Handhavingsbeleid omgevingsrecht (Wabo)
Gemeente Uitgeest, 19 januari 2010
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1 Inleiding ...............................................................................................................................2 1.1 Leeswijzer .....................................................................................................................................2 1.2 De Wabo .......................................................................................................................................3 1.3 Doel en probleemstelling ..............................................................................................................3 1.4 Voorbereiding ...............................................................................................................................4 1.4 Bestaand en nieuw beleid..............................................................................................................6 1.5 Reikwijdte/afbakening ..................................................................................................................6 1.6 Toekomstige ontwikkelingen........................................................................................................7 Hoofdstuk 2 Vormen van toezicht ............................................................................................................8 2.1 Vergunningsgericht toezicht ........................................................................................................8 2.2 Objectgericht toezicht ...................................................................................................................9 2.3 Gebiedsgericht toezicht.................................................................................................................9 2.4 Signaaltoezicht............................................................................................................................11 Hoofdstuk 3 Prioriteitenmatrix ...............................................................................................................12 3.1 Opzet matrix................................................................................................................................12 3.2 Risico ..........................................................................................................................................12 3.3 Naleeftekort.................................................................................................................................13 3.4 Bepaling en uitvoering van de prioriteiten..................................................................................13 3.5 Wat heeft prioriteit? ....................................................................................................................16 Hoofdstuk 4 Toezicht- en Handhavingsinstrumenten.............................................................................18 4.1 Preventieve instrumenten............................................................................................................18 4.2 Repressieve instrumenten ...........................................................................................................19 4.3 Gedogen ......................................................................................................................................21 Hoofdstuk 5 Planning & Control cyclus .................................................................................................23 5.1 Rol begroting ..............................................................................................................................23 5.2 Rol organisatie ............................................................................................................................24 5.3 Rol B&W en Raad ......................................................................................................................24 5.4 Rol provincie...............................................................................................................................24 5.5 Uitvoeringsprogramma’s ............................................................................................................25
Bijlagen Prioriteitenmatrix
1
HANDHAVINGSBELEID OMGEVINGSRECHT HOOFDSTUK 1
INLEIDING
Dit is het handhavingsbeleid omgevingsrecht van de gemeente Uitgeest. Het gaat hier om de handhaving 1 van de regels voor de bebouwde en onbebouwde (leef)omgeving . Dit beleid is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De handhaving van deze wet heeft als doel de kwaliteit van de (leef)omgeving te beschermen en waar mogelijk te verbeteren. Vrij vertaald betekent handhaving: “het bevorderen of bewerkstellen van de naleving van regels”. De gemeente heeft hier allerlei middelen en instrumenten voor. Gedacht kan worden aan verschillende vormen van interactie met burgers en bedrijven, zoals het geven van voorlichting. Ook kan de gemeente handhaven door het houden van toezicht en, waar nodig, door te waarschuwen en te sanctioneren. Dit integrale handhavingsbeleid beschrijft de keuzes die Uitgeest maakt over de handhaving van regels voor de (leef)omgeving. Het geeft invulling aan de taak om in overeenstemming met de Wabo te handhaven. Hierbij zijn keuzes gemaakt wat meer of minder aandacht verdient. Ook is beschreven op welke verschillende manieren er toezicht wordt gehouden en welke instrumenten er beschikbaar zijn voor de handhaving. De concrete uitvoering van dit handhavingsbeleid wordt separaat geregeld in uitvoeringsprogramma’s. Uitvoeringsprogramma’s worden los vastgesteld en beschrijven de uitvoering tot op detailniveau.
1.1
Leeswijzer
Hoofdstuk 1 geeft een inleiding en beschrijft de eisen die de Wabo aan een handhavingsbeleid stelt. Er wordt beschreven wat de doelstellingen van Uitgeest zijn voor integrale handhaving. Uitgelegd wordt wat er in het voorbereidingstraject heeft plaatsgevonden, waar het handhavingsbeleid zich tot beperkt en welke oude beleidsstukken het vervangt. Hoofdstuk 2 beschrijft de te onderscheiden vormen van toezicht (vergunnings-, object- en gebiedsgericht). Het derde hoofdstuk gaat over de voor dit integrale beleid ontwikkelde prioriteitenmatrix. Beschreven is hoe de verschillende handhavingstaken zijn beoordeeld op risico en naleeftekort en hoe hieruit de prioriteiten zijn vastgesteld. Hoofdstuk 4 gaat in op de instrumenten die er zijn om uitvoering te geven aan de handhaving. Dit zijn preventieve instrumenten (zoals voorlichting), repressieve of sanctionele instrumenten (zoals het opleggen van een dwangsom of het toepassen van bestuursdwang) en gedogen. Het laatste hoofdstuk gaat over de Planning & Control cyclus en welke rol de begroting, de organisatie en het bestuur speelt om een goede integrale handhaving te borgen. 1
Handhaving van de (leef)omgeving heeft betrekking op een breed scala aan wet- en regelgeving: de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet (inclusief bouwverordening, Bouwbesluit, Welstandsnota), de Wet milieubeheer (Wm) en hieruit voortvloeiende besluiten, de Wet bodembescherming (Wbb) (inclusief het Bouwstoffenbesluit), de Monumentenwet, Flora en faunawetging, Natuurbeschermingwet, de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), de Drank- en horecawet en de Wet op de Kansspelen. 2
1.2
De Wabo
De aanleiding voor dit handhavingsbeleid is primair de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo). De Wabo staat voor één loket, één bevoegd gezag, één behandelprocedure, één omgevingsvergunning, één rechtsbeschermingsprocedure en één handhavend bestuursorgaan. Het doel is minder administratieve lasten voor burgers en bedrijven, betere dienstverlening, kortere en transparantere procedures, minder toezichtsdruk en geen tegenstrijdige voorschriften. De omgevingsvergunning vervangt vijfentwintig ‘oude’ vergunningsoorten (zoals de bouw-, sloop-, gebruiks-, APV, milieu- en monumentenvergunning). Voor verschillende activiteiten is er dus maar één aanvraag en één omgevingsvergunning nodig. Ook moet de handhaving van deze vergunning zo gecoördineerd mogelijk plaatsvinden. De Wabo stelt dan ook kwaliteitseiseneisen aan de organisatie en uitvoering van de handhaving. Deze kwaliteitseisen zijn verankerd in hoofdstuk 7 van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Relevant: art. 7.5 lid 2 Bor. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het bestuursorgaan kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde in de gevallen waarin de zorg voor de handhaving daarvan aan hem is opgedragen. Omdat de handhaving van de verschillende regels moet worden gecoördineerd, is een integrale benadering van belang. Het lokale bestuur moet aangeven hoe zij dit doet. Daarnaast moet zij aangeven waar zij op handhaaft. Dit betekent keuzes maken over wat prioriteit heeft. Het is immers niet mogelijk om elke regel voor 100% te handhaven. Dit is ook niet wenselijk omdat burgers en bedrijven in principe zelf verantwoordelijk zijn om te voldoen aan de regels. Anderzijds zijn de middelen te beperkt om alles te kunnen handhaven.
1.3
Doel en probleemstelling
Voor de handhaving van de bebouwde en onbebouwde (leef)omgeving hanteert de gemeente Uitgeest de volgende doelstellingen: - Een bijdrage leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van de (leef)omgeving. Niet handhaven heeft als gevolg dat de regels minder goed worden nageleefd waardoor de kwaliteit van de leefomgeving snel achteruit gaat. - Betrokkenheid en eigen verantwoordelijkheid van de klant stimuleren. Gemeente moet informeren, adviseren, controleren en waar nodig, handhavend optreden. - ‘Handhaven met verstand’: Handhaving is geen doel op zich. Manier van handhavend optreden bepalen door risico en naleeftekort. Doel- en effectgericht handhaven. - Voor elkaar kunnen signaleren. Door goed signaaltoezicht de samenwerking verbeteren. - De toezichtdruk verminderen. - Rechtsgelijkheid waarborgen. Zonder handhaving hebben mensen die de regels overtreden oneigenlijk voordeel ten opzicht van degenen die zich wel aan de regels houden. Slecht gedrag niet belonen. - De geloofwaardigheid van de wet- en regelgeving in stand houden en versterken.
3
-
Programmatisch werken in transparante processen met meetbare doelen, monitoring, evaluatie en bijsturing om ook op langere termijn over een adequaat handhavingsbeleid te beschikken. Duidelijke afspraken voor de samenwerking tussen betrokken disciplines en instanties. Voldoen aan de kwaliteitseisen van de Wabo.
De probleemstelling voor dit handhavingsbeleid was dan ook: Hoe kunnen we aan deze doelstellingen voldoen? Dit handhavingsbeleid geeft hier een antwoord op. Door afdelingshoofden is aangegeven dat het essentieel wettelijke als eerste de ambitie is. Hierna kan langzamerhand worden uitgebouwd naar een ambitievoller beleid.
1.4
Samenwerkingsverbanden
De gemeente Uitgeest heeft de ambitie om regiegemeente te worden. De afgelopen jaren is het inzicht ontstaan dat de schaalgrootte van de gemeente niet groot genoeg is om de ambitie om handhaving in het kader van de Wabo volledig zelfstandig ter hand te nemen. Dit betekent een regiefunctie en loket bij de gemeente waar vanuit de taken worden doorgezet. Brandweer Kennemerland In 2009 zijn de brandweertaken ondergebracht bij de Brandweer Kennemerland. Brandweer Kennemerland is onderdeel van de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK). In algemene zin kunnen we de taken van de brandweer verdelen in vijf schakels: 1. Proactie 2. Preventie 3. Preparatie 4. Repressie 5. Nazorg In het kader van dit handhavingsbeleid is met name proactie en preventie belangrijk. De eerste stap in de ‘veiligheidsketen’ is het voorkomen van risicovolle situaties: proactie. Al in de planningsfase van projecten geeft de brandweer adviezen met betrekking tot brandveiligheid. Bij preventie gaat het om concrete maatregelen om de veiligheid te verbeteren. Wettelijk kader hiervoor is de Woningwet. Tien gemeenten hebben hun brandweerkorps ondergebracht bij Brandweer Kennemerland, namelijk Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmermeer, Haarlemmerliede & Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Velsen, Zandvoort. Milieudienst IJmond De gemeente Uitgeest is toegetreden tot de gemeenschappelijke regeling van de Milieudienst IJmond. De Milieudienst IJmond is een openbaar lichaam en rechtspersoon, ingesteld in het belang van de bescherming van het milieu ingevolge de Wet gemeenschappelijke regelingen. De uitvoering van gemeentelijke milieutaken is bij de milieudienst ondergebracht. Om efficiënt en met kwaliteit aan deze taken invulling te kunnen geven, hebben de gemeenten beslissingsbevoegdheden aan het dagelijks bestuur gedelegeerd. Op basis van gedelegeerde bevoegdheden is het dit bestuur onder andere bevoegd onder 4
eigen verantwoordelijkheid besluiten te nemen inzake milieuvergunningen, aanwijzingen, nadere eisen en meldingen e.d. Via aparte mandaat- en ondermandaatbesluiten berusten deze bevoegdheden eveneens bij de secretaris-directeur en de teamleiders Bodem en techniek, Facilitaire zaken, Milieubeheer en Milieubeleid en Juridische Zaken. Niet alleen bevoegdheden die bijvoorbeeld vergunningverlening aangaan, berusten bij de dienst. De college van de gemeente Uitgeest heeft via een mandaatbesluit de secretaris-directeur bevoegd gemaakt onder eindverantwoordelijkheid van het college milieuhandhavingsbesluiten te nemen. In het kader van de Wabo zal het delegaat veranderen. Dit heeft naar verwachting geen gevolgen voor dit handhavingsbeleid. In het Uitvoeringsprogramma van het Milieubeleidsplan 2008 - 2012 Uitgeest, is opgenomen dat milieuvergunningen en de handhaving hiervan op een adequaat niveau gehouden zullen worden. Hier wordt sturing aan gegeven door middel van de onderliggende handhavingsnota. Sinds 2008 voert de Milieudienst IJmond voor de gemeente Uitgeest APV-handhaving uit. In 2010 is gestart met een verbreding van de milieutaken door de Milieudienst IJmond naar toezicht en handhaving van de bebouwde omgeving.
1.5
Ontwikkelingen
Eén van de belangrijkste conclusies van de ‘Toekomstvisie Uitgeest 2020‘ is dat de gemeente Uitgeest graag een zelfstandige gemeente blijft om het karakter van de gemeente te behouden. Minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft namens het kabinet een voorlopig akkoord bereikt met de koepelorganisaties IPO (provincies) en VNG (gemeenten) over het verbeteren van de uitvoering van de regelgeving op het gebied van ruimte, bouwen en milieu. Kern van het akkoord is dat alle overheden aan kwaliteitseisen moeten gaan voldoen en dat de provincies en gemeenten bepaalde taken voortaan laten uitvoeren door een regionale uitvoeringsdienst, bij voorkeur op veiligheidsregiogrootte. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het advies van een commissie onder leiding van de oud-burgemeester van Enschede, de heer Mans. Uiterlijk op 1 januari 2012 moeten deze regionale uitvoeringsdiensten zijn opgericht. Ook een overdracht van bevoegdheden van provincies naar gemeenten vormt onderdeel van het akkoord De conceptkwaliteitseisen voor vergunningverlening en handhaving bij bouwen, ruimtelijke ordening en milieu zijn reeds geformuleerd. De verwachting is dat het ministerie van VROM de kwaliteitseisen wettelijk vast zal leggen. Adviesbureau KPMG Sustainability heeft die eisen opgesteld. Na bestuurlijke instemming met de criteria zullen ze aan alle betrokkenen en aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Alle betrokken instanties moeten per 1 januari 2011 aan de kwaliteitscriteria voldoen. Dat vloeit voort uit een overeenkomst die Rijk, provincies (IPO) en gemeenten (VNG) in 2009 sloten. Voor taken die worden overgedragen aan de Regionale uitvoeringsdiensten, de zogenaamde ‘package deal’, is dat 1 januari 2012. Begin 2010 wordt door Deloitte een onderzoek uitgevoerd in opdracht van de gemeenten Beverwijk, Heemskerk, Velsen en Uitgeest om te onderzoeken of in het kader van de Wabo nader samengewerkt kan 5
worden. Doel hiervan is mede om te anticiperen op de genoemde ontwikkelen en te voldoen aan de kwaliteitseisen als regiegemeente.
1.6
Bestaand en nieuw beleid
Met de wijziging van de Woningwet per 1 april 2007 zijn gemeenten verplicht hun beleidsvoornemens ten aanzien van de handhaving van de bouwregelgeving kenbaar te maken en hierover jaarlijks verslag te doen. De Wet milieubeheer kende reeds het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer. Door de jaren heen is er beleid ontwikkeld wat niet goed op elkaar aansloot. Ook is op een aantal gebieden nogs geen beleid geformuleerd. Een belangrijke conclusie is dat handhaving versnipperd is en niet voldoet aan de Wabo-kwaliteitseisen, aangezien de aanpak van beleid en handhaving sectoraal is. Voor dit nieuwe integrale handhavingsbeleid is wel op verschillende manieren gebruik gemaakt van de opgebouwde kennis en ervaring uit het oude beleid. De onderdelen, methoden en uitgangspunten die bruikbaar waren, zijn overgenomen in dit integrale handhavingsbeleid, hiervoor heeft op 22 december 2009 een workshop plaatsgevonden, waarbij specialisten van de afdelingen Bouw- en woningtoezicht, Brandweer, APV en Milieudienst IJmond aanwezig waren. Uit een analyse is verder gebleken dat wettelijke het bestuur van Uitgeest de volgende speerpunten heeft als het gaat om het waarborgen en versterken van de ‘kwaliteit’ van de (leef)omgeving: - Brand- en constructieve veiligheid - Leefbaarheid - Milieubescherming Het waarborgen en versterken van deze speerpunten zijn in dit handhavingsbeleid omgevingsrecht verankerd.
1.5
Reikwijdte/afbakening
Dit beleid is opgesteld binnen de beleidsvrijheid en kwaliteitseisen die het Besluit omgevingsrecht aan het handhavingsbeleid stelt. Alle binnen de scoop van de Wabo vallende taken zijn opgenomen. Daarnaast heeft dit handhavingsbeleid betrekking op een aantal handhavingstaken uit de Algemene Plaatselijk Verordening (APV) die gaan over de (on-)bebouwde omgeving. In de ‘prioriteitenmatrix’ (bijlage) zijn alle handhavingstaken, en de onderliggende wettelijke kaders, weergegeven. De handhaving van niet genoemde wetten (zoals de sociale wetgeving en de onderwijswetgeving) vallen niet onder dit beleid. Door dit integrale handhavingbeleid komen de oude beleidsstukken te vervallen.
Handhavingszaken en procedures die zijn opgestart voor de vaststellingsdatum van dit handhavingsbeleid worden afgehandeld onder de regels uit de ‘oude’ beleidsstukken. Dit heeft te maken met het legaliteitsbeginsel.
6
foto: nieuwbouw in Uitgeest
1.6
Toekomstige ontwikkelingen
Het toezicht op de Drank- en Horecawet gebeurt nu door de Voedsel- en Warenautoriteit. Het gaat om controle van de inrichtingsvereisten van horeca (zoals aanwezigheid telefoon, stromend water, gescheiden toiletten, oppervlakte, hoogte en aanwezigheid vergunning en juistheid vergunning). Vanaf 2011 zal dit toezicht door de gemeente worden uitgevoerd. Aangezien over deze taak nog geen ervaringscijfers beschikbaar zijn is dit nog niet in de prioriteitenmatrix opgenomen. In de aanloop naar uitvoering van deze taak zal een idee worden gevormd over de prioriteit en omvang van deze taak. Dit kan in de uitvoeringsprogramma’s worden meegenomen. Er wordt hinder van ligplaatsen van boten gesignaleerd, onder andere bij de woningen aan het water aan de Waldijk. Naar verwachting zal hier een nieuw handhavend kader voor worden opgesteld, waarna inzet zal worden gepleegd ter handhaving. Deze taak is nog niet in de prioriteitenmatrix opgenomen.
7
HOOFDSTUK 2
VORMEN VAN TOEZICHT
Handhaving vraagt om verschillende vormen van toezicht. Het controleren van een verleende vergunning voor een woning is bijvoorbeeld heel wat anders dan het toezicht houden op overlast van hondenpoep. Verschillende handhavingstaken vragen daarom om verschillende vormen van toezicht. In dit handhavingsbeleid wordt er primair onderscheid gemaakt tussen drie toezichtvormen: ‘vergunningsgericht toezicht’, ‘objectgericht toezicht’ en ‘gebiedsgericht toezicht’. Daarnaast vindt er toezicht plaats op basis van signalen, ‘signaaltoezicht’. De verschillende vormen van toezicht zijn middelen om zoveel mogelijk gecoördineerd en integraal toezicht te houden. Hierdoor vermindert de toezichtdruk voor de klant en is het mogelijk om (waar nodig) daadkrachtiger op te treden. Vergunningsgericht toezicht is toegespitst op het houden van toezicht op verleende vergunningen. Deze vindt dus plaats tijdens bouw-, sloop- of aanlegwerkzaamheden. Objectgericht toezicht richt zich op het toezicht tijdens de gebruiksfase van objecten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het periodiek controleren van café´s op het gebied van brandveiligheid, of milieu. Gebiedsgericht toezicht gaat over toezicht gerelateerd aan geografische gebieden. Hiermee is het mogelijk om gericht toezicht te houden op die aspecten die voor een bepaald gebied van belang zijn. Tot slot is signaaltoezicht een overkoepelende vorm van toezicht waarbij een betreffende toezichthouder een signaal doorgeeft als de geconstateerde overtreding buiten zijn expertise valt. Ook kunnen burgers, bedrijven, politiek, externe partijen zoals belangenorganisaties signalen doorgeven aan de overheid.
2.1
Vergunningsgericht toezicht
Vergunningsgericht toezicht gaat over toezicht op ‘kortlopende’ verleende omgevingsvergunningen tijdens de uitvoeringsfase. Het gaat hier om toezicht op: - het naleven van de voorschriften van een verleende omgevingsvergunning voor bouw- en gebruiksactiviteiten waarbij wordt gecontroleerd op voorschriften uit het Bouwbesluit, de bouwverordening en het bestemmingsplan voor zover deze regels betrekking hebben op die onderliggende vergunning. - het naleven van de voorschriften van een verleende omgevingsvergunning voor sloopactiviteiten, controle op de voorschriften uit de bouwverordening en het Asbestverwijderingsbesluit. - het naleven van de voorschriften van een verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van een monument. - het naleven van de voorschriften van een verleende omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit. Het vergunningsgericht toezicht heeft de volgende strategische doelstelling: “Het tijdens de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen waarborgen van wettelijke minimumeisen ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving en bouw- en slooplocaties”. 8
foto: Waldijk in aanbouw
2.2
Objectgericht toezicht
Objectgericht toezicht is toezicht houden op grond van een vergunning of algemene voorschriften voor bestaande objecten tijdens de gebruiksfase. Het gaat hier om periodiek toezicht op: - ‘langlopende’ omgevingsvergunningen en/of op algemene voorschriften. Het gaat hier om periodiek toezicht op het gebied van (brand)veiligheid en milieu. - evenementen op het gebied van (brand)veiligheid, milieu en leefbaarheid. - de instandhoudingstermijn van tijdelijke bouwwerken en/of tijdelijke ontheffingen. Het objectgericht toezicht heeft de volgende strategische doelstelling: “Het tijdens het gebruik van bouwwerken, inrichtingen en evenementen waarborgen en/of versterken van kwaliteiten op het gebied van (brand)veiligheid, milieu en leefbaarheid”.
Foto: schoorsteen
2.3
Gebiedsgericht toezicht
Het gebiedsgericht toezicht houden is gerelateerd aan geografische gebieden en gaat over toezicht op: - de kwaliteit en het gebruik van de openbare ruimte. - welstandstechnische en cultuurhistorische aspecten, monumenten en beschermde gebieden (zoals Stads- Dorpsgezicht). 9
-
strijdig en/of onrechtmatig gebruik van bouwwerken en (openbare) gronden. de kwaliteit en veiligheid van bestaande bouwwerken ten aanzien van technische voorschriften. het gebruik en de staat van bestaande erven, terreinen, lig- en standplaatsen. het bouwen en/of veranderen van bouwwerken zonder vergunning. milieuovertredingen buiten inrichtingen (bedrijven). het buitengebied (projectmatig).
Foto: bestaande bouw Het gaat hier om toezicht op algemene wet- en regelgeving en niet op objectgebonden beschikkingen (vergunningen). Overtredingen kunnen naar aanleiding van actieve controle of naar aanleiding van signalen (klachten) worden geconstateerd. Dit wordt vertaald in enerzijds periodieke controles per gebied en anderzijds door projectmatige controles op een bepaalde te handhaven activiteit. Het gebiedsgericht toezicht heeft de volgende strategische doelstelling: “Het waarborgen en/of versterken van ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten en het verbeteren van de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte.”
Foto: opslag mest in een weiland
10
2.4
Signaaltoezicht
Tijdens het houden van toezicht kan een inspecteur iets tegenkomen wat in principe niet binnen zijn beleidsveld valt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een bouwinspecteur die tijdens een controle gebreken ziet op het gebied van brandveiligheid. In zo´n situatie kan de bouwinspecteur een signaal aan de brandweer geven. Dit noemen we signaaltoezicht. Signaaltoezicht kan worden toepast bij elk van de hierboven beschreven vormen van toezicht (vergunnings-, object- en gebiedsgericht toezicht). In het uitvoeringsprogramma wordt het signaaltoezicht verder uitgewerkt. Voorbeelden van handhavingspartners zijn politie, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, AID en belastingdienst.
Foto: lozing met effecten op de leefomgeving
11
HOOFDSTUK 3
PRIORITEITENMATRIX
Zoals duidelijke moge zijn is het niet wenselijk en mogelijk om alle regels voor 100% te handhaven. Bestuurlijke keuzes zijn daarom nodig. Deze keuzes zijn gemaakt met behulp van een prioriteitenmatrix. In deze matrix staan alle verschillende handhavingstaken die onder de Wabo en APV vallen opgesomd. Per handhavingstaak/activiteit is beoordeeld welke prioriteit de handhaving hiervan heeft. De prioriteit is hierbij primair bepaald door twee factoren: het risico (wat is het risico bij een overtreding) en het naleeftekort (het naleefgedrag en de kans dat een overtreding daadwerkelijk voorkomt). In dit hoofdstuk wordt dit verder uitgelegd. Ook wordt aangegeven welke handhavingstaken uiteindelijk een hoge, gemiddelde of lage prioriteit hebben gekregen.
3.1
Opzet matrix
In hoofdstuk twee zijn de verschillende vormen van toezicht benoemd. In de prioriteitenmatrix zijn alle handhavingstaken verdeeld naar vergunnings-, object- en gebiedsgericht toezicht. Toezicht houden op (de uitvoering van) een verleende omgevingsvergunning voor een woning valt bijvoorbeeld onder ‘vergunningsgericht toezicht’. In totaal zijn er 72 verschillende handhavingstaken in de matrix opgenomen. Dit zijn zowel handhavingstaken die voortvloeien uit de Wabo, als uit de Algemene plaatselijk verordening (APV). Met deze handhavingstaken is getracht alle te handhaven aspecten te benoemen. Hierbij zijn keuzes gemaakt. Er is bijvoorbeeld niet gekozen om ieder gebouwtype uit het Bouwbesluit apart te benoemen. Ook is niet gekozen om de verschillende soorten inrichtingen in het kader van de Wet Milieubeheer op te splitsen. Zou dit gedaan zijn, dan had de matrix uit honderden verschillende handhavingstaken bestaan. Dit maakt het beleid te star. De keuzes binnen de prioriteiten worden vastgelegd in het uitvoeringsprogramma. De matrix is voornamelijk ingevuld op basis van beschikbare ervaringscijfers, en kennis en ervaringen van experts welke betrokken zijn bij toezicht en handhaving.
3.2
Risico
Per handhavingstaak is berekend wat het risico is als, de onder een handhavingstaak liggende regels, worden overtreden. Dit risico is bepaald aan de hand van zes negatieve effecten. Per handhavingstaak is er voor elk negatief effect een score van 1 tot 5 ingevuld. Hierbij geeft een 1 aan dat er nauwelijks of geen negatief effect is en een 5 dat er een ernstig negatief effect is. De optelsom van de zes verschillende effecten bepalen samen het uiteindelijke risico. Om op individueel niveau toch geobjectiveerd de aard van de overtreding vast te kunnen stellen zijn een aantal criteria ontwikkeld die een risico bepalen. Risico is negatief effect maal de kans dat het effect zich zal voordoen. We onderscheiden zes objectieve soorten negatieve effecten welke de overheid in zijn algemeenheid met voorschriften tracht te voorkomen: 1. Fysieke veiligheid; letsel, al dan niet dodelijk; 2. Schade aan de (volks)gezondheid; 3. Verlies of aantasting van de kwaliteit van natuur, milieu/leefomgevingswaarde; 12
4. Financieel-economische maatschappelijke schade; 5. Kwaliteit; teruggang van de kwaliteit van het maatschappelijk leven, in het bijzonder wat betreft het gevoel van veiligheid, oftewel leefbaarheid; 6. Schade aan het bestuurlijk imago/bestuurlijk belang.
3.3
Naleeftekort
Naast het risico speelt het naleeftekort een grote rol bij het bepalen van de uiteindelijke prioriteit. Het naleeftekort van een onder een handhavingstaak liggende regel wordt bepaald door het naleefgedrag (spontane en geforceerde naleving) en de overtredingskans. Naleefgedrag Het naleefgedrag is bepaald door experts binnen de gemeente. Deze is ook gedifferentieerd in ‘hoog’ en ‘laag’. Opgemerkt moet worden dat het niveau van handhaving in het verleden invloed heeft op het nu gesignaleerde naleeftekort. Gezien het gesignaleerde risico in grotere mate sturend is voor de prioriteiten leidt dit niet tot problemen voor wat betreft de prioriteiten van de gemeente.
3.4
Bepaling en uitvoering van de prioriteiten
hoog
HOOG
LAAG
GEMIDDELD
laag
hoog
Risico
HOOG
laag
De prioriteit van een bepaalde handhavingstaak/activiteit wordt primair bepaald door het risico en het naleeftekort. Er worden drie prioriteiten onderscheiden: hoog, gemiddeld en laag. Door het stellen van prioriteiten kan aan elke handhavingstaak/activiteit een passende interventie worden gekoppeld. Zo gaat Uitgeest slim om met haar handhaving. Onderstaande tabel geeft de manier van prioriteren weer.
Naleeftekort Tabel: bepaling prioriteiten
Hoge prioriteit Als het risico van een bepaalde handhavingstaak/activiteit hoog is dan krijgt deze een hoge prioriteit, ongeacht of het naleeftekort hoog of laag is. Dat een hoog risico gelijk staat aan een hoge prioriteit heeft als reden dat de gevolgen van een overtreding groot kunnen zijn, ook al worden de regels in principe wel goed nageleefd. Hierbij kan gedacht worden aan het houden van toezicht op het bedrijfsmatig verkopen 13
van vuurwerk. Ondanks dat de aanbieders van bedrijfsmatig vuurwerk zich goed aan de regels houden, kunnen de gevolgen heel groot zijn als het fout gaat. Daarom is een hoge prioriteit bij taken met een hoog risico gewenst, ongeacht of het naleeftekort hoog of laag is. Bij een hoge prioriteit zal actief worden gehandhaafd. Dit betekent dat er zo snel mogelijk wordt gecontroleerd en waar nodig direct wordt opgetreden. Bij het toezicht houden op (verleende of langlopende) vergunningen met een hoge prioriteit, wordt er meer en diepgaander gecontroleerd. In het uitvoeringsprogramma worden voldoende uren begroot om de hoog geprioriteerde handhavingstaken uit te voeren. Hierin is ook vastgelegd door wie en op welke wijze deze handhavingstaken worden uitgevoerd. Voorbeeld: Controle bouwbesluit t.a.v. constructieve (brand)veiligheid van een woongebouw is hoog geprioriteerd. Als een woongebouw instort is het risico groot. Met name de negatieve effecten veiligheid en imago scoren hier hoog. Ondanks dat de naleving goed te noemen is, blijkt uit ervaring, resulteren deze scores gezamenlijk in een hoge prioriteit. Actief optreden is noodzakelijk om (verdere) instorting te voorkomen.
Foto: een bezweken betonconstructie door brand
Gemiddelde prioriteit Als het risico laag is, en het naleeftekort hoog, dan krijgt de betreffende handhavingstaak een gemiddelde prioriteit. Omdat het risico laag is hoeft er meestal niet direct te worden opgetreden. Dit betekent echter niet dat er helemaal niet wordt opgetreden, maar wel zo slim mogelijk. De intensiteit van toezicht en handhaving blijven hierbij zo beperkt mogelijk. De wijze van optreden wordt met name bepaald door het naleeftekort. In tegenstelling tot het risico is dit aspect namelijk goed te beïnvloeden. Afhankelijk van de oorzaak van het hoge naleeftekort wordt er op een passende manier opgetreden. Hierbij kan gedacht worden aan voorlichting als blijkt dat de kennis over een bepaalde regel laag is. Het doel is dan ook om zo veel mogelijk door preventieve handhaving het naleeftekort te verbeteren. Hierdoor kunnen handhavingstaken met een gemiddelde prioriteit worden teruggedrongen naar een lage prioriteit. Handhaving van de gemiddelde prioriteiten vindt zowel qua diepgang als intensiteit beperkt plaats. Bij het gebiedgericht toezicht houden verdient een projectmatige aanpak de voorkeur. Dit betekent dat er tijdens een gebiedscontrole, eenmalig of periodiek, gericht wordt gehandhaafd op handhavingstaken met een gemiddelde prioriteit. Bij vergunningsgericht en objectgericht toezicht wordt er een lagere 14
inspectiediepgang gehanteerd dan bij handhavingstaken met een hoge prioriteit (bijvoorbeeld uitsluitend een visuele controle). In het uitvoeringsprogramma worden deze aspecten verder uitgewerkt. Voorbeeld: Brandveiligheid op kleine evenementen, zoals een straatfeest, heeft een laag risico. Als er iets gebeurd dan zijn de negatieve effecten vaak gering, omdat de evenementen vaak buiten zijn. De naleving is daarentegen slecht. Zonder overheidshandelen (voorlichting, toezicht en corrigerend optreden) kan men de grenzen verleggen. Dit heeft tot gevolg dat er een toename zal zijn van overtredingen. Het steekproefsgewijs (projectmatig) controleren op deze handhavingstaak houdt het naleefgedrag op peil. Lage prioriteit Als het risico en het naleeftekort laag zijn dan wordt er een lagere prioriteit aan deze handhavingstaak/activiteit gegeven. Is een handhavingstaak laag geprioriteerd dan zal er op deze handhavingstaak niet actief worden gehandhaafd. Er wordt alleen opgetreden op basis van externe signalen (klachten) of op een projectmatige manier. Formele schriftelijke handhavingsverzoeken en klachten en meldingen ‘moeten’ immers na een (belangen)afweging worden opgepakt, ook al heeft de betreffende handhavingstaak een lage prioriteit. Afhankelijk van waargenomen afnemend naleefgedrag kunnen er een beperkt aantal projectmatige controles op laag geprioriteerde handhavingstaken plaatsvinden. Sanctionele handhaving als vervolg op deze projectmatige controles vindt alleen plaats op ernstige overtredingen. Overtredingen met een lage prioriteit worden in elk geval geregistreerd. Mocht blijken dat een aanvankelijk laag geprioriteerde handhavingstaak vaker voorkomt dan ingeschat, of een groter risico hebben dan gedacht, dan zal deze taak misschien een hogere prioriteit moeten krijgen. Voorbeeld: Het is verboden zonder toestemming een standplaats in te nemen. Over het algemeen weet een standplaatshouder dit. Een kaasboer zal niet zomaar op de hoek van een straat zijn wagen neerzetten om zijn waar te verkopen. Het naleefgedrag van deze regel is dan ook relatief hoog. Ook blijkt uit ervaringscijfers dat de overtredingskans laag is. Het risico van een illegale standplaats is ook niet erg hoog. Handhaving of optreden tegen deze overtreding heeft dan ook een lage prioriteit. In dit geval wordt er alleen op basis van klachten opgetreden.
Foto: een standplaats
15
klachten, meldingen, calamiteiten e.d. Op basis van klachten en meldingen van burgers dient 100 procent inzet te worden gewaarborgd. De gemeente heeft als bevoegd gezag een algemene beginselplicht tot handhaving. De jurisprudentie geeft echter aan dat een gemeente, vóór zij tot handhaving overgaat, moet bekijken of de situatie gelegaliseerd kan worden. Indien de situatie niet voor legalisatie in aanmerking komt, zal een gemeente moeten bekijken of er een bijzondere omstandigheid is die handhaving in de weg staat. Dit geldt voor elke illegale situatie. Dit betekent dat een gemeente van geval tot geval een afweging moet maken. Het is dus niet mogelijk om in algemene zin het standpunt in te nemen dat te allen tijde moet worden opgetreden. Dit betekent dat de prioriteitenmatrix niet geldt ingeval van klachten, meldingen, calamiteiten e.d. aangezien het ingeschatte risico anders is indien er reeds vermoeden bestaat van onregelmatigheden.
Foto: asbestdumping
3.5
Wat heeft prioriteit?
Onderstaande grafieken en tabellen geven de prioriteiten van de gemeente Uitgeest aan als het gaat om de handhaving van de regels voor de bebouwde en onbebouwde (leef)omgeving. De volledige prioriteitenmatrix is bijgevoegd (bijlage).
36,2%
45,8%
Hoog Gemiddeld Laag 18%
Grafiek: handhavingstaken en prioriteit
16
Vergunningsgericht toezicht Hoge prioriteit (10 taken) = 13,9 % Gemiddelde prioriteit (0 taken) = 0 % Lage prioriteit (6 taken) = 8,3 % Objectgericht toezicht Hoge prioriteit (13 taken) = 18,1 % Gemiddelde prioriteit (8 taken) = 11,1 % Lage prioriteit (4 taken) = 5,6 % Gebiedsgericht toezicht Hoge prioriteit (3 taken) = 4,2 % Gemiddelde prioriteit (5 taken) = 6,9 % Lage prioriteit (23 taken) = 31,9 % Veiligheid en het imago worden als belangrijkste risicobronnen gezien, met een gemiddelde score van 2.5. De andere risicobronnen scoren gemiddeld ongeveer 1,9.
17
HOOFDSTUK 4
TOEZICHT- EN HANDHAVINGSINSTRUMENTEN
Het kunnen handhaven van wettelijke en beschikkingsvoorschriften is afhankelijk van de ontdekking van inbreuken daarop. De ontdekking van inbreuken zou het gevolg moeten zijn van toezicht. Toezicht is het bewaken, nagaan en gadeslaan van de handelingen of zaken van anderen, met het oog op de naleving van wet- en/of regelgeving. Het gaat daarbij niet om werkzaamheden ter vaststelling in concrete gevallen of een strafbaar feit is gepleegd, op basis van een redelijk vermoeden dat dit het geval is. De wetgever heeft de toezichthouder een aantal bevoegdheden gegeven. Zo is de mogelijkheid gecreëerd om het toezicht af te dwingen door middel van handhaving. De uitvoering van de handhaving kan op veel verschillende manieren. In dit hoofdstuk voor de verschillende handhavingsinstrumenten besproken. Deze bestaan uit preventieve instrumenten (zoals voorlichting) en repressieve of sanctionele instrumenten (zoals het opleggen van een last onder dwangsom of een bestuurlijke strafbeschikking). Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op het instrument gedogen. Hieronder worden de uitgangspunten van het toepassen van de handhavinginstrumenten toegelicht, dit handhavingsbeleid is echter geen naleving- en/of sanctiestrategie. Een nalevingstrategie beschrijft op welke manier en met welke middelen een organisatie het gedrag van diverse doelgroepen wil beïnvloeden. Dit kan onderverdeeld worden in: 1. Bevorderen van de spontane naleving, bijvoorbeeld door betere voorlichting, betere dienstverlening en positieve financiële prikkels 2. Bevorderen van de naleving door het toezicht, uitgewerkt in een toezichtstrategie 3. Bevorderen van de naleving door sancties, uitgewerkt in een sanctiestrategie Meestal gaat het om een combinatie van instrumenten, die met elkaar de naleving maximaal kunnen beïnvloeden. De volgende strategieën zijn hierbij van belang: 1. Toezichtstrategie (intensiteit en wijze van controle) 2. Sanctiestrategie (bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving) 3. Gedoogstrategie (inzicht in wijze van sanctioneren) Relevant in dit kader is o.a. de ‘Bestuursovereenkomst milieuhandhaving Noord-Holland’ die door de Milieudienst IJmond namens de gemeente Uitgeest is ondertekend. Hieronder worden de uitgangspunten van de op te stellen nalevingstrategie alvast uitgelijnd.
4.1
Preventieve instrumenten
Voorkomen is beter dan genezen. Daarom wil Uitgeest ook preventieve handhavinginstrumenten gebruiken om het gedrag en de naleving van burgers en bedrijven op een positieve manier te beïnvloeden. 18
Hierdoor kunnen onveilige situaties worden voorkomen en hoeven er minder tijdrovende en kostbare repressiemiddelen worden toegepast. Uitgeest zal daarom op een actieve wijze zijn klanten en inwoners voorlichten over dit handhavingsbeleid, de regels voor de bebouwde en onbebouwde omgeving en de handhaving ervan. Als iemand de regels kent en begrijpt, zal deze persoon gemotiveerder zijn om deze ook na te leven en zijn omgeving er op te wijzen. Er zal dan ook worden ingezet op de communicatie omtrent (nieuw) beleid, regelgeving en de daaruit voortvloeiende handhaving. Burgers en bedrijven zullen waar mogelijk worden gestimuleerd om zelf mee te denken over situaties en betrokken worden bij het zoeken naar oplossingen. Ook het laten zien dat een ‘overtreder’ wordt aangepakt is een vorm van preventieve handhaving. De communicatie vindt zo gericht mogelijk plaats aan de hand van de volgende communicatievormen: - Massacommunicatie: via websites en/of (lokale) media zo veel mogelijk mensen informeren over de regels en de handhaving ervan. - Doelgroepgerichte/gebiedsgerichte communicatie: een doelgroep of gebied informeren over de specifieke regels en handhaving dit voor hun/dat gebied van toepassing zijn. - Individuele communicatie: persoonlijke voorlichting aan een burger of bedrijf over de regels en de handhaving ervan. Voor de communicatie wordt gebruik gemaakt van bestaande netwerken, zoals buurtverenigingen websites. Daarnaast kan de klant worden bereikt door (doelgroepgerichte) nieuwsbrieven/folders publicaties in de (lokale) media. De gemeentelijke toezichthouders spelen ook een grote rol bij communicatie richting de klant. Zij functioneren als een “front office in het veld”. Ook kunnen signalen uit de buurt opvangen zodat er samenlevingsgericht kan worden gehandhaafd.
en en de zij
Daarnaast is veel winst te halen door goede communicatie aan de voorkant van het vergunningproces. Vooroverleg, intakeoverleg en tijdens het vergunningaanvraagproces informeren van de aanvrager voorkomt in grote mate het onbewust overtreden van de regels. Dit verdient dan ook de aandacht.
4.2
Repressieve instrumenten
Als preventieve instrumenten geen of te weinig effect hebben, dan kunnen repressieve instrumenten een uitkomst bieden. De verschillende repressieve (of sanctionele) instrumenten worden hieronder beschreven. In het uitvoeringsprogramma zal, overeenkomstig de kwaliteitscriteria uit het Besluit omgevingsrecht, voor elk van dit in dit handhavingsbeleid genoemde toezichtsvorm (zie hoofdstuk 2) een sanctiestrategie worden beschreven. Waarschuwing Als er een overtreding wordt geconstateerd, dan zal de overtreder in de meeste gevallen eerst (schriftelijk) worden gewaarschuwd. In deze waarschuwing staat dat het betreffende bestuursorgaan van plan is om handhavend op te treden tegen de illegale situatie (dan wel met een last onder dwangsom of door het opleggen van bestuursdwang). De overtreder krijgt hierbij de kans om de illegale situatie eerst zelf binnen een bepaalde termijn te beëindigen. Ook kan de overtreder mondeling of schriftelijk reageren op de
19
waarschuwing (indienen van een zienswijze). Het bestuursorgaan neemt deze zienswijze dan mee bij de uiteindelijke besluitvorming. Bij spoedeisende situaties kan de waarschuwing achterwege worden gelaten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan gevaarlijke situaties, ernstige bodembedreiging, bovenmatige geluidoverlast of aan het stilleggen van bouwwerkzaamheden als blijkt dat ergens zonder vergunning wordt gebouwd. Bestuursdwang Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn bestuursorganen bevoegd tot het opleggen van bestuursdwang. In dit geval moet de overtreder binnen een bepaalde termijn aan een last voldoen (bijvoorbeeld het beëindigen en beëindigd houden van een illegale situatie). Als dit niet of niet op tijd gebeurd, dan zal het bestuursorgaan zélf de last ten uitvoer brengen. De kosten hiervan kunnen op de overtreder worden verhaald. Te denken valt bijvoorbeeld aan het afbreken van een illegaal bouwwerk, maar ook aan de sluiting van een café wegens het voortdurend overtreden van de sluitingstijden. Bestuursdwang is een herstelsanctie, dat wil zeggen dat de sanctie gericht is op het herstel en niet op het straffen van de overtreder. Het opleggen van bestuursdwang is een besluit in de zin van de Awb en is vatbaar voor bezwaar en beroep door belanghebbenden. Last onder dwangsom Een bestuursorgaan dat bevoegd is om bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan ook een last onder dwangsom opleggen. In dit geval moet de overtreder binnen een bepaalde termijn aan de last voldoen (bijvoorbeeld het beëindigen en beëindigd houden van een illegale situatie). Als dit niet of niet op tijd gebeurd, dan moet de overtreder een geldsom (dwangsom) betalen aan het betreffende bestuursorgaan. De dwangsom kan worden vastgesteld op een bedrag ineens, per tijdseenheid of per overtreding. De last onder dwangsom is weliswaar een pressiemiddel, maar net als bestuursdwang een herstelsanctie. Om de geloofwaardigheid niet te ondermijnen zal een verbeurde dwangsom ook daadwerkelijk worden geïnd. Een last onder dwangsom is een besluit in de zin van de Awb en is vatbaar voor bezwaar en beroep door belanghebbenden. Bestuurlijke boete/strafbeschikking De Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte en het bijbehorende besluit zijn 14 januari 2009 in werking getreden. De ‘bestuurlijke boete’ is voor gemeenten een instrument om zelfstandig op te treden tegen overtredingen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) die veel voorkomen en overlast veroorzaken. Hierbij kan gedacht worden aan overlast door hondenpoep, fietsparkeren en uitstallingen. In plaats van de bestuurlijke boete kan ook de ‘bestuurlijke strafbeschikking’ als instrument worden gebruikt tegen de hierboven genoemde overlastgevende overtredingen in de openbare ruimte. De bestuurlijke strafbeschikking is, in tegenstelling tot de bestuurlijke boete, een strafrechtelijke procedure en is onderdeel van de Wet OM-afdoening. Er zijn overeenkomsten tussen beide instrumenten: ze hebben betrekking op dezelfde feiten en kunnen worden gebruikt door BOA´s, zonder tussenkomst van de politie. De grootste verschillen zitten vooral in de afhandeling van de boete of de strafbeschikking. Grofweg kan gesteld worden dat bij een bestuurlijke
20
boete het betreffende bestuursorgaan zorg draagt voor de verwerking, inning en rechtsbescherming. Bij een bestuurlijke strafbeschikking is het CJIB en het OM hier verantwoordelijk voor. Een gemeente kan kiezen om één of geen van deze instrumenten te gebruiken. Uitgangspunt is in elk geval dat een gemeente niet beide instrumenten kan inzetten. De gemeente zal separaat nog een notitie over de te gebruiken sanctiestrategie opstellen. Procesverbaal Overtredingen van de Wabo en APV zijn strafbaar gesteld. De Wabo is gekoppeld aan de Wet Economische Delicten (WED). Hieruit volgt de strafbaarheidstelling en de hoogte van de transactie. Een procesverbaal op grond van de Wabo kan worden opgemaakt door een Buitgewoon Opsporingsambtenaar (BOA) of door de politie. Uitgeest maakt op dit moment gebruik van BOA-inzet door de Milieudienst IJmond. Ook wordt samengewerkt met de Regionale Politie Kennemerland. Waarschuwingsbrieven of andere bestuurlijke sancties (zoals een last onder dwangsom) kunnen worden doorgestuurd naar de politie die in samenwerking met het OM zelfstandig kan besluiten een procesverbaal op te maken. Voor de handhaving van de APV kan op grond van de Wet mulder een procesverbaal worden opgemaakt Intrekken van de vergunning Als een vergunninghouder de voorwaarden uit een vergunning niet naleeft, dan is het intrekken van deze vergunning in beginsel geoorloofd. Als er sprake is van een gebonden beschikking (het bestuur heeft geen beleids- of beoordelingsvrijheid om de vergunning te weigeren) dan moet de betreffende onderliggende wet wel de mogelijk bieden om de vergunning in te trekken. De omgevingsvergunning kan op grond van artikel 2.33 van de Wabo in een aantal gevallen worden ingetrokken. Bij zogenaamde vrije beschikkingen kan in het algemeen sneller tot intrekking worden overgegaan. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
4.3
Gedogen
In principe is het gedogen van een overtreding ongewenst. Uitgeest onderstreept dit. Gedogen mag geen alternatief zijn voor een goed handhavingsbeleid. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties is het (tijdelijk) gedogen van een overtreding een alternatief voor handhavend optreden. Hierbij kan gedacht worden aan het overbruggen van een periode tot het moment waarop een vergunning kan worden verleend. Uitgangspunt blijft echter dat het afgeven van een gedoogbesluit met grote terughoudendheid moet worden betracht en als er toch wordt gedoogd, er in principe (op termijn) een concreet zicht op legalisatie bestaat. Over de noodzaak tot gedogen, de tijdsduur, de voorwaarden en de wijze van handhaving tijdens de gedoogperiode, dient vooraf overleg te zijn gepleegd met de overtreder, belanghebbenden en andere handhavingspartners (zoals politie, Openbaar Ministerie, inspectie VROM). De betrokken partijen worden schriftelijk op de hoogte gebracht van het voornemen tot het nemen van een gedoogbesluit en worden tevens in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. Hierbij is het vereist om de voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in de Awb te volgen. Bij gedogen spelen de belangenafweging, 21
aansprakelijkheidskwesties, en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (rechtszekerheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel) een grote rol. Het uiteindelijke gedoogbesluit wordt genomen door het college en is een besluit in de zin van de Awb welke vatbaar is voor bezwaar en beroep door belanghebbenden. De gedoogde situatie moet periodiek door de overheid (dan wel in samenwerking met politie en OM) worden gecontroleerd. Als er niet aan de voorwaarden van het gedoogbesluit wordt voldaan dan zal er onmiddellijk actie moeten worden ondernomen, zoals bijvoorbeeld het intrekken van het gedoogbesluit en/of het opleggen bestuursrechtelijke/strafrechtelijke sancties. In het landelijke gedoogbeleid milieu en in de nota ‘Grenzen aan gedogen’ staat aangegeven waar een gedoogbeleid aan moet voldoen. Deze beleidslijn wordt nog steeds onderschreven. Omdat deze beleidsnotitie nog steeds actueel is zal deze niet komen te vervallen. Het beschrijft de te onderscheiden gedoogsituaties en de eisen die worden gesteld aan het gedogen en aan een gedoogbeschikking. Passief gedogen is niet meer toegestaan. Dit betekent dat tegen overtredingen maar op drie manieren kan worden opgetreden: 1.legalisatie van de overtreding door daarvoor ontheffing te verlenen of 2.handhaving conform de sanctiestrategie of 3.de overtreding expliciet te gedogen.
22
HOOFDSTUK 5
PLANNING & CONTROL CYCLUS
Dit hoofdstuk gaat over de Planning & Control cyclus. Het beschrijft de rol van de begroting, de organisatie, het bestuur en de provincie. Tot slot wordt ingegaan op de mandatering. Dit handhavingsbeleid, waarin de prioriteiten en doelen worden beschreven, is het startpunt van de 'dubbele regelkring' en tevens het koppelpunt voor de resultaten van de (beleids)evaluatie.
figuur: ‘Big 8’
5.1
Rol begroting
Het handhavingsbeleid omgevingsrecht wordt jaarlijks in de programma- en productenbegroting opgenomen. Het moet hierbij niet alleen gaan over het aantal controles per handhavingstaak maar ook over het halen van targets op naleving en te behalen maatschappelijke effecten. De beleidsdoelen met de daarbij behorende kosten van de handhaving (personeelskosten en overige kosten) moeten worden vertaald in de programmabegroting. De kengetallen en indicatoren moeten worden opgenomen in de productbegroting. Hier ligt een directe relatie met de, op basis van in dit handhavingsbeleid bepaalde, prioriteiten welke vertaald worden in het uitvoeringsprogramma.
23
Rapportages worden betrokken bij de bestuurlijke verantwoording voor het (gerealiseerde) handhavingsbeleid in het jaarverslag en bij de evaluatie en eventuele bijstelling daarvan in de begroting.
5.2
Rol organisatie
Uitvoering van de handhaving vindt plaats op basis van het uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma wordt aangegeven welke activiteiten het komende jaar zullen worden uitgevoerd. Hierbij wordt de capaciteit verdeeld over de verschillende geprioriteerde handhavingstaken en wordt rekening gehouden met capaciteit voor overige taken zoals klachten, meldingen, calamiteiten e.d. De organisatie zorgt voor een goede vastlegging van alle gegevens met betrekking tot de handhaving. Conform de prioriteitenmatrix wordt het aantal handhavingszaken, de uren per handhavingstaak en de uitgevoerde projecten vastgelegd en vertaald naar rapportages. In het uitvoeringsprogramma wordt bepaald op welke wijze en met welke tools de verschillende te verzamelen gegevens met betrekking tot de handhaving worden vastgelegd.
5.3
Rol B&W en Raad
Het gemeentebestuur van Uitgeest wil op een transparante en herkenbare manier de verantwoordelijkheid nemen voor de uitvoering en verdere ontwikkeling van het handhavingsbeleid. Het gemeentebestuur stelt niet alleen het beleid vast maar stelt zich ook systematisch op de hoogte van de uitvoering en stuurt waar nodig bij. Handhaving wordt daartoe verankerd in de gemeentelijke planning- en controlcyclus. De Wabo verplicht het college het handhavingsbeleid jaarlijks uit te werken in een uitvoeringsprogramma waarin staat welke van de voorgenomen activiteiten er het komende jaar worden uitgevoerd. Dit wordt in de begroting opgenomen. Ook evalueert het college jaarlijks of de in het uitvoeringsprogramma opgenomen activiteiten zijn uitgevoerd en in hoeverre deze activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van de in het handhavingsbeleid gestelde doelen. Daarnaast rapporteert het college van B&W jaarlijks over de uitvoering van dit handhavingsbeleid. Zowel het jaarlijkse uitvoeringsprogramma, de jaarlijkse evaluatie van het uitvoeringsprogramma als de jaarlijkse rapportage over het handhavingsbeleid worden bekend gemaakt aan de gemeenteraad middels het jaarverslag.
5.4
Rol provincie
De rol van de provincie is om toe te zien op een doelmatige handhaving. Dit kan vergeleken worden met de werkwijze van de provincie ten tijde van de professionalisering milieuhandhaving. In het kader van de handhaving omgevingsrecht zal door de provincie worden gecontroleerd of de gemeente Uitgeest doet wat het moet doen. Hierbij wordt gekeken of de gemeente zich houdt aan wat het zich in het vastgestelde handhavingsbeleid heeft voorgenomen. De provincie toetst hierbij het uitvoeringsprogramma, het jaarverslag en de uitvoering van de in het beleid vastgestelde protocollen en werkwijzen.
24
5.5
Uitvoeringsprogramma’s
Deze nota beoogt bij te dragen aan een programmatische, planmatige en cyclische aanpak van de handhaving, waarover bovendien helder en eenduidig gerapporteerd kan worden. Aan de hand van de gestelde prioriteiten middels de risicomatrix, is de vervolgstap om jaarlijks een concreet uitvoeringsprogramma vast te stellen. Dit kan per thema zijn of bijvoorbeeld gebiedsgericht of ingegeven door een nieuw bestemmingsplan. Ieder jaar zal worden beoordeeld waar de accenten komen te liggen.
25