HANDEL EN NIJYI
65-
HET
BELGISCHE TE EN isö
HET TARI
Ik zal de nij bestaan kaï doen itervei
—o^ü <§:<>-
'S G R A V E N H A (
1858.
S.(S^
C2/^w\0
^
.
.
^
•
•
*
.
^
§cs:^i
-^-^
^3P'
^IJYERHEID.
cT»
IT
TEACTAAT N
4i
AEIEF.
9) (jji.
zal de nijverheid, die toch hier niet estaan kan , niet aan eene beroerte en sterven, maar aan de tering. ??
£@-o—o-
ENHAGE, IKF'AIIfTK.
S58. ^w'SÖ
f
f
HANDEL EN NIJVEMEID.
HET
BELGISCHE
TRACTAAT EN
HET TARIEF. Ik zal de nijverheid, die toch hier niet bestaan kan, niet aan eene beroeita doen sterven, maar aan de tering. ??
-o-^-C<®>^ o-©->5^-
i8o8.
/
,-^
Boekdrukkevij GEBROEDERS BELINPANTK,
'5 Graoenha'je.
Ik zal (Ie nijverheid, die toch hiei- niet bestaan k a n , niet aan eene beroerte doen sterven, maar aan de tering. ??
Vyije handel! Dat is één van die tooverwoorden van onzen tijd, en vooral van ons land, waartegen men wel op zijne hoede mag zijn. Eén van die tooverwoorden, Avaarmede men nu eens met listig opzet, dan zonder het te willen of te weten, veel kwaad sticht, omdat men èn anderen èn zich zelven er mede blinddoekt tegen de Avaarheid, en de oogen sluit voor de ware belangen van zaken en menschen, die men zegt of denkt in zijne hooge bescherming te nemen. Théoriën kunnen zeer goed zijn; maar bij hare toepassing moet toch ook een weinig gelet worden op de practische zijde der zaken en op maatschappelijke toestanden, zoo als die zijn, niet zoo als men ze wenschen zou. Zonder dit vervalt men van de ééne dwaling in de andere, en komt men van kwaad tot erger. De beste théoriën werken nadeelig door verkeerde toepassing.
Vrije liandül is, wie zal liet ontkennen, eene voortreffeliikc en heilzame zaak. Maar, de zaak alleen is schoon, in hare ware betcekenis, niet het bedriegelijkc woord, indien men zich daardoor brengen laat tot valsche begrippen en verleiden tot allerlei buitensporigheden en excentriciteiten. Losbandigheid en wetteloosheid wordt ook wel eens aangezien voor vrijheid. Maar dat is valsche vrijheid. Vrijheid van handel bestaat alleen dan, indien de wetten en verdragen het vrije handels-verkeer verzekeren tusschen de daarbij betrokken Staten, dat is, indien alle partijen elkander wederkeerig gelijke regten en voordeden toestaan. Maar als de ééne partij vrijheid geeft, de andere die hardnekkig weigert; als dus de één al de voordeelen, de ander al de nadeelen heeft van de vrijheid, dan is er niets dan schijn-vrijheid. Het wordt meer dan tijd, indien men let op de wijze, waarop men bij ons in de laatste jaren is te werk gegaan, om deze waarheden met ernst en nadruk te herinneren, vóórdat het te laat is, vóórdat men èn onzen handel èn onze nijverheid zal hebben opgeofferd aan de droomerijen en aan de luchtkasteelen van onze zoogenaamde/ree-i!m^e«. Wat toch doen wij ? Voortdurend verminderen wij onze invoerregten, die, als wij op dien weg voortgaan, weldra tot niets zullen zijn teruggebragt. Wij openen daardoor onze havens en markten voor vreemde kooplieden en fabrikanten. En het équivalent, dat wij voor ons zelve vragen? — Dit bestaat in niets. Alle andere Europesche Staten, veel minder liberaal, veel slechter economisten dan
wij, behouden hunne hooge regten. Wij geven dus de vrijheid aan anderen, maar weten die voor ons zelve niet te bedingen. Op dit oogenblik zijn bij de Tweede Kamer aanhangig twee wets-ontwerpen, gegrond op het stelsel der zoogenaamde vrijheid van handel, die de waarheid dezer opmerking niet weinig bevestigen; en waarbij al weder op den voorgrond staat het beginsel, vermindering van regten, vergezeld van allerlei concessicn; gunsten en vrijheden voor den vreemdeling, die bij ons ter markt komt, zonder zich in het allerminst te bemoeijen met de vraag, wat de vreemdeling voor ons doet? Die ontwerpen zijn: de goedkeuring van liet Belgisclie handels-traclaat en een nieuw tarief van regten van in-, uit- en doorvoer; beide voortbrengsels, die wij wel weder zullen te danken hebben aan het vernuft en aan de inzigten van den Staatsraad B O L I J E , die in de laatste jaren een zoo belangrijken en beslissenden invloed op dezen gewigtigen tak van bestuur heeft uitgeoefend. Het doel dezer bladen is, meer bijzonder het tractnat te bespreken. Vooraf zij alleen opgemerkt, dat met het vonnis daarover, tevens ook dat over het tarief is uitgesproken. Beide gaan van hetzelfde beginsel uit; beide varen onder dezelfde vlag. Het verschil gaat niet verder, dan de verschillende aard der twee voordragtcn medebrengt. Het tarief, als algemeene rijkswet> stelt een algemeen beginsel, zoo men voorgeeft, van vrijheid. Het tractaat past dit slechts toe op een bij zon dei geval.
_
6 —
De Kegering verhaalt ons, in hare vrij schrale memorie van toelichting, dat bij het sluiten van dit tractaat, de beide hooge coiitra(;terende partijen //wederkeerig bezield zijn ge^yeest met den wensch om de betrekking van goede nabuursclmp onderling meer en meer aan te kweeken." Het is goed, dat men ons dit zegt; want het is niet zeker, dat het anders door vele menschen zou zijn begrepen. Maar, het is zoo, het hangt er al weder van af, wat men onder die woorden verstaan wil. Moet de goede nabmirscha]) alleen beteekeuen, dat men elkander niet bestookt, bevecht of besteelt; dan kan het waar zijn, hoezeer juist een handelstractaat niet hei gewone middel is voor zulk een doel. Maar behoort daartoe ook, dat de beide partijen elkander wederkeerig, als goede buren, gelijke goede diensten en goede hulp verleenen, dan ontbreekt er veel aan. Want, in waarheid, uw verdrag heeft magtig veel van eene societas leonina, dat is van eene maatschap, die alle hare voordeden en winsteji uitsluitend schenkt aan één der deelgenooten. Dat toch voor België uitmuntend gezorgd is bij het tractaat, zal zoo weinig door iemand worden ontkend, als dat er volstrekt niets gedaan is voor Nederland, Aliens belangen op eene allertreurigste wijze daarbij zijn verwaarloosd. Gelukkig blijkt het nu reeds, dat de Tweede Kamer minder met dit schoone werk van goede nabuursclmp ingenomen is, ten minste dat zij van die zaak andere begrippen heeft dan de Eegering. Het oordeel der Kamer, zoo als wij dit vinden in het voorloopig rapport van de commissie van rapporteurs, met
den heer VAN ZUIJLETST VAN N I J E V B L Ï (zeker geen domper of réactionnair) aan het hoofd, komt hierop neder: //De strekking van het verdrag moet voor Nederland alles lehahe voordeelig worden geacht;— na aandachtige lezing, heeft men zich geen volledig en duidelijk denkbeeld kunnen vormen van de verandering, door het verdrag iu den tegemvoordigen staat onzer handelsbetrekkingen met België gebragt; 5/ec/ii;.s één pirnt is duidelijk, te weten, dat in het tegenwoordig verdrag onderscheidene voor Nederland gunstige bepalingen Avorden gemist, die in dat van 1851 voorkwamen; — door de opheffing van die bepalingen, wordt de Nederlandsche nijverheid, en niet de Belgische wederheerig, zeer benadeeld, omdat het Belgisch tarief de voortbrengselen van vreemde nijverheid in den regel zoo hoog belast, dat de daarvan geheven regten meestal met een verbod van invoer gehjicstaan; — ofschoon de nadeelen van het verdrag vrij duidelijk iu het oog vallen, is het in verre na niet zoo uitgemaakt, welke voordeden daartegen overstaan; — men kwam vrij algemeen tot de slotsom, dat het tractaat, zoover men dit nu kon doorzien, zicli zeer weinig aanbeveelt, zoo zeer, dat verscheiden leden, die het beginsel van handelsvrijheid sterk zijn toegedaan, toch moeten erkennen, dat het verdrag voor onze nijverheid geene enkele gunstige voorwaarde inhoudt." Is eene krachtiger veroordeeling mogelijk dan deze, bepaaldelijk dan die, welke ligt opgesloten in het laatste, zoo volkomen gegronde, verwijt? — Eene Nederlandsche Rea-erine- waaa-t het, aan een Nederlaudsch Parlement een tractaat aan te bieden, waarbij zij, Nederlandsche Eegering,
— 8
-
zulke buitensporige voordeelen aan den vreemdeling Avegsclienkt, dat deze zelf er over verbaasd moet staan, zonder dat zij eene enltele gunstige voorwaarde voor den Nederlander weet te bedingen. En Avaarom ? Alleen om getrouw te blijven aan eene theorie, die men of niet begrijpt, of op eene zonderlinge wijze overdrijft. Maar dit is de weg niet, dien eene gezonde staatkunde voorschrijft. Willen onze diplomaten liberaal zijn, willen zij doorgaan voor goede wetenschappelijke eji practisclie t'^conomisten, welnu, men zij dan liberaal en economist, niet alleen voor den vreemdeling, maar ook voor zijne landgenooten. Het is waarlijk niet te verwonderen, dat onze industriëlen en fabrikanten als één man zijn opgestaan tegen de maatregelen van ondergang en verderf, waarmede men hen bedreigt, en dat een algemeen gevoel van teleurstelling en van verontwaardiging zich van hen heeft meester gemaakt. Zij hebben het klaar en duidelijk aangetoond: als wij onze regten op den duur blijven verminderen, terwijl België zijne hooge regten, die met een verbod van invoer gelijkstaan, behoudt, dan maakt men moedwillig alle eerlijke concurrentie onmogelijk, die een strijd vooronderstelt met gelijke wajienen. Als aan België, dat de gvondstoïï'en voor den arbeid in zijnen eigen boezem heeft, het middel wordt gegeven om onze markten te bezoeken en te overvoeren, terwijl het de zijne zorgvuldig voor ons gesloten houdt, dan is de concurrentie niet vol te houden; en dan moet het verval onzer industrie, en de sloping onzer fabrieken, de dood der tiitterenden, alles ter liefde der vrijheid^ liet einde dezer noodlottige geschiedejiis zijn.
~
9
_
Dit alles is zoo helder als het dagiicht aaiigetooud iii de adressen en brochures, die liet Iractaat heeft uitgelokt. Het is dus onnoodig, hierbij langer stil te staan. Maar eene waarheid is het, dat men niet weet wat men doet, en dat men ziende blind moet zijn, indien men voortgaat meteene zoo rijke nieuwe bron van volksbestaan, die zich openbaart, zoo weinig te achten; indien men voortgaat met onze industrie zoo stiefmoederlijk te behandelen als men doet. Mogen er al nog enkele dwazen gevonden worden, die te goeder trouw meenen, u dat de nijverheid hier toch niet bestaan kan," — zeker is liet, dat men een weg inslaat, maar al te zeer geschikt om haar //niet aan eene beroerte, maar aan de tering te laten sterven." Met hen, die dit laatste verlangen, heeft de industrie natuurlijk niet te spreken; zij kan hen alleen verwijzen naar den artillerie - officier ^ die door de vaderlijke zorgen der Eegering geplaatst is aan het hoofd der afdeeling bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, die belast is met de zorg voor de belangen onzer Nijverheid. Maar de eersten zullen spoedig van hunne dwaling bekeerd zijn, als zij zich de moeite willen geven onze fabriekplaatsen, bepaaldelijk in Noordbrabant, in Limburg en in Twenthe eens te gaan bezoeken. Zij zullen verbaasd staan over hetgeen zij dtiar vinden zullen , niet minder over de schoone inrigtingen , daar in weinige jaren als uit den grond verrezen, als over de duizende handen, aan wie daar werk en brood verschaft wordt. Men zij niet blind voor do toekomst, en voor de zaken,
— lU
~
die kunnen komen. Als men voortgaat met de nijverheid te dwarsboomen, te benadeelen, te bemoeijelijken en het leven onmogelijk te maken, wel n u , dan zal zij sterven, hetzij aan beroerte, hetzij aan tering. Maar de gevolgen zullen zich niet lang doen wachten. Stelt u maar voor het verschijnsel, dat misschien digter bij is dan men. denkt, dat de fabrikanten hunne werkplaatsen moeten sluiten, en dat duizende thans ruim van werk voorziene arbeiders daar als ledigloopers en vagebonden op de straat zullen staan, zonder eten, zonder huisvesting, zonder kleeding, zij met de hunne. Wat zal men dan moeten aanvangen ! Die lieden vrijelijk laten bedelen of stelen? Dit kan niet; zoo ver gaat de liefde voor de vrijheid nog niet, of de vcilio-heid van den Staat, en van de personen en goederen zijner ingezetenen, heeft toch ook nog eenige waarde. Maar Avat dan ? Men zal verpligt zijn hier te lande te doen, wat men in 1847 of 184cS genoodzaakt was te doen in Belsië. toen de Tlaamsche linnens zoo verregaande gedrukt Averden u.jor de hooge vreemde invoerregtcn. De fabrieken moesten gesloten worden , en het ledige Averkvolk stroomde met duizenden naar de hoofdstad, om diiar brood en werk te zoeken, ja te eischen. De openbare rust en veili"-heid liep in Brussel groot gevaar. Er moest kort en goed raad geschaft Avorden. Mooije Avoorden, staathuishoudkundige bespiegelingen, en vrijheids-thcoriëu hielpen niets, er moest gehandeld Avorden. De Eegering vroeg en bekAvam van de Kamers eerst een crediet van 2,000,000 francs, als een aalmoes voor het dreigende volk, dat gaarne werken
— 11
-
wilde, maar niet werken kon ; en daarna op het jaarlijkscli budget een post van 5,000,000, om de kwijnende nijverheid in hare ondernemingen te ondersteunen. Het was de kracht der feiten , die sprak. Dit alles gebeurde onder het liberale ministerie ROGIER. "Wil men nu bij ons dergelijke tooneelen voorbereiden? Dan ga men voort op den v/eg, dien men met zooveel gerustheid bewandelt. Maar men rekene er o p , zulke oorzaken hebben zulke gevolgen. De N^ederlandsche nijverheid v.enscht noch verlangt zulke ondersteuning of hescherming ; maar zij wenscht even •weinig gebragt te worden tot een toestand, die haar noodzaken zou gelijke maatregelen uit te lokken. Wat zij wil, is dit: zeg aan België, dat, zoo het in goede 7iahmrschap met u leven wil, gij voor Nederland begeert, Avat België voor zich wil; zeg het, dat gij alle vrijheden geven wilt, doch alleen op voorwaarde, dat gij die wederkeerig ontvangt; dat het met één woord gedachtig zijn moet aan de spreuk: // wat gij wilt, dat men u doen zal, doe dit ook aan een ander." De nijverheid verlangt noch monopolie, noch bescherming; maar zij wil, even als in alle andere onderwerpen van internationaal regt, zoo ook in doaane-zaken, réciprocite'd, gelijke regten, gelijke voordeel en voor beide partijen. En dat dit het eenige billijke, het eenige ware stelsel i s , ook dat heeft zij in hare vroegere adressen en brochures aano-etoond. En inderdaad, het schijnt bijna niet mogelijk, dat het stelsel als btclsel ernstige en eerlijk gemeende bestrijding
-
12 —
kan vinden. Men kan twisten over de uitvoerins en toepassing; maar over de zaak, over het beginsel, kan geen ernstig verschil bestaan. Iloe wordt het dan ook bestreden? Behalve door eeniee magtspreuken , zeer uit de hoogte u voor de voeten geworpen, alleen door eenige moeijelijkheden in de uitvoering: //maar dan moet men voor iedere natie een afzonderlijk tarief hebben; de ambtenaren, die die tarieven moeten toepassen, zullen ze dan ook alle moeten kennen; en waar vindt gij zulke knappe lui?// enz. Maar nog eens, dit raakt de uitvoering. Als het beginsel goed is, als men het daarover eens is, dan vindt zich het overige van zelf; want dan moei er ook een goed middel van uitvoering zijn. Is eene letterlijhe toepassing, die men, in plaats van de zaak te bestrijden, belagchelijk tracht te maken, niet mogelijk, welnu, men weet wat het doel is; men handelt in den geest daarvan; men tracht dit zoo nabij mogelijk te komen, en men eindigt met te vinden wat men wil, als men het eerlijk zoekt. De steller van het voorloopig verslag heeft dit zeer goed begrepen, als hij zegt: //Zij (onderscheiden leden, sterke voorstanders van de handels-vrijheid) waren er verre af, van op beschermende regten te willen aandringen, of een verleerd beginsel van, reciprociteit te willen voorstaan ; maar zij konden zich toch niet voorstellen, dat, indien van de JSTederlandsche zijde met ernst daarop ware aangedrongen, niets voor de Nederlandsche nijverheid te bedingen zou zijn geweest. Door België te wijzen op onze zeer Inge invoerregten , zou, meende men, zoo al niet da
— ]3
-
erkeimiug van het billijk beginsel, dat gelijksoortige voortbrengselen der nijverheid van de beide landen in het édne land niet liooger heiast mogen loorden dan in het andere, dan toch wel cenic^e verzachtinar in het zeer hooffc Belgische tarief te verloijjen zijn geweest. Thans is de keer, dien d ze zaak genomen heeft, voor verschillende takken van nijverheid, vooral ook in Noordhrabant en Limburg, ZEER NOODLOTTIG.//
Hoe voorzigtig zich ook het verslag uitdrukte, wat het zegt is niettemin waar , en bewijst ten minste, dat men zich voor al die deels gedroomde, deels voorgewende zwarigheden van uitvoering niet al te beducht moet maken. Maar men kan gerust een stap verder gaaii. AVij spreken hier niet van EEXE WDT, maar van een tractaat. En, al wil men nu aannemen, dat bij eene algemeene tariefAvet de uitvoering van het beginsel cenige moeijelijkheden kan aanbieden, niets daarvan bestaat bij verdrag of contract, waarbij de wederzijdsche verhouding tusschen twee Staten moet worden geregeld. Dan kan het beginsel gelijke regten, gelijke lasten, m zijne oorspronkelijke eenvoudigheid en zuiverheid zonder eenige moeite worden in practijk gebragt. België zou daarin niets onredelijks vinden. Het zal integendeel de vraag zijn, of niet meer dan één vreemdeling , wel verre van ons voor onze goedheid en wijsheid te bedanken , niet in stilte den gek zal steken met onze voortreffelijke ISTederlandsche liberaliteit, die nergens ter wereld geëvenaard wordt. Het zou zeer ondankbaar zijn, maar het is toch niet onwaarschijnlijk.
— 14 — Dat de nijverheid niet alleen in haar gevoelen staat, dat zij in ons land stiefmoederlijk bedeeld wordt, kanten slotte nog blijken uit de volgende v70orden, voorkomende in het voorloopig verslag over het tarief, ons medegedeeld als het gevoelen van vele leden: //De belangen van den handel worden bij de voorgedragen herziening op nieuw te veel en te uitsluitend op den voorgrond, die van de fabrieken te zeer op den achtergrond geplaatst. Het is dezelfde ongelijkmatigheid, welke in geheel ons belastingstelsel heerscht. Vrijgevige beginselen worden daarin toegepast, zoodra het de belangen van den handel geldt; de belangen van de fabrieknijverheid, welke zooveel nadeel van het accijnsstelsel ondervindt, worden, bij de regeling van het belastingstelsel, bij de wijzigingen, welke het ondergaat, geenszins genoegzaam in het oog gehouden. Aan de fabrieken, welker oprigting en uitbreiding oorspronkelijk door hooge regten zijn bevorderd, wordt thans elke bescherming nagenoeg geheel ontnomen. De overgang is veel te plotseling en te sterk. Vooral springt de onbillijkheid daarvan in het oog, wanneer men let op de handelstarieven van al de ons omringende Staten. Overal zijn daar de invoerregten oneindig hooger dan hier. Onze fabrikanten moeten lijdelijk toezien, dat de markt hier te lande overstroomd wordt met vreemde producten, en zijn builen magte om in den vreemde mede te dingen; niet omdat hunne fabricaten minder deugdzaam of duurder zijn, maar omdat de hooge tarieven van andere landen den invoer beletten of ten sterkste belemmeren. De vreemde fabrikanten, ten liunnent beschermd, kunnen hunne
— 15 — producten binnen de grenzen van liuii land üooveel hoo"-er dan den natuurlijken prijs verkoopen, dat zij op de vrije markten buiten hun land beneden dien prijs kunnen blijven. De concurrentie wordt daardoor des te moeijelijker. En liet nieuvre en groote bezwaar, dat het ontwerp voor onze nijverheid oplevert, treft haar juist op het oogenblik, waarop het Belgische handelsverdrag is opgezegd, door hetwelk dan toch in enkele opzigten aan hare regtmatige bezwaren te gemoet werd gekomen. Zij verlangden geene bescherming, indien maar in den vreemde meer billijke beginselen bestonden; indien men, zooveel doenlijk, wederkeerigheid van behandeling tot voorwaarde stelde, onder welke de vreemde producten ook ten onzent zouden worden toegelaten. Vermits nu de opzegging van het Belgische tractaat het weinige, wat nog te dien aanzien was verrigt, te niet doet, en het nieuwe verdrag met België niets ten behoeve van onze nijverheid bedingt, is het voorstel der Begering in hun oog overbodig, schadelijk veeleer, Mogt dat nieuwe verdrag, gelijk zij hoopten, niet tot stand komen, dan zou dit voorstel ook veilig achterwege kunnen blijven. //De uitbreiding van het beginsel der heffing naar de waarde der goederen, vermeerderde het gewigt dezer bedenkingen en deed de bescherming, welke de wet nog scheen te verleenen, tot een niet noemenswaard bedrag inkrimpen. De wijze van heffing der invoerregten naar dien maatstaf, geeft geen waarborg hoegenaamd, dat de schatkist zal verkrijgen wat haar toekomt. Dit heet verzekerd te worden door het stelsel van benadering; doch het is al te zeer
— 16 — bekend, hoe uiterst gebrekkig dit stelsel werkt. Behalve dat het tot een aantal misbruiken en laakbare handelingen aanleiding geeft, zijn de kosten en kwade kansen eener benadering voor de ambtenaren zoo groot, dat weinig gemoedelijke aangevers, zonder iets te wagen, misschien ee« derde, ja volgeus sommigen de helft der wezenlijke waarde kunnen verzwijgen. Waar vele benaderingen geschieden, daar treden de ambtenaren, om de benaderde goederen te kunnen verkoopen, als mededingers van de detail-handelaren op, tot groote schade van dezen. Deze leden verlangden daarom, dat men dit stelsel van hefRng zooveel doenlijk mogt verlaten, en de regten in den regel naar de hoeveelheid of het gewigt der goederen heften."
Waarom moet nu de nijverheid op die wijze worden mishandeld en tot den dood der tering gedoemd.? Welke gewigtige voordeelen zullen voor het land tegen dit offer op het altaar der vrijheid overstaan? Zal b. V. de handel daarmede gebaat worden? Aannemende voor een oogenblik, dat dit het geval zou kunnen zijn, en dat werkelijk handel en nijverheid zulke geheel tegenstrijdige belangen hebben: — welke moet dan de rol der Eegering zijn? — Immers geene andere, dan die van lijdelijk toeschouwer. Het stelsel van bescherming i s , en zeer teregt, sedert lang afgezworen. Ieder moet zorgen voor zijne eigen zaken en belangen. Alles blijft overgelaten aan de vrije concurrentie. De Eegeriiig mag geeue partij kiezen; zij mag zoomin den één als den ander
-
17 —
beschormei]; zij raag dit docii zoo weinig door lioogo als door lage regten. Als niemand regt op «röeiVnieeft, iedereen heeft regt op de vrijheid om te kunnen weihen. Niemand mag daarin worden verhinderd; niemand mag in zijn bedrijf worden bevoordeeld ten koste van den dood der tering van een ander. Aan niemand mag het werlc worden verboden, of, wat hetzelfde is, onmogelijk gemaakt. Maar het is bovendien de vraag, of al die steeds toenemende voorregten, aan vreemdelingen verleend, zonder eenig équivalent voor den Nederlandschen handel, wel zijne wezenlijke belangen op den duur zullen bevorderen ? Het tegendeel is waar. Yeel, zoo niet alles, van hetgeen vroeger over de nijverheid gezegd is, vindt ook zijne toepassing op den handel. Intusschen behoeft men zich met deze abstracte vragen niet bezig te houden. Men heeft slechts te vragen, wat dit tractaat doet voor den Nederlandschen handel? Het antwoord is bevredigend of niet bevredigend, al naar mate van het standpunt, waarvan men uitgaat. Aan de diplomatie, of aan wie anders aanspraak maakt op de eer van het vaderschap van het Belgische tractaat, kan de lof niet worden onthouden van consequentie. Integendeel, het tractaat is conséquent tot in zijne dwalingen. Men had alleen een beginsel voor oogen; om dit te doen zegepralen, is niets ontzien ; daaraan moest zoowel handel en scheepvaart als nijverheid worden opgeofferd. Bepalen Avij ons alleen tot art. 17, waarin hei volgcndL gelezen wordt:
— 18 — //Les produits des colonies neerlandaises aux Indes oecidentales, exportés de ces colonies vers la Belgique, ne seront pas autremenl taxes a la sortie de ces colonies, que s'ils étaient expédiés vers les Pays-Bas; et il en sera de même quant au produii des colonies neerlandaises aux ludes orientales, aussitot que la legislation générale aura été modifiée dans ce sens. — Les Belges, les navire's et les produits belges jouiront d'ailleurs dans les colonies neerlandaises de toixtes les faveurs qui seront accordées aux sujets, aux navires et aux produits de tout autre Etat europeen Ie plus favorisé." Dus volkomen vrije handel en vrije scheepvaart in onze koloniën, voor België. Belgen en Belgische schepen gelijkgesteld met Nederlanders en TsFederlandsche schepen. België zal de hulp noch van onzen handel noch van onze schepen meer behoeven, om zich onze koloniale producten aan te schaflen. En niet alleen België. Maar van het oogenblik, dat dit tractaat zal in Averking komen, zal Engeland, Erankrijk, geheel Europa, de geheele wereld gelijke regten hebben. De inlioud der handels-tractalen met de andere mogendheden laat daaromtrent geenerlei twijfel over. Of daarom b. v. Engeland jegens Nederland even vrijgevig zal te Averk gaan in zijne koloniën, dit laat zich minder verwachten. Maar Mclke zullen dan de vruchten zijn, die onze koloniën, waarvoor wij ons zoo groote opofieringen getroost hebben, voor ons /uilen afwerpen? Li strijd met het beginsel, dat diiitr de voordeden moeten zijn, waar de nadeelen zijn, zullen M'ij voortaan, ten behoeve en ten voordeele van den
— lü — vreemdeling, de kosten mogen dragen van bestuur en verdediging onzer overzeesclie bezittingen. Men ziet liet, als de nijverheid den dood moet sterven der tering, voor den handel is de dood bewaard der beroerte. De ziekte alleen is verschillend. Het gevolg voor beiden hetzelfde: dood, ondergang en verderf. A^at zullen onze groote Hollandsche koopsteden , die zoo ijveren voor de vrijheid van handel, wel denkeu van dit noodzakelijk gevolg van de leer, die zij gepredikt hebben? Zal de Amsterdamsche en Eotterdamschegroothandel, zullen onze reederijen met dezen zeker bij uitstek vrijgevigen maatregel, dien zij denkelijk niet voorzien hadden, wel bij uitstek ingenonic]! zijn? Het valt te betwijfelen; en het is zeer te vreezen, dat zij eindelijk zich zullen bekeeren van hunne dwaling, en met onze nijverheid uitroepen: Al vrijheid genoeg, Mijne Heeren van de Eegering, gij die zoo onbekrompen en zoo kwistig de vrijheid uitdeelt aan vreemdelingen, bezorgt ten minste ook aan uwe JNTederlandsche landgenooteu een weinigje van uwe vrijheid. En tegen al die groote, zekere , regtstreeksche nadeel en voor onzen handel, scheepvaart en nijverheid, weet men ons niets anders aan te bieden dan eene kleine verminderingvan de invoerregten op onzen visch in België. Het heeft waarlijk veel van spotternij. Al was dit voordeel voor één enkelen tak van handel ]iog zoo groot, als het inderdaad onb^3duidend is, zou dit kunnen opwegen tegen de geduchte slagen, Maarmede het iractaat ons bedreigt?
— 20 — Maar nog eens, het is een voorregt, dat men wel zeer lioog doet klinken, maar dat in Avaarlieid zeer weinig te heteekenen heeft. Zie liier wat het voorloopig verslag er over zegt: // De verlaging is van niet veel beteekenis, en nu de spoorweg-verbinding met Duitsehland bestaat, voor ons van minder waarde dan vroeger het geval zou geweest zijn; — bij dit tractaat had, althans voor den verschen zeevisch, de gehecle vrijstelling van versclien zeevisch, die ooh hier Ie lande bestaat, verkregen moeten worden.//
De oogen beginnen gelukkig langzamerhand geopend te M'orden. Niet alleen beginnen vele verdedigers vaii al die vrijheid zonder grenzen van lieverlede behoedzamer te worden met hunne aanbevelingen en magtspreuken; maar men gevoelt het reeds, dat althans onder het voorwendsel der handelsbelangen, die er niet minder onder lijden dan die (Ier nijverheid, al die reyolutionnaire maatregelen niet langer te verdedigen zijn. Maar men heeft er wat anders op uitgevonden: het zijn niet de belangen van den handel, die wij in bescherming nemen, maar die der verbruihers. Zeker, hoe minder belasting de verbruikers betalen, hoe liever zij het hebben. Maar er is nog iets, wat hun nog veel aangenamer zijn zal, namelijk: in het geheel geene b(-lasting. Zoo ver echter gaat men nog niet; maar zoover zal men focli moeien g'ian, als men zijne leer wil getrouw
— 21 — blijven. Want eerst dan zal er volkomen vrijheid van handel zijn; eerst dan zal er waarlijk echt vaderlijk gezorgd zijn voor de belangen der verhmihers. Men ziet nn toch wel, dat de leer der valsche vrijheid brengt tot het belagchelijke. ledere redelijke, ware vrijheid heeft hare grenzen; anders ontaardt zij in losbandigheid. Est modus in rebus. En zoolang er grenzen zijn moeten, mag men toch wel vragen, waar die moeten gesteld worden? En bij de beantwoording dier vraag moeten alle belangen in aanmerking komen, zoowel die der prodticenten als die der consumenten, al ware het alleen omdat men ^&'producenten niet kan laten sterven, hetzij dan aan tering of aan beroerte, zonder de constmenten grovelijk te benadeclen. En wie zijn bovendien de «;e;'5n«l-er5.? Het geheele volk, al de ingezetenen van den Staat, daaronder begrepen de arbeidende stand; de één verbruikt dit, de ander dat; maar ieder verbruikt iets. Welnu, als gij nu den handel en de nijverheid doodt; als gij de bronnen van bestaan en welvaart voor het volk, van armen en rijken stopt, alles ter liefde eener gedroomde vrijheid, zoo niet van den vreemdeling; als de werkman geen werk meer krijgen kan, maar daarentegen het genoegen heeft, dat de aanzienlijken in den lande zich het Belgische linnen of de "Pransche zijde eenige stuivers goedkooper kunnen aanschaffen; als onze koopmanskantoren gesloten, onze schepen gesloopt, en onze fabrieken afgegebroken kunnen worden, omdat er noch handel, noch scheepvaart, noch werk meer is : — wat hebt gij dan gedaan Voor de verindkers ?
— 22 —
Niets, anderen mogen sterven aan tering of beroerte; zij zullen van honger of gebrek omkomen. Dat alles zal gebeuren, als de Staten-Generaal de Eegering niet weten te stuiten in hare liberaliteitswoede, door de verwerping van tractaat en tarief, als gemeenschappelijke voortbrengselen van één en hetzelfde dwaalbegrip. Van de afgevaardigden uit de handels- en nijverheids-districten mag dit vooral verwacht worden. TILBURG ,
Februarij 1858.
?i
C3N/^
Qy^
C3N/^,^0
SI
OA-,