Handboek Simrad AP28 Autopilot Nederlands
www.simrad-yachting.com
Sw.1.2
A brand by Navico - Leader in Marine Electronics
A P 2 8
Handboek Simrad AP28 Autopilot Nederlands
Sw.1.2
Document nr.:
20223053
Herziene uitgave:
B
Datum:
April 2008
De originele taal van dit document is Engels. In geval van enige discrepantie tussen vertaalde versies en de Engelse versie van dit document zal het Engelse document gelden als het officiële document.
Naar ons beste weten was de inhoud van deze publicatie correct ten tijde van ter perse gaan. Wij verbeteren onze producten bij voortduring en behouden ons derhalve het recht voor om producten en de documentatie te allen tijde te wijzigen. Updates van handboeken zijn beschikbaar op onze website www.simrad-yachting.com en kunnen gratis worden gedownload. © Copyright 2008 van Navico Holding AS.
Informatie over dit handboek Rev. A
27.02.08
Eerste uitgave
Rev. B
21.04.08
Bijgewerkt tot autopilot software 1.2
Dit handboek is bedoeld als referentie en handleiding voor bediening en onderhoud van de Simrad AP28 autopilot. Een autopilot is een complex besturing systeem en daarom wordt aangeraden om dit handboek met aandacht te bestuderen opdat u een grondig inzicht verkrijgt in de bediening, de systeem componenten en hun relatie tot een compleet AP28 autopilot systeem. De namen van menu commando´s worden in dit handboek vet gepresenteerd (b.v. Hoofd menu, Setup commando, Linker toets).
Belangrijke tekst die speciale aandacht van de lezer vraagt wordt als volgt benadrukt:
Wordt gebruikt om de aandacht van de lezer te vestigen op een opmerking of informatie van enig belang.
Wordt gebruikt als het noodzakelijk is om personeel te attenderen op een mogelijk risico van schade aan apparatuur of als er gevaar voor de gebruikers kan ontstaan indien geen zorg wordt betracht.
2 | AP28 Handboek
Inhoudsopgave 1 Bediening.................................................... 5 1.1 Overzicht ................................................5 1.2 AAN/UIT .................................................8 1.3 Achtergrondverlichting ..............................9 1.4 Standby mode ....................................... 10 1.5 Automatische besturing .......................... 12 1.6 NoDrift mode......................................... 31 1.7 Navigeren met de AP28........................... 32 1.8 Windvaan besturing (zeiljachten) ............. 37 1.9 Wind besturing en navigatie (zeiljacht)...... 41 1.10 Data pagina´s...................................... 44 1.11 Meervoudig station systeem................... 45 2 Hoofd menu .............................................. 47 2.1 Data pagina´s setup............................... 48 2.2 Setup menu .......................................... 50 2.3 Remote lock (blokkeer functie)................. 63 3 Setup tijdens installatie ............................ 65 3.1 Eerste keer inschakelen .......................... 65 3.2 Installatie Menu ..................................... 66 3.3 Service Informatie.................................. 98 4 Alarm systeem ........................................ 101 4.1 Alarm indicatie..................................... 101 4.2 Een alarm bevestigen ........................... 102
AP28 Handboek | 3
4.3 Actieve alarmen bekijken ...................... 102 4.4 Alarm codes ........................................ 102 5 Troubleshooting...................................... 105 5.1 SimNet status...................................... 105 5.2 Systeem data ...................................... 105 5.3 Resets ................................................ 106 5.4 Alarmen.............................................. 107 6 Onderhoud.............................................. 111 6.1 Algemeen ........................................... 111 6.2 Bedieningsunit ..................................... 111 6.3 Autopilot computer............................... 111 6.4 Roer feedback ..................................... 111 6.5 Kompas .............................................. 112 6.6 Aandrijfunit ......................................... 112 6.7 Omwisselen software programma ........... 112 7 Optionele apparatuur.............................. 113 7.1 R3000X Afstandsbediening (NFU) ........... 113 7.2 S35 Besturing handel (NFU) .................. 114 7.3 JS10 Joystick (NFU).............................. 114 7.4 AP28 met MSD50 Hekaandrijving ........... 114 8 Verklarende woordenlijst........................ 117
4 | AP28 Handboek
1 Bediening Een autopilot is een zeer nuttige hulp bij navigatie maar vervangt onder GEEN ENKELE omstandigheid de taak van de navigator. Gebruik geen automatische besturing indien: •
Wordt gevaren in gebieden met hoge verkeersdichtheid of in smalle vaarwateren.
•
Het zicht slecht is of tijdens ruwe zeegang
•
In het gebied een verbod op het gebruik van autopilots van kracht is
Indien de autopilot wordt gebruikt: •
Laat de stuurstand dan niet onbeheerd achter
•
Plaats dan geen enkel magnetisch materiaal of apparaat nabij de koers sensor die in het autopilot systeem wordt gebruikt
•
Controleer met regelmatige intervallen de koers en positie van het vaartuig
•
Schakel altijd naar de Standby mode en verminder tijdig de snelheid om gevaarlijke situaties te vermijden.
1.1 Overzicht
Figuur 1-1 AP28 Front Paneel Bediening | 5
Toets PWR
STBY
AUTO
NODRIFT
Omschrijving Stroom AAN-UIT / Verlichting toets Standby toets Standby mode inschakelen Auto toets Auto mode inschakelen NoDrift toets NoDrift mode inschakelen Nav toets
NAV
WIND
TURN
Nav mode inschakelen Wind toets Wind mode inschakelen Bocht toets Openen bocht submenu Overstag of gijpen in de Wind mode
MENU
Menu/Enter toets Toegang Hoofd menu Voer waarde in, Bevestig, OK Actie conform het aanraaktoets symbool Links toets Vorige, Links, Cancel, Exit Langdurig indrukken: Terug naar Hoofd pagina (bedien niveau 1) Actie conform het aanraaktoets symbool Rechts toets Volgende, Rechts Actie conform het aanraaktoets symbool Omhoog toets Omhoog in menu of lijst box, Verhogen Actie conform het aanraaktoets symbool Omlaag toets Omlaag in menu of lijst box, Verlagen Actie conform het aanraaktoets symbool
6 | Bediening
Bakboord toets Stel opgedragen koers of windhoek met 1 of 10 graden bij Power steering naar bakboord inschakelen Actie conform het aanraaktoets symbool Stuurboord toets Stel opgedragen koers of windhoek met 1 of 1o graden bij Power steering naar stuurboord inschakelen Actie conform het aanraaktoets symbool
Aanraaktoetsen
Als de basis functie van de toetsen wordt veranderd dan worden aanraaktoetsen pal boven de toetsen zichtbaar om de alternatieve functie aan te duiden.
De volgende aanraaktoets symbolen worden gebruikt: Symbool
Actie
Symbool
Actie
Symbool
Actie
Ok
Omhoog Verhoog
Dag verlichting
Cancel
Omlaag Verlaag
Ondiep naar SB
Terug
Verhoog
Ondiep naar BB
Volgend
Verlaag
Installatie
Reset trip log
Nacht
Huidige info
Symbolen Niet actieve unit, data pagina uitgeschakeld Alarm herinnering Geblokkeerd
Bediening | 7
Operationele modes Het AP28 systeem biedt de volgende primaire besturing modes: STBY (power steering), AUTO, NoDrift, NAV, WIND en WINDNAV. Elke mode behalve WINDNAV bezit een aparte toets. De WINDNAV mode kan alleen vanuit de WIND mode worden geopend. Elke mode biedt u een multifunctioneel mode display. Door de gebruiker te bepalen instellingen bevinden zich in het AP28 Hoofd menu (pagina 47).
Alarmen Alarmen worden in gewone tekst gepresenteerd om u te waarschuwen voor systeem en externe data storing condities. De alarmen zijn zowel hoorbaar als zichtbaar. De lijst met alarmen staat op pagina 107.
Overdragen van bedieningscontrole In een multistation systeem kan de controle eenvoudig van de ene naar de andere unit worden overgedragen door intoetsen van de actieve mode toets. AP28 units die niet actief zijn tonen het
icoon.
Geavanceerde bediening Zie voor informatie het Setup item in het Hoofd menu, pagina 50.
1.2 AAN/UIT Zie voor eerste keer inschakelen pagina 65. Enkelvoudig indrukken van de PWR toets schakelt het autopilot systeem in waarna presentatie volgt van de opstart pagina´s.
8 | Bediening
•
Product naam
•
Serie nummer
•
Software versie
•
Release datum
Deze software versie en release datum zijn slechts voorbeelden. Na ongeveer 5 seconden is het systeem in bedrijf en de unit die werd ingeschakeld toont het Standby mode display. Andere units in een multistation systeem zullen tonen. Controle over de bediening wordt overgedragen naar elke afzonderlijke unit door indrukken van de betrokken STBY toets. Langdurig indrukken van de PWR toets activeert de uitschakel dialoog box. De autopilot gaat nu eerst naar de STBY mode en wordt na 3 seconden uitgeschakeld. In geval van nood kan bij een multistation systeem het systeem worden uitgeschakeld door bij een willekeurige unit de PWR toets in te drukken. Bedenk dat de autopilot zelfs na uitschakelen nog enig vermogen uit de accu´s betrekt tenzij u de stroomonderbreker uitschakelt.
1.3 Achtergrondverlichting De display achtergrondverlichting kan op elk moment worden gewijzigd. PWR
1
Druk op de PWR toets
- De overlay window met verlichting niveau wordt boven op het huidige display geplaatst
2
Druk op een van de toetsen zoals onderstaand aangegeven om de display achtergrondverlichting te wijzigen: Bediening | 9
PWR
a
De PWR toets om het verlichting niveau met een stap te verhogen
b
De Omhoog/Omlaag aanraaktoetsen om het verlichting niveau een stap te verhogen of te verlagen
c
De Dag/Nacht aanraaktoetsen om te schakelen tussen dag en nacht profielen
Als binnen 3 seconden geen invoer plaats vindt dan wordt de Verlichting overlay window gesloten. Zie voor contrast en dag/nacht settings pagina 57.
1.4 Standby mode STBY mode is de mode die wordt gebruikt als besturing van het schip via de stuurstand plaats vindt. Display informatie: •
Standby mode
•
Huidige koers 345°M
•
Kompas bron: RC42
•
Roerhoek 01° naar stuurboord
Zie pagina 76 voor VRF informatie.
Power steering (NFU) Druk in de Standby mode op een van de SB of BB toetsen. Het Non-Follow-Up (NFU) display wordt nu gepresenteerd en het roer beweegt zolang als de toets ingedrukt wordt gehouden.
Activeert BB roer commando
10 | Bediening
Activeert SB roer commando
Als een NFU stuurhandel of afstandsbediening word (inactief) bediend dan zullen andere bedieningsunits tonen. Zie sectie 7 voor gebruik van de NFU stuurhandels of afstandsbedieningen
Follow-Up besturing (FU) Niet toepasbaar bij Virtuele roerstand configuratie (page 76). In de Follow-Up besturing mode kan de koersknop worden gebruikt voor het geven roer opdrachten. De opgedragen roerhoek wordt op het display getoond en het roer zal naar de opgedragen hoek draaien en dan stoppen.
Toets beide toetsen gelijktijdig om Follow-up te activeren
Gebruik de koersknop voor een roerhoek opdrach
U kunt het stuurwiel niet handmatig bedienen zolang de Follow-Up mode is ingeschakeld.
STBY
Toets STBY voor terugkeer naar handmatige besturing in de Standby mode.
Alternatieve displays in de Standby mode Knipperend roerhoek staafdiagram Als uw autopilot een Simrad MSD50 hekaandrijving aanstuurt dan zal het roerhoek display na inschakelen tussen 10 graden bakboord en stuurboord knipperen als teken dat het roer nulpunt ingesteld moet worden. Zie pagina 115 voor instellen van het nulpunt. Bediening | 11
Geen roerhoek staafdiagram Als de autopilot gebruik maakt van Virtuele Roerhoek Feedback (VRF) dan wordt in het staafdiagram geen roerhoek getoond in de Standby mode.
Geen mode indicatie
Als de autopilot is ingesteld op Elektronische Vaar Controle (EVC) dan kunt u vanaf de stuurstand handmatig sturen, ongeacht de autopilot mode. De autopilot gaat dan naar de Standby mode. De "S" in het display wordt door een streepje vervangen om aan te geven dat de besturing via de stuurstand verloopt. Zie pagina 117.
1.5 Automatische besturing AUTO (Kompas) mode Als de AUTO toets wordt ingedrukt dan selecteert de AP28 automatisch de huidige vaarkoers als ingestelde koers en wordt de roerhoek gehandhaafd. Dit zorgt voor een vloeiende overgang bij mode wijziging.
12 | Bediening
•
Automatische besturing mode
•
Ingestelde koers: 340 graden
•
Kompas aflezing: 339°M
•
Koersbron: RC42
•
Roerhoek: 02° naar stuurboord
•
Snelheid: 6.8 knopen (van log)
•
Besturing parameter: LO-A (Laag automatisch)
De AP28 zal het schip op de ingestelde koers houden totdat een nieuwe mode wordt geselecteerd of met de koersknop of de BB of SB toetsen een nieuwe koers wordt ingesteld. Een omwenteling van de koersknop resulteert in 45° koersverandering.
Verlaag
Verhoog
Drukknop 1° (of 10°) koers wijziging
Koers wijziging Linksom: Verlaag Rechtsom: Verhoog
Bij motorjachten kunt u de toetsen in het Setup menu instellen op 10° koerswijziging per toetsaanslag (zie pagina 63) 1
Het schip zal na instellen van een nieuwe koers automatisch naar de nieuwe koers draaien en de nieuwe koers handhaven.
Koers overnemen In de AUTO of NoDrift mode (pagina 31) stelt koers overnemen u in staat tot automatische onderbreking van de bocht waarin u zich bevindt door kortstondig indrukken van de AUTO toets of de NoDrift toets. De autopilot zal de bocht onderbreken en vervolgen met de kompaskoers zoals aangegeven op exact het moment van indrukken van de AUTO toets of de NoDrift toets. Dit is een nuttige voorziening als u niet zeker weet hoever u moet draaien om een inham of haven aan te sturen.
STBY
•
Automatische besturing mode
•
Nieuwe “overgenomen” koers: 305°
•
Kompas aanwijzing: 311° M (magnetisch) of T (True -waar)
Ga weer over tot handmatige besturing door indrukken van de STBY toets. Bediening | 13
Controle van de besturing prestatie Bij functioneren in een automatische mode gebruikt de AP28 twee verschillende sets besturing parameters (HI/LO). Deze parameters regelen de respons van het schip bij uiteenlopende snelheden of windrichtingen. De twee parameters kunnen automatisch of handmatig worden geselecteerd en elke set kan handmatig worden bijgesteld (respons bijstellen). De snelheid waarbij de autopilot automatisch van LO naar HI parameters (of omgekeerd) verandert wordt bepaald door de Overgang HI-LO zoals ingesteld in het Installatie/Ingebruikneming/Vaarproef menu, pagina 85. Zie diagram op volgende pagina. Zonder snelheid invoer kiest de autopilot automatisch de LO besturing parameters indien vanaf STBY een automatische mode wordt ingeschakeld. Dit is een veiligheidsvoorziening om oversturen te voorkomen. Snelheid
26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
LO
HI
se pon res
am par
rs ete
rs ete am par e s pon res
Transitie naar LO parameters bij toenemende snelheid: 10 knopen Transitie snelheid ingesteld op 9 knopen Transitie ingesteld op HI parameters bij afnemende snelheid: 8 knopen
Display legende HI-A Hoge respons parameters automatisch ingesteld LO-A Lage respons parameters automatisch ingesteld HI-M Hoge respons parameters handmatig ingesteld LO-M Lage respons parameter handmatig ingesteld
14 | Bediening
Motorjachten Bij motorjachten wordt de automatische selectie van HI of LO uitsluitend door de snelheid van het schip bepaald zoals in bovenstaand diagram word getoond. Zeiljachten Bij varen in de WIND mode wordt de parameter bepaald door zowel de snelheid van het schip als de richting van de wind, zoals onderstaand afgebeeld.
Mocht u teveel snelheid verliezen, b.v. tijdens overstag gaan, dan wijzigen de parameters naar HI om voldoende roer respons te verkrijgen. Bij het instellen van de transitie snelheid bij zeiljachten moet hiermee rekening worden gehouden. Zie ook Wind reactie op pagina 16.
Respons aanpassen De Autotune functie in the AP28 is dusdanig geraffineerd dat de meerderheid van schepen geen verdere aanpassing van besturing parameters behoeft. Bij sommige schepen of bij bepaalde zeegang condities kan echter een fijnafstelling van de besturing parameters de prestatie van de autopilot verbeteren. De Respons regeling stelt u in staat om deze fijnafstelling uit te voeren voor elk van de twee parameter sets (HI/LO). De respons kan op negen niveaus worden ingesteld. Niveau 4 is standaard met parameter waarden zoals ingesteld door de Autotune functie. Als geen Autotune is uitgevoerd (wordt niet aanbevolen) dan zijn de niveau 4 waarden de af fabriek standaard waarden. Een laag respons niveau verlaagt de roer activiteit en biedt een meer “losse” besturing.
Bediening | 15
Een hoog respons niveau verhoogt de roer activiteit en biedt een meer “strakke” besturing. Een te hoog respons niveau resulteert in het volgen van een slingerende koers. Indien u de REACTIE pagina opent dan is de geaccentueerde Reactie parameter de actieve parameter.
MENU
Aanpassen van de HI en LO waarden is zelfs mogelijk als het schip zich niet in het water bevindt. Bereik
Wijziging per stap
Standaard
1-9
1
4
Wind reactie (zeiljachten) Controleer of het verschil tussen de Te Sturen Koers (CTS) en de actuele koers een acceptabel minimum vertoont. Als het verschil tussen de ingestelde windhoek en de actuele windhoek te groot is verhoog dan de Wind reactie om het verschil te reduceren. Als de actuele windhoek rondom de ingestelde windhoek fluctueert of als de roer activiteit te hoog is dan dient de “Wind reactie” verlaagd te worden.
16 | Bediening
MENU
Bereik
Wijziging per stap
Standaard
1-9
1
4
Selectie van HI/LO parameters
MENU
Het “Handmatig selecteer” item heeft drie alternatieven: Auto – HI – LO. •
Auto wordt automatisch ingesteld door snelheid invoer
•
HI of LO dient bij ontbreken van snelheid invoer handmatig te worden ingesteld.
Bediening | 17
De regel onder het opschrift in het display toont de ingestelde actieve parameters en hoe deze zijn geselecteerd.
Patroon besturing (motorjachten) De autopilot biedt in de AUTO mode een aantal verschillende patroon besturing voorzieningen. Tussen de selectie van een bochtpatroon en de uitvoering treedt een vertraging van een minuut op. Tijdens de vertraging handhaaft de autopilot de ingestelde koers. Tijdens bochtpatroon besturing kunt u op elk moment de variabelen wijzigen door drukken op de
toets.
Druk op de AUTO toets om een bochtpatroon te verlaten. U-Bocht Bij de U-Bocht wijzigt de huidig ingestelde koers naar 180 graden in de tegengestelde richting. Deze voorziening is uiterst nuttig in een man overboord situatie en steeds wanneer u op een tegengestelde koers wilt terugvaren.
TURN
of aanraaktoets voor selectie van de Druk op de U-Bocht richting en begin de bocht.
Schip maakt stuurboord U-bocht
18 | Bediening
C-Bocht De autopilot biedt in de AUTO mode een continue bocht voorziening bij het omcirkelen vissen of het zoeken van een bepaald object op de zeebodem. Bij een C-bocht draait het schip in een cirkel met constante draaisnelheid. De gebruiker bepaalt of de C-Bocht naar links of rechts gemaakt moet worden. Activeren van de C-Bocht mode:
TURN
of aanraaktoets voor selectie van de Druk op de C-Bocht richting en begin de bocht. De ROT (rate of turn – draaisnelheid) kan worden ingesteld voordat de bocht wordt geïnitieerd maar ook tijdens de bocht. Verhoging van de draaisnelheid resulteert in een kleinere cirkel en vice versa.
Bediening | 19
MENU
Draai parameter
Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Eenh.
Draai snelheid
10 - 600
5
90
°/min
Spiraalbocht Ook de spiraal bocht voorziening kan worden gebruikt bij omcirkelen tijdens vissen het zoeken van een bepaald object op de zeebodem. Een spiraalbocht laat het schip in een spiraal draaien met een afnemende of toenemende radius. Activeren van de spiraal bocht mode:
20 | Bediening
TURN
De “initiële” radius kan voor aanvang van de bocht worden ingesteld. of aanraaktoets voor selectie van de Druk op de spiraal bocht richting en begin de bocht. Tijdens de bocht kan de “wijziging van radius” worden ingesteld evenals het aantal voeten of meters dat de radius moet wijzigen na elke voltooide cirkel. Tijdens de bocht kan de “wijziging van radius” worden bijgesteld. Als de “wijziging van radius” op nul wordt ingesteld dan draait het schip in een cirkel.
MENU
Bediening | 21
Negatieve waarden geven een afnemende radius aan en positieve waarden een toenemende radius.
Toenemende radius Bocht parameter Initiële radius Wijziging van radius per bocht
Afnemende radius
Bereik
Wijziging per step
Standaard
33 ft - 3281 ft
10
656 ft
10 m - 1000 m
10
200 m
-164 ft - +164 ft
5
66 ft
-50 m - +50 m
2
20 m
De eenheid voor radius is identiek met de eenheid die voor diepte is ingesteld (voeten of meters). Zigzagbochten Activeren van de zigzagbocht mode:
TURN
De koers verandering kan worden ingesteld voordat de bocht wordt geïnitieerd (2-70°).
22 | Bediening
Druk op de of aanraaktoets voor selectie van de richting van de eerste bocht en begin de bocht. Tijdens varen in een zigzag patroon kunt u de koersverandering, etappe afstand en hoofdkoers wijzigen. Een pijl geeft de volgende koersverandering aan.
MENU
Koers verandering 20° Hoofd koers
Koers verandering 40°
Etappe afstand
Bocht parameter
Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Koers verandering
4° - 140°
4
28°
82 ft - 9843 ft
50
1641 ft
25 m - 3000 m
25
500 m
Etappe afstand
De etappe afstand eenheid is identiek met de voor diepte is ingestelde eenheid (voeten of meters).
Bediening | 23
Vierkantbocht De vierkantbocht voorziening in de AUTO mode kan ook als rechthoek of elk ander patroon worden uitgevoerd mits elke volgende bocht 90° is. Activeren van de vierkantbocht mode:
TURN
Etappe afstand
Druk op de of aanraaktoets voor selectie van de richting van de eerste bocht en begin de bocht.
U kunt de hoofdkoers op elk moment veranderen. Ook kunt u op elk moment de etappe afstand wijzigen tot het moment waarop het schip een nieuwe 90° bocht maakt.
24 | Bediening
MENU
Bocht parameter Etappe afstand
Bereik
Wijzigen per stap
Standaard
82 ft - 9843 ft
50
1641 ft
25 m – 3000 m
25
500 m
De etappe afstand eenheid is identiek met de voor diepte is ingestelde eenheid (voeten of meters).
Bediening | 25
Lazy S-bocht (≈ slalom bochtpatronen) Activeren van de Lazy S-bocht mode:
TURN
De koers verandering kan worden ingesteld voordat de bocht wordt geïnitieerd (2-80°). Druk op de of aanraaktoets voor selectie van de richting van de eerste koerswijziging en start. Tijdens een Lazy S patroon kunt u de grootte van de koersverandering, de bochtstraal en de (gemiddelde) hoofdkoers wijzigen. Een pijl geeft de richting van de bocht aan.
26 | Bediening
Stel de koers verandering en bochtstraal als volgt in:
MENU
Koers verandering Koers verandering
Hoofd koers Grote radius
Hoofd koers Kleine radius
Bocht parameter Koers verandering Radius
Bereik
Wijziging per stap
Standaard
4° - 160°
4
28°
16 ft - 1641 ft
10
656 ft
5 m – 500 m
5
200 m
De eenheid voor radius is identiek met de eenheid die voor diepte is ingesteld (voeten of meters).
Bediening | 27
DCTTM (Depth Contour Tracking- Dieptelijn volgen) Via invoer van dieptemeter data kan de autopilot worden ingesteld op het volgen van een ingestelde diepte. Dit is nuttig bij het volgen van dieptelijnen. Stel zeker dat u uw systeem beschikt over diepte data.
Effen zeebodem
Helling
Rotsachtige wateren
Smal kanaal
Rug
Gebruik deze voorziening niet tenzij de zeebodem geschikt is. Dus niet in rotsachtige wateren waar de diepte binnen een klein gebied sterk varieert.
TURN
28 | Bediening
Het display toont de actuele diepte aflezing. Stuur het schip naar de diepte die u wilt volgen en in de richting van de dieptelijn (hoofdkoers). Activeer met de of aanraaktoets de dieptelijn volgen besturing zodra de gewenste diepte in het display verschijnt. Gebruik de toets bij ondiepte aan bakboord en de toets bij ondiepte aan stuurboord. Hoofdkoers Deze koers dient identiek te zijn met de (gemiddelde) richting van de te volgen dieptelijn. Als de dieptelijn sterk van richting verandert dan dient u de ingestelde koers handmatig naar de nieuwe richting bij te stellen. Dit resulteert in een snellere respons van de autopilot. Als de koers niet wordt bijgesteld dan zal de autopilot langer bezig zijn met het terugsturen van het schip naar de referentie diepte. Het scherm biedt de volgende instellingen: Diepte gain (diepte versterking) De autopilot volgt de diepte door het berekenen van de x-track error (fout dwars op de track) als het schip van de referentie diepte afwijkt. Met deze fout wordt de ingestelde koers automatisch bijgesteld om het schip weer op de juiste track te brengen. Gebruik de gain optie voor het verkrijgen van een sterke of rustige respons op de variatie van diepte.
MENU
Bediening | 29
CCA (Contour Cross Angle ≈ Slalommen Langs Dieptelijn) Met deze parameter kunt u het schip langs uw referentie diepte laten “slalommen”. Als de CCA op nul wordt ingesteld dan volgt geen slalom. De CCA is een hoek die wordt opgeteld bij of afgetrokken van de ingestelde koers. Bij elke kruising van het schip met de referentie diepte verandert het teken (+/-) van de CCA en wordt het schip naar een koers gestuurd waarbij de referentie diepte op een tegengestelde richting wordt gekruist. Hoe groter de CCA, des te groter de bocht. CCA ingesteld op 15°. Referentie diepte wordt via bakboord benadert Referentie diepte
CCA ingesteld op 15°. Referentie diepte wordt via stuurboord benadert Bocht parameter
Bereik
Verandering per stap
Standaard
Hoofdkoers
0° - 359°
1
–
Diepte gain
5 - 95
5
5
Kruishoek dieptelijn
0 - 50
1
0
Referentie diepte De referentie diepte wordt vastgelegd op het moment van DCTTM activering. Gebruik de Omhoog of Omlaag toets om de referentie diepte te wijzigen.
30 | Bediening
Overstag in Auto mode (zeiljacht) De overstag functie is alleen beschikbaar als het Boot type in de installatie setup van het systeem is ingesteld op SAIL. Overstag in de AUTO mode verschilt met overstag in de WIND mode. In de AUTO mode wordt de overstag hoek in het Setup/Zeilen menu op een vaste waarde ingesteld. De standaard hoek is 100°. Overstag dient alleen aan de wind uitgevoerd te worden en dient eerst beproefd te worden bij geringe zeegang en weinig wind om te bepalen hoe uw schip reageert. Door de grote variatie in de karakteristiek van schepen (van kruisen tot racen) kan de prestatie van de overstag functie van schip tot schip variëren. Behoudens de vaste overstag hoek en het verschil in displays is de procedure vergelijkbaar met die van de U-bocht zoals beschreven op pagina 17. Alleen voor zeiljacht
TURN
Schip gaat naar stuurboord overstag
1.6 NoDrift mode De NoDrift mode is een alternatieve mode voor route besturing in de NAV mode die automatisch wordt geactiveerd door de NODRIFT toets in te drukken. In de NoDrift mode is de Positie (Pos) bron de data bron. Voor gebruik van de NoDrift mode dient uw GPS of kaartplotter ingeschakeld te zijn.
Bediening | 31
Anders dan in de Auto mode zal de autopilot in de NoDrift mode een koers sturen waarbij de invloed van wind en getij volledig wordt gecompenseerd. De stuurkoers (peilinglijn) kan op dezelfde wijze worden verandert als koers wijzigen in de Auto mode.
NODRIFT
•
Kompaskoers: 345° M
•
Roerhoek: 01 naar stuurboord
•
Snelheid: 6.8 kn van het log
•
Besturing parameter: LO-A
Uitwijken (Hervat vorige koerslijn) De AP28 bezit geen specifieke uitwijk toets. Als de NoDrift mode actief is, druk dan eenvoudigweg op STBY en gebruik de power steering of handbesturing om een obstakel te ontwijken. Als u binnen 60 seconden terugkeert naar de NoDrift mode dan wordt het volgende display met twee alternatieven getoond: Ga terug naar NoDrift mode met de vorige ingestelde koerslijn NODRIFT
Ga naar de NoDrift mode met de huidige koers als ingestelde koerslijn
Als een van beide aanraaktoetsen niet binnen 5 seconden worden ingedrukt dan verdwijnt de dialoog box en schakelt de autopilot naar de NoDrift mode met de huidige koers als ingestelde koerslijn. Als uw uitwijk manoeuvre langer dan 60 seconden duurt
dan handhaaft de autopilot de Standby mode.
32 | Bediening
1.7 Navigeren met de AP28 De AP28 is in staat om besturing informatie van een externe navigator (GPS, kaartplotter) te gebruiken om het schip naar een specifiek waypoint of langs een route met waypoints te sturen. De van de navigator ontvangen informatie zorgt voor een automatische koersverandering om te zorgen dat het schip door de AP28 naar het waypoint van bestemming wordt gestuurd. Als de AP28 is aangesloten op een navigatie ontvanger die geen bericht met peiling naar volgende waypoint verzendt dan wordt alleen gestuurd via Cross Track Error. In dat geval dient u bij elk waypoint terug te vallen op de Auto mode en handmatig de koers in te stellen op basis van de peiling naar het volgende waypoint en dan opnieuw NAV te selecteren. Voor het verkrijgen van bevredigende navigatie besturing moet aan de volgende punten worden voldaan voordat de NAV mode wordt geactiveerd: •
De automatische besturing van de AP28 moet worden getest op bevredigende werking
•
De navigatie ontvanger (GPS, kaartplotter) dient zich in de volledig operationele mode te bevinden met afdoende signaal ontvangst voor geldige positie en navigatie data.
•
Er dient tenminste één waypoint te zijn ingevoerd dat daarna als huidig “Ga naar” waypoint is geselecteerd.
In de NAV mode is de data bron de Navigatie (Nav) bron. Normaliter is deze bron dezelfde als de Positie bron (GPS, Kaarplotter), zie pagina 54. Navigatie besturing dient alleen in open wateren te worden gebruikt. Na selectie van de NAV mode handhaaft de AP28 de huidig ingestelde koers en vraagt de gebruiker om de koers verandering naar het waypoint van bestemming te accepteren. Druk op de NAV toets om het NAV prompt display te activeren.
Bediening | 33
Het prompt display toont de naam van het volgende waypoint (WP), de peiling van de tracklijn (BWW) vanaf het voorgaande waypoint naar het waypoint van bestemming, de vereiste koers verandering (CHG) en de richting waarin het schip zal draaien.
NAV
Als slechts één waypoint is ingevoerd dan is de peiling gelijk aan de koers vanaf de huidige positie naar het waypoint van bestemming. •
NAV mode
•
Te sturen koers (CTS): 099 is door de autopilot intern ingesteld om het schip naar de tracklijn te sturen en de peiling te handhaven.
•
Cross Track Error - Track Dwarsfout (XTE): 0.024 nm
•
Symbool van het schip illustreert of het schip zich linksof rechts van de geplande track bevindt.
•
Kompaskoers: 101° M
•
Volgende waypoint: WP1
•
Snelheid over de grond (SOG): 6,8 knopen
•
Afstand naar volgende waypoint (DTW): 9.14 nm
•
Besturing parameter: LO-A
Bij Cross Track Error hangt het aantal getoonde decimalen af van de GPS of Kaartplotter uitvoer. Drie decimalen resulteren in nauwkeuriger volgen van de track Als de AP28 in de NAV mode wordt gebruikt om langs een route met waypoints te sturen dan zal de AP28 zich na acceptatie van de NAV mode prompt richten op het dichtstbijzijnde waypoint in de richting van de route. Bij aankomst op het waypoint zal de AP28 een hoorbaar alarm laten horen en een alarm scherm tonen met nieuwe koers informatie en dan automatisch koers zetten langs het nieuwe routedeel. 34 | Bediening
Als de vereiste koers verandering meer bedraagt dan de NAV verandering limiet (standaard 10°) dan dient u te bevestigen of de aankomende koers verandering acceptabel is. Zie pagina 75 inzake veranderen van de “NAV veranderen limiet”.
Alert screen
STBY
Druk op de aanraaktoets om een koers verandering van meer dan 10° te bevestigen. Als geen bevestiging plaats vindt dan vervolgt de AP28 de huidig ingestelde koers in de AUTO mode.
Herwin handmatige besturing door op de STBY toets te drukken.
Instellen waypoint aankomst cirkel Voor route navigatie wordt aanbevolen om bij een ingestelde waypoint aankomst cirkel automatische waypoint wisseling in te stellen. De aankomst cirkel dient aan de vaarsnelheid te worden aangepast. Hoe hoger de snelheid, des te groter de cirkel. Het is de bedoeling dat het schip tijdig een koers verandering aanvangt waardoor de bocht naar het volgende routedeel vloeiend verloopt.
Bediening | 35
Onderstaande tekening kan worden gebruikt om een geschikte waypoint cirkel op de GPS of kaartplotter te selecteren.
Voorbeeld: Bij een snelheid van 20 knopen dient u een waypoint cirkel met een straal van 0.09 nm te kiezen. De afstand tussen waypoints in een route mag nooit kleiner zijn dan de straal van de waypoint aankomst cirkel indien automatische waypoint wisseling is ingesteld.
Een andere navigatie bron selecteren Als u over meer dan een op de AP28 aangesloten navigator beschikt dan kunt u kiezen welke u voor navigatie wilt gebruiken. Zie het “Bronnen” item in het Setup menu voor details inzake het selecteren van een andere navigator (pagina 55).
36 | Bediening
1.8 Windvaan besturing (zeiljachten) De WIND mode is alleen beschikbaar als het systeem in het Installatie menu is ingesteld op SAIL (zeiljacht) Voordat de WIND mode wordt geactiveerd dient het AP28 systeem te opereren in AUTO met een geldige invoer van de wind transducer. Ga naar de WIND mode door indrukken van de WIND toets. Het wind display toont de volgende informatie: •
Wind (vaan) mode
•
Ingestelde windhoek: 008 graden vanaf stuurboord
•
Gemeten windhoek: 009°A (schijnbaar) of T (waar)
•
Te sturen koers (om windhoek te handhaven): 345°
WIND
•
Koers: 343° M (magnetisch) of T (waar)
•
Roerhoek: 01°
•
Snelheid van log: 6.8 kn
•
Parameter: HI-A (Hoge waarde, auto ingesteld)
De stuurkoers (CTS) en windhoek instelling worden afgeleid vanaf de kompaskoers en wind transducer op het moment dat de WIND mode wordt geselecteerd. Vanaf dat moment zal de autopilot de koers zodanig blijven aanpassen dat de windhoek wordt gehandhaafd bij verandering van de windrichting. Als de cumulatieve shift van de windrichting de ingestelde WIND SHIFT limiet overschrijdt dan klinkt een alarm.
Bediening | 37
Windhoek bijstellen gaat als volgt:
Stuur BB
Stuur SB
Stel windhoek in/ 1° per aanslag
STBY
Grote windhoek wijziging Linksom: naar BB Rechtsom: naar SB
Herwin handmatige besturing door op de STBY toets te drukken.
Overstag in de Wind mode Overstag in de WIND mode kan in tegenstelling tot de AUTO mode worden uitgevoerd tijdens zeilen met de schijnbare of ware wind als referentie; de ware windhoek dient minder dan 90 graden te bedragen. De overstag operatie zal onmiddellijk de ingestelde windhoek naar de andere boeg “spiegelen”. In het display verschijnt een overstag window. Tijdens de overstag wordt de draaisnelheid bepaald door de ‘Overstagtijd’ parameter, ingesteld in het Gebruikers instellingen/Zeilen menu (pagina 60). De overstag tijd wordt ook bepaald door de snelheid ter voorkoming van snelheidsverlies tijdens overstag. Kort indrukken van de TURN toets zal de overstag functie activeren en het schip zal gaan draaien naar de tegengestelde windhoek. Opnieuw intoetsen van TURN na verschijnen van de overstag window zal de overstag operatie onderbreken en het schip keert terug naar de vorige ingestelde windhoek.
38 | Bediening
TURN
Gijpen Gijpen is mogelijk als de ware windhoek groter is dan 120°
TURN
De voor gijpen benodigde tijd wordt bepaald door de vaarsnelheid met als oogmerk een zo snel mogelijk maar tevens gecontroleerd verloop.
Overstag en gijp preventie Bij hoog aan de wind en voor de wind varen is gebruik van de autopilot het meest kritisch. Als de zeilen bij hoog aan de wind varen uit balans zijn dan kunnen gierkrachten het schip laten oploeven. Als Bediening | 39
het schip oploeft voorbij de ingestelde minimum windhoek (zie pagina 92) dan zal stuwkracht van de zeilen plotseling verdwijnen en de vaarsnelheid doen verminderen. Het schip zal dan moeilijker te besturen zijn omdat het roer minder effectief is geworden. Daarom is in WIND de overstag preventie functie opgenomen om dergelijke situaties te voorkomen. De functie reageert onmiddellijk zodra de schijnbare windhoek 5° minder is dan de ingestelde minimum windhoek door meer roeruitslag te commanderen. Bij varen voor de wind is het lastig om het schip te sturen met golven van opzij of van achteren. De golven kunnen het schip in een valse gijp brengen met gevaar voor zowel de bemanning als de mast. De gijp preventie functie wordt geactiveerd zodra de actuele schijnbare windhoek groter wordt dan 175° of tegengesteld raakt aan de ingestelde windhoek. Er wordt dan meer roeruitslag gecommandeerd om een valse gijp te voorkomen. De overstag en gijp preventie functie zijn geen garantie tegen het in een gevaarlijke situatie geraken. Dit kan gebeuren als het effect van roer en/of aandrijfunit niet toereikend is. Schenk daarom speciale aandacht aan dergelijke situaties.
40 | Bediening
1.9 Wind besturing en navigatie (zeiljacht) De autopilot kan het schip ook besturen op basis van zowel wind als track data van een GPS of kaartplotter. De mode wordt de WINDNAV mode genoemd waarbij de automatische besturing gebaseerd is op een set van criteria (zie volgende pagina). Druk voor activering van de Wind besturing en navigatie vanuit de Wind mode [1] op de NAV toets. De autopilot berekent eerst de initiële koers verandering (CHG) zoals vereist om naar het actieve waypoint te navigeren. Bij deze berekening gebruikt de autopilot tevens de huidige windrichting. Druk voor accepteren van de koers verandering op de aanraaktoets [2].
Bediening | 41
Opereren in de WINDNAV mode Zie Figuur 1-2 waarin een scenario wordt getoond met een zeiljacht dat van de WindNAV mode gebruikt maakt om zo efficiënt mogelijk naar het waypoint WP1 te varen.
42 | Bediening
1.
Bij het naderen van positie 2 bevindt de autopilot zich nog steeds in de Wind mode. WP1 is inmiddels bij de kaartplotter ingevoerd.
2.
De WindNAV mode wordt geactiveerd en de autopilot verzoekt bevestiging van een 71° koers verandering naar stuurboord.
3.
Het schip vaart nu langs een routedeel naar positie 4 waar een stuurboord overstag is vereist om aan de grond lopen te vermijden. De afstand tot overstag (DTT) wordt getoond evenals de VMG (de snelheid waarmee het WP wordt genaderd). Bovendien toont de autopilot de te sturen koers en de kompaskoers.
4.
Bij positie 4 wordt door de autopilot een overstag geïnitieerd en wordt het overstag display getoond.
5.
De autopilot toont nu de informatie over het nieuwe routedeel en de volgende overstag.
6.
U nadert de layline (laatste routedeel naar WP) en de autopilot “suggereert” een nieuwe overstag naar bakboord.
7.
De nieuwe overstag wordt uitgevoerd.
8.
U bevindt zich op het laatste routedeel naar het waypoint. De autopilot zorgt via XTE (fout dwars op track) dat het schip de track blijft volgen en het display toont peiling en afstand naar het waypoint.
Figuur 1-2
Bediening | 43
1.10 Data pagina´s Als de informatie op SimNet beschikbaar is dan kunnen een aantal data pagina´s worden getoond (zie pagina 105). Als een van de hoofd mode pagina´s wordt getoond vraag deze dan op en scroll met de Omhoog/Omlaag toetsen langs de beschikbare data pagina´s. Bij het opvragen van data pagina´s wordt de laatste actieve data pagina het eerst getoond. Als u het aantal beschikbare instrument pagina´s wilt wijzigen ga dan naar de Hoofdmenu/Data Pagina´s setup. Tijdens display van data pagina´s toont de linkerkant van het scherm de volgende informatie, afhankelijk van de mode:
Standby mode Koers Koers bron
Auto mode
Nav/NoDrift mode
Wind mode
WindNAV mode
Ingestelde koers
Te sturen koers
Layline besturing
Koers
Cross Track Error (XTE)
Ingestelde windhoek
Koers bron LO parameters, automatisch ingesteld
44 | Bediening
LO parameters, automatisch ingesteld
Ingestelde Actuele schijnbare windhoek windhoek Actuele schijnbare LO parameters, windhoek automatisch LO parameters, ingesteld automatisch ingesteld
Beschikbare data pagina´s
Hoofd mode scherm
1.11 Meervoudig station systeem Tijdens normaal bedrijf is de bediening vanaf elke op het AP28 systeem aangesloten bedieningsunit beschikbaar. Een bedieningsunit is “actief” en biedt de gebruiker toegang tot alle functies. Alle overige bedieningsunits zijn “inactief” en hebben gen effect op koers veranderingen. Eenmaal indrukken van een willekeurige mode toets bij een “inactieve” bedieningsunit zorgt Inactieve unit voor transfer van het commando en zorgt dat deze unit nu “actief” is.
Bediening | 45
Blanco pagina
Setup tijdens installatie | 46
2 Hoofd menu In het Hoofd menu treft u items aan voor de bediening, setup en installatie van uw autopilot. Het Service menu item biedt u uiteenlopende systeem informatie en toegang tot de Demo mode.
Setup tijdens installatie | 47
Het Hoofd menu wordt geactiveerd door indrukken van de MENU toets. De Hoofd menu items bieden verdere toegang tot submenu´s en parameter instellingen. Parameter instellingen worden als regel rechts afgebeeld maar ze kunnen ook worden vermeld in een overlay window.
Unit instellingen afgebeeld in de rechter window kolom
Taal instellingen afgebeeld in een overlay window.
Voor verplaatsing in het menu systeem worden de volgende toetsen gebruikt: TOETS
EENMAAL INDRUKKEN
MENU
Bevestig een selectie/parameter instelling
INGEDRUKT HOUDEN
Ga naar volgende menu niveau/parameter instellingen Ga naar vorig menu niveau/parameter instellingen
Terugkeer naar laatste actieve data pagina
Ga naar vorig/volgend menu item, verhoog/verlaag parameter waarde
2.1 Data pagina´s setup Alle beschikbare data pagina´s zijn standaard geactiveerd. Zie pagina 45. Als u minder data pagina´s aangezet wilt hebben dan kunt u pagina´s uitzetten.
48 | Setup tijdens installatie
Pagina´s uitzetten
Ga door met het selecteren van pagina´s en herhaal de procedure als meer pagina´s uitgezet dienen te worden. Houd de Linker toets ingedrukt om het menu te verlaten en terug te keren naar de laatste actieve pagina.
Pagina’s aanzetten Een uitgezette pagina is alleen zichtbaar via gebruik van het commando Aanzetten/Uitzetten. Een uitgezette pagina wordt getoond met een kruis in een rechthoek.
Ga door met het selecteren van pagina´s en herhaal de procedure als meer pagina´s aangezet moeten worden. Houd de Linker toets ingedrukt om het menu te verlaten en terug te keren naar de laatste actieve pagina. Setup tijdens installatie | 49
Herstel alle pagina’s Selecteer Herstel data blz. om alle uitgezette data pagina´s weer aan te zetten:
2.2 Trip log Het trip log display toont: a. Totaal afgelegde afstand
sinds het instrument werd geïnstalleerd of sinds een fabrieks reset b. Afstand en tijd sinds het trip log werd gestart of gereset
Trip log resetten Druk voor een reset van het trip log naar nul op de Reset aanraaktoets.
2.3 Gebruikers instellingen Het Gebruikers instellingen menu bevat items die de gebruiker wellicht minder regelmatig wenst te gebruiken. De volgende items worden behandeld:
50 | Setup tijdens installatie
-
De demping factoren wijzigen
-
Alarm setup
-
Automatische en handmatige bron selectie
-
Display instellingen wijzigen
-
Taal selectie
-
Eenheden instellen
-
Zeegang filter bijstellen
-
Zeil parameters wijzigen
In dit hoofdstuk wordt verondersteld dat de gebruiker bekend is met het gebruik van de toetsen en hoe hij zich door menu´s moet verplaatsen. Zo niet, zie dan het Hoofd menu, pagina 47 en navolgend.
Demping
De demping factor geeft aan hoe snel het display op wijzigen zal reageren. Hoe hoger de demping factor, des te stabieler de display aflezing van het instrument. Demping van de schijnbare wind wordt uitgevoerd door het Geavanceerde Wind filter (AWF) in de Autopilot Computer. Verhoging van de “Wind demping” zal de AWF uitvoer meer laten afhangen van koers en snelheid. Verlaging van de “Wind demping” zal de AWF uitvoer meer laten afhangen van de onbewerkte schijnbare windhoek data. Setup tijdens installatie | 51
De snelheid invoer naar de AWF is snelheid over de grond (SOG). Als SOG niet beschikbaar is dan zal de AWF snelheid door het water gebruiken. Als geen van beide beschikbaar zijn dan zal de AWF 1,5 maal de Transitie snelheid als snelheid van het schip gebruiken.
Instelling
Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Vaarsnelh.
4
Koers
1
Schijnb. wind
0-9
1
4
Windverandering
4
Diepte
1
Alarmen De AP28 kan worden ingesteld op het geven van alarm als het schip of de omgevingsparameters de ingestelde waarden overschrijden. De alarm functie wordt uitgezet door de waarde op Uit in te stellen.
52 | Setup tijdens installatie
Ondiep water De instelling van het alarm is werkzaam in het gehele systeem en kan worden uitgevoerd bij elke Simrad unit waarbij deze functie is geïmplementeerd. Bereik
Wijziging per stap
Uit – 320 ft
1.6–5:
0.1 ft
5–10:
0.5 ft
10–50:
1 ft
50–100:
5 ft
100–320: (Uit – 100 m)
Standaard
Eenh.
Uit
ft, m
10 ft
(0.5–5:
0.1 m)
(5–10:
0.5 m)
(10–50:
1 m)
(50–100:
5 m)
Wind shift (Alleen beschikbaar in de Wind/WindNAV mode) Het wind shift alarm bewaakt de windhoek. De referentie hoek wordt ingesteld bij aanzetten van het alarm en het product. De referentie windhoek wordt gereset naar de huidige windhoek als de windhoek, zoals opgedragen aan de autopilot, wordt gewijzigd en een wind shift alarm wordt bevestigd. De wind shift aanwijzing wordt getoond op de ‘Wind shift’ data pagina en geeft de wijziging van windhoek aan in relatie tot de (geografische) windrichting. Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Uit, 5-90°
1
20°
Alarm status Toont een lijst met huidige alarmen.
Setup tijdens installatie | 53
Setup data bronnen Een data bron kan een sensor of apparaat zijn dat is aangesloten op SimNet en data doorstuurt naar andere SimNet apparatuur. Data kan uit meerdere typen bestaan zoals kompas data, schijnbare wind data, berekende wind data, diepte data, etc. Een bepaald type data wordt alleen vanaf één apparaat naar andere apparaten verzonden die in een SimNet Bron groep georganiseerd zijn (Zie Installatie / SimNet groepen, pagina 96). Bij het voor de eerste keer inschakelen van een groep onderling verbonden SimNet producten (SimNet Bron Groep) worden data bronnen automatisch vanuit een interne SimNet prioriteiten lijst geselecteerd. Als een data bron bij het voor de eerste keer inschakelen is aangesloten op het SimNet dan volgt identificatie en automatische selectie hiervan tenzij voor dit bepaalde type data reeds een andere data bron is geselecteerd. Update van de SimNet bron selecties is alleen vereist als een alternatieve bron voor een bepaald type data ter beschikking komt die niet automatisch is geselecteerd.
De data typen en de respectieve data bronnen die in producten worden gebruikt staan vermeld in de producten bron pagina. Als voor een data type geen selectie plaats vindt dan wordt ‘- - -‘ getoond in plaats van de naam van het apparaat of het acroniem. SimNet zal automatisch de Positie bron en Navigatie bron van dezelfde GPS of kaartplotter selecteren. Als u andere bronnen verkiest dan moet u deze handmatig selecteren. Automatische bron update De Auto select functie is met name bestemd voor situaties waar de automatische bron selectie een update behoeft omdat een geselecteerde data bron geen data verstrekt of fysiek is vervangen door een ander exemplaar. De update zorgt dat de bestaande bron 54 | Setup tijdens installatie
selecties geldig zijn en in stand worden gehouden. Ontbrekende bronnen worden automatisch vervangen door een alternatieve bron uit de lijst met beschikbare bronnen voor het bepaalde type data of er volgt selectie van de vervangende bron. Als een bron niet langer beschikbaar is voor dat bepaalde type data dan toont het display ‘- - -‘ in plaats van het bron acroniem.
Als voor een bepaald type data meer dan een bron wordt gevonden dan kan de gewenste bron handmatig worden geselecteerd. Handmatige bron selectie Data bronnen kunnen ook handmatig worden geselecteerd. Alle apparaten die data van een bepaald type verstrekken worden in een apparaat lijst opgesomd. Accentueer het type data en druk op de toets voor display van de lijst met beschikbare apparaten.
Bevestig selectie van het geaccentueerde apparaat. Verlaten zonder selectie
Setup tijdens installatie | 55
Informatie over de geselecteerde bron bekijken.
Voor data die gekalibreerd kunnen worden verschijnt eerst een overlay scherm display met info over de geselecteerde data bron (Zie Installatie/Kalibratie)
Open het Kalibreer en Offset menu. (Zie Installatie/Kalibratie).
Ga verder met display van een lijst met beschikbare bronnen voor het gegeven data type.
56 | Setup tijdens installatie
Display Het display wordt aangestuurd door twee gebruiker profielen die individueel ingesteld kunnen worden. De profielen zijn Dag profiel en Nacht profiel. De profielen kunnen worden geoptimaliseerd voor afleesbaarheid onder verschillende lichtcondities en u kunt snel tussen de twee schakelen door gebruik van de PWR toets en de aanraaktoetsen. Zie Achtergrondverlichting, pagina 9. Voor elk profiel kunt u: -
Het lichtniveau instellen
-
Kies wit of rood gekleurd licht
-
Het display omzetten
-
Contrast instellen
Instelling Licht niveau Licht kleur Geinverteerd Contrast
Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Uit – 9
1
3
Wit/rood
-
Ja/Nee
-
Nee
0-9
1
4
Wit (Dag) Rood (Nacht)
Setup tijdens installatie | 57
Taal De taal wordt ingesteld als de autopilot voor de eerste keer wordt ingeschakeld. Zie Eerste keer inschakelen, pagina 65. De taal kan echter op elke moment worden gewijzigd.
De volgende talen kunnen worden geselecteerd: -
Deutch (Duits)
-
English (Engels)
-
Español (Spaans)
-
Français (Frans)
-
Italiano (Italiaans)
-
Nederlands (Nederlands)
-
Norsk (Noors)
-
Svenska (Zweeds)
De taal namen worden alfabetisch in hun eigen taal opgesomd. Standaard taal : Engels.
58 | Setup tijdens installatie
Eenheden
Parameter Vaarsnelheid
Opties − kn
Standaard kn
− km/u − mp/u Windsnelheid
− kn
kn
− m/s − mp/u Afstand
− nm
nm
− km − mi Diepte
− m
ft
− ft Koers
− °M
°M
− °T Temperatuur
− °C
°F
− °F
De display unit voor koers data wordt niet uitsluitend door de gebruiker bepaald. Als ware koers wordt gewenst maar het geselecteerde kompas is een magnetisch kompas dan moet magnetische variatie van een positie bron beschikbaar zijn. Hetzelfde geldt als de gebruiker magnetische koers wenst maar ware koers ontvangt van het kompas. Als magnetische variatie vereist maar niet beschikbaar is dan bepaalt het kompas welke koers wordt afgebeeld.
Setup tijdens installatie | 59
Seastate (Zeegang) filter Het Seastate filter wordt toegepast om de activiteit van het roer en de autopilot gevoeligheid bij zware zeegang te reduceren.
UIT:
Seastate filter is uitgezet. Dit is de standaard instelling.
AUTO:
Reduceert roer activiteit en autopilot gevoeligheid bij zware zeegang door een adaptief proces. De AUTO instelling wordt aanbevolen als u het Seastate Filter wilt gebruiken.
MANUEEL: Gekoppeld aan de Respons instelling in het Hoofd menu. Kan worden gebruikt om handmatig de optimum combinatie te vinden tussen koers houden en lage roer activiteit tijdens zware maar gelijkmatige zeegang.
Zeilen ´Zeilen´is alleen beschikbaar´als in het menu Boot type in het installatie menu op´Zeil´is ingesteld (pagina 68)
Het ´Zeilen´ scherm kan ook vanuit het wind mode scherm worden bereikt door indrukken van de MENU toets, binnen 2 seconden gevolgd door indrukken van de WIND toets. 60 | Setup tijdens installatie
Overstag tijd Bij het uitvoeren van een overstag in de WIND mode kan de draaisnelheid (overstag tijd) worden bijgesteld. Dit geeft solo zeilers tijd voor het omgaan met het schip en de zeilen tijdens overstag gaan. Ook een bocht zonder door de wind gaan kan hierdoor op een gecontroleerde wijze worden uitgevoerd. Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Eenh.
2-50
1
12
seconde
Overstaghoek AUTO In de AUTO mode wordt de ingestelde overstag hoek met de stuurboord of bakboord toets vervangen door een gelijkwaardige windhoek over de andere boeg. Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Eenh.
50-150
1
100
°
Wind functie Bij een instelling van de ‘Wind functie’ in ‘Auto’ zal de autopilot automatisch kiezen tussen schijnbare en ware wind besturing. “Auto” is standaard en wordt aanbevolen voor kruisen. Als het schip voor de wind vaart dan zal het ook op de golven gaan surfen. Dit kan leiden tot aanzienlijke veranderingen in vaarsnelheid en dus veranderingen in de schijnbare windhoek. Daarom wordt bij varen voor de wind ware wind besturing toegepast terwijl besturing met schijnbare wind wordt gebruikt bij ruime wind of hoog aan de wind varen. ´Schijnbare´ wind besturing verdient de voorkeur als u maximale vaarsnelheid wilt bereiken. De autopilot streeft dan naar een constante schijnbare windhoek om maximale voortstuwing te verkrijgen uit de toegepaste zeiltrim.
Setup tijdens installatie | 61
Tijdens zeilen in smalle wateren kan de schijnbare windhoek door windvlagen tijdelijk veranderen. Het kan dan gewenst zijn om op basis van ware wind te varen. Selecteer hiertoe ´Waar`. Bereik
Standaard
Auto – Schijnbaar - Waar
Auto
VMG optimaliseren Optimaliseren van de VMG zal na instellen van een nieuwe windhoek 5–10 minuten actief zijn maar alleen bij hoog aan de wind varen. Als de VMG optimaliseren actief is dan wordt onder de mode index ´VMG´ afgebeeld. Bereik
Standaard
Aan - Uit
Uit
Layline (laatste routedeel naar WP) besturing Layline besturing is nuttig tijdens navigeren. De Cross Track Error (XTE) van de navigator houdt het schip op de tracklijn. Zodra deze XTE een grotere waarde dan 0,15 NM bereikt (= passeren van de layline) dan berekent de autopilot de layline en track naar het waypoint. In de mode index wordt ´XTE´ afgebeeld zolang layline besturing actief is. (pagina 42). Bereik
Standaard
Aan - Uit
Aan
62 | Setup tijdens installatie
Koers wijzigen Gebruik van de (BB) of (SB) toets in de AUTO mode resulteert in een koerswijziging met stappen van 1°. Selecteer 10° als u met de toetsen grote koersveranderingen in stappen van 10° wilt uitvoeren en gebruik de draaiknop voor fijnafstellling (geldt niet voor zeiljachten).
Bereik
Standaard
Eenheden
1 en 10
1
°
2.4 Remote lock (blokkeer functie) De "Remote lock" functie is een veiligheid voorziening van het AP28 systeem. Hiermee worden alle andere bedieningsunits geblokkeerd. Als de "Remote lock" functie actief is dan is overdragen van het commando niet mogelijk en blijft alleen de actieve bedieningsunit het commando behouden. De "Remote lock" functie wordt als volgt geactiveerd:
Op de actieve bedieningsunit zal een icoon afwisselend met de mode index worden getoond.
Setup tijdens installatie | 63
De geblokkeerde bedieningsunits in het systeem tonen:
De Lock functie wordt beëindigd door een van de volgende acties: •
Vanaf de actieve bedieningsunit de blokkering van de andere bedieningsunits opheffen en instellenop niet actief:
Het systeem wordt door elke bedieningsunit UIT geschakeld door 2–3 seconden de PWR toets in te drukken.
64 | Setup tijdens installatie
3 Setup tijdens installatie 3.1 Eerste keer inschakelen Voordat u de AP28 inschakelt en de Installatie Setup uitvoert dienen de hardware installatie en de elektrische aansluitingen eerst voltooid te worden conform de installatie instructies. Als de AP28 voor de eerste keer wordt ingeschakeld dan doorloopt het instrument een automatische opstart cyclus waarbij wordt getoond: - Product naam, software versie, release datum - Taal selectie - Automatische data bron selectie
PWR
Het display zal tonen welke items van de installatie setup uitgevoerd moeten worden en welke reeds zijn uitgevoerd. Druk op de aanraaktoets om te vervolgen met de installatie setup conform de volgende secties.
Setup tijdens installatie | 65
3.2 Installatie Menu De installatie instellingen moeten worden uitgevoerd als onderdeel van de inbedrijfstelling van het AP28 systeem. Bij nalaten hiervan kan correct functioneren van de AP28 worden vehinderd! Toegang tot het Installatie menu is alleen mogelijk in de STBY mode.
De Installatie instellingen zijn gegroepeerd in de volgende functionele categorieën: •
Inbedrijfstelling:
Voor de Kant en Proefvaart setup
•
Auto besturing:
Maakt bekijken en wijzigen van basis besturing parameters mogelijk (zie ook respons aanpassen op pagina 15)
•
Kalibratie:
Kalibratie van sensors (ook onderdeel van in bedrijf stellen)
•
Boot type:
Selecteer boot type (ook onderdeel van in bedrijf stellen)
•
Roer aandrijving:
Roer aandrijving setup (ook onderdeel van in bedrijf stellen)
•
SimNet config:
SimNet groep setup
Elke groep is bestemd om te focussen op specifieke functies en het bieden van snelle toegang als wijzigingen aan de orde zijn. Een aantal belangrijke punten inzake de installatie instellingen: •
Bij levering van de AP28 af fabriek en STEEDS NADAT EEN AUTOPILOT RESET IS UITGEVOERD, volgt een reset van de installatie instellingen naar de af fabriek instellingen (standaard waarden). Er verschijnt dan
66 | Setup tijdens installatie
een automatische interface prompt (zie pagina 65) en er dient een complete setup te worden uitgevoerd. •
De Proefvaart instellingen zijn afhankelijk van een succesvolle afronding van de Voor de Kant instellingen.
Inbedrijfstelling
Voor de Kant instellingen
Als de autopilot zonder roer feedback unit geïnstalleerd wordt zie dan Virtuele Roer Feedback op pagina 76-79. De volgende menu items zijn toegankelijk en kunnen in het Voor de Kant menu worden ingesteld: -
Boot type
-
Roer feedback
-
Virtuele feedback
-
Aandrijf voltage
-
Aandrijving koppelen
-
Roer test
-
Diepte kalibratie
-
Min windhoek
-
Nav chg limit
Setup tijdens installatie | 67
Boot type Het geselecteerde type boot is van invloed op de besturing parameters en de functies die in het autopilot systeem beschikbaar zijn. De opties zijn: Planerend, Waterverplaatsend, Zeil en Outboard. Selecteer het juiste Boot type met de Omhoog en Omlaag toetsen.
Bevestig door indrukken van de
aanraaktoets.
Roer feedback kalibratie
(Niet van toepassing indien ingesteld op Elektronische Vaar Controle (EVC). Zie pagina 117.) Zorg dat de unit is geïnstalleerd en uitgelijnd conform de aanwijzing in het AC12/42 Installatie handboek. De roer feedback kalibratie stelt de correcte relatie in tussen de fysieke roeruitslag en de roerhoek aflezing.
Draai helmstok of stuurwiel handmatig naar stuurboord totdat het roer stopt bij de stuurboord eindaanslag (H.O.)
68 | Setup tijdens installatie
De Maximum stuurboord hoek wordt ingelezen door de roer feedback unit voordat enige instelling wordt uitgevoerd. Als de actuele roerhoek verschilt met de aanwijzing van het display corrigeer de aanwijzing dan met de Omhoog/Omlaag toetsen (zie noot onder).
MENU
Bevestig de Roer feedback kalibratie naar stuurboord door op de MENU toets te drukken.
Draai helmstok of stuurwiel handmatig naar bakboord totdat het roer stopt bij de bakboord eindaanslag (H.O.) Corrigeer de roerhoek in het display op dezelfde wijze als bij de stuurboord aanwijzing.
MENU
Bevestig de Roer feedback kalibratie naar bakboord door op de MENU toets te drukken. Veel schepen hebben standaard een ±45° (totaal 90°) roerhoek. Als u geen enkele correctie van de getoonde hoek uitvoert dan dient u toch de aanwijzing te accentueren en te bevestigen. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat het roer tegen de eindaanslagen aanloopt. Setup tijdens installatie | 69
Het roer nulpunt kan nog steeds onjuist zijn en dient dan bij het volgende menu item te worden bijgesteld. Speciale test LF3000/LFI3000 Mk2 feedback 1
Synchroniseer motor RPM´s; “nul roeruitslag”
2
Voer toerental motoren op tot 3-4000 RPM en observeer roerhoek indicator op de autopilot. Een 2° verandering in aanwijzing is acceptabel.
3
Als de verandering meer dan 2° bedraagt sluit dan de afscherming van de TB1 kabel (LF3000) aan op de klem van het middelste aansluitblok en herhaal punt 2 (zie het AC12/AC42 Installatie handboek). Als dit een beter resultaat oplevert handhaaf dan de aansluiting van de afscherming.
Roer op 0 (nul) instellen Draai het roer naar midscheeps en bevestig dat. Een onjuist aanwijzing door onjuist uitlijnen van de roer feedback zal hierdoor worden gecorrigeerd.
Druk op de Links toets voor terugkeer naar het Voor de Kant menu
Aandrijving voltage Stel het aandrijving voltage in op het juiste niveau. Het voltage dient op 12V of 24V te worden ingesteld, afhankelijk van het voor uw aandrijving vermelde voltage. Zie de tabel met aandrijving units in het AC12/AC42 Installatie handboek voor informatie.
70 | Setup tijdens installatie
De uitvoer van de inschakel/bypass koppeling werkt met hetzelfde voltage als de aandrijving. Keuze van een hoger voltage dan het voeding voltage is niet mogelijk. Selectie van een onjuist voltage voor de aandrijving kan zowel de aandrijving als de autopilot computer beschadigen, zelfs als de circuits voor beveiliging in de autopilot computer zijn geactiveerd. De aandrijving voltage instelling is niet van toepassing indien solenoïdes met een continu draaiende pomp worden toegepast. Het voltage naar de solenoïdes is derhalve hetzelfde als het voltage van de voeding. Tijdens de Roer Test zal het AP28 systeem automatisch detecteren of de aandrijfunit werkt met een omkeerbare motor of solenoïdes. Aandrijving inschakelen
Bij de aandrijving inschakel functie zijn twee instellingen mogelijk: Auto en Clutch (koppeling). Clutch: Dit is de standaard instelling waarbij u het schip vanuit de STBY mode met de helmstok of het stuurwiel kunt besturen. De poort ‘Aandrijving inschakelen’ (Drive Setup tijdens installatie | 71
engage) zal in alle werkzame besturing modes worden geactiveerd en zal bij een hydraulische lineaire aandrijving typisch een bypass klep inschakelen of bij een mechanische aandrijving een koppeling. Auto: Deze instelling is bestemd voor toekomstig gebruik. Gebruik altijd de “Clutch” (standaard) instelling. Roer Test
(Niet van toepassing indien ingesteld op Elektronische Vaar Controle (EVC). Zie pagina 117.) Als het schip van power steering gebruik maakt dan is het van belang dat de hiertoe toegepaste motor of elektromotor voor de test wordt ingeschakeld. Blijf UIT DE BUURT van het stuurwiel en vermijd bij de test elke poging tot handmatige besturing! Plaats het roer handmatig midscheeps voordat u de test gaat uitvoeren.
De Autopilot Computer zal na enkele seconden een serie BB en SB roercommando´s geven en de juiste richting van roeruitslag automatisch controleren. Er volgt detectie van de minimum aandrijfkracht voor het roer en de roersnelheid wordt beperkt tot de maximaal gewenste snelheid (8°/sec) voor autopilot gebruik. Het Roer test resultaat wordt in het display getoond met ‘Voltooid Rev. Motor’, ‘Voltooid solenoid’ of ‘Failed’(mislukt). Controleer bij ´Failed’ of de elektrische aansluitingen correct zijn. Zie ook ”Alarm” vanaf pagina 107. 72 | Setup tijdens installatie
Diepte kalibratie Deze instelling geldt alleen voor “slimme” diepte transducers met uitvoer van diepte in NMEA2000 formaat. De standaard waarde voor diepte correctie is 0,0 waarbij de getoonde diepte gelijk is aan de afstand tussen de transducer een de zeebodem (b). Zie volgende pagina.
Deze waarde dient te worden vergroot of verkleind, afhankelijk van de wens of de aanwijzing aan de waterlijn of de onderzijde van de kiel gerelateerd dient te worden: -
Een negatieve correctie, gelijk aan de verticale afstand van de transducer tot de onderzijde van de kiel, zal de diepte tonen als diepte, gemeten onder de kiel (a)
-
Een positieve correctie, gelijk aan de verticale afstand van de transducer tot de waterlijn, zal de diepte tonen als diepte vanaf de waterlijn (c)
Setup tijdens installatie | 73
Het symbool bij de voorkant van de diepte aanwijzing geeft aan dat de diepte wordt gemeten vanaf:
de kiel
Bereik -10 - +10
of
Stap 0 – ±5: 0.1 5 – 10: 0.5
de waterlijn
Standaard
Eenheden
0.0
m, vt
Druk op de MENU toets om de offset instelling te bevestigen.
74 | Setup tijdens installatie
Minimum windhoek Wind besturing is alleen beschikbaar als “Boot type” in het Installatie menu is ingesteld op “Zeil”.
De ‘Minimum windhoek´ is de minimum schijnbare windhoek waarbij de zeilen goed getrimd kunnen worden voor een acceptabele voortstuwing. Deze parameter varieert van schip tot schip. De ‘Minimum windhoek’ hangt samen met de functie overstag vermijden maar ook met de WindNAV mode van de autopilot. U kunt voor bakboord en stuurboord verschillende minimum windhoeken selecteren. Met het verschil tussen bakboord en stuurboord wordt bij berekening van de DTT (Distance To Go - afstand te gaan) rekening gehouden. Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Eenh.
15-90
1
30
°
Nav change limit Als de vereiste koers verandering in de NAV mode groter is dan de ingestelde limiet dan wordt gevraagd of de aankomende koers wijziging acceptabel is. De limiet is instelbaar.
Setup tijdens installatie | 75
Het ´Nav chg limit´ scherm kan ook vanuit het Nav mode hoofdscherm worden bereikt door indrukken van de MENU toets, binnen 2 seconden gevolgd door indrukken van de NAV toets. Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Eenh.
10-30
10
10
°
Voor de kant instellingen bij gebruik van Virtuele Roer Feedback De Virtuele Feedback algoritmen in de autopilot software stellen de autopilot in staat tot besturing zonder een conventionele roer feedback unit. Deze algoritmen zijn uitsluitend ontworpen voor schepen tot 40 voet met buitenboord of hekaandrijving. De installatie van een feedback unit zal de prestatie van een autopilot echter wel verbeteren en bovendien resulteren in een accurate roerhoek indicatie op het autopilot display. Daarom dient in principe altijd een roer feedback unit geïnstalleerd te worden tenzij dit niet praktisch of onmogelijk is. De autopilot is geconfigureerd voor Virtuele Feedback en er is geen feedback unit aangesloten bij de eerste keer inschakelen of na uitvoeren van een Autopilot reset (Pagina 106).
MENU
76 | Setup tijdens installatie
Kies het “Voor de Kant” menu en druk op de aanraaktoets ter bevestiging. Boot type
Als de autopilot is geconfigureerd voor Virtuele Feedback dan wordt Boot type automatisch ingesteld op Outboard. Virtuele Feedback kalibratie De Virtuele feedback kalibratie wordt ingevoerd als een numerieke waarde, gelijk aan de fysieke roerhoek zoals aangegeven bij de eindaanslag positie.
Gebruik de Omhoog/Omlaag toetsen voor instellen van de juiste waarde en bevestig met
MENU
.
Zie de pagina´s 70-71 voor instellen van het Motorspanning voltage en Aandrijving Koppeling. Roer test Voor uitvoering van de Virtuele Feedback roertest dient u de zwenkrichting van de motoren of aandrijvingen (“roer”) te kunnen observeren. Activeer de automatische roertest zoals afgebeeld en volg de instructies op het display.
Setup tijdens installatie | 77
Druk op de
aanraaktoets ter bevestiging.
De volgende stap is het invoeren van de juiste richting van de roeruitslag. >3 sec.
Als de roeruitslag niet overeenkomt met een bocht naar stuurboord druk dan op de de procedure.
aanraaktoets en herhaal
Als het roer een stuurboord bocht aangeeft laat de knop aanraaktoets ter bevestiging. dan los en druk op de Ga verder met de instructies op het display.
Draai, met het roer tegen de stuurboord eindaanslag, het stuurwiel voorzichtig iets naar bakboord om de hydraulische druk te ontlasten. Druk op de
78 | Setup tijdens installatie
aanraaktoets ter bevestiging.
Vervolg conform display instructies en laat vervolgens direct de toets los zodra het roer de BB aanslag positie bereikt. Het roer wordt nu automatisch gecentreerd.
B
Het Roer test resultaat wordt in het display getoond met ´Motor OK´ of ´Failed´(mislukt). Controleer bij ´Failed´ of de elektrische aansluitingen correct zijn. Zie ook ”Alarm” vanaf pagina 107. Proefvaart instellingen Het proefvaart menu presenteert instellingen en automatische kalibraties die tijdens de proefvaart uitgevoerd moeten worden. De proefvaart dient altijd in open wateren te worden uitgevoerd en op veilige afstand van ander verkeer. Toegang tot het Proefvaart menu is alleen mogelijk als de Voor de Kant instellingen zijn voltooid en bevestigd. De proefvaart instellingen omvatten: -
Zet Roer op nul (om de Voor de Kant uitlijning te controleren)
-
Kompas kalibratie (om automatisch te compenseren voor magnetische interferentie aan boord en om te compenseren voor een vaste offset (A-fout correctie) in de uiteindelijke koers aflezing)
-
Wind kalibratie (om te compenseren voor een vaste mechanische offset van de windvaan)
Setup tijdens installatie | 79
-
Boot snelheid kalibratie
-
Transitie snelheid (de snelheid waarbij u de set besturing parameters wilt wijzigen)
-
Automatisch inregelen (een methode om de besturing parameters te bepalen)
Zet Roer op 0 (nul) De instelling is een laatste controle van de Voor de Kant instelling (pagina 70) en dient bij kalme zee uitgevoerd te worden onder vermijding van wind of getijstroom. -
Breng het schip op kruissnelheid en vaar rechtstreeks in de wind
-
Als het schip twee motoren heeft synchroniseer dan het toerental van de motoren
-
Stel de trimvlakken en stabilisators zodanig in dat ze geen effect hebben op de koers van het schip
-
Stuur de koers handmatig op een vaste koers
-
Bevestig zonodig de roer NUL positie door op de
80 | Setup tijdens installatie
aanraaktoets te drukken
Kompas kalibratie
Zorg voorafgaand aan de kompas kalibratie dat er voldoende open water rondom het schip aanwezig is om een volledige bocht te maken. De kalibratie dient voor goede resultaten bij kalme zee en weinig wind te worden uitgevoerd. Gebruik voor een volledige 360° bocht ongeveer 60-90 seconden. 1.
Accentueer de Kalibreer lijn in de dialoog box
2.
Vang aan met een bocht naar stuurboord of bakboord
3.
Druk op de Menu toets om de automatische kompas kalibratie te starten c. Er zal een informatie win-dow worden getoond zolang de kalibratie procedure nog niet is afgerond. d. De cijfers beneden het staafdiagram zullen 0.0 tonen als de draaisnelheid correct is. Een te hoge of te lage draaisnelheid wordt als volgt aangegeven:
Draaisnelheid te hoog, bocht rechtsom
Draaisnelheid te laag, bocht rechtsom
Setup tijdens installatie | 81
4.
De automatische kalibratie is voltooid zodra de informatie window in het display verschijnt
De FC40 en RC42 kompassen zullen de kalibratie en offset data in hun eigen geheugen opslaan. Tijdens kalibratie zal het kompas grootte en richting van het lokale magnetische veld meten. Als het lokale magnetische veld sterker is dan het aardmagnetische veld (de lokale veldsterkte is meer dan 100%) dan zal de kompas kalibratie mislukken. Als de lokale veldsterkte meer dan 30% bedraagt dan dient u te controleren op interferentie van magnetische objecten en deze te verplaatsen of het kompas naar een andere locatie te verplaatsen. De (lokale) veldhoek zal u attent maken op de lokale magnetische interferentie bron. Zie de illustratie op de volgende pagina. 1
De kalibratie heeft betrekking op een actief kompas dat door de autopilot als referentie wordt gebruikt.
2
Als een ander type kompas van Simrad of een andere fabrikant is geïnstalleerd zie dan de instructies van dat kompas met betrekking tot kalibratie. Koerslijn
Koerslijn Grootte lokale veldsterkte in % van aardmagnetisch veld. Richting van lokale veld in relatie tot koerslijn. Kan ook tegengesteld zijn.
In bepaalde gebieden en op hoge breedtes neemt de lokale magnetische interferentie toe en koersfouten van meer dan ±3° moeten dan wellicht worden geaccepteerd.
82 | Setup tijdens installatie
Montage Offset (correctie) Na kompas kalibratie dient voor het verschil tussen de koerslijn van het kompas en de midscheeps lijn te worden gecompenseerd. 1
Neem een peiling vanaf de positie van het schip naar een zichtbaar object. Gebruik een kaart of kaartplotter
2
Stuur het schip zodanig dat de midscheeps van het schip is opgelijnd met de peilinglijn naar het object
3
Wijzig de offset parameter zodanig dat de peiling naar het object en de kompas aanwijzing gelijk zijn
Zorg dat zowel de kompas aanwijzing als de peiling naar het object op dezelfde eenheid (°M of °W) zijn gebaseerd
4
Bevestig de Offset door drukken op de MENU toets
Wind kalibratie Deze kalibratie is alleen van toepassing als u een direct op het SimNet (IS12TW) aangesloten wind transducer bezit of een wind transducer met uitvoer in NMEA2000 formaat. Elke restfout in het schijnbare windhoek display kan handmatig worden gecorrigeerd door invoering van de vereiste correctie.
Setup tijdens installatie | 83
Een positieve waarde geeft een stuurboord correctie hoek aan en een negatieve waarde een bakboord correctie hoek. Bereik
Stap
Standaard waarde
Eenheden
-180 - +180
1
0
°
Druk op de MENU toets om de offset te bevestigen. Vaarsnelheid kalibratie De vorm van de romp of de locatie van de snelheid sensor kunnen tot onjuiste snelheid aflezingen leiden, reden voor het uitvoeren van een kalibratie om te zorgen dat de juiste snelheid en log aflezingen worden getoond.
Kalibreren met snelheid over de grond Als een GPS op het systeem is aangesloten dan kan de snelheid door het water (SPD) worden gekalibreerd op de waarde van de Snelheid Over de Grond (SOG). Deze instelling dient dan wel bij kalme zee te worden uitgevoerd zonder de invloed van wind of getijstroom. 1
Breng het schip op een constante kruissnelheid (boven 5 knopen)
2
Selecteer Kalibreer w/SOG en druk op de MENU toets
3
Druk opnieuw op de MENU toets om te bevestigen en de kalibratie uit te voeren
4
De Snelh. correctie factor zal nu worden gewijzigd om gelijke SOG en SPS waarden te bewerkstelligen
84 | Setup tijdens installatie
Handmatig de snelheid waarde instellen Als u met een onjuiste snelheid aflezing wordt geconfronteerd dan kan dit handmatig worden gecorrigeerd door met een constante snelheid en in beide richtingen over een bekende afstand te varen en de snelheid aflezing te middelen. Het effect van wind en getij worden hierdoor gereduceerd. Stel dan de Snelh. correctie factor in om de correcte snelheid aflezing te verkrijgen. Bereik
Wijziging per stap
Standaard
0.50 – 1.50
0.01
1.00
Overgang HI-LO De transitie snelheid is de snelheid waarbij de AP28 automatisch de besturing parameters wijzigt van HI naar LO of vice versa (zie pagina 14). De standaard instelling van de Overgang HI-LO is 6 knopen. Bij motorjachten wordt aanbevolen om de Overgang HILO in te stellen op de snelheid waarbij het schip begint te planeren of de snelheid waarbij u van langzaam varen naar kruissnelheid overgaat. Bij zeiljachten dient de Overgang HI-LO op 3-4 knopen te worden ingesteld voor een goede respons bij overstag gaan. De voor automatische transitie gebruikte snelheid wordt met de volgende prioriteit verkregen: 1
Snelheid door het water van de snelheid log bron.
2
Snelheid Over de Grond (SOG) van de GPS of kaartplotter.
Zie ook pagina 14.
Setup tijdens installatie | 85
Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Eenh.
OFF - 30
1
6
knopen
Automatisch instellen Autotune is een voorziening die automatisch de meest belangrijke besturing parameters instelt (Roer en Tegenroer) door met het schip een aantal S-bochten uit te voeren. De schaalfactoren van de parameters worden bovendien automatisch ingesteld op basis van het type boot dat in het Voor de Kant menu werd geselecteerd. Automatisch instellen is een procedure die voor functioneren van de AP28 niet vereist is omdat de preset besturing parameters af fabriek meestal geschikt zijn voor besturing van schepen van 30–50 voet. De aanbevolen snelheid voor Automatisch instellen dient niet meer dan 10 knopen te bedragen. De uitvoering dient plaats te vinden bij kalme of gematigde zeegang en bij voorkeur op een Oostelijke of Westelijke koers. Gebruik bij waterverplaatsende schepen ongeveer de helft van de normale kruissnelheid (d.w.z. dat de Autotune bij een kruissnelheid van 10 knopen met ongeveer 5 knopen uitgevoerd moet worden). De tijdens Autotune berekende parameters worden de HI parameters. De LO parameters worden automatisch op 66% van de HI parameters ingesteld. Na voltooiing van Autotune dient het roer handmatig te worden bediend omdat de autopilot naar de STBY mode is teruggekeerd. 86 | Setup tijdens installatie
De Autotune functie zal de besturing van het schip overnemen en een aantal S-bochten maken. Dit moet altijd in open wateren worden uitgevoerd met een veilige afstand tot ander verkeer. De voltooiing van de Autotune functie kan 1 tot 2 minuten duren. Druk op de STBY toets indien Autotune afgebroken moet worden.
aanraaktoets te Activeer Autotune door op de drukken. Na een Autotune is er geen noodzaak voor verdere afstellingen. Fijnafstelling van deze parameters wordt geregeld door de respons instelling (zie pagina 15). Het is echter mogelijk om de AUTO mode parameters te bekijken of te wijzigen door ´Installatie´ in het Hoofdmenu te openen. Zie ook “Herroepen Autotune Instellingen”, pagina 88. Status Het status scherm toont een lijst met installatie items die uitgevoerd moeten worden en installatie items die reeds voltooid zijn.
Ga terug naar het Installatie menu item `Automatisch sturen´ als u de besturing parameters wilt wijzigen. Zie onderstaande informatie.
Setup tijdens installatie | 87
Automatisch sturen Het Automatische sturen menu bevat besturing parameters koers besturing, wind besturing en navigatie besturing.
Herroepen Autotune Instellingen Selecteer Herroep autotune parameters voor het terugroepen van parameters die werden gerealiseerd tijdens de Autotune procedure onder ‘Automatisch Sturen’ en druk op de
toets.
Bevestig door indrukken van de
aanraaktoets.
Handmatige afregeling De besturing parameters kunnen in dit menu item worden bekeken en zonodig worden gewijzigd. De parameters zijn verdeeld in twee sets (pagina 17): •
HI waarde parameters voor automatische besturing bij lage snelheid en tijdens voor de wind varen met een zeiljacht
•
LO waard parameters voor automatische besturing bij hoge snelheid en bij zeilen aan de wind of hoog aan de wind met een zeiljacht
88 | Setup tijdens installatie
Het ´Handmatige afregeling´ scherm kan ook vanuit het Auto mode hoofdscherm worden bereikt door indrukken van de MENU toets, binnen 2 seconden gevolgd door indrukken van de AUTO toets. Bevestig door drukken op de
Getoonde parameter
aanraaktoets.
Boot type
Eigen boot
Waterverpl. Planerend & & Zeil Outboard
AutoManueel tune
Roer HI
0.50
0.30
Tegenroer HI
1.40
1.40
Autotrim HI
40 sec.
40 sec.
Rate Lim HI
6.0°
6.0°
Roer LO
0.35
0.20
Tegenroer LO
1.00
1.00
Autotrim LO
40 sec.
40 sec.
Rate Lim LO
6.0°
6.0°
Uit
Uit
Minimum roer
De waarden in de tabel zijn af fabriek (standaard) en de opsomming is slechts informatief. Na het uitvoeren van Autotune kunnen de waarden van de tabel waarden afwijken. Zie ook “Autotune” eerder in dit hoofdstuk. De twee meest belangrijke parameters die de prestatie van automatische besturing bepalen zijn Roer en Tegenroer.
Setup tijdens installatie | 89
Roer stelt de roerversterking in, d.w.z. de verhouding tussen de opgedragen roerhoek en de koersfout. Te sturen koers Te weinig roer
Te sturen koers Teveel roer •
Bij te weinig roeruitslag kan de autopilot geen vaste koers volgen
•
Bij teveel roeruitslag ontstaat onstabiele besturing en wordt de snelheid verlaagd
•
Lage snelheid vereist meer roeruitslag dan hoge snelheid
Zie ook “Minimum Roer” op pagina 91. Tegenroer is de parameter die het effect van draaisnelheid en inertie tegengaat. Gedurende een korte periode wordt tegenroer gekoppeld aan de proportionele roer respons die door de koersfout wordt veroorzaakt. Soms lijkt het alsof hierdoor het roer naar de verkeerde kant beweegt (tegenroer). De beste manier voor controle van de Tegenroer instelling is tijdens het maken van bochten. De afbeeldingen illustreren het effect van diverse Tegenroer instellingen. Nieuwe koers Tegenroer instelling te laag met als gevolg voorbijschiet respons
90 | Setup tijdens installatie
Nieuwe koers Tegenroer instelling te laag, trage en aarzelende respons
Nieuwe koers
Correcte tegenroer instelling, ideale respons De standaard Autotrim waarde is 40 seconden en zal als regel goed functioneren op de meeste schepen.
Vuistregel: Stel in seconden dezelfde waarde in als de scheepslengte in voeten. Bij schepen die Virtuele Roer Feedback (VRF) gebruiken dient Autotrim op 20 seconden te worden ingesteld. Rate Limit (draaitempo) dient tot 6,0°/sec te worden beperkt tenzij een snellere bocht respons gewenst is. Minimum roer Sommige schepen kunnen de neiging hebben om niet te reageren op een kleine roeruitslag rondom de midscheeps positie vanwege een klein roer, de vrije slag van het roer of wervelingen/verstoringen van de waterstroom langs het roer of bij waterjet schepen met één straalpijp. Door inschakelen van de Minimum roer functie kan koers houden bij sommige schepen worden verbeter maar de roer activiteit zal toenemen. Schakel tijdens de proefvaart de Minimum Roer functie alleen in als bij kalme zee blijkt dat koers houden hierdoor wordt verbeterd. Activeren dient pas na Autotune en een eventuele fijnafstelling van de Roer parameter (pagina 90) plaats te vinden.
Setup tijdens installatie | 91
Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Eenh.
OFF - 5
0.1
OFF
°
Eindtest Na voltooiing van alle instellingen in het Installatie Menu kan een eindtest in open wateren en op veilige afstand van overig verkeer worden gehouden. •
Stuur het schip in de AUTO mode langs alle kardinale koersen
•
Begin met lage en middelmatige snelheden om gewend te raken aan de respons van de AP28
•
Controleer de HI/LO transitie en het effect van LO en HI parameter instellingen (Pagina 14)
•
Beproef het effect van de respons setting (pagina 15)
•
Beproef de U-bocht functie
•
Als een Non-Follow Up lever handel is geïnstalleerd test dan de verandering van modes en controleer de bakboord en stuurboord commando´s van de handel.
•
Voer bij elke op het systeem aangesloten navigator een waypoint in en controleer of de AP28 in de NAV mode bij elke navigatie bron correct reageert.
•
Beproef de NoDrift mode.
•
Gebruik bij een zeiljacht de Wind mode en beproef de AP28 bij verschillende instellingen van schijnbare windhoek. Beproef ook de WindNAV mode, de geoptimaliseerde VMG en WCV tijdens kruisen naar een waypoint.
92 | Setup tijdens installatie
•
Als de roer respons tijdens de proefvaart te agressief is dan wilt u wellicht de roersnelheid verlagen voor een meer vloeiende besturing. Bij een zeiljacht wilt u wellicht het tegendeel, d.w.z. een hogere roersnelheid tijdens voor de wind varen.
•
Met het bovenstaande in gedachten kan de motor (aandrijving) uitgang (pagina 94) worden ingesteld. Gebruik nooit stappen boven 10% in relatie tot de instelling tijdens de automatische roertest (pagina 72). Voer instellen altijd een nieuwe Autotune uit.
•
Bied de eigenaar gebruiker training aan.
Het aanbod van gebruiker training De gebruiker dient onderricht te ontvangen in de elementaire operationele functies, zoals: •
Het systeem in- en uitschakelen
•
Modes wijzigen. Verklaar in het kort wat er gebeurt in de verschillende modes
•
Herwinnen van handmatige controle vanuit elke mode. Vertel in welke modes het roer is gekoppeld aan de autopilot
•
Commando overnemen vanaf een “inactief” station, indien van toepassing
•
Gebruik van de lock (blokkeer) mode, hoe te blokkeren en te deblokkeren en hoe het systeem vanaf een geblokkeerde bedieningsunit kan worden uitgeschakeld, indien van toepassing
•
Gebruik van de Power steering mode (NFU)
•
Gebruik van een Non-Follow-up bediening,indien aangesloten
•
Koers wijzigen met de draaiknop en de toetsen
•
Scrollen langs het Hoofdmenu en submenu´s en leren hoe (en waarom) instellingen te wijzigen.
•
Hoe alternatieve bonnen te selecteren voor koers (kompas), navigatie (GPS), kaartplotter, snelheid, diepte, etc. indien beschikbaar
Setup tijdens installatie | 93
•
Begrijpen wat het verschil is tussen NAV mode en NoDrift mode en hun data bronnen (Nav, Pos)
•
Locatie van kompassen en begrijpen dat magnetische items uit de buurt gehouden moeten worden
•
Locatie van de Hoofd stroomonderbreker en de aparte SimNet stroomonderbreker indien aanwezig
Kalibratie De kalibratie is een andere toegang naar procedures voor kalibratie van het kompas, roer feedback, diepte, schijnbare wind en vaarsnelheid. Deze procedures worden behandeld bij “Inbedrijfstelling”.
Roer aandrijving De submenu´s onder “Roer aandrijving” maken deel uit van de inbedrijfstelling behalve voor motor uitgang en rudder deadband (vrije slag roer). Motor uitgang
De Motor uitgang (afgebeeld als percentage) is het percentage van maximaal beschikbaar vermogen dat benodigd is voor het bereiken van een correcte roersnelheid bij automatische besturing (in de NFU mode wordt Maximale snelheid gebruikt). Met deze instelling kunt u de roersnelheid anders instellen dan automatisch werd ingesteld bij de roertest. Rudder deadband (vrije slag roer) De rudder deadband functie is adaptief en constant actief. Het voorkomt dat het roer gaat jagen en de adap-
94 | Setup tijdens installatie
tieve functie optimaliseert de vrije slag in relatie tot de vaarsnelheid en druk op het roer.
Als de auto instelling niet correct functioneert door hoge inertie van het stuurwiel of speling in het besturing systeem dan is handmatige aanpassing mogelijk. Gebruik de laagst mogelijke waarde waarbij continu jagen van het roer wordt voorkomen. Een grote vrije slag zal resulteren in onnauwkeurige besturing. Aanbevolen wordt om de roer stabiliteit in de AUTO mode te controleren tijdens een vaartocht om druk op het roer te verkrijgen.
Bereik
Wijziging per stap
Standaard
Eenheden
AUTO, 0.1 – 4.0
0.1
AUTO
°
De rudder deadband instelling in niet beschikbaar als de configuratie van de automaat is ingesteld op Virtuele feedback.
SimNet configuratie SimNet units kunnen in groepen worden ingedeeld en voor identificatie worden voorzien van een unit nummer.
Setup tijdens installatie | 95
SimNet Groepen De SimNet groep functie biedt algehele controle over groepen met units. Deze optie is bestemd voor grotere schepen waar veel units zijn aangesloten op het SimNet netwerk. Door meerdere units toe te wijzen aan dezelfde groep zal een functie wijziging van één unit hetzelfde effect hebben op de rest van de groep deelnemers.
Functie
Groepen
Standaard
Display
Simrad, Geen, 1-6
Simrad
Bronnen
Simrad, Geen
Simrad
Units
Simrad, Geen, 1-6
Simrad
Taal
Simrad, Geen, 1-6
Simrad
Demping
Simrad, Geen, 1-6
Simrad
Alarm
Simrad, Geen, 1-6
Simrad
-
Simrad: Standaard groep voor AP28
-
Geen:
Niet aan een groep toegewezen
-
1–6:
Groep nummers
De afbeeldingen op de volgende pagina tonen hoe de instrumenten op een flybridge en in een cockpit aan aparte taal, demping en verlichting groepen zijn toegewezen en hoe dit de setup van verschillende instrumenten beïnvloedt.
96 | Setup tijdens installatie
Taal = None (Geen)
FLYBRIDGE
Display = 1 Demping = 1 COCKPIT DISPLAY = 2
Setup tijdens installatie | 97
Verwijzingsnummer Het verwijzingsnummer wordt gebruikt om meervoudige units van hetzelfde type te identificeren indien deze op het SimNet of een NMEA2000 netwerk zijn aangesloten. Het verwijzingsnummer wordt toegevoegd aan de product naam, b.v. AP28-1, AP28-2 voor gemakkelijke identificatie van het product.
Bereik
Stap
Standaard waarde
0 - 20
1
0
3.3 Service Informatie Zie ook de Troubleshooting pagina 105 over SimNet status, Systeem data en resets.
In het Hoofd menu is een Service item opgenomen voor toegang tot meerdere opties voor display van toegepaste data tijdens testen of troubleshooten van het systeem.
Demo De autopilot is voorzien van een demo mode die nuttig is bij demonstraties en tijdens een show. Alle in de data pagina´s getoonde data kan worden gesimuleerd.
98 | Setup tijdens installatie
Bevestig de demo mode door drukken op de aanraaktoets. Als de unit tijdens de demo mode wordt uitgeschakeld dan is deze mode bij een volgende inschakeling nog steeds actief. De demo mode wordt uitgeschakeld via het menu zoals bovenstaand omschreven. Er wordt dan een automatische bron update geïnitieerd.
Tijdens de demo mode wordt de gebruiker elke 1 seconde met een ‘DEMO’ bericht geattendeerd op het zich in deze mode bevinden. Als meerdere producten bij de Demo mode in een SimNet systeem betrokken worden dan dienen ze initieel op de Demo mode te worden ingesteld. Om volledig profijt van de autopilot in de Demo mode te behalen dient een Autopilot Computer deel van het systeem uit te maken.
Setup tijdens installatie | 99
Over de AP28 Na selectie van het “Over AP28” menu item volgt display van het autopilot model, het serie nummer, het software versie nummer (1.2), het software publicatie nummer (00) en de publicatie datum.
De getoonde aflezing is slechts een voorbeeld!
100 | Setup tijdens installatie
4 Alarm systeem 4.1 Alarm indicatie Het alarm systeem van de AP28 autopilot wordt geactiveerd als enige alarm instelling wordt overschreden. Zie Alarm, pagina 52. Als alarm wordt geslagen dan wordt dit aangegeven met een alarm tekst en een hoorbaar alarm. Zie onderstaande tabel voor indicaties van alarm types.
Alarm type Vitaal alarm Belangrijk alarm Standaard alarm
Geluid
Licht
Wisselend tussen 2 tonen
Schakelt aan/uit
Waarschuwing
Enkelvoudige pieptoon
Beperkte waarschuwing
Enkelvoudige pieptoon
Herhaal interval 10s 20s 40s 60s
Als de AP28 is aangesloten op andere SimNet units dan zal elk alarm in het systeem op de bedieningsunit worden getoond.
Als geen specifieke alarm tekst wordt getoond dan verschijnt een alarm code. Zie Alarm codes, pag. 102.
Alarm systeem | 101
4.2 Een alarm bevestigen Een alarm kan door indrukken van elke toets worden bevestigd. De alarm indicatie (tekst, licht en geluid) wordt dan verwijderd bij alle units die behoren tot dezelfde alarm groep. Zie SimNet , pagina 96.
Er zal met een vast interval een herinnering verschijnen zolang de alarm conditie blijft voortbestaan.
Een alarm dat van andere SimNet units wordt ontvangen dient te worden opgeheven vanaf de unit die het alarm heeft veroorzaakt!
4.3 Actieve alarmen bekijken Een lijst van elk aanwezig alarm kan op elk gewenst moment worden getoond.
4.4 Alarm codes Als de alarm tekst van andere op het SimNet aangesloten units wordt ontvangen dan wordt deze tekst afgebeeld. Als geen tektst wordt ontvangen dan verschijnt een alarm code. Zie volgende pagina.
102 | Alarm systeem
Alarm Code
Alarm
10
Ondiep water
11
Diep water
12
Anker alarm
13
Wind shift
14
Ware windsnelheid te sterk
15
Ware windsnelheid te zwak
16
Snelheid schip te laag
17
Voltage te hoog
18
Voltage te laag
19
Diepte data ontbreekt
20
Wind data ontbreekt
21
Nav data ontbreekt
22
Kompas data ontbreekt
23
Van koers
24
Roer data ontbreekt (RF25)
25
Roer feedback fout (RF300)
26
Roer respons storing
27
Roer aandrijving overbelast
28
Hoge temperatuur
29
Bypass/koppeling overbelast
30
Bypass/koppeling ontkoppeld
31
Hoog aandrijf voltage
32
Laag aandrijf voltage
33
Geen actieve bedieningsunit
34
Geen autopilot computer
35
ACXX Geheugen storing
36
Geen verbinding met EVC systeem
37
EVC terzijde gesteld
56
RF moet worden gekalibreerd
Alarm systeem | 103
Blanco pagina
104 | Alarm systeem
5 Troubleshooting Een autopilot is een complex systeem. De prestatie is afhankelijk van een goede installatie en een succesvolle proefvaart. In het Hoofd menu is een Service item opgenomen voor toegang tot meerdere opties voor display van toegepaste data tijdens testen of troubleshooten van het systeem.
5.1 SimNet status Het SimNet status scherm biedt status informatie over de diverse SimNet berichten die door het systeem worden gebruikt.
5.2 Systeem data Het Systeem data scherm biedt data informatie over de diverse berichten die in het systeem worden toegepast.
Troubleshooting | 105
5.3 Resets Autopilot reset Een Autopilot Reset is onderdeel van de eindtest in de fabriek waarbij het geheugen naar instellingen af fabriek wordt gereset. U behoeft geen Autopilot reset uit te voeren tenzij u alle tijdens de installatie setup opgeslagen waarden wens te verwijderen.
Bevestig de autopilot reset door drukken op de aanraaktoets. Na uitvoeren van een reset dienen de Installatie en Setup procedures opnieuw te worden uitgevoerd! Indien een Autopilot reset is uitgevoerd zie dan hoofdstuk 3.2.
Totale reset Bij een totale rest wordt de gehele SimNet setup in de SimNet groep gereset en wordt automatisch een nieuwe interface setup geïnitieerd. Zie hoofdstuk 3.1.
106 | Troubleshooting
Bevestig de totale reset door indrukken van de aanraaktoets. Het display zal u aansporen om de interface setup te herhalen.
Autopilot storingen In het geval van een autopilot storing zullen de talrijke test voorzieningen van de AP28 u bijstaan in het opsporen van een mogelijke fout. Bij elke ontdekte storing volgt een hoorbaar en visueel alarm, zie hoofdstuk 4. Zie onderstaande tabel voor tips en probeer het probleem zelf op te lossen. U kunt ook uw lokale Simrad dealer raadplegen en zonodig om assistentie verzoeken. Voer elke herstel actie in de aangegeven volgorde uit. 1
De ‘Van koers´waarschuwing wordt automatisch gereset als de fout is opgeheven.
2
– – – in een display betekent dat data ontbreekt.
5.4 Alarmen Display aanwijzing
Mogelijke oorzaak
Aanbevolen actie
Systeem storing Alarmen: Van koers
Nav data ontbreekt
De vaarkoers is buiten de vaste van koers limiet van 20 graden. (Automatische reset indien binnen limiet). Extreme weerscondities, snelheid te laag.
Controleer besturing parameters (Roer, Autotrim, Zeegang filter)
Ontbrekende of ongeldige NAV data
Check de Nav. Ontvanger/GPS setup
Verhoog Roer waarde Verhoog zo mogelijk vaarsnelheid of stuur handmatig.
Zie Service menu Hoofdst. 3.3
Troubleshooting | 107
Display aanwijzing Ondiep water
Mogelijke oorzaak
Aanbevolen actie
De diepte is buiten de ingestelde limiet of buiten het bereik
Let zorgvuldig op de actuele diepte
Diepte data ontbreekt
Vaar naar veilige diepte; het alarm zal automatisch resetten
Wijzig de alarm limiet indien geen gevaar aanwezig
Zet ondiep alarm uit als data ontbreekt Kompas data ontbreekt
Geen data van geselecteerd kompas
Als meer dan een kompas op het systeem is aangesloten zie dan het Gebruikers instellingen/Bronnen menu om een ander kompas te selecteren. Voer een bron update uit als geen kompas beschikbaar is Controleer aansluitingen Vervang het kompas (Noot: Snij geen kabels door. Er zijn aan de binnenkant schroef-connectors aanwezig)
Roer data ontbreekt (niet van toepassing bij Virtuele feedback installaties)
RF25 Roer feedback signaal ontbreekt
Roer feedback fout (niet van toepassing bij Virtuele feedback installaties)
RF300 Roer feedback signaal ontbreekt of is onregelmatig
Roer respons storing
Geen respons op roer commando
Controleer SimNet aansluitingen Controleer de uitlijning zoals vermeld in de installatie instructies Vervang de roer feedback unit Controleer alle aansluitingen Controleer de uitlijning zoals vermeld in de installatie instructies Vervang de roer feedback unit Controleer alle aansluitingen Check Roer Feedback transmissie link (niet van toepassing bij Virtuele feedback installaties) Controleer aandrijfunit, motor, koolborstels Vervang de autopilot computer
108 | Troubleshooting
Display aanwijzing Roer test mislukt
Mogelijke oorzaak De volgende condities kunnen een rol spelen:
Aanbevolen actie Zie aanbevolen acties voor de specifieke fouten
Roer feedback storing Autopilot computer overbelast Bypass/koppeling overbelast Roer beweegt slecht in een richting
Controleer de aansluitingen
Slechte aansluiting naar een van de solenoïdes (continu lopende pomp)
Vervang de autopilot computer
Defecte insteekkaart in autopilot computer Roer test niet binnen 2 minuten voltooid Slechte aansluitingen naar de aandrijfunit
Controleer aansluitingen Controleer de insteekkaart op verbrande transistors. Vervang de autopilot computer
Defecte insteekkaart in autopilot computer Roer beweegt met volle snelheid naar een kant
Vervang autopilot computer
Defecte insteekkaart in autopilot computer Geen actieve bedieningsunit
Actieve bedieningsunit valt uit.
Druk op de STBY toets van een “Inactieve” unit voor een reset Check/repareer SimNet kabel Vervang de bedieningsunit
Roer aandrijving overbelast
De aandrijving is gestopt als gevolg van excessieve belasting of een kortsluiting
Controleer de aandrijfunit en installatie hiervan. Zoek naar mechanische obstructies. Check handmatige besturing Ontkoppel de aandrijfunit. Als de fout persisteert vervang dan de autopilot computer
Troubleshooting | 109
Display aanwijzing Bypass/koppeling overbelast
Bypass/koppeling ontkoppeld
Mogelijke fout
Aanbevolen actie
Koppeling/bypass stroom overschrijdt 3.3 Ampère (overbelasting of kortsluiting)
Controleer actuele stroom
Slechte aansluiting of open circuit in bypass/koppeling spoel
Controleer aansluitingen
Check voltage teken op spoel Check spoel weerstand (via aansluitkabels)
Vervang bypass/koppeling indien open Voer nieuwe "Roer test" uit
ACXX hoge temperatuur
Excessieve temperatuur in autopilot computer (>80°C), mogelijk langdurige overbelasting
Schakel autopilot uit
ACXX Geheugen storing
Verkeerde checksum op geheugenparameters of variabelen. Autopilot computer zal standaard waarden gebruiken
Voer een "Totale reset" en een nieuwe “Voor de kant” setup uit. Schakel opnieuw aan/uit. Als alarm persisteert vervang dan de autopilot computer
Geen autopilot computer
Defecte Autopilot computer of slecht op kabels aangesloten
Checkkabels en connectors
Laag aandrijf voltage
Voeding voltage minder dan 9 Volt
Schakel autopilot uit, laad accu op
Controleer op frictie in aandrijfunit/besturing systeem Verifieer dat de autopilot computer specificaties met de aandrijfunit overeenkomen
Vervang autopilot computer
Controleer/repareer acculader Hoog aandrijf voltage
AC12/AC42 Voeding meer dan 35 Volt
Schakel de autopilot uit
Diepte data ontbreekt
Ontbrekende of ongeldige diepte data
Controleer diepte sensors en kabels
Wind data ontbreekt
Ontbrekende of ongeldige wind data
Controleer wind sensor en kabels
Wind shift
Wind shift overschrijdt ‘Wind shift limiet’
Ga naar Wind mode voor reset van de Wind shift aanwijzing
Controleer/repareer acculader
Vergroot de limiet Zet wind shift limiet Uit
110 | Troubleshooting
6 Onderhoud 6.1 Algemeen De AP28 units zijn “repareer door vervanging” units en de gebruiker behoeft daarom slechts in zeer beperkte mate preventief onderhoud uit te voeren.
6.2 Bedieningsunit De AP28 Bedieningsunit zal bij normaal weinig onderhoud vereisen. Als de unit schoongemaakt moet worden gebruik dan schoon water en een milde zeepoplossing (geen wasmiddel). Chemische reinigingsmiddelen en koolwaterstoffen zoals diesel, benzine, etc. dienen beslist te worden vermeden. Zorg dat alle open SimNet connectors zijn voorzien van een beschermkap (part no. 24006355). Het is raadzaam om aan het begin van elk seizoen alle aansluitingen bij de bedieningsunit te controleren en te bedekken met Vaseline of WD40. Plaats altijd de beschermkap indien de unit niet wordt gebruikt.
6.3 Autopilot computer Er is geen speciaal onderhoud vereist. Het is echter raadzaam om bij aanvang van elk seizoen het inwendige visueel te inspecteren alle aansluitingen te controleren.
6.4 Roer feedback Voer elke 2-3 maanden en bij aanvang van het seizoen interval een visuele inspectie uit. Smeer zonodig de kogelgewrichten in met een beetje vet (RF300, RF25).
Onderhoud | 111
6.5 Kompas Als het kompas onderhevig is aan weersinvloeden voer dan elke 2-3 maanden en bij aanvang van het seizoen een visuele inspectie uit.
6.6 Aandrijfunit Zie het handboek van de aandrijfunit voor onderhoud instructies.
6.7 Omwisselen software programma Neem over software updates contact op met de Simrad Klanten Ondersteuning.
112 | Onderhoud
7 Optionele apparatuur 7.1 R3000X Afstandsbediening (NFU) De R3000X is een kleine afstandsbediening met twee toetsen voor power steering of koers selectie (BB en SB) en een toets met een LED indicator voor (beperkte) mode wijziging.
Bediening SIMRAD
STBY-AUTO
Druktoets voor BB en SB commando´s
In de STANDBY mode zal het roer bewegen zolang als de BB of SB toets wordt ingedrukt.
STBY/ automatisch.
In de AUTO mode en Wind modes zal de ingestelde koers of ingestelde windhoek steeds 1° wijzigen bij indrukken van de toets.
Automatische modes zijn actief als de lamp aan is.
Als u de toets ingedrukt blijft houden dan wordt de instelling automatisch met stappen van 3° per seconde gewijzigd.
Simrad R3000X
Tabel met mode wijzigingen
1) NAV en WINDNAV modes zijn alleen toegankelijk vanaf de Bedieningsunit omdat u de prompt displays moet bevestigen.
Initiële mode
1e keer toetsen
2e keer toetsen
STBY
AUTO
STBY
AUTO
STBY
AUTO
NODRIFT
STBY
NODRIFT
NAV
STBY
AUTO
WIND
STBY
WIND
WINDNAV
STBY
WIND
1)
1)
Optionele apparatuur | 113
7.2 S35 Besturing handel (NFU) De S35 keert met behulp van drukveren steeds naar de middenstand terug. Een druktoets met verlichting is bestemd voor mode selectie evenals bij de R3000X Afstandsbediening. Als alternatief kan de S35 als een conventioneel NFU handel zonder mode selectie worden gebruikt.
Bediening Zie de bediening van de R3000X in het vorige hoofdstuk. Bij de S35 moet u de handel naar links of rechts bewegen in plaats van het gebruik van toetsen.
7.3 JS10 Joystick (NFU) De JS10 Joystick is een Non-Follow-Up stuurhandel dat is ontworpen voor binnen- of buitenmontage tegen een schot. Met behulp van drukveren volgt steeds terugkeer naar de middenstand. Meegeleverd worden 10 m kabel en installatie hardware.
Bediening De JS10 heeft geen mode wijziging voorziening. Het roer zal bewegen zolang als de handel in de linker (BB) of rechter (SB) positie wordt gehouden.
7.4 AP28 met MSD50 Hekaandrijving De informatie in dit hoofdstuk is alleen betrekking op een autopilot met een Simrad MSD50 Hekaandrijving Voor de MSD50 Hekaandrijving is een nulpunt instelling vereist nadat de autopilot is ingeschakeld. Zie het MSD50 handboek voor nadere informatie.
114 | Optionele apparatuur
Nulpunt instelling Als u bij het verlaten van de haven geen roerhoek display nodig heeft stuur het schip dan handmatig op een rechte koers en druk op de AUTO toets. Het nulpunt wordt dan automatisch ingesteld. Als u wel behoefte heeft aan een roerhoek display bij verlaten van de haven ga dan als volgt te werk: Na inschakelen zal het roerhoek display gaan slingeren tussen 10 graden BB en SB om aan te geven dat het (roer) nulpunt ingesteld moet worden. Draai het stuurwiel van aanslag tot aanslag (H.O. tot H.O) en tel exact het aantal omwentelingen. Draai daarna vanaf een van de aanslagen het halve aantal omwentelingen terug. AUTO
STBY
Druk op AUTO en dan op STBY. Het nulpunt is nu ingesteld en het display zal tonen: Keer terug naar de bediening sectie. Er is geen verdere noodzaak voor nulpunt instellingen totdat de autopilot een volgende keer wordt ingeschakeld.
Optionele apparatuur | 115
Blanco pagina
116 | Optionele apparatuur
8 Verklarende woordenlijst Apparent (schijnbare) wind – De snelheid en richting van waaruit de wind tijdens varen van het schip lijkt te waaien in relatie tot de boeg (wordt ook relatieve wind genoemd). Arrival (aankomst) alarm – Een alarm dat afkomstig is van de GPS of kaartplotter waarmee de aankomst aangegeven wordt bij een waypoint of ingestelde afstand tot dat punt (zie arrival circle). Arrival circle (aankomstcirkel) – Een denkbeeldige grens rondom het waypoint van bestemming van het huidige routedeel. Bij overschrijding volgt een alarm. Bearing (peiling) – De horizontale richting van een punt op aarde vanaf een ander punt, uitgedrukt als een hoekwaarde vanaf een referentie richting, als regel gemeten vanaf 000° bij de referentie richting en dan rechtsom tot 359°. BTW – Bearing to a specified waypoint (peiling naar een specifiek waypoint) vanaf de huidige positie. Dit is het correcte acroniem voor de meer gebruikelijke term BPW (Bearing Position Waypoint – Peiling Positie Waypoint). BWW – Bearing waypoint to waypoint (peiling van waypoint naar waypoint) – Peilinghoek van de lijn tussen het “NAAR” en het “VAN” waypoint, berekent vanaf het “VAN” waypoint. COG - Course Over Ground (Koers Over Grond) – De actuele richting van verplaatsing van een vaartuig tussen twee punten in relatie tot het aardoppervlak. De koers van het vaartuig kan verschillen als gevolg van de effecten van wind, getij en stroming. DCT – Depth Contour Tracking (Dieptelijn Volgen)
Verklarende woordenlijst | 117
EVC –Elektronische Vaar Controle - stelt de scheepsmotor, transmissie, instrumenten en bedieningssystemen in staat om te communiceren en informatie uit te wisselen via een gemeenschappelijk bus netwerk.Via een geschikte interface met EVC kan een autopilot sensor data van de EVC verkrijgen, stuurberekeningen uitvoeren en roercommando´s naar de EVC terugsturen om het roer op de opgedragen hoek in te stellen. GPS - Global Positioning System – Dit systeem is gebaseerd op satellieten die in vaste banen boven de aarde cirkelen op een hoogte van ongeveer 20.200 km. Het systeem biedt de gebruiker 24 uur per dag en onder alle weersomstandigheden positie informatie met een nauwkeurigheid van 5 tot 30 meter. Magnetic bearing (Magnetische Peiling) – Peiling in relatie tot het magnetische noorden; kompas peiling gecorrigeerd voor deviatie. Magnetic deviation (Magnetische deviatie) – Een lokaal magnetisch veld aan boord van het vaartuig. Kan interfereren met het aardmagnetisch veld en kompas aanwijzingen veroorzaken die afwijken van de actuele magnetische koers. De deviatie zal variëren met de actuele koers. Magnetic heading (Magnetische koers) – koers in relatie tot het magnetische noorden. Magnetic variation (Magnetische variatie) – Een magnetisch kompas wijst naar de magnetische noordpool. Het verschil tussen deze richting en het ware noorden is de magnetische variatie. De mate en richting van deze variatie is afhankelijk van waar u zich op aarde bevindt. NMEA0183 - Een formaat (taal) dat is ontworpen om communicatie mogelijk te maken tussen uiteenlopende soorten nautische elektronische apparatuur. In essentie bestaat het uit een tweedraads seriële data link waarmee een apparaat kan spreken terwijl andere apparaten luisteren. Er bestaan talrijke verschillende regels voor communicatie tussen diverse verschillende apparaten. NMEA2000 – Een modern serieel data communicatie netwerk om nautische elektronische apparatuur aan boord van vaartuigen onderling te verbinden. Apparaten 118 | Verklarende woordenlijst
waarvan het ontwerp op deze standaard berust kunnen data inclusief commando´s en status uitwisselen met andere compatibele apparatuur via een enkelvoudig signaal kanaal. PGN – Een acroniem voor Parameter Groep Nummer. PGNs worden gebruikt in analoog NMEA2000 verkeer met drie hoofdletters zoals ook gebruikt in NMEA0183 regels, b.v. XTE. Product ID – Een nummer, toevoegsel, acroniem of term om een product te kunnen identificeren. Product name – De naam van een Simrad product zoals bekend uit verkoop of literatuur. Route – Een opgeslagen volgorde van waypoints. Deze waypoints worden opgesomd in de volgorde waarin u ze wenst te volgen. SimNet – Een acroniem voor Simrad Intelligent Marine Network, gebaseerd op de NMEA2000 communicatie protocollen. SimNet Class 1 products – Simrad producten die SimNet controllers zijn, d.w.z. dat ze een geschikt display bezitten en routines voor het instellen en aansturen van SimNet. SimNet Class 2 products – Simrad producten die geen SimNet controller bevatten. Bij aansluiting op SimNet zullen ze automatisch de eerst beschikbare bron op SimNet kiezen en daarop aansluiten. Als een Klasse 1 product wordt toegevoegd aan de Simrad Groep dan zullen de Klasse 2 producten zich automatisch ondergeschikt stellen aan de Klasse 1 bron selectie. SimNet Group – Een aantal geselecteerde Simrad producten die dezelfde data bronnen delen via het SimNet netwerk. SimNet Source (SimNet bron) – Elk product of apparaat dat rechtstreeks is aangesloten op SimNet of NMEA2000, of via een NMEA0183 of Robnet2 interface met SimNet is verbonden. SOG – Snelheid over de grond is de actuele snelheid van een vaartuig in relatie tot de zeebodem.
Verklarende woordenlijst | 119
True bearing (Ware peiling) – Peiling in relatie tot het ware noorden; kompas peiling gecorrigeerd voor kompasfout. True heading (Ware koers) – Koers in relatie tot het ware noorden. VMG – Velocity Made Good (Snelheid richting waypoint). De ware voortgang van een vaartuig naar een waypoint, rekening houdend met alle factoren zoals drift en stroming. Waypoint – Een afzonderlijk in de navigator opgeslagen punt dat zich op het aardoppervlak bevindt. Normaliter wordt dit punt geïdentificeerd door Lengte/Breedte coördinaten alhoewel het bij sommige systemen met T.D.´s wordt getoond. XTE - Cross Track Error (fout dwars op track) – Wordt gebruikt om de positie van een vaartuig aan te duiden in relatie tot een rechte lijn tussen twee waypoints. De afstand links of rechts van deze lijn staat bekend als de Cross Track Error. De afbeelding hiervan is als regel in duizenden van een nautische mijl, d.w.z. 1,85 m.
120 | Verklarende woordenlijst
Doc.no. 20223053, Rev.B