Departement IW&T [ KHBO vzw ] ● Zeedijk 101 ● B-8400 Oostende Tel. +32 59 56 90 00 ● Fax +32 59 56 90 01
HANDLEIDING BIJ HET WETENSCHAPPELIJKE PROJECTWERK
docentenwerkgroep
‘MULTIDISCIPLINAIR PROJECT’ 2009
Inhoudsopgave
1 Inleiding
1
2 Doelstellingen
3
2.1 Een onderzoekende houding hebben (AWC1) ................................................................... 3 2.2 Samenwerken in een multidisciplinair team (AWC5) .......................................................... 4 2.3 Informatie verwerven en verwerken (AC2) ......................................................................... 4 2.4 Leiding geven (AC5) ......................................................................................................... 4 2.5 Communiceren met leken en specialisten (AC6) ................................................................ 5 2.6 Een ingesteldheid tot levenslang leren hebben (AC7) ........................................................ 5 3 Zevensprong
6
3.1 Werkwijze ........................................................................................................................ 6 3.1.1 Verduidelijking van begrippen en termen ..................................................................... 7 3.1.2 Probleemstelling ........................................................................................................ 7 3.1.3 Literatuurstudie .......................................................................................................... 7 3.1.4 Opmaak van plan van aanpak .................................................................................... 8 3.1.5 Uitvoering van plan van aanpak .................................................................................. 8 3.1.6 Demodag ................................................................................................................... 9 3.1.7 Eindreflectie ............................................................................................................... 9 3.2 Projectgroep ...................................................................................................................10 3.2.1 Dagvoorzitter ............................................................................................................11 3.2.2 Notulist .....................................................................................................................11 3.2.3 Groepsleden .............................................................................................................11 3.3 Gebruik van het digitale leerplatform „Toledo‟ ...................................................................12 3.3.1 Elektronisch logboek .................................................................................................12 3.3.2 Elektronische planningbox .........................................................................................13
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
I
3.4 Logboekdocumenten .......................................................................................................13 3.4.1 Begrippenlijst ............................................................................................................14 3.4.2 Probleemstelling .......................................................................................................14 3.4.3 Informatiemap ...........................................................................................................14 3.4.4 Plan van aanpak .......................................................................................................15 3.4.5 Resultaatformulieren .................................................................................................15 3.4.6 Presentatiemateriaal .................................................................................................16 3.4.7 Eindreflecties ............................................................................................................17 4 Assessment
18
4.1 Een onderzoekende houding hebben (AWC1) ..................................................................19 4.2 Samenwerken in een multidisciplinair team (AWC5) .........................................................20 4.3 Informatie verwerven en verwerken (AC2) ........................................................................20 4.4 Leiding geven (AC5) ........................................................................................................21 4.5 Communiceren met leken en specialisten (AC6) ...............................................................22 4.6 Een ingesteldheid tot levenslang leren hebben (AC7) .......................................................23 Bijlage: beoordelingswijze bij peer- en selfassessment 1 en 2
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
24
II
1 Inleiding
Welkom als student(e) van de Academische Bachelor Industriële Wetenschappen bij het „Wetenschappelijke Project‟ aan de campus Oostende. Dit opleidingsonderdeel loopt gedurende 12 weken van semester 3 (1ste periode: 2uur/week, 2de periode: 3uur/week). Voor je ligt de Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk waarin je informatie vindt over de onderwijsvorm die de docenten van de werkgroep „multidisciplinair project‟ ontwikkelden en nu opnieuw zullen aanwenden. Projectonderwijs is een vaste waarde in het hoger onderwijs in Vlaanderen. Het is een handige werkvorm om studenten zelfsturend teamwerk te leren toepassen in de praktijk en om hen probleemoplossend te leren werken. Projectonderwijs creëert de gelegenheid waarbij de studenten een nieuwe situatie kunnen analyseren en aangeven hoe zij die situatie oplossen. Dat betekent vastzitten, nieuwe ideeën genereren, de dingen eens van een andere kant zien, informatie opzoeken. Het leren om uit deze situatie los te komen, is de beste voorbereiding voor een latere werksituatie. De bedoeling van het projectwerk is dat je een belangrijk deel van de kennis en vaardigheden in je studie opdoet door zelf aan de slag te gaan. Het leidt tot het oplossen van een realistisch en relevant beroepsprobleem en laat jou een tastbaar gespecificeerd eindresultaat maken zoals een mondelinge presentatie, een poster, een tijdschriftartikel, een onderzoeksverslag, een zelf ontworpen realisatie, een website. Deze onderwijsvorm is dus een buitengewoon actief proces dat voor het grootste deel bestaat uit 'zelf doen'. In deze handleiding kom je alles te weten over het projectmatig werken in jouw opleiding en wat er hierbij van jou verwacht wordt. Bovendien kun je in deze bundel allerlei zaken opzoeken zoals de wijze waarop je het project moet aanpakken, de manier waarop getoetst wordt, wie je kunt aanspreken als er problemen zijn, enz.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
1
In het wetenschappelijke projectwerk zal van jou verwacht worden dat je:
een realistisch en relevant beroepsprobleem kan analyseren en planmatig oplossen;
een tastbaar gespecificeerd eindproduct kan maken;
jouw wetenschappelijke inzichten kan toepassen in nieuwe multidisciplinaire leersituaties;
disciplinegebonden informatie uit gedrukte en elektronische bronnen zelfstandig kan raadplegen, selecteren en verwerken;
een projectopdracht efficiënt kan uitvoeren;
kritisch kan reflecteren over het projectmatig werken en het eigen leerproces (een ingesteldheid tot levenslang leren kan hebben);
leiding kan geven in een projectgroep;
de resultaten van het projectmatig werken zowel mondeling als schriftelijk kan toelichten aan specialisten en aan leken;
kan samenwerken in een projectgroep.
Veel succes en plezier met je projectactiviteiten. docentenwerkgroep „multidisciplinair project‟
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
2
2 Doelstellingen
Leren door middel van projecten geeft je de kans een aantal competenties te verwerven die in de beroepspraktijk hard nodig zijn. Het gaat hier om competenties die te maken hebben met het systematisch aanpakken van problemen, samenwerken en reflecteren op je eigen ontwikkelingen. Dit „leren leren‟ krijg je door veel te oefenen steeds beter in de vingers. Tijdens het uitvoeren van een multidisciplinaire projectopdracht komen de volgende competenties aan bod:
een onderzoekende houding hebben (AWC1);
samenwerken in een multidisciplinair team (AWC5);
informatie verwerven en verwerken (AC2);
leiding geven (AC5);
communiceren met leken en specialisten (AC6);
een ingesteldheid tot levenslang leren hebben (AC7).
Hierna worden deze bovenvermelde competenties toegelicht. Bij elke competentie vind je een aantal gedragsindicatoren, i.e. de criteria die bij de beoordeling van de competenties zullen gehanteerd worden.
2.1 Een onderzoekende houding hebben (AWC1) De projectgroep:
beschrijft de context waarin de projectopdracht zich situeert grondig;
kent duidelijk het belang van de projectopdracht;
heeft een goed inzicht in de hoofdopdracht en in de deelopdrachten;
formuleert de doelstelling van het experiment helder en bondig;
beschrijft de motivatie voor de aanpak op een goed geargumenteerde wijze;
beschrijft de werkwijze correct;
verwerkt de resultaten op correcte wijze;
vergelijkt de eigen resultaten met theoretische waarden uit literatuur en/of vroegere onderzoeken; kijkt of er geen andere methoden zijn om dezelfde resultaten te bekomen;
heeft een logische verklaring voor afwijkingen;
vormt een onderbouwd besluit.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
3
2.2 Samenwerken in een multidisciplinair team (AWC5) De student:
neemt initiatief en heeft verantwoordelijkheidszin;
is stipt en bezit discipline;
is flexibel;
bezit een empathisch vermogen;
gaat om met conflicten.
2.3 Informatie verwerven en verwerken (AC2) De projectgroep:
definieert de begrippen uit de projectomschrijving duidelijk;
toont aan dat er een zoekstrategie uitgewerkt werd en licht ze toe;
stelt een correcte literatuurlijst samen van de voor het project geraadpleegde bronnen.
De student:
lost de oefeningen informatievaardigheden correct op.
2.4 Leiding geven (AC5) De projectcoördinator/dagvoorzitter:
werkt planmatig;
delegeert en volgt op;
organiseert de besluitvorming;
stimuleert de samenwerking;
enthousiasmeert.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
4
2.5 Communiceren met leken en specialisten (AC6) Communiceren met specialisten (schriftelijk), i.e. de projectgroep:
rapporteert helder en gestructureerd;
maakt een verantwoorde en volledige samenvatting;
verzorgt haar schrijfstijl en spelling;
verzorgt haar figuren;
brengt de rapportering tijdig binnen.
Communiceren met specialisten (mondeling), i.e. de student:
structureert zijn verhaal op heldere wijze;
verzorgt zijn taal en lichaamstaal (houding, oogcontact met publiek);
past zijn kledij aan de omstandigheden aan;
gebruikt geschikt presentatiemateriaal;
luistert actief naar en speelt in op de reacties van het publiek.
Communiceren met leken, i.e. de student:
informeert helder en gestructureerd;
verzorgt taal en lichaamstaal (houding, oogcontact met publiek);
past zijn kledij aan de omstandigheden aan;
ontwerpt een poster aangepast aan het doelpubliek;
luistert actief naar en speelt in op de reacties van het publiek.
2.6 Een ingesteldheid tot levenslang leren hebben (AC7) De student:
beschrijft eerlijk en objectief in welke mate hij tevreden is over het onderwerp, het verloop en het resultaat van het project;
geeft een volledige opsomming van de belangrijkste inzichten/vaardigheden die hij in dit project heeft bijgeleerd;
verwoordt kritisch de vastgestelde tekortkomingen in zijn competenties;
vermeldt duidelijk de acties die hij heeft ondernomen om zich tijdens het project bij te sturen;
neemt zinvolle aandachtspunten mee naar zijn volgende projecten.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
5
3 Zevensprong
Bij de start van het wetenschappelijke projectwerk worden er verschillende projectomschrijvingen aan de studenten voorgesteld. Een projectomschrijving geeft de opdracht weer die jij in een projectgroep en onder begeleiding van een projectcoach gedurende semester 3 (studietijd = 80 uren) zal uitwerken. Bij elke projectomschrijving hoort een interne of externe opdrachtgever, i.e. diegene die de opdracht heeft geconstrueerd. Deze opdrachtgever overhandigt aan de projectgroep zijn/haar projectomschrijving in een briefomslag. Daarnaast kan jij, indien nodig, een beroep doen op de bibliothecaris en op één of meerdere consulenten, i.e. docenten die bereid zijn jou vakinhoudelijk te ondersteunen. Bij de uitwerking van het project maak je gebruik van een systematische manier van probleemoplossend werken: de zevensprong. Meer informatie over deze werkwijze vind je in punt 3.1.
3.1 Werkwijze Het projectmatig werken gebeurt dus systematisch, d.w.z. volgens bepaalde stappen. In het wetenschappelijke projectwerk worden er zeven stappen of fasen onderscheiden. Deze stappen worden eerst in tabel 1 kort omschreven en vervolgens toegelicht.
Stap
Omschrijving
1
Verduidelijking van begrippen en termen
2
Probleemstelling
3
Literatuurstudie
4
Opmaak van plan van aanpak
5
Uitvoering van plan van aanpak
6
Demodag
7
Eindreflectie
Tabel 1: stappen van de zevensprong
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
6
3.1.1 Verduidelijking van begrippen en termen Deze stap is je eerste oriëntatie op het onderwerp. Binnen de projectgroep ga je na over welke termen en begrippen in de projectomschrijving je nog nooit iets gehoord hebt, of die je misschien wel herkent, maar waarvan je niet precies weet wat ze betekenen. Je zoekt en noteert een korte en duidelijke omschrijving van deze termen en begrippen (zie punt 3.4.1). Op het einde van stap 1 wordt van je verwacht dat je de projectomschrijving volledig en grondig begrijpt.
3.1.2 Probleemstelling De projectgroep staat voor een opdracht. Je moet bepalen wat nu precies die opdracht is. Je zult uit de projectomschrijving antwoorden op een aantal vragen (zie punt 3.4.2) moeten destilleren. Op deze manier kom je tot een concrete, centrale probleemstelling.
3.1.3 Literatuurstudie Het is belangrijk dat je de context waarin de projectopdracht zich situeert, volledig en grondig kent. Daarom zoek je bijkomende informatie over het onderwerp uit gedrukte en elektronische bronnen op. Het is de bedoeling om in de literatuur planmatig en gericht te gaan zoeken. Daarom is er een naslagwerk (zie punt 3.4.3) voorzien dat jou kan helpen de geschikte literatuur te vinden. Er wordt van jouw projectgroep verwacht een zoekstrategie uit te werken en toe te lichten en eveneens een correcte literatuurlijst samen te stellen. Daarnaast los je individueel een aantal oefeningen informatievaardigheden (zie punt 3.4.3) op.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
7
3.1.4 Opmaak van plan van aanpak In stap 4 ga je een plan van aanpak opmaken. Dit plan geeft, naast een motivatie van de aanpak, aan hoe de opdracht zal uitgevoerd worden (zie punt 3.4.4). Je vermeldt ook de doelstelling van de experimenten. Een goed plan van aanpak helpt de processen te bewaken, afwijkingen tijdig te signaleren zodat de projectgroep (indien nodig) sturende maatregelen kan treffen. Het plan van aanpak wordt nu door de projectgroep aan de projectcoach voorgesteld. Pas nadat het plan is goedgekeurd, mag met de uitvoering van het project (stap 5) worden begonnen. Voordat je met de uitvoering begint, is het nuttig om even kort stil te staan bij de wijze waarop de projectgroep aan haar opdracht werkt. Tijdens een eerste peer- en selfassessment ga jij de competenties „samenwerken in een multidisciplinair team‟ (AWC5) en „leiding geven‟ (AC5) van de andere leden van jouw projectgroep en van jezelf evalueren (zie punt 3.4.4). Deze tussentijdse evaluatie is louter informatief en heldert de coördinatie en de samenwerking van jouw projectgroep op zodat deze (indien nodig) kunnen bijgestuurd worden.
3.1.5 Uitvoering van plan van aanpak Na toestemming kun je beginnen met het uitvoeren van het plan van aanpak. Meestal heeft de projectgroep een vaste agenda. In deze fase worden experimenten uitgevoerd, meetresultaten verwerkt en geïnterpreteerd en conclusies getrokken (zie punt 3.4.5). Op regelmatige tijdstippen geeft ieder lid van de projectgroep aan wat de resultaten van zijn acties zijn. Hierbij wordt steeds een link gelegd met het plan van aanpak. Het kan dus gebeuren dat je het plan van aanpak moet aanpassen. Uit veiligheidsoverwegingen gebeuren alle praktische activiteiten steeds in aanwezigheid van de projectcoach of van een consulent. Hiertoe worden tussen de projectcoach of de consulent en de projectgroep de nodige afspraken gemaakt.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
8
3.1.6 Demodag In stap 6 moet je het globale projectwerk presenteren. De projectgroep geeft op de demodag tijdens de laatste week van semester 3 een mondelinge presentatie (zie punt 3.4.6). Zij houdt deze presentatie voor alle geïnteresseerde docenten en studenten van het departement IW&T van de KHBO. Laat op deze demodag jouw realisaties ook zien aan alle geïnteresseerden van buiten het departement IW&T. Je gebruikt hierbij een zelf ontworpen poster (zie punt 3.4.6) en geschikt demomateriaal. Naast de genodigden van de docentenwerkgroep „multidisciplinair project‟ zijn ook de persoonlijke genodigden van jouw projectgroep van harte welkom. Elke student beschikt hierbij over drie vrijkaarten die toegang verschaffen tot de demodag.
3.1.7 Eindreflectie Na de uitvoering van het project, is het nuttig om even achterom te kijken en de effecten van het projectwerk op te helderen. Bij een kritische eindreflectie beantwoord je individueel een aantal open vragen over jouw eigen voorbije leerproces (zie punt 3.4.7). Tijdens een tweede peer- en selfassessment, ga jij opnieuw de competenties „samenwerken in een multidisciplinair team‟ (AWC5) en „leiding geven‟ (AC5) van de andere leden van jouw projectgroep en van jezelf beoordelen (zie punt 3.4.7). Jouw eindevaluatie van de andere groepsleden telt mee bij de eindbeoordeling. Jouw zelfevaluatie is zoals bij de eerste peer- en selfassessment louter informatief.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
9
3.2 Projectgroep De studenten stellen hun projectgroep zelf samen. Iedere projectgroep bestaat uit 6 à 7 studenten (5 groepen per klas). Eén van deze studenten coördineert alle werkzaamheden van de groep. Bij het begin van het projectwerk spreken de studenten onderling af wie de projectcoördinator is. De projectopdracht is een open opdracht en kent dus ruime vrijheidsgraden. Ze biedt daarmee de studenten mogelijkheden om zelfstandig te leren en te werken. Er is ruimte om de precieze probleemstelling te definiëren, informatie op te zoeken, een plan van aanpak te ontwikkelen en efficiënt uit te voeren, de projectresultaten te presenteren. Niet de projectcoach maar de studentengroep draagt hierin zijn verantwoordelijkheid en kan bijgevolg zijn beslissingen verantwoorden. Het begeleiden en ondersteunen van dit zelfstandige leerproces valt daarentegen onder de verantwoordelijkheid van de projectcoach. Hij/zij is er dus niet om alles voor te zeggen maar om je te helpen zelf aan de slag te gaan. Iedere week meldt de projectgroep zich bij het begin van de contacturen aan bij zijn projectcoach. De projectgroep lost best zelf de volgende problemen op:
te laat komen van een groepslid;
(moedwillige) afwezigheid van iemand van de groep;
een student heeft een taak niet af;
een planning wordt niet gehaald;
een medestudent houdt zich niet aan de procedure.
Indien de projectgroep er niet in slaagt de problemen zelf op te lossen, doet hij tijdig een beroep op de projectcoach om de problemen niet te laten escaleren. Na overleg kan de projectcoach wel de „meelifters‟ daarop aanspreken en de studenten die zich niet aan de afspraken houden uit de groep zetten. Af en toe heb je met de projectgroep een vergadering. Het tijdstip van deze vergadering bepaal je zelf met de projectgroep. Tijdens de vergadering is er een aantal rollen dat moet vervuld worden, namelijk de rol van:
de dagvoorzitter,
de notulist,
de groepsleden.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
10
Bij elke vergadering duidt de projectcoördinator de dagvoorzitter en de notulist vooraf aan. De namen van de dagvoorzitter en de notulist worden telkens genotuleerd. Na afloop van het project moet elke student, behalve de projectcoördinator, minstens één keer dagvoorzitter zijn geweest. Hierna vind je een omschrijving van de verschillende rollen.
3.2.1 Dagvoorzitter De dagvoorzitter:
zorgt ervoor dat de agenda vooraf opgesteld is en bereidt de vergadering voor;
opent de vergadering;
bespreekt de notulen van de vorige vergadering en controleert hierbij in hoeverre de gemaakte afspraken uitgevoerd zijn;
leidt elk agendapunt in;
leidt de discussie (onderwerp bewaken, iedereen bij discussie betrekken, groepsleden aanmoedigen, luisteren);
vat elk besproken agendapunt samen (besluiten, geplande acties, taakverdeling, gemaakte afspraken);
bewaakt de tijdsindeling.
3.2.2 Notulist De notulist:
notuleert tijdens de vergadering de belangrijkste punten, zoals de gemaakte afspraken, de taakverdeling en de planning, kort en bondig;
structureert de ingebrachte punten;
vraagt indien noodzakelijk om verduidelijking;
neemt deel aan de discussie;
neemt de notulen in de elektronische planningbox op (zie punt 3.3.2).
3.2.3 Groepsleden De groepsleden:
nemen actief deel aan de discussie;
verwoorden duidelijk hun eigen mening;
kunnen luisteren naar en denken mee met de andere groepsleden;
maken aantekeningen.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
11
3.3 Gebruik van het digitale leerplatform ‘Toledo’ Bij het wetenschappelijke projectwerk ga je regelmatig gebruik maken van het digitale leerplatform „Toledo‟. Er is een Toledo-cursus ([AI2KO-2] Wetenschappelijk project) ontwikkeld die alle studiemateriaal over het wetenschappelijke projectwerk bevat en continu voor jouw projectgroep openstaat. In deze Toledo-cursus beschikt elke projectgroep over een eigen Groepspagina die alleen voor de groepsleden en de projectcoach/consulent(en) toegankelijk is. De discussieruimte van deze Groepspagina wordt het eigen communicatieplatform van jouw projectgroep en omvat een babbelbox en een elektronische planningbox (zie punt 3.3.2). In het Toledo+-onderdeel van de Toledo-cursus beschikt elke projectgroep over een gedeelde Groepsmap die ook alleen voor de groepsleden en de projectcoach/consulent(en) toegankelijk is. Deze Groepsmap wordt het informatieplatform van jouw projectgroep. Hierin wordt alle informatie (zoals bestudeerde literatuur, eigen en andere documenten, …) gearchiveerd en wordt ook het elektronisch logboek geplaatst (zie punt 3.3.1). De projectcoach kan op ieder ogenblik beide platforms van jouw projectgroep inkijken waardoor hij/zij in staat zal zijn alle werkzaamheden gedurende het ganse verloop van jouw projectwerk nauwkeurig op te volgen.
3.3.1 Elektronisch logboek Tijdens het werken aan het project moet je een aantal documenten produceren. In punt 3.4 vind je meer inhoudelijke informatie over deze documenten. De projectgroep houdt deze documenten bij in een elektronisch logboek. Dit logboek breng je onder in de eigen Toledo+-Groepsmap (zie rubriek Institution Content/ institution/ g-IWT_00226). Bij het opstellen van de logboekdocumenten maak je gebruik van de blanco sjablonen, opgenomen in de Toledo-cursus (zie rubriek “Documenten/ Sjablonen”). De projectcoördinator is verantwoordelijk voor het logboekbeheer. Hij/zij vult het elektronische logboek in. Daartoe wordt het logboek in de Toledo+-Groepsmap zodanig ingesteld zodat alleen hij/zij informatie kan toevoegen. De andere projectleden kunnen dit onderdeel van de Toledo+Groepsmap alleen inkijken en lezen. De informatie wordt door alle leden verzameld en aan de projectcoördinator overgemaakt.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
12
3.3.2 Elektronische planningbox Gedurende het ganse proces is het belangrijk dat je goede afspraken maakt over tijd, kwaliteit, organisatie en informatie. Deze afspraken worden onderhouden en indien nodig veranderd. Om het project tot een goed einde te kunnen brengen, moet elk groepslid zich achter de vooropgestelde taakverdeling kunnen scharen en zich toeleggen op het deel waar hij/zij verantwoordelijk voor is. Het is dan ook beter dat de taakverdeling tijdens een vergadering in overleg tot stand komt. Vaak is het niet mogelijk om een juiste schatting van de benodigde tijd te maken. Toch is het goed een globale planning op te stellen die tijdens het project regelmatig bijgestuurd kan worden. Een slechte planning is beter dan helemaal geen planning! Het is handig de afspraken, taakverdeling en planning in een elektronische planningbox binnen de eigen Toledo-Groepspagina (zie rubriek “Communicatie/ Groepspagina‟s/ eigen Groepspagina/ discussieruimte voor groep”) op te nemen. Zo voorkom je dat ze worden vergeten of verkeerd worden uitgelegd.
3.4 Logboekdocumenten Het elektronische logboek geeft een inhoudelijk verslag van de activiteiten van de groep weer. De logboekdocumenten worden in tabel 2 vermeld en hierna toegelicht.
Stap
Document
1
Begrippenlijst
2
Probleemstelling
3
Informatiemap
4
Plan van aanpak
5
Resultaatformulieren
6
Presentatiemateriaal
7
Eindreflecties Tabel 2: documenten van het elektronische logboek
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
13
3.4.1 Begrippenlijst In stap 1 (zie punt 3.1.1) stel je een begrippenlijst op die de volgende rubrieken bevat:
begrip in Nederlands,
begrip in Engels,
korte omschrijving.
3.4.2 Probleemstelling In stap 2 (zie punt 3.1.2) beantwoord je de volgende open vragen:
wat is de context waarin de projectopdracht zich situeert?
wat is het belang van de projectopdracht?
wat is de hoofdopdracht?
wat zijn de deelopdrachten?
3.4.3 Informatiemap Om jou in stap 3 (zie punt 3.1.3) te helpen de geschikte literatuur op een efficiënte manier te vinden is er in de Toledo-cursus een naslagwerk ‘Wetenschappelijke informatie zoeken en verwerken’ opgenomen (zie rubriek “Documenten/Studiemateriaal”). Er wordt van jouw projectgroep verwacht een zoekstrategie uit te werken en toe te lichten en eveneens een correcte literatuurlijst samen te stellen. Je kunt zo een informatiemap samenstellen die de volgende rubrieken bevat:
uitgewerkte zoekstrategie,
literatuurlijst.
Daarnaast los je individueel een aantal oefeningen informatievaardigheden (IFV) op. De opgaven van deze oefeningen zijn te vinden in jouw eigen Toledo+-Groepsmap (zie rubriek Institution Content/ institution/ g-IWT_00226). Na twee weken post je jouw oplossingen van deze oefeningen in deze Groepsmap.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
14
3.4.4 Plan van aanpak In stap 4 (zie punt 3.1.4) ga je een plan van aanpak opmaken waarin alle experimenten van stap 5 in chronologische volgorde opgenomen worden. Dit plan van aanpak bevat per experiment de volgende rubrieken:
doelstelling van het experiment,
motivatie voor de aanpak,
werkwijze.
In stap 4 ga je eveneens tijdens een eerste peer- en selfassessment (zie punt 3.1.4) elke medestudent van jouw projectgroep online via de Toledo-cursus tussentijds evalueren (zie rubriek “Peerassessment”). In de bijlage van deze handleiding vind je de te volgen beoordelingswijze terug. Een zelfbeoordeling wordt van jou ook verwacht.
3.4.5 Resultaatformulieren In stap 5 (zie punt 3.1.5) ga jij de nodige resultaatformulieren invullen die de volgende rubrieken bevat:
samenvatting van het experiment,
resultaten (met verwerking),
evaluatie over resultaten:
o
vergelijking met theoretische waarden uit literatuur,
o
vergelijking met vroegere onderzoeken,
o
verklaring voor afwijkingen,
o
mogelijke verbeteringen, alternatieve benaderingen,
besluit.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
15
3.4.6 Presentatiemateriaal Bij de mondelinge presentatie in stap 6 (zie punt 3.1.6) gebruik je een powerpointvoorstelling die aangepast is aan het doel en het doelpubliek (= specialisten) en die de volgende rubrieken bevat:
inleiding (met doelstelling van het project en situering van het onderwerp),
werkwijze,
resultaten,
besluit.
Bij de postervoorstelling gebruik je een poster en demomateriaal die eveneens aangepast zijn aan het doel en het doelpubliek (= leken). Bij het ontwerpen van de poster volg je een aantal ontwerprichtlijnen op:
gebruik één van de postersjablonen, te vinden in de rubriek “Documenten/Sjablonen” van de Toledo-cursus;
presenteer de kernboodschappen groot en alle subboodschappen klein (mensen lezen een poster snel en vluchtig); de kernboodschappen zijn WIE (van wie is het bericht) en WAT (wat is er te melden);
laat de achtergrond blanco en neutraal; hierdoor wordt het contrast versterkt en het inktverbruik beperkt (de inkt is behoorlijk duur);
neem geen grote gekleurde vlakken in jouw ontwerp op (grote vlakken met inkt doen het papier golven);
beperk het kleurgebruik zoveel mogelijk; teveel kleuren dragen niet bij tot de leesbaarheid;
zorg voor 1, hooguit 2 haarscherpe afbeeldingen (meer leidt alleen maar af);
kies een lettergrootte tussen 60 en 72;
gebruik voor de tekstkleuren geen lichte kleuren zoals cyaan, geel, licht groen, ... (lichte kleuren komen op een computerscherm vaak goed over maar op papier niet; het contrast met het papier is daartoe te klein; een computerscherm is actief (straalt) en papier is passief (straalt niet)).
De poster wordt in een formaat van 61,4 x 91,4 cm op de campus uitgeprint.
Tot slot maak je een abstract over jouw voorbije projectwerk (maximum 10 regels + eventuele foto). De abstracts van alle projectgroepen worden verzameld in een documentatiemap die aan het doelpubliek van de postervoorstelling wordt meegegeven.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
16
3.4.7 Eindreflecties In stap 7 (zie punt 3.1.7) beantwoord je individueel de volgende open vragen over jouw eigen voorbije leerproces:
in welke mate ben je tevreden over het onderwerp, het verloop en het resultaat van het project?
som de belangrijkste inzichten/vaardigheden op die je hebt bijgeleerd in dit project.
welke tekortkomingen in jouw competenties heb jij vastgesteld?
welke acties heb jij ondernomen om je tijdens het project bij te sturen?
welke aandachtspunten neem je mee naar jouw volgende projecten?
Tot slot ga je in stap 7 tijdens een tweede peer- en selfassessment (zie punt 3.1.7) elke medestudent van jouw projectgroep online via de Toledo-cursus opnieuw evalueren (zie rubriek “Peerassessment”). In de bijlage van deze handleiding vind je de te volgen beoordelingswijze terug. Een zelfbeoordeling wordt van jou ook verwacht.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
17
4 Assessment
Er is een permanente evaluatie. De projectcoaches engageren zich om bij alle projectgroepen hetzelfde evaluatiesysteem toe te passen. In het wetenschappelijke projectwerk worden de 6 competenties die bij de doelstellingen (zie punt 2) omschreven worden, beoordeeld, i.e.:
een onderzoekende houding hebben (AWC1);
samenwerken in een multidisciplinair team (AWC5);
informatie verwerven en verwerken (AC2);
leiding geven (AC5);
communiceren met leken en specialisten (AC6);
een ingesteldheid tot levenslang leren hebben (AC7).
Jouw eindbeoordeling wordt volledig bepaald door de beoordelingen van deze competenties. Bovenvermelde competenties worden aan de hand van een aantal toetsvormen geëvalueerd. Deze toetsvormen worden in tabel 3 vermeld en hierna toegelicht.
toetsvormen
AWC1
logboek
AWC5
+
AC2
AC5
+
oefeningen IFV
AC6
AC7
+
+
+
mondelinge
+
presentatie postervoorstelling peer- en selfassessment 1 peer- en selfassessment 2
+
+
+
+
+
Tabel 3: toetsvormen in het ‘Wetenschappelijke Project’
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
18
4.1 Een onderzoekende houding hebben (AWC1) Bij de beoordeling van deze competentie worden 3 documenten uit het logboek gebruikt, i.e.:
probleemstelling,
plan van aanpak,
resultaatformulieren.
De probleemstelling wordt door de projectcoach (na overleg met de consulenten) beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicatoren: De projectgroep:
beschrijft de context waarin de projectopdracht zich situeert grondig;
kent duidelijk het belang van de projectopdracht;
heeft een goed inzicht in de hoofdopdracht en in de deelopdrachten.
Het plan van aanpak wordt door de projectcoach (na overleg met de consulenten) beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicatoren: De projectgroep:
formuleert de doelstelling van het experiment helder en bondig;
beschrijft de motivatie voor de aanpak op een goed geargumenteerde wijze;
beschrijft de werkwijze correct.
De resultaatformulieren worden door de projectcoach (na overleg met de consulenten) beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicatoren: De projectgroep:
verwerkt de resultaten op correcte wijze;
vergelijkt de eigen resultaten met theoretische waarden uit literatuur en/of vroegere onderzoeken; kijkt of er geen andere methoden zijn om dezelfde resultaten te bekomen;
heeft een logische verklaring voor afwijkingen;
vormt een onderbouwd besluit.
Voor de competentie AWC1 krijg je dus een groepscijfer maar geen individuele beoordeling.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
19
4.2 Samenwerken in een multidisciplinair team (AWC5) De beoordeling van de competentie AWC5 gebeurt door de studenten (en dus niet door de projectcoach!) aan de hand van twee peer- en selfassessments tijdens stap 4 en stap 7. Deze competentie wordt bij jou geëvalueerd door alle andere leden van jouw projectgroep. De eerste peer- en selfassessment heeft een informatief karakter en dient dus om je duidelijk te maken hoe jouw medestudenten de samenwerking met jou binnen de projectgroep ervaren. Uit deze terugkoppeling kan jij en/of jouw projectgroep eventuele bijsturende maatregelen afleiden. Uit de verschillende evaluaties van jouw medestudenten over jou bij de tweede peer- en selfassessment wordt een gemiddelde score die meetelt bij de eindbeoordeling afgeleid. Jouw zelfevaluatie is opnieuw louter informatief. Je doet een uitspraak over de volgende gedragsindicatoren bij jouw medestudenten en bij jezelf: De student:
neemt initiatief en heeft verantwoordelijkheidszin;
is stipt en bezit discipline;
is flexibel;
bezit een empathisch vermogen;
gaat om met conflicten.
Voor de competentie AWC5 krijg je dus een individuele beoordeling maar geen groepscijfer.
4.3 Informatie verwerven en verwerken (AC2) Bij de beoordeling van deze competentie worden de oefeningen informatievaardigheden en 2 documenten uit het logboek gebruikt, i.e.:
begrippenlijst,
informatiemap.
De begrippenlijst wordt door de projectcoach (na overleg met de consulenten) beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicator:
de projectgroep definieert de begrippen uit de projectomschrijving duidelijk.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
20
De informatiemap wordt door de projectcoach (na overleg met de bibliothecaris en de consulenten) beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicatoren: De projectgroep:
toont aan dat er een zoekstrategie uitgewerkt werd en licht ze toe;
stelt een correcte literatuurlijst samen van de voor het project geraadpleegde bronnen.
De oefeningen informatievaardigheden worden door de bibliothecaris beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicator: De student:
lost de oefeningen informatievaardigheden correct op.
Voor de competentie AC2 krijg je dus deels een groepscijfer en deels een individuele beoordeling.
4.4 Leiding geven (AC5) De beoordeling van de competentie AC5 gebeurt door de studenten (en dus niet door de projectcoach!) aan de hand van twee peer- en selfassessments tijdens stap 4 en stap 7. Deze competentie wordt bij jou geëvalueerd door alle andere leden van jouw projectgroep. De eerste peerassessment heeft een informatief karakter en dient dus om je duidelijk te maken hoe jouw medestudenten jouw leidinggevende capaciteiten binnen de projectgroep ervaren. Uit deze terugkoppeling kan jij eventuele bijsturende maatregelen afleiden. Uit de verschillende evaluaties van jouw medestudenten over jou bij de tweede peer- en selfassessment wordt een gemiddelde score die meetelt bij de eindbeoordeling afgeleid. Jouw zelfevaluatie is opnieuw louter informatief. Je doet een uitspraak over de volgende gedragsindicatoren bij jouw medestudenten en bij jezelf: De projectcoördinator/dagvoorzitter:
werkt planmatig;
delegeert en volgt op;
organiseert de besluitvorming;
stimuleert de samenwerking;
enthousiasmeert.
Voor de competentie AC5 krijg je dus een individuele beoordeling maar geen groepscijfer.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
21
4.5 Communiceren met leken en specialisten (AC6) Bij de beoordeling van deze competentie worden de mondelinge presentatie, de postervoorstelling en 3 documenten uit het logboek gebruikt, i.e.:
resultaatformulieren,
powerpointvoorstelling,
poster.
De resultaatformulieren worden door de projectcoach (na overleg met de consulenten) beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicatoren: De projectgroep:
rapporteert helder en gestructureerd;
maakt een verantwoorde en volledige samenvatting;
verzorgt haar schrijfstijl en spelling;
verzorgt haar figuren;
brengt de rapportering tijdig binnen.
De mondelinge presentatie (met inbegrip van de powerpointvoorstelling) wordt door de projectcoach (na overleg met de consulenten) beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicatoren: De student:
structureert zijn verhaal op heldere wijze;
verzorgt zijn taal en lichaamstaal (houding, oogcontact met publiek);
past zijn kledij aan de omstandigheden aan;
gebruikt geschikt presentatiemateriaal;
luistert actief naar en speelt in op de reacties van het publiek.
De postervoorstelling (met inbegrip van de poster) wordt door de projectcoach (eventueel na overleg met de consulenten) beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicatoren: De student:
informeert helder en gestructureerd;
verzorgt taal en lichaamstaal (houding, oogcontact met publiek);
past zijn kledij aan de omstandigheden aan;
ontwerpt een poster aangepast aan het doelpubliek;
luistert actief naar en speelt in op de reacties van het publiek.
Voor de competentie AC6 krijg je dus deels een groepscijfer en deels een individuele beoordeling. Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
22
4.6 Een ingesteldheid tot levenslang leren hebben (AC7) Bij de beoordeling van deze competentie wordt er 1 document uit het logboek gebruikt, i.e.:
eindreflecties.
De eindreflecties worden door de projectcoach (na overleg met de consulenten) beoordeeld op basis van de volgende gedragsindicatoren: De student:
beschrijft eerlijk en objectief in welke mate hij tevreden is over het onderwerp, het verloop en het resultaat van het project;
geeft een volledige opsomming van de belangrijkste inzichten/vaardigheden die hij in dit project heeft bijgeleerd;
verwoordt kritisch de vastgestelde tekortkomingen in zijn competenties;
vermeldt duidelijk de acties die hij heeft ondernomen om zich tijdens het project bij te sturen;
neemt zinvolle aandachtspunten mee naar zijn volgende projecten.
Voor de competentie AC7 krijg je dus een individuele beoordeling maar geen groepscijfer.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
23
Bijlage: beoordelingswijze bij peer- en selfassessment 1 en 2
Bij de peer- en selfassessment 1 en 2 ga je online in de Toledo-cursus als volgt te werk: voer deze peer- en selfassessment individueel uit; beoordeel alle groepsleden van je eigen groep en ook jezelf; markeer bij iedere gedragsindicator van de onderstaande competenties het cijfer dat het beste past bij hoe het te beoordelen groepslid/ jijzelf handelt.
Competentie AWC5 (samenwerken in een multidisciplinair team)
Initiatief en verantwoordelijkheidszin 1. 2. 3. 4.
wacht af tot anderen actie ondernemen en doet zelf niets. neemt enkel initiatief als iemand hem dat vraagt / oplegt. neemt bij een taakverdeling spontaan taken op zich. neemt spontaan ook taken op zich die niet direct bij het omschreven takenpakket horen.
Stiptheid en discipline 1. 2. 3. 4.
werkt werkt werkt werkt
een taak niet af. een taak een beetje te laat af. een taak tijdig af. een taak ruim voor tijd af.
Flexibiliteit 1. 2. 3. 4.
past zich niet aan gewijzigde omstandigheden aan. past zich met veel moeite aan gewijzigde omstandigheden aan. past zich aan gewijzigde omstandigheden aan. zoekt constructief naar oplossingen als de omstandigheden wijzigen.
Empathisch vermogen 1. 2. 3. 4.
stelt zich niet open voor de anderen en houdt koppig aan het eigen idee vast. stelt zich open voor de anderen, maar heeft tijd nodig om hun ideeën te aanvaarden. stelt zich open voor de anderen. luistert actief naar de anderen.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
24
Conflicthantering 1. 2. 3. 4.
is niet bereid om een conflict op te lossen (want hij is zeker van zijn eigen gelijk). laat een conflict overgaan zonder iets te doen. wil inspanningen doen om een conflict bij te leggen. bemiddelt bij een conflict.
Competentie AC 5 (leiding geven)
Planmatig werken 1. 2. 3. 4.
heeft geen planning. heeft een planning, maar verliest de timing af en toe uit het oog. heeft een goede planning en houdt de timing in het oog. heeft een doordachte planning, houdt de timing goed in het oog en stuurt efficiënt bij.
Delegeren en opvolgen 1. 2. 3. 4.
doet alles zelf. delegeert weinig en doet de meeste taken zelf. komt in overleg tot een goede taakverdeling. komt in overleg tot een efficiënte taakverdeling en volgt die taken ook actief op.
Besluitvorming organiseren 1. 2. 3. 4.
neemt geen besluiten. neemt besluiten, maar vindt dat overleg met medewerkers de beslissing bemoeilijkt. neemt besluiten in overleg met de medewerkers. neemt besluiten in consensus met alle medewerkers.
Samenwerking stimuleren 1. 2. 3. 4.
stimuleert de samenwerking niet. let erop dat de medewerkers rekening houden met elkaar. doet inspanningen om de medewerkers goed met elkaar te laten samenwerken. stimuleert een goede samenwerking bij verschillen van mening.
Enthousiasmeren 1. 2. 3. 4.
doet geen inspanningen om medewerkers te motiveren voor de opdracht. zorgt ervoor dat de medewerkers achter de opdracht staan. zorgt voor enthousiasme bij de medewerkers. zorgt voor bezieling bij de medewerkers en geeft hen ook veel bevestiging.
Handleiding bij het wetenschappelijke projectwerk
25