Handleiding studenten
Zorgstage Bachelorjaar 2 Collegejaar 2015-2016
Handleiding Zorgstage studenten Bachelorjaar 2 Collegejaar 2015-2016 Samengesteld door: mw. C. Kastelein, coördinator Zorgstage bachelorjaar 2 L.J.B. Harmeling, preventiemedewerker Afdeling ARBO en Milieu Onderwijskundige redactie: Dhr. M. Doets, Erasmus MC Desiderius School Productie: mw. W. van der Bent, Erasmus MC Desiderius School Contactpersonen: mw. C. Kastelein, coördinator Zorgstage bachelorjaar 2, voor inhoudelijke vragen. mw. M.G. Prochazka, voor logistieke vragen (
[email protected])
Naam student:
______________________
Studentnummer:
______________________
2015-2016 © Erasmus MC, Rotterdam Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Zorgstage
Inhoud
a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a
a a a
a a a
a a a
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10
Algemene informatie Inleiding 5 Doel van de Zorgstage 5 Leerdoelen 6 Vaardigheden en competenties 6 Beginvereisten 7 Voorbereiden en verantwoordelijkheden van de student 8 Inhoud Zorgstage 8 Begeleiding Zorgstage 9 Beoordeling Zorgstage 10 Evaluatie Zorgstage 11
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Opdrachten Het zorgproces van een zorgverlener 12 De professionele beroepshouding 14 Reflectie op de stage 15 Stageverslag 17
a a a
a a a
Bijlage 1 - Verpleegkundige en verzorgende handelingen 1.1 Verpleegkundige en verzorgende handelingen 19 1.2 Handelingschema’s van verpleegtechnische vaardigheden 35 Bijlage 2 - Preventie fysieke (over) belasting tijdens de zorg 1 Inleiding 51 2 Uitgangspunten voor de praktijk 52 3 De probleemaanpak 58 4 Praktijkregels 61 5 Verplaatsingstechniek 64 Bijlage 3 - Nationale beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgden
a a a
a a a
a a a
a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
1
Algemene informatie
1.1
Inleiding
5 / 72
De Zorgstage vindt plaats in bachelorjaar 2 van het curriculum Erasmusarts. De stage dient als kennismaking met de zorgvrager, het zorgproces, de Nederlandse gezondheidszorg en het werken in een multidisciplinair team op een verpleegafdeling / unit in een algemeen ziekenhuis, een universitair medisch centrum of een verpleeghuis. De stage omvat totaal 80 uur, waarvan 1 dagdeel gebruikt wordt voor de voorbereiding op de Zorgstage door middel van het volgen van twee VO’s; het VO Practicum Verpleegkunde en het VO Basale hygiëne. 72 uur wordt in de praktijk doorgebracht en 1 dagdeel wordt gebruikt voor het uitschrijven van de opdrachten in het stageverslag. De observaties ten behoeve van de opdrachten en de uitvoering van de opdrachten vinden plaats op de stageplaats. De opdrachten zijn opgenomen in deze handleiding. Na de definitieve indeling van de Zorgstageplaatsen door het Studiepunt Geneeskunde is het niet toegestaan om zelf een stageplaats te regelen of je af te melden voor de Zorgstage om later voor vrijstelling te zorgen. Studenten die na definitieve indeling toch zelf een stageplaats regelen of zich afmelden om later een verzoek voor vrijstelling in te dienen, hebben geen recht op de ECTS van de Zorgstage. De consequentie hiervan is dat deze studenten de Zorgstage moeten inhalen in het volgende studiejaar. Elke zorg- of verpleeginstelling heeft een eigen organisatiestructuur. Het is daarom niet mogelijk om een eenduidige terminologie te hanteren met betrekking tot de functies van werkbegeleider, stagebegeleider, praktijkbegeleider of stagebeoordelaar. Voor het leesgemak wordt in deze handleiding de term “begeleider “ gebruikt. Het is jouw verantwoordelijkheid om na te gaan wie jouw begeleider / beoordelaar is. Dit mag geen arts zijn, maar een verpleegkundige of verzorgende. Stagecontract/ stageovereenkomst en verzekeringen (WA) wordt geregeld door de instelling waar je stage gaat lopen. De Erasmus MC Desideriusschool geeft geen stagecontract af.
1.2
Doel van de Zorgstage
Het doel van de Zorgstage is een kennismaking met de directe patiëntenzorg verzorgd door een verpleegafdeling, waarbij specifiek wordt ingegaan op drie belangrijke aspecten van de praktijkvoering op een verpleegafdeling. Het gaat om het werken in een multidisciplinair team, het omgaan met en verzorgen van zorgvragers en patiënten, en het ontwikkelen van een professionele beroepshouding. Er wordt van je verwacht dat je het werken in een multidisciplinair team en alle processen die hiermee gepaard gaan, kunt beschrijven. Hiernaast leer je, door te observeren, hoe er wordt omgegaan met zorgvragers en krijg je een indruk wat een professionele beroepshouding is. Het is expliciet niet het doel van de Zorgstage om verpleegkundige taken over te nemen van het verpleegkundig personeel. Er wordt wel van je verwacht dat je meehelpt en samen met de verpleegkundige/verzorgende de basiszorg uitvoert bij de zorgvrager.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
6 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
1.3
Leerdoelen
Na het volgen van de Zorgstage kun je: 1 de directe patiëntenzorg op een verpleeg-/zorgafdeling omschrijven; 2 het werken in een multidisciplinair team rond een zorgvrager toelichten; 3 de algemene basiszorgvaardigheden onder begeleiding uitvoeren; 4 handelen vanuit een respectvolle professionele beroepshouding; 5 je sterke en zwakke punten over je functioneren tijdens de Zorgstage benoemen.
1.4
Vaardigheden en competenties
Tijdens de Zorgstage ga je leren algemene basiszorgvaardigheden uit te voeren. Deze zijn besproken en geoefend tijdens het voorbereidend VO Practicum Verpleegkunde. De algemene basiszorgvaardigheden die je zult leren uitvoeren staan beschreven in de opdrachten. Er is tijdens de Zorgstage ook ruimte voor persoonlijke en professionele reflectie. Hiertoe zul je reflecteren op je rol binnen het zorgproces, zowel in deze stage als in een toekomstige beroepsuitoefening. Tijdens het stagelopen en werken aan de opdrachten, werk je ook aan de ontwikkeling van een aantal competenties. Onderstaande competenties zijn belangrijk voor het goed kunnen functioneren op de stage en zijn zonder meer ook van toepassing in de loop van je verdere loopbaan. (Mondelinge) communicatie Ideeën en meningen aan anderen duidelijk maken, gebruikmakend van duidelijke taal, gebaren en non-verbale communicatie. Taal en terminologie aanpassen aan anderen. • Spreek duidelijk en verstaanbaar. • Praat rustig. • Spreek in begrijpelijke taal; gebruik geen vaktaal of leg vaktaal uit. • Gebruik intonatie en lichaamshouding ter ondersteuning van wat hij/zij wil zeggen. • Pas taalgebruik aan publiek aan. Initiatief Kansen signaleren en ernaar handelen. Liever uit zichzelf beginnen dan passief afwachten. • Vraag uit jezelf nadere informatie. • Grijp kansen. • Doe iets waar niet om gevraagd werd. • Handel in het algemeen anticiperend in plaats van afwachtend. • Initieer activiteiten. Luisteren Tonen belangrijke informatie op te pikken uit mondelinge mededelingen. Doorvragen; ingaan op reacties. • Vraag door op gegeven informatie. • Vraag opheldering, reden of oorzaak als wat de ander zegt niet duidelijk is. • Geef door gedrag en houding blijk van interesse voor wat de gesprekspartners inbrengen. • Geef anderen de ruimte om een mening of een idee in te brengen. • Laat de ander uitspreken. • Kom terug op wat eerder in het gesprek door anderen is gezegd.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
7 / 72
Leervermogen Nieuwe informatie en ideeën in zich opnemen en effectief toepassen. • Vraag anderen om een oordeel over je eigen functioneren en pas het daarbij geleerde vlot toe. • Pas het in trainingen geleerde juist toe. • Integreer nieuw verworven praktische kennis en inzichten uit andere vakgebieden in de eigen functie. • Trek lering uit eigen ervaringen. • Werk aan structurele verbetering van je prestaties. • Pas aanwijzingen ter verbetering van de effectiviteit van de werkprocessen op de werkplek toe. Maatschappelijk handelen Bewust zijn van de psychosociale, economische en biologische factoren die de gezondheid van cliënten, patiënten, specifieke doelgroepen en de populatie beïnvloeden. • Herkennen van signalen van zorgbehoefte op individueel en collectief niveau en hierop anticiperen. • Beoordelen van de invloed van maatschappelijke ontwikkelingen op de gezondheid(szorg).
1.5
Beginvereisten
Voordat je aan de Zorgstage kunt beginnen, dien je eerst: 1 het vaardigheidsonderwijs Consultvoering (CV) bachelorjaar 1 met goed gevolg te hebben afgesloten; 2 het VO Basale hygiëne uit themaweek Ba.2.A.7 te hebben gevolgd; 3 het VO Practicum Verpleegkunde uit themaweek Ba.2.A.8 te hebben gevolgd. Practicum Verpleegkunde Het Practicum Verpleegkunde vindt voorafgaand aan de Zorgstage plaats in de vorm van vaardigheidsonderwijs (VO) van 3 uur. Dit vaardigheidsonderwijs wordt gegeven door de Zorgacademie. In dit VO worden onderwerpen besproken en basisvaardigheden geoefend, die je tijdens je stage kunt tegenkomen. Het is een basisles waarin niet alle vaardigheden tot in detail worden aangeleerd. Vrijstelling Practicum Verpleegkunde Je krijgt vrijstelling voor het Practicum Verpleegkunde als je als medisch student werkzaam bent in een studententeam op een verpleegafdeling en je toestemming hebt gekregen om daar je zorgstage te lopen. Zie hiervoor verder de procedure en aanvragen “Zorgstage in een studententeam” op de website. Vaccinaties / screening Je krijgt in het 1e jaar de volledige Hepatitis B. vaccinatie + de titerbepaling. Het wordt sterk aangeraden om je te laten vaccineren. Het is ter bescherming van jezelf en de zorgvragers. Bij de meeste stageverlenende instellingen/afdelingen geldt dit als een verplichte vaccinatie (incl. titerbepaling). Indien je geen volledige Hep. B vaccinatie hebt gehad kan de afdeling je weigeren om stage te lopen. Zorg dat je een bewijs van vaccinatie en je titerbepaling hebt.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
8 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
Een Mantoux wordt voorafgaand aan de Zorgstageperiode van het 2e jaar aangeboden. Ook dit is raadzaam om te laten zetten. Een Mantoux is 6 maanden geldig. Mocht je een zelfgeregelde stage gaan lopen die later dan 6 maanden start, maak je een aparte afspraak met de vaccinatiepoli om je Mantoux op een later moment te zetten. Per instelling kunnen er daarnaast nog andere eisen zijn m.b.t. de vaccinaties/ screening. Mocht dit zo zijn dan zal de stageverlenende instelling voor de uitvoering hiervan te zorgen. De Erasmus MC Desideriusschool vervult hierin geen rol.
1.6 • •
• • • • •
Voorbereiding en verantwoordelijkheden van de student Iedere student is verplicht een geldige legitimatie bij zich te hebben tijdens de stage. Voorafgaand aan de Zorgstage wordt van je verwacht dat je de handleiding Zorgstage hebt bestudeerd, de opdrachten hebt doorgelezen en een planning hebt gemaakt. (zie verder bij stagewerkplan) Tijdens je stage zal je niet altijd met je begeleider samen werken. Vraag per dag na met welke begeleider je die dag meeloopt. Toon initiatief en stel je leergierig op. Bewaak je grenzen. Zeker in geval van verschillende begeleiders. Stel je op de hoogte van de geldende regels / procedures op de afdeling. Geef op tijd door als er problemen zijn op de stage. Mail dit naar het DCO voor contact met de coördinator Zorgstage:
Stagewerkplan • Je maakt voorafgaand aan de stage een kort stagewerkplan. Hierin verwerk je de stageopdrachten aangevuld met eventuele persoonlijke leerdoelen. Je beschrijft hoe en wanneer (tijdsplanning) je aan je opdrachten wil gaan werken. Beschrijf je beginsituatie en welke begeleiding je nodig verwacht te hebben tijdens de stage. Maak het zo concreet mogelijk. Je bespreekt je stagewerkplan tijdens het introductie-kennismakingsgesprek met je begeleider. In overleg met je begeleider wordt je stagewerkplan goedgekeurd of je past het zo nodig nog aan. Indien er problemen zijn tijdens de Zorgstage en je komt er niet uit met je begeleider, neem dan contact op met de coördinator Zorgstage via het DCO. (
[email protected]) Wacht hiermee niet tot na de stage of je beoordeling.
1.7 •
•
Inhoud Zorgstage Je draait 9 werkdagen (72 uur) mee op een zorgafdeling van een verpleeghuis, een algemeen ziekenhuis of een universitair medisch centrum. Maximaal 1 dag afwezig met geoorloofde reden. Langer afwezig = stage over! Je mag in deze periode dus geen ander (geneeskunde) onderwijs volgen. In geval van afwezigheid meld je je af volgens de geldende regels van de verpleegafdeling/unit. Bij ongeoorloofde afwezigheid dien je die dag(en) in te halen, in afstemming met je begeleider. Je loopt mee in de dagdienst van de zorgafdeling, beginnend met de overdracht van de nachtdienst (als dit van toepassing is op de afdeling). Tijdens de Zorgstage kan van je worden verwacht in wisselende diensten te werken (behalve nachtdienst). Dit is akkoord zolang dit in het belang van het behalen van de leerdoelen is en de begeleiding gegarandeerd is. Je loopt mee met de verpleegkundige / verzorgende, maar niet met de dienstdoende arts; het gaat in deze stage om de zorg. Je mag bijvoorbeeld wel de visite meelopen (van de verpleegkundige met de dienstdoende arts) of een ingreep of onderzoek meemaken, als de zorgvrager ondersteuning nodig heeft.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
• •
•
•
1.8
9 / 72
Je participeert in de activiteiten die op de zorgafdeling plaatsvinden (zoals het wassen van de zorgvrager, helpen met eten en meedoen met de groepsactiviteiten). Tijdens de Zorgstage is het beslist niet toegestaan om verpleegtechnische vaardigheden uit te voeren. Uitzondering hierop is het meten van de bloeddruk en tellen van de pols en ademhaling, waarbij de uitkomsten van de controles altijd getoond moet worden aan de verantwoordelijke verpleegkundige. Uiteraard is ook niet toegestaan om voorbehouden handelingen uit te voeren (medicijnen toedienen, venflon prikken, medicijnen per injectie toedienen, medicijnen per infuus toedienen en andere medisch lichamelijke handelingen). Naast het uitvoeren van praktijkopdrachten schrijf je een stageverslag. Zie hiervoor punt 2.4. Het stageverslag vormt naast de beoordeling van je houding en het uitvoeren van de praktijkopdrachten een belangrijk onderwerp tijdens het beoordelingsgesprek met de begeleider.
Begeleiding Zorgstage
Inleiding De leidinggevende/unithoofd van de afdeling is eindverantwoordelijk voor de stagebegeleiding en de praktijkbeoordeling. De beoordeling wordt vaak gedaan door de begeleider. Dit kan in overleg met de leidinggevende. De directe begeleiding tijdens de stage gebeurt bij voorkeur door een vaste begeleider zodat je een continuïteit in de begeleiding en beoordeling van de opdrachten hebt. Nu zal de begeleider niet elke dag aanwezig zijn, maar dan zal er iemand anders aangewezen worden die de begeleiding op zich neemt. Het is niet toegestaan dat je alleen/zonder toezicht handelingen uitvoert bij de patiënt. De begeleiding stelt zich op de hoogte van het doel en de inhoud van de stage en de opdrachten zoals beschreven in de handleiding. Gesprekken Er zullen verschillende gesprekken tussen jou en de begeleider plaatsvinden gedurende de Zorgstage: - een introductiegesprek (op de eerste dag) - een voortgangsgesprek (minimaal 1 keer tijdens de Zorgstage) - een beoordelingsgesprek (op de laatste dag) Daarnaast vraag je gedurende je hele Zorgstage feedback aan je begeleider. Introductie- of kennismakingsgesprek Doel Doel van het introductie- of kennismakingsgesprek is het bespreken van wederzijdse verwachtingen en het maken van concrete afspraken. Het eerste gesprek is ook het aangewezen moment om persoonlijke leerdoelen of andere bijzonderheden te bespreken. Bespreekpunten • de beginsituatie; • wat je wel en niet mag ten aanzien van verpleegkundig (technisch)handelen; • de wijze van begeleiding en afspraken hierover; • uitspreken wederzijdse verwachtingen; • het stagewerkplan; • planning van het voortgangsgesprek en beoordelingsgesprek; • afspraken over het inleveren van het stageverslag. Voortgangsgesprek Doel Doel van het voortgangsgesprek is het bespreken van de voortgang van de opdrachten alsmede het evalueren en het bijstellen en het begeleidingstraject.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
10 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
Bespreekpunten • je functioneren, je houding en je gedrag; • voortgang ten aanzien van je planning vanuit je stagewerkplan; • voortgang ten aanzien van je stageopdrachten; • de begeleiding. Beoordelingsgesprek Doel Doel van het beoordelingsgesprek is het afsluiten en beoordelen van de totale Zorgstageperiode. Bespreekpunten • je functioneren, je houding en je gedrag; • bespreking en beoordeling van het stageverslag waarin de opdrachten verwerkt zijn; • Bespreking en beoordeling van het uitvoeren van de vaardigheden uit de opdracht; • reflectie op de stage / ontwikkeling competenties; • Uitspreken van de eindbeoordeling van de Zorgstage aan de hand van het beoordelingsformulier (zie bijlage). Naar aanleiding van dit gesprek wordt het beoordelingsformulier ingevuld door de begeleider (beoordelaar) en ondertekend (voor gezien of akkoord) door de betrokkenen.
1.9
Beoordeling Zorgstage
Beoordelingsformulier Elke student die de Zorgstage loopt, is in het bezit van een beoordelingsformulier Zorgstage. Dit formulier wordt je toegestuurd via de mail. Je dient dit beoordelingsformulier mee te nemen naar het beoordelingsgesprek met je begeleider. Tijdens dit gesprek wordt het formulier ingevuld. Op het beoordelingsformulier staan drie categorieën genoemd: stageverslag, aanwezigheid/inzet en uitvoering van de opdrachten. Je wordt op al deze categorieën beoordeeld, en er wordt een eindoordeel afgegeven. Ook is er ruimte voor toelichting; zeker bij een onvoldoende is concrete toelichting van groot belang. Vraag hier dan ook expliciet om bij een onvoldoende beoordeling. Onvoldoende stage Indien de Zorgstage met een onvoldoende is beoordeeld, moet je de totale Zorgstage opnieuw doen. Bij een onvoldoende beoordeling meld je dit bij de coördinator Zorgstage via een mail naar het Studiepunt Geneeskunde. Het ingescande beoordelingsformulier meesturen. Onvoldoende stageverslag Is alleen het stageverslag onvoldoende, dan dient alleen het verslag opnieuw geschreven te worden. De begeleider beoordeelt het verslag. Hierover wordt tijdens het beoordelingsgesprek afspraken gemaakt over de verbeterpunten en de datum van inleveren, die wordt vermeld op je beoordelingsformulier bij de toelichting. In dit geval behoud je zelf het beoordelingsformulier totdat de beoordeling van de herkansing ook is afgetekend door je begeleider . NB. Het stageverslag mag maximaal één maal herzien worden binnen de gestelde termijn van 6 weken, na het afronden van de stage. Indien de beoordeling na herkansing nog steeds onvoldoende is zal je de Zorgstage volledig moeten herkansen.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
11 / 72
In overleg met de stageverlenende afdeling en de coördinator Zorgstage wordt gekeken of dit eventueel op dezelfde afdeling mogelijk is. Indien je het niet eens bent met de beoordeling moet je wel tekenen voor gezien. In dit geval maak je eerst met je begeleider afspraken voor de remediëring. Als je er met je begeleider niet uitkomt, kan er contact worden opgenomen met de coördinator van de Zorgstage. De coördinator van de Zorgstage bepaalt dan, na alle partijen gehoord te hebben, het vervolgtraject. Afhandeling beoordelingsformulier Je ondertekent samen met je begeleider het ingevulde beoordelingsformulier. Je levert dit in bij het Studiepunt Geneeskunde binnen 6 weken na het einde van de stage. De beoordelaar en jij houden beiden een kopie. Indien je een onvoldoende hebt gekregen zal er bij de herkansing van je Zorgstage een nieuw beoordelingsformulier ingevuld moeten worden. Studiepunten Het aantal ECTS bij een voldoende beoordeling van de Zorgstage is 2 ECTS.
1.10
Evaluatie Zorgstage
Na afloop van de Zorgstage ontvang je een uitnodiging voor een digitale evaluatie. Het invullen van het evaluatieformulier is de manier om jouw mening te geven over de Zorgstage. De evaluaties worden verwerkt en de feedback wordt meegenomen naar het volgende jaar om de Zorgstage te kunnen verbeteren.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
12 / 72
Opdracht 2.1
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
2
Opdrachten
2.1
Het zorgproces van een zorgvrager
correspondeert met leerdoel 1 & 2
Doel van de opdracht Om de juiste zorg te kunnen bieden is het van belang dat je de ziektebeelden kent welke de zorgvragers hebben. Hiermee kun je bepalen welke zorg iemand nodig heeft en kun je die ook in een plan zetten en gaan uitvoeren Deze opdracht bestaat uit twee deelopdrachten: een theoriedeel en een praktijkdeel. Het doel is om het totale zorgproces rondom een zorgvrager inzichtelijk te krijgen en uit te voeren. Deelopdracht 2.1.1: de theorie, kennis van de zorg 1 2 3 4 5 6 7 8
9
10 11 12
13
14
Je kiest in overleg met je begeleider een zorgvrager uit met een bepaald ziektebeeld. Je beschrijft de anatomie, fysiologie en pathologie van dit ziektebeeld. Je beschrijft de symptomen, stoornissen, beperkingen van deze zorgvrager in relatie tot het ziektebeeld. Je beschrijft het verloop en de prognose van het ziektebeeld. Je beschrijft de reden voor opname of verblijf op de specifieke afdeling van deze zorgvrager. Je beschrijft welke zorg er geboden wordt aan deze zorgvrager en waarom specifiek die zorg. Je beschrijft wat jouw aandeel in de zorg is geweest. Je beschrijft welke disciplines er ingeschakeld zijn/ kunnen worden bij deze zorgvrager en beschrijf wat hun aandeel is binnen de multidisciplinaire team wat de zorg levert bij die zorgvrager. Je beschrijft de overlegvormen die op de afdeling plaatsvinden in het kader van de zorg en de organisatie rondom de zorg. Welke overlegvormen, het doel, de aanwezigen en wat hun aandeel is en wie de regie heeft. Je beschrijft of en hoe het zelfmanagement van de patiënt gestimuleerd wordt. Je beschrijft de impact die de ziekte heeft voor de patiënt en diens naasten. Je beschrijft de preventie en GVO activiteiten die voor deze patiënt met dit ziektebeeld van toepassing zijn. Dit is bijvoorbeeld gericht op het voorkomen van complicaties. Dit ook beargumenteren. Je beschrijft of en welke vrijheidsbeperkende interventies (VBI) bij deze zorgvager worden gebruikt. Daarnaast beschrijf je in grote lijnen het VBI beleid op de afdeling en welke invloed dit heeft op de veiligheid / zorg voor de zorgvrager. Je beschrijft hoe de wettelijke veranderingen in de zorg en de maatschappelijke belangen al dan niet van invloed zijn op de huidige zorg voor de zorgvragers bij jou op de afdeling.
Beoordeling • Al deze punten verwerk je in het stageverslag zie 2.4 • De uitwerking dient voldoende theoretisch te zijn onderbouwd. • De uitwerking is een juiste weergave van de praktijk.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
13 / 72
Deelopdracht 2.1.2: de praktijk, uitvoeren van de zorg De volgende vaardigheden ga je in de praktijk uitvoeren. Dit kan voor een deel al gebeuren bij de zorgvrager die je hebt gekozen voor de theorieopdracht. Daarnaast kan het ook bij verschillende andere zorgvragers uitgevoerd worden, maar wel onder begeleiding/direct toezicht van je begeleider. Indien een bepaalde vaardigheid niet voorkomt op de afdeling bepaal je in overleg met je begeleider een vergelijkbare, alternatieve vaardigheid. Uit te voeren vaardigheden: 1 Ondersteunen en/of overnemen van de lichamelijke verzorging van een zorgvrager te weten: a een zorgvrager wassen op bed of aan de wastafel; b een zorgvrager begeleiden bij het douchen; c verzorgen van nagels, oren en eventueel make-up; d nat of droog scheren; e huidverzorging; f hulp bieden bij haren wassen en / of verzorgen; g hulp bieden bij tanden of gebit poetsen; h hulp bieden bij het aan- en uitkleden. 2 Plannen van de activiteiten m.b.t. de basiszorg. 3 Helpen bij eten en drinken / rondbrengen van de maaltijden en dergelijke. 4 Toepassen observatietechnieken te weten: a tellen van de polsslag; b tellen van de ademhaling en; c meten van de bloeddruk. (handmatig en elektronisch). 5 Bed opmaken. Leeg bed en met zorgvrager erin. 6 Po / urinaal geven/ begeleiden bij de toiletgang. 7 Zorgvragers verplaatsen in/uit bed. 8 Gebruik maken van hulpmiddelen bij transfer in/uit bed. (zoals glijzeil) N.B. niet zelfstandig gebruik maken van tilliften, maar altijd onder begeleiding van een bekwame collega. 9 Herkennen en activiteiten toepassen ter voorkomen van (bed)complicaties ten gevolgen van bedrust of langdurige inactiviteit, passiviteit, langdurige opnamen/verblijf.(afhankelijk van de zorgsetting). 10 Ondersteunen bij de mobiliteit van de zorgvrager. Zo mogelijk met gebruik van hulpmiddelen. 11 Initiatief nemen in het leggen van contact met de zorgvrager/ je beroepshouding als hulpverlener. Beoordeling De criteria voor het uitvoeren van deze vaardigheden uit 2.1.2 zijn: • Zoek de protocollen op van deze vaardigheden zoals ze gelden voor de afdeling. Indien die niet aanwezig zijn, bestudeer de achtergrond theorie. (b.v. uit deze handleiding, geef aan waar je de theorie vandaan hebt gehaald). • Je handelt volgens de geldende richtlijnen ( hygiëne, veiligheid, kostenbewust, milieu bewust) en protocollen. Denk hierbij ook aan de wet- en regelgeving. • Je voert onder begeleiding de vaardigheden uit bij de zorgvrager. • Je kunt uitleggen waarom je de vaardigheden op een bepaalde manier hebt uitgevoerd, waarbij je rekening houdt met de wensen/(on)mogelijkheden van de zorgvrager. • Je kunt de specifieke aandachtspunten bij de vaardigheden benoemen en je kan hiernaar handelen.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
14 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
•
• • •
•
2.2 Opdracht 2.2 correspondeert met leerdoelen 3 & 4
Bij het uitvoeren van observatietechnieken ( 4:a,b,c): • kunnen vertellen welke waardes normaal zijn, welke afwijkend en waarom dat zo is bij die zorgvrager. Je laat zien dat je bij het uitvoeren van de basiszorg een professionele houding hebt. Beargumenteer je handelen en je houding/gedrag. Vraag je begeleider om feedback bij het uitvoeren van de vaardigheden, waarbij naast bovengenoemde punten ook gelet wordt op: • lichaamshouding; • tiltechnieken. Je toont initiatief.
De professionele beroepshouding
Doel van de opdracht Je loopt stage om kennis te maken met het werk in een verpleeghuis of een verpleegafdeling in een ziekenhuis. Wat betekent dit nu voor jouw gedrag ten aanzien van het ontwikkelen van een juiste professionele beroepshouding? Is het wenselijk om je gedrag of gewoontes aan te passen of juist niet? Hoe ontwikkel je een juiste of professionele beroepshouding? Welke voorbeeldrollen zie je om je heen en wat "vertelt" de beroepscode? Dit zijn vragen waar je tijdens deze opdracht, maar ook de rest van je geneeskunde opleiding, mee te maken krijgt. Een professionele beroepshouding voor een verpleegkundige is in essentie niet anders dan de beroepshouding van een arts. Het doel van deze opdracht is dat je leert om je als een professionele beroepsbeoefenaar op te stellen met de daarbij behorende houding en gedrag en het belang ervan kunt verwoorden/beschrijven. Daarnaast leer je kritisch te kijken naar voorbeeldgedrag van collega’s. Uitvoering in de praktijk • In de bijlage vind je de nationale beroepscode voor verpleegkundigen en verzorgenden. Lees dit door voordat je de onderstaande opdracht uitvoert. • Praktijkopdracht Gedurende de Zorgstage ga je meelopen met verschillende zorgverleners. Vraag aan je begeleider om je te helpen bij deze opdracht. Kies in overleg met je begeleider een verpleegkundige(n)/verzorgende om deze opdracht bij uit te voeren. Observeer daarbij het volgende gedrag: • samenwerken; • inlevingsvermogen; • omgang met collega’s; • het tonen van respect; • hanteren van integriteit; • hanteren van het beroepsgeheim; • naleving van de beroepscode. • Beschrijf (met behulp van voorbeelden) welk gedrag je hebt geobserveerd en beargumenteer waarom jij vindt dat dit wel of niet bij een professionele beroepshouding hoort, gerelateerd aan de beroepscode. Beschrijf in je eigen woorden welke invloed dit voorbeeldgedrag heeft/zou kunnen hebben op je eigen gedrag, zowel positief als negatief. Wat waren voor jou de eye-openers en waarom?
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
15 / 72
Beoordeling Bij de beoordeling van opdracht 2.2 wordt gelet op: • je vaardigheid om de professionele beroepshouding van anderen en jezelf te observeren en verwoorden; • de criteria beschreven bij 2.4.
Opdracht 2.3
2.3
Reflectie op de stage
correspondeert met leerdoel 5
Doel van de opdracht In deze opdracht wordt een reflectieverslag verwacht van je eigen functioneren tijdens je stage. Reflectie is een bewust en weloverwogen proces van denken over en interpreteren van ervaringen met als doel het eigen handelen beter te leren doorgronden en hiervan te leren (Korthagen 1982). Het is de bedoeling dat je terugkijkt op je stage en stil staat bij je gemaakte keuzes om te bedenken hoe je gedrag werd ervaren door de zorgvragers en collega’s. Het gaat er om dat je vastlegt wat je geleerd hebt in bepaalde situaties en hoe je dit ervaren hebt. Dit deel van het verslag moet je dan ook in de ik-vorm schrijven. Evalueren versus reflecteren Tussen evalueren en reflecteren zit een verschil. Wanneer je evalueert, kijk je doelgericht terug op een bepaalde situatie of gebeurtenis. Hoe is het verlopen? Hoe heb je het aangepakt? Wat ging goed en wat zou je de volgende keer anders doen? Je evalueert hier met name de taak die je hebt uitgevoerd en je kijkt naar kwaliteit. Bij reflecteren ga je meer de diepte in. Zie het als een ijsberg in het water. Het topje dat er bovenuit steekt, is zichtbaar. Als je het over het topje van de ijsberg hebt, ben je aan het evalueren; je kijkt naar datgene wat direct zichtbaar is. Bij reflecteren duik je onder de waterlijn; je kijkt naar datgene wat niet direct zichtbaar is. Je stelt jezelf vragen als; hoe komt het dat ik reageer zoals ik doe? Waarom handel ik zo? Wat deed het met mij? Waar komt het vandaan? Reflecteren Door middel van reflectie: • Geef je in een terugblik aandacht aan denken, doen, willen en voelen van jezelf en van direct betrokkenen in je werkomgeving. • Blik je terug en spoor je daarin zelfstandig verbanden op en ontwikkel je daarop gebaseerde alternatieven. Je reflecteert bewust volgens de spiraal: nieuwe reflectie bouwt voort op de vorige reflectie. Je kan wat geleerd is van de reflectie ten aanzien van een concrete situatie generaliseren naar andere situaties, ook in de toekomst. Je zet op basis daarvan bewuste stappen in de eigen professionele ontwikkeling en reflecteert ook daarop.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
16 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
Een middel om gestructureerd te reflecteren is de reflectiecirkel van Korthagen. De methodiek van Korthagen pas je voornamelijk toe als je onder de loep wilt nemen hoe je beroepsmatig functioneert.
Bron: Korthagen & Vasalos, 2002
Het reflectieverslag In een reflectieverslag begin je vaak met een omschrijving van de situatie. Hierin probeer je voor de lezer duidelijk te maken hoe de situatie eruit zag. Waar speelde de situatie zich af? Wie waren erbij betrokken? Wat was de situatie? Zorg dat je dit zo helder mogelijk neerzet. Vertel in je situatiebeschrijving ook wat het probleem was waar je tegenaan liep. Hierna begin je met vertellen wat de situatie met je deed. Wat riep het bij je op? Hoe heb je gehandeld en waarom? Dan kom je bij een stukje transfer; ga kijken of je de situatie herkent. Ben je een soortgelijke situatie vaker tegengekomen en zo ja; wanneer? Waar komt het volgens jou vandaan? Kun je een centraal thema ontdekken? Ook kun je hier gaan analyseren hoe en waarom de situatie is ontstaan. Je kunt vervolgens bedenken hoe je dit een volgende keer aan zou kunnen pakken. Zou je dingen anders doen en zo ja; wat? Kortom: wat neem je je voor? Het doorlopen van de fasen uit de reflectiecirkel van Korthagen kun je doen met behulp van STARR-methode: Situatie Taak Actie Resultaat Reflectie (Transfer) Situatie Beschrijf de situatie. Wie waren de betrokkenen? Waar speelde het zich af? Waarover ging het precies? Wat was de aanleiding? Taak Wat was je taak in deze situatie? Wat was je rol, je functie? Wat moest je doen? Wat werd er van je verwacht? Wat was je doel of doelen? Wat was je voornemen? Wat was je actieplan? Actie Wat heb je werkelijk gedaan? Hoe heb je het aangepakt? Welke afwegingen hebben daarin op dat moment een rol gespeeld? Wat dacht je? Wat zei je? Wat voelde je? Wat zag je voor je? Wat was precies jouw aandeel of inbreng?
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Algemene informatie
17 / 72
Resultaat Wat was het gevolg van de actie bij jou, bij anderen? Wat was het gevolg op de sfeer in je team? Wat was het resultaat, effect (product en proces) van jouw aandeel in die situatie? Transfer (Reflectie) Hoe kijk je erop terug? Welke conclusies trek je hieruit? Wat heb je ervan geleerd? Wat ga je ermee doen?
Beoordeling • Het reflectieverslag voldoet aan de hierboven beschreven punten en is geschreven in de ik-vorm (met onder andere je sterke en zwakke punten); Hierbij wordt ook gelet op: • Hoe scherp heb je jezelf geanalyseerd? • Hoe eerlijk ben je geweest? • Heb je zowel benoemd wat goed ging als wat fout ging? • Ben je niets belangrijks vergeten? (zoals de begeleiding) • De criteria beschreven bij 2.4.
2.4
Stageverslag
Tijdens het introductiegesprek spreek je met je begeleider af wanneer het stageverslag ingeleverd wordt. Dit is in ieder geval vóór het beoordelingsgesprek. Tijdens het voortgangsgesprek bespreek je onder andere de voortgang van de opdrachten en je verslag. Je kunt de gegeven feedback dan nog verwerken voor het definitieve verslag. Je stageverslag is een belangrijk onderdeel van je beoordelingsgesprek. De beoordeling van het verslag vindt dus alleen plaats op de stage afdeling door je begeleider / beoordelaar. Het hoeft niet ingeleverd te worden. Je bewaart een kopie van het verslag zelf.
Het stageverslag is opgebouwd uit de volgende opdrachten: • Opdracht 2.1.1: Het zorgproces aan de hand van een casus (theoriedeel) • Opdracht 2.2: De professionele beroepshouding (beschrijvend deel) • Opdracht 2.3: Reflectie gehele stage (geschreven in de ik-vorm) Criteria voor het stageverslag • maximaal 10 A4 • correcte spelling en taalgebruik • duidelijk en helder geschreven in schrijftaal en geen spreektaal • verzorgde lay-out • moet op waarheid berusten • rekening houden met de privacy van de patiënt
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 - Algemene informatie - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 1.1
Verpleegkundige en verzorgende handelingen a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a
Auteur Mw. C.J.M. Suykerbuyk
In deze bijlage worden de meest voorkomende handelingen beschreven die je zult gaan uitvoeren in de dagelijkse werkzaamheden op de verpleegafdelingen of eigen werksituatie. De volgende handelingen komen aan bod: • • •
1
Handelingen ten aanzien van lichaam en uiterlijk: huidverzorging, aan- en uitkleden. Handelingen met betrekking tot de spijsvertering en voeding: hulp bij eten en drinken, hulp bij braken. Handelingen bij de uitscheiding: het geven van een po en urinaal.
Lichaam en uiterlijk
Persoonlijke hygiëne kan gedefinieerd worden als een techniek, een methode om de gezondheid van de mens te stimuleren en te behouden. Onder persoonlijke lichamelijke hygiëne verstaat men de zorg die ieder mens aan zijn lichaam besteedt. Deze zorg kan onafhankelijk van anderen worden uitgevoerd en vormt een integraal onderdeel van het zelfzorgpatroon van de mens. In verpleegsituaties wordt dan ook op het vlak van de hygiënische verzorging vaak van ‘zelfzorgtekorten als gevolg van gezondheidsproblemen’ gesproken. De verhouding tussen de ‘geestelijke’ en ‘lichamelijke’ hygiëne bepaalt, met de psychosociale aspecten, de mate van welbevinden van de mens. In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de basistechnieken (basiszorg) die van toepassing zijn op de verzorging van de huid, het haar, de nagels en het gebit. Het verlenen van basiszorg is vaak een goede gelegenheid de patiënt te observeren en met hem een gesprek aan te gaan. Immers, de basiszorg behoort tot het algemene gedrag van iedere patiënt en is daarom minder beladen dan andere vormen van hulpverlening.
1.1
De patiënt wassen en baden
In de meeste ziekenhuizen en verpleeghuizen bestaan vaste regels voor de belangrijkste handelingen bij de lichamelijke verzorging van de patiënt. Deze verzorging kan bestaan uit een dagelijkse wasbeurt op bed, in bad, aan de wastafel of onder de douche. De keuze is afhankelijk van de situatie waarin de patiënt verkeert. Door de basisprincipes te hanteren en tegelijk rekening te houden met de gewoonten en (schaamte)gevoelens van de patiënt kan men zo veel mogelijk tegemoetkomen aan de persoonlijke wensen en behoeften van de patiënt. 2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
20 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 /Bijlage 1
Er zijn verschillende redenen aan te geven waarom de patiënt ook tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis aangespoord wordt tot persoonlijke hygiëne: • • •
de huid wordt gezond en intact gehouden door hem te reinigen en door de bloeddoorstroming te bevorderen; het voorkomt infecties; het is een observatiemoment voor de algehele conditie in relatie tot de conditie van de huid.
1.2
Decubitus
Decubitus (‘doorliggen’) is een degeneratieve verandering van de huid die optreedt in de weefsels tussen opperhuid en botlaag. Deze verandering wordt veroorzaakt door langdurige druk en/of schuifkrachten die op het weefsel worden uitgeoefend. De arteriolen die mede als functie hebben de weefsels te voeden, worden afgeklemd of dichtgedrukt. Dit kan in het ernstigste geval leiden tot weefselversterf. Decubitus kan ontstaan op elke plaats waar een bot dicht onder het lichaamsoppervlak ligt. Het meest frequent ontstaat decubitus op de plaatsen, aangegeven in onderstaande afbeelding. Bron: Werkboek preventie fysieke belasting, product van het arboconvenant Academische Ziekenhuizen 2001 - 2004
1.2.1
Decubituspreventie
Patiënten die het bed moeten houden, kunnen bij gebrek aan maatregelen gemakkelijk decubitus krijgen. Preventie is dan ook noodzakelijk. Patiënten met neurologische afwijkingen, bejaarde patiënten en zeer magere patiënten lopen de meeste kans op decubitus. Decubitus kan ontstaan bij elke patiënt die gedurende lange tijd in bed ligt, maar veel hangt af van de voedingstoestand, van huidtype en van de algehele gezondheidstoestand. Er bestaat een zeer grote verscheidenheid aan preventieve maatregelen. De meest voorkomende preventieve maatregelen zijn: 1
Verandering van houding De patiënt dient elke twee tot vier uur te worden gedraaid. Hiervoor moet hij eerst voorzichtig worden opgetild. Schuiven over de ondergrond moet worden voorkomen. De ondergrond moet glad blijven bij het innemen van de nieuwe houding. De houding moet zo zijn dat er geen druk wordt uitgeoefend op de gevoelige plekken. Bij een overgevoelige huid dient men eerder te wisselen van houding. De plaatselijke druk kan men sterk verminderen door het gebruik van sponsringen, geprepareerde schapenvachten, watermatrassen en luchtkussens. Om het gewicht van het beddengoed weg te nemen, kan men dekenbogen gebruiken, in verschillende vormen.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 1
21 / 72
2
Volwaardige voeding Blijvend weefselherstel heeft goede voeding nodig, vooral eiwitten en vitaminen. Er bestaan speciale diëten waarmee men in bepaalde gevallen (bij patiënten met verhoogd risico) de voedingstoestand sneller kan verbeteren teneinde de kans op decubitus te beperken.
3
Beddengoed De lakens en dekens dienen glad, schoon, fris, droog en vrij van kruimels en dergelijke te zijn.
4
Gebruik van hulpmiddelen Het geven en verwijderen van bijvoorbeeld een po dient bij patiënten met een verhoogde kans op decubitus nog voorzichtiger te gebeuren dan normaal. Bij incontinentie kunnen urine en faeces worden opgevangen met een catheter of anderszins, afhankelijk van het risico voor het ontstaan van decubitus. Men zal hiertoe niet gemakkelijk besluiten gezien de complicaties die mogelijk zijn wanneer iemand een catheter heeft.
5
Bloedsomloop Massage van drukplaatsen kan bijdragen tot verbetering van de bloeddoorstroming als gevolg van prikkeling van de vaatwand. De massage kan het beste worden uitgevoerd met behulp van een glad zacht poeder of een crème. Een optimaal effect wordt verkregen als men met de hand vanuit een ontspannen pols de gekwetste plek beklopt. Met de vingertoppen worden kleine krachtige frequente drukimpulsen op de aangedane plaats uitgeoefend. De discussie over de effectiviteit van het zogenaamde wrijven is nog steeds gaande en er bestaan ook uitgesproken tegenstanders (wegens mogelijkheid van beschadiging door de schuifkracht).
1.3
Mondhygiëne
De mondverzorging vormt een onderdeel van de dagelijkse verzorging van de mens. Mondverzorging bestaat uit het borstelen van het gebit en het tandvlees en het reinigen van de mondholte. Kleine kinderen, oudere mensen en bepaalde categorieën patiënten hebben hierbij vaak hulp nodig. Jouw hulp kan variëren van het aanreiken van een glas water tot het volledig verzorgen van de mond. Het doel daarvan is het: • • • • •
verwijderen van voedselresten op en tussen tanden en kiezen verwijderen van plaque voorkomen van slechte adem voorkomen van infecties en cariës bevorderen van het algemeen welbevinden van de patiënt
Normaal gesproken wordt het gebit driemaal daags gereinigd en bij voorkeur na elke maaltijd. De frequentie van de mondverzorging is verder afhankelijk van de situatie waarin de patiënt zich bevindt en de wensen van de patiënt. Bij het borstelen van het kunstgebit gelden enkele belangrijke aandachtspunten: • • •
houd het gebit tijdens het poetsen laag boven de wasbak. Indien u het plotseling zou laten vallen is de kans op breken kleiner; indien u het gebit van de patiënt meeneemt om te poetsen, doe dit dan direct; naast het feit dat de patiënt snel zijn gebit weer terug wil is het van belang dat het gebit niet wordt verwisseld met die van een andere patiënt.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
22 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 /Bijlage 1
1.4
Hulp bij aan en uitkleden
In onze cultuur heeft kleding iets te maken met lichaamsbescherming, verhulling, accentuering, verfraaiing en status. Wanneer men zijn kleding aflegt, legt men tevens iets af van de wereld, die in de kleding wordt uitgedrukt. Het kan de mens verwarren en beschamen, wanneer anderen bij dit ontkleden aanwezig zijn. Niet de naaktheid zélf beschaamt, maar het verlies van de waardigheid en intimiteit, die in onze cultuur zo nauw is verbonden met lichamelijkheid en lichamelijke functies. Dit gevoel, de waardigheid en intimiteit te verliezen, zal bij verschillende zieken anders worden beleefd. Als de zieke de kleding het sterkst ervaart als een verhulling, doordat bijvoorbeeld een lichaamsgebrek moet worden gemaskeerd, dan zal het uitkleden voor hem iets anders betekenen dan voor de sportman, die binnenwipt voor een gezondheidsonderzoek. Het is de blik van de ander die men vreest en die men erger vreest naarmate men vermoedt dat het naakte lichaam aan waardigheid verliest. Als je de patiënt behulpzaam moet zijn bij het uitkleden, kun je veel doen om de verlegenheid van de patiënt te voorkomen of te overwinnen. Wanneer de patiënt zijn colbertje voor pyjama en huispantoffels heeft verwisseld, wordt het hem eerst goed duidelijk dat hij ‘ziek’ is. De kledingstukken worden in de kast gehangen. Het aantrekken van het nachtgoed, al verschilt het onderling nog zo sterk in vorm en kleur, voelt de patiënt aan als een soort uniformering, een inlijving bij het instituut, zoals men dit bijvoorbeeld kent in kazernes. Indien het medisch verantwoord is, laat de ‘doe-het-zelvers’ dan hun gang gaan. Een bepaalde categorie kan zichzelf volledig helpen; bij anderen gaat het wat moeilijker, vooral als het bukken en reiken niet gemakkelijk gaat. Laat de patiënt dan niet tobben onder het voorwendsel dat de onafhankelijkheid moet worden gestimuleerd. De patiënt wordt te vermoeid en krijgt bovendien de indruk aan zijn lot te worden overgelaten. Help bij de kledingstukken waar de patiënt moeite mee heeft.
2
Houding en beweging
2.1
De patiënt in verschillende houdingen leggen
Een goede lichaamshouding is vooral belangrijk voor patiënten die bedrust moeten houden. De lichaamshouding in bed wordt bepaald door vele factoren die samenhangen met ziekte of handicap en behandeling. Vaak schrijft de arts een bepaalde houding voor. Je zult altijd samen met de patiënt moeten ontdekken hoe een bepaalde houding het prettigst te bereiken is. Om anderen in een goede houding te kunnen brengen, maar ook om het belang ervan goed te kunnen uitleggen, is het van groot belang dat je goed op je eigen houding let. Een juiste houding van de patiënt in bed kent velerlei doelstellingen: • voorkomen van bedrustcomplicaties, decubitus, spieratrofie; • longcomplicaties, defecatieproblemen, trombose en contracturen; • zo goed mogelijk laten functioneren van ademhaling en bloedcirculatie; • voorkomen of verzachten van pijn; • bevorderen van een gevoel van welbevinden. De patiënt kan in een aantal houdingen in bed worden gelegd. Dit is vaak afhankelijk van de behandelingswijze. De meest voorkomende houdingen zijn:
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 1
2.1.1
23 / 72
Halfzittend
Het doel van deze houding is het gemakkelijker maken van eten, lezen en andere bezigheden. Tevens kan het de ademhaling verlichten en geeft het een grotere bewegingsvrijheid in bed. Bron: Werkboek preventie fysieke belasting, product van het arboconvenant Academische Ziekenhuizen 2001 – 2004
2.1.2
Op de buik
De houding wordt toegepast bij het voorkomen van decubitus; het ontlasten van de wervelkolom, het corrigeren van afwijkingen (bijvoorbeeld contracturen ) en het sparen van operatiewonden en/of decubituswonden.
2.2
De patiënt verplaatsen in bed
Het verplaatsen van de patiënt in bed betekent soms dat je kunt volstaan met het ondersteunen of instrueren van de patiënt, maar kan ook betekenen dat je de patiënt, omdat die zelf niets kan of mag, samen met een collega moet verplaatsen. Van groot belang is de patiënt grotendeels te laten bepalen hoe hij verplaatst wil worden en welke houding dan voor hem het prettigst of het minst pijnlijk is. De patiënt kan op verschillende manieren verplaatst worden.
2.2.1
Van onder naar boven
Hier bestaan verschillende methoden voor: 1
Kruiwagen- of orthodoxe methode Hiervoor zijn twee hulpverleneres nodig. De ene brengt zijn armen onder het lichaam van de patiënt (borst-stuit) en doet verder niets (is 'kruiwagen). De ander pakt de handen van zijn collega, gebruikt zijn eigen lichaam als hefboom en beiden 'zwaaien', na aftellen, vanuit de bovenbenen de patiënt (kin op de borst) omhoog.
2
Australische methode De patiënt is hierbij 'passief'. Ook deze methode wordt uitgevoerd door twee hulpverleners. Beiden leggen hun handen onder de bovenbenen van de patiënt tegen de stuit aan en plaatsen hun schouders en hoofd tegen de zijkant en rug van de patiënt. De 'vrije' handen worden tegen de stuit gelegd om het gewicht van de patiënt in balans te houden. Na aftellen wordt de patiënt omhoog getild.
3
Schaarmethode De patiënt is bij deze methode 'actief'. Twee hulpverleners brengen de patiënt in een zittende houding. Beiden brengen de kop van hun schouders in de okselholte van de patiënt en houden met een hand de bedrand vast. De andere hand rust op het hoofdeinde van het bed. Na aftellen zetten zij een beweging naar achter in. De patiënt hangt als het ware tussen de hulpverleners in en zet zichzelf met de voeten af.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
24 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 /Bijlage 1
2.2.2
Van het midden naar de zijkant
Ook hier bestaan verschillende methoden: 1
Verplaatsen door één hulpverlener Je maakt gebruik van de mogelijkheid dat je de patiënt per 'onderdeel' kan verplaatsen en van het feit dat je de patiënt mag schuiven. Je schuift voeten en benen naar je toe, daarna de heup en tenslotte de romp en het hoofd. Je moet goed op je positie letten en steeds recht voor het te verplaatsen lichaamsgedeelte staan. Als je de patiënt op zijn zij op de zijkant van het bed wil leggen, dan kan dat met behulp van de 'stabiele zijligging'. Door armen en been van de patiënt over elkaar heen en het hoofd opzij te leggen kun je de patiënt langzaam naar je toedraaien door de handen achter de schouders en heup te plaatsen.
2
Verplaatsen door twee hulpverleners Beiden brengen hun armen onder de patiënt en wel onder: • hoofd/schouder: hulpverlener 1 de linkerarm • middenrif/armen: hulpverlener 1 de rechterarm • stuit: hulpverlener 2 de linkerarm • bovenbenen: hulpverlener 2 de rechter arm Na aftellen trekken de hulpverleners de patiënt naar zich toe door zich af te zetten op de rechtervoet en naar achteren te gaan met het lichaam steunend op de linker voet.
3
2.3
Verplaatsen met een steeklaken (een extra stuk laken dat ligt onder de stuit van de patiënt) Ook deze handeling wordt door twee hulpverleners uitgevoerd. Zij maken de patiënt 'smal'; het steeklaken wordt losgemaakt en om schouder en stuit van de patiënt gelegd. Eén hulpverlener pakt het steeklaken dicht bij het lichaam van de patiënt vast. De tweede hulpverlener helpt mee door met lichte druk de patiënt van zich af te wentelen. Men kan het steeklaken natuurlijk ook allebei dicht bij de patiënt vastpakken en gebruiken als een hangmat om de patiënt daarmee, licht opgetild, te verschuiven of verleggen naar de zijkant.
Helpen bij het eten en drinken
Bij gedesoriënteerde of depressieve patiënten, patiënten met verlammingen of gewrichtsstijfheid en bij blinde patiënten, kan het nodig zijn de patiënt te helpen bij het eten en drinken. Je hulp hangt dan af van de mate waarin de patiënt zelf nog iets kan. De hulp kan variëren van het opdienen van een maaltijd tot het eten geven aan een patiënt. Hulp moet zo verantwoord en tegelijk zo snel mogelijk worden verminderd, omdat patiënten het meestal verschrikkelijk vinden 'als een kind’ te worden behandeld. Je moet je realiseren dat iemands eetlust bij ziekte veel minder kan zijn. Bij het helpen bij eten en drinken gaat het voornamelijk om: • de patiënt te helpen de gewenste/noodzakelijke hoeveelheid voeding en vocht op te nemen; • het gevoel van welbevinden te bevorderen en zijn gevoel van eigenwaarde in stand te houden door je manier van handelen; • de patiënt te stimuleren zijn mate van zelfzorg te vergroten.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 1
25 / 72
Een geduldige en positieve benadering heeft een gunstig en stimulerend effect op de patiënt en op zijn eetlust. Tijdens het helpen van een patiënt zit je als hulpverlener naast het bed. Voorts zijn de volgende aandachtspunten van belang: • •
• • • • •
3
Bied de patiënt de gelegenheid te bidden voor en na de maaltijd. Stem je hulp af op de patiënt, vooral qua tempo en hoeveelheid. Voorkom een knoeiboel, opdat de patiënt zich niet nog meer als 'kind' behandeld hoeft te voelen. Bij het helpen drinken is het verstandig kleine slokjes te geven en vooraf te controleren of het vocht niet te warm is. Let goed op reacties van de patiënt en op eventuele complicaties. Zorg voor voldoende tijd en ruim na beëindiging van de maaltijd het servies enzovoort zo snel mogelijk op. Geef de patiënt gelegenheid zich op te frissen. Vul, indien voorgeschreven, de vocht- en voedingsbalans in. Evalueer de methode en het resultaat van deze handeling met de patiënt, en noteer deze met eventuele bijzonderheden.
Uitscheiding
De zorg met betrekking tot de excreta van de patiënt vormt een belangrijke taak van de hulpverlener op vele afdelingen binnen het ziekenhuis. De verzameling van de gegevens verschaft de arts vaak veel informatie bij het stellen van de diagnose. Ook is het mogelijk door deze gegevens het effect te bepalen van een door de arts ingestelde therapie. Het is daarom ook zeker in het belang van de patiënt, dat je die handelingen met zorg en begrip uitvoert. De uitleg over het hoe en waarom van deze handelingen moet zeer zeker aan de patiënt worden gegeven, want in vele gevallen is deze graag op de hoogte van de dingen die aan hem of om hem heen gebeuren. Hij zal door deze duidelijkheid rustiger worden en gemotiveerd zijn om aan het doen slagen van deze handelingen mee te werken.
3.1
Urine
Urine is een uitscheidingsproduct van de nieren en bevat o.a. water, ureum, kreatinine, urinezuur, urochroom en diverse zouten. Ook de afvoer van afbraakproducten van vele medicamenten vindt via de nieren plaats. Buiten deze normaal voorkomende bestanddelen kunnen bij ziekteprocessen velerlei andere stoffen in de urine voorkomen zoals: • • • • •
eiwitten bij bepaalde nierafwijkingen; glucose en aceton bij diabetes patiënten; bilirubine bij leverprocessen; bacteriën en leukocyten bij urineweginfecties; erytrocyten bij bloedingen in nieren en urinewegen.
Het is voor de mens van vitaal belang dat de afvalproducten van de stofwisseling via de nieren uit het lichaam worden verwijderd. Wanneer dit niet gebeurt, blijven deze voor het lichaam giftige stoffen circuleren en ontstaat een levensbedreigende situatie: uremie.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
26 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 /Bijlage 1
Wat kun je aan de urine en het urineren observeren? •
De hoeveelheid urine die per 24 uur wordt geloosd Onder normale omstandigheden loost de gemiddelde volwassene per 24 uur ongeveer 1000-2000 mi urine. Bij kinderen ligt de hoeveelheid lager. De urineproductie hangt nauw samen met de hoeveelheid opgenomen vocht, het dieet, de hoeveelheid vocht die op andere wijzen worden uitgescheiden (transpireren, faeces, braken) en de nierfunctie. Door verschillende orgaanziekten o.a. van nieren, hart, alvleesklier en endocriene klieren kan de hoeveelheid urine sterk van het normale afwijken. Ook medicijnen kunnen de urineproductie beïnvloeden. Als een abnormaal grote hoeveelheid urine wordt geloosd, spreekt men van polyurie. Wanneer per etmaal weinig urine wordt uitgescheiden, spreekt men van oligurie. Als er geen urine wordt gevormd noemt men dit anurie. Wanneer men vermoedt dat de urineproductie van de patiënt afwijkend is, dan kan men dit controleren met behulp van een vochtbalans. Zowel de vochtopname als het vochtverlies moeten dan gedurende 24 uur nauwkeurig op de vochtlijst worden genoteerd. Als aan de hand van de vochtbalans wordt geconstateerd dat de urineproductie van de patiënt afwijkt van de normale hoeveelheid, moet dit duidelijk worden gerapporteerd.
•
De frequentie van de mictie en de hoeveelheid van iedere portie afzonderlijk De frequentie kan van persoon tot persoon verschillen. In normale gevallen urineert men ongeveer 4-6 maal per dag. Het kan voorkomen dat iemand veelvuldig urineert. Deze hogere frequentie kan men bijvoorbeeld zien optreden bij nervositeit, blaasontsteking, zwangeren en na het toedienen van bepaalde medicamenten (diuretica). Het kan dan van belang zijn te weten of de hoeveelheid urine per lozing veel of weinig is. ‘s Nachts hebben de meeste mensen geen aandrang tot urineren. Wanneer dit wel voorkomt spreekt men van nycturie. Dit kan het gevolg zijn van bovengenoemde factoren of van harten nierziekten. Veel drinken van bier, alcohol of frisdranken gedurende de avonduren kan ook bij gezonde mensen nycturie veroorzaken. Als de patiënt 's nachts om een po of urinaal vraagt, kan het ook best zijn, dat hij alleen maar graag even aanspraak wil hebben. Dit ronduit bekennen is vaak moeilijker dan het vragen om een po.
•
De kleur van de urine De kleur van de urine is normaliter lichtgeel. Afwijkende kleuren ziet men nogal eens. Dit hangt af van de concentratie van de urine, de hoeveelheid en aard van de kleurstoffen, van vaste stoffen en eventuele bijmengingen en werkingen van bepaalde medicamenten en voedingsmiddelen. Voorbeelden van afwijkingen van de normale kleur: • • • •
bruin: door galkleurstoffen rood: door bloedverlies via urinewegen en na gebruik van bepaalde voedingsmiddelen zoals bietjes en zuurtjes bruinrood (Bourgogne rood): door aanwezigheid van porfyrine (afbraakproduct van hemoglobine) blauw: na inspuiting met methyleen blauw. Dit is een kleurstof die intraveneus wordt toegediend om b.v. fistels op te sporen
De kleur van de urine kan soms goede informatie verschaffen. Wanneer je een typische kleurverandering observeert moet je dit rapporteren.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 1
•
De helderheid Vers geloosde urine is normaal volkomen helder en doorzichtig. Troebele urine of bezinksel in de urine kan wijzen op een ziekte, maar kan ook van onschuldige aard zijn. Troebele urine kan worden veroorzaakt door: • • •
•
27 / 72
Neerslag van zouten. Deze neerslag treedt pas op als de urine enige tijd wordt bewaard. Inwerking van bacteriën. Alleen per catheter verkregen urine bevat geen bacteriën. Normaal geloosde urine bevat altijd bacteriën. Bij ontsteking van de blaas of het nierbekken ziet men bij lozing troebele urine die door de leukocyten wordt veroorzaakt.
De geur Vers geloosde urine heeft meestal geen onaangename geur. Wanneer de urine enige tijd staat, kan onder invloed van bacteriën een ammoniaklucht ontstaan. Als deze ammoniaklucht direct na de lozing bestaat, betekent dit, dat de invloed van de bacteriën al in de urinewegen is begonnen. Dit kan op een urineweginfectie wijzen. Het is daarom noodzakelijk deze observatie direct te rapporteren. Urine kan een acetonlucht verspreiden. Dit kan men onder andere observeren bij: • •
sterk ontregelde diabetes patiënten (door onvolledige verbranding van (vetten) coma diabetieum bij mensen die langdurig niet hebben gegeten of ernstig braken, er kan dan geen voedsel worden opgenomen, zodat het lichaam zijn reserves (de vetten) gaat verbranden. Wanneer je deze acetonlucht waarneemt, moet je dit direct doorgeven. Sommige voedingsmiddelen zoals asperges en medicamenten zoals antibiotica, geven aan de urine een specifieke geur.
•
De soortelijke massa Omdat urine water is waarin stoffen zijn opgelost, zal de soortelijke massa hoger zijn dan 1000 (de soortelijke massa van water). Hoe hoog de soortelijke massa is, hangt af van de hoeveelheid en de aard van de opgeloste stoffen die zich in de urine bevinden. De normale soortelijke massa kan variëren tussen 1006~1026. Een lage soortelijke massa zal men bij polyurie kunnen waarnemen. Een uitzondering hierop vormt de diabetes patiënt die bij een grote urineproductie toch een hoge soortelijke massa aangeeft. Dit wordt veroorzaakt door de grote hoeveelheid glucose, die de diabetes patiënt via de urine kwijtraakt. Glucose heeft de eigenschap vocht te onttrekken, waardoor een grote urineproductie ontstaat. Bovendien vormt glucose een zwaar bestanddeel in de urine waardoor een hoge soortelijke massa wordt veroorzaakt. Patiënten die een onderzoek met behulp van een contrastmiddel hebben ondergaan, zullen de volgende dag urine produceren met een hoge soortelijke massa. Dit wordt veroorzaakt door de contrastvloeistof, die via de nieren het lichaam weer verlaat.
•
Eventuele afwijkende bestanddelen die in de urine voorkomen Naast de normaal aanwezige afvalstoffen in de urine kunnen ook afwijkende bestanddelen erin voorkomen zoals: eiwit, glucose, aceton, diaceetzuur, bilirubine, leukocyten, erytrocyten en cilinders (afgietsels van de tubili). De aanwezigheid van deze stoffen en de hoeveelheid hiervan kunnen op verschillende wijzen worden bepaald.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
28 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 /Bijlage 1
•
Eventuele pijn bij urinelozing Normaal geschiedt de urinelozing pijnloos. Toch zijn er situaties waarbij de patiënt pijn heeft bij het urineren. Wanneer je deze pijnervaringen signaleert, moet dit direct worden gerapporteerd. Deze pijn kan bijvoorbeeld wijzen op een urineweginfectie. Als men dit tijdig signaleert, is het mogelijk snel tot behandeling over te gaan, waardoor infectie-uitbreiding kan worden voorkomen.
•
Urineretentie Wanneer ongeveer 300 cc urine in de blaas aanwezig is, neemt de spanning in de blaaswand toe. Dit ervaart men als urinedrang. Dit mechanisme verloopt volkomen automatisch, het is zogenaamde 'blaasreflex'. Door verschillende oorzaken is het mogelijk dat de blaas het vermogen verliest zich te ledigen. Dit achterblijven van urine in de blaas noemt men urineretentie. Deze urineretentie kan verschillende oorzaken hebben zoals: obstructie door bijvoorbeeld een blaassteen die de urethra afsluit, verslapping van de blaasspieren ten gevolge van bijvoorbeeld narcose na bepaalde operaties. Wanneer je signaleert dat de patiënt weinig of niet urineert, dan moet je de arts op de hoogte brengen. Als er dan sprake blijkt te zijn van een urineretentie, dan kan men dit zo snel mogelijk proberen op te heffen, om zodoende ernstige complicaties te voorkomen.
•
Afwijkingen zoals enuresis en incontinentie Enuresis is onwillekeurig lozen van urine. Wanneer dit overdag plaatsvindt noemt men dit enuresis diurna (broekplassen), geschiedt het gedurende de nacht dan noemt men dit enuresis nocturne (bedplassen). De onwillekeurige urinelozing van een baby wordt geen enuresis genoernd. Men spreekt pas na het vierde levensjaar over bedplassen of broekplassen. De oorzaak van enuresis is vaak van psychogene aard. Incontinentie is het onvermogen om urine of ontlasting op te houden. Men heeft de controle over de sfincter van blaas of rectum verloren.
3.2
Sputum
Het uit de mond gedreven slijm, afkomstig uit de luchtwegen, wordt sputum genoemd. Sputum bestaat uit secreet dat wordt geproduceerd door het slijmvlies van de luchtwegen. Wat kun je als hulpverlener met betrekking tot het sputum observeren? •
De hoeveelheid De normale hoeveelheid sputum die per dag wordt opgehoest bedraagt enkele cc.. Toch kan deze hoeveelheid belangrijk wisselen. Bij ontstekingen of andere ziekteprocessen in de longen kan die hoeveelheid oplopen tot ongeveer een 1/2 liter.
•
De kleur Deze is normaal doorzichtig wit. Afwijkingen in deze kleur kunnen zijn: • • •
roestbruin: door bloedbijmenging (oud bloed) helder rood: door verlies van vers bloed vanuit de luchtwegen geel-groen: bij infectie van de luchtwegen
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 1
29 / 72
•
De consistentie Deze kan taai, slijmerig of vloeibaar zijn.
•
De geur In normale omstandigheden is sputum reukloos. Bij bepaalde ziekteprocessen in de luchtwegen kan deze onaangenaam van geur zijn.
Naast deze observaties, die goed moeten worden gerapporteerd, kan het voorkomen dat de arts het sputum op bijvoorbeeld de samenstelling wil laten onderzoeken. Sommige van deze onderzoekingen kunnen zelfstandig worden uitgevoerd, zoals het verzamelen en meten van het sputum. Andere onderzoekingen, zoals bacteriologisch onderzoek, worden in het laboratorium verricht. Je hebt dan de zorg voor de opvang en verzending van het sputum naar het laboratorium.
3.3
Braken
Braken of vomeren is een reflexbeweging, die wordt opgewekt vanuit het braakcentrum, gelegen in het verlengde merg, waardoor de inhoud van de maag en soms van het bovenste gedeelte van de dunne darm via de slokdarm en de mond wordt terug gestuwd. In vele gevallen is braken een verdediging van het lichaam. Langs de kortste route worden schadelijke stoffen uit de maag verwijderd. Ook psychisch schijnt het dezelfde verdedigende functie te hebben. Een prikkelbaar kind, dat een onderzoek of behandeling moet ondergaan, verzet zich soms hiertegen met braken en diarree. Ook volwassenen hebben in moeilijke omstandigheden soms hetzelfde verdedigingsmechanisme. Braken is, evenals koorts, een symptoom, het is geen ziekte. De oorzaken kunnen velerlei zijn. •
Door prikkeling van de maagwand Zoals bij overvulling, door alcohol, door bloed, door ontsteking of defect van maag of duodenum, door tumorvorming en door geneesmiddelen; door obstructie zoals bij pylorospasmus, pylorosstenose, maagkanker, darmstenose (ileus).
•
Door verhoogde druk in de schedel Het braakcentrum in het verlengde merg is gevoelig voor verhoogde druk. Deze verhoogde druk kan ontstaan door hersentumoren, hersenbloedingen, hypertensie, hersenoedeem, hersenschudding, hersenkneuzing.
•
Door circulerende stoffen in het bloed Deze stoffen kunnen zijn van bacteriële aard, zoals bij infectieziekten; van medicamenteuze aard, zoals morfine, digitalis, sulfapreparaten en dergelijke, of door het lichaam zelf worden voortgebracht, zoals bij uremie, acidose of alkalose.
•
Door reflectorische prikkeling van het braakcentrum Prikkeling van het peritoneum geeft een braakreflex. Daarom treedt braken ook op bij peritonitis, appendicitus, galsteenkolieken en niersteenkolieken. Ook zwaar hoesten, zoals kinkhoest, geeft via het peritoneum een reflectorische prikkeling van het braakcentrum. De zenuwen in de bronchiën worden namelijk geprikkeld en deze zenuwen verlopen naar het peritoneum.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
30 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 /Bijlage 1
•
Door cerebrale invloeden Zoals verwarring stichtende zintuiglijke prikkels, voorkomend bij onder andere wagenziekte of zeeziekte. Hierbij geven de ogen en de halfcirkelvormige kanalen tegenstrijdige informaties. Dit is ook het geval bij terugkeer tot het bewustzijn, zoals na een slag tegen het hoofd of na een verdoving
•
Als emotionele reactie Ontstaan door geestelijke afkeer en verzet.
Meestal gaat aan het braken een periode van misselijkheid vooraf. De misselijkheid kan ontbreken; dit is onder andere het geval bij braken veroorzaakt door tumorvorming in de hersenen en bij psychogeen braken. Vlak voor het braken voelt de patiënt meestal wat klam aan, wordt bleek en heeft enige speekselvloed. Soms gaat de patiënt wat transpireren. De pols is meestal versneld; tijdens het braken wordt ze echter langzamer. Sommige patiënten geeuwen of hun ademhaling wordt langzamer en dieper. Zet het proces door, dan wordt de mond van de maag (cardia) geopend en de maagpoort (pylorus) gesloten. Het diafragma en de buikwand contraheren krachtig. De buikdruk wordt hierdoor verhoogd. De maaginhoud wordt met kracht omhoog geperst. Het is begrijpelijk, dat kort na een buikoperatie het braken zeer pijnlijk is. De samenwerking van diafragma en buikwand is noodzakelijk om te kunnen braken. Bij een geopende buik, tijdens een operatie, kan de patiënt niet braken. Langdurig en heftig braken kan de toestand van de patiënt ernstig bedreigen, onder andere door: • • •
verlies van water en zouten, met als mogelijk gevolg uitdroging totale ondervoeding longcomplicaties, doordat het braaksel in de luchtpijp komt
Braken is weerzinwekkend. Voor een zwakke patiënt kan het daarbij zelfs uitputtend zijn. Om deze én bovenstaande redenen probeert men dikwijls het braken tegen te gaan. In sommige omstandigheden, zoals bij obstructie, is een operatie noodzakelijk. Lang niet altijd is een dermate drastisch ingrijpen vereist om het braken te voorkomen. De arts schrijft soms medicamenten voor, meestal in zetpilvorm, die het braken bestrijden. Ook wordt in bepaalde omstandigheden wel eens een maagcatheter gegeven, waardoor de maag geregeld wordt gedraineerd en tot rust komt. Als een patiënt braakt ten gevolge van bepaalde medicijnen of voedingsmiddelen moet men dit rapporteren en niet automatisch doorgaan met toediening van deze middelen. Sommige patiënten zijn overgevoelig voor bepaalde geuren. Bijvoorbeeld, patiënten die eenmaal een ethernarcose hebben gehad, kunnen soms misselijk worden door de lucht van ether. Gebruik deze vloeistof dan niet in de nabijheid van de zieke. Het drinken van vocht kan soms het braken verergeren. Kleine hoeveelheden vast voedsel worden soms beter verdragen. Anderzijds blijkt vaak dat misselijkheid, veroorzaakt door anesthesie, door drinken vermindert. Het anestheticum wordt hierdoor namelijk eerder uit het lichaam verwijderd. Een voedingsmiddel waarnaar de patiënt sterk verlangt, veroorzaakt meestal geen misselijkheid en braken.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 1
31 / 72
Ambulante patiënten hebben meestal minder last van misselijkheid en braken dan zij die horizontaal moeten blijven liggen. Als de patiënt braakneigingen heeft, laat hem dan zuchten. De buikwand ontspant zich hierdoor. Laat de patiënt zich zoveel mogelijk ontspannen. Vermijd daarom lawaai en scherp licht. Wat kun je aan het braaksel en het braken observeren? •
Hoeveelheid van het braaksel Het is belangrijk dat de arts weet hoeveel de zieke gedurende 24 uur braakt. Het gevaar van veel en langdurig braken is uitdroging.
•
Kleur van het braaksel De kleur van het braaksel kan de goede informatie verschaffen omtrent de oorzaak van het braken. Deze is: • groen: door galbijmenging • helder rood: aanwezigheid van vers bloed bijvoorbeeld bij grote maag- of slokdarmbloeding • zwart/donkerrood: bloed waarop het zoutzuur van de maag heeft ingewerkt • geelbruin: aanwezigheid van darminhoud b.v. bij obstructie in de darmen • geel: door maagsappen
•
Geur van het braaksel • zuur: bij aanwezigheid van veel maagsappen • faeceslucht: bij faecaal braken • consistentie van het braaksel
•
Wijze van braken Projectiel of explosief: krachtig spuitend in een boog.
•
Tijdstip van braken • Op vaste tijden: bijvoorbeeld na het gebruik van medicijnen, of vlak na de maaltijd. • Ongeregelde tijden: met of zonder mogelijke oorzaken.
Het is tevens van belang te weten of de patiënt zich wel of niet misselijk voelt voor het braken. Bovendien kan de toestand waarin de patiënt na het braken verkeert verschillend zijn. Hij kan zich hierna nog steeds misselijk of juist opgelucht voelen.
3.4
Ontlasting
Het lichaam moet regelmatig afvalproducten kunnen verwijderen. Dit gebeurt via de darmen (ontlasting), de nieren (urine), de huid (zweet) en de longen (uitademinglucht). Wanneer deze afgifte wordt verstoord, kunnen ernstige ziekteverschijnselen optreden. Faeces bestaat uit onverteerbare voedselresten, water, slijm, bacteriën, gal, darmsappen en cellen. Faeces kan macroscopisch, microscopisch, scheikundig en bacteriologisch worden onderzocht. Het macroscopisch onderzoek kan tot jouw taak behoren.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
32 / 72
Zorgstage Bachelorjaar 2 /Bijlage 1
Wat kun je aan de ontlasting observeren? •
De hoeveelheid De hoeveelheid ontlasting is afhankelijk van de hoeveelheid en aard van het voedsel. De gemiddelde hoeveelheid ontlasting is ± 100-200 gram per dag.
•
De frequentie Normaal 1 of 2 maal per dag. Sommige mensen hebben een ritme waarbij om de andere dag de ontlasting wordt geloosd.
•
De vorm Normale ontlasting is halfvast en heeft de vorm van de endeldarm, dus langgerekt en rond.
•
De kleur • geelbruin bij gemengd dieet • donkerbruin bij vleesdieet • geel- tot lichtbruin bij melkdieet • rood na gebruik van bieten • bijna zwart bij bloedrijk voedsel • groenachtige kleur na bladgroenrijk voedsel • donkere faeces na gebruik van gekleurde vruchten of rode wijn • zwart (meconium) als eerste ontlasting van de pasgeboren zuigeling
•
De geur Over het algemeen niet sterk.
•
Bijmengingen Normale bijmengingen, met het oog waarneembaar, zijn bijvoorbeeld slecht gekauwde of slecht toebereide en daarom onverteerbare voedselresten. Ook pitten van vruchten vindt men dikwijls in de ontlasting.
Je kunt ook bepaalde afwijkingen van de ontlasting observeren: • Afwijkingen in hoeveelheid Bij onvoldoende spijsvertering, wanneer de voedingsstoffen niet tot het einde worden afgebroken, bijvoorbeeld bij spruw of bij slecht kauwen, krijgt men veel ontlasting. Ook bij sommige aandoeningen van het spijsverteringskanaal is dit het geval. Weinig ontlasting ziet men als een beperkt dieet wordt gebruikt, eveneens wanneer de ontlasting sterk wordt ingedikt, zoals bij constipatie. •
Afwijkingen in frequentie Als de ontlasting frequent en vloeibaar is, spreekt men van diarree. Blijft de ontlasting langer dan twee dagen weg en is ze droog en hard, dan spreekt men van constipatie of obstipatie.
•
Afwijkingen in vorm • Hard als gevolg van de voeding, ziekte of als gevolg van langdurige constipatie De ontlasting kan dan zodanig worden ingedikt dat men spreekt van faecaalstenen. • Vloeibaar (diarree). Door ziekten van de darm, door voeding, of door nerveuze spanningen. • Brijïg bij abnormale sterke gasvorming, zoals deze vooral bij koolhydraatgisting voorkomt. • Pijpesteelvormig als het lumen van de darmen vernauwd is, bijvoorbeeld door een laaggelocaliseerde tumor.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 1
•
33 / 72
Afwijkingen in kleur • wit stopverfachtige kleur door het ontbreken van galkleurstoffen • groen is de faeces bij aanwezigheid van bilirubine, zoals voorkomt bij bepaalde darmafwijkingen • zwart bij aanwezigheid van bloed uit de hoger gelegen delen van het maag-darmkanaal of door het inslikken van bloed • helderrood door bloed uit de lager gelegen delen van het darmkanaal, zoals hemorroïden (aambeien). Een roodachtige kleur kan ook op urobiline wijzen. Bij zuigelingen ziet men soms rode kringen in de luier, om de ontlasting heen • glinsterend grijs-bruin zijn de zogenaamde vet-faeces. Typisch voor alvleesklieraandoeningen
Geneesmiddelen kunnen de kleur van de ontlasting beïnvloeden. •
Afwijkingen van geur Door abnormale bacteriewerking in de darmen ontstaat gisting en rotting gepaard gaande met een onaangename geur. Ook sommige medicamenten geven een onaangename lucht aan de ontlasting.
•
Afwijkende bijmengingen De ontlasting kan vermengd zijn met ongewone bestanddelen, zoals ingeslikte, onverteerbare voorwerpen, galstenen, parasieten en wormeieren, ziekteverwekkende bacteriën, onverteerd voedsel, slijm, bloed en pus.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 1.2
Handelingschema’s van verpleegtechnische vaardigheden a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
In deze bijlage worden de verschillende vaardigheden beschreven die je als hulpverlener zult toepassen op de verpleegafdeling of je eigen afdeling. Deze handelingschema’s kunnen als een soort ‘protocol’ dienen voor het uitvoeren van de vaardigheden. Per instelling/afdeling kan hiervan worden afgeweken. De opbouw van de schema’s is als volgt. In drie kolommen wordt stap voor stap beschreven hoe de handeling uitgevoerd zou moeten worden. Per stap wordt ook een eventuele toelichting en aandachtspunten vermeld. Tijdens het practicum Verpleegkunde leer je deze theorie toe te passen. Door het bestuderen van deze schema’s ben je in staat de stappen te benoemen van de volgende vaardigheden, inclusief de daarbij geldende aandachtspunten: 1 2 3 4 5 6 7
Het aan- en uitkleden van een patiënt Het wassen van een patiënt op bed Het installeren van een patiënt in (half) zittende houding Het installeren van een patiënt in platliggende houding Het installeren van en patiënt in een zijligging Het geven van een po Het aangeven van een urinaal bij een patiënt
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
a
36 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
1
Aan- en uitkleden van de patiënt
Wat doet u? Voorbereiding • Raadpleeg het verpleegkundig dossier. •
Licht de patiënt in.
•
Pak de benodigdheden c.q. het materiaal (schone kleding).
•
Sluit de bedgordijnen en breng het bed op de juiste werkhoogte.
•
Was de handen.
Waarom
Aandachtspunten
Om na te gaan wat de bewegingsmogelijkheden van de patiënt zijn. Vertel de patiënt het doel van de werkwijze.
Vraag ook naar mogelijke ervaringen van de patiënt.
Om privacy van de patiënt te waarborgen. Om rugklachten te voorkomen. Om kruisinfectie te voorkomen.
Uitvoering uittrekken jasje • Help de patiënt zo mogelijk in zittende houding. • Verwijder de mouw van één arm.
• •
Houd rekening met de wensen van de patiënt. Houd rekening met (schaamte)gevoelens. • Vraag de patiënt naar wensen. Soms is aangepaste kleding nodig; wanneer bijvoorbeeld wisselen van kleding pijnlijk is.
Wanneer een arm gekwetst is, begin dan met de gezonde arm. Bij shirts: Trek eerst vanaf de rugzijde het shirt over het hoofd en schuif dan het shirt over de armen. Doe voorzichtig als het een gekwetste arm betreft.
Trek het jasje achter de rug van de patiënt langs. Schuif de mouw over de andere arm.
Uitvoering aantrekken jasje •
Steek de hand door het uiteinde van de mouw van het pyjamajasje.
• •
Pak de patiënt bij de hand. Trek de mouw over de arm. Leg het jasje achter de rug van de patiënt. Steek de andere arm door de mouw. Help zo nodig het jasje dicht te maken.
• • •
Werkt makkelijk en voorkomt pijn bij de patiënt.
•
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
• Begin met de eventueel gekwetste arm. Bij shirts: Doe eerst de armen door de mouwen en trek daarna het shirt over het hoofd.
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
37 / 72
Wat doet u?
Waarom
Uitvoering uittrekken broek • Maak eventueel knoop los. • • • • •
Voorkom schaamtegevoelens: Dek genitaliën desgewenst met een handdoek.
Vraag de patiënt iets op te wippen. Pak de rand van de broek aan de rugzijde vast. Schuif de broek over de billen. Vraag de patiënt weer te gaan liggen. Schuif de broek over de benen.
Uitvoering aantrekken broek • Vraag de patiënt een been te buigen. • Breng een broekspijp van de (onder)broek over de voet. Herhaal de handeling voor de andere broekspijp. • Breng de (onder)broek tot net onder de knieën • Trek broeken op tot aan de stuit.
•
•
Aandachtspunten
Laat de patiënt de stuit iets opwippen en/of ondersteun de stuit. Trek de broek(en) over de stuit en trek de broek(en) van achteren glad.
Herhaal deze 3 stappen indien de patiënt ook nog een pyjamabroek draagt. Indien de patiënt bedlegerig is, is het aantrekken van 2 broeken over elkaar niet aan te raden in verband met kans op decubitus door extra drukplaatsen. • Indien een pyjamabroek moet worden aangetrokken, rol dan steeds een pijp van de pyjamabroek vanaf het middel op. Vergemakkelijkt het aantrekken van de broek. Ligt prettig en om drukplekken te voorkomen.
Nazorg •
• • •
• • •
Help de patiënt in de gewenste houding en zet het bed op de gewenste hoogte. Vraag de patiënt of alles naar wens is gegaan. Open de bedgordijnen. Ruim vuile kleding op.
Zet nachtkastje en bel binnen handbereik. Was de handen. Rapporteer eventuele bijzonderheden in het verpleegkundig dossier.
Veiligheid van de patiënt.
In verband met continuïteit van zorg. In verband met hygiëne.
In verband met hygiëne. • Hoe handeling verlopen is. Ervaringen van de patiënt. Eventuele observatiepunten.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Waak ervoor dat privé-was niet naar de ziekenhuiswasserij gaat.
Vergeet niet nieuwe afspraken met de patiënt schriftelijk te rapporteren.
38 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
2
Wassen van de patiënt op bed
Wat doet u? Voorbereiding • Raadpleeg het verpleegkundig dossier.
Waarom
Aandachtspunten
Om na te gaan welke mogelijkheden de patiënt heeft. Patiënt heeft recht op informatie.
Ga ook na wat de voorkeuren van de patiënt zijn.
•
Licht de patiënt in.
•
Verzamel de benodigdheden
Om zo efficiënt mogelijk te werk te gaan.
•
Geef de patiënt eventueel pijnbestrijding.
• •
Sluit deuren. Sluit bedgordijnen en breng het bed op de juiste werkhoogte.
• •
Was de handen. Bied patiënt po of urinaal aan.
•
Pak de benodigdheden c.q. het materiaal.
Wanneer wassen en draaien erg pijnlijk is, kan het voor de patiënt prettig zijn vóór de wasbeurt pijnbestrijding te krijgen. Voorkom afkoeling en tocht. Om privacy van patiënt te waarborgen. Ter voorkoming van rugklachten. Om kruisinfectie te voorkomen. Om te voorkomen dat de patiënt tijdens of direct na de wasbeurt gebruik moet maken van po of urinaal. Om het wassen zonder nodeloze onderbreking te kunnen uitvoeren. Dit voorkomt ook dat de patiënt afkoelt.
•
Was de handen nogmaals. (Indien de patiënt gebruik heeft gemaakt van po of urinaal)
Uitvoering • Laat de patiënt zoveel mogelijk zelf doen. • Controleer de watertemperatuur. • Help/vraag de patiënt zich te ontkleden • Leg een handdoek onder het hoofd en een handdoek over het bovenlichaam. • Controleer of de patiënt het gezicht met zeep gewassen wil hebben. • Maak het bovenwashandje nat en knijp het bij de pols uit, zeep desgewenst één kant van het washandje in.
•
Vraag naar de wensen van de patiënt. Overleg wat de patiënt zelf kan. Vertel doel en wijze waarop gewassen wordt. • Waskommen • Handdoeken (minimaal 2) • Washandjes (minimaal 2) • Toiletartikelen • Zeep • Schone kleding
Pas de hoeveelheid handdoeken en washandjes aan, aan de situatie van de patiënt. Vraag welke toiletartikelen hij/zij wil gebruiken.
Hygiëne.
Om zelfzorg te stimuleren.
Vraag aan de patiënt welke temperatuur hij/zij prettig vindt. Zie analyseschema aan- en uitkleden.
Om te voorkomen dat het beddengoed nat wordt. Om afkoeling te voorkomen. Om spatten op het beddengoed en de patiënt te voorkomen. Zeep irriteert de ogen. Om overbrengen van ooginfecties te voorkomen.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Veel patiënten zijn gewend het gezicht alleen met water te wassen.
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
39 / 72
Wat doet u? •
•
• •
•
•
Draai het washandje om en was - zonder zeep - de ogen en werk van de buitenste naar de binnenste ooghoek, gebruik voor iedere streek een ander gedeelte van het washandje. Draai het washandje om en was de rest van het gezicht en de oren. Was van de oren de achterkant van het oor, de oorschelp en het begin van de uitwendige oorschelp. Was nek en hals. Droog het gezicht af met de handdoek die onder het hoofd ligt. Verwijder de handdoek van het bovenlichaam en was het bovenlichaam, te beginnen met de hand die het verst van u verwijderd is. Droog het daarna af, begin daarna met de hand die het dichtst bij is. Help de patiënt, indien mogelijk, overeind of in zijligging.
•
Was de rug van boven naar beneden.
•
Help de patiënt met aankleden van het bovenlichaam. Vouw hierna de dekens helemaal terug. Help de patiënt het onderlichaam te ontkleden. Was voeten en benen, te beginnen bij de voeten. Start met de voet die het verst van u verwijderd is. Leg een handdoek onder het been dat gewassen wordt. Met deze handdoek droog je ook af. Begin daarbij met de voet die het dichtst bij is. Help de patiënt in zijligging en was de stuit en bilnaad. Droog af.
•
•
•
•
Waarom
Aandachtspunten
Verst verwijderde arm eerst voorkomt dat het reeds gewassen deel weer nat wordt; afdrogen in omgekeerde volgorde om uniform droog te houden.
Let bij vrouwelijke patiënten op eventuele smetten onder de borsten. Deze altijd voorzichtig droogdeppen. Navel inspecteren.
Om het wassen van de rug mogelijk te maken.
Desgewenst kun je de patiënt met de armen op een bedtafeltje laten rusten. Als dit niet voorhanden is kan daarvoor een stevig kussen dienen. Leg een handdoek onder de rug. Was de rug met stevige hand, met draaiende bewegingen. Controleer de huid, met name op de drukplaatsen waar het gevaar voor decubitus het grootst is. Gebruik vooraf zonodig bodylotion of deodorant. Zie analyseschema aan- en uitkleden.
Zodat er geen vuil water op de schone huid komt.
Zodat het onderlichaam gewassen kan worden. Deze werkwijze bevordert de bloedsomloop. Verst verwijderde been eerst, voorkomt dat het reeds gewassen deel weer nat wordt; afdrogen in omgekeerde volgorde om uniform droog te houden.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Was en droog de voeten. Let op de nagels.
Was de anus in de richting van de rug. Daarna pas de billen. Zeer belangrijk: Controleer de stuit zorgvuldig op dreigende decubitus.
40 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
Wat doet u? • •
• • •
•
•
Help de patiënt weer in rugligging. Neem schoon water.
Was het onderlichaam (onderbuik en liezen). Droog dit af. Was de geslachtsorganen van de mannelijke patiënt. Was scrotum en penis eerst uitwendig: Trek de voorhuid voorzichtig terug en was de eikel (droog deze af door een enkele maal te deppen) schuif de voorhuid weer op zijn plaats, droog dit af. Was de geslachtsorganen van de vrouwelijke patiënt: Was de labia eerst uitwendig, spreid de labia en was van voren naar achteren (droog af door een enkele maal te deppen). Droog de uitwendige labia af. Help de patiënt met het aankleden van het onderlichaam. Sla onderlaken en dekens weer terug.
Nazorg • Help de patiënt verder met toilet maken (haren kammen en dergelijke). • Breng het bed in orde.
•
Help de patiënt in gewenste houding.
• •
Open de bedgordijnen. Vraag de patiënt of alles naar wens is geweest en of hij nog iets nodig heeft.
•
Ruim de gebruikte materialen op.
•
Zet nachtkastje en bel binnen handbereik. Was de handen. Rapporteer eventuele bijzonderheden in het verpleegkundig dossier.
• •
Waarom
Aandachtspunten
Ter voorkoming van verspreiding van colibacillen afkomstig van de stuit. Controleer de liezen op smetten. Dep deze droog. Deze werkwijze voorkomt irritatie.
De slijmvliezen van de genitaliën worden alleen met water gewassen. Zeep irriteert. Wanneer de voorhuid niet makkelijk op zijn plaats kan worden geschoven, trekt u deze eerst even terug. Herhaal dan de handeling.
Bij vrouwelijke patiënten moet de aangegeven wasrichting worden gevolgd om urineweginfectie te voorkomen.
Gebruik géén zeep. Dit irriteert.
Zie analyseschema aan- en uitkleden.
Laat de patiënt bij deze handeling in een spiegel kijken. Een verzorgd bed verhoogt het gevoel van welbevinden. Veiligheid van de patiënt.
Verleende zorg dient geëvalueerd te worden om zo nodig een volgende keer te kunnen worden verbeterd. Een schone hygiënische omgeving van het bed is prettig voor de patiënt en helpt infectie te voorkomen.
In verband met hygiëne. • In verband met continuïteit van zorg.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zie handleiding "Het afhalen en opmaken van een bed met patiënt". Controleer of er geen gebruikte materialen in of rond het bed zijn achtergebleven. Zorg ervoor dat het oproepsysteem binnen handbereik is van de patiënt.
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
3
41 / 72
Het installeren van de patiënt in (half) zittende houding
Wat doet u? Voorbereiding • Raadpleeg het verpleegkundig dossier.
•
Licht de patiënt in.
•
Verzamel de benodigdheden: • zonodig ruggesteun • kussens • zonodig voetensteun • drukverdelende middelen. Was de handen.
• •
Vraag of de patiënt het op prijs stelt dat de bedgordijnen gesloten worden.
Uitvoering • Breng het bed op de juiste hoogte. • Zet het hoofdeind in de juiste stand: • halfzittend : 30° • zittend: 45° • Laat de patiënt rechtop gaan zitten of help de patiënt in de juiste houding.
•
•
Schik de kussens: Dakpansgewijs: stapel twee of drie kussens dakpansgewijs. Sluit het onderste kussen goed in de lendenen aan. Zorg dat het hoofd gesteund wordt. Een ‘huisje’: Leg twee kussens schuin en elkaar overlappend op het hoofdeind leg 1 à 2 kussens dakpansgewijs, zo dat het hoofd goed gesteund wordt. Breng drukverdelende middelen aan.
Waarom
Om mogelijkheden van de patiënt te kennen en het doel van de (half)zittende houding te weten. De patiënt heeft recht op informatie.
Aandachtspunten
Overleg met de patiënt zijn mogelijkheden. Het is belangrijk dat de patiënt bij de zorgverlening wordt betrokken. Dit stimuleert het vermogen tot zelfzorg.
Om kruisinfectie te voorkomen. Om de privacy van de patiënt te waarborgen.
Om rugklachten te voorkomen.
Om gemakkelijker te kunnen lezen, eten en/of andere bezigheden. Om de ademhaling te verlichten. Om de bewegingsvrijheid te vergroten. Ter ondersteuning van hoofd, nek en de lendenen, en dus ten behoeve van een ontspannen houding.
Zodat het hoofd stabiel ligt.
Om doorliggen te voorkomen.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Plaats indien nodig een voetensteun zodat de patiënt niet onderuit kan zakken.
42 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
Wat doet u? Nazorg • Breng het bed zonodig op orde. • Zorg dat de patiënt bij zijn kastje en oproepinstallatie kan. • Vraag de patiënt hoe hij de zorg heeft ervaren. • Was de handen. •
Rapporteer de gegevens.
Waarom
Aandachtspunten
Dit verhoogt het gevoel van welbevinden.
Om de zorg indien nodig te verbeteren. Om kruisinfectie te voorkomen. In verband met continuïteit van zorg.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
•
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
4
43 / 72
Het installeren van de patiënt in platliggende houding
Wat doet u Voorbereiding • Raadpleeg het verpleegkundig dossier.
•
Licht de patiënt in.
•
Verzamel de benodigdheden: • klein kussen • drukverdelende middelen: Was de handen.
• •
Vraag of de patiënt het op prijs stelt dat de bedgordijnen gesloten worden.
Uitvoering • Breng het bed op de juiste hoogte. • Zet het hoofdeind in de juiste stand: plat. • Help de patiënt in de juiste houding. • Plaats een klein kussentje onder het hoofd van de patiënt. • Breng zo nodig drukverdelende middelen aan. • Leg tegen de voeten een dubbelgevouwen kussen of opgerolde handdoek. Nazorg • Breng het bed zonodig op orde en open de bedgordijnen. • Zorg dat de patiënt bij zijn kastje en oproepinstallatie kan. •
•
Vraag de patiënt of de zorg naar wens is verlopen. Was de handen.
•
Rapporteer de gegevens.
Waarom
Aandachtspunten
Om mogelijkheden van de patiënt te kennen en om het doel van de houding te weten.
Lees afspraken ten behoeven van: • indicatie • wisselligging • zelfzorg mogelijkheden Overleg met de patiënt over zijn mogelijkheden. Het is belangrijk dat de patiënt bij de zorgverlening wordt betrokken. Dit stimuleert het vermogen tot zelfzorg.
• De patiënt heeft recht op informatie.
Om kruisinfectie te voorkomen. Zorgdragen voor voldoende privacy.
Zodat de rug zo min mogelijk belast wordt.
Het hoofd wordt gesteund.
Schouders en armen dienen op de onderlaag te liggen.
Decubitus preventie.
Om contracturen tegen te gaan.
Denk eraan om de dekens bij de voeten iets los te trekken om spitsvoeten tegen te gaan.
Dit verhoogt het gevoel van welbevinden. Zorg dat de patiënt zo veel mogelijk in de kamer kan kijken. Geef hem eventueel een prismabril. Om de zorg indien nodig te verbeteren. Om kruisinfectie te voorkomen. In verband met continuïteit van zorg.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
44 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
5
Het installeren van de patiënt in een zijligging
Wat doet u Voorbereiding • Raadpleeg het verpleegkundig dossier. •
Licht de patiënt in.
• •
Verzamel de benodigdheden (kussens) Was de handen.
•
Sluit de bedgordijnen.
Uitvoering • Help de patiënt in de zijligging, zonder kussens. • Leg een klein kussen onder het hoofd. • Buig het bovenste been ongeveer 90°. • • • • • •
Trek het been 10 cm. naar voren. Steun het onderbeen met een kussen. Buig de bovenste arm in de elleboog. Trek de arm 10 cm. naar voren. Steun de onderarm met een kussen. Leg eventueel een klein kussen onder de buik.
Nazorg • Breng het bed in orde en open de bedgordijnen. • Zorg dat de patiënt bij zijn nachtkastje en oproepsysteem kan. • Vraag de patiënt of de zorg naar wens is verlopen. • Was de handen. •
Rapporteer de gegevens.
Waarom
Aandachtspunten
Om mogelijkheden van de patiënt te kennen en om het doel van de houding te weten. De patiënt heeft recht op informatie. Vermindert angstige gevoelens. Om de handeling optimaal te kunnen uitvoeren. • Om kruisinfectie te voorkomen. Om privacy te bewaken.
Ga na welk doel en eventuele bijzonderheden. Vertel de patiënt over doel en werkwijze. Overleg met de patiënt wat hij zelf kan. Werk efficiënt, zorg dat alles aanwezig is.
Zorg ervoor dat de patiënt niet uit bed valt. Zodat de patiënt steun heeft. Zodat de patiënt niet weer op de rug draait.
Wanneer patiënt in staat is om zich te bewegen laat hem dan zoveel mogelijk zelf doen.
Ter ondersteuning van de buik.
Dit verhoogt het gevoel van welbevinden.
Om de zorg indien nodig te verbeteren. Om kruisinfectie te voorkomen. In verband met continuïteit van zorg.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Rapporteer ook het tijdstip.
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
6
45 / 72
Het geven van een po
Wat doet u Voorbereiding • Raadpleeg het verpleegkundig dossier. • Licht de patiënt in.
•
Verzamel de benodigdheden: • Een po met deksel • Een celstof onderlegger • eventueel een urinaal
•
Was de handen.
•
Sluit de bedgordijnen.
•
Help de patiënt zo mogelijk in een halfzittende houding en stel het bed op de gewenste werkhoogte.
Waarom
Aandachtspunten
Om mogelijkheden van de patiënt te kennen. De patiënt heeft recht op informatie.
• •
Vertel doel en werkwijze. Meestal zal de patiënt verzoeken om de po. Voldoe daaraan zo snel mogelijk.
•
Verwijder eventuele kussens. Als de patiënt niet mag zitten, help de patiënt opwippen.
Om kruisinfectie te voorkomen. Om privacy zoveel mogelijk te waarborgen. Deze houding vergemakkelijkt kantelen van de patiënt bij het aangeven van de po. Om rugklachten te voorkomen.
Uitvoering • Sla een deel van de dekens terug. • Help de patiënt het onderlichaam te ontbloten.
•
• •
•
•
•
•
Leg de celstof onderlegger onder de stuit van de patiënt. Neem de deksel van de po. Help de patiënt zoveel mogelijk op zijn zij te kantelen. Plaats de po op zijn kant tegen de stuit. Kantel de patiënt weer terug op de rug en houd daarbij de po vast. Deze kantelt nu mee, zodat de patiënt op de po komt te liggen. Stel vast of de patiënt goed op de po ligt.
•
Dit kan het best gebeuren door de patiënt iets op te laten wippen. Denk eraan dat dit vermoeiend kan zijn voor de patiënt. Om te voorkomen dat het bed bevuild wordt.
Zo komt hij in de juiste positie om de po te geven.
Hang het deksel aan het bed of omgekeerd op een stoel. Let op dat de patiënt niet uit bed valt door het kantelen. Plaats de po tegen de stuit zodanig dat de binnenrand 2 cm oven de stuit zit. Ondersteun de patiënt hierbij.
Dit bevordert een ongestoorde defecatie en voorkomt bevuilen van bed en patiënt.
Geef indien gewenst ook een urinaal aan of plaats deze.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Controleer of de urine niet over de rand van de po kan stromen.
46 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
Wat doet u
Waarom
Aandachtspunten
•
Zo komt de patiënt in een "natuurlijke" houding hetgeen de defecatie bevordert.
Vul zonodig de holte in de rug op met kussens. De patiënt heeft vaak het gevoel 'labiel' te zitten.
•
•
•
•
•
•
• •
Breng het hoofdeind van het bed zover omhoog dat de patiënt makkelijk zit. Doe dit langzaam om verschuiven te voorkomen. Sla de dekens terug en leg de bel binnen handbereik van de patiënt. Verlaat de patiënt tot hij waarschuwt.
Verzamel intussen de volgende benodigdheden: • toiletpapier • een waskom met warm water • washandjes • handdoek • anti-decubitus crème Sla de dekens terug en neem de po stevig vast bij de handgreep. Duw de handgreep omlaag en vraag de patiënt op zijn zij te kantelen. Blijf de po goed vasthouden. Neem de po wat terug en reinig de anus met wat toiletpapier. Deponeer dit in de po. Doe de deksel op de po en zet deze op een stoel. Laat de onderlegger liggen.
•
Reinig de anus met een natte washand. Herhaal de handeling zo vaak als nodig is.
•
Droog de anus en de stuit goed af.
•
Masseer de stuit in met anti decubitus crème. Neem de onderlegger weg en leg deze zolang op de afgesloten po. Trek de onderlaag glad.
•
•
Zodat hij kan waarschuwen wanneer hij hulp nodig heeft.
Om privacy te waarborgen.
Let erop dat de bedgordijnen gesloten blijven. Blijf alleen als het strikt noodzakelijk is bij de patiënt.
Zodat de po niet kan kantelen.
Houd de handgreep zo vast dat je als tegengewicht kunt dienen als de patiënt van de po kantelt.
De po wordt later schoongemaakt. De onderlegger is nog nodig wanneer later de stuit met water wordt schoongemaakt. Om een zo goed mogelijk resultaat te krijgen.
Een vochtige huid is zeer bevattelijk voor decubitus en smetten. Om decubitus te voorkomen.
Om plooien en vouwen te voorkomen. Deze bevorderen decubitus.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Doe vanwege de geur het deksel op de po zodra het toiletpapier erin is gedeponeerd. Eerst wordt de patiënt verder geholpen.
•
Wring de natte washand aan de onderkant een beetje uit om lekken te voorkomen. • Reinig altijd in de richting van de rug. • Bij vrouwen bestaat het gevaar dat er ontlasting in de urethra of vagina komt. Til de bil wat op zodat de bilnaad goed kan drogen.
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
47 / 72
Wat doet u
Waarom
•
Zodat hij weer in de oorspronkelijke houding komt.
Help de patiënt weer terug te kantelen en help met aankleden.
Nazorg • Help de patiënt in een gemakkelijke houding en zet het bed weer op de gewenste hoogte. • Breng het bed in orde. • • •
•
Open de bedgordijnen. Ruim de gebruikte benodigdheden op. Geef de patiënt gelegenheid zijn handen te wassen.
•
Gebruik zonodig een luchtverfrisser. Vraag de patiënt of de zorg naar wens is verlopen. Vraag of de patiënt nog iets nodig heeft. Zet nachtkastje en bel binnen handbereik. Maak de po op de gebruikelijke manier schoon en berg hem op. Was de handen.
•
Rapporteer de gegevens.
•
• • •
Aandachtspunten
Dit verhoogt een gevoel van welbevinden.
Vanwege de hygiëne.
Om onaangename lucht te verdrijven. Om de zorg indien nodig te verbeteren.
Om kruisinfectie te voorkomen.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Vraag welke temperatuur water hij wenst en zet dit in een kleine schone waskom voor hem op het blad van het nachtkastje. Leg er een handdoek naast. Help de patiënt eventueel.
48 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
7
Het aangeven van een urinaal
Wat doet u Voorbereiding • Raadpleeg het verpleegkundig dossier. • Licht de patiënt in.
•
Verzamel de benodigdheden: • een urinaal • onderlegger • toiletpapier
•
Was de handen.
•
Sluit de bedgordijnen en zet het bed op de gewenste werkhoogte.
Uitvoering • Sla de dekens terug. Help met het ontkleden van het onderlichaam. • •
•
•
•
Vraag de patiënt de benen iets te spreiden. Plaats de onderlegger tussen de benen zoveel mogelijk in de richting van de stuit. Zet het urinaal op de vlakke kant tussen de benen en vraag de patiënt de penis in de opening te leggen. Leg de dekens weer over de patiënt en zorg dat het oproepsysteem binnen handbereik van de patiënt is. Verlaat de patiënt tot hij waarschuwt.
Waarom
Om mogelijkheden van de patiënt te kennen. De patiënt heeft recht op informatie.
Aandachtspunten
Meestal zal de patiënt zelf om urinaal vragen. Voldoe daaraan zo snel mogelijk. Vertel doel en werkwijze. Vaak hebben mannelijke patiënten een eigen urinaal. Deze bevindt zich in een houder aan bed of nachtkastje. Zet nooit een urinaal op het nachtkastje. Dit is onhygiënisch. Plaats de benodigdheden op een stoel of op het bed.
Om kruisinfectie te voorkomen. Om privacy zoveel mogelijk te waarborgen. Om rugklachten te voorkomen.
Zodat het onderlichaam wordt ontbloot.
Vraag de patiënt de stuit iets op te wippen, om dan de onderkleding te helpen omlaag te brengen.
Zodat er ruimte ontstaat voor het urinaal Zodat het onderlaken wordt beschermd.
Om lekkage van urine te voorkomen.
Let erop dat de penis zich ruim in de opening bevindt. Schuif eventueel het urinaal wat aan.
Vanwege de privacy. Urineren is voor veel mensen niet mogelijk als er iemand bij is, dit ondanks aandrang.
In uitzonderlijke situaties bijvoorbeeld als de patiënt niet meer in staat is om de situatie te begrijpen, blijf er dan bij. Soms moet het urinaal vastgehouden worden tot de patiënt klaar is.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 1
49 / 72
Wat doet u •
• •
•
•
Wanneer de patiënt klaar is, sla dan voorzichtig de dekens terug. Neem het urinaal weg; Laat de patiënt de penis met toiletpapier afvegen of help hem daarbij; Verwijder onderlegger en toiletpapier. Help de patiënt met aankleden en breng het bed weer in orde. Help de patiënt in een comfortabele houding.
Nazorg • Open de bedgordijnen. • Ruim de gebruikte materialen op en zet het bed weer op de gewenste hoogte.
•
•
Geef de patiënt de gelegenheid de handen te wassen. Vraag de patiënt of hij nog iets nodig heeft. Zet nachtkastje en bel binnen handbereik. Was de handen.
•
Rapporteer de gegevens.
• •
Waarom
Aandachtspunten Houd het urinaal met de opening omhoog. Sluit het urinaal af met speciale afsluitdop en zet het even weg. Doe dit voorzichtig zodat niet gemorst wordt. Denk eraan dat het bij urineonderzoek, meten of sparen van urine niet mag.
Dit verhoogt het welbevinden van een patiënt.
Veiligheid van de patiënt.
Vanwege de hygiëne.
Om kruisinfectie te voorkomen.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 1 - 20150715a
Maak het urinaal schoon. Meestal is daarvoor een spoelinstallatie aanwezig. Zorg dat er weer een schoon urinaal binnen handbereik van de patiënt staat.
Zorgstage Bachelorjaar 2 / Bijlage 2
Preventie fysieke (over) belasting tijdens de zorg
a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a a a
a
Samengesteld door L.J.B. Harmeling, sector ARBO en Milieu, Erasmus MC, maart 2011 op basis van het werkboek preventie fysieke belasting, product van de arboconvenanten UMC 2001 - 2006
1
Inleiding
Bij fysieke belasting gaat het om de belasting van het houdings- en bewegingsapparaat ofwel het hele stelsel van botten, gewrichten, gewrichtskapsels, spieren, pezen en zenuwen. De fysieke belasting bestaat dan uit (in te nemen/ingenomen) houdingen, bewegingen en (de daarvoor benodigde) spierkrachten. Uiteraard zijn duur, frequentie, werkgedrag en werkomgeving van invloed op de belasting. Fysieke belasting is van mechanische en/of energetische aard. Mechanische belasting kan worden onderscheiden in: • • •
statische belasting (werkhoudingen) dynamische belasting (werkbewegingen) en piekbelasting (maximale, slechts kort vol te houden krachtinspanning)
Bij energetische belasting is de energievoorziening van het lichaam de beperkende factor. Overbelasting door langdurig dynamisch zwaar werk zal leiden tot een gevoel van algehele vermoeidheid. Bij het ontstaan van klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat is er vaak sprake van een combinatie van fysieke belastende factoren. Duidelijk zal zijn dat piekbelasting altijd voorkomen moet worden. Statische belasting is al snel vermoeiend door de belemmering van de circulatie. Om die reden mag een statisch belastende werkhouding bij voorkeur niet langer dan 1 minuut maar nooit langer dan 4 minuten worden volgehouden. Dynamische belasting kan, uiteraard afhankelijk van duur, frequentie en herstelmomenten, in principe de hele dag worden volgehouden. Maar ook hier is het noodzakelijk oplettend te zijn. Bijvoorbeeld diep bukken, ver reiken of verdraaien van de romp moet niet nodig zijn. Bij het reduceren van fysieke belasting is kennis, kunde (vaardigheid) en gedrag van belang. Praktijkregels en werkafspraken kunnen het gewenste gedrag ondersteunen en sturen.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
52 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
2
Uitgangspunten voor de praktijk
Bij het werk moet veiligheid, gezondheid, comfort en doeltreffend functioneren van de medewerker voorop staan. Als bronnen voor fysieke belasting gelden: • tillen / dragen • duwen / trekken / manoeuvreren • ver reiken / armheffing • bukken, hurken, knielen • ongunstige werkhouding • repeterende handelingen • wringen • staan • zitten • beeldschermwerk Het onderscheid tussen patiëntgebonden en niet patiëntgebonden handelingen is kijkend naar de medewerker kunstmatig. Belastende werkhoudingen en werkbewegingen moeten altijd worden vermeden. Hoewel binnen de zorg/verzorging niet steeds alternatieven voor handen zijn. Bij alles wat je gaat doen, heb je te maken met voorbereiding, uitvoering en afronding. Het gaat daarbij om: kijken, denken, kiezen en doen: • bekijk de situatie; • bedenk wat je moet doen en hoe je het moet doen; • overleg zonodig of dat verantwoord is; • kies de juiste techniek en gebruik de juiste middelen; • voer je taak rustig uit; • controleer na afloop of alles goed is gegaan.
2.1 • • • • • • • • • • •
Algemeen geldende regels Streef naar symmetrische werkhoudingen (rug / nek recht tot lichtgebogen, schouders laag en ontspannen, pols in middenstand, licht gestrekte knieën). Werk dichtbij het lichaam (30-40 cm). Voorkom een gebogen / gedraaide houding van romp en/of nek. Vermijd grotere reikafstanden ( > 50 cm). Vermijd werken boven schouderniveau of met schouderhoogstand. Voorkomen werken met handen achter het lichaam; dus ook het trekken van een kar achter je. Beperk het bukken, hurken, knielen. Probeer gelijkmatig te bewegen (niet schokkend of explosief krachtzettend). Varieer in houding en beweging; wissel taken af. Beperk de duur van continue spierspanning (maximaal 4 minuten statisch belasten). Voorkom volledige spiervermoeidheid; pauzeer liever vaker dan één lange pauze.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
2.2 • •
•
• • • • • • • •
2.3
53 / 72
Regels voor verplaatsen van patiënten Volg de methodiek van de ‘probleemaanpak’ (= kijken,denken,kiezen, doen). Tref goede voorbereidingen voor je begint; vraag je dan af: • staat alles klaar op werkhoogte? • zijn de hulpmiddelen binnen handbereik? • zijn er geen obstakels? • is er voldoende ruimte om te bewegen? • is de patiënt / cliënt geïnformeerd? Nodig de patiënt / cliënt uit tot meehelpen en/of zelf doen. Dit betekent: • informeer • geef aanwijzingen • stimuleer • geef lichtsturende begeleiding • doe nooit meer dan nodig • gun de patiënt / cliënt de tijd een beweging in te zetten/uit te voeren • ga nooit voortijdig trekken of duwen • ondersteun alleen waar nodig Ga dicht bij de patiënt staan. Let op dat je stevig staat (schrede of spreidstand). Steun (zo mogelijk) af met je vrije hand of met je bovenbenen. Gebruik je lichaamsgewicht bij horizontaal / verticaal verplaatsen binnen de grenzen van het bed. Beweeg rustig; niet explosief. Draai niet met de romp, maar met de voeten. Ken je grenzen; zoek een andere oplossing als je grens bereikt wordt. Gebruik een (til)hulpmiddel bij patiënten die niet kunnen staan of meewerken aan een verplaatsing.
Regels voor het verplaatsen van lasten
•
Staat alles klaar bij het begin van de tiltaak? Staat bijvoorbeeld het transportmiddel op de rem? • Is de ondergrond stabiel en stroef; pas op met een pas geboende vloer? • Beperk het handmatig tillen/dragen van lasten. • Beperk het gewicht van te tillen of te dragen lasten (max. 23 kg). • Beperk de loopafstand bij het dragen. Maximaal 90 meter bij tweehandig dragen tot 15 kg. • Gebruik hulpmiddelen/transportmiddelen.. • Houd de last zo dicht mogelijk bij het lichaam (verkort de lastarm). • Til met twee handen. • Vermijd dragen met één hand; verdeel de last dan liever over beide armen en gebruik de natuurlijke steunpunten van het lichaam. • Zorg voor goede handvatten/greep bij het te tillen/dragen object. • Zorg voor voldoende ruimte. De voeten moeten stabiel kunnen worden neergezet. Het object moet goed kunnen worden benaderd en draaien van de romp (rug) moet niet nodig zijn. • Maak kratten/zakken niet te zwaar; zorg voor tijdige afvoer. • Bij opslag van goederen (magazijn) moeten zwaardere zaken op werkhoogte worden bewaard. • Onder 30 cm en boven 175 cm moeten zo min mogelijk goederen worden opgeborgen. • Zorg voor kleding waarin goed te bewegen valt en voor goed steunend schoeisel. Tillen …. beter van niet!
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
54 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
In optimale omstandigheden mag één persoon 23 kg handmatig tillen. De ideale tilomstandigheden voor het tillen van lasten zijn: • •
Last dichtbij het lichaam (horizontale afstand 25cm). Last bij het oppakken op een hoogte van 75 cm.
• • • • • •
Verticale verplaatsingsafstand < 25 cm. Voorwerp is met twee handen op te pakken. Voorwerp is voorzien van handgrepen. Tilhouding is vrij te kiezen. Niet draaien vanuit de romp tijdens het tillen. Niet vaker dan 1 keer per 5 minuten tillen.
De omstandigheden zijn echter vrijwel nooit optimaal. Dat betekent dat het te tillen gewicht dan moet worden verminderd of dat hulpmiddelen moeten worden gebruikt.
2.4
Duwen/ trekken
2.4.1
Regels voor duwen en trekken
• • • • • • • • • • •
Gebruik je lichaamsgewicht bij duwen en trekken. Duwen gaat voor trekken. Maak gebruik van het richtingwiel (stuurwiel) bij een bed of transportmiddel. Zorg dat de zwenkwielen zich aan de kant van de transporteur bevinden en in de rijrichting staan voor het manoeuvreren en rijden over korte afstanden. Let op: duw een container bij grotere afstanden met de zwenkwielen voor. Beperk het handmatig duwen en trekken; gebruik een elektromotortje. Beperk loopafstand bij het duwen/trekken. Maak containers/karren niet te vol; er moet goed zicht zijn bij het rijden (wagen zelf < 140 cm of belading < 140 cm)? Let op bij duwen tegen een helling neemt de duwkracht toe. De kar/container moet voorzien zijn van een duwbeugel tussen 90 – 150 cm. Let op een goede greep (Ø 3 cm).
Bij het duwen of trekken kost het in beweging zetten van de last de meeste kracht. Vervolgens spelen de af te leggen afstand, de weerstand voor de wielen en eventuele obstakels een rol in de fysieke belasting. De onderstaande alinea’s bieden een handvat bij voorbereiding en uitvoering. Bezint eer ge begint; stel de kar vragen! • Zijn de wielen soepel draaiend? • Met een diameter van 12 cm of meer? • Is totaal gewicht is lager dan 300 kg? • Is de vloer glad, hard, horizontaal en zonder drempels? • Zitten de handvatten op de goede hoogte?
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
55 / 72
Goede houding bij het duwen • Rug gestrekt, iets voorover leunend. • Armen licht gebogen. • Knieën gebogen. • De achterste voet duwt het lichaam naar voren. • De voorste voet houdt het lichaam in evenwicht. Goede houding bij het trekken • Rug gestrekt, iets achterover hellend. • Armen gestrekt. • Knieën gebogen. • Achterste voet houdt het lichaam in evenwicht. • Voorste voet drukt het lichaam naar achteren. • Probeer het trekken van zware lasten te vermijden. Duwen heeft de voorkeur!
2.4.2
Aandachtspunten bij manoeuvreren
Bij duwen en trekken is vrijwel altijd manoeuvreren noodzakelijk. Let daarbij op: • • • • • • •
Is er voldoende ruimte? Beweeg gelijkmatig; zet aan in 1 – 2 – 3 seconden. Voorkom een krachtexplosie bij het in beweging zetten van het bed/de wagen. Duw in de rijrichting, zoveel mogelijk rechtuit en zorg dat de zwenkwielen in de rijrichting staan voordat het duwen begint. Duw en draai niet tegelijk. Loop mee met het object dat draait; laat niet het object om de transporteur draaien. Maak adequaat gebruik van zwenkwielen, richtingwiel (indien aanwezig) en duwsteunen/handvatten. Bij het verplaatsen van een tillift kan het gebruik een voet (om de tillift in beweging te brengen) tot steun zijn.
2.4.3 • • • • • • •
Aandachtspunten bij handmatig vervoeren van bed
Zet het bed op duwhoogte (de handgreep bevindt zich dan boven de navel). Gebruik bij het aanduwen je lichaamsgewicht. Zak iets door je knieën, houd je rug recht en zet af met je benen. Breng het bed rustig in beweging; zet aan in 1-2-3 seconden. Duw in de rijrichting. Gebruik het richtingwiel zodra dat mogelijk is. Duw en draai niet tegelijk (dus handen en voeten wijzen in dezelfde richting. Loop mee met het bed als je de hoek om moet; neem dus de buitenbocht. Vervoer van het bed over grotere afstand geschiedt bij voorkeur door 2 personen die beiden achter het hoofdeinde lopen. Ook mogelijk is dat een persoon achter het hoofdeinde loopt en dat de ander opzij aan het voeteneinde lopend meestuurt (nooit trekken).
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
56 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
2.5
Werkhouding
2.5.1
Regels voor een goede werkhouding algemeen
De term werkhouding wekt de indruk dat er niet wordt bewogen. Maar elk moment van de dag wordt in een houding doorgebracht. Feitelijk bestaat de dag uit een aaneenschakeling van houdingen. De werkhouding wordt bepaald door bewegingsruimte, werkhoogte en reikafstand. Verander regelmatig van houding; wissel staan, zitten en lopen af. • • • • • • • • • • •
Reik niet te ver (< 50 cm). Haal patiënt of object naar je toe. Plaats eventueel een knie op het bed teneinde rompbuiging te verminderen. Steun waar mogelijk af met je vrije hand op bed of werktafel. Zet benodigdheden binnen handbereik. Werk tussen heupen en schouder; dit is het minst belastend. De juiste werkhoogte is afhankelijk van hetgeen moet worden gedaan. Houd je armen onder schouderhoogte. Gebruik een opstapje of trap als je iets boven je schouder moet doen of pakken. Als je boven je schouder/hoofd moet werken neem dan vaak een korte pauze. Voorkom werken met een matig gebogen en/of gedraaide rug/nek. Zorg voor voldoende ruimte om te kunnen hurken, bukken of knielen. Hurk, buk, kniel zo min en zo kort mogelijk. In elk geval nooit meer dan 15 minuten per werkdag. Als je toch moet bukken, steun dan af met een hand op een stoel, krukje, bed of tafel.
2.5.2
Regels voor staand werk
Voorkom langdurig staan. Pak zo nodig een stasteun om je benen te ontlasten. Wissel staan af met zitten of lopen. Sta nooit langer dan 1 uur aaneen en maximaal 4 uur per werkdag. • • • • • • • •
Draag het hoofd, alsof je over een menigte heenkijkt. Houd de kin horizontaal naar voren. Houd de rug vlak. Houd het bekken rechtop/achterovergekanteld. Buig de knieën licht, maar houd controle. Zet twee voeten plat op de grond. Zet de voeten recht naar voren. Ga in lichte spreidstand staan (heupbreedte).
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
2.5.3
57 / 72
Regels voor zittend werk
Zorg voor een goede stoel en een werkblad op de juiste werkhoogte. Gebruik zonodig een voetensteun als het werkblad te hoog is. Voorkom langdurig zitten. Regelmatig verzitten, maar ook staan en lopen, is noodzakelijk. • Houd het hoofd recht of licht gebogen. • Zit met rechte rug. • Houd de onderrug licht hol (plaats de onderzijde van de rugsteun ter hoogte van de bovenrand van het bekken). • Houd een vuistbreedte tussen de achterzijde van de knieën en de voorrand van de stoelzitting. • Ondersteun de bovenbenen horizontaal (knieën in 90º buiging) of licht naar beneden hellend (heupen in 105º buiging). • Zet de voeten plat op de grond. • Zit met ontspannen schouders, gebogen ellebogen en met ondersteunde (onder)armen; maak daarvoor gebruik van de instelmogelijkheden van het meubilair. • Houd de ellebogen bij het lichaam, binnen de schouderbreedte. • Zit recht voor het werk, het beeldscherm of de patiënt. Zit nooit langer dan 2 uur aaneen en 6 uur per werkdag. Bij beeldschermwerk is 10 minuten pauze na 2 uur verplicht. Beter is elk uur 5 minuten te pauzeren. Nog beter is het elke 15-20 minuten een minipauze van 3 minuten te nemen. Een pauzesoftware programma kan je in deze werkwijze ondersteunen.
2.6
Verantwoording
De praktijkregels zijn gebaseerd op een theoretisch kader dat is te vinden in handboeken en beleidsregels (SZW). Voor het tillen en verplaatsen van lasten zijn de regels afgeleid van de NIOSHmethode en Mital. Voor de werkhouding en beweging zijn aanwijzingen te vinden in het handboek Fysieke Belasting (red. drs. K.J. Peereboom) en het handboek Ergonomie (P. Voskamp e.a.).
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
58 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
3
De probleemaanpak
3.1
Anti-lifting benadering
Een belangrijke aanpak gericht op het vermijden van rugbelasting en daarmee het voorkomen van rugklachten is de anti-lifting benadering. Bij deze werkwijze wordt zo veel mogelijk gestreefd naar het vermijden van tillen. Wanneer je rugklachten wilt voorkomen, kun je het beste niet meer tillen. Dit zou een mooie oplossing zijn voor het probleem, maar in de praktijk werkt het natuurlijk niet.
Niet tillen
Tillen
Weinig rugbelasting
Veel rugbelasting
Door gebruik te maken van je regelmogelijkheden probeer je elke transfersituatie zo in te richten dat je zoveel mogelijk in de richting van het niet tillen handelt. Je moet daarbij leren luisteren naar je rug en je grenzen in acht leren nemen.
3.2
Oplossen van een transferprobleem
Er bestaat geen standaard transferprobleem en er bestaan geen standaard oplossingen. Om tot een uitvoering van de transfer te komen waarbij zo min mogelijk rugbelasting optreedt, kan de transfer benaderd worden met behulp van de probleemaanpak. De probleemaanpak is een systematische en doelgerichte manier om een transferprobleem te benaderen. Alle regelmogelijkheden die je hebt om de zwaarte van een transfer te beïnvloeden komen aan de orde, zodat je de transfer zó kan voorbereiden en uitvoeren dat je je rug zo min mogelijk belast (zie schema 1).
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
Schema 1
59 / 72
Probleemaanpak
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
60 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
Toelichting op het schema van de probleemaanpak Antwoord op de vraag: hoe los ik het transferprobleem op? 1
probleemdefinitie
2
probleemanalyse • patiënt/last
• • •
wat kan de patiënt zelf? wat mag de patiënt zelf? eigenschappen van de last?
•
hulp
• • •
welk hulpmiddel is beschikbaar? welke collega is oproepbaar? mag ik alleen tillen?
•
omgeving
• • •
•
goede werkhoogte? goede werkopstelling? (afstand) voldoende bewegingsruimte? • voor hulpmiddel • voor knie/voeten goed materiaalgebruik?
• • • •
eigen lichaamshouding? knellende kleding? goede schoenen? goede conditie?
•
tiller
3
oplossingsmethode
4
oplossen
5
welke transfer moet uitgevoerd worden?
welke transfermethode? (techniek)
voorbereiden • patiënt • last • collega • hulpmiddel • omgeving
• • • • •
•
•
informeren wie/wat/wanneer/start transferklaar maken afspreken taakverdeling gebruiksklaar maken instellen werkhoogte obstakels verwijderen goede uitgangshouding
uitvoeren • patiënt • tiller
• •
motiveren/stimuleren let op basisprincipes
afronden • tiller
•
patiënt/last direct goed plaatsen
tiller
evalueren • verbeteren
•
vermijden
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
rugbelasting vermeden? • Wat kun je zelf verbeteren? • probleemanalyse • transferplan • transfer • Waarover moet je overleggen op je afdeling? • Kun je je taken zo organiseren dat deze transfer niet nodig was?
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
4
61 / 72
Praktijkregels
De praktijkregels geven aanwijzingen voor verantwoord individueel handelen bij de onderstaande taken. Fysieke basiszorg taak Hulp bij wassen en aankleden
Aanwijzing voor handelen Werk tussen heup- en borsthoogte. Reik niet verder dan je arm lang is.
Hulp bij wassen en aankleden op bed of in de stoel
Werk niet langer dan 1 minuut met een matig gebogen en/of gedraaide rug/nek. Hurk, buk of kniel niet langer dan een halve minuut aaneen. Probeer waar mogelijk af te steunen.
Hulp bij toiletgang op bed of op toilet/po-stoel
Reik niet verder dan je arm lang is. Werk niet langer dan 1 minuut met een matig en/of gedraaide rug/nek. Hurk, buk of kniel niet langer dan een halve minuut. aanéén.
Hulp bij mobiliseren:
Bereid de patiënt voor op de handeling, vertel wat de bedoeling is. Maak zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheden die de patiënt heeft om mee te werken bij de uitvoeren van de transfer. Stimuleer de patiënt verbaal en non-verbaal zoveel mogelijk mee te werken tijdens de transfer. Vermijd het alleen verplaatsen, als de last / patiënt teveel inspanning vergt. Zorg voor een aangepaste werkhoogte. Maak de verplaatsafstand zo klein mogelijk. Zorg dat benodigd materiaal goed bereikbaar is. Zorg voor voldoende werkruimte. Kies een uitgangshouding waarbij je goed in evenwicht blijft. Maak gebruik van je eigen lichaamsgewicht. Fixeer de rug zoveel mogelijk. Houd de knieën licht gebogen. Vermijd een gedraaide positie van de rug tijdens de actie. Indien je tijdens het verplaatsen moet draaien, verplaats dan ook je voeten in de draairichting. Zorg voor een gelijke krachtverdeling over je armen. Maak zoveel mogelijk gebruik van hulpmiddelen.
van lig naar lig van lig naar zit van zit naar staan lopen
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
62 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
taak Uitvoeren van wisselligging
Aanwijzing voor handelen Bereid de patiënt voor op de handeling, vertel wat de bedoeling is. Houd rekening met de mogelijkheden en onmogelijkheden van de patiënt. Stimuleer de patiënt verbaal en non-verbaal zoveel mogelijk om mee te werken tijdens de transfer. Vermijd het alleen verplaatsen, als de last teveel inspanning vergt. Zorg voor een goede werkhoogte Zorg voor voldoende werkruimte. Maak gebruik van je eigen lichaamsgewicht. Duwen is beter dan trekken. Maak zoveel mogelijk gebruik van hulpmiddelen.
Administratie taak Roosters maken en administratie
Beeldschermwerk
Aanwijzing voor handelen Zorg voor een goede werkhoogte. Maak gebruik van de instelbaarheid van stoel en tafel en/of een voetensteun. Werk niet langer dan 1 minuut met een matig gebogen en/of gedraaide rug/nek. Zorg dat de monitor recht voor je staat, op voldoende afstand en net niet boven ooghoogte. Verander regelmatig van houding, wissel zitten af met staan en lopen.
Verpleeg-technische handelingen taak meten van de bloeddruk opnemen van de temperatuur en hartfrequentie aansluiten van infusen aansluiten van monitoren wondbehandeling aansluiten van beademingsapparatuur verzamelen van sputum werkzaamheden met betrekking tot maagslang werkzaamheden met betrekking tot uitscheiding werkzaamheden met betrekking enterale voeding uitdelen van medicijnen observatie diagnose stellen voorbereidende werkzaamheden assistentie bij medisch handeling van een arts
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Aanwijzing voor handelen Werk tussen heup- en borsthoogte. Reik niet verder dan je arm lang is. Werk niet langer dan 1 minuut met een matig gebogen en/of gedraaide rug/nek. Varieer in houding en beweging. Neem zoveel mogelijk een neutrale houding aan. Hurk, buk of kniel niet langer dan een halve minuut. aaneen. Reik niet hoger dan net boven je hoofd en dat niet langer dan 1 minuut.
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
63 / 72
Transport taak Transporteren van een patiënt naar een andere kamer of afdeling (met bed of rolstoel)
Aanwijzing voor handelen Zorg voor een goede duw hoogte. Zorg dat de zwenkwielen en het richtingwiel in de rijrichting staan. Breng het bed of de rolstoel rustig op gang. Duwen gaat voor trekken. Draai en duw niet gelijktijdig. Draai het bed niet om jezelf heen, maar loop met het te draaien bed mee. Verplaats een bed met patiënt zoveel mogelijk met twee personen of een elektromotor.
Overleg / begeleiding / organisatie taak
• • • • • •
Overdracht Overleg met de arts Werkoverleg Begeleiden van nieuwe werknemers Onderwijsgevende activiteiten Organiseren van afdelingsactiviteiten
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Aanwijzing voor handelen Bij lang staan probeer af te steunen of, ga zitten op de korte rustmomenten. Neem zoveel mogelijk een neutrale houding aan. Vermijd voorovergebogen “schrijven”. Zorg voor regelmatige pauzes tijdens overleg, waarin van houding kan worden gewisseld.
64 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
5
Verplaatsingstechnieken
In deze paragraaf staan alle Bij het verplaatsen van de patiënt in bed of uit bed wordt zoveel mogelijk activiteit mogelijke verplaatsingstechnieken
van de patiënt zelf verwacht. De inspanning van de zorgverlener hoort minimaal te zijn. Zijn rol is uitnodigend, sturend of begeleidend.
genoemd; niet alle mogelijkheden zijn toegelicht met tekst of een afbeelding. Tijdens het practicum Verpleegkunde worden de technieken
• • • • •
Geef duidelijke aanwijzingen. Ondersteun alleen waar nodig. Zorg voor werkhoogte op maat. Kies voor kantelen, draaien of schuiven als hulp nodig is. Vermijd tillen, maak zoveel mogelijk gebruik van hulpmiddelen.
besproken.
5.1
Verplaatsen in bed
Om een patiënt te wassen, te verzorgen of comfortabel te laten liggen kan het nodig zijn hem in bed te verplaatsen. Als technieken zijn te benoemen:
5.1.1
Kantelen met korte hefboom (knie)
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
65 / 72
5.1.2
Kantelen met hand aan schouderblad/bekken
5.1.3
Kantelen met gefixeerde arm als spalk
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
66 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
5.1.4
Kantelen met (steek)laken
5.1.5
Zijwaarts verplaatsen met bruggetje (heffen bekken)
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
67 / 72
5.1.6
Zijwaarts verplaatsen met papegaai
5.1.7
Zijwaarts verplaatsen met glijrol
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
68 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
5.1.8
Omhoog verplaatsen met papegaai
5.1.9
Omhoog verplaatsen met glijrol (eventueel met laken)
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
69 / 72
5.2
Op ondersteek plaatsen
Dit gaat het gemakkelijkst als de patiënt zijn bekken kan heffen door zich op te trekken aan de papegaai. Als hij dat niet kan, plaats dan de steek in 4 stappen: • • • • •
Kantel de patiënt d.m.v. de korte hefboom (knie buitenzijde). Plaats de ondersteek met het handvat in het verlengde van de bilplooi onder een hoek van circa 45° in het matras. Plaats beide handen op de onderrand van de steek en druk deze in het matras. Houd met de ene hand druk op de ondersteek en kantel met de andere hand patiënt terug op de steek via binnenzijde knie. Zet tenslotte het hoofdeinde van het bed in een hoek van 30°.
5.3
In bed tot zit brengen
5.3.1
In bed tot zit brengen met behulp van het bed
Gebruik de mogelijkheden van het elektrisch bedienbare bed eventueel met manuele ondersteuning van de patiënt.
5.3.2
In bed tot zit brengen met papegaai
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
70 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
5.3.3
In bed tot zit brengen met touwladder (trekkoord)
5.4
Tot zit op rand van bed brengen
5.4.1
Tot zit op rand van bed brengen via zijligging elektrisch met behulp van het bed
Breng de patiënt in zijligging en laat het hoofdeinde van het bed elektrisch omhoog komen. Begeleid dan de onderbenen over de rand van het bed. Als de patiënt dan nog teveel op het midden van het bed zit, laat hem dan naar voren schuiven door te ‘hammen’ (billengang). Door naar licht naar een zijde te neigen komt de bil aan de andere zijde vrij en kan naar voren verplaatst worden. Pas vervolgens deze techniek op de achtergebleven zijde toe.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage
71 / 72
5.4.2
Tot zit op rand van bed brengen manueel via zijligkoppel
5.4.3
Tot zit op rand van bed brengen met papegaai
5.5
Van/naar bed - (rol)stoel begeleiden
5.5.1
Actief begeleiden evt. met ‘hammen’ (billengang)
5.5.2
Met draaischijf (eventueel met opstahulp)
5.5.3
Met looprek als ‘stabeugel’
5.5.4
Met glijplank
5.5.5
Met passieve tillift
5.5.6
Eventueel in geval van enige stafunctie met actieve tillift
5.6
In stoel (rechtop/achterin) plaatsen
5.6.1
Actief begeleiden met armsteun en evt. hammengang
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
72 / 72
Zorgstage Studiejaar 2 / Bijlage 2
5.6.2
Actief en sturend aan knie(en)
5.7
Van bed-bed/brancard verplaatsen
5.7.1
Met patslide en laken
5.7.2
Met rollbord
5.7.3
Met passieve lift zittend (jukbalans)*
5.7.4
Met passieve lift liggend (tilframe / schepbrancard)*
* Let op: gebruik van een tillift is een risicovolle handeling. De student mag niet zelfstandig gebruik maken van een tillift. Dit mag alleen samen met een verpleegkundige / verzorgende die bevoegd en bekwaam is in het gebruiken van de tillift ! Patiënt kan bekneld raken of uit de bandage glijden. Let op: indien een patiënt op de grond is gevallen of van de stoel gegleden, controleer dan eerst of er geen letsel aanwezig is voor je met hem gaat sjorren (vergelijk EHBO). Als de patiënt niet gemakkelijk tot staan kan worden gebracht, haal dan een tillift. Ga niet handmatig tillen.
Naschrift De illustraties in het hoofdstuk Verplaatsingstechnieken in deze syllabus zijn overgenomen uit “Tillen in de thuiszorg” door Inga M. Mol (Elsevier 2001) en uit “Verplaatsingstechnieken” door de werkgroep Klinische Kinesionomie NoordNederland (Paraad 2001). Niets van deze syllabus mag verder op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt.
2015 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2015-2016 \ Zorgstage Bachelorjaar 2 – Bijlage 2 - 20150715a
Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden
Leidraad voor je handelen als professional
Inhoud Pag.
Voorwoord
3
Leeswijzer
4
Beroepscode van verpleegkundigen en verzorgenden
5
1. Algemene punten met betrekking tot de beroepsuitoefeningen
7
2. De verpleegkundige/verzorgende in relatie tot de zorgvrager
9
3. De verpleegkundige/verzorgende in relatie tot (in)formele
12
samenwerkingspartners 4. De verpleegkundige/verzorgende in relatie tot de samenleving
14
Colofon
16
Voorwoord De Nederlandse Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden is tot stand gekomen via een unieke samenwerking tussen Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), NU’91, FNV Zorg & Welzijn, CNV Zorg & Welzijn, Healthcare Christian Fellowship Nederland (HCF), Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU) sector Gezondheidszorg en Welzijn ‘Het Richtsnoer’ en CGMV vakorganisatie voor christenen. Tot nu toe stelden deze partijen in kleine samenwerkingsverbanden ieder hun eigen beroepscode op met als resultaat vier verschillende beroepscodes voor verpleegkundigen en verzorgenden.1 Deze verschillende beroepscodes hebben betrekking op dezelfde ethische en praktische waarden en normen van het beroep. Als betrokken partijen zijn wij tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is om gezamenlijk één beroepscode op te stellen. Eén beroepscode zorgt voor duidelijkheid voor verpleegkundigen en verzorgenden in hun werk, bij het onderwijs en bij de tuchtcolleges. Eén beroepscode, die al uitgedragen wordt in het onderwijs, zorgt uiteindelijk ook voor een breed draagvlak binnen de beroepsgroepen. Dit alles draagt bij aan een goede beroepsuitoefening door verpleegkundigen en verzorgenden. Daarom hebben wij het initiatief genomen om tot één beroepscode komen. Concepten van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden zijn voorgelegd aan de achterban van de betrokken partijen. Dat heeft uiteindelijk geleid tot deze éne Nederlandse Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden, die de al bestaande beroepscodes vervangt. CGMV vakorganisatie voor christenen, CNV Zorg & Welzijn, FNV Zorg & Welzijn, HCF Nederland, NU’91, RMU Sector Gezondheidszorg en Welzijn ‘Het Richtsnoer’, V&VN
Leeswijzer De indeling van de Beroepscode De Beroepscode is ingedeeld in vier hoofdstukken: algemene punten met betrekking tot de beroepsuitoefening; de verpleegkundige/verzorgende in relatie tot de zorgvrager; de verpleegkundige/verzorgende in relatie tot (in)formele samenwerkingspartners; de verpleegkundige/verzorgende in relatie tot de samenleving. De formulering van de artikelen De artikelen staan in de ‘ik’-vorm. Op die manier maakt de Beroepscode duidelijk wat je van jezelf als verpleegkundige of verzorgende mag verwachten. Onder het artikel staan bij de bolletjes verschillende mogelijkheden die bij dat artikel horen. De opsomming is niet uitputtend. Ook hier gaat het er weer om dat je zelf nadenkt over de vraag of een artikel van toepassing is in de situatie waarvoor je staat. Voor wie is een artikel bedoeld Aangezien verpleegkundigen en verzorgenden op verschillende terreinen actief zijn en verschillende bevoegdheden en taken hebben, zijn sommige artikelen mogelijk niet op jou van toepassing. Denk bijvoorbeeld aan meewerken aan wetenschappelijk onderzoek. Omdat de artikelen voor anderen in de beroepsgroepen wel van belang zijn, staan ze in de Beroepscode.
1. Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden, de Beroepscode Verpleging en Verzorging, de Christelijke beroepscode voor verpleegkundigen en andere werkers in de gezondheidszorg en de Beroepscode voor de verzorging.
Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden Als verpleegkundige of verzorgende2 richt je je op de kwaliteit van leven en het welzijn van zorgvragers3. Dat doe je door het bevorderen, in standhouden en herstellen van gezondheid en het voorkomen van ziekte en beperking of door lijden en ongemak te verlichten. Je ondersteunt en begeleidt mensen met een verstandelijke beperking, meestal in samenspraak met hun naasten/ vertegenwoordiger. Als het gaat om baby’s, kinderen of wilsonbekwame mensen, is je zorg ook gericht op begeleiding en ondersteuning van de naasten. Je begeleidt zorgvragers in de stervensfase. Uitgangspunt bij je beroepsuitoefening is dat de regie zoveel mogelijk bij de zorgvrager ligt; dat de zorgvrager, als hij dat wil en kan, zelf bepaalt wat voor hem belangrijk is. Je ondersteunt en stimuleert de zorgvrager, zijn naasten en zijn sociale netwerk om zo goed mogelijk met de gevolgen van de ziekte of aandoening om te gaan (zelfmanagement) op basis van de meest actuele (wetenschappelijke) inzichten. De aandacht gaat daarbij vooral naar wat de zorgvrager nog wel kan. Je ondersteunt de zorgvrager bij het behouden van belangrijke rollen, die door zijn ziekte of beperking onder druk zijn komen te staan, of zoekt met hem naar nieuwe rollen die voor hem van betekenis kunnen zijn. Daarbij heb je als verpleegkundige of verzorgende je eigen taken en verantwoordelijkheden. Professionele standaard Bij de uitoefening van je beroep is er een aantal algemeen aanvaarde uitgangspunten waarmee je rekening moet houden. Deze kaderen als het ware je beroepsuitoefening in. Ze helpen je om goede zorg te verlenen aan de zorgvrager en om je daarover te verantwoorden. Tot de algemeen aanvaarde uitgangspunten behoort onder andere het beroepsprofiel: de kennis en vaardigheden die je je tijdens je opleiding eigen maakt. Ook elementen als standaarden, richtlijnen en protocollen van de beroepsgroep, wet- en regelgeving, uitspraken in (tucht)rechtzaken, richtlijnen van de inspectie, (beroeps)ethische uitgangspunten, standpunten, adviezen en handreikingen van de beroepsgroep behoren tot de algemeen aanvaarde uitgangspunten. Die algemeen aanvaarde uitgangspunten vormen de professionele standaard. De Beroepscode, als document met beroepsethische uitgangspunten, behoort ook tot de professionele standaard. Doel van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden De Beroepscode geeft je de waarden en normen van de beroepsgroep. Hoewel de taken en verantwoordelijkheden van verpleegkundigen en verzorgenden verschillen, komen de waarden en normen van de beroepen overeen. Die waarden en normen maken duidelijk hoe je je beroep als verpleegkundige of verzorgende op een goede manier uit kunt oefenen. Belangrijke waarden zijn bijvoorbeeld: betrouwbaarheid, respect, eerlijkheid, rechtvaardigheid, niet schaden, respect voor de autonomie van de zorgvrager. De Beroepscode helpt je bij je handelen en de verantwoording daarvan. Daarnaast maakt de Beroepscode aan zorgvragers en hun naasten, mantelzorgers, andere zorgverleners, zorgaanbieders en de samenleving als geheel duidelijk wat zij van jou als verpleegkundige of verzorgende mogen verwachten. De Beroepscode is een leidraad De Beroepscode is een leidraad voor je handelen als professional. Hij geeft je aanknopingspunten om te bepalen hoe je je in je beroepsuitoefening als professional gedraagt. De code biedt je ook handvatten om in complexe situaties een weloverwogen afweging te maken over wat goede zorg in deze situatie vraagt. De Beroepscode beschrijft niet in detail hoe je moet handelen. Het is belangrijk dat je altijd zelf nadenkt over de betekenis van de artikelen in specifieke situaties en dat je de Beroepscode vertaalt naar je eigen situatie. Hoe gebruik je de Beroepscode? Je kunt zelf nagaan welke artikelen van de Beroepscode relevant zijn voor de situatie waarvoor je staat. Het is vaak raadzaam 2. Onder de term verpleegkundige valt ook de verpleegkundig specialist. Onder de term verzorgende valt ook de helpende en de zorghulp. 3. De Beroepscode gebruikt de term ‘zorgvrager’ voor patiënt, cliënt of bewoner. Voor ‘de zorgvrager’, ‘hij’, ‘hem’ of ‘zijn’ kan ook ‘zorgvraagster’, ‘zij’ en ‘haar’ gelezen worden.
om bij een lastige situatie een collega of leidinggevende te raadplegen of om het probleem in een teamoverleg of andere overlegvormen aan de orde te stellen. Gezamenlijk ga je dan – mede op basis van de Beroepscode - na wat in een bepaalde situatie de beste handelwijze is. Je kunt een genomen beslissing ook zelf of met je collega’s achteraf toetsen aan de Beroepscode. En je kunt de Beroepscode natuurlijk ook gebruiken bij de bespreking van casussen als oefening. Op al deze manieren vergroot je je besef van de waarden en normen van de beroepsgroep en je eigen oordeelsvermogen. Voor wie is de Beroepscode bedoeld? De Beroepscode richt zich op jou als verpleegkundige of verzorgende. Het maakt daarbij niet uit in welke functie je werkt. Ook vanuit een andere functie dan de primaire zorg, zoals bijvoorbeeld in onderwijs, management of onderzoek, draag je bij aan de beroepsuitoefening en heb je een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorgverlening. Reikwijdte van de Beroepscode De Beroepscode is niet alleen bedoeld voor de uren die je als verpleegkundige of verzorgende doorbrengt met de zorgvrager. Ook daarbuiten is het aan te bevelen om rekening te houden met de waarden en normen van de beroepsgroep, bijvoorbeeld bij uitingen via sociale media of andere communicatiekanalen. Je bent medeverantwoordelijk voor het imago van het beroep. Je gedrag beïnvloedt het vertrouwen van zorgvragers in jou als beroepsbeoefenaar en in de beroepsgroep als geheel. Relatie van de Beroepscode tot wet- en regelgeving De Beroepscode is gemaakt tegen de achtergrond van relevante (gezondheidszorg)wetgeving, zoals de Nederlandse Grondwet, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling (BW Boek 7, titel 7 afdeling 5: WGBO), de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) en de wetsvoorstellen Verplichte geestelijke gezondheidszorg en Zorg en dwang, de Kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Als verpleegkundige of verzorgende ben je op de hoogte van de voor jou relevante onderdelen van de wetgeving. Relatie Beroepscode tot tuchtrecht Als BIG-geregistreerde verpleegkundige val je onder het tuchtrecht. Bij een klacht over jou kijkt het tuchtcollege wat de Beroepscode zegt om te bepalen wat volgens de beroepsgroep de norm is voor het handelen en gedrag van verpleegkundigen. De beroepscode speelt een belangrijke rol bij het oordeel van het tuchtcollege over de klacht.
1 Algemene punten met betrekking tot de beroepsuitoefening 1.1 Als verpleegkundige/verzorgende oefen ik het beroep uit met het oog op het welzijn en de gezondheid van de zorgvrager. Dat betekent onder andere dat ik •
handel als professional vanuit de beroepswaarden en -normen
•
mij bewust ben van een mogelijk verschil tussen de beroepswaarden en -normen, mijn eigen waarden en normen en de waarden en normen van de zorgvrager en zijn of haar omgeving en de waarden en normen van andere professionals en dat ik mij hierin professioneel - dat wil zeggen verantwoordelijk, accuraat en doelgericht en gebruik makend van mijn vakkennis en mijn gezonde verstand - opstel
•
bij verschillende opvattingen zoek naar een oplossing en mij hierin professioneel opstel.
1.2 Als verpleegkundige/verzorgende handel ik bij de uitoefening van mijn beroep naar de normen, richtlijnen, protocollen, gedragsregels en eisen van zorgvuldigheid die invulling geven aan goed hulpverlenerschap (professionele standaard). Dat betekent onder andere dat ik •
kennis heb van actuele richtlijnen en protocollen
•
zicht heb op relevante wetgeving en tuchtrechtuitspraken
•
beroepsrelevante ontwikkelingen en opvattingen volg
•
hier reflectief mee om kan gaan
•
mijn professionele oordeelsvermogen gebruik om te bepalen of ik bij deze zorgvrager de richtlijn of het protocol moet volgen of daar beredeneerd van af moet wijken.
1.3 Als verpleegkundige/verzorgende ben ik verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op mijn eigen handelen, bejegening en gedrag als professional. Dat betekent onder andere dat ik •
deze verantwoordelijkheid niet kan overdragen op collega’s
•
aanspreekbaar ben door collega’s op deze verantwoordelijkheid
•
mij niet kan verschuilen achter de verantwoordelijkheid van anderen
•
daar waar ik in opdracht van andere professionals handelingen uit moet voeren waar ik niet achter sta, ik dat beredeneerd aan die professional laat weten.
1.4 Als verpleegkundige/verzorgende houd ik mijn kennis en vaardigheden voor het op verantwoorde en adequate wijze uitoefenen van het beroep op peil. Dat betekent onder andere dat ik •
vakliteratuur bijhoud
•
deel neem aan deskundigheidsbevorderende activiteiten
•
ervoor zorg dat mijn zorgverlening aansluit bij actuele wetenschappelijke, technologische en beroepsmatige ontwikkelingen
•
oog heb voor maatschappelijke ontwikkelingen en hierop anticipeer.
1.5 Als verpleegkundige/verzorgende ken ik de grenzen van mijn eigen deskundigheid en beroepsverantwoordelijkheid en verricht ik alleen handelingen die binnen deze grenzen liggen. Dat betekent onder andere dat ik •
geen opdrachten en verantwoordelijkheden accepteer die buiten de grenzen van mijn deskundigheid en/of beroepsverantwoordelijkheid liggen
•
in dergelijke gevallen adequaat weet door te verwijzen
•
hulp zoek in situaties waar ik alleen niet uit kom.
1.6 Als verpleegkundige/verzorgende neem ik initiatieven en ondersteun ik activiteiten ter bevordering van de ontwikkeling van het beroep en de kwaliteit van zorg. Dat betekent onder andere dat ik •
bijdraag aan het opbouwen, toepassen en verspreiden van (ervarings)kennis
•
de ontwikkeling, verspreiding en het in de praktijk brengen van relevante standaarden en richtlijnen ondersteun en daar waar mogelijk een bijdrage aan lever
•
activiteiten van de beroepsgroep ondersteun om voorwaarden te scheppen voor een goede beroepsuitoefening.
1.7 Als verpleegkundige/verzorgende draag ik bij aan een veilige zorgverlening. Dat betekent onder andere dat ik •
alert ben en actie onderneem op situaties waarin de zorg niet voldoet aan eisen van kwaliteit, veiligheid of hygiëne
•
alert ben op het voorkomen van fouten en daar waar sprake is van een fout dit bespreekbaar maak en (volgens instellingsprocedure gebruikelijke) actie onderneem om negatieve gevolgen tegen te gaan of te beperken
•
alert ben op onveilige situaties veroorzaakt door familie of mantelzorgers en daar actie op onderneem
•
een bijdrage lever aan het creëren van een veilige (afdelings)cultuur voor het bespreekbaar maken en leren van fouten
•
mij houd aan voorschriften voor het voorkomen van infectiegevaar en verwondingen (bijvoorbeeld over het dragen van sieraden; over het gebruik van een mobiele telefoon tijdens de zorgverlening; over goede (hand)hygiëne).
1.8 Als verpleegkundige/ verzorgende houd ik in de beroepsuitoefening rekening met een verantwoorde verdeling van middelen. Dat betekent onder andere dat ik •
op zorgvuldige, doelmatige en doeltreffende manier omga met de middelen en materialen die beschikbaar zijn voor de beroepsuitoefening
•
een tekort of defect aan beschikbare middelen direct meld bij de leidinggevende/verantwoordelijke collega
•
suggesties doe voor een betere omgang met de beschikbare middelen
•
open sta voor suggesties van anderen voor een betere omgang met beschikbare middelen.
1.9 Als verpleegkundige/verzorgende zorg ik goed voor mezelf. Dat betekent onder andere dat ik •
mijn rechten en plichten als werknemer ken
•
mij in conflictsituaties adequaat kan voorzien van morele en/of juridische bijstand
•
let op mijn sociaal, geestelijk en lichamelijk welzijn
•
zo ergonomisch mogelijk werk
•
in geval van ziekte dit direct meld en met mijn leidinggevende en/of collega’s overleg of het verstandig is aan het werk te gaan.
2 De verpleegkundige/verzorgende in relatie tot de zorgvrager 2.1 Als verpleegkundige/verzorgende ga ik ervan uit dat iedere zorgvrager recht heeft op zorg. Dat betekent onder andere dat ik •
bij mijn zorgverlening de zorgvrager niet discrimineer op basis van kenmerken als etnische afkomt, nationaliteit, leeftijd, geslacht, seksuele geaardheid, ras, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, leefwijze, sociale positie of de aard van de gezondheidsproblemen
•
iedere zorgvrager en zijn naasten met respect benader
•
aandacht heb voor de zorgvrager als persoon en voor zijn omgeving.
2.2 Als verpleegkundige/verzorgende streef ik naar een goede zorgrelatie met de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger).4 Dat betekent onder andere dat ik •
mij ervan bewust ben dat een goede zorgrelatie een voorwaarde is om zicht te krijgen op de zorgbehoeften van de zorgvrager
• •
mij inzet voor een relatie met de zorgvrager die op wederzijds vertrouwen gebaseerd is weet dat de zorgvrager het recht heeft om de zorgrelatie niet aan te gaan of te beëindigen en dat ik die beslissing respecteer, voor zover dit verantwoord is.
2.3 Als verpleegkundige/verzorgende stel ik in de zorgverlening de zorgvrager centraal. Dat betekent onder andere dat ik •
opkom voor de belangen van de zorgvrager
•
bij schaarste de zorg rechtvaardig over de verschillende zorgvragers verdeel en mijn verdeling kan verantwoorden.
2.4 Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in mijn relatie met de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger) professionele grenzen in acht. Dat betekent onder andere dat ik •
geen misbruik maak van de afhankelijke positie van de zorgvrager
•
geen intieme en/of seksuele relatie aanga met de zorgvrager
•
mij niet schuldig maak aan intimidatie of geweld
•
geen gift in natura, geld of geschenk van de zorgvrager of diens sociale netwerk accepteer dat meer is dan een symbolisch gebaar van dank
•
geen financiële banden van welke aard dan ook aanga met de zorgvrager
•
aan de zorgvrager mijn eigen grenzen duidelijk maak
•
mijn collega’s of leidinggevende om hulp vraag als ik merk dat de professionele grenzen dreigen te vervagen of overschreden dreigen te worden.
4. Als in het artikel staat ‘de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger)’, kun je bij de bolletjes na ‘de zorgvrager’ ook ‘(en/of zijn vertegenwoordiger)’ lezen.
2.5 Als verpleegkundige/verzorgende heb ik het recht om op grond van gewetensbezwaren te weigeren om mee te werken aan bepaalde (be)handelingen. Dat betekent onder andere dat ik •
medewerking weiger aan (be)handelingen die mij in ernstig conflict brengen met mijn levensovertuiging of persoonlijk waarden- en normenbesef
•
mijn gewetensbezwaren, waar mogelijk, tijdig kenbaar maak
•
bij gewetensbezwaren de zorg gemotiveerd teruggeef aan mijn leidinggevende of, als er geen leidinggevende is, aan één van mijn collega’s
•
als zelfstandig werkende, mijn gewetensbezwaren meld aan de zorgvrager (of andere betrokkenen) en zorg verleen totdat die overgenomen wordt
•
wel de zorg verleen, die niet direct in relatie staat tot de handeling of ingreep waartegen ik gewetensbezwaren heb, tenzij die zorg ook door een collega wordt overgenomen.
2.6 Als verpleegkundige/verzorgende stem ik binnen mijn professionele mogelijkheden mijn zorgverlening af op de zorgbehoeften, waarden en normen, culturele en levensbeschouwelijke opvattingen van de zorgvrager. Dat betekent onder andere dat ik •
bij mijn zorgverlening rekening houd met de leefregels en gewoonten die voor de zorgvrager belangrijk zijn, voor zover dat de behandeling en zorg niet schaadt, niet in strijd is met de plicht van een goed hulpverlener en rekening houdt met de belangen van anderen
•
aan de zorgvrager aangeef waar zijn leefregels en gewoonten zorg vragen die buiten de grenzen van professioneel handelen valt.
2.7 Als verpleegkundige/verzorgende werk ik samen met de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger). Dat betekent onder andere dat ik •
de regie zoveel mogelijk bij de zorgvrager laat
•
de zorgvrager stimuleer om binnen zijn mogelijkheden en op basis van zijn ervaringskennis voor zichzelf te zorgen en hem daarbij ondersteun
•
de zorgvrager steun bij het zoeken naar wat voor hem goede zorg is door goed naar hem te luisteren, hem te observeren en te reageren op zijn zorgen, wensen en behoeften
•
samen met de zorgvrager zijn verpleeg- of zorg(leef)plan opstel, uitvoer en evalueer.
2.8 Als verpleegkundige/verzorgende werk ik samen met de naasten/mantelzorgers van de zorgvrager. Dat betekent onder andere dat ik •
als de zorgvrager daarmee instemt, zijn naasten/mantelzorgers betrek bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van het verpleeg- of zorg(leef)plan
•
naasten/mantelzorgers steun en begeleid bij goede zorgverlening aan de zorgvrager.
2.9 Als verpleegkundige/verzorgende zorg ik ervoor dat de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger) de informatie krijgt, die hij nodig heeft. Dat betekent onder andere dat ik •
de zorgvrager in voor hem begrijpelijke taal informeer over de zorgverlening en de (be)handelingen die ik ga uitvoeren, tenzij de zorgvrager geen informatie wil krijgen
•
de juiste hulpverlener vraag om benodigde informatie aan de zorgvrager te geven, als ik die informatie zelf niet kan of mag geven
•
naga of de zorgvrager de informatie gekregen en begrepen heeft
•
de zorgvrager informeer over zijn recht om een (be)handeling of zorgaanbod te weigeren en over zijn recht om een klacht in te dienen als hij ontevreden is.
2.10 Als verpleegkundige/verzorgende vraag ik de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger) om toestemming voordat ik de zorg verleen. Dat betekent onder andere dat ik •
de zorgvrager uitleg wat ik ga doen en vraag om toestemming voor de (be)handeling
•
de weigering van een (be)handeling of zorgaanbod door een wilsbekwame zorgvrager respecteer
•
een wilsonbekwame zorgvrager observeer om te zien of hij akkoord gaat met de (be)handeling of het zorgaanbod
•
de weigering van een (be)handeling of zorgaanbod door een vertegenwoordiger van een wilsonbekwame zorgvrager respecteer, tenzij dat in strijd is met de zorg die van een goed hulpverlener verwacht wordt
•
bij weigering van of verzet tegen een (be)handeling of zorgaanbod samen met de zorgvrager de redenen daarvoor onderzoek en zoek naar mogelijke alternatieven.
2.11 Als verpleegkundige/verzorgende leg ik de gegevens van de zorgvrager vast in het verpleegkundig of zorgdossier of in het elektronisch dossier. Dat betekent onder andere dat ik •
de gegevens noteer die voor de zorgverlening aan de zorgvrager relevant zijn
•
de gegevens op objectieve en neutrale wijze beschrijf
•
de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger) wijs op zijn recht op inzage in zijn dossier en de mogelijkheid om een afschrift van zijn dossier te krijgen
•
ervoor zorg dat de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger) inzage in of een afschrift krijgt van het dossier als hij daarom verzoekt, mits dit de privacy van een ander dan de zorgvrager niet schaadt.
2.12 Als verpleegkundige/verzorgende ga ik zorgvuldig om met vertrouwelijke informatie over de zorgvrager (het beroepsgeheim). Dat betekent onder andere dat ik •
geheim houd wat mij tijdens de beroepsuitoefening in vertrouwen is verteld of wat ik gehoord of gezien heb en waarvan ik moet begrijpen dat het vertrouwelijk van aard is
•
mij ervoor inzet dat er geen informatie over de zorgvrager via welke weg dan ook verspreid wordt en dat ik mij daar zelf ook niet schuldig aan maak
•
alleen informatie van en over de zorgvrager geef aan anderen, inclusief naasten van de zorgvrager, als de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger) daarvoor toestemming heeft gegeven
•
aan de zorgverleners, die direct bij de zorgverlening aan de zorgvrager betrokken zijn, de informatie geef die zij voor de zorgverlening aan de zorgvrager nodig hebben en dit ook aan de zorgvrager laat weten
•
aan de vertegenwoordiger informatie verstrek over de zorgvrager, als de zorgvrager niet (alleen) kan of mag beslissen
•
informatie over de zorgvrager verstrek als dat wettelijk verplicht is
•
slechts in uitzonderlijke gevallen mijn zwijgplicht mag verbreken als ik een conflict ervaar tussen mijn plicht tot geheimhouding en mijn plicht om ernstige schade voor de zorgvrager of een ander te voorkomen (conflict van plichten).
2.13 Als verpleegkundige/verzorgende respecteer en bescherm ik de privacy van de zorgvrager. Dat betekent onder andere dat ik •
niet onaangekondigd de ruimte binnen ga waar de zorgvrager verblijft
•
de persoonlijke eigendommen van de zorgvrager respecteer en daar zorgvuldig mee omga
•
ervoor zorg dat persoonlijke gesprekken met de zorgvrager buiten het gehoor van anderen plaatsvinden
•
ervoor zorg dat (be)handelingen en onderzoeken bij de zorgvrager buiten het zicht van anderen plaatsvinden
•
mij ervoor inzet dat inbreuk op de privacy van de zorgvrager zich tot een minimum beperkt
•
ernaar streef de privacy van de zorgvrager ook te beschermen bij het gebruik van toezichthoudende domotica, zoals camera’s en uitluistersystemen.
3 De verpleegkundige/verzorgende in relatie tot (in)formele samenwerkingspartners 3.1 Als verpleegkundige/verzorgende werk ik samen met teamgenoten en vakgenoten (in opleiding). Dat betekent onder andere dat ik •
in de samenwerking mijn eigen deskundigheid inzet met het oog op goede zorg voor de zorgvrager
•
in de samenwerking mijn eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid bewaak
•
het goed functioneren van collega’s ondersteun
•
bewaak dat het vragen, geven en ontvangen van feedback op de zorgverlening open en veilig kan gebeuren
•
respect en zorgzaamheid toon jegens mijn collega’s en het vertrouwen van zorgvragers in mijn collega’s ondersteun
•
bijdraag aan een veilige leeromgeving en begeleiding voor leerlingen, studenten en stagiaires.
3.2 Als verpleegkundige/verzorgende werk ik samen met zorgverleners van andere disciplines. Dat betekent onder andere dat ik •
waar nodig de medewerking van andere zorgverleners zoek, aanga en ondersteun
•
andere zorgverleners en hun eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid respecteer
•
mij inzet voor goede besluitvorming en leiderschap toon
•
kritisch blijf ten opzichte van mijn eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid en die van andere zorgverleners
•
bij de overdracht van taken erop let dat de andere zorgverleners over de benodigde deskundigheid beschikken zodat de kwaliteit van zorg gewaarborgd is.
3.3 Als verpleegkundige/verzorgende werk ik samen met niet-zorgverleners. Dat betekent onder andere dat ik •
mijn verantwoordelijkheden en die van de niet-zorgverleners (bijvoorbeeld gemeenteambtenaar, leerkracht, (wijk) agent) in die samenwerking ken
•
mijn deskundigheid inzet in de samenwerking (rekening houdend met beroepsgeheim en privacywetgeving).
3.4 Als verpleegkundige/verzorgende werk ik samen met mantelzorgers en vrijwilligers. Dat betekent onder andere dat ik •
de mantelzorgers en vrijwilligers ondersteun bij het dragen van eigen verantwoordelijkheid
•
de draagkracht van mantelzorgers en vrijwilligers ondersteun en bewaak
•
bij het delen van zorgtaken met informele zorgverleners mijn eigen verantwoordelijkheid bewaak
•
bij het overdragen van taken aan informele zorgverleners de continuïteit en veiligheid van zorg aan de zorgvrager bewaak.
3.5 Als verpleegkundige/verzorgende bewaak ik een professionele relatie met (in)formele samenwerkingspartners. Dat betekent onder andere dat ik
•
waar nodig aan anderen de grenzen van een professionele relatie duidelijk maak
•
geen misbruik maak van de afhankelijke positie van een andere samenwerkingspartner
•
ondersteuning zoek indien professionele grenzen dreigen te vervagen
•
hulp vraag als ik geconfronteerd word met geweld en bedreiging.
3.6 Als verpleegkundige/verzorgende bescherm ik de zorgvrager tegen tekortschietend of schadelijke gedrag of handelen van andere samenwerkingspartners. Dat betekent onder andere dat ik •
onderbouw welke redenen ik heb voor een vermoeden van tekortschietend of schadelijk gedrag of handelen en hoe de zorgvrager het beste beschermd kan worden
•
de betreffende samenwerkingspartner aanspreek op zijn of haar tekortschietend gedrag of handelen
•
bij een vermoeden van kindermishandeling of huiselijk geweld de stappen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling volg
•
in het belang van de zorgvrager de juiste persoon of instantie (bijvoorbeeld leidinggevende/verantwoordelijke, klachtencommissie, tuchtrechter, Inspectie voor de Gezondheidszorg) op zorgvuldige wijze op de hoogte stel van tekortschietend gedrag of handelen van een andere samenwerkingspartner, als een gesprek met die samenwerkingspartner niet mogelijk is of niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
•
als er meerdere samenwerkingspartners betrokken zijn, eventuele hiaten en/of knelpunten in de samenwerking en hulp aan de zorgvrager op zorgvuldige wijze en bij de juiste verantwoordelijke bespreekbaar maak.
3.7 Als verpleegkundige/verzorgende ondersteun ik zorgverleners die zich aan professionele waarden en normen willen houden. Dat betekent onder andere dat ik •
het gebruik van de beroepscode onder mijn collega’s (in opleiding) stimuleer
•
collega’s die zich naar de beroepscode willen gedragen ondersteun in de vorm van kennis, persoonlijke steun, en/of hulp bij formele stappen
•
collega’s die zich aan de beroepscode willen houden en daarbij problemen onder-vinden persoonlijk steun en/of hulp geef bij
•
zorgverleners ondersteun die ontoereikende of schadelijke zorg aan de orde willen stellen
•
andere zorgverleners bij bedreiging en geweld ondersteun en bescherm.
het nemen van formele stappen
3.8 Als verpleegkundige/verzorgende draag ik naar vermogen bij aan de ontwikkeling, implementatie en evaluatie van het beleid van de instelling of organisatie waar ik werk. Dat betekent onder andere dat ik •
beleid ondersteun en uitvoer voor zover het in overeenstemming is met de professionele standaard
•
vanuit mijn professionele perspectief bijdraag aan het ontwikkelen van beleid van de organisatie waar ik werk
•
binnen de organisatie bijdraag aan een cultuur waarin zorgvragers en zorgverleners (in opleiding) zich veilig kunnen voelen
•
het belang of de afwezigheid van een veilige cultuur bespreekbaar maak met de leidinggevende/verantwoordelijke of vertrouwenspersoon
•
als er meerdere zorgverleners betrokken zijn bij de zorgvrager, eventuele hiaten en/of knelpunten in de zorg op zorgvuldige wijze aan de orde stel binnen de organisatie
•
binnen de organisatie bijdraag aan een cultuur waarin zorgverleners zich kunnen houden aan professionele waarden en normen en het meld als zij daar problemen bij ondervinden.
4 De verpleegkundige/verzorgende in relatie tot de samenleving 4.1 Als verpleegkundige/verzorgende draag ik bij aan de bevordering van de volksgezondheid. Dat betekent onder andere dat ik • •
gezondheidsvoorlichting geef vanuit mijn professionele deskundigheid factoren signaleer die het functioneren van (groepen) zorgvragers bedreigen, zoals armoede, slechte woonof werksituatie, sociaal isolement, stigmatisering van zorgvragers, milieuvervuiling, slechte toegang tot de gezondheidszorg
•
gezondheidsbedreigende factoren meld bij de juiste persoon of instantie (bijvoorbeeld leidinggevende/ verantwoordelijke, Inspectie voor de gezondheidszorg)
•
bijdraag aan de bestrijding van gezondheidsbedreigende factoren vanuit mijn professionele deskundigheid.
4.2 Als verpleegkundige/verzorgende werk ik, indien van toepassing, mee aan wetenschappelijk onderzoek gericht op de verbetering van de volksgezondheid en van de individuele zorg voor zorgvragers. Dat betekent onder andere dat ik •
indien van toepassing, vanuit mijn professionele deskundigheid een bijdrage lever aan onderzoek van mijn eigen beroepsgroep en van andere disciplines of dat ik zelf onderzoek doe
•
alleen (mee)werk aan (medisch) wetenschappelijk onderzoek met zorgvragers als dat onderzoek is goedgekeurd door een medisch ethische (toetsings)commissie (indien vereist), op een ethisch verantwoorde wijze wordt uitgevoerd en de zorgvrager zijn toestemming heeft gegeven voor deelname aan het onderzoek
•
bij een onderzoek met zorgvragers het belang van de zorgvrager voorop stel.
4.3 Als verpleegkundige/verzorgende ondersteun ik activiteiten van de beroepsgroep om voorwaarden te scheppen voor een verantwoorde beroepsuitoefening. Dat betekent onder andere dat ik •
mij inzet voor deskundigheidsbevordering van mijn beroepsgroep
•
mij inzet voor de realisatie en naleving van goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden
•
ontwikkelingen en knelpunten (zoals onvoldoende tijd voor overleg en scholing, tekort aan personeel of hulpmiddelen) voor een verantwoorde beroepsuitoefening signaleer, deze meld bij mijn leidinggevende/ verantwoordelijke, vakbond of beroepsorganisatie en meedenk over oplossingen
•
ervoor zorg dat de gezondheid en veiligheid van zorgvragers niet in gevaar komt bij acties.
4.4 Als verpleegkundige/verzorgende verleen ik ook buiten mijn werk vanuit mijn professionele deskundigheid voor zover mogelijk zorg in noodsituaties. Dat betekent onder andere dat ik •
niet alleen een burgerplicht heb, maar dat van mij als verpleegkundige/verzorgende in een noodsituatie ook een professionele inzet wordt verwacht.
4.5 Als verpleegkundige/verzorgende draag ik bij aan de bescherming van het milieu binnen de zorg. Dat betekent onder andere dat ik •
op verantwoorde manier omga met het wegwerpmateriaal en met schaarse hulpbronnen als energie en water
•
volgens vastgestelde richtlijnen en voorschriften omga met medisch afval, gebruikte materialen, mogelijk besmette producten en scherpe voorwerpen
•
anderen stimuleer om op eenzelfde manier te handelen.
4.6 Als verpleegkundige/verzorgende zet ik mij, individueel en collectief, in voor een rechtvaardige verdeling van en verantwoorde omgang met de beschikbare middelen. Dat betekent onder andere dat ik •
eventueel via vak- of beroepsorganisatie, de verdeling van en omgang met beschikbare middelen kritisch volg
•
partijen als de overheid, eventueel via vak- of beroepsorganisatie, wijs op de gezondheidsbehoeften van de bevolking en de middelen die daarvoor nodig zijn
•
eventueel via vak- of beroepsorganisatie, suggesties voor een rechtvaardige verdeling van en verantwoorde omgang met beschikbare middelen onder de aandacht breng van partijen zoals de overheid.
4.7 Als verpleegkundige/verzorgende bewaak ik de onafhankelijkheid, de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van mijzelf en van de beroepsgroep. Dat betekent onder andere dat ik •
mij bij de uitoefening van mijn beroep gedraag op een manier die het vertrouwen van zorgvragers in mijzelf en in de beroepsgroep bevordert
•
mij in de (sociale) media presenteer op een manier die het vertrouwen van zorgvragers in mijzelf en in de beroepsgroep bevordert
•
geen geneesmiddelen of andere producten of een bedrijf aanprijs in een reclame
•
mij bij de zorgverlening aan een zorgvrager bij het aanbevelen van producten alleen laat leiden door de zorgbehoeften en het belang van de zorgvrager.
Colofon Samenstelling © CGMV vakorganisatie voor christenen, CNV Zorg & Welzijn, FNV Zorg & Welzijn, HCF, NU’91, RMU Sector Gezondheidszorg en Welzijn ‘Het Richtsnoer’, V&VN Het is toegestaan teksten uit deze uitgave over te nemen mits de juiste bron wordt vermeld. CGMV vakorganisatie voor christenen
CNV Zorg & Welzijn
FNV Zorg & Welzijn
HCF Nederland
NU’91
RMU Sector Gezondheidszorg en Welzijn ‘Het Richtsnoer’
V&VN
Vormgeving en druk Van der Weij Drukkerijen BV. Hilversum
ISBN-EAN 978-90-78995-34-0 Januari 2015