Handen, voeten & Co Handleiding voor de leerkracht
© Centrum voor Taal & Onderwijs
http://www.CTenO.be
(Dit materiaal kan gratis gedownload worden op: www.cteno.be/handen_voeten_en_co/)
INHOUDSTAFEL 1
- Familiegelijkenissen
2
- Kan je je ogen wel geloven?
3
- Bedrogen door je ogen
4
- Nog meer gezichtsbedrog
5
- Links Linksnks- of rechtsogig?
6
- Sprekende ogen
7
- Je verborgen gezicht
8 - Over gebaren en misverstanden 9
- Zal ik je hand eens lezen?
10 - Je vingertoppen hebben veel te vertellen 11
- Waarom trekt een inbreker handschoenen aan?
12
- Een functionele schrijfopdracht
Watt ik over mezelf heb geleerd in de loop van het thema ‘Handen, voeten & Co’… Wa
BIJLAGE - EN HEBBEN ZE NU GELEERD? GELEERD? TOETS 1 - AI!, AUTSJ! OF EH! ? TOETS 2 - VERRADERLIJKE PUPILLEN PUPILLEN
1 FAMILIEGELIJKENISSEN aard van de activiteit De leerlingen kunnen reconstrueren welke kinderen bij welke ouders horen door gelijkenissen en verschillen tussen ouders en kinderen na te gaan. doelstellingen • beschrijvend lezen: de informatie begrijpen zoals ze zich aandient in de instructies en in de informatieve tekst (ET BaO 3.1 / OD G1 21). • beschrijvend en evaluerend spreken: een eigen voorstel aan de klasgenoten uiteenzetten (ET BaO 2.3 / OD G1 17) en het voorstel van klasgenoten toetsen aan de eigen mening werkvormen klassikaal voorgesprek bij 1 en 2 individuele lectuur en oplossing overleg in tweetallen klassikaal nagesprek klassikaal voorgesprek bij en klassikale uitvoering van 3
lesverloop en organisatie Voorgesprek bij 1 en 2 •
•
Stel de twee ouderparen van de opdracht voor. Stel met de leerlingen vast dat deze twee ouderparen samen negen kinderen hebben en noem de 9 namen. Stel de vraag hoeveel kinderen blijkbaar horen bij Mr. en Mw. Jens en hoeveel bij Mr. en Mw. Pas en laat de leerlingen uitleggen waaruit dat blijkt (de hokjes). Stel de vraag hoe zou kunnen worden uitgemaakt welke de kinderen zijn die horen bij het ene echtpaar en welke bij het andere. Kom terug (zie vorige taak) uit bij het gegeven dat kinderen vaak een aantal uiterlijke kenmerken van hun ouders meekrijgen. Verwijs de leerlingen naar de geschreven instructie. Maak duidelijk dat ze eerst zelf op zoek moeten gaan naar de oplossing, en daarna in gesprek gaan met hun partner over zijn/haar voorstel tot oplossing.
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de leerlingen (en nadien van de tweetallen) mee. Grijp in als blijkt dat de leerling vastloopt (1) doordat hij niet begrijpt wat van hem wordt verwacht (2), bepaalde delen van de tekst niet verstaat (3) of niet kan uitdrukken wat hij bedoelt (4). Stel daartoe vragen als 1) 2) 3) 4)
Heb je een probleem? Wat gaat er niet? Wat moet je precies doen? Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...? Wat wil je precies zeggen? Bedoel je dat ... ? Kan je dat niet beter op de volgende manier verwoorden: ...?
Ga na of de verschillende groepjes grondig genoeg de verschillen en gelijkenissen tussen de familieleden in beschouwing nemen: er zitten immers een aantal twijfelgevallen tussen. Vraag leerlingen bij wie je merkt dat ze zich er gemakkelijk vanaf maken, om hun keuze te argumenteren: Waarom heb je Wim bij Mr. en Mevr. Pas geplaatst? Nabespreking bij 1 •
Overloop het rijtje van de 9 kinderen en laat ze door de groepjes 'plaatsen'. Bespreek telkens met de leerlingen hoe zij tot de oplossingen zijn gekomen, ook als hun antwoord niet correct zou zijn.
Vraag steeds naar een argumentatie van hun oplossing: waarom hoort Wim bij Mr. en Mevr. Pas? Omdat hij dezelfde oren heeft, ja, dat klopt, maar hoe zit het met zijn kin? Voorgesprek bij 3 en uitvoering •
•
Verwijs naar opdracht 3: wat is de vraag? En wat zijn de verschillende redenen die de leerlingen daarvoor kunnen aanhalen? Verwoord indien nodig de vraag op een concreter niveau door te vragen naar de verschillen tussen Eva en de ouders Pas. Deze vraag kan aanleiding geven tot een stukje taalbeschouwing over verschillende manieren om vergelijkingen uit te drukken: meer/minder dan - langer/korter dan - niet even .... als.
2 KAN JE JE OGEN WEL GELOVEN? aard van de activiteit De leerlingen lezen een instructie om een experiment uit te voeren dat aantoont dat je ogen je niet altijd de juiste informatie geven over wat er 'echt' te zien is. doelstellingen De leerlingen kunnen een instructiegevende tekst begrijpen (beschrijvend luisteren) (ETBaO 1.3/ G1 OD 13). De leerlingen kunnen een instructiegevende tekst begrijpen (beschrijvend lezen) (ETBaO 3.1/G1 OD 21). materiaal tijdsschrift of stevig blad papier voor elke leerling werkvormen klassikaal voorgesprek individuele lectuur ervaringsuitwisseling in tweetallen klassikaal nagesprek 2 lesverloop en organisatie Voorgesprek • •
•
Vertel de leerlingen dat je onlangs hebt vastgesteld dat je een gat in je hand hebt, een groot gat zelfs. Zeg hen ook dat je durft te wedden dat ook de leerlingen een gat hebben in hun hand. Maak duidelijk dat ze dat kunnen uitzoeken bij zichzelf, en dat ze daarvoor terecht kunnen bij een tekstje dat je hen op dat ogenblik uitdeelt. Vertel dat ze daarvoor ook nog wat anders nodig hebben en dat je dat zo dadelijk gaat uitdelen. Bezorg het stevig blad papier of het dun tijdschrift aan elke leerling tijdens of vlak na de (eerste) individuele lectuur. Maak duidelijk dat de leerlingen eerst individueel moeten proberen te achterhalen hoe de truc werkt. Als hen dat niet lukt moeten ze met hun (al dan niet geslaagde) partner aan de praat gaan om beiden tot een gelukte uitvoering te komen.
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de leerlingen (en nadien van de tweetallen) mee. Grijp in als blijkt dat de leerling vastloopt (1) doordat hij niet begrijpt wat van hem wordt verwacht (2) of bepaalde delen van de tekst niet verstaat (3)? Stel daartoe vragen als 1) 2) 3)
Heb je een probleem? Wat gaat er niet? Wat moet je precies doen? Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...?
Nabespreking • •
Ga na of alle groepjes erin geslaagd zijn het gat in hun hand te ontdekken. Is dat niet het geval, overloop dan met de hele klas welke handelingen precies moeten worden uitgevoerd. Stel vervolgens de vraag of dat gat er nu echt zit en kom tot het besluit dat onze ogen ons enkel de indruk geven dat er een gat is. Lanceer de term 'gezichtsbedrog' en ga nog even op het verschijnsel in door eventueel een paar voorbeelden te geven. Hebben de leerlingen ook een verklaring waar dat zogenaamde gat dan vandaan komt?
3 BEDROGEN DOOR JE OGEN? aard van de activiteit De leerlingen ervaren dat je ogen niet altijd de juiste informatie geven door vragen op te lossen m.b.t. een reeks 'bedrieglijke' afbeeldingen. Vervolgens lezen ze een informatief tekstje dat het verschijnsel gezichtsbedrog toelicht. doelstellingen De leerlingen kunnen een instructiegevende tekst begrijpen (beschrijvend lezen). materiaal een vergrote versie van figuur 5 uit de tekst (zie bijlage) werkvormen klassikaal voorgesprek opdracht in paren klassikaal nagesprek
lesverloop en organisatie Voorgesprek •
Leg de vergrote versie van een van de figuren (zie bijlage) aan de klas voor en vraag de leerlingen wat ze zien. Is er maar één ding te zien? Of kan je de afbeelding ook anders interpreteren. Laat de leerlingen even de ogen sluiten en opnieuw kijken. Kom tot het besluit dat je ogen niet altijd onmiddellijk zien wat er te zien is: je ogen bedriegen je, ze vertellen je iets anders dan wat er in werkelijkheid is. Stel de vraag of iemand weet hoe je dat verschijnsel noemt en lanceer zo de term 'gezichtsbedrog'. Pas als je goed kijkt zie je wat er staat.
•
Vertel de leerlingen dat er nog meer van dit soort misleidende afbeeldingen te vinden zijn.
•
Leg hen de tekst voor en vertel dat ze de vragen die bij de figuren staan in tweetallen moeten beantwoorden..
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de van de groepjes mee. Grijp in als blijkt dat leerlingen vastlopen (zie 1) doordat ze niet begrijpen wat van hen wordt verwacht (zie 2) of bepaalde delen van de tekst niet verstaan (zie 3)? Stel daartoe vragen als 1) Heb je een probleem? Wat gaat er niet? 2) Wat moet je precies doen? 3) Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...? Nabespreking Overloop de verschillende vragen stuk per stuk en laat de leerlingen reageren. Stel hen ook de vraag of ze voor elk van de gevallen misschien een verklaring hebben. Als dat niet zo is, ga er dan niet verder op in.
4 NOG MEER GEZICHTSBEDROG aard van de activiteit De leerlingen lezen een instructie voor een experimentje dat eveneens (zie vorige taak) aantoont dat je ogen niet altijd de juiste informatie geven en zorgen ervoor dat ze aan hun partner (die de instructie niet heeft gelezen) de nodige uitleg kunnen geven om hem/haar het experiment te laten uitvoeren. Tenslotte voeren ze in tweetallen een derde experimentje uit. doelstellingen De leerlingen kunnen een instructiegevende tekst begrijpen (beschrijvend luisteren). De leerlingen kunnen een instructiegevende tekst begrijpen (beschrijvend lezen). De leerlingen kunnen gelezen instructies mondeling doorgeven aan een medeleerling zodat die ze kan uitvoeren (structurerend spreken). werkvormen klassikaal voorgesprek individuele lectuur en voorbereiding op mondelinge uitleg van het experiment opdracht in tweetallen klassikaal nagesprek lesverloop en organisatie Voorgesprek •
Vertel de leerlingen dat er nog meer experimenten bedacht zijn waarin je door je ogen wordt beetgenomen.
•
Geef aan elk van de leerlingen in het tweetal een andere tekst (respectievelijk 4.1 en 4.2) en vertel dat ze daarin de uitleg kunnen vinden voor een experiment zoals in de vorige taak. Geef de leerlingen de opdracht om hun tekstje individueel door te nemen en zich voor te bereiden op het geven van een duidelijke uitleg aan hun partner. De bedoeling is dat die dank zij de mondelinge uitleg in staat is om het experiment uit te voeren. Geef aan dat ze samen onder woorden moeten brengen wat hun ogen 'gezien' hebben.
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de leerlingen (en nadien van de tweetallen) mee. Grijp in als blijkt dat de leerling vastloopt (1) doordat hij niet begrijpt wat van hem wordt verwacht (2) of bepaalde delen van de tekst niet verstaat (3)? Stel daartoe vragen als 1) Heb je een probleem? Wat gaat er niet? 2) Wat moet je precies doen? 3) Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...? Nabespreking •
•
Vraag de leerlingen naar hun ervaringen bij de twee experimentjes. In welke zin hebben hun ogen hen dit keer bedrogen? Wat was er te zien bij experiment 1? (De lamp is terechtgekomen in het witte vierkant) Wat was er te zien bij experiment 2? (De twee cirkels bewegen in tegenovergestelde richting). Stel de vraag of de leerlingen dankzij deze activiteit iets hebben geleerd wat ze voordien niet wisten of konden. Laat hen het expliciteren.
5 LINKS- OF RECHTSOGIG? aard van de activiteit De leerlingen lezen informatie over een experiment en voeren het experiment uit om uit te maken of ze links- of rechtsogig zijn. doelstellingen beschrijvend lezen: de informatie begrijpen zoals ze zich aandient in de instructietekst. werkvormen klassikaal voorgesprek individuele lectuur en uitvoering overleg in tweetallen klassikaal nagesprek
lesverloop en organisatie Voorgesprek •
•
•
Ga na of de leerlingen vertrouwd zijn met de begrippen rechtshandig/linkshandig. Kom in samenspraak met de klas uit bij een omschrijving in de aard van: de rechterhand/linkerhand kan meer dan de andere hand. Vertel dat wetenschappers dan spreken van dominantie: bij rechtshandigen is de rechterhand dominant, ze is sterker dan de linkerhand, ze functioneert beter; bij linkshandigen is de linkerhand dominant, enz. Vertel dat wetenschappers hebben vastgesteld dat ook bij de ogen sprake kan zijn van dominantie. Willen de leerlingen te weten komen of hun linkeroog dan wel hun rechteroog dominant is, dan kunnen ze dat via een heel eenvoudige proef… Deel de tekst uit en geef aan dat ze die individueel lezen, maar dat ze tijdens de proef in tweetallen aan de slag moeten gaan. Vestig de aandacht op het kader dat moet worden ingevuld
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de leerlingen (en nadien van de tweetallen) mee. Grijp in als blijkt dat de leerling vastloopt (1) doordat hij niet begrijpt wat van hem wordt verwacht (2) of bepaalde delen van de tekst niet verstaat (3)? Stel daartoe vragen als 1) Heb je een probleem? Wat gaat er niet? 2) Wat moet je precies doen? 3) Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...? Nabespreking •
•
Laat de leerlingen aangeven o wie links- of rechtsogig is en o voor wie de uitspraak ‘rechtshandigen zijn linksogig’ klopt en o voor wie de uitspraak ‘rechtshandigen zijn linksogig’ niet klopt. Stel de vraag of de leerlingen dankzij deze activiteit iets hebben geleerd wat ze voordien niet wisten of konden. Laat hen het expliciteren.
6 SPREKENDE OGEN aard van de activiteit De leerlingen zoeken uit of de bewering dat je aan iemands ogen kan zien of die persoon sympathie voor je voelt, correct is. doelstellingen evaluerend lezen: de eigen mening toetsen aan de informatie uit de tekst. werkvormen klassikaal voorgesprek individuele lectuur van de opdracht en stellingname individuele lectuur en overleg in groepjes klassikaal nagesprek
lesverloop en organisatie Voorgesprek •
Ga na of de leerlingen vertrouwd zijn met de begrippen sympathie en antipathie. Vraag ook naar een aantal manieren om uit te drukken dat je sympathie hebt voor iemand (sympathiek vinden, graag mogen, ….) of antipathie (antipathiek vinden, niet graag mogen, niet kunnen uitstaan, …)
•
Vertel dat er een manier is om te achterhalen of mensen sympathie voelen voor jou dan wel antipathie.
•
Deel de tekst uit; laat de leerlingen de opdracht individueel lezen en hun antwoord op de vraag geven. Wie zegt ja en wie zegt nee? Laat de leerlingen dit door handopsteking te kennen geven. Vorm gemengde twee- of drietallen van ja- en neezeggers. Geef dan opdracht om eerst de tekst individueel te lezen en om dan in de groepjes aan de praat te gaan over wat de tekst precies zegt.
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de leerlingen (en nadien van degroepjes) mee. Grijp in als blijkt dat leerlingen vastlopen (zie 1) doordat ze niet begrijpen wat van hen wordt verwacht (zie 2) of bepaalde delen van de tekst niet verstaan (zie 3)? Stel daartoe vragen als 1) Heb je een probleem? Wat gaat er niet? 2) Wat moet je precies doen? 3) Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...? Nabespreking •
Stel de vraag of het waar is dat de ogen gevoelens van antipathie en sympathie verraden?
•
Kunnen de leerlingen ook uitleggen wat er precies gebeurt als je iemand graag mag en als je iemand niet graag mag. Kan je ervoor zorgen dat je pupillen zich niet verwijden of vernauwen? Ga even in op het begrip bewust/onbewust.
7 JE VERBORGEN GEZICHT aard van de activiteit De leerlingen lezen een tekst met de beschrijving van een experiment en voeren het experiment uit. doelstellingen beschrijvend lezen: de informatie begrijpen zoals ze zich aandient in de instructies en in de informatieve tekst. materiaal (bij voorbaat af te spreken) • 1 spiegeltje per 2 leerlingen • foto van elke leerling 'in vooraanzicht' (zoals voor identiteitskaart) • een uitvergrote versie van foto 1 (zie bijlage) of een grote 'vooraanzichtfoto' van een bekend persoon werkvormen klassikaal voorgesprek individuele lectuur en uitvoering in tweetallen klassikale nabespreking lesverloop en organisatie Voorgesprek •
Laat de leerlingen de grote foto en vraag hen of ze vinden dat de persoon in kwestie er sympathiek en vriendelijk uitziet.
•
Reageer op de positieve antwoorden van de leerlingen met de volgende geheimzinnige uitspraak: ‘het hangt er maar vanaf hoe je de foto bekijkt’. Vertel de leerlingen vervolgens dat, als ze willen weten wat je met die uitspraak bedoelt, ze de tekst moeten lezen.
•
Geef de leerlingen de opdracht om eerst individueel de tekst te lezen en dan in tweetallen het experiment uit te voeren dat erin beschreven staat.
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de leerlingen (en nadien van de tweetallen) mee. Grijp in als blijkt dat de leerling vastloopt (1) doordat hij niet begrijpt wat van hem wordt verwacht (2) of bepaalde delen van de tekst niet verstaat (3)? Stel daartoe vragen als 1) Heb je een probleem? Wat gaat er niet? 2) Wat moet je precies doen? 3) Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...? Ga vooral na of de groepjes erin slagen de spiegel op de juiste manier te plaatsen en of ze op de juiste manier kijken. Wijs de leerlingen erop dat in de tekst de instructie wordt gegeven om het experiment ook op de foto van het eigen gezicht uit te voeren. Nabespreking •
Laat de leerlingen reageren op de resultaten van het experiment: Hoe ziet de man eruit als je zijn gezicht met de spiegel symmetrisch maakt? Wat vinden jullie het mooist, een symmetrisch of een asymmetrisch gezicht? Wisten jullie dat gezichten van mensen meestal asymmetrisch zijn? Hebben jullie die asymmetrie ook kunnen vaststellen bij de foto van jezelf?
•
Stel de vraag of de leerlingen dankzij deze activiteit iets hebben geleerd wat ze voordien niet wisten.
8 OVER GEBAREN EN MISVERSTANDEN aard van de taak De leerlingen formuleren hun eigen interpretatie van twee afgebeelde gebaren met de hand en kunnen nadien uit een tekst afleiden of hun hypothese klopt, zo nee welke betekenis dan wel gegeven wordt aan de gebaren in kwestie. doelstellingen evaluerend lezen: je eigen oordeel toetsen aan de informatie in de tekst werkvormen klassikaal voorgesprek individuele uitvoering van schrijf- en leesopdracht klassikaal nagesprek
lesverloop en organisatie Voorgesprek •
Breng de leerlingen aan de praat over lichaamstaal en gebaren door zelf enkele gebaren voor te doen. Bijvoorbeeld: Als ik met mijn duim en middelvinger een cirkel maak en de andere vingers strek, wat wil dit gebaar zeggen, denken jullie? Speel erop in wanneer leerlingen dit gebaar verschillend interpreteren. Maak duidelijk door de verschillende interpretaties dat gebaren niet universeel zijn: niet iedereen verstaat hetzelfde onder een gebaar. Vertel dat het gebaar dat je net hebt voorgedaan in Amerika bijvoorbeeld 'oké, alles is in orde' betekent, maar dat het in Brazilië als een heel obsceen, onbeleefd gebaar gezien wordt, in Japan betekent het geld, in Frankrijk betekent het nul. Aan het gebaar zelf kunnen we dus niet zien wat het betekent.
•
Leg de leerlingen de twee afbeeldingen voor en geef aan dat je benieuwd bent om te horen welke betekenis ze geven aan de gebaren die afgebeeld staan. Geef hen de opdracht om hun interpretatie neer te schrijven, en wel vooraleer ze de tekst bekijken. Zodra de schrijfopdracht is uitgevoerd, geef je de leerlingen de instructie om individueel de tekst te lezen. De bedoeling is dat ze in de tekst aanstrepen wat de gepaste interpretatie van het gebaar is.
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de leerlingen (en nadien van de tweetallen) mee. Geef de nodige ondersteuning bij het uitvoeren van de schrijfopdracht: Wat wil je precies zeggen? Bedoel je dat ... ? Zou je het woord ... hiervoor niet kunnen gebruiken ...? Zou je het niet beter zo zeggen: ....? Grijp in als blijkt dat de leerling tijdens het lezen vastloopt (1) doordat hij niet begrijpt wat van hem wordt verwacht (2) of bepaalde delen van de tekst niet verstaat (3)? Stel daartoe vragen als 1) Heb je een probleem? Wat gaat er niet? 2) Wat moet je precies doen? 3) Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...?
Nabespreking •
Vraag de leerlingen wat de gebaren die afgebeeld staan, betekenen. Ga kort in op het verschil of de gelijkenis tussen de verwachtingen van de leerlingen en wat de gebaren betekenen.
•
Vraag de leerlingen of ze zelf nog voorbeelden kennen van gebaren die op verschillende manier geïnterpreteerd (kunnen) worden, of ze zelf ooit een gebaar helemaal verkeerd hebben geïnterpreteerd. Gebruik eventueel nog informatie van het internet om dit nagesprek nog beter te stofferen (bijvoorbeeld tellen in verschillende landen: in Europa begint men eerder bij duim en eindigend bij pink, in Amerika net andersom, in China tellen ze tot 10 met een hand), groeten in verschillende landen, …).
9 ZAL IK JE HAND EENS LEZEN? aard van de activiteit De leerlingen lezen informatie over de betekenis van patronen op je handpalm en gebruiken deze om de patronen en lijnen op de handpalm van hun buur te interpreteren in functie van hiertoe geleverde informatie. doelstellingen beschrijvend lezen en structurerend schrijven: de informatie begrijpen zoals ze zich aandient (en de relevante gegevens schematisch/puntsgewijs opschrijven werkvormen klassikaal voorgesprek lectuur en uitvoering in tweetallen klassikaal nagesprek lesverloop en organisatie Voorgesprek •
Vestig de aandacht van de leerlingen op hun handpalmen. Als ze die grondig bestuderen, wat stellen ze dan vast? Er staan heel wat lijnen in je handpalm. En als ze over hun handpalm wrijven, wat stellen ze dan vast? Kom zo tot de begrippen effen en oneffen/oneffenheid.
•
Vertel dat ook die twee elementen, de lijnen en de oneffenheden in je handpalm, volgens sommige mensen, heel wat informatie bevatten over jezelf. Zijn de leerlingen geïnteresseerd om te weten te komen wat er in hun handen geschreven staat? Willen ze ook wat meer te weten komen over hun buur in de klas?
•
Deel de tekst uit en geef de leerlingen de opdracht meteen samen de tekst te overlopen. Die zal hun vertellen wat de lijnen en patronen in de palm van je hand allemaal te betekenen hebben. Controleer of ze de opdracht begrijpen en geef het teken dat ze mogen beginnen om de tekst én de hand van hun partner te lezen. Leg er de nadruk op dat ze de tekst deeltje per deeltje (afgelijnd met een zwart tekentje) moeten doornemen en per deeltje ook de hand moeten onderzoeken. Wat ze te weten komen moet ook meteen opgeschreven worden in het kader op de volgende pagina.
Uitvoering Circuleer en kijk over de schouders mee: begrijpen de leerlingen de informatie op de juiste manier en slagen ze erin die op te schrijven? Als leerlingen vastlopen, hou je ook hier weer de strategie van vragen stellen aan en geef zelf niet direct antwoorden en oplossingen. Stel vragen als 1) Heb je een probleem? Wat gaat er niet? 2) Wat moet je precies doen? 3) Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...? 4) Wat wil je precies zeggen? Bedoel je dat ... ? Kan je dat niet beter op de volgende manier verwoorden: ...? Nabespreking •
Vraag of het de leerlingen gelukt is de hand van hun partner te lezen en of ze veel van hem/haar te weten zijn gekomen.
•
Zijn er dingen die ze nog niet wisten over zichzelf? Zijn er dingen die volgens hen helemaal niet kloppen?
10 JE VINGERTOPPEN HEBBEN VEEL TE VERTELLEN aard van de activiteit De leerlingen lezen informatie over de betekenis van de patronen op je vingertoppen en gebruiken deze om de patronen en lijnen op hun eigen vingers te kunnen interpreteren in functie van hiertoe geleverde informatie. doelstellingen • beschrijvend lezen: de informatie begrijpen zoals ze zich aandient in de informatieve tekst • structurerend lezen: de relevante informatie selecteren werkvormen klassikaal voorgesprek bij 1 en 2 individuele lectuur en uitvoering van 2 overleg in tweetallen klassikaal voorgesprek bij 3 lectuur en uitvoering in tweetallen klassikaal nagesprek
lesverloop en organisatie Voorgesprek •
“Als je naar je vingers kijkt, wat zie je dan?” Vestig de aandacht van de leerlingen op hun vingertoppen. Vertel dat niet alleen de handpalm (zie vorige taak) maar ook de vingertoppen volgens bepaalde wetenschappers heel wat te vertellen hebben. Als de leerlingen de lijnen op hun vingertoppen bestuderen en daarna de uitleg lezen wat die lijnen te betekenen hebben, dan komen ze misschien nog meer over zichzelf te weten.
•
Deel de tekst uit en geef de leerlingen de opdracht deze individueel te lezen. Maak duidelijk dat de informatie uit de eerste tekst moet dienen om hun eigen vingertoppen te gaan bestuderen (opdracht 2). Als ze hiermee klaar zijn, moeten de tweetallen hun vaststellingen aan elkaar meedelen.
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de leerlingen mee. Grijp in als blijkt dat de leerling vastloopt (1) doordat hij niet begrijpt wat van hem wordt verwacht (2), bepaalde delen van de tekst niet verstaat (3) of niet kan uitdrukken wat hij bedoelt (4). Stel daartoe vragen als 1) Heb je een probleem? Wat gaat er niet? 2) Wat moet je precies doen? 3) Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...? 4) Wat wil je precies zeggen? Bedoel je dat .... ? Kan je dat misschien niet beter op de volgende manier verwoorden: ...? Nabespreking bij 2 Stel de vraag of alle leerlingen tot de nodige vaststellingen zijn gekomen. Als dat niet het geval is, ga dan na wat hun problemen zijn.
Voorgesprek bij 3 Deel de tekst voor opdracht 3 uit; laat de leerlingen zelf de instructie lezen en meteen aan de slag gaan in tweetallen. Uitvoering Circuleer en ga na of ze erin slagen de tabel op de juiste wijze te gebruiken. Indien binnen de tweetallen de leerlingen niet in staat zijn elkaar te helpen, stel dan aan het tweetal de nodige vragen om hen op het juiste spoor te brengen: Kijk eens naar de titels in deze verticale kolom: wat zie je in deze verticale kolom staan, en wat in de horizontale? Hoe zagen de lijnen op jullie duim eruit? Welk hokje moet jij (leerling 1) dan voor DUIM bekijken, en welk hokje moet jij (leerling 2) bekijken?(enz.). Als een groot aantal leerlingen vastlopen op het gebruik van de tabel, leg de taak dan even stil en stel de voorgaande vragen klassikaal. Laat de leerlingen in elk geval voldoende vaststellingen zelf doen. Nabespreking bij 3 • •
Vraag of alle leerlingen tot de nodige vaststellingen zijn gekomen. Als dat niet het geval is, ga dan na wat hun problemen zijn. Zijn ze veel over zichzelf te weten gekomen?
11 WAAROM TREKT EEN INBREKER HANDSCHOENEN AAN? aard van de activiteit Leerlingen halen uit een tekst de reden waarom een inbreker geen vingerafdrukken wil achterlaten op de plaats van de misdaad. doelstellingen • structurerend lezen/schrijven (Opdracht 1): de relevante informatie selecteren uit een informatieve tekst om een antwoord op de gestelde vraag neer te schrijven werkvormen klassikaal voorgesprek individuele lectuur schrijfopdracht in tweetallen klassikaal nagesprek lesverloop en organisatie Voorgesprek bij 1 •
Stel de vraag of de leerlingen al films hebben gezien waarin een inbraak of een overval gebeurt. Hebben ze dan ook gezien wat voor kledingstukken de inbrekers/overvallers meestal dragen. Kom uit bij het feit dat ze handschoenen dragen. Stel de vraag waarom dat nodig is: wat willen de inbrekers/overvallers niet dat er gevonden wordt op de plaats van hun misdaad?
•
Weten de leerlingen ook heel precies uit te leggen waarom die vingerafdrukken niet mogen worden gevonden? Die uitleg kunnen ze vinden in de tekst die je gaat uitdelen
•
Deel de tekst uit en geef de leerlingen de opdracht die individueel te lezen. Als ze hiermee klaar zijn, laat de tweetallen dan samen aan de slag gaan om een antwoord uit te schrijven.
Uitvoering Circuleer in de klas en kijk over de schouders van de leerlingen (en nadien van de tweetallen) mee. Grijp in als blijkt dat de leerling vastloopt (1) doordat hij niet begrijpt wat van hem wordt verwacht (2) of bepaalde delen van de tekst niet verstaat (3)? Stel daartoe vragen als 1) Heb je een probleem? Wat gaat er niet? 2) Wat moet je precies doen? 3) Is er iets wat je niet begrijpt? Wat zou dat kunnen betekenen? Staat er niets in de tekst dat je kan helpen? ..... Staat hier niet dat ...? Ga na of het formuleren vlot verloopt. Vormcorrectheid is niet de eerste vereiste; laat duidelijkheid en volledigheid van de boodschap (o.m. de verwijzing naar het informatiesysteem van de politie) meer doorwegen in je hulpverlening en commentaar. Nabespreking •
Stel de vraag welke elementen van informatie in het antwoord op de gestelde vraag moeten zitten; schrijf die puntsgewijs op het bord; laat in functie hiervan de tweetallen hun eigen tekstje beoordelen op volledigheid en bijstellen. Circuleer en geef nog wat commentaar op vormcorrectheid (Zijn jullie wel zeker dat dit woord zo geschreven moet worden/dat dit op de juiste manier is uitgedrukt?), maar ga hierin niet te ver.
•
Ga nog even in op de inhoud van de tekst: Stel je voor dat je politieagent of detective bent en je moet een inbraak onderzoeken. Wat doe je dan allemaal op de plaats van de misdaad wat vingerafdrukken betreft? En wat doe je daarna met die vingerafdrukken?
12 EEN FUNCTIONELE SCHRIJFOPDRACHT
Wat ik over mezelf heb geleerd in de loop van het thema ‘Handen, voeten & Co’… Voorbereidend gesprek: Vraag of de leerlingen via de 11 uitgevoerde activiteiten dingen zijn te weten gekomen over het menselijk lichaam die ze voordien nog niet wisten. Laat een beperkt aantal leerlingen een voorbeeld van ‘nieuwe kennis’ geven zodat de klas al een idee krijgt over wat voor informatie je in de komende opdracht van hen verwacht. Heeft iedereen wel iets nieuws geleerd? Wie wel, wie niet? Ga dit na via handopsteking. Vindt de klas dat ze voldoende nieuwe dingen hebben geleerd / was het thema Handen, voeten & Co interessant genoeg? Geef aan dat je dat wat preciezer wil te weten komen en geef de leerlingen de individuele opdracht om een persoonlijk lijstje te maken van hun nieuwe kennis Uitvoering: Geef de leerlingen de opdracht een eerste poging te doen om te beschrijven welke nieuwe kennis ze hebben opgedaan. Spreek met hen af hoeveel tijd ze ervoor krijgen. Maak duidelijk dat ze na de afgesproken tijd hun lijst(je) zullen moeten te lezen geven aan hun naaste buur. Kijk over de schouders mee en ga in op vragen om hulp, maar vermijd het om te veel commentaar te geven op het geschrevene of om fouten aan te wijzen. Maak wel van de gelegenheid gebruik om bepaalde taalproblemen te detecteren (spelling, zinsbouw, woordgebruik, …) die je eventueel in het nagesprek kan aankaarten. Als de tijd is verlopen, geef hen dan de opdracht hun tekst uit te wisselen tegen die van de naaste buur. De bedoeling is dat ze op basis van wat ze te lezen krijgen van elkaar kunnen ontdekken of er overeenkomsten en verschillen te vinden zijn in hun respectieve lijsten. Wat onduidelijk of minder goed verstaanbaar is moet uitgeklaard worden. Samen zoeken de partners naar een betere formulering. De achterliggende bedoeling van dit gesprek is dat ze vaststellen: als schrijver moet ik er zorg voor dragen dat mijn lezer(s) mijn boodschap kunnen verstaan. Lukt me dat al of nog niet? Waar moet ik op letten? Op basis van het gesprek schrijft iedere leerling voor zich een tweede versie van zijn lijst uit en hangt die uit naast alle andere lijsten. Nagesprek: •
Bespreek de inhoud van de lijsten: zijn er dingen die door het merendeel van de leerlingen op hun lijst zijn vermeld? Breng die in een overzicht op het bord. Welke andere dingen worden nog op de lijsten vermeld? Vul hiermee het bordoverzicht aan. Breng in die bespreking termen als ‘vergelijken’, ‘verschil’, ‘overeenkomst’, ‘identiek’, ‘in tegenstelling tot’, e.d. herhaaldelijk op een natuurlijke manier aan bod.
BIJLAGEN
BIJLAGE - EN HEBBEN ZE NU GELEERD? TOETS 1 - AI!, AUTSJ! OF EH! ? aard van de activiteit De leerlingen lezen informatie over het verschijnsel ‘schreeuwen van de pijn’ en gebruiken deze om een aantal vragen te beantwoorden. doelstellingen • beschrijvend lezen: de informatie begrijpen zoals ze zich aandient in de informatieve tekst (ET BaO 3.1/ OD 21). • structurerend lezen: de relevante informatie selecteren uit een informatieve tekst (ET BaO 3.5/ ET G1 9) werkvormen klassikaal voorgesprek individuele lectuur en uitvoering klassikaal nagesprek lesverloop en organisatie Voorgesprek • motiveren van de leerlingen: Leg hen de vraag voor die in het eerste deel van het kader wordt gesteld: Als jij je voet stoot tegen de tafelpoot, je hand tussen de deur plet of keihard met je knie tegen de scherpe punt van een bed aanloopt, wat zeg jij dan? Of liever: wat schreeuw jij dan? Zorg ervoor dat ze het antwoord niet luidop geven, maar meteen neerschrijven in het kader. • gelijkschakelen van de voorkennis: Verwijs naar de tekst die de leerlingen hebben gelezen over gebarentaal: daarin wordt verteld dat volkeren soms heel verschillende g ebaren gebruiken om een idee uit te drukken. Laat de leerlingen hierover een paar voorbeelden aanhalen. Zouden er bij het schreeuwen van pijn ook verschillen bestaan of denken de leerlingen dat iedereen over de hele wereld hetzelfde roept als hij pijn voelt? Verwijs naar het laatste deel van de opdracht in het kader. • instructies geven: Geef de leerlingen de opdracht de tekst individueel door te lezen en nadien de vragen te beantwoorden. Trek de aandacht op het feit dat ze bij vraag 1 alleen mogen aankruisen wat werkelijk wordt verteld in de tekst. Nagesprek • ingaan op product maar vooral op proces (Waar heb je die informatie gevonden? Hoe staat dat in de tekst uitgedrukt? Wat betekent dat precies? Is het dan wel juist om deze zin aan te duiden? enz.) • wat voor nieuws hebben we via de tekst vernomen/geleerd? • leerlingen zichzelf laten evalueren: Vind ik van mezelf dat ik het goed heb gedaan? Wat vond ik (te) moeilijk/gemakkelijk? …
TOETS 2 - VERRADERLIJKE
PUPILLEN
aard van de activiteit De leerlingen lezen informatie over het gedrag van de pupillen en gebruiken deze om een aantal vragen te beantwoorden. doelstellingen • beschrijvend lezen: de informatie begrijpen zoals ze zich aandient in de informatieve tekst (ET BaO 3.1/ OD 21). • structurerend lezen: de relevante informatie selecteren uit een informatieve tekst (ET BaO 3.5/ ET G1 9) werkvormen klassikaal voorgesprek individuele lectuur en uitvoering klassikaal nagesprek lesverloop en organisatie Voorgesprek • motiveren van de leerlingen: Leg hen de vraag voor die in het eerste deel van het kader wordt gesteld: Als jij je voet stoot tegen de tafelpoot, je hand tussen de deur plet of keihard met je knie tegen de scherpe punt van een bed aanloopt, wat zeg jij dan? Of liever: wat schreeuw jij dan? Zorg ervoor dat ze het antwoord niet luidop geven, maar het voor zichzelf houden. Het is in dit geval niet nodig het ergens neer te schrijven. • gelijkschakelen van de voorkennis: Breng terug in herinnering wat de leerlingen hebben gelezen in de tekst met de vele foto’s van gezichten. Wat werd daarin gezegd? Wat doen je pupillen als je kijkt naar iemand die je sympathiek vindt? Vertel de leerlingen dat het groter of kleiner worden van pupillen niet alleen gebeurt bij het kijken naar mensen, maar ook in vele andere situaties. Hou het bij deze algemene uitspraak, de rest moeten ze zelf achterhalen door het lezen van de tekst. • instructies geven: Geef de leerlingen de opdracht de tekst individueel door te lezen en nadien de vragen te beantwoorden. Nagesprek • ingaan op product maar vooral op proces (Waar heb je die informatie gevonden? Hoe staat dat in de tekst uitgedrukt? Wat betekent dat precies? Is het dan wel juist om deze zin aan te duiden? enz.) • wat voor nieuws hebben we via de tekst vernomen/geleerd? • leerlingen zichzelf laten evalueren: Vind ik van mezelf dat ik het goed heb gedaan? Wat vond ik (te) moeilijk/gemakkelijk? …
AI!, AUTSJ! OF EH'? Als jij je voet stoot tegen de tafelpoot, je hand tussen de deur plet of keihard met je knie tegen de scherpe punt van een bed aanloopt, wat zeg jij dan? Of liever: wat schreeuw jij dan?
Als ik me pijn doe, dan roep ik altijd ……………… Zouden alle mensen op de wereld precies hetzelfde roepen wat jij roept als ze zich pijn doen? Lees de tekst, dan kom je het antwoord te weten.
Als je in Vlaanderen woont is de kans groot dat je 'Ai!' roept als je plots pijn voelt. Ben je Engelsman of Duitser, dan kreun je 'Autsj!'. Nederlanders schreeuwen 'Au!', Grieken gillen 'Eh!', Russen kermen 'Oi!' en als Turken zich bezeren roepen ze 'Agg!'. De kreet die je slaakt als je plots pijn voelt hangt dus blijkbaar samen met de omgeving waarin je opgroeit. 'Ai' schreeuwen niet alleen de Vlamingen, maar ook de Spanjaarden, de Portugezen, de Italianen, de Zweden en de Zwitsers. En helpen die kreten nu ook tegen de pijn? Wetenschappers beweren van niet. Want als je een kreet slaakt (om welke reden dan ook), spannen alle spieren zich zoveel ze kunnen, in je hele lichaam, ook op de plaats waar de pijn zit. Daardoor voel je de pijn extra goed. Om minder pijn te voelen moet je al je spieren eigenlijk zo slap en ontspannen mogelijk houden. Maar hoe en waarom zijn we dan toch op het idee gekomen om te roepen als we ons bezeren? Wetenschappers weten het niet zeker. Misschien willen mensen die zich pijn doen flinker lijken dan ze op dat ogenblik zijn. Je hoofd of je knie stoten is een teken van onhandigheid, waardoor andere mensen een minder positief beeld van je zouden kunnen krijgen. Dat is vernederend voor je. ‘Je verliest je gezicht’, noemt men dat. Met een harde 'Ai!' of 'Agg!' of 'Oi!' maak je jezelf weer sterker en werk je het vernederende gevoel weg. Dat roepen sterker maakt weten bijvoorbeeld sportlui maar al te goed. Tennisspelers schreeuwen niet voor niks zo hard terwijl zij de bal opslaan. En gewichtheffers slagen er beter in die honderd kilo aan gewichten de lucht in te duwen als ze eerst even mogen brullen.
1 - Wat ben je nu allemaal te weten gekomen over ‘schreeuwen van de pijn’?
Kruis alleen aan wat de tekst je werkelijk vertelt: O
Elke mensen kiest zelf wat hij het liefst schreeuwt als hij zich pijn doet.
O
Als mensen zich bezeren, willen ze dat anderen dat weten en daarom schreeuwen ze hard.
O
Hard schreeuwen helpt om je pijn te verminderen.
O
Hard schreeuwen geeft je kracht.
2 - Wat zou je eigenlijk moeten doen om minder pijn te voelen als je je hebt bezeerd? ……………………………………………………………………………………………..
VERRADERLIJKE PUPILLEN … Als mensen kijken naar iemand die ze aardig en sympathiek vinden, dan vergroten hun pupillen. Dat weet je ondertussen. Maar dat is niet de enige situatie waarin de pupillen veranderen van grootte. In wat voor situaties dat nog gebeurt kan je lezen in de tekst hieronder. Voor je eraan begint, stel jezelf alvast even de volgende vraag: wat als iemand je onverwacht een cadeautje of een compliment zou geven? Worden je pupillen dan groter of kleiner?
Wetenschappers zijn al lang op de hoogte van het feit dat de pupillen van mensen en dieren vergroten of verkleinen naargelang de situatie waarin ze terecht komen. Om uit te zoeken wanneer het ene en wanneer het andere gebeurt hebben ze allerlei experimenten bedacht en uitgevoerd. In één van die experimenten lieten ze de proefpersonen allerlei hapjes en drankjes proeven. Wat bleek? Als mensen iets te eten of te drinken krijgen dat ze lekker vinden, dan vergroten hun pupillen. Smaakt het hapje of het drankje hen niet, dan stelden de onderzoekers het tegenovergestelde vast. Bij het beluisteren van muziek gelden dezelfde reacties: als de proefpersonen hun favoriete melodieën te horen krijgen dan vergroten hun pupillen meteen. In een ander experiment lieten de onderzoekers de proefpersonen dingen doen die ze heel graag doen: iets maken dat ze mooi of leuk vinden of een vraagstuk oplossen dat hen erg interesseert en waarvoor ze het antwoord willen vinden. De pupillen verwijdden zich al meteen als de opdracht werd gegeven; en dat bleef zo tot de opdracht helemaal af was. Niet alleen biologen houden zich bezig met de studie van pupillen. Ook psychologen hebben er grote belangstelling voor. Pupillen geven hen namelijk aanwijzingen over wat mensen echt denken, in situaties waarin ze die gedachten en gevoelens liever verborgen houden. Omdat mensen de manier waarop hun pupillen reageren niet onder controle hebben, kan men hun ware gedachten en gevoelens afleiden uit het gedrag van de pupillen. Mensen beweren vaak dat ze van iets houden omdat ze daardoor verstandiger lijken of beter mee zijn met hun tijd. Voor een bepaald experiment werden mensen uitgezocht die stuk voor stuk zeiden dat ze van moderne kunst hielden. Maar toen hen gevraagd werd te kijken naar een aantal moderne schilderijen, gaven de pupillen van een aantal proefpersonen duidelijk te kennen dat hun liefde voor moderne kunst niet echt gemeend was. Mensen beweren ook wel eens dat ze helemaal geen belangstelling hebben voor een bepaald onderwerp, omdat ze vinden dat een fatsoenlijk mens daarvoor geen belangstelling mag hebben. In een bekend experiment werd een groep vrouwen verzameld die verzekerden dat ze niet geïnteresseerd waren in mooie mannen. Maar hun pupillen verwijdden zich telkens ze een mooie man op foto te zien kregen …
1-
Wat heb je in de tekst gelezen over het gedrag van pupillen? Vul aan: • •
2-
Als mensen te maken krijgen met iets wat ze onaangenaam vinden, dan ................................ hun pupillen. Als mensen te maken krijgen met wat ze aangenaam vinden dan .................................. hun pupillen.
Wat zal er dus met je pupillen gebeuren als je onverwacht een compliment of een cadeautje krijgt? …………………………………………………………………………………………………
3-
Lees het experiment 'moderne kunst' nog eens door. Hoe merkten de onderzoekers dat sommige proefpersonen eigenlijk niet hielden van moderne kunst? …………………………………………………………………………………………………
4-
Lees het experiment 'geen interesse in mooie mannen' nog eens door. De pupillen van de vrouwen werden groter als ze foto's van mooie mannen te zien kregen. Wat kwamen de onderzoekers hierdoor te weten over de vrouwen? …………………………………………………………………………………………………