Handleiding Wetenschappelijke Verslaglegging 2012-2013
BACHELOR: KUNSTMATIGE INTELLIGENTIE
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag op welke wijze dan ook worden vermenigvuldigd, openbaar gemaakt en/of doorgegeven, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de coördinator van het vak Academische Basisvaardigheden (bachelors Biologie, Bio-medische wetenschappen en Psychobiologie, UvA). Deze versie is gebaseerd op de ‘Handleiding Wetenschappelijke Verslaglegging’ voor de bachelors Biologie, Biomedische wetenschappen en Psychobiologie. Veel dank aan de docenten en coördinator Academische Basisvaardigheden van de levenswetenschappen voor het mogen gebruiken van hun handleiding! 2
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1. INLEIDING ........................................................................................................ 5 1.1
Over deze handleiding ............................................................................................................ 5
HOOFDSTUK 2. DE ACADEMISCHE HOUDING .................................................................. 7 2.1 2.2 2.3 2.4
Algemeen................................................................................................................................... 7 Academische houding ............................................................................................................. 7 Studeren als een academicus .................................................................................................. 8 Feedback .................................................................................................................................. 12
HOOFDSTUK 3. DE EMPIRISCHE CYCLUS ........................................................................... 17 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Methoden van onderzoek ..................................................................................................... 17 Waarneming en onderzoeksvraag ....................................................................................... 17 Inductiefase en onderzoekshypothese ................................................................................ 18 Deductiefase en voorspellingen ........................................................................................... 18 Toetsingsfase en resultaten ................................................................................................... 19 Evaluatiefase en nieuwe waarneming................................................................................. 19 Verslaglegging en de empirische cyclus ............................................................................. 20
HOOFDSTUK 4. WETENSCHAPPELIJKE SCHRIJFSTIJL ................................................... 21 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Opzet, alinea’s en paragrafen ............................................................................................... 21 Informatiedichtheid ............................................................................................................... 22 Schrijfstijl en taalgebruik ....................................................................................................... 22 Spelling .................................................................................................................................... 25 Afkortingen ............................................................................................................................. 26 Getallen .................................................................................................................................... 26
HOOFDSTUK 5. REFEREREN EN LITERATUURLIJST ........................................................ 27 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Algemeen................................................................................................................................. 27 Parafraseren ............................................................................................................................ 27 Citeren...................................................................................................................................... 27 Op welke plek verwijzen naar publicaties.......................................................................... 27 In-tekst verwijzingen naar publicaties ................................................................................ 28 Literatuurlijst .......................................................................................................................... 30
HOOFDSTUK 6. STRUCTUUR WETENSCHAPPELIJK VERSLAG ................................... 32 6.1 6.2 6.3
Algemene opbouw ................................................................................................................. 32 Zandloperstructuur................................................................................................................ 33 Efficiënt lezen van wetenschappelijke publicaties ............................................................ 36
HOOFDSTUK 7. LABBOEK ......................................................................................................... 38 7.1 7.2
Algemeen................................................................................................................................. 38 Structuur van het labboek ..................................................................................................... 38
HOOFDSTUK 8. PRESENTEREN ............................................................................................... 40 3
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
Algemeen................................................................................................................................. 40 De vormgeving van een wetenschappelijke presentatie .................................................. 40 De opbouw van een presentatie ........................................................................................... 41 Presentatietechnieken en kernwoorden .............................................................................. 43 Vragen stellen en beantwoorden ......................................................................................... 46
HOOFDSTUK 9. POSTERPRESENTATIE ................................................................................ 47 9.1 9.2 9.3 9.4
Inleiding................................................................................................................................... 47 De vormgeving van een wetenschappelijke poster ........................................................... 47 De opbouw van een wetenschappelijke poster.................................................................. 48 Het presenteren van je poster ............................................................................................... 51
LITERATUURLIJST .......................................................................................................................... 52
4
HOOFDSTUK 1. 1.1
INLEIDING
Over deze handleiding
Wetenschappelijke communicatie moet voldoen aan allerlei regels en afspraken, zodat wetenschappers elkaar begrijpen en ‘dezelfde taal’ spreken. Deze handleiding beschrijft die conventies en leert je de basisprincipes van wetenschappelijke communicatie. Verschillende vormen van communicatie komen daarbij aan bod: schriftelijke verslaglegging, mondelinge presentaties en posterpresentaties. Daarnaast gaat deze handleiding kort in op de academische (leer)houding en onderzoeksvaardigheden; twee essentiële vaardigheden voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. Deze handleiding is onderdeel van het tutoraat BSc KI1. In de tutoraatbijeenkomsten zullen hoofdstukken uit deze handleiding worden behandeld en maak je opdrachten om jezelf te trainen op het gebied van wetenschappelijke verslaglegging. De kennis en vaardigheden die je hiermee opdoet pas je direct toe binnen de vakken die je volgt in het eerste jaar. Binnen deze vakken word je op je wetenschappelijke verslaglegging beoordeeld naast de vakinhoudelijke beoordeling die je krijgt. In het tweede en derde jaar van de BSc KI wordt van je verwacht dat je je verder ontwikkelt op het gebied van wetenschappelijke verslaglegging en andere academische vaardigheden (AV) zoals onderzoeksvaardigheden, kritische houding, en projectvaardigheden. Binnen de vakken die je volgt zitten dergelijke AV-opdrachten en word je hier eveneens op beoordeeld. Het AV-onderwijs wordt dan binnen het vak gedoceerd.. 1.1.1 Academische vaardigheden Academische vaardigheden zijn essentiële vaardigheden die relevant zijn voor iedereen die een academische opleiding volgt en die van groot belang zijn voor de verdere academische ontwikkeling. Deze handleiding gaat in het bijzonder over academische verslaglegging; een subset van de volledige lijst van academische vaardigheden. De academische vaardigheden worden vaak beschreven aan de hand van vijf competentiegebieden: 1. Kennis en inzicht 2. Toepassen van kennis en inzicht 3. Kritische oordeelsvorming: het vermogen om een kritisch en weloverwogen oordeel te geven over wetenschappelijke ontwikkelingen, inclusief maatschappelijke en ethische aspecten 4. Communicatie: het vermogen om wetenschappelijke kennis en inzicht op een heldere manier over te brengen, zowel schriftelijk als mondeling 5. Leervaardigheden: het vermogen om jezelf als academicus verder te ontwikkelen Uitgaande van deze competenties wordt er binnen het tutoraat BSc KI1 aandacht besteed worden aan de volgende vaardigheden, die zich met name richten op competentiegebied 4 en 5: - Effectief lezen en studeren
Inleiding -
Lezen van wetenschappelijke artikelen Wetenschappelijk schrijven Mondeling presenteren van wetenschappelijke informatie Kritisch luisteren en vragen stellen Geven, ontvangen en verwerken van feedback
Deze handleiding bevat belangrijke instructies op bovengenoemde vaardigheden. Ondanks dat de titel van deze handleiding ‘wetenschappelijke verslaglegging’ luidt, is in deze handleiding ook een hoofdstuk ‘de academische houding’ opgenomen, dat ingaat op het geven en ontvangen van feedback en het effectief studeren.
6
De academische houding
HOOFDSTUK 2. 2.1
DE ACADEMISCHE HOUDING
Algemeen
Als kersverse student aan een universiteit ben je een academicus in de dop. Ook ben je vanaf nu onderdeel van de academische gemeenschap, een wereldwijde ‘fabriek’ met een bijzonder eindproduct: kennis. Veel studenten denken dat ze op de universiteit vooral veel kennis gaan opdoen. Kennis van, in jouw geval, de kunstmatige intelligentie. Dat is op zich correct: in de bachelor- en masterfase worden studenten opgeleid tot vakwetenschappers met een grote kennis van zaken, die op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied. Dat is echter niet het enige. Zeker zo noodzakelijk is het ontwikkelen van een academische houding. Dit is een fundamenteel onderdeel van het onderwijs aan een universiteit en gedurende je hele opleiding wordt hier aandacht aan besteed. Als je in de krant de vacaturepagina’s bekijkt, zie je zelfs regelmatig dat hier specifiek om gevraagd wordt. ‘Gezocht: academicus m/v’, of ‘gevraagd: academisch werk-/denkniveau.’
Een academische houding stelt je in staat om de kennis die je in andere vakken opdoet, kritisch te beschouwen, te analyseren en evalueren. Je zult ontdekken dat kritische vragen stellen en hierop antwoorden formuleren de basis is van iedere wetenschappelijke onderneming. Door kritisch te kijken naar kennis, de productie van die kennis en onze eigen bijdrage eraan wordt het eindproduct van onze gezamenlijke inspanningen als wetenschappers immers van betere kwaliteit. 2.2
Academische houding
De academische houding is een verzameling gedragskenmerken van een goede academicus of wetenschapper. Een goede wetenschapper is in de eerste plaats nieuwsgierig en opmerkzaam: hij of zij wil graag weten hoe de dingen in elkaar zitten, is onderzoekend van aard en niet tevreden met oppervlakkige verklaringen. Een goede wetenschapper is daarom ook kritisch. Dit betekent niet dat het iemand is die steeds kritiek heeft op anderen, maar dat hij of zij voortdurend reflecteert op het wetenschappelijk product en zijn of haar eigen bijdrage hieraan. Hiervoor heeft een goede wetenschapper zelfreflectie nodig en moet hij of zij feedback kunnen geven en ontvangen. Een goede wetenschapper kan samenwerken met anderen en is zorgvuldig, gedisciplineerd en georganiseerd. Ten slotte kun je hem of haar herkennen aan iets opvallends: hij of zij stelt voortdurend vragen! 2.2.1 Hoofddoelen onderwijs De drie hoofddoelen van academisch onderwijs (Figuur 1) zijn het opdoen van vakinhoudelijke kennis, het leren delen van kennis op een wetenschappelijke manier wetenschap is een ‘joint venture’, niet iets wat je alleen doet - en het ontwikkelen van zelfkennis. De vakinhoudelijke kennis krijg je in de opleiding aangeboden in de andere vakken. Als wetenschapper denk je voortdurend na over de kwaliteit van je instrumentarium, of dat nu je laboratorium betreft of een nog uit te werken 7
De academische houding onderzoeksvoorstel op papier. Wat voor experiment je ook uitvoert of aan welke taak je ook werkt, één instrument zet je daarbij altijd in: jezelf. Het is belangrijk dat je ook jezelf als instrument kunt evalueren, daarom is zelfreflectie heel belangrijk voor een goede academicus. In Figuur 1 is zien dat de academische houding als een rode draad door alle onderdelen van de opleiding loopt. Al vanaf dag één op de universiteit wordt er van je verwacht dat je een academische houding aanneemt. Je wordt hierbij geholpen door de tutoren en docenten van je opleiding. Zo krijg je de gelegenheid te groeien in het wetenschappelijk denken en jezelf zo te ontwikkelen dat een academische houding je tweede natuur wordt.
Figuur 1 De plaats van de academische houding in academisch onderwijs
2.3
Studeren als een academicus
In je opleiding BSc KI krijg je bij verschillende vakken inhoudelijke lesstof aangeboden. Omdat je grote hoeveelheden kennis moet vergaren, met name in het eerste studiejaar, is het belangrijk dat je effectief omgaat met je tijd en met het onderwijs dat wordt geboden op de universiteit: hoorcolleges, werkcolleges en practica. Hieronder vind je tips over het omgaan met deze vormen van onderwijs. Een groot verschil met studeren in het voorgezet onderwijs is dat de aangeboden lesstof op de universiteit niet per definitie zodanig is uitontwikkeld dat je de stof direct kunt opslaan als kennis. De lesstof vraagt er dan om dat je actief aan de slag gaat met het aangeboden materiaal, waarbij je als kritische lezer zelf de informatie op waarde probeert te schatten en de kern uit de stof haalt. Sommige lesstof die je wordt aangeboden zal zelfs nog onvolledig zijn, omdat op de universiteit gewerkt wordt op het grensgebied van wat we al weten en wat nog niet. Door actief om te gaan met de lesstof zorg je ervoor dat je kritisch leert denken over de aangeboden stof. De hieronder beschreven tips voor het omgaan met onderwijsvormen, dragen bij aan het kritisch leren denken over de lesstof. 2.3.1 Actief omgaan met hoorcolleges Hoorcolleges zijn erg belangrijk, de belangrijkste zaken uit de lesstof worden hier meestal behandeld. Je kunt het meeste uit hoorcolleges halen door actief met deze contacturen om te gaan.
8
De academische houding Lees voor het hoorcollege de stof een keer zoekend door. Probeer te begrijpen waar de stof over gaat en wat de moeilijkheden zijn. Ga na wat voor vragen de stof bij jou oproept. Schrijf deze op. Misschien worden deze vragen wel duidelijk tijdens het hoorcollege. Zo niet, aarzel dan nooit om zelf een vraag te stellen aan de docent! Lees op een later tijdstip je hoorcollegeaantekeningen nog eens (met het boek erbij) door om te kijken of je de behandelde stof echt heb begrepen. Als je nog steeds vragen hebt, dan kun je deze stellen aan de (werkcollege)docent of aan medestudenten. Op deze manier voorkom je dat je er vlak voor het tentamen achter komt dat er nog dingen zijn die je niet hebt begrepen! Wanneer je een samenvatting wilt maken van de collegestof, kun je gebruik maken van de concept map techniek 1. Hiermee kun je de behandelde stof structureren en verbanden tussen verschillende behandelde begrippen ontdekken. Waar een schriftelijke samenvatting tekstueel weergeeft wat onderlinge relaties zijn tussen concepten, doet een concept map dit visueel. Het visueel weergeven van (tentamen)stof kan het begrip ervan verder vergroten en bijdragen aan het onthouden van de stof. Een concept map is een structurele weergave van een kennisdomein (ook wel onderwerp genoemd). Een concept map bestaat uit twee atomaire elementen: concepten en relaties. Verschillende concepten zijn onderling verbonden door relaties. Beide hebben een naam die, liefst in één woord, aangeeft wat het concept of de relatie representeert. Een relatie heeft bovendien een richting, bijvoorbeeld: “Een kat is een zoogdier.”
Zoals je in dit voorbeeld ziet, wijzen de relaties in een concept map doorgaans omlaag. Het centrale concept van het ‘kennisdomein’ wat behandeld wordt, staat bovenaan in de concept map van waaruit verschillende relaties naar andere concepten leiden. Voor het vak Inleiding KI ga je oefenen met het maken van concept maps. Hiervoor maak je je gebruik van het programma Cmap Tools van IHMC. Op de site http://cmap.ihmc.us/ kun je dit programma downloaden. De interface van het programma is redelijk zelfverklarend. De belangrijkste handelingen zijn het dubbelklikken op het werkveld om een nieuw concept aan te maken en het slepen vanaf het ‘connection’-blokje (boven een concept) naar een lege plek of een ander concept om een relatie te creëren. Hieronder wordt in 5 stappen besproken hoe je een concept map kunt maken met Cmap Tools.
Een eerdere versie van deze tekst over concept maps is opgesteld door Wouter Beek voor het vak Inleiding Kunstmatige Intelligentie. 9
1
De academische houding 1. Formuleer de centrale vraagstelling van wat je wil gaan weergeven. Met andere woorden, wat is het doel van je concept map? Houd tijdens het maken van je concept map deze kernvraag altijd in de gaten. 2. Stel een lijst op van concepten die je denkt nodig te hebben voor het beantwoorden van de kernvraag. Een concept zal vaak als naam een zelfstandig naamwoord of een eigennaam hebben. 3. Orden de concepten die je hebt opgesomd op een 2D vlak. Hiervoor gebruik je dus de Cmap tool. Houd in de gaten welke concepten specifiek en welke generiek zijn, in het licht van de kernvraag. Zorg dat de generieke concepten meer naar boven in de Cmap terecht komen. Het eerder gegeven voorbeeld ‘Een kat is een zoogdier’ is geen goed voorbeeld wanneer de Cmap over dieren gaat, maar het is wel een goed voorbeeld wanneer de Cmap over katten gaat. 4. Wanneer de concepten op een bepaalde manier zijn gerangschikt maak je de relaties tussen die concepten aan. Relaties hebben vaak als naam een werkwoord. Voorbeelden van relaties die je bij collegestof kunt verwachten zijn: ‘is een vorm van’, ‘geeft aanleiding tot’, ‘bevat‘, ‘maakt gebruik van’, ‘is een toepassing van’, etc. 5. Wanneer je oorspronkelijke lijst van concepten getekend en verbonden is, ga je na of je niet nog concepten vergeten bent, of dat sommige concepten en/of relaties misschien overbodig zijn of anders moeten worden weergegeven. Let er op dat een concept map eigenlijk nooit helemaal af is. Je kan je concept map altijd uitbreiden met nieuwe concepten. Begrens je concept map daarom (gebaseerd op de kernvraag) en bedenk wanneer het voor jou volledig is. 2.3.2 Actief omgaan met werkcolleges Werkcolleges zijn naast hoorcolleges veel gebruikte werkvormen en erg belangrijk om je de stof eigen te maken. Meestal gebeurt dit door middel van het bestuderen en maken van opgaven. Vrijwel altijd is er tijd om zaken die tijdens het hoorcollege niet aan bod kwamen of onduidelijk bleven nog te vragen. Bovendien worden werkcolleges gegeven in kleinere groepen, dus profiteer van deze mogelijkheid om begeleidt te worden! Ook werkcolleges bereidt je actief voor! Zorg van te voren dat je de eventuele huiswerkopgaven hebt gemaakt of dat je voorbereid bent op een eventuele pre-test, mochten die aan het begin van een werkcollege worden afgenomen. Daarnaast haal je het meeste uit een werkcollege als je de opgaven die je gaat behandelen al thuis hebt doorgenomen, omdat je dan gericht vragen kunt stellen over de opgaven waar je problemen verwacht.
2.3.3 Actief omgaan met practica Ook bij practica kan een actieve houding helpen bij het effectiever werken! Een aantal tips: Voorbereiding. Practica vereisen vaak een wat uitgebreidere voorbereiding dan colleges, omdat je nu eenmaal echt met de stof aan de slag zult moeten. Het is noodzakelijk om thuis de opdracht(en) al vast te bekijken. Wat zijn moeilijke punten? Wat moet je allemaal weten / doen om bij het practicum direct aan de slag te kunnen? 10
De academische houding Assistenten. Maak op een slimme manier gebruik van de practicumassistenten! Het is handig om niet te lang te wachten voordat je een vraag stelt aan de assistent. Staar je niet blind op problemen waar je niet uit komt: je kunt de assistent immers ook om een hint vragen, zodat je zelf verder kunt! Heb je thuis de practicumopdracht al voorbereid, dan kun je tijdens het practicum natuurlijk zo snel mogelijk de assistent inschakelen, zodat je voortvarend aan de slag kunt. 2.3.1 Actief omgaan met je tijd De semesters zijn ingedeeld in de 8-8-4 structuur, waarbij er steeds twee vakken worden gegeven. Door deze structuur ligt het tempo erg hoog. Drie hoorcolleges per week voor een vak zullen geen uitzondering zijn. Met zo’n vliegende vaart is het handig om je tijd goed in te delen. Hierbij is het handig een studieplanning te hanteren. In 8 weken krijg je een studielast van 12 EC’s, dat is dus 1.5 EC’s per week. 1 EC staat voor 28 studie-uren. Dat houdt in dat je per week 42 uren studietijd nodig hebt om succesvol door het programma te gaan. In periode 1 heb je doorgaans 20 contacturen per week (hoorcolleges, werkcolleges en tutoraat), dus wordt er van je verwacht dat je minimaal 22 uren studietijd inplant in je agenda. 2.3.1 Effectief lezen Om effectief te studeren is het belangrijk om informatie zo goed mogelijk op te nemen. Vooral wanneer je veel tekst moet lezen voor een vak, is het belangrijk dat je effectief leest. Er zijn een aantal manieren om een tekst zo goed mogelijk in je op te nemen: Bekijk de tekst eerst oriënterend Eerst probeer je een beeld te krijgen van waar de tekst over gaat en hoe moeilijk de tekst is. Dit helpt je actief betrokken te raken bij de tekst, waardoor je deze later beter zult kunnen onthouden. Om een tekst oriënterend te bekijken kun je het volgende doen: - Lees eerst de titel en bedenk waar de tekst over zal gaan. Controleer of dit klopt door naar de inhoudsopgave te kijken. - Blader de tekst door. Bekijk hierbij de titels van de verschillende paragrafen, eventuele afbeeldingen en bijlagen. - Probeer je een beeld te vormen van de moeilijkheidsgraad van de tekst, zodat je kunt inschatten hoe lang je nodig zult hebben om de tekst te bestuderen. - Vraag je af hoe de docent tegen de stof aankijkt. Is hij geïnteresseerd in de grote lijnen, of juist in de details van de tekst? Lees de tekst zoekend Nu probeer je een beeld te krijgen van wat de hoofdzaken en bijzaken zijn die in de tekst worden behandeld, wat de belangrijke stukken zijn en welke stukken minder van belang zijn. Dit helpt je om de tekst later gericht en effectief te leren begrijpen. Een aantal tips: - Let op schuingedrukte, onderstreepte of dikgedrukte woorden. Dit zijn waarschijnlijk belangrijke begrippen. - Probeer de belangrijke zinnen (zogenaamde ‘kernzinnen’) uit de tekst te halen. Deze herken je door het gebruik van bepaalde zinsconstructie als ‘Samenvattend’ of ‘Het is dus van belang’. 11
De academische houding -
Besteed extra aandacht aan de eerste en de laatste alinea van een paragraaf. In de eerste alinea wordt vaak uitgelegd waar de paragraaf over gaat, in de laatste wordt vaak samengevat wat is besproken.
Lees de tekst begrijpend. Nu ga je de tekst echt aandachtig lezen om deze te begrijpen. Hierbij is het vaak handig om: - Te letten op wat de schrijver probeert duidelijk te maken. - Korte aantekeningen te maken Analyse Belangrijke stukken tekst kun je het beste analytisch lezen. Hierbij probeer je na te gaan wat er precies in de tekst staat, of dat inderdaad waar is en wat je eigen mening erover is. Probeer de tekst in verband te brengen met dingen die je al weet. Als er iets niet duidelijk is, maak hiervan dan aantekeningen zodat je er later vragen over kunt stellen. Herhalen Neem de tekst nog eens een keer voor jezelf door. Ga voor jezelf globaal door of je alles begrepen hebt en of je geen belangrijke dingen hebt overgeslagen. Door de stof op deze manier nog een keertje te herhalen consolideert de opgenomen stof zich beter in je geheugen en kun je je deze later makkelijker herinneren. 2.4
Feedback
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 is zelfreflectie heel belangrijk voor een academicus. Hierin speelt het kunnen omgaan met feedback een belangrijke rol. Feedback kan namelijk een grote bijdrage leveren aan de zelfreflectie van een academicus. Daarom is het van belang dat je leert om feedback te ontvangen, maar ook om feedback te geven aan andere academici of studiegenoten. Feedback of terugkoppeling komt onder andere in mechanische en biologische processen voor. Het is een proces waarbij de uitvoer weer invloed heeft op de invoer van hetzelfde proces (Figuur 2). proces invoer
uitvoer +/-
feedback Figuur 2 Schematische weergave van een terugkoppelings- of feedback proces, waarbij de uitvoer weer teruggeleid wordt naar de invoer.
Feedback wordt ook ingezet bij leerprocessen. In het tutoraat wordt bijvoorbeeld feedback gegeven op een geleverde prestatie, zoals een verslag of presentatie. Het ontvangen van een cijfer voor geleverd werk is in feite feedback op het werk. Een cijfer is echter minimale informatie en de maker van het werk heeft dan nog geen concrete handvatten om het te verbeteren. Daarom is specifieke feedback waarbij positieve punten en verbeterpunten 12
De academische houding worden gegeven, een betere manier om iemand informatie te geven over het verslag of de presentatie. In Figuur 3 is het proces van feedback op een verslag of presentatie weergegeven. De input van feedback kan de schrijver of presentator gebruiken bij het verbeteren van dezelfde opdracht of bij een soortgelijke volgende opdracht.
schrijver
voorbereiding verslag presentatie
presentator
verslag presentatie
+/-
feedback door lezer of publiek Figuur 3 Schematische weergave van het feedbackproces bij een verslag of presentatie.
Waarnemingen over een geleverde prestatie zijn subjectief en selectief. Dit geldt zowel voor de gever als voor de ontvanger van de feedback. Niet alles kan immers waargenomen worden. Er zijn verschillende manieren waarop er waargenomen kan worden door zowel de ontvanger als gever (Figuur 4).
Figuur 4 Het Johari-venster laat zien op welke manieren gedrag en/of acties worden waargenomen
Bij feedback draait het om de zogenaamde blinde vlek. Dit is het gedrag dat onbekend is bij de ontvanger maar wordt waargenomen door de gever van feedback (Wiertzema, 1996). Voorbeelden van een blinde vlek: Een presentator kan tijdens zijn presentatie veel ‘uhm’ zeggen. Dit kan storend zijn voor het publiek zonder dat de presentator dat in de gaten heeft. Bij het schrijven van een verslag refereert de student onbewust op een verkeerde manier. De docent merkt echter op dat de referenties niet op de correcte wijze zijn weergegeven.
Door de ontvanger te wijzen op de blinde vlek, kan de ontvanger hier een volgende keer op letten. Het gedrag uit de blinde vlek wordt op deze manier naar de open ruimte getrokken. Het gedrag is nu ook voor de ontvanger bekend en de feedback die ontvangen is, kan 13
De academische houding verwerkt worden zodat de volgende keer een betere prestatie wordt neergezet. Feedback is zowel voor de gever als voor de ontvanger subjectief en hoort ook op die manier verwoord en ontvangen te worden. Slecht geformuleerde feedback kan als aanvallend worden geïnterpreteerd, waardoor de ontvanger in de verdediging schiet en de geboden informatie niet accepteert. Het is dus niet eenvoudig om met feedback om te gaan, zowel voor de gever als de ontvanger. In dit deel van de handleiding worden de verschillende manieren van feedback beschreven die in het tutoraat aan bod komen. 2.4.1 Mondelinge feedback Mondelinge feedback wordt voornamelijk gegeven op een mondelinge presentatie. De feedback wordt meestal direct na de presentatie gegeven. Het voordeel daarvan is dat zowel de gever als de ontvanger de presentatie nog vers in het geheugen hebben. Ook kunnen eventuele onduidelijkheden direct worden besproken. Een nadeel van de directheid van de feedback is dat de ontvanger er misschien nog niet helemaal klaar voor is, waardoor de feedback als aanvallend kan worden geïnterpreteerd. Observatie, interpretatie, evaluatie Goede feedback op een mondelinge presentatie is gebaseerd op observaties. Een observatie betreft al het direct waarneembare gedrag, zoals handen die bewegen, uitspraak, stopwoordjes etc. Interpretaties zijn ideeën over wat het geobserveerde betekent. Een interpretatie is het verhaal dat er over een observatie te vertellen valt. Dit is niet direct waar te nemen: iemand die het woord zenuwachtig niet zou kennen, kan dat niet waarnemen, maar kan alleen bewegingen zien – er is dus een ‘verhaal’ nodig om het te begrijpen. Bij de evaluatie wordt een waardeoordeel gegeven (heeft het geobserveerde een positieve of negatieve invloed op de prestatie?). Dat hoeft bij een interpretatie niet zo te zijn. Er kan geïnterpreteerd worden dat iemand zenuwachtig is zonder dat dit een waardeoordeel is, zie Tabel 1. Feedback geven begint met een observatie, omdat dit het aspect is dat de presentator kan veranderen.
Observatie met handen door haar strijken rechtop staan/hoofd rechtop eentonig/vlak praten
Interpretatie Zenuwachtig
Evaluatie leidt af: niet doen
Zelfverzekerd
prettig
Ongeïnteresseerd
“geloof ik; denk ik; ofzo”
Eigen beweringen afzwakken; onzeker
duidelijke dia’s
goed voorbereid
verhaal is niet de moeite waard om naar te luisteren maakt slechte indruk; heeft niet het gewenste effect verhaal is goed te volgen
Tabel 1 Observatie interpretatie en evaluatie bij een presentatie
Goede feedback: “Het viel me op dat je steeds met je handen door je haar streek (observatie). Daardoor kwam je zenuwachtig (interpretatie) op mij over en dat leidde mij af van het verhaal. (evaluatie)”
14
De academische houding
Slechte feedback: “Je was zenuwachtig (interpretatie) en dat vond ik irritant (evaluatie)”.
Alleen met het eerste voorbeeld kan de presentator iets doen. Immers, het kan nooit helemaal voorkomen worden dat je zenuwachtig bent, maar er kan wel op gelet worden dat er minder vaak met de handen door het haar gestreken wordt. Hieronder staan een aantal regels om feedback op een prettige manier te laten verlopen. Feedbackregels voor het ontvangen van mondelinge feedback: - De presentator kan voorafgaand aan het geven van de presentatie zeggen of hij/zij op bepaalde punten speciaal feedback wil. - De presentator krijgt na de presentatie of na het ontvangen van de feedback gelegenheid om stoom af te blazen: “Hoe vond je het zelf gaan?”. - De presentator luistert naar de feedback zonder zich te verantwoorden of verdedigen. Hij of zij kan wel vragen om verduidelijking van het commentaar. - De presentator bedankt de gever van de feedback. Feedbackregels voor het geven van mondelinge feedback: - Feedback is subjectief. Formuleer het ook zo: “ik zag …”, “het kwam op mij over als…”. - Geef commentaar op concreet gedrag van de presentator (niet op de persoon). Probeer het gedrag zo goed mogelijk te omschrijven. - Geef aan hoe het gedrag van de ander op je overkomt. - Geef commentaar op veranderbaar gedrag. Geef tips - ook in de ik-vorm - waardoor de ontvanger weet hoe hij/zij zijn gedrag kan veranderen. - Geef zowel positief als negatief commentaar. Als je negatief commentaar geeft, geef dan altijd een suggestie hoe het gedrag veranderd zou kunnen worden. - Formuleer het commentaar zorgvuldig. Voorkom verwijten en beschuldigingen. Zo vergroot je de kans dat de feedback wordt verwerkt. - Controleer: vraag of de ander begrepen heeft wat je met je feedback bedoelt. Goed geformuleerde feedback: “Ik heb gemerkt dat je spreektempo heel hoog was (observatie). Daardoor had ik moeite met het volgen van je verhaal (interpretatie/evaluatie). Probeer rustiger te spreken en af en toe een pauze in te lassen (tip).”
2.4.2 Schriftelijke feedback Schriftelijke feedback wordt vaak gegeven op geschreven verslagen. Het voordeel van schriftelijke feedback is dat de gever ervan de tijd heeft om over de formulering en nuancering van de feedback na te denken. Een ander voordeel is dat de ontvanger zelf het moment kan kiezen waarop hij de feedback wil ontvangen en dat de feedback te allen tijde rustig na te lezen is. Het nadeel van schriftelijke feedback is dat de gever niet kan nagaan of zijn boodschap goed bij de ontvanger is aangekomen. Geschreven feedback kan harder aankomen dan het is bedoeld, daarom is het goed om altijd even na te gaan hoe de feedback door de ontvanger is geïnterpreteerd.
15
De academische houding Schriftelijke feedback geven Bij helder leren schrijven hoort ook het kritisch kunnen lezen van eigen en andermans teksten. Door feedback te geven op andermans werk wordt meer inzicht verkregen in de beoordelingscriteria die voor de opdrachten gelden. Ook is het leerzaam om te zien hoe anderen dezelfde opdracht hebben aangepakt. Feedback geven is een aanknopingspunt om ideeën uit te wisselen over de aanpak van moeilijke onderdelen. De inzichten die door het geven en ontvangen van feedback worden verkregen, kunnen vervolgens gebruikt worden om het eigen werk nogmaals kritisch te evalueren. Feedbackregels voor het geven schriftelijke feedback: - Identificeer eerst het probleem. - Licht commentaar toe en geef suggesties voor verbetering (niet alleen: ‘Dit is fout’). - Wees concreet en precies bij het formuleren van je feedback: geen abstracte termen. - Link de feedback aan de beoordelingscriteria van de opdracht. - Wees niet te lief voor elkaar. Daar heeft niemand iets aan. - Neem de moeite om voldoende feedback te geven. - Geef feedback over zowel de inhoud en structuur als over de vorm. Schriftelijke feedback ontvangen De gever van de feedback heeft energie en moeite in de feedback gestopt. Lees de feedback daarom aandachtig door. Als er onduidelijkheden in de feedback zijn, is het raadzaam vragen te stellen aan de gever. De ontvanger moet altijd kritisch zijn op de feedback voordat deze verwerkt wordt. Feedback is subjectief: bij twijfel kan altijd de handleiding of de docent worden geraadpleegd. Feedback kun je gebruiken om je eigen werk te verbeteren, maar je kunt het ook gebruiken bij zelfreflectie.
16
HOOFDSTUK 3. 3.1
DE EMPIRISCHE CYCLUS
Methoden van onderzoek
Het doel van wetenschap is nieuwe kennis te verwerven door het doen van onderzoek. Binnen de kunstmatige intelligentie zijn er verschillende methoden voor het doen van onderzoek. Dit hangt samen met de verscheidenheid aan onderzoeksrichtingen die er bestaan binnen de kunstmatige intelligentie. Om enkele voorbeelden te noemen: binnen de filosofie vindt het onderzoek plaats op een beschouwende manier waarbij men gebruik maakt van argumentatiestructuren. Binnen de computerwetenschap is het onderzoek gericht op het (door)ontwikkelen van algoritmen; hierbij worden bestaande algoritmen uitgebreid of toegepast op nieuwe vraagstukken. Binnen de cognitiewetenschap vindt het onderzoek met name experimenteel plaats; men observeert menselijk gedrag en trekt conclusies over de werking van cognitieve functies bij de mens. Experimenteel onderzoek wordt ook wel empirisch onderzoek genoemd. Het woord ‘empirie’ is afkomstig van het Griekse woord ‘empeiria’ dat ervaring betekent. Bij dit type onderzoek doet een onderzoeker ervaringen op, door het doen van waarnemingen. De waarnemingen bestaan uit empirische gegevens: de data afkomstig van observatie of zorgvuldig opgezette experimenten. Omdat empirisch onderzoek binnen de wetenschap een veel gebruikte methode van onderzoek is, wordt deze methode hieronder behandeld. Het onderzoeksproces bij empirisch onderzoek heet de empirische cyclus (zie Figuur 5). Het is een cyclus omdat de onderzoeker aan het einde van de rit weer terugkomt op het punt waar begonnen was. In de paragraaf 3.2 tot 3.6 wordt elke fase van de empirische cyclus beschreven. Daarbij wordt als voorbeeld het onderzoek naar klassieke conditionering genoemd van Pavlov (1928). 3.2
Waarneming en onderzoeksvraag
De empirische cyclus begint met een waarneming. Zo’n waarneming kan zowel direct (eigen ervaring) of indirect (ergens iets over gelezen of gehoord) zijn. Uit deze waarneming volgt dan een onderzoeksvraag, die door middel van onderzoek beantwoord moet worden. Wanneer honden voedsel eten neemt hun speekselproductie toe. Dit heet een ongeconditioneerde reflex. Een onderzoeker verwondert zich erover dat zijn honden al een verhoogde speekselproductie hebben vlak voordat hij ze eten geeft. Hij vraagt zich af of het mogelijk is om een aangeleerde speekselreflex bij honden te realiseren. Hieruit volgt de onderzoeksvraag: ’Is het mogelijk om met een neutrale stimulus een reflex te realiseren bij honden?
De empirische cyclus
Figuur 5 Schematische weergave van de empirische cyclus.
3.3
Inductiefase en onderzoekshypothese
Na de waarneming en de onderzoeksvraag is de volgende stap in de empirische cyclus het formuleren van een onderzoekshypothese. De onderzoekshypothese is een voorlopig antwoord op de onderzoeksvraag en geeft weer wat logischerwijs verwacht wordt op basis van eerdere bevindingen en waarnemingen beschreven in de literatuur. De onderzoekshypothese moet falsificeerbaar zijn. Dit betekent dat er een dataset (waarnemingen, gegevens en uitkomsten van een experiment) mogelijk moet kunnen zijn die de theorie weerlegt. Een goed geformuleerde onderzoekshypothese is in principe met een enkele waarneming te falsificeren. De fase waarin de onderzoekshypothese opgesteld wordt, heet de inductiefase waarbij van het bijzondere/specifieke (een beperkt aantal waarnemingen) naar een algemeen geldende theorie (onderzoekshypothese) gegaan wordt. Vanuit de waarneming dat honden reflexmatig reageren op de aanwezigheid van de onderzoeker nog voordat hij ze voert, is het vermoeden (oftewel de onderzoekshypothese) dat honden geconditioneerd kunnen worden zodat ze bij een nieuwe neutrale stimulus reageren met een verhoogde speekselproductie. Falsificeerbaar: Wanneer honden geen verhoogde speekselproductie laten zien na het herhaaldelijk aanbieden van de neutrale stimulus is de theorie weerlegd.
3.4
Deductiefase en voorspellingen
Op basis van de onderzoekshypothese wordt een onderzoek opgezet dat de hypothese kan testen. Gegeven de hypothese, worden dan bepaalde resultaten uit het onderzoek verwacht. 18
De empirische cyclus De resultaten die verwacht worden, worden samengevat tot de voorspelling, en hiermee kan de onderzoekshypothese bevestigd of verworpen worden. De fase waarin van een algemene onderzoekshypothese naar een specifiekere voorspelling gegaan wordt, is de deductiefase. Er wordt dan een concrete definitie gegeven van wat onderzocht gaat worden, waarbij exact aangeven wordt wat gemanipuleerd en/of gemeten wordt. Dit heet operationalisering. In de praktijk moet goed nagedacht worden over welke uitkomsten van het onderzoek voorspeld worden en wanneer deze wel of niet uitgekomen zijn. De voorspelling moet dus heel concreet zijn. Het is mogelijk om bij één onderzoekshypothese meerdere voorspellingen te formuleren. Alle voorspellingen moeten toetsbaar zijn. Vanuit de onderzoekshypothese dat honden geconditioneerd kunnen worden om op een neutrale stimulus te reageren, wordt een experiment opgezet. Hierbij krijgen honden herhaaldelijk voedsel aangeboden waar een neutrale stimulus aan vooraf gaat. Deze neutrale stimulus is een rinkelende bel. Tijdens dit proces wordt continu de speekselproductie van de honden gemeten. De voorspelling is dat honden na verloop van tijd een verhoogde speekselproductie laten zien al na het horen van een bel, ook wanneer hierna geen eten wordt aangeboden aan de honden. De bel zorgt dan voor een geconditioneerde reflex bij de honden.
3.5
Toetsingsfase en resultaten
In de toetsingsfase wordt nagegaan of de resultaten van het experiment overeenkomen met de voorspellingen. Deze fase bestaat in de wetenschap uit het uitvoeren van het onderzoek door middel van een experiment of door middel van analyse van bestaande data uit wetenschappelijke literatuur. Bij het ontwerpen van een experiment is het belangrijk dat er controlemaatregelen worden genomen. Deze maatregelen zijn er om te voorkomen dat andere factoren dan de uitgekozen variabele, invloed hebben op het toetsen van de voorspellingen. In de toetsingsfase wordt naast het doen van de experimenten vaak ook statistiek toegepast. Het experiment houdt in dat de speekselproductie van honden continu wordt bijgehouden tijdens het aanbieden van het voedsel met daaraan voorafgaand de rinkelende bel. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de speekselproductie na verloop van tijd toeneemt bij honden al na het horen van de bel. Wanneer dit lang genoeg wordt volgehouden, is de speekselproductie bij het horen van de bel even hoog als de oorspronkelijke speekselproductie tijdens het eten van het voedsel.
3.6
Evaluatiefase en nieuwe waarneming
In de laatste fase worden de resultaten van het onderzoek bekeken en worden er conclusies getrokken. Aan de hand van de voorspellingen en of deze wel of niet zijn uitgekomen, wordt duidelijk of de onderzoekshypothese voor dit experiment juist was of weerlegd kan worden. In de evaluatiefase wordt bekeken hoe reëel verklaringen zijn en hoe reëel alternatieve hypothesen zijn. Vaak komen er tijdens het evalueren nieuwe vragen op die getest moeten worden. Zo worden er dus voortdurend denkstappen gezet in de cirkel van de empirische cyclus, steeds gebaseerd op concrete (nieuwe/aanvullende) waarnemingen. Elke conclusie en nieuwe 19
De empirische cyclus onderzoeksvraag brengt de wetenschap weer een stapje verder, als in een opwaartse spiraal. In het voorbeeld komt de onderzoeker tot de conclusie dat het mogelijk is om honden te conditioneren tot het geven van een reflex op een neutrale stimulus. Deze reflex wordt de geconditioneerde reflex genoemd en het proces van aanleren heet klassieke conditionering. Dit is een antwoord op de onderzoeksvraag. Hierna is de onderzoeker echter nog niet klaar. Er ontstaan nieuwe vragen uit dit onderzoek zoals of klassieke conditionering ook mogelijk is bij mensen, en of het bijvoorbeeld toegepast kan worden op het voelen van pijn. Dit levert nieuwe hypotheses op. Met de waarnemingen uit dit experiment zijn dus nieuwe vragen ontstaan waarnaar onderzoek gedaan kan worden.
3.7
Verslaglegging en de empirische cyclus
Een wetenschappelijk verslag heeft een communicatieve functie waarbij onderzoekers aan vakgenoten laten zien welk onderzoek ze gedaan hebben en welke resultaten uit dit onderzoek zijn gekomen. Het verslag moet voldoende informatie geven om het onderzoek te kunnen beoordelen en eventueel te repliceren. Hiertoe worden alle fasen van de empirische cyclus weergegeven en wel op zodanig wijze dat de lezer alle denkstappen, observaties en gegevens kan volgen, nagaan en voor zichzelf kan verifiëren om tot een conclusie te komen (Figuur 6). Inductiefase
Inleiding: logische en samenhangende gedachtegang/redenering van waarnemingen, eerder theorievorming en onderzoek naar een onderzoekshypothese
Waarneming
Inleiding: probleemgebied/ onderzoeksvraagk
Evaluatiefase
Onderzoekshypothese Inleiding: voorlopige uitleg/ verklaring, antwoord op onderzoeksvraag
Deductiefase
Discussie: evaluatie resultaten, conclusie en terugkoppeling naar onderzoeksvraag en onderzoekshypothese
Inleiding: gedachtegang/ redenering van onderzoekshypothese naar onderzoeksopzet en voorspellingen
Resultaten
Resultaten: feitelijke beschrijving van resultaten, figuren en tabellen en statistische toetsing
Voorspellingen
Inleiding: welke resultaten worden verwacht van het experiment?
Toetsingsfase
Materiaal en Methode: uitgebreide onderzoeksopzet, techniek en repliceerbaar weergegeven
Figuur 6 Relatie tussen empirische cyclus en wetenschappelijke verslaglegging.
20
HOOFDSTUK 4.
WETENSCHAPPELIJKE SCHRIJFSTIJL
In dit hoofdstuk staat beschreven welke algemene kenmerken een wetenschappelijke tekst heeft en waar de wetenschappelijke schrijfstijl aan moet voldoen. Kijk ook eens op de website www.taalwinkel.nl voor meer uitleg, voorbeelden en tests. 4.1
Opzet, alinea’s en paragrafen
4.1.1 Schematische opzet Maak voor het schrijven altijd eerst een schematische opzet van het verslag, met daarin per hoofdstuk/paragraaf puntsgewijs welke informatie besproken gaat worden en in welke volgorde dat gaat gebeuren. Het is veel eenvoudiger om dit schema aan te passen als blijkt dat de volgorde toch niet zo logisch is, dan om stukken geschreven tekst te moeten verplaatsen. Het maken van een puntsgewijze opzet helpt ook om tot een goede alineaindeling te komen. 4.1.2 Opbouw van een alinea en een paragraaf Een goede alinea bevat een aantal zinnen over één onderwerp. Wanneer er wordt overgestapt naar een nieuw onderwerp, begint een nieuwe alinea. Het begin van de alinea moet de boodschap bevatten en de rest van de tekst dient als argumentatie, toelichting of verdere uitwerking van die boodschap. De eerste zin is meestal een verbindende en/of inleidende zin en de tweede zin is vaak de kernzin. De alinea eindigt meestal met een concluderende zin. Een aantal opeenvolgende alinea’s die over ongeveer hetzelfde onderwerp gaan, vormen samen een paragraaf. Het kan echter ook voorkomen dat een paragraaf slechts uit één alinea bestaat. Een paragraaf begint met een inleidende zin en eindigt met een afsluitende zin. 4.1.3 Lengte alinea’s De vuistregel is dat een alinea van twee zinnen te kort is omdat de tekst er erg onrustig door wordt. Daarnaast moet een alinea ook niet te lang (meer dan halve pagina) zijn, omdat de tekst dan erg moeilijk te lezen is. Een nieuwe alinea begint door óf een regel wit te laten óf in te springen. Het is ook een mogelijkheid om tussen alinea’s in te springen en tussen de paragrafen een witregel te plaatsen. 4.1.4 Inhoudelijke en tekstuele samenhang Het is van belang dat de samenhang tussen de verschillende onderdelen van een tekst duidelijk is voor de lezer. De samenhang kan op allerlei manieren zichtbaar gemaakt worden en kan worden opgesplitst in inhoudelijke en tekstuele samenhang. Op het hoogste niveau wordt dit gedaan door ervoor te zorgen dat de inleiding, het middendeel en de afsluiting inhoudelijk op elkaar aansluiten. Daarnaast wordt de onderlinge aansluiting tussen de verschillende onderdelen (bijvoorbeeld alinea’s en paragrafen) duidelijk gemaakt door gebruik te maken van overgangszinnen en verbindingswoorden (zie sectie 4.3). Op deze manier wordt de tekstuele samenhang vergroot.
Wetenschappelijke Schrijfstijl 4.2
Informatiedichtheid
4.2.1 Volledig doch bondig Een goed verslag is volledig. De lezer moet alle informatie krijgen die nodig is om te controleren of de conclusies van het verslag gerechtvaardigd zijn. Bij een weergave van een experiment moet de lezer in staat zijn het experiment te repliceren. Er wordt niets aan de verbeelding van de lezer overgelaten. Een goed verslag is echter ook bondig: er staat geen overbodige informatie in en er worden niet meer woorden gebruikt dan noodzakelijk is. Bondigheid vergroot de functionaliteit van het verslag, omdat de tekst direct op het doel afgaat. 4.2.2 Doelgroep Hoeveel moet er uitgelegd worden? Dat wordt bepaald door de doelgroep. Bij verslagen die je schrijft bij Kunstmatige Intelligentie is het uitgangspunt dat een verslag leesbaar moet zijn voor jaargenoten, dat wil zeggen dat fundamentele kennis van de kunstmatige intelligentie mag worden verondersteld. Specifieke termen of termen die niet in de algemeen gangbare betekenis worden gebruikt, moeten dus worden toegelicht. Algemeen gangbare termen: neuraal netwerk, breadth-first search, turing test, geconditioneerde reflex Specifieke termen: Kohonen-netwerk, lexicale decisietaak, Epistemische logica
4.3
Schrijfstijl en taalgebruik
4.3.1 Formulering Wetenschappelijke verslaglegging lijkt niet op het schrijven van een opstel of betoog. Het doel is uitsluitend het overbrengen van informatie en niet het vermaken van de lezer. Daarom is de stijl zakelijk, helder en beknopt. Het is echter wel zo dat je altijd voor anderen schrijft, dus heb je als schrijver de plicht om het de lezer zo prettig mogelijk te maken. Dit geldt ook voor wetenschappelijke presentaties. Zakelijk Wetenschappelijke teksten bevatten geen metaforen of spreektaal. Spreektaal: Doordat de robot ook nog was geprogrammeerd met het A* algoritme zou hij misschien sneller het doel kunnen vinden. Beter zakelijk: Een mogelijke oorzaak van het sneller vinden van het doel is dat de robot gebruikt maakt van het A* algoritme
Wetenschappelijke teksten worden geschreven in een neutrale vorm. Het gebruik van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden in de eerste of tweede persoon (ik, mijn, wij, ons, je, jouw, jullie) is niet gebruikelijk.
Wij verwachten dat […]. De verwachtingen van dit onderzoek zijn […]. Hieruit concluderen wij dat […]. Hieruit kan geconcludeerd worden dat […].
22
Wetenschappelijke Schrijfstijl
Door het gebruik van de lijdende (passieve) werkwoordsvorm krijgt de tekst een zakelijke en neutrale uitstraling. Maar het gebruik van actieve werkwoordsvormen is niet per definitie fout. Passief: Door verschillende onderzoekers werd er onderzoek gedaan naar […]. Actief: Verschillende onderzoeken toonden aan dat[…].
In de wetenschappelijke verslaglegging wordt alleen gebruik gemaakt van objectief taalgebruik. Er wordt geen (impliciet) waardeoordeel verbonden aan de resultaten en conclusies. Woorden als helaas en gelukkig worden niet gebruikt. Niet: Helaas waren de sensoren verkeerd ingesteld en waren de resultaten van het eerste experiment daardoor niet goed. Gelukkig was het tweede experiment wel gelukt. Wel: Een deel van de data is onbruikbaar door verkeerd ingestelde sensoren
In een wetenschappelijk tekst moet populair taalgebruik vermeden worden. Een veel voorkomende fout is een te algemeen, te persoonlijk en/of wetenschappelijk irrelevant begin van de inleiding. Fout: We weten allemaal wel dat computers steeds intelligenter worden. Ooit verbaasden mensen zich er nog over hoe knap het was dat een computer beter kon schaken dan een menselijke grootmeester.
Bij het vak Inleiding Kunstmatige Intelligentie ga je een tekst schrijven voor een onderzoeksvoorstel. Daarin mag je wat afwijken van de wetenschappelijke schrijfstijl. In opdrachten later in de opleiding wordt over het algemeen geëist dat je wetenschappelijke taal gebruikt bij je verslaglegging. Stel eventueel vragen hierover aan de docent, als het voor jou niet duidelijk is wat voor type tekst je moet schrijven. Helder Om te zorgen dat de informatie goed begrepen wordt en de lezer niet hoeft te raden wat er bedoeld wordt, is het van belang om specifiek en precies te formuleren. In de wetenschap is er altijd sprake van een bepaalde mate van onzekerheid. Bevindingen worden goed afgewogen en geëvalueerd en pas na een goede onderbouwing worden conclusies getrokken. Wees hier duidelijk over. Varieer in woordgebruik maar let op het gebruik van synoniemen. Gebruik voor begrippen steeds dezelfde term. Niet: de woorden modelleren en simuleren door elkaar gebruiken Wel: kies voor één van beide
23
Wetenschappelijke Schrijfstijl Daarnaast is het belangrijk dat van ieder woord in een verslag duidelijk is waar het op terugslaat. Niet helder: Om een neuraal netwerk te trainen muziekstijlen te herkennen worden er trainingsvoorbeelden gebruikt afkomstig uit een database met muziekbestanden. Deze worden gerepresenteerd als een lijst met kenmerken. In bovenstaande zin is het niet duidelijk waarop het verwijswoord ‘deze’ slaat, op ‘muziekstijlen’, op ‘trainingsvoorbeelden’, of op ‘muziekbestanden’. Beter is: Om een neuraal netwerk te trainen muziekstijlen te herkennen worden er trainingsvoorbeelden gebruikt afkomstig uit een database met muziekbestanden. De trainingsvoorbeelden die zijn geselecteerd worden gerepresenteerd als een lijst met kenmerken.
Beknopt In wetenschappelijke verslagen of artikelen wordt beknopt geformuleerd waarbij alle woorden en zinnen die niet nodig zijn om informatie over te brengen, achterwege gelaten worden. Let wel: beknoptheid mag nooit tot vaagheid of onduidelijkheid leiden. De boodschap van de zinnen moet helder blijven. Te uitgebreid: Het doel van dit project is om een nieuwe benadering van evolutionaire algoritmen te onderzoeken. Met deze nieuwe benadering kan een lokaal optimum worden voorkomen. Beknopte formulering: Het doel van dit project is om een nieuwe benadering van evolutionaire algoritmen te onderzoeken waarmee lokale optima kunnen worden voorkomen.
Daarnaast is het niet gebruikelijk om omslachtig taalgebruik zoals voorzetseluitdrukkingen te gebruiken. Deze bestaan meestal uit drie woorden en kunnen in de regel door één woord worden vervangen. met betrekking tot.. over, voor door middel van…. door als gevolg van…. … door in verband met……. door, doordat, omdat
4.3.2 Werkwoordstijden Het grootste deel van een wetenschappelijk verslag wordt in de verleden tijd geschreven. De voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) wordt ook beschouwd als verleden tijd. De vuistregel is dat algemeen geldende feiten (brede context en relevantie), conclusies en het verwijzen naar figuren en tabellen in de tegenwoordige tijd beschreven worden. Ook de onderzoeksvraag en hypothese worden in de tegenwoordige tijd geschreven. De resultaten en eerdere bevindingen zijn echter in het verleden vastgesteld en moeten dan ook in de verleden tijd geschreven worden. Ook meetmethoden en opstellingen worden in de verleden tijd geschreven. Het experiment is immers al uitgevoerd. 24
Wetenschappelijke Schrijfstijl
Een voorbeeld van een goed onderzoeksresultaat: - In tabel 1 is (o.t.t.) te zien dat algoritme x sneller werkte (o.v.t.) dan algoritme y. Een voorbeeld van een kloppende conclusie: Met algoritme x kunnen robots sneller hun doel vinden dan met algoritme y.
4.3.3 Verbindingswoorden Verbindingswoorden kunnen gebruikt worden om bijvoorbeeld tegenstellingen weer te geven, overeenkomsten aan te geven, resultaten toe te lichten, voorbeelden te geven of resultaten samen te vatten. Op deze manier wordt de tekstuele samenhang vergroot. In Tabel 2 staan een aantal voorbeelden van verbindingswoorden en waarvoor deze gebruikt kunnen worden. Het aangeven van: overeenkomsten verschillen resultaat of effect samenvatting, afsluiting
Verbindingswoorden en, ook, eveneens, alsmede, tevens, mede, evenals, bovendien daarentegen, echter, maar, hoewel, anderzijds, terwijl, in tegenstelling tot, toch dus, daarom, vandaar samengevat, dus, kortom, tot slot
Tabel 2 Overzicht van verbindingswoorden
4.3.4 Opsommingen Een wetenschappelijke tekst bestaat uit grammaticaal correcte volzinnen. Gebruik geen lijst van opsommingen. Bullets zijn niet gebruikelijk in een wetenschappelijke tekst. Fout: Tijdens de competitie waren de volgende vormen van gedrag voor de robots beschikbaar: - Verdedigen - Aanvallen - Stilstaan Goed: Tijdens de competitie konden de robots kiezen uit drie vormen van gedrag. Ze konden aanvallen, verdedigen en ze konden ervoor kiezen om stil te staan.
4.3.5 Haakjes Haakjes worden over het algemeen alleen gebruikt voor afkortingen, referenties en verwijzingen naar figuren en tabellen. 4.4
Spelling
Een algemene eis aan alle wetenschappelijke teksten is een correcte spelling. De correcte spelling van het Nederlands is die van het Groene Boekje. Gebruik eventueel de spellingchecker van een tekstverwerkingsprogramma. Deze haalt echter niet alle fouten 25
Wetenschappelijke Schrijfstijl eruit, dus lees het verslag ook altijd nog eens zorgvuldig door. 4.5
Afkortingen
4.5.1 Algemene afkortingen In wetenschappelijke teksten worden geen algemene afkortingen gebruikt. Termen als ‘in tegenstelling tot’ (i.t.t.) worden voluit geschreven. 4.5.2 Technische afkortingen Technische en inhoudelijke afkortingen mogen wel. Het is gebruikelijk om de eerste keer dat de term gebruikt wordt deze voluit te schrijven, met tussen haakjes de afkorting erachter. In de verdere tekst kan dan de afkorting gebruikt worden. Door middel van genetische algoritmen (GA’s) kunnen nieuwe oplossingen voor bestaande problemen gevonden worden.
4.6
Getallen
4.6.1 Cijfers of woorden Gebruik als vuistregel cijfers voor getallen hoger dan 20 en woorden voor getallen lager dan 20. Als er in één zin zowel een getal onder de 20 als boven de 20 voorkomt kies dan voor woorden. Er zijn enkele uitzonderingen op deze regel: - Het eerste woord van een zin mag geen cijfer zijn - Bij maten gebruik je cijfers (gedurende 6 seconden) - Bij rekengetallen gebruik je cijfers (minder dan 8% van de onderzoeken, een verhouding van 1:3) - Bij getallen die tijd, datum, leeftijd, geldbedragen of scores weergeven gebruik je cijfers (een score van 5 op een 7-puntsschaal)
26
Refereren en literatuurlijst
HOOFDSTUK 5. 5.1
REFEREREN EN LITERATUURLIJST
Algemeen
Wanneer in een verslag inzichten, ideeën of gegevens gebruikt worden uit het werk van anderen dan moet in de tekst aangeven worden waar de informatie vandaan komt. Het moet voor de lezer te allen tijde duidelijk zijn waar de auteur aan het woord is en waar ander werk aangehaald wordt. Op deze manier geeft de auteur de lezer de mogelijkheid het werk dat aangehaald wordt na te zoeken en te verifiëren en wordt plagiaat (het overnemen of verwoorden van passages en ideeën uit andermans werk en deze presenteren als eigen werk) voorkomen. Plagiaat wordt beschouwd als intellectuele diefstal en wetenschappelijk wangedrag. Plagiaat is te voorkomen door nauwkeurig bronnen bij te houden en bij het opnemen van informatie van andere auteurs in de verslaglegging te parafraseren. 5.2
Parafraseren
5.2.1 Gebruik van andermans werk Wanneer in een verslag het argument, de opinie of de conclusie uit het werk van een andere auteur gebruikt wordt, moet dit geheel in eigen woorden omschreven of samengevat worden, gevolgd door een correcte bronvermelding. Dit wordt parafraseren genoemd. Let er bij parafraseren op dat de strekking van de originele tekst behouden blijft. 5.2.1 Letterlijk vertalen Parafraseren geldt ook voor vertaling vanuit het Engels naar het Nederlands, letterlijk vertalen is dus niet toegestaan. 5.3
Citeren
Citeren mag, maar is (altijd) enkel gebruikelijk bij definities van belangrijke termen. Letterlijk vertaalde delen of delen tekst die van anderen overgenomen zijn, worden gezien als plagiaat en dit kan ernstige gevolgen hebben. Daarnaast zorgt het kopiëren van stukken tekst of letterlijk vertalen bijna altijd voor een slecht samenhangende en dus slecht leesbare tekst. 5.4
Op welke plek verwijzen naar publicaties
In het algemeen geldt dat zodra er geparafraseerd wordt er een correcte bronvermelding gegeven wordt. Dit gebeurt altijd na het gebruik van leestekens (punt of komma) en bij voorkeur aan het einde van de zin. Het kan ook als onderdeel fungeren van de desbetreffende zin. Bij algemeen bekende kennis hoeft er geen bronvermelding gegeven te worden. Algemene kennis is informatie die bij vele mensen bekend is en waarnaar verwezen wordt in vele bronnen. Toch is het soms lastig om te bepalen wat algemene kennis is. Hieronder staan een aantal richtlijnen om te bepalen of iets algemene kennis is of niet. Mocht het nog niet duidelijk zijn of het algemene kennis betreft of niet, neem dan het zekere voor het onzekere en geef een bronvermelding. Algemene kennis:
27
Refereren en literatuurlijst informatie die in meerdere boeken, artikelen of websites voorkomt informatie die medestudenten ook moeten kennen algemene historische feiten, geografische en wetenschappelijke feiten iets dat iedereen weet
In een wetenschappelijke tekst kunnen meerdere zinnen voorkomen die oorspronkelijk uit één bepaalde bron komen. In dit stuk tekst wordt aan het einde van de hoofdzin de bronvermelding te geven. De bijzinnen die ter verduidelijking van de hoofdzin gebruikt worden (en dus ook op dezelfde bron slaan) hoeven dan geen bronvermelding te bevatten. Zodra weer gebruik wordt gemaakt van een andere bron, moet deze vermeld worden. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat er een effect van middel X en Y op het herstel van het ruggenmerg zijn. In een studie waarbij middel X werd toegediend aan ratten met een dwarslaesie, werd een verhoogde uitgroei van beschadigde axonen gevonden.1 Daarnaast werd aangetoond dat de motorische functie van de ratten na drie weken beter was dan die van onbehandelde ratten.niet nogmaals 1 Met name de functie van de achterpoten was significant verbeterd. Echter, in een studie waarbij middel Y werd gebruikt ter bevordering van motorisch herstel na een dwarslaesie werd pas na vijf weken een verbetering gevonden in de motorische functie van de behandelde ratten ten opzichte van de onbehandelde ratten.2 Etc.
5.5
In-tekst verwijzingen naar publicaties
5.5.1 Stijlen Er zijn verschillende manieren om in de tekst naar literatuur te verwijzen/refereren. Grofweg zijn de verschillende methoden onder te verdelen in de Harvard (auteur, datum) en Vancouver (numeriek) stijl. Beide zijn veel gebruikte stijlen en in de literatuur zal je, afhankelijk van het tijdschrift, beide tegenkomen. Harvard is de meest gebruikelijke stijl. In het tutoraat leer je LaTeX Bibtex te gebruiken om volgens de meest gebruikte stijl, Harvard, te refereren. Vancouver stijl: In eerder onderzoek werd gevonden dat […].2,3,4 Harvard stijl: In andere onderzoeken werd gevonden dat […] (Janssen et al., 2006; Rachlin & Green, 2008).
5.5.2 Harvard stijl Bij deze stijl bestaat de verwijzing naar publicaties (artikelen, boeken, websites, etc.) in de tekst uit twee onderdelen: de naam of namen van de auteur(s) en een jaartal. Er worden geen voorletters of voornamen van auteurs vermeld bij deze verwijzingen. Het jaartal is het jaar van publicatie. Bij internetbronnen wordt wanneer de datum van publicatie niet bekend is soms de datum van de laatste update gebruikt. Voor het gebruik van de Harvard stijl worden hieronder enkele algemene regels behandeld. Plaats Bij voorkeur staat de referentie aan het einde van de zin. Hierbij komt de naam van de eerste auteur en het jaartal van publicatie tussen haakjes te staan (naam, jaartal). De naam van de auteur en het jaartal worden gescheiden door een komma. De naam van de auteur kan ook als onderdeel van de zin gebruikt worden, dan met het jaartal tussen haakjes achter de 28
Refereren en literatuurlijst naam. Deze manier van refereren heeft echter niet de voorkeur. Referentie aan het einde van de zin: In eerder onderzoek werd het gedrag van dieren onderzocht [...] (van Gelderen, 2008). Referentie als onderdeel van de zin: Van Gelderen (2008) onderzocht het gedrag van dieren […].
Meerdere auteurs Bij een publicatie met twee auteurs wordt gebruik gemaakt van het &-teken gevolgd door het jaartal van publicatie als de referentie aan het einde van de zin staat. Als de referentie een onderdeel van de zin is, dan worden de twee auteurs namen gescheiden door ‘en’ en volgt tussen haakjes het jaartal. Referentie aan het einde van de zin: Uit een eerder experiment bleek [...] (Rachlin & Green, 2008). Referentie als onderdeel van de zin: Rachlin en Green (2008) hebben onderzocht of […]
Bij drie of meer auteurs wordt een korte vorm van de verwijzing gebruikt. De korte vorm bestaat uit de naam van de eerste auteur, gevolgd door de schuin gedrukte toevoeging et al. (afkorting voor: 'et alii', Latijn voor ‘en anderen') en het jaartal. Referentie aan het einde van de zin: In een ander onderzoek werd gevonden dat [...] (Janssen et al., 2006) Referentie als onderdeel van een zin: Janssen et al. (2006) hebben gevonden dat [...]
Twee publicaties Wanneer er in één zin naar twee publicaties verwezen wordt, dan worden deze gescheiden met een puntkomma. De referenties worden op chronologische volgorde gerangschikt. Twee onderzoeken vonden […] (Rachlin & Green, 2008; Petersen et al., 2009).
Hetzelfde jaar, dezelfde auteurs Wanneer twee publicaties uit hetzelfde jaar met dezelfde auteur(s) gebruikt worden dan wordt dit aangegeven met letters achter het jaartal. De alfabetische volgorde van woorden uit de titel bepaalt de volgorde van de verwijzingen, waarbij niet op lidwoorden gelet wordt. In twee onderzoeken van Janssen et al. (2001a, 2001b) […].
Dezelfde achternaam en publicatiejaar Bij publicaties van verschillende auteurs met dezelfde achternaam en publicatiejaar wordt de eerste letter van de voornaam toegevoegd na de achternaam. 29
Refereren en literatuurlijst Uit onderzoek van Janssen P. (2001) en Janssen K. (2001) is gebleken dat […].
Geen auteur of internetbron Wanneer van een bron geen auteur bekend is, bijvoorbeeld een internetbron of krantenartikel, verwijs dan naar de naam van de organisatie of het tijdschrift en het jaar van publicatie of van de laatste update. Het broeikaseffect neemt ernstige vormen aan […] (Volkskrant, 2001). De Mexicaanse griep heeft de status van pandemie bereikt en […] (World Health Organization, 2009).
Een referentie naar een internetbron moet in ieder geval een titel of omschrijving bevatten, een datum (als het kan een publicatiedatum, in ieder geval de datum van raadpleging) en een adres (bij voorkeur een Digital Object Identifier (DOI) of een URL). Vermeld ook auteurs als dat mogelijk is. In de tekst verwijs je met auteur(s) en jaartal of met enkele woorden uit de titel en jaartal. Als er geen jaartal is, kun je in plaats daarvan (n.d.) gebruiken (no date). Wanneer geen auteursnaam of organisatie bekend is, dan betreft het waarschijnlijk een twijfelachtige bron. Het is dan beter om deze bron niet te gebruiken. Verwijzen naar persoonlijke communicatie Persoonlijke communicatie is het uitwisselen van informatie via een andere weg dan wetenschappelijke publicaties, zoals e-mail, brieven, telefonische gesprekken en mondelinge presentaties. Deze informatie is vaak niet te achterhalen en wordt daarom niet vermeld in de literatuurlijst. In de tekst wordt hier wel naar verwezen. Hierbij wordt de auteursnaam en de datum vermeld. Ook blijkt uit recent onderzoek dat chocolade een positieve invloed heeft op de fysieke conditie bij vrouwen (Jansen, persoonlijke communicatie, 18 maart 2011) Referenties Jansen, A. persoonlijke communicatie, 18 maart 2011.
5.5.3 Vancouver stijl Bij deze stijl van refereren zie je vaak een tweetal manieren terug. De ene gebruikt superscript nummering, bij voorkeur aan het eind van de zin. Bij de andere staat de referentie tussen haakjes, het liefst ook aan het einde van de zin. In het werk van Jansen werd een lineair verband gevonden tussen de reactiesnelheid en de gebruikte hoeveelheid surfactant.6 In het werk van Jansen werd een lineair verband gevonden tussen de reactiesnelheid en de gebruikte hoeveelheid surfactant (6).
5.6
Literatuurlijst
Aan het einde van een verslag komt altijd een overzicht van de gebruikte literatuur, zodat de lezer de literatuur waar naar verwezen wordt kan terugvinden. Dit overzicht wordt de literatuurlijst of referentielijst genoemd. Een belangrijke regel is dat alle literatuurverwijzingen uit de tekst terug te vinden moeten zijn in de literatuurlijst en vice 30
Refereren en literatuurlijst versa. Er zijn verschillende manieren waarop literatuurlijsten kunnen worden vormgegeven. De informatie die in literatuurlijsten wordt vermeld komt meestal wel overeen, maar de vormgeving en volgorde verschilt per tijdschrift. Er is niet zoiets als een ‘juiste’ weergave. Als echter voor een bepaalde vormgeving is gekozen, is consequentheid een vereiste. Met het gebruik van LaTeX Bibtex realiseer je een consistente literatuurlijst. Elementen die in elke referentie terugkomen zijn de namen van de auteurs, het jaartal van publicatie en de titel van de publicatie en de bron.
31
Structuur Wetenschappelijk Verslag
HOOFDSTUK 6. 6.1
STRUCTUUR WETENSCHAPPELIJK VERSLAG
Algemene opbouw
Wetenschappelijke verslaglegging volgt altijd een vaste structuur en bevat altijd dezelfde onderdelen in een vaste volgorde (Tabel 3). Iedere wetenschapper gebruikt deze vaste structuur, daardoor is het eenvoudig andermans experimenten te begrijpen en te herhalen, maar ook om eigen conclusies te trekken uit de resultaten. Het is dan ook niet de bedoeling een betoog te schrijven over de conclusies die getrokken zijn uit de resultaten maar om een objectieve weergave te geven van het experiment, de resultaten en de interpretaties die er mogelijk zijn. Daarbij wordt er kritisch gekeken naar het experiment en ook de verbeterpunten of onregelmatigheden worden weergegeven. De wetenschappelijke literatuur blijft op deze manier helder, overzichtelijk en becommentarieerbaar.
Onderdeel
Inhoud
titel (in één zin)
Wat is er gedaan? / Wat is de conclusie?
abstract
Inleiding
materiaal en methode resultaten
discussie
Geeft een beknopte samenvatting van het verslag met alle belangrijkste resultaten en conclusies. Wat is de toegevoegde waarde van de resultaten? Wat is het onderwerp? (brede context) Waarom is dit een belangrijk onderwerp? (maatschappelijke relevantie) Wat is er al bekend over het onderwerp? (eerdere bevindingen) Wat voor inzicht in een bepaald verschijnsel zullen de resultaten opleveren? (wetenschappelijke relevantie) Wat is de vraagstelling? (onderzoeksvraag) Wat is het antwoord op de vraagstelling? (onderzoekshypothese) Waarom is dit de onderzoekshypothese (met onderbouwing uit de literatuur)? Wat is de proefopzet? Wat is de voorspelling? Welke materialen en methoden zijn gebruikt om de voorspellingen te toetsen (repliceerbaar)? Wat zijn de resultaten (objectieve beschrijving)? Welke conclusie kan uit deze resultaten getrokken worden? Wat is de evaluatie van het onderzoek? Hoe kunnen deze resultaten geïnterpreteerd worden? (terugkoppeling naar inleiding) Wat zijn suggesties voor vervolgonderzoek?
32
Structuur Wetenschappelijk Verslag literatuur
Welke bronnen zijn er gebruikt?
Tabel 3 Overzicht standaardonderdelen wetenschappelijke verslaglegging.
Wetenschappelijke verslagen kunnen grofweg in twee categorieën worden onderverdeeld: reviews (ook wel literatuurverslagen genoemd) en onderzoeksartikelen (ook wel onderzoeksverslagen genoemd). 6.1.1 IMRD-structuur De meeste wetenschappelijke artikelen zijn opgebouwd volgens een vaste volgorde namelijk de inleiding, materiaal en methode, resultaten en discussie. Deze volgorde wordt ook wel de IMRD-structuur genoemd. De onderdelen van deze structuur bevatten een vast omlijnde inhoud, die in dit hoofdstuk wordt besproken. Soms wijken wetenschappelijke artikelen af van deze structuur, de materiaal en methode sectie wordt soms aan het einde van het artikel geplaatst en bij heel korte artikelen worden de resultaten en discussie met elkaar gecombineerd. 6.2
Zandloperstructuur
Naast de opbouw van de in paragraaf 3.7 genoemde vaste onderdelen volgt een wetenschappelijke tekst altijd de vorm van een zandloper. Het zandlopermodel representeert het niveau waarop de informatie wordt besproken: van algemeen naar specifiek naar algemeen. De informatie wordt daarmee door het gehele verslag gestructureerd van breed naar smal en vervolgens weer naar breed Figuur 7. Tegelijkertijd wordt in het verslag ook de empirische cyclus doorlopen. De zandloperstructuur is eigenlijk een beeld voor de manier waarop de inhoud van een tekst gestructureerd is en slaat dus niet op het aantal woorden dat aan de verschillende onderdelen wordt besteed. Je zou de zandlopermetafoor ook kunnen zien als de mate van focus van een filmcamera, waarbij eerst uitgezoomd het decor wordt getoond (breed), vervolgens steeds meer wordt ingezoomd op het onderzoek (smal), en ten slotte weer wordt uitgezoomd naar het bredere geheel (breed).
Figuur 7 Zandloperstructuur in een wetenschappelijk verslag.
6.2.1 Inleiding De inleiding wordt geschreven in de vorm van de bovenkant van de zandloper (ook voor te stellen als een trechter). De inleiding begint met de omschrijving van het probleemgebied, waarin de waarneming (de start van de empirische cyclus) is opgenomen. De waarneming kan er expliciet in staan, maar staat vaak impliciet opgenomen in de theorie. Het 33
Structuur Wetenschappelijk Verslag probleemgebied begint breed met het beschrijven van de brede context (eventueel) gevolgd door de maatschappelijke relevantie. Of het formuleren van een maatschappelijke relevantie van toepassing is hangt af van het vakgebied en het onderwerp waarnaar onderzoek is verricht. Daarna worden de specifieke waarnemingen (eerdere bevindingen) en de wetenschappelijke relevantie binnen het probleemgebied besproken die leiden tot de onderzoeksvraag. Het kan zijn dat het geven van de wetenschappelijke relevantie en de onderzoeksvraag gedeeltelijk overlappen. Vervolgens komt de onderbouwing van de onderzoekshypothese door middel van literatuur en de onderzoekshypothese zelf. Er wordt geëindigd met de onderzoeksopzet en de voorspellingen. Deze gaan alleen over het uitgevoerde experiment en zijn dus heel specifiek en toegespitst (Figuur 8A). In de inleiding wordt dus de empirische cyclus van de waarneming tot en met de deductiefase besproken (Figuur 8B). Bij een review, waarin geen experiment wordt gedaan maar alleen literatuur wordt besproken, bevat dit laatste deel de deelvragen die in het artikel worden behandeld.
Figuur 8 Opbouw van een inleiding. A) Bovenkant zandloper (oftewel trechtermodel) voor de inleiding. B) Het deel van de empirische cyclus dat in de inleiding (zwart) wordt besproken, het grijze gedeelte wordt in andere delen van de tekst besproken.
6.2.2 Middendeel Het middendeel is heel specifiek en smal (Figuur 9A), het gaat over het experiment en het is een beschrijving van de gebruikte materialen en methoden en de resultaten. In een onderzoeksartikel is dit gedeelte zo geschreven dat een vakgenoot precies het experiment kan herhalen (repliceren) en verifiëren. Bij een review worden de deelvragen uitgewerkt. In het middendeel worden er geen interpretaties gedaan, er wordt heel objectief beschreven wat het experiment en de resultaten zijn of wat de resultaten zijn uit andere literatuur. Het middendeel is de toetsingsfase uit de empirische cyclus (Figuur 9B). 34
Structuur Wetenschappelijk Verslag
Figuur 9 Opbouw van het middendeel. A) Het middendeel is het smalle deel van de zandloper. B) Het deel van de empirische cyclus dat in het middendeel (zwart) wordt besproken. Het grijze gedeelte wordt in andere delen van de tekst besproken.
6.2.3 Discussie De discussie begint met een bespreking van de resultaten op het niveau van de hypothese. Vervolgens wordt er geëvalueerd: er wordt kritisch gekeken naar het experiment en wordt er nagedacht over verklaringen voor de gevonden uitkomsten. Er kan op twee niveaus worden geëvalueerd: inhoudelijk en methodologisch. Als er meerdere aannemelijke verklaringen zijn voor de gevonden resultaten zal er in de conclusie rekening gehouden moeten worden met deze onzekerheid. Ook wordt er in de discussie gekeken of deze resultaten overeenkomen met eerdere bevindingen (uit de inleiding) of andere onderzoeken en naar de betekenis hiervan. De volgende stap is nog een stukje breder, er wordt teruggekoppeld naar de brede context van het probleemgebied uit de inleiding. Wat betekenen deze conclusies nu voor het probleemgebied dat in de inleiding is besproken? Welke vragen volgen uit deze conclusies? Welk vervolgonderzoek zou logisch zijn? Daarna wordt afgesloten met een bondige formulering van de hoofdconclusie als ‘take home message’. De vorm van de discussie is dus de onderkant van een zandloper oftewel een omgekeerde trechter (Figuur 10A). In de discussie wordt de empirische cyclus voltooid met de evaluatiefase. Als vanzelfsprekend komt hier weer een nieuwe waarneming uit voort (Figuur 10B) op basis waarvan weer nieuw onderzoek gedaan kan worden. De hele empirische cyclus is nu doorlopen. Wanneer je onderzoeksartikelen leest zul je artikelen tegenkomen waarin de discussie niet geheel onderstaande structuur bevat. Dit geldt voornamelijk voor de inhoudelijke evaluatie, deze wordt soms geïntegreerd met de terugkoppeling naar eerdere bevindingen. Een aantal redenen om af te wijken van de zandloperstructuur zijn: de uitgebreidheid van de beschreven experimenten, het tijdschrift waarin het artikel wordt gepubliceerd en het vakgebied. Probeer vast te houden aan het hierboven beschreven structuurmodel. Als het de samenhang van de tekst ten goede komt kan er wat betreft de evaluatie licht van het model worden afgeweken.
35
Structuur Wetenschappelijk Verslag
Figuur 10 Opbouw van de discussie. A) Onderkant zandloper (oftewel omgekeerde trechter) voor de discussie. B) De empirische cyclus in de discussie (zwart), het grijze gedeelte wordt in andere delen van de tekst besproken. C) Er kan op twee niveaus worden geëvalueerd: inhoudelijk en methodologisch.
6.3
Efficiënt lezen van wetenschappelijke publicaties
De eerste stap in het leesproces van een wetenschappelijk artikel is te bepalen of het artikel binnen het interessegebied valt en of het artikel betrouwbaar is. Betrouwbare artikelen worden voordat deze gepubliceerd worden in wetenschappelijke tijdschriften eerst beoordeeld en becommentarieerd door in principe onafhankelijke collega-wetenschappers. Deze collega’s kijken of het manuscript voldoet aan alle eisen van de wetenschap en alleen publicaties die de toets doorstaan worden gepubliceerd. Dit proces van toetsing wordt peer review genoemd. De eerste stap in het bepalen of het artikel interessant is, is het lezen van de titel. De titel moet het artikel goed (in één zin) samenvatten. De tweede stap is om het abstract te lezen. Het abstract vat het gehele artikel kort samen en focust op het belang van het onderzoek en op de toegevoegde waarde van de resultaten. Leesstrategie De volgende stap in het proces is het artikel te gaan lezen. Een artikel van begin tot eind doorlezen is niet altijd de meest efficiënte manier om de nodige informatie te krijgen. Strategie voor het efficiënt lezen van een artikel: - Bepaal het leesdoel en stem de strategie hier op af. - Zoek naar de onderzoeksvraag en de conclusie. - Bekijk de resultaten en de methode. - Lees het artikel helemaal door om het plaatje compleet te krijgen.
36
Structuur Wetenschappelijk Verslag
6.3.1 Wat is het leesdoel? Bepaal vooraf welke informatie uit het artikel van belang is, bijvoorbeeld specifieke informatie over een techniek die is gebruikt of de statistische toets of het gehele artikel? Vervolgens kan hier de leesstijl op aangepast worden. In het geval van interesse in het gehele artikel is het handig te beginnen met het zoeken naar de onderzoeksvragen. 6.3.2 Wat zijn de onderzoeksvragen van het artikel? In een goed artikel wordt de inleiding van een specifieke waarneming naar een algemene onderzoeksvraag geschreven. In de inleiding moet duidelijk worden wat de doelen van het onderzoek zijn en wat het artikel de lezer gaat vertellen. Inleiding: Wanneer is eerder onderzoek gedaan en door wie? Waarom was dat belangrijk? Wat willen de auteurs in dit artikel onderzoeken en waarom is dit belangrijk?
6.3.3 Wat zijn de belangrijkste conclusies uit de publicatie? De conclusies van het experiment zijn te vinden in de discussie, vaak staan in de eerste paragraaf de resultaten van het experiment kort samengevat en eindigt de discussie met een samenvatting van de conclusies. Discussie: Waarom zijn de resultaten wat ze zijn? Hoe koppelen de huidige bevindingen terug naar eerdere bevindingen en brede context van het probleemgebied in de inleiding?
6.3.4 Welke resultaten onderbouwen de conclusie? Deze resultaten moeten terug te vinden zijn in de resultatensectie van het artikel. In het meest ideale geval verwijst één enkel experiment naar één conclusie, maar meestal worden conclusies gebaseerd op een combinatie van meerdere experimenten. Daarnaast staan de resultaten vaak nog eens samengevat in de eerste alinea van de discussie. Helaas is dit niet altijd het geval en is het soms aan de lezer om actief het overzicht over de geboden informatie te houden. Focus bij het lezen van de resultatensectie in eerste instantie op de figuren en tabellen en probeer de resultaten te begrijpen. Materiaal en Methode: Hoe en waar hebben de auteurs de experimenten uitgevoerd? Resultaten: Wat zijn de resultaten?
Als laatste stap in het leesproces kan het gehele artikel gelezen worden om het plaatje compleet te krijgen.
37
HOOFDSTUK 7. 7.1
LABBOEK
Algemeen
Een labboek is een verslag van alle belangrijke gebeurtenissen die plaatsvinden tijdens het doen van wetenschappelijk onderzoek. In een labboek houdt een wetenschapper nauwgezet de aantekeningen bij van zijn of haar verrichtingen in het laboratorium. In de kunstmatige intelligentie wordt onder dit laboratorium vaak het robotlab of computerlab verstaan. Maar het kan ook verwijzen naar een andere ruimte waar je experimenteel onderzoek verricht, bijvoorbeeld een kamer waarin je proefpersonen een cognitieve taak geeft. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe je een labboek gebruikt als verslag van de gebeurtenissen tijdens een programmeeropdracht. 7.1.1 Documentatie Het labboek heeft een aantal functies. Ten eerste heeft het een documentatiefunctie, een soort extern geheugen. Je legt vast wat je gedaan hebt, hoe je het deed en waar je op moet letten, zodat je later direct begrijpt wat je gedaan hebt en je het zonodig kunt herhalen. De gegevens in het labboek vormen de basis voor het wetenschappelijke artikel: als het labboek goed is bijgehouden zijn hier alle gegevens die je nodig hebt terug te vinden. Het is belangrijk om nauwkeurig te werken en alles op te schrijven omdat op het moment van schrijven nog niet bekend is wat je later terug wil lezen. Werk daarom ook zeker niet met kladjes, want die raken weg of leiden tot overschrijffouten. 7.1.2 Communicatie Als meerdere personen betrokken zijn bij het onderzoek heeft het labboek een communicatieve functie. Zo kunnen onderzoekers van elkaar lezen wat er precies gebeurd is en onder welke condities bepaalde resultaten behaald zijn. Een wiki is daarom op communicatief vlak een geschikte tool voor een labboek. De communicatieve functie van labboeken speelt ook een grote rol wanneer onderzoek wordt overgedragen aan een opvolger. 7.1.3 Intellectueel eigendom Als laatste heeft het labboek een rol in het beschermen van intellectueel eigendom. Mits het labboek goed is bijgehouden, kan worden opgezocht wanneer een bepaalde ontdekking gedaan is. Als twee onderzoekers claimen dezelfde ontdekking gedaan te hebben kan uit de labboeken worden achterhaald wie de ontdekking het eerst heeft gedaan. 7.2
Structuur van het labboek 2
Belangrijk is dat het labboek overzichtelijk, volledig en begrijpelijk is. Er moet dus nauwkeurig gewerkt worden en alles wat met het onderzoek te maken heeft, moet worden genoteerd. Bouw je labboek als volgt thematisch op:
Deze paragraaf is gebaseerd op een beschrijving van het labjournaal van Arnoud Visser, waarin verwezen wordt naar de oorspronkelijke tekst van Ben Bruidegom.
2
Labboek 0. Naam onderzoeker(s). 1. Wat ga je onderzoeken: de opdracht in eigen woorden en vul dit aan met een stukje theorie. 2. Hoe ga je onderzoeken: wat is je hypothese, en hoe ga je die bewijzen. Als het experiment wat ingewikkelder is, maak je een plan. Dat vermeld je natuurlijk. In dat plan deel je het onderzoek op in delen, die ieder 'an sich' beter te bewijzen zijn. Bij programmeeropdrachten heb je per deel vaak de keuze uit meerdere methoden/algoritmen. In het labboek documenteer je jouw ontwerpbeslissingen en welke argumentatie daaraan ten grondslag ligt. De resulterende implementatie licht je toe met één à twee regels pseudo-code. 3. Wat zijn de gegevens van de software en de apparatuur: geef in één à twee regels een samenvatting van je gebruikte spullen. Zet in de appendix details als de soort en identiteit van gebruikte apparatuur (denk aan uname -a bij computers) en de versies en soort van programmeeromgevingen, liefst met links naar de downloadpagina. 4. Je doet verslag van de werkzaamheden die je van dag tot dag verricht. Beschrijf gedetailleerd de voortgang die je boekt en relevante waarnemingen en tussenresultaten die je daarbij hebt verkregen. Verdere gegevens die belangrijk (kunnen) zijn, zijn eventuele storingen. Om de leesbaarheid te verhogen is het raadzaam om zoveel mogelijk uit te leggen over wat je aan het doen bent en waarom. Vermeld dus ook de waarschuwingen en zijpaden die je bewandeld hebt. En vermeld ook aannamen die je, soms zonder nadenken, gebruikt. 5. Wat is het eindresultaat: geef dit zo mogelijk in grafische vorm weer en met commentaar. Zonodig vermeld je bij de uitwerking de formules van de bewerkingen. Eventuele onbewerkte resultaten, dat wil zeggen de waarden gemeten voordat deze meetwaarden bewerkt/gefilterd zijn, voeg je toe als appendix. 6. Conclusie en open issues. Wat concludeer je uit je eindresultaten? Daarbij kun je ook aangeven wat je zelf geleerd hebt van het doen van het onderzoek. Zijn er vervolgvragen en open issues die jullie onderzoek teweeg heeft gebracht? Beschrijf eventuele vervolgstappen die gezet kunnen worden om tot betere of andere resultaten te kunnen komen. 7. De broncode, voeg deze toe als appendix. Schrijf je code zodanig dat deze zichzelf zoveel mogelijk uitlegt. 7.2.1 Labboek bijhouden tijdens een practicum Belangrijk is dat je je labboek tijdens het doen van onderzoek goed bijhoudt. Het is dus niet de bedoeling om je labboek enkele dagen later thuis nog ‘even in te vullen’.
39
HOOFDSTUK 8. 8.1
PRESENTEREN
Algemeen
Voor de overdracht van wetenschappelijke kennis is zowel schriftelijke als mondelinge uitdrukkingsvaardigheid belangrijk. Kennis die niet (goed) overgebracht wordt is immers niet nuttig voor anderen. Vaak worden mondelinge wetenschappelijke presentaties binnen een vakgroep of instituut gegeven waarbij de onderzoeker zijn/haar collega’s op de hoogte houdt van de laatste ontwikkelingen. Daarnaast geven wetenschappers regelmatig op nationale en internationale congressen voordrachten over de voortgang van het onderzoek. Bij wetenschappelijke presentaties is niet alleen de inhoud van belang, maar ook de presentatietechniek. Spreken voor een publiek is een vaardigheid en dus te leren. Het is niet zo dat makkelijke praters automatisch in het voordeel zijn. Het is immers niet de bedoeling om de tijd vol te praten, maar om een boodschap over te brengen. Voor zowel beginnende als meer ervaren sprekers is oefenen en feedback krijgen (zie paragraaf 2.4) de manier om de presentatievaardigheden te verbeteren. 8.2
De vormgeving van een wetenschappelijke presentatie
Voor het maken van een goede presentatie geldt een aantal basisprincipes (Figuur 11). De presentatie moet de aandacht van het publiek vangen. Dit kan bereikt worden door bijvoorbeeld gebruik te maken van presentatieslides met ondersteunende grafieken/illustraties. De basis voor ieder goed verhaal is een heldere opbouw; een goede indeling biedt houvast aan de presentator maar ook aan het publiek. Breng de opbouw zowel mondeling als visueel over. Focus heldere boodschap Visueel grafieken en figuren moeten het verhaal vertellen Overzichtelijk houdt indeling overzichtelijk en logisch
Figuur 11 Voorwaarden waaraan een effectieve wetenschappelijke presentatie moet voldoen.
8.2.1 Visuele informatie Een wetenschappelijke presentatie wordt vaak met visuele informatie ondersteund. Visuele informatie vergroot de mogelijkheid van het publiek om een overzicht te krijgen van het verhaal. Het meest gebruikte programma is PowerPoint, maar andere programma’s zoals prezi.com (downloaden van internet) zijn ook te gebruiken. Daarnaast biedt LaTeX een goede presentatietool aan, genaamd LaTeX Beamer. In het tutoraat volgt hiervan een introductie en computerpracticum. Let er bij het maken van je slides op dat je slides jouw verhaal moeten ondersteunen en niet de aandacht moeten afleiden van het verhaal.
Presenteren 8.2.2 Titels en kopjes Maak voor het overzicht gebruik van informatieve titels en/of kopjes. Elke slide heeft een titel. Dit kunnen sectietitels zijn (bijvoorbeeld inleiding, methode en discussie), maar veel beter en informatiever zijn inhoudelijke titels van de onderdelen van de secties. Bij slides met grafieken of tabellen moet een korte informatieve titel het belangrijkste resultaat of de belangrijkste informatie weergeven. Niet-informatieve titel: Resultaten Informatieve titel: Algoritme x geeft verhoging van reactiesnelheid
8.2.3 Leesbaarheid – hoeveelheid tekst Om de leesbaarheid van de slides te vergroten is het gebruikelijk niet teveel tekst op een slide weer te geven (Figuur 12). Hiermee wordt voorkomen dat het publiek alleen bezig is met het lezen van de tekst en vergeet naar de presentator te luisteren. Gebruik daarom geen volzinnen maar maak gebruik van sleutelwoorden en niet meer dan acht woorden per regel. Laat de slides ook niet te vol zijn, maar schrijf hoogstens een stuk of acht zinnen op één slide en laat ruime marges tussen de regels. Daarnaast kan je gebruik maken van illustraties en schema’s om de tekst te breken of zelfs te vervangen waardoor de slide visueel aantrekkelijker wordt.
•De presentatie is verbaal en paralinguaal goed te volgen (stemgebruik en tempo) •Er wordt gepresenteerd met een actieve/open houding en er wordt (oog)contact gemaakt met het publiek (non-verbaal) •De presentatie is begrijpelijk voor het publiek: •De presentatie is afgestemd op het niveau van het publiek •vragen uit het publiek worden beantwoord •Alle onderdelen worden in een logische volgorde gepresenteerd en vormen een samenhangend verhaal •Er wordt gebruik gemaakt van de beschikbare tijd en binnen de tijd gepresenteerd (oefenen) •Er wordt gepresenteerd op wetenschappelijk niveau, met bondig, helder en neutraal taalgebruik •De inhoud van het artikel is correct weergegeven.
A
8.3
Voorwaarden • Inhoud van het artikel is correct • De complete empirische cyclus is verwerkt: probleemgebied, vraag/hypothese, opzet, resultaten, conclusie
• Figuren en tabellen gebruikt om belangrijkste bevindingen weer te geven • De presentatie bevat overzichtelijke en duidelijke slides
B
Figuur 12 Voorbeeld van leesbaarheid en hoeveelheid tekst op een dia. A) Onoverzichtelijk en moeilijk leesbare dia, B) Overzichtelijke dia met titel en korte kernachtige zinnen
De opbouw van een presentatie
8.3.1 Samenhang van de presentatie Zorg ervoor dat de geselecteerde informatie een samenhangend verhaal vormt. Elk onderdeel moet een duidelijke relatie hebben met het onderdeel ervoor en het onderdeel erna. Deze relatie moet mondeling aangestipt worden. Bijvoorbeeld: ‘Na uitgelegd te hebben wat we willen bereiken, zal ik nu vertellen hoe we dat willen gaan doen’. 8.3.2 Tijdsindeling Voor een wetenschappelijke presentatie is er vaak een beperkte spreektijd. Daardoor is het 41
Presenteren vaak niet mogelijk om alle informatie die ter beschikking staat ook daadwerkelijk te presenteren. Luisteraars kunnen een minder grote informatiedichtheid verwerken dan lezers. Hierdoor moet het onderwerp goed afgebakend worden. Mocht het onverhoopt gebeuren dat er tijdnood ontstaat, sla dan een aantal minder belangrijke slides over en bespreek rustig de laatste slide met conclusies en discussie. Tips: Reken gemiddeld 1 minuut presenteren per dia. (een tekstslide neemt vaak minder tijd in beslag, een figuur vaak meer) Bedenk van te voren welke stukken bij tijdnood gemakkelijk weggelaten kunnen worden. Het is vervelend luisteren voor het publiek als de spreker gaat ‘jagen’ om binnen de tijd te blijven.
8.3.3 Titel en naam presentator De titel van een presentatie is belangrijk, hiermee wordt de aandacht van het publiek getrokken. De titel moet kort en bondig zijn en aansluiten bij de inhoud van de presentatie. Onder de titel komt de naam van de presentator. Als werk van anderen gepresenteerd wordt (bijvoorbeeld een artikel) dan komt op de titelslide ook de originele titel van het artikel te staan met daaronder de namen van de auteurs en het tijdschrift waarin het gepubliceerd is en publicatiedatum. 8.3.4 Inleiding De inleiding gebruik je om het publiek welkom te heten. Je vertelt wie je bent en meldt wat de kernboodschap van je verhaal is. De inleiding heeft naast het inleiden van het onderwerp als belangrijke functie de nieuwsgierigheid van het publiek te prikkelen en de interesse van de luisteraars te wekken. Vaak kan het helpen om de presentatie te beginnen met een inswinger. Een inswinger mag grappig zijn om het ijs te breken en het creëren van een ontspannen sfeer, maar mag geen doel op zichzelf worden. Voorbeelden van inswingers: - Stel het publiek een vraag - Poneer een prikkelende stelling - Gebruik actualiteit - Koppel het verhaal aan een persoonlijke ervaring of anekdote - Geef een praktisch voorbeeld
Schat het niveau van het publiek goed in. Ga ervan uit dat algemene begrippen bekend zijn, maar dat het specifieke jargon dat jij je eigen hebt gemaakt door het onderzoek of het lezen van artikelen niet bekend is bij het publiek. 8.3.5 Kern In de kern werk je de centrale vraag of de kernboodschap van je presentatie uit. Houd bij het vaststellen van de hoofdpunten je doelstelling in de gaten. Presenteer alleen die informatie die nodig is voor het bereiken van je doel. Breng de onderbouwing van je kernboodschap vervolgens onder in een logische structuur 42
Presenteren (argumentatief, chronologisch, thematisch). Zorg dat ieder deelthema dezelfde structuur heeft als het geheel. Om te voorkomen dat het publiek de draad van je verhaal kwijtraakt kun je het best het aantal te behandelen deelthema’s tot maximaal vier beperken. Zorg dat je je hoofdpunten illustreert met duidelijke en aantrekkelijke voorbeelden. Op deze manier blijft de informatie beter hangen. 8.3.6 Slot Sluit de presentatie af door het doel, de kernboodschap of de vraagstelling en de kernpunten nog eens te herhalen. Maak een goed slot aan het verhaal. Dit is belangrijk in verband met het recentheidseffect: een goed einde stemt het publiek gunstig over de gehele presentatie en het verhaal wordt beter onthouden en. Bereid een laatste zin voor, voorkom een afknapper als “nou eh, ik geloof dat dit het wel was”. Eindig met een slotconclusie, een suggestie voor vervolgonderzoek, grijp terug op je inswinger of geef een take home message. Op de laatste dia van de presentatie kan je alle gebruikte bronnen vermelden. Wanneer er vervolgens een vragenrondje komt, ga je terug naar een informatieve dia met daarop de conclusies en/of discussie. Eindig dus niet met een dia “vragen?” maar laat bijvoorbeeld de discussie of de conclusie als laatste dia staan. 8.4
Presentatietechnieken en kernwoorden
8.4.1 Voorbereiding presentatie Als je de slides gemaakt hebt, maak dan een schema met trefwoorden dat kan dienen als ‘spiekbrief’ tijdens de presentatie. Werk het schema verder uit met trefwoorden als je je daar prettig bij voelt, maar schrijf niet het hele verhaal uit want je kunt tijdens de presentatie alleen steekwoorden lezen. Je zult merken dat als je al vaak gepresenteerd hebt en de inhoud van je presentatie goed kent, je de spiekbrief niet nodig zult hebben. Daarnaast is het oefenen van de presentatie een belangrijke voorbereiding. 8.4.2 Kernvariabelen Bij een presentatie zijn er twee doelen die nagestreefd worden, i) de inhoud van de boodschap zo helder mogelijk overbrengen en ii) het publiek geboeid houden. Er zijn nogal wat variabelen waarmee invloed uitgeoefend kan worden op deze doelstellingen, onder andere met de verschillende kanalen waarlangs informatieoverdracht verloopt. Variabelen verbale variabelen paralinguale variabelen non-verbale variabelen materiaal/overige variabelen
Kanalen inhoud van wat er gezegd wordt wat je hoort wat je ziet gebruik hulpmiddelen
Deze vier variabelen worden de kernvariabelen genoemd. Hierna volgt een overzicht van welke variabelen onder deze vier kernvariabelen vallen. verbale variabelen begrijpelijkheid
paralinguale variabelen articulatie
non-verbale variabelen oogcontact
materiaal/overig Slides:
43
Presenteren woordkeuze relevantie inhoud + structuur: inleiding middendeel discussie
volume tempo intonatie rust/dynamiek vertellen: niet voorlezen
ondersteunende gebaren houding/staan gezichtsuitdrukking
leesbaarheid tijdgebruik figuurgebruik aansluiting bij verhaal
aansluiting sprekers op elkaar inspelen op reacties/ vragen van publiek
Bedenk tijdens de voorbereiding van de presentatie hoe deze vier verschillende informatiekanalen gebruikt kunnen worden. Tijdens de presentatie worden deze kanalen dan ook daadwerkelijk gebruikt. In de volgende paragrafen wordt uitgelegd hoe dit gedaan kan worden. 8.4.3 Verbale variabelen Het belangrijkste van een goede presentatie is de indeling van de presentatie. De indeling heeft namelijk grote invloed op de overzichtelijkheid en begrijpelijkheid van de presentatie. Ook de overgangen tussen de verschillende delen moeten soepel en logisch verlopen anders haken er mensen af. Verbale tips: - Als je de draad van het verhaal kwijt bent, ga dan toch door met de presentatie. Neem even een pauze om na te denken, herhaal de laatste zin of ga door naar de volgende dia en probeer daar verder te gaan met het verhaal. Als je een glas water bij de hand houdt, kan je even een slok nemen als je het verhaal kwijt bent. Dit is voor het publiek een natuurlijke pauze en geeft jou tijd om na te denken. - Betrek het publiek bij het verhaal. Dit kan onder andere door te verwijzen naar colleges, retorische of echte vragen te stellen. Bijvoorbeeld ‘wat is hier nu de oorzaak van?’ of ‘wat heeft dit voor consequenties?’ Het publiek krijgt hiermee even de kans om de stof te laten bezinken en actief mee te denken.
8.4.4 Paralinguale variabelen Paralinguale variabelen zijn variabelen die samenhangen met het stemgebruik. Om de boodschap helder over te brengen, is het noodzakelijk dat je goed verstaanbaar bent en prettig om naar te luisteren. Oefen van tevoren niet alleen de inhoud van het verhaal, maar ook je stem. Meestal moet voor publiek luider, duidelijker en langzamer gesproken worden dan in een gesprek (of dan thuis voor de spiegel). Paralinguale tips: - Niet voorlezen! Bij voorlezen wordt de stem vlakker en monotoner, waardoor het publiek de aandacht kan verliezen. - Let op de houding van het publiek tijdens de presentatie. Kijk of het publiek het verhaal nog steeds begrijpt, eventueel kan iets herhaald of samengevat worden. - Ga staan tijdens de presentatie, dit voorkomt voorlezen, hangen of mompelen - Spreek luid, de achterste rij moet het ook kunnen verstaan. Vraag eventueel aan het publiek of ze het kunnen horen. - Articuleer zorgvuldig. - Spreek in een adequaat tempo. Beginnende sprekers hebben vaak de neiging te snel te spreken. Het tempo moet lager zijn dan bij voorlezen of praten.
44
Presenteren - Breng variatie aan in melodie door de stem te verheffen en moduleren (hoger of lager), dit houdt de aandacht van het publiek vast. Laat de stem niet afzwakken aan het einde van een zin. - Wees enthousiast over het onderwerp. Klink niet als ‘ik wordt ook maar gestuurd’. Dat maakt de presentatie minder geloofwaardig en minder prettig om naar te luisteren. - Maak gebruik van korte pauzen om een overgang te markeren of om de laatste woorden wat meer gewicht te geven. Dit helpt ook weer om de stof bij het publiek te laten bezinken en het verhaal te kunnen blijven volgen. - Probeer stopwoorden te vermijden. Teveel ‘euhs’ en ‘ehms’ zijn niet prettig. Een zin als ‘weet je wel’ is geschikt op straat, maar is geen wetenschappelijk taalgebruik. - Zorg dat je mond leeg is.
8.4.5 Non-verbale variabelen Non-verbale variabelen zijn variabelen die samenhangen met houding en uitstraling. Het is gunstig om zekerheid en vertrouwen uit te stralen. Uiteindelijk is het de kunst om voor het publiek over te komen alsof je het losjes uit je hoofd vertelt, terwijl je het verhaal zorgvuldig hebt geoefend. Non-verbale tips: - Sta rechtop en laat de armen ontspannen lang het lichaam hangen. - Houd het hoofd rechtop, dit zorgt voor een alerte en zelfverzekerde houding. - Ga niet op één been staan, dit zorgt meestal voor een instabiele houding. - Maak gebruik van functionele en ondersteunende gebaren (wijzen, armgebaren). - Maak oogcontact met het publiek. Probeer elke luisteraar één keer aan te kijken zodat ze zich betrokken voelen bij de presentatie. - Zorg ervoor dat je goed zichtbaar bent, houd geen hand voor wang of mond en draag geen petjes of iets dergelijks. - Probeer vriendelijk te kijken ondanks de zenuwachtigheid. - Maak gebruik van een aanwijsstok of pointer bij het aanwijzen in de slides. Het publiek kan dan precies volgen waar je in het verhaal bent. Aanwijzen met een hand richting een grote illustratie is te weinig gericht. - Oefen het verhaal voor de spiegel of neem het desnoods op video op. Op deze manier kan je wennen aan je eigen motoriek en houding. Wat er vreemd of overdreven uitziet voor jou, ziet er voor het publiek vaak volkomen normaal uit. - Trek kleren aan waarin je je prettig voelt. Wat niet prettig is voor het publiek: - Te bewegelijk zijn: friemelen, ijsberen, wiebelen, veel niet-functionele gebaren. Dit leidt af van het verhaal. - Te statisch zijn: leunen, hangen, handen in de broekzakken of armen stijf over elkaar. Hierdoor kom je gesloten of ongeïnteresseerd over. - Herhalende gewoontes: steeds door het haar strijken, trommelen, snuiven, kuchen et cetera. - Voor je scherm gaan staan. - Met de rug naar het publiek praten of teveel naar het scherm kijken. Het contact met je publiek gaat dan verloren.
45
Presenteren 8.5
Vragen stellen en beantwoorden
8.5.1 Het stellen van vragen Na een presentatie is er altijd gelegenheid tot het stellen van vragen. In de wetenschappelijke wereld is het niet stellen van vragen na een presentatie ongebruikelijk. Met het stellen van vragen wordt aangegeven dat aandachtig naar het verhaal geluisterd is en dat de interesse gewekt is. Vaak hebben studenten het idee dat ze hun presenterende studiegenoot in het nauw brengen als ze een vraag stellen waarop de presentator mogelijk geen antwoord weet. Het tegendeel is waar; je geeft de presentator juist de gelegenheid om te laten zien dat hij zich goed in de stof heeft verdiept. Dingen die eerder niet duidelijk waren kunnen op die manier alsnog worden toegelicht. Het lijkt vaak erg lastig om vragen te verzinnen. Toch is het vrij eenvoudig om op goede vragen te komen, zelfs wanneer je nog absoluut niets wist over het onderwerp dat besproken werd. De truc is om de presentatie kritisch te volgen. Maak tijdens de presentatie korte aantekeningen, hierdoor wordt het veel makkelijker om vragen te bedenken. Denk aan de twee niveaus waarop vragen kunnen worden gesteld: i) inhoudelijk (hebben betrekking op de theorie, de vakinhoud, de concepten en constructen die erin betrokken zijn) ii) methodologisch (hebben vooral betrekking op de productie van de kennis). Nogmaals: wees niet bang een vraag te stellen als iets niet duidelijk is, ook als de vraag niet direct met het verhaal te maken heeft. Vaak zijn er anderen die het verhaal ook niet konden bijhouden en daarom blij zijn met de vraag. 8.5.2 Het beantwoorden van vragen Geef na de presentatie het publiek de gelegenheid tot het stellen van vragen. Als je niet zeker weet of je de gestelde vraag goed begrepen hebt, kan je deze het beste nogmaals kort in eigen woorden herhalen. Op deze manier ziet de vragensteller snel wat je er eventueel niet aan begreep. Als je het antwoord op een vraag niet weet, is het beter dit gewoon te zeggen in plaats van krampachtig een antwoord te verzinnen. Als er een vraag gesteld wordt over één van de gepresenteerde figuren, ga dan terug naar de slide en toon de figuur aan het publiek. Zo weet iedereen weer waar het over gaat.
46
HOOFDSTUK 9. 9.1
POSTERPRESENTATIE
Inleiding
Een posterpresentatie is een manier van presenteren van wetenschappelijk onderzoek. Naast een beknopte schriftelijke beschrijving van het onderzoek wordt een poster ook mondeling toegelicht. Het is dus een combinatie van een mondelinge en een schriftelijke presentatie. Vaak worden posterpresentaties gegeven tijdens wetenschappelijke congressen. Dit omdat er op congressen te veel onderzoekers zijn om allemaal een mondelinge presentatie te kunnen geven binnen de tijdsduur van het congres. Het voordeel van posters is namelijk dat er een groot aantal tegelijk tentoongesteld en gepresenteerd kan worden. Met behulp van een (digitaal) abstractboek, waarin een korte beschrijving van alle posters staat, kan men van te voren bepalen welke posters men wil bezichtigen. Tijdens de posterpresentatie leidt de onderzoeker dan een kleine groep geïnteresseerden mondeling door de inhoud van de poster. Het leuke aan posterpresentaties is dat het de gelegenheid biedt tot persoonlijke en informele interactie over het onderzoek. Omdat je niet de enige bent met een poster is het dus van belang dat je de aandacht van het publiek trekt. Dit zal alleen lukken als de poster inhoudelijk interessant en visueel aantrekkelijk is. Het moet eigenlijk een visitekaartje of reclame voor je onderzoek zijn. 9.2
De vormgeving van een wetenschappelijke poster
Voor het maken van een effectieve poster geldt een aantal. De poster moet de aandacht van het publiek vangen. Daarnaast moet het onderwerp en het doel snel duidelijk zijn voor het publiek. Dit kan bereikt worden door een duidelijke titel en ondersteunende grafieken/illustraties. De specifieke secties zoals de resultaten moeten makkelijk op de poster te vinden zijn. Meestal zal het publiek in eerste instantie het doel van het onderzoek en de resultaten lezen en daarna eventueel de rest van de poster. Anderen zullen de poster van het begin tot het einde lezen. Vanwege de verschillende manieren waarop de poster gelezen kan worden, heeft een effectieve poster duidelijke secties. Tenslotte moeten de verschillende onderdelen van de poster zo georganiseerd zijn dat ze snel gelezen kunnen worden. De poster moet dus geen lange blokken tekst en lange zinnen bevatten; de tekst wordt idealiter puntsgewijs weergegeven of vervangen door figuren zoals grafieken, foto’s en schematische weergaven. Om een poster overzichtelijk te krijgen zijn er een aantal basisprincipes wat betreft de lay-out. 9.2.1 Lettertype en grootte Om een poster goed te kunnen lezen is het belangrijk dat de tekst voldoende groot is en een strak lettertype zonder schreef gebruikt wordt, zoals Arial. Je kunt de lettergrootte ook variëren om de lezer naar de belangrijke delen van je poster te leiden (Figuur 13A). Gebruik een lettergrootte van tenminste 28 punts in de tekst, 40 punts voor de kopjes en 72 punts voor de titel bij een A1-posterformaat; de poster is dan van ongeveer twee meter afstand te lezen. Gebruik in de gehele poster (dus zowel in de tekst als in de figuren) hetzelfde lettertype.
Posterpresentatie 9.2.2 Kolommen Verdeel je poster in kolommen waardoor de poster makkelijk leesbaar wordt (Figuur 13A). In het algemeen geldt dat het publiek een voorkeur heeft om een tekst van boven naar beneden en van links naar rechts te lezen. Verdeel de poster niet in rijen (waarbij de lezer van links naar rechts en dan van boven naar onder leest), hierdoor heb je grotere kans dat de lezer eenmaal rechtsboven bij je poster aangekomen, doorloopt naar de poster naast je zonder je gehele poster gelezen te hebben (Figuur 13). Probeer zwaartepunten in de kolommen aan te brengen zodat de lezer als het ware geleid wordt naar de belangrijke delen van de poster. Dit kan je doen door de belangrijke onderdelen (bijvoorbeeld resultaten) groter te maken ten opzichte van de minder belangrijke onderdelen (bijvoorbeeld referenties) van de poster (Figuur 13A). 9.2.1 Kopjes Maak voor het overzicht gebruik van kopjes (Figuur 13A) . Onder deze kopjes vallen de titel en sectietitels (bijvoorbeeld inleiding, materiaal en methode, resultaten en conclusie), 9.2.2 Kleuren Gebruik een lichte achtergrondkleur en een donkere kleur voor de tekst en zorg voor voldoende contrast (lichte letters met donkere achtergrond zijn vermoeiend om te lezen). Gebruik niet teveel kleuren, dit leidt af; twee tot drie kleuren zijn voldoende. Als je meerdere kleuren gebruikt, gebruik ze dan consistent; anders zijn de lezers drukker bezig met het patroon te herkennen dan met het lezen van je poster. 9.3
De opbouw van een wetenschappelijke poster
Een wetenschappelijke poster volgt net als andere wetenschappelijke verslagen een vaste structuur. Wanneer de poster wetenschappelijk onderzoek dat verricht is presenteert ligt de IMRD-structuur voor de hand (paragraaf 6.1.1). Op een poster wordt inhoud beknopter weergegeven dan in wetenschappelijke verslagen. De tekst op de poster hoeft daarom niet per definitie een vloeiend verhaal te zijn, maar je kunt gebruik maken van korte, kernachtige zinnen, eventueel puntsgewijs. 9.3.1 Titel en namen van de auteurs De titel van een poster is belangrijk, hiermee trek je de aandacht van je publiek. De titel moet kort en bondig zijn (<15 woorden) en aansluiten bij de inhoud van je poster. Tip: gebruik je belangrijkste conclusie als titel. Onder de titel komen de namen van de auteurs/makers van de poster te staan. 9.3.2 Inleiding In de inleiding geef je kort en bondig het probleemgebied weer. Leg in een aantal zinnen uit in binnen welke wetenschappelijke context jouw poster gepresenteerd wordt en waarom de inhoud van jouw poster interessant is. Maak eventueel gebruik van relevante theorie en bevindingen uit eerder onderzoek. Vermeld daarbij eventueel je onderzoeksvraag en je hypothese. Door tussenkopjes te gebruiken wordt de inleiding overzichtelijk en kan het publiek zich snel oriënteren. 48
Posterpresentatie
Figuur 13 Voorbeelden van de opmaak van een poster. a) Een voorbeeld van een kolom-format (van boven naar beneden en van links naar rechts) waarbij gebruik is gemaakt van verschillende lettergroottes en kopjes; de tekst is makkelijk leesbaar en de opmaak leidt naar de belangrijke onderdelen van de poster. b) Een saaie opmaak in rij-format (van links naar rechts en van boven naar beneden) zonder optimaal gebruik van kopjes (verschillende onderdelen van de sectie hadden aangegeven kunnen worden); de zwaartepunten van de poster worden niet duidelijk.
49
Posterpresentatie 9.3.1 Resultaten Maak zoveel mogelijk gebruik van figuren en eventueel van tabellen om je data te presenteren. De resultaten worden objectief gepresenteerd, in een logische volgorde en in de verleden tijd. Er worden geen conclusies getrokken (dit gebeurt in de discussie). De tekst bestaat uit de belangrijkste resultaten van het onderzoek. In de tekst worden de getallen die in de figuren of tabellen staan niet gedupliceerd maar wordt in globale termen gesproken over de data. Hierbij is het belangrijk dat de tekst onafhankelijk van de figuren en tabellen te volgen moet zijn. Verwijs in de tekst naar de figuur of tabel voor de exacte data. Naar alle figuren en/of tabellen moet minstens één keer in de tekst verwezen worden. De belangrijkste resultaten kunnen puntsgewijs weergegeven worden. Figuren Figuren zijn het belangrijkste onderdeel van de resultatensectie in de poster. Figuren zijn visuele representaties van de resultaten die de lezer van de poster snel moet kunnen begrijpen, zonder de gehele poster gelezen te hebben. Voorbeelden van figuren zijn grafieken, diagrammen, foto’s, tekeningen, schema’s en modellen. Omdat figuren zelfstandig leesbaar moeten zijn, hebben ze een onderschrift met het figuurnummer, een figuurtitel en een beschrijving van het figuur. Wanneer je een grafiek gebruikt, let dan op de volgende punten: - De afhankelijke variabele staat op de Y-as, de onafhankelijke variabele op de X-as. - De assen hebben titels, waarin de variabele met een eenheid staat bijv. tijd (s). Een uitzondering is een staafdiagram waarbij de X-as (meestal) geen titel heeft maar waar onder de staven aangegeven wordt wat deze staven representeren. - De gebruikte symbolen en/of kleuren worden beschreven in een legenda. Deze legenda staat bij voorkeur in het figuur zelf (bijv. onder de staven of bij de lijnen) of in het onderschrift. - Op de assen worden schaaleenheden weergegeven. - Gebruik simpele tweedimensionale grafieken. Tabellen Bij posters maak je bij voorkeur gebruik van figuren om de data te presenteren (omdat dit nu eenmaal overzichtelijker en makkelijker te ontcijferen is), maar een simpele overzichtelijke tabel kan ook gebruikt worden om de data te presenteren. In tabellen staan getallen of tekst in kolommen. Iedere kolom heeft een titel met eventueel een eenheid bijvoorbeeld snelheid (m/s). Boven de tabel staat het bovenschrift met het tabelnummer, de titel en overige details van de tabel. Door middel van voetnoten (sterretjes, letters of symbolen) kun je details over de data in de tabel aangeven. In het bovenschrift moet voldoende informatie gegeven worden om de tabel onafhankelijk van de tekst te kunnen begrijpen. Als in een tabel afkortingen worden gebruikt, moet de betekenis van de afkortingen ook in een voetnoot of in het bovenschrift vermeld worden. 9.3.2 Conclusie Bij de wetenschappelijke verslaglegging bestaat de discussie uit verschillende onderdelen (zie paragraaf 6.2.3). Echter, bij een poster is de discussie beperkt tot een aantal conclusies waardoor in dit geval niet het kopje ‘discussie’ wordt gebruikt maar het kopje ‘conclusie’. Dit is het onderdeel waar het publiek meestal begint met het lezen van je poster. Dit moet 50
Posterpresentatie het sterkste deel van je poster zijn waarin de belangrijkste resultaten zijn samengevat in conclusies. Eindig met de belangrijkste conclusie/boodschap die aansluit op de onderzoeksvraag. Houd ook hier de tekst bondig (<100 woorden). 9.3.3 Literatuurlijst Net als bij alle andere wetenschappelijke verslagen, vermeld je welke bronnen je hebt gebruikt in je onderzoek (zie Hoofdstuk 5). 9.4
Het presenteren van je poster
Het presenteren van de poster vindt plaats in een zogeheten postersessie. Zorg ervoor dat je presentatiemateriaal er goed uitziet (goede lay-out en hang de poster recht op). Gebruik de poster als een visueel hulpmiddel en lees de poster niet voor. Focus op de belangrijkste punten uit je poster, gebruik hiervoor de figuren en leidt het publiek niet door elk detail.
51
LITERATUURLIJST Anderson, G. (2004). How to write a paper in scientific journal style and format. Op internet: http://abacus.bates.edu/~ganderso/biology/resources/writing/HTWtoc.html, geraadpleegd op 13 juli 2011. Bem, D.J. (2003). Writing the empirical journal article. Op internet: http://dbem.ws/WritingArticle.pdf, geraadpleegd op 13 juli 2011. Benammer, K. et al. (2006) Reflectietools. (Lemma/Boom, Den Haag). Brink, W.P. van den, & Koele, P. (1985, 1986, 1987). Statistiek, Deel 1, 2 en 3. (Boom, Meppel). Habraken, A. (2010). Bronvermelding volgens de richtlijnen van de APA. Gebaseerd op de 6e editie van de Publication Manual. (Universiteit van Tilburg, Tilburg). Hamaker, C. & Grijzen, P. (2005). Handleiding bij de VRT-onderdelen. (Universiteit van Amsterdam, Amsterdam). Leiden Universiteit. Studieondersteuning studentenpsychologen: scriptie schrijven. Op internet: http://studietips.leidenuniv.nl/scriptie.html, geraadpleegd op 13 juli 2011. Little, J.W., & Parker, R. (2007). How to read a scientific paper. Op internet: http://www.biochem.arizona.edu/classes/bioc568/papers.htm, geraadpleegd op 13 juli 2011. Pavlov, I.P. (1928). Lectures on conditioned reflexes : twenty-five years of objective study of the higher nervous activity (behaviour) of animals. Piqué, C.G.M., Esmeijer, N., Keus, M.Z., & Driel, H. van (2006). Handout bronvermelding. Op internet: http://sin.fbk.eur.nl/Documents/Handout%20bronvermelding%2020102011.pdf, geraadpleegd op 13 juli 2011. Soudijn, K.S. (1991). Scripties schrijven in de sociale wetenschappen. (Bohn Stafleu van Loghum, Houten). Twente Universiteit. Het opstarten van je onderzoek. http://www.psy.utwente.nl/afstudeerweb/Algemeen/Onderzoek/1.2.1%20opstarten%20onde rzoek.doc, geraadpleegd op 13 juli 2011. Wiertzema, K. (1996) Doelmatig communiceren: Basisprincipes. (Dick Couthino, Bussum).
52