L.S. Opnieuw vallen we nog maar eens ongevraagd, maar omwille van uw erfgoedreflex ongetwijfeld niet ongelegen, terug bij u binnen. Het nieuwe werkingsjaar is intussen opnieuw enkele maanden gevorderd. Het is dan ook hoogtijd voor een boeiende erfgoeduitstap onder een hopelijk warme lentezon. Daarom nemen we op zaterdag 19 juni a.s. iedereen, W&M-lid, Gildemeester en sympathisant in de namiddag mee langsheen de historische hopasten van Poperinge. Voor meer informatie hierover en over onze andere activiteiten dit jaar verwijzen we u graag naar onderstaande rubriek ‘Leven in de brouwerij’. Was het de voorbije maanden misschien wat windstil, het bestuur van WesthoekMonumenten en de Gilde van Sint-Arnoldus zaten echter niet stil. Integendeel! Zoals u via de vorige Brouwbulletin kon vernemen, liet het afscheid van Liselotte, die onze museumherberg uitbaatte, een leemte achter. Een nieuwe kandidaat-uitbater diende zich niet onmiddellijk aan en door ons schrijnende gebrek aan museumpersoneel is het museum sinds 1 april jl. tijdelijk gesloten voor individuele bezoekers. Fig.- Het Mout- & Brouwhuis de Snoek. Groepsbezoeken bleven en blijven wel mogelijk. Dus, als u het Mout- & Brouwhuis de Snoek wilt steunen, organiseer een uitstap voor uw familieleden, vrienden en vereniging(en) naar dit unieke museum-van-de-dorst(-in-de Groote Oorlog). Wij zullen u er alvast zeer dankbaar voor zijn. En wie weet, zal u opnieuw in de museumherberg terug van het rijke gamma West-Vlaamse bieren kunnen proeven. Er hebben zich intussen enkele kandidaten voor de museumherberg aangediend. Ongetwijfeld zal deze opportuniteit onze verwachtingen voor een nieuwe opstart van de museumherberg in de komende maanden inlossen. Om ons museumonthaal beter te kunnen organiseren en de museumwerking te kunnen dynamiseren hopen we ook dat de onderhandelingen die sinds enkele maanden met de overheid vrij intens worden gevoerd, vruchten mogen opleveren. Voor ons is het alvast duidelijk dat een industrieelarcheologisch open-monument als het Mout- & Brouwhuis de Snoek zijn deuren niet zou mogen sluiten. Zijn betekenis als 1 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
katalysator op het vlak van erfgoedsensibilisering, toeristische ontwikkeling en plattelandsontwikkeling is daarvoor te groot. Het beleidsmatig niet onderschrijven van deze betekenis zou niet alleen voor het erfgoedbeleid op zich maar ook voor de Westhoek als plattelandsgebied met een groot toeristisch potentieel dan ook een gemiste kans zijn, …. én voor ons het ‘afscheid van een droom’. (Wordt vervolgd). [F.B. ]
VAN NU… ZATERDAG 19 JUNI A.S. - Met het Mout- & Brouwhuis de Snoek langs Poperingse hopasten Onder leiding van de onlangs met het Gulden Hamertje gelauwerde vorser Guido Vandermarliere, gespecialiseerd in de geschiedenis van de hopteelt in Vlaanderen, brengt het Mout- & Brouwhuis de Snoek een bezoek aan het beschermd hopastenpatrimonium in Poperinge. Met zijn erfgoedvereniging De Keteniers en als auteur van een aantal lijvige historisch publicaties over de hopteelt ligt Guido immers aan de basis van de groeiende aandacht voor en erkenning van dit zeer specifiek ruraal erfgoed. Guido zal er de leden en sympathisanten van het Alveringemse museum-van-de-dorst-in-de Groote Oorlog rondleiden langs unieke relicten van de ooit zo bloeiende hopcultuur in de zuidelijke Westhoek. Hij neemt er ons mee naar de 16de eeuw, toen de Poperingse hopast symbool stond voor Engelse hopboeren, en leidt ons vervolgens langsheen typologische (r)evoluties in deze droogovens naar hun hedendaags toepassingen op nog actieve hopboerderijen. Zo staan alvast de asten Cambier, Descamps en Wally’s Farm op de agenda. Kortom, voor wie meer wil weten over de grondstoffen van onze Vlaamse bieren en/of geïnteresseerd is in ruraal industrieelarcheologisch erfgoed, dan is deze tocht langsheen ‘hommelhoven’ en ‘eesten’ op zijn minst een aanrader. Daar Guido ons zeer veel te vertellen heeft, starten we deze namiddagactiviteit reeds om 13.00 u (stipt!) aan het Mout- & Brouwhuis de Snoek om om 13.30 u aan het station van Poperinge door Guido op gewacht te worden. Rekening houdend met een gehopt ‘natje’ bij Wally worden we om 19 u terug aan het Mout- & Brouwhuis de Snoek verwacht. Om ecologische en verkeersvriendelijke redenen wordt voorgesteld om vanuit de Snoek aan carpooling te doen. Praktisch: zaterdag 19 juni om 13.00 u aan het Mout- en Brouwhuis de Snoek (of om 13.30 u aan het station van Poperinge). Deelnameprijs:
Leden: 3,- euro Niet-leden: 5,- euro.
Organisatie: Het Mout & Brouwhuis de Snoek, Fortem 40, 8690 Alveringem
EN STRAKS….
2 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
Deze hoppetocht laat zich dan vrij vlug opvolgen door nog een aantal niet te missen evenementen en activiteiten. Opdat u van de partij zou kunnen zijn, vragen we u alvast onderstaande data in uw agenda te blokkeren: Zondag 22 augustus om 11.00 u – jaarlijks Feest van Sint-Arnold in het Mout- & Brouwhuis de Snoek in Alveringem (met o.m. bierattributenmarkt – voorstelling monografie van Chris Vandewalle over de brouwersfamilie Dehaene in Merkem, Oost-Vleteren en Beveren – barbecue….) Zaterdag 18 september 2010 – jaarlijkse daguitstap o.l.v. Godfried Vandenberghe. Ditmaal leidt Godfried ons door een vergeten stukje Vlaanderen, namelijk de Franse Westhoek. Voor wie onder leiding van een ervaren gids al dan niet als ‘blauwer’ eens de ‘schreve’ wil oversteken en een ‘liedje Vlaomsch’ wilt praten, alvast een unieke gelegenheid. Meer informatie volgt nog. Vrijdag 15 oktober 2010 om 20.00 u – voordracht door Guido Vandermarliere over Hop in de Westhoek in de bibliotheek van Alveringem. Zaterdag 18 december 2010 om 16.00 u – Kerstdrink in het Mout- & Brouwhuis de Snoek. [F.B. ]
Ditmaal belichten we geen brouwerijaspect maar willen we twee interessante publicaties onder de aandacht brengen. Een eerste uitgave betreft een liber amicorum voor wijlen John De Meulemeester, dat op initiatief van Marc Dewilde, Anton Ervynck en Frank Becuwe in nauwe samenwerking met het abdijmuseum Ten Duinen 1138 in Koksijde tot stand is gekomen. Voor wie dit (niet meer) weet, John was de eerste voorzitter van de Werkgroep Industriële Archeologie in de Westhoek (achteraf WesthoekMonumenten genoemd). Dat John dan ook altijd een speciale band heeft gehad met het erfgoedproject Mout- & Brouwhuis de Snoek, blijkt uit één van de bijdragen in dit huldeboek. Een tweede uitgave betreft een industrieelarcheologische branchestudie over de (geleidelijke) mechanisering en industrialisering van het wind- en watermaalbedrijf in Vlaanderen. Deze monografie is een uitgave van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed. [F.B. ]
CENULAE RECENS FACTAE. EEN HULDEBOEK VOOR JOHN DE MEULEMEESTER Novi Monasterii Vol. 10 Marc Dewilde, Anton Ervynck & Frank Becuwe (red.) Koksijde, Academia Press 2010, 415 p., ISBN 978-90-382-1560-0 Novi Monasterii, de reeks van jaarboeken van het Abdijmuseum ‘Ten Duinen 1138’, bundelt in zijn 10de uitgave een reeks bijdragen geschreven als eerbetoon aan John De Meulemeester (1946 2009). Deze archeoloog is een van de grondleggers van de middeleeuwse archeologie in België en heeft gewerkt aan de Gentse universiteit, de Nationale Dienst voor Opgravingen, voor het Waalse Gewest en voor het Groothertogdom Luxemburg. Hij werd tevens een belangrijke onderzoeker in de 3 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
middeleeuwse archeologie op internationaal vlak, met opgravingen in o.a. Jordanië, Marokko, Spanje, Portugal, Frankrijk en Ierland. Deze bundel is samengesteld door auteurs die met John De Meulemeester hebben gewerkt in België en Luxemburg, en de bijdragen beperken zich ook tot deze gebieden. De behandelde thema’s leunen nauw aan bij de interesses van de gedreven onderzoeker die John De Meulemeester was: de middeleeuwen, abdijen, mottes en kastelen, rurale archeologie, stadsontwikkeling, en de culturele aspecten van eten en drinken. In het voorwoord wordt het boek beschreven als een gevarieerd aanbod aan kleine stukjes middeleeuwen, een banket, als het ware, samengesteld uit vele, culinair sterk uiteenlopende bereidingen die door elkaar en tegelijk werden genuttigd. De hoofdstukken in het boek mogen gezien worden als een reeks van kleine bereidingen, die in het Latijn cenulae (‘schoteltjes’) genoemd worden. Ze zijn alle speciaal voor deze bundel geschreven, recens factae dus, en dat verklaart meteen de titel van het boek. Cenulae recens factae verwijst bovendien qua klank naar de laat-9de-eeuwse versterkingen in de Vlaamse kuststreek, beschreven als castella recens facta in het Libellus miraculorum sancti Bertini, een historisch gegeven dat vaak werd aangehaald en uitgediept in de publicaties en spreekbeurten van John De Meulemeester. Het boek wil een eerbetoon zijn maar geeft tegelijk een beeld van wat er momenteel aan onderzoek leeft in de post-Romeinse archeologie in België en Luxemburg. Zowel ondergronds als monumentaal erfgoed komt aan bod, chronologische analyse van sites én materiaalstudies, en het buitengebied is net zo goed vertegenwoordigd als de steden. Dit boek is te koop bij: Abdijmuseum Ten Duinen 1138 Koninklijke Prinslaan 6, B-8670 Koksijde, België Website: www.tenduinen.be Telefoon: + 32 (0)58 53 39 50 Fax: + 32 (0)58 51 00 61 Mail:
[email protected] Kostprijs: 30,00 euro Verzendingskosten: België 5,00 euro, Nederland 13,00 euro Bij bestelling wordt een kostennota opgemaakt en opgestuurd. Na ontvangst van de betaling, wordt het boek opgestuurd. [A.E. ] 4 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
IN DE BAN VAN CERES. KLEIN- EN GROOTMAALDERIJEN IN VLAANDEREN Relicta Monografieën 3 Frank Becuwe Brussel, V.I.O.E. 2010, 293 p., ISSN 2030-9910 / ISBN 9789075230284 (Samenvatting) In relatie met een zich snel ontwikkelend binnenlands verkeersapparaat zorgde de massale invoer van buitenlands graan via de haven van Antwerpen vanaf 1870 ervoor dat het maalbedrijf niet langer aan het industrialiseringsproces ontsnapte. Tussen 1880 en 1914 ontstonden in Vlaanderen hoofdzakelijk nabij kanaalhavens, belangrijke water- en spoorwegen en dichtbevolkte centra tientallen industriële cilindermaalderijen. In diverse gevallen waren deze grootmaalderijen eigendom van een aandelen- of een coöperatieve vennootschap. Zo stonden omstreeks 1880 vier mechanische maalderijen in Vlaanderen onder bewind van een aandelen- of coöperatieve vennootschap. Tegen 1910 was hun aantal opgelopen tot meer dan vijfenedertig. Na de Eerste Wereldoorlog zette deze schaalvergroting zich verder. De bloemindustrie kende in de tussenoorlogse periode immers een ongemene bloei. De opmerkelijk lagere relatieve uitbatingskosten in grootmaalderijen door een verregaande concentratie en mechanisatie, dikwijls ingegeven door onderlinge concurrentie, waren daar niet vreemd aan. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog telde België nog honderdenzes grote industriële bloemmolens. Vanaf 1949 zette de concentratietendens zich binnen de bloemmolenindustrie vooral door ten koste van veel familiale grootmaalderijen die ofwel door de harde concurrentieslag ophielden te bestaan ofwel werden overgenomen. De sector had vanaf het midden van de jaren 1950 bovendien te kampen met een overproductie van bij benadering één derde van de totale molencapaciteit. Om het hoofd boven water te kunnen houden op basis van de eigen financiële draagkracht was de onderlinge concurrentie dan ook bikkelhard. De overheidspolitiek om de inlandse tarwe te herwaarderen door de verwerking van een hoog percentage ervan op te leggen, maakte het de bloemmolens extra moeilijk. De kwaliteit van de bloemproductie maakte immers precies hun concurrentiële inzet uit. Het verbod van overheidswege om nog nieuwe bloemmolens op te starten kon het tij niet meer keren. Van de ongeveer driehonderd kleine en grote bloemmolens die in het begin van de jaren 1970 nog in werking waren, waren er omstreeks 1989 nog een veertigtal over.
Fig. – Kruiskalsijdemolen, Leke.
De betrachting om binnen één produktieëenheid kwalitatiever meel of bloem op grote schaal te produceren dateert evenwel niet van de late 19de eeuw. Reeds in de tweede helft van de 18de eeuw vonden diverse initiatieven plaats om in gecentraliseerde maalderijen, meelfabrieken, met behulp van waterkracht ‘à l’économique’ tarwe te vermalen tot een ‘luxe-meel’. De opkomst van de stoommachine in de eerste helft van de 19de eeuw had eveneens pogingen tot schaalvergroting tot gevolg gehad. Zowel de laat 18de- als de vroeg 19deeeuwse initiatieven waren in de meeste gevallen echter geen lang leven beschoren. Dat de oprichting van grootmaalderijen nà 1880 daarentegen wel succesvol verliep, had ondermeer te maken met een betere generatie stoomtoestellen en met de opkomst in het laatste kwart van de 19de eeuw van walsen ter vervanging van molenstenen. Een steeds ingenieuzer systeem van in het bijzonder reinigings-, 5 / 11
Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
plet- en builmachines liet deze grootmaalderijen toe om op grote schaal uit voornamelijk goedkopere uitheemse tarwe witte tarwebloem te winnen. De technische evolutie die het maalbedrijf zowel op het vlak van het reinigen, het malen, het stockeren en het verhandelen van graan sinds de tweede helft van de 19de eeuw doormaakte, zorgde er in het bijzonder in het buitenland voor dat sommige machinebouwers, zoals Ganz & Cie, Seck, Schneider-Jaquet, Bühler, Luther, Henry Simon, Daverio, Mühlenbau und Industrie Aktiengesellschaft, Cesbron en Teisset-Rose-Brault, zich specialiseerden in de bouw van industriële maalderijuitrustingen en uitgroeiden tot internationale marktspelers. De activiteit van bedrijven zoals Seck en Schneider-Jaquet beperkte zich zelfs niet alleen tot de toelevering van de uitrusting maar betrof ook de bouw van het bedrijfsgebouw dat als een mantel de productieëenheid omsloot. In hun zog traden ook een aantal binnenlandse werkhuizen aan. Belangrijke ondernemingen, waaronder enkele met zelfs een buitenlandse faam, waren Goubet, Léon Michel-Simonis (L.M.S.), Bonte, Lucien Koppen, Doom & Mahieu en Boerenmaalderijen D.D.D. Van meer regionaal belang waren constructieateliers zoals Lermusiaux, Jules Baerten, VandeveldeDeschrijver, Omer De Reu, Busschots & Lejeune, en Theunynck.
Fig. – Briefhoofd constructieatelier G.J. Pasteger & Fils (Archief Van Dorenmolen, Rotselaar).
De schaalvergroting die het Vlaamse maalbedrijf met de opkomst en verspreiding van grootmaalderijen vanaf 1880 kenmerkt, bedreigde vooral na de Eerste Wereldoorlog niet alleen de traditionele wind- en watermolens maar ook de kleine mechanische maalderijen steeds meer in hun bestaan. Tot 1880 was het maalbedrijf in Vlaanderen nog een zeer traditionele economische sector. Wind- en waterkracht vormden immers een gratis krachtbron, waardoor aanvankelijk maar weinig molenaars tot de oprichting van ‘vuurmolen’ overgingen. Naarmate stoomkracht her en der toch toepassing vond in het kleine maalbedrijf ondervond de molenaar dat het niet verhelpen aan het ongemak van windstilte of waterschaarste uiteindelijk ten koste van de klandizie ging. Hoe hardnekkig het idee van “een stoommachine eet … en de wind kost niets” ook was, iedere molenaar zag zich tenslotte genoodzaakt tot de aanschaf van een mechanische krachtbron. Aanvankelijk gebruikten veel wind- of watermolenaars deze enkel als hulpmotor bij windstilte of waterschaarste. 6 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
In de tweede helft van de 19de en het prille begin van de 20ste eeuw was een stoomtoestel de uitgelezen hulpmotor. Daarna zorgden gas- of petroleummotoren meer en meer voor de mechanische aandrijving. Ze lieten zich immers veel gemakkelijker bedienen dan de stoomtoestellen. Bovendien waren ze veel zuiniger dan de oude stoomtoestellen die de molenaars als dure “steenkooleters” ervoeren. Omdat houten standaardmolens zich zeer moeilijk leenden om op stoomkracht te draaien, ontstonden vooral bij deze molens hulpgemalen die door een stationair of locomobiel stoomtoestel werd aangedreven. Ook molenaars op een stenen windmolen gingen, vooral om bedrijfsorganisatorische redenen, over tot de inrichting van een mechanisch aangedreven hulpgemaal in een bijgebouw tegen of nabij hun bovenkruier. Sommige molenaars opteerden er zelfs voor om hun soms nog in goede staat verkerende bovenkruiers van hun wiekenkruis en eventueel ook hun kap te ontdoen en voortaan volledig op mechanische kracht te draaien. Voortaan waren zij niet alleen veel minder onderhevig aan stormschade maar ontsnapten zij ook aan het toen vigerende belastingsstelsel dat zwaar op de windmolen woog. Met de geleidelijke vraag naar mechanische drijfkracht in nijverheidssectoren zoals het maalbedrijf groeide ook het aanbod aan constructeurs van aanvankelijk stoomtuigen en later zuiggas-, benzine-, dieselen electromotoren. In het bijzonder op het vlak van de bouw van stoommachines hadden een aantal Vlaamse en Waalse bedrijven zoals Cockerill , Lamarche & Brain, Gouthier, Gilain, Phoenix, Van Den Kerckhove en Carels reeds in de eerste helft van de 19de eeuw een zeer grote faam opebouwd. Vanaf het einde van de 19de eeuw zouden bedrijven zoals Mahy, Mécoen, Bollinckx, Doom & Mahieu, Damman-Croes en Crossley-dieselmotor in de Van Sabbe-Maselis, deze lijst vervoegen. Wat de Fig. Kerrebrouckmolen, Jabbeke. bouw van motoren zoals zuiggas- en petroleummotoren betrof, speelden vooral buitenlandse bedrijven, zoals Deutz, Crossley, National, Blackstone, Lister in de ontwikkelingsfase een voortrekkersrol. Belangrijke binnenlandse bedrijven die mettertijd ook gasmotoren produceerden, waren ondermeer Bollinckx, Goubet, Bonte, Phoenix en Doom & Mahieu. Op het vlak van petroleummotoren profileerden zich in het bijzonder de firma’s Carels, Anglo-Belgian Company (A.B.C.), Claeys en Moës. Voor de toelevering van elekromotoren stonden ondermeer de buitenlandse bedrijven Allgemeine Elektricitäts-Geselffschaft (A.E.G.), Allmänna Svenska Elektriska Aktiebogalet (A.S.E.A.) en Hengelosche Electrische En Mechanische Apparaten Fabriek (H.E.E.M.A.F.) en de binnenlandse firma’s Constructions Electriques de Belgique (C.E.B.) en Ateliers de Construction Electriques de Charleroi (A.C.E.C.) in. Opmerkelijk is dat voor een aantal binnenlandse stoommachine- en motorconstructeurs het maalbedrijf geen onbekend marksegment betrof. Bedrijven zoals Goubet, Bonte en Doom & Mahieu fabriceerden ook maalderijmachines. Ofschoon de mechanische drijfkracht in het maalbedrijf de rol en betekenis van de wind- en waterkracht onmiskenbaar overnam, toch bleven een aantal wind- en watermolenaars gedurende enkele decennia halsstarrig streven naar een optimaal gebruik van natuurlijke drijfkracht. Zij zochten hun heil in diverse varianten van wieken- en:waterwielenverbeteringen. Sommige watermolenaars verlieten hierbij het traditionele verticale waterrad voor een horizontale waterturbine. Deze tijdelijke reactie belette echter niet dat veel hulpgemalen intussen evolueerden tot volwaardige mechanische maalderijen die de wind- en waterkracht omwille van het ongerief bij windstilte of waterschaarste definitief banden. Met deze definitieve omschakeling op mechanische drijfkracht opende er zich voor 7 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
veel kleinmaalders bovendien een weg naar een uitgebreider machinepark dat, zonder in concurrentie te treden met de industriële molens, het afleveren van een kwalitatiever bloemproduct mogelijk maakte. Aanvankelijk was de maaluitrusting van een hulpgemaal doorgaans een kopie van de ambachtelijke installatie waarmee water- en windmolens waren uitgerust. Enkel de aandrijfkracht verschilde. Naarmate de mechanische kracht het pleit van de wind- en waterkracht won en er zich volwaardige mechanische maalderijen ontwikkelden, breidde de uitrusting zich in functie van een grotere productie en verfijnder maalprocédés uit. Het begrensde vermogen van de natuurlijke drijfkracht was immers niet langer bepalend voor de molen- of maalderijinrichting. Uit sommige mechanische kleinmaalderijen ontwikkelde zich dan ook een grootmaalderij die op industriële basis bloem produceerde. De meeste mechanische maalderijen bleven echter georiënteerd op de lokale, soms bovenlokale markt. In tegenstelling met de grote bedrijven die de technische en technologische ontwikkelingen op de voet volgden en deze onder concurrentiële druk zoveel mogelijk implementeerden, besloten de meeste maalders pas tot modernisering van hun toestellen als de nood aan de man kwam. Vele kleine of middelgrote bedrijven met doorgaans verouderde installaties ontsnapten uiteindelijk dan ook niet aan de trend van sectorale concentratie en schaalvergroting. Voor sommige kleinmaalders bracht een tijdige overschakeling van bloem- op veevoederproductie, al dan niet gecombineerd met een andere, veelal agrarische nevenactviteit, (tijdelijk) enig soelaas. Deze ontwikkelingen in het maalbedrijf in Vlaanderen laten zich vandaag nog vrij goed aflezen. Door de globalisering zijn in de loop van de laatste decennia echter niet alleen zeer veel klein- en grootmaalderijen buiten werking gesteld, maar dreigen ze ook onder de slopershamer te verdwijnen of op een zeer harde wijze herbestemd te worden. Het gevaar is dan ook zeer reëel dat de zeer geleidelijke én diverse wijze waarop het maalbedrijf mechaniseerde en industrialiseerde, zich niet meer genuanceerd laat aflezen. In functie van een integrale erfgoedzorg, die vanuit een selectieve aanpak oog heeft voor het gehele ontwikkelingsverhaal, dient zowel het beschermings- als het beheersbeleid zich te laten leiden door de betrachting van een materiële verankering van de diverse fases en nuances die de ontwikkeling van wind- en watermolens naar semi-ambachtelijke en industriële maalderijen kenmerken. Daarbij wordt in het bijzonder gedacht aan: het aan wind- en/of waterkracht complementaire gebruik van een hulpmotor in periodes van windstilte of waterschaarste. de installatie van een hulpgemaal bij wind- en watermolens om periodes van windstilte of waterschaarste te overbruggen. de toepassing van zelfzwichtings en -kruiingssystemen om in concurrentie met de mechanische maalderijen het malen met windkracht te optimaliseren. de vervaning van waterraderen door waterturbines om in concurrentie met de mechanische maalderijen de aandrijving door waterkracht van de molenuitrusting te optimaliseren. de bewust onttakeling van windmolens om voortaan enkel en alleen met mechanische drijfkracht te malen. de bouw van mechanische maalderijen zonder voorgaande op wind- of waterkracht. de bouw van industriële bloemmolens door buitenlandse constructeurs. de ontwikkeling van industriële bloemmolens uit bestaande mechanische maalderijen. de partiële of integrale overschakeling van bloem- naar veevoederproductie in mechanische maalderijen als poging om als familiaal bedrijf aan de schaalvergroting in de maalderijsector het hoofd te bieden. het samengaan van mechanische maalderijen en andere nijverheden als poging om als familiaal bedrijf aan de schaalvergroting in de maalderijsector het hoofd te bieden. en – last but not least het behoud van een staalkaart van de belangrijkste krachtbronnen en maalderijmachines van zowel binnenlandse als buitenlandse makelij.
8 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
Dit boek kan besteld worden via het Mout- & Brouwhuis de Snoek door te mailen naar
[email protected]. Kostprijs: 50,00 euro Verzendingskosten: België 5,00 euro, Nederland 13,00 euro Bij bestelling wordt een kostennota opgemaakt en opgestuurd. Na ontvangst van de betaling, wordt het boek opgestuurd. [F.B.]
DE PATERS VAN WESTVLETEREN
Dat de paters van Westvleteren aan het bouwen zijn is geen nieuwtje. De financiering is reeds voor een groot stuk rond en de rest hopen ze aan te vullen via giften. Misschien via een actie in de trant van Panini-prentjes of Gogo’s. Deze moderne verzamelobjecten zijn terug in bij de jeugd en de ouders doen er gretig aan mee. Vroeger waren de heilige prentjes in, als men zijn best deed op school kregen we van de zuster een heiligprentje of we kregen een prentje van de pastoor als we braaf waren in de mis.
9 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
Enige jaren terug heb ik van Antoon Verleye een heilige santje gekregen. De gedrukte tekst was een oproep om fondsen te werven voor de voltooiing van de bouw van de abdij van Westvleteren. De tekst spreekt voor zichzelf. De periode kan ik niet achterhalen. Wie kan dit dateren? [ B.D. ]
Dokter : Man, ge moogt niet zoveel drinken, bier doodt langzaam ! Patiënt : Dat is niet erg, dokter, ik ben niet gehaast. P.S. Kent u goeie biermoppen, stuur ze dan door met vermelding ‘biermoppen’ naar
[email protected]. Wij nemen ze graag in onze nieuwsbrief op.
[F.B.]
BIERSABAYON, EEN ZOMERS BIERDESSERTJE Ingrediënten: 1 flesje fruitbier, zoals kriek, framboise enz Fijne suiker (1 grote soeplepel per persoon) Eieren ( 1 per persoon) vanilleijs of fruitijs( 1 bol per persoon) Bereidingswijze: In een sauspan, de eigelen splitsen van de eiwitten (die we niet nodig hebben). 1 eigeel per persoon , de suiker toevoegen één eetlepel met torentje per persoon, dan 4cl bier per persoon bijvoegen. De pan op een klein vuurtje plaatsen of in bain Marie en voortdurend kloppen met de garde tot een dikke luchtige crème (niet te ver laten garen anders heb je geroerde eieren). In hoge glazen gieten en een bol ijsroom bijvoegen, de combinatie van warm en koud is heerlijk! [N.F.]
Als u de Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek niet meer wenst te ontvangen, stuur dan een mailtje naar
[email protected] met de mededeling: Brouwbulletin niet meer gewenst.
10 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.
Colofon De BROUWBULLETIN van het MOUT- & BROUWHUIS DE SNOEK is een digitale uitgave van de erfgoedvereniging Westhoek-Monumenten vzw en de (feitelijke dochtervereniging) Vlaamse confrérie Gilde van Sint-Arnold (maatschappelijke zetel: Fortem 40, 8690 Alveringem). Aan deze nieuwsbrief werkten mee: Frank Becuwe (FB), Bernard Duflou (B.D.), Anton Ervynck (A.E.) en Nicole Feys [N.F.]. V.U. Frank Becuwe, Clayhem Campagne, Wittepoortstraat 40, 8600 Keiem.
11 / 11 Brouwbulletin v/h Mout- & Brouwhuis de Snoek, 2, 2010, 2.