 37
48 23 29
46 14 39
51 22 27
77 13 10
70 10 21
39 18 43
54 15 31
Persoonlijk gesprek voeren ja nee soms
51 22 26
62 13 24
91 5 5
73 1 26
68 7 25
62 14 24
42 24 34
70 10 19
90 3 8
76 5 20
54 9 36
62 12 26
Telefonisch zaken regelen ja nee soms
47 31 22
46 29 26
80 5 16
70 8 22
70 10 21
54 23 23
38 32 30
68 16 17
85 0 15
76 6 18
62 18 20
61 17 22
Etniciteit
T
M
Gesprek begrijpen ja nee soms
55 13 32
44 14 42
77 5 18
56 4 40
55 4 41
Radio/tv berichten begrijpen ja nee soms
19 18 63
32 19 49
61 7 32
38 5 56
Vergaderen-begrijpen ja nee soms
26 30 44
26 36 38
61 14 25
Korte teksten lezen ja nee soms
73 17 10
57 30 13
Kranten lezen ja nee soms
52 29 19
Zakelijke brieven lezen ja nee soms
129
Bijlage 10 – Sociale contacten naar etniciteit oudkomers Etniciteit
nieuwkomers
T
M
S/A
Afr
Az totaal
Contact met nl’s? dagelijks wekelijks maandelijks bijna nooit
43 23 8 26
44 28 6 22
80 11 7 2
67 18 7 8
49 26 10 15
Problemen met taal? ja nee soms
44 14 42
37 14 48
11 52 36
27 25 48
Actief bij nl club? vaak regelmatig soms bijna nooit
3 0 27 70
4 5 22 68
7 11 45 36
Situatie beter door cursus? ja, veel ja, wel wat nauwelijks weet niet
21 40 24 14
24 45 16 14
20 43 20 16
130
T
M
S/A
Afr
Az totaal
50 24 7 20
54 21 4 21
56 13 4 27
67 13 5 15
68 18 4 10
54 22 7 18
59 18 5 19
34 14 52
36 18 46
41 12 47
39 17 44
3 64 33
17 24 59
27 14 59
29 21 50
4 5 47 44
1 10 27 62
4 4 29 63
0 1 14 85
4 6 27 62
0 10 41 49
4 6 34 56
1 1 28 69
2 4 27 67
42 40 4 14
33 37 8 22
26 42 17 15
30 38 18 13
32 47 13 8
36 41 10 13
52 35 6 6
41 32 12 15
38 39 13 11
Bijlage 11 – Overzicht aard werkzaamheden ex-cursisten Door ex-cursisten genoemde typen werkzaamheden. Bij de meest genoemde werkzaamheden is het aantal ex-cursisten vermeld dat dit werk doet, in percentage van het totaal aantal ex-cursisten dat betaald werk verricht (n=525). Bij de overige typen werkzaamheden ligt dit percentage meestal onder of rond 1 procent. De gegevens zijn afkomstig uit de 1e meting en geven de situatie een half jaar na afloop van de cursus weer. Bij de 2e meting, anderhalf jaar na de cursus, blijkt het algehele beeld wat betreft aard en niveau van werkzaamheden van de ex-cursisten weinig te zijn veranderd. 1. Sector land- en tuinbouw 11 medewerker tuinbouw, kassen, bloemen, veiling (8.8%) 12 tuinman, bloemisterij 2. Sector techniek 21 medewerker productie, fabriek (4.0%) 22 klusjesman 23 kleermaker, naaister, schoenmaker 24 lasser, fietsenmaker 25 reparatie/monteur auto, autospuiter, plaatwerker 26 reparatie/monteur elektra, installatietechniek 27 reparatie/monteur radio/tv, elektricien 28 reparatie/monteur witgoed,wasmachines 29 operator,laborant, medisch analist 3. Sector bouw, opslag, transport 31 medewerker magazijn, transport, heftruck, expeditie, postkamer, koerier (3.2%) 32 bouwarbeider (kabellegger, tegelzetter, vlechter, kraanmachinist) 33 loodgieter 34 schilder 35 timmerman 36 chauffeur (auto, taxi, vrachtwagen) 4. Sector administratie ed. 41 administratief medewerker kantoor, archief, balie e.d. (2,3%) 42 beveiliger, opsporing, stadswacht, toezichthouder, politie e.d. (3,2%) 43 secretaresse 131
44 computerprogrammeur, softwareontwikkelaar 45 accountant, bankier 46 projectmanager, leidinggevende 47 voorlichter, communicatie, pr 48 grafisch ontwerper 49 jurist 5. Sector horeca en detailhandel 51 medewerker hotel, restaurant, kantine, catering, keuken (4.4%) 52 medewerker winkel, vakken vullen, kassa, verkoper (2,3%) 53 kok 54 slager 55 restauranthouder 6. Sector zorg 61 medewerker thuiszorg 62 gastvrouw 63 bejaardenverzorgster/helpster 64 verpleegster 65 apothekers-/dokters-/voedingsassistente 66 activiteitenbegeleider (sport, spel, groepen), sociaal werkster, fysiotherapeut 67 arts 7. Sector persoonlijke dienstverlening 71 medewerker huishouding, huishoudelijke hulp, kamermeisje (2,5%) 72 medewerker schoonmaak (15,8%) 73 medewerker wasserij, witgoed, stomerij, linnenkamer (2,3%) 74 medewerker straatreiniging, afvalverwerking (1,9%) 75 kapper/masseur e.d. 8. Sector onderwijs 81 conciërge 82 klasse-assistent, kinderdagverblijf 83 leraar, docent 84 onderzoeker, professor 91 Ondernemer, eigen bedrijf
132
Indeling werkzaamheden naar niveau 1. Ongeschoold – diverse categorieën ‘medewerkers’ (tuinbouw, productie, magazijn, hotel, winkel, schoonmaak, thuiszorg 2. Elementair geschoold – beveiliger, conciërge, gastvrouw, kinderopvang, taxichauffeur 3. Lager geschoold – administratief medewerker, bejaardenverzorgster, bouwarbeider, klasse-assistent, kledingmaker, klusjesman, kapster, lasser, operator, rijwielhersteller, schilder, timmerman, tuinman 4. Middelbaar geschoold – activiteiten-begeleider, sociaal werkster, apothekers-, dokters-, voedingsassistenten, verpleegster, computerprogrammeur, kok, laborant, leidinggevende, loodgieter, diverse categorieën reparatie-/monteurswerk (auto, elektra, installatie, witgoed), operator, verpleegster, ondernemer 5. Hoger geschoold – accountant, leraar, wetenschappelijk medewerker, onderzoeker, jurist, arts
133
Bijlage 12 – Toelichting bij registratie intaketoets- en profieltoetsresultaten van oudkomers en nieuwkomers in het HSN-bestand Oudkomers Bij veel oudkomers zijn in het HSN-bestand geen intake- en profieltoets resultaten opgenomen. De meeste oudkomers hebben een taal-/inburgeringscursus in de wijk gedaan, bij voorbeeld in een buurtcentrum. Omdat de financieringsregeling van deze cursussen vóór 2005 anders in elkaar zat dan nu – middelen werden toegekend per persoon/per cursus, niet per toetsresultaat - is van veel oudkomers nooit een toetsresultaat geregistreerd. Verder heeft een deel van de oudkomers nooit een intaketoets gedaan, aan de ene kant omdat het indertijd nog niet gebruikelijk was om een intaketoets te doen, aan de andere kant omdat een deel van de oudkomers het Nederlands dermate slecht beheerste dat het intaketoetsresultaat op 0 zou uitkomen en een intaketoets weinig zinvol werd geacht. In de gevallen dat er wel een toetsresultaat geregistreerd is, is dat vaak alleen in het dossier gebeurd en zijn die gegevens niet digitaal ingevoerd. Veel in de dossiers geregistreerde toetsresultaten zijn vervolgens niet overgedragen naar Mondriaan of HSN. Die toetsresultaten zijn achteraf niet meer te traceren. In 2005 is door Mondriaan en HSN via een extra inhaalslag gepoogd om zoveel mogelijk toetsresultaten te achterhalen, maar dit is slechts ten dele gelukt. Vandaar dat er van een deel van de oudkomers wel een intaketoets en (iets vaker) een profieltoets is opgenomen in het bestand dat voor dit onderzoek is aangeleverd, maar dat van een groot deel van de oudkomers de toetsresultaten niet bekend zijn. Overigens wordt er momenteel aan gewerkt het digitale HSN-bestand op dit punt waar mogelijk verder te completeren. Nieuwkomers Ook bij de nieuwkomers ontbreken in een aantal gevallen intake- en profieltoets scores. Bij de nieuwkomers moet er in principe van iedereen een profieltoets resultaat bekend zijn. In het voor dit onderzoek aangeleverde bestand was echter een deel van de toetsen nog niet administratief afgehandeld, zodat deze in de registratie ontbreken. Daarnaast zitten er ook mensen in het bestand die geen programma gevolgd hebben of uitgevallen zijn voordat zij een profieltoets hebben gedaan. Vóór 2004 was het overigens niet verplicht voor de financiering van de rijksoverheid om een intaketoets te registreren in het bestand. Aangezien veel nieuwkomers die in 2004 van de cursus afkwamen, al in 2003 of nog eerder begonnen zijn aan de cursus, is van een deel van hen geen intaketoets resultaat digitaal geregistreerd. Van belang is verder dat bij veel nieuwkomers die niet of nauwelijks Nederlands spraken geen intaketoets is afgenomen, omdat het toetsresultaat toch op 0 zou zijn uitgekomen. Sinds begin 2004 is Mondriaan/HSN pas verplicht om zowel de profieltoets- als de intaketoets resultaten 134
van iedereen op te nemen in het bestand. Vandaar dat er meer profieltoets resultaten bekend zijn dan intaketoets resultaten. Tenslotte geldt dat bij een deel van de mensen geen intakescores bekend zijn omdat uitsluitend een profieltoets is afgenomen. Aangezien zij al goed Nederlands leken te spreken konden zij meteen de profieltoets maken. Als zij een score van 2 of hoger haalden op alle onderdelen van die toets, hoefden zij geen taalcursus meer te volgen. Streefniveau rijksoverheid Lange tijd heeft de rijksoverheid geen niveau vastgesteld dat gehaald moest worden door de inburgeraars. Er werd alleen als eis gemiddeld 600 uur cursus volgen gehanteerd. Om te zorgen dat de inburgeraars toch een toets deden, werd het inburgeringscertificaat ingesteld dat zij uitgereikt kregen als zij de profieltoets hadden gedaan (ongeacht het resultaat). Pas het laatste jaar is er sprake van dat het gewenste eindniveau eigenlijk niveau 2 zou moeten zijn, omdat dit als het minimale niveau van redzaamheid qua taal wordt gezien. Eigenlijk dient iedereen na afloop van de cursus op niveau 2 te zitten. Voor veel mensen blijkt dit na 600 uur echter niet het geval te zijn. Vandaar dat veel inburgeraars een verlengd programma krijgen aangeboden.
135
136