Groninger chirurgische oncologica
69 mentele laboratorium, acht jaar na de vraag van juffrouw Dengering. Samen met onder andere Roel Pranger en Jan Elstrodt werd gewerkt aan pO2-metingen aan extremiteiten, een project in samenwerking met het Max Planckinstituut in Dortmund. Elke vrijdagmiddag werden de resultaten van de afgelopen week nauwgezet door professor Wildevuur bekeken, gecorrigeerd en voorzien van vele nieuwe ideeën. In overleg met de afdeling Oncologie, professor Jan Oldhoff en professor Heimen Schraffordt Koops, werd begonnen met het verrichten van pO2-metingen bij patiënten die een geïsoleerde ledemaatperfusie voor een melanoom aan een ledemaat ondergingen. Voor en na de perfusie was er een normale pO2-waarde maar tijdens deze sessie was de pO2meting aan de huid. Het idee voor een klinisch en experimenteel onderzoek was geboren. De perfu sionist Rieks van Groningen à Stuling leverde een belangrijke bijdrage aan mijn experimenten tij dens de klinische en dierexperimentele episodes. Als vrienden hebben wij later vele uren klimmend in de bergen doorgebracht. De experimentele setting van de ledemaatperfusie hebben wij in het dierenlaboratorium samen met Jan Elstrodt, Piet Mook en de dierenverzorgers, onder andere Klaas Bel, opgezet. Uiteindelijk na vele experimenten bleek dat een drukgestuurde hartlongmachine, waarbij de gemiddelde perfusiedruk in een extre miteit niet lager mocht zijn dan 15 mmHg onder de gemiddelde bloeddruk, ook tijdens de lede maatperfusie een vrijwel normale weefsel-pO2meting liet zien. Dit onderzoek werd in de loop der jaren uitgebreid waarbij ik vanaf 1981 tot 1982 wetenschappelijk medewerker was op de Experimentele Chirurgie. Er werd in die tijd voorzichtig begonnen met wetenschappelijke voordrachten en postersessies op nationale en internationale congressen. Op 22 februari 1984 promoveerde ik op het proefschrift met de titel “Improved tissue perfusion du ring isolated regional perfusions. An experimen tal and clinical study”. Promotoren waren Prof. dr. C.H.R.H. Wildevuur, Prof.dr. H. Schraffordt
Koops en Prof.dr. J. Oldhoff. De promotie vond plaats in de aula in het universiteitsgebouw in bijzijn van mijn ouders. Een bijzonder moment, mede vanwege het feit dat mijn vader op 8 december 1965 in deze zelfde aula promoveerde op het onderwerp “De Schouderarthrodese”. Van 1982 tot 1985 ben ik begonnen met de voorop leiding heelkunde in het Academisch Ziekenhuis Groningen. Het merendeel van mijn stagetijd heb ik doorgebracht op de afdeling Traumatologie, alwaar de operatieve fractuurbehandeling hoog in het vaandel stond. De traumatologie lag mij toen al aan het hart en veel heb ik geleerd van Ben Binnendijk, Henk Klasen, Eduard Veldhuis en Kees Zimmerman. Deze vooral traumatologische vooropleiding is zeker een goede basis geweest voor later. In 1986 ben ik begonnen met de vervolgopleiding orthopedie in het Academisch Ziekenhuis Dijkzigt in Rotterdam, onder de bezielende leiding van professor Bert van Linge, die met name de conservatieve fractuurbehandeling hoog in het vaandel had staan. In 1990 werd ik orthopedisch chirurg. In 1985 werd mij de “Schoema kerprijs 1984” van de Nederlandse Vereniging van Heelkunde uitgereikt in het Hilton Hotel te Rotterdam voor één van de publicaties uit mijn proefschrift. Van 1991 tot 2006 was ik staflid bij de afdeling Orthopedie in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Vanaf 1 januari 2007 ben ik werkzaam als orthopedisch chirurg in het IJsselland Ziekenhuis te Capelle aan den IJssel. Na vele academische jaren heb ik uiteindelijk gekozen voor het werken als perifeer orthopedisch chirurg. Als bekroning op mijn “traumatologi sche carrière” kreeg ik, als eerste orthopedisch chirurg, tijdens het congres van de Nederlandse Vereniging van Traumatologie in Twente op 14 juni 2007, uit handen van professor Peter Patka de Willie Worteltrofee uitgereikt voor de meest innovatieve traumatologische uitvinding met als titel ‘Wie het retrograde niet eert, is de humerus niet weerd’.
Een mooie kans met een voortijdig eind... In de 80-er jaren was de competitie voor een opleidingsplaats in de chirurgie groot, maar aan het eind van die opleiding wellicht nog groter. Een goede plan ning was daarom raadzaam. Mijn belang stelling voor de oncologie was al vóór de start van mijn opleiding gewekt door Prof. Oldhoff die mij in contact bracht met de zeer enthousiast patholoog Wolter Oosterhuis, thans hoogleraar in Rotterdam. Dit leidde tot een onder zoeksplek op de pathologie voorafgaand aan de opleiding tot chirurg en in 1984 tot mijn promotie. Omdat ik mijn carrière wilde voortzetten in de oncologie lag daarna een klinisch fellowship van het KWF voor de hand. Ruim voor het einde van mijn opleiding (in 1986) solliciteerde ik destijds bij de directeur mw.dr. Zwanette M. Beekman met de brief die hierna is afgebeeld. Ook destijds had ik de zaakjes graag onder controle! Ik kreeg uiteraard bericht dat ik een beetje vroeg was omdat de sollicitatieprocedure pas medio 1985 zou starten. Uiteindelijk kreeg ik na nog enkele brieven en gesprekken op 18 september 1985 het verlossende bericht dat ik was voorgedra gen voor het fellowship en dat Prof.dr. T.H. The als mijn mentor was aangewezen. Er werd een ambitieus programma opgesteld met een verblijf van 1 jaar in de VS hetgeen ik helaas al spoedig moest bijstellen vanwege de ziekte van mijn vrouw. Het KWF accepteerde toen een aangepast programma voor een korter verblijf in de VS. Voor het verloop van het fellowship put ik uit het tussentijdse verslag dat ik
J. (Jakob) de Vries
68
op 16 november 1987 indiende bij mw. Beekman. Het was voor die tijd heel geavanceerd geprint op mijn eigen matrixprinter! Bij het lezen van dit verslag komen alle herinne ringen aan die goede tijd weer boven. Als KWFfellow verkeerde je in de luxe positie om je geheel te wijden aan de oncologie. Je hoefde ook geen diensten te doen, je mocht het zelfs niet doen. Ik schrijf overigens wel in het verslag dat “...de klinische activiteiten vergen doorgaans een meer dan volledige dagtaak en afhankelijk van de be zetting op de afdeling moet meer of minder tijd besteed worden aan de routinematige zorg...” kortom het was gewoon druk en je moest ook corvee doen. Het operatietableau van dat eerste jaar was redelijk gevarieerd zoals blijkt uit dit overzicht Blijkbaar was ik hier zelf niet helemaal tevreden over, gezien de disclaimer van de frequente afwe zigheid, maar ik heb natuurlijk ook strijd moeten leveren met Hans Nuytinck die met zijn zuidelijk temperament en jovialiteit alles voor mijn neus probeerde weg te kapen. De beste herinneringen bewaar ik aan de ingrepen in het hoofdhalsgebied die geheel in de stijl van Bert Vermey met microscopische precisie moesten worden uitgevoerd en dat lag mij wel. Het was indrukwekkend en frustrerend om te zien dat Jan Oldhoff dit met schijnbaar gemak twee keer zo snel kon en het leek dan ook zo ge makkelijk.
0
1 Ook denk ik met heel veel plezier terug aan de operaties met René Verschueren. Hij gaf je vanaf het begin de indruk iedere operatie tot een goed einde te kunnen brengen en dat altijd met een opgewekt humeur en gespekt met vele grappen. Zelfs de grootste calvinist wist hij los te krijgen tijdens grote excursies door buik en thorax. Maar ook bij hem was er een groot oog voor detail en niet alleen tijdens, maar vooral ook vóór en na de operatie. Zelden heb ik een chirurg gezien die zo begaan was met het lot van zijn patiënten. Tijdens het fellowship werd ook veel gelegenheid geboden je blik te verbreden door cursussen, congressen en symposia bij te wonen. Tijdens dit soort bijeenkomsten weten de Groningse fellows elkaar nog steeds feilloos te vinden, zoals bijvoorbeeld in 1987 bij de ESSO in Parijs Zoals gezegd heb ik eind 1987 een deel van mijn fellowship doorgebracht in de VS. Ik heb toen korte tijd in diverse befaamde instituten in Los Angeles, New York, San Francisco en Tampa doorgebracht, maar vooral veel geleerd in de John Wayne Cancer Clinic bij het UCLA in Los Angeles en het Memorial Sloan Kettering Cancer Center in New York. In mijn verslag schrijf ik daarover: “...mijn algemene indruk was dat de behandeling in de VS agressiever is (hit them hard) dan wat ik gewend ben, maar daarbij ben ik niet onder de indruk geraakt van betere resultaten...”. Het bezoek aan de VS was overigens in meerdere opzichten indrukwekkend omdat ik in Los Angeles een aardbeving meemaakte met een kracht van 7.3 op de schaal van Richter, die maakte dat ik enkele dagen niet naar de John Wayne Cancer Clinic op de 9e verdieping durfde. Acht weken later was ik in New York getuige van de crash op Wall Street (Black Monday), maar gelukkig deed ik toen nog niet aan beleggen. Het Fellowship kende helaas in 1988 onverwacht een voortijdig einde hetgeen merkwaardigerwijs werd ingeluid door een blijde gebeurtenis. Ik had namelijk wederom in het kader van de controle en de vooruitziende blik samen met Oldhoff een aanvraag gedaan voor een KNAW-fellowship in
aansluiting op mijn KWF-fellowship. Wij waren dan ook zeer verguld met het telegram(!) rond de kerstdagen in 1987 dat ik was uitverkozen tot Akademie-onderzoeker. Deze prestigieuze aanstelling zou gelden voor 5 jaar. Helaas kon echter met het nieuwe afdelingshoofd Prof.dr. R. van Schilfgaarde geen principeovereenkomst worden bereikt over het vervolg van mijn positie in het AZG als ik dit met succes zou afronden. Ik voelde me toen door mijn privésituatie genoodzaakt de toekomst op een andere manier veilig te stellen door een positie als chirurg in het Antonius Ziekenhuis te Sneek te accepteren. Het KWF was er niet van gecharmeerd dat ik hierdoor mijn fellowship enkele maanden eerder zou beëindigen hoewel mw. Beekman mij gezien de situatie op de arbeidsmarkt groot gelijk heeft gegeven. Het is een leerzame periode geweest in Sneek en uiteindelijk heb ik nu in het UMCG een goede positie gekregen op de Chirurgische Oncologie met een belangrijke taak in het medisch onderwijs.
OK De Vries met Verschueren
Groningen Behalve een gedegen chirurgische opleiding herinner ik mij de opleiding vooral als een tijd van cabaret. Geboren uit frustratie, overwerkt zijn, zongen wij ons ons leed van ons af. Ook nieuwe vondsten werden bezongen. Zoals in de “Onze lieve heer op zolder”, de in de OK-lamp gemonteerde tv-camera. Deze vinding werd vooral door Prof. Oldhoff graag benut.
"Onze lieve heer op zolder" (wijs: aan de oever...) Op tafel viér op chirurgié, Met tafel vijf als naaste buur, Staat onze Gérrit te operéren, ‘t dúúrde al twéé-én-halléf-úúr...
“Nee, nee, nee, dat niet ínknippen, Ik zie heus wel wat je wil..., Laat ik hét niet nog eens merken, Hou die darm nog even stil...”
“Waar bén ik aan begonnen, Het is een móeilijke óperatie, Kent veel bloedverlies en nazorg, Deze réctum amputatie...”
Het is net negentien-vierentachtig, Our big brother is watching you, Vrij naar ene George Orwell, Ik zie heus wel “what you do...!!!”
Plots sprak dáár een stem van zolder, Gerrit kijkt en schrikt gewis, En verblind door felle lampen, Ziet hij niet wie de spreker is...
Tekst: dr. Z.J. de Langen
“Zou’t Onze Lieve Heer zijn...” Gaat er rapjes dóór zijn geest, “Dan zal’t niet de laatste keer zijn, Dat hij hiérbij is geweest...?! “Hoe gaat het...?” bralt de stem dan, “Heb je bloeding al tot staan, Kun je ‘t alléén wel verder redden, Of moet ik zélf nu verder gaan...?!
Behalve cabaret had ik nog het voorrecht “krabbels” te mogen maken voor lezingen etc. Maar na tuurlijk benutte ik die kwalijke eigenschap vooral voor mijn eigen plezier. Uit de stapel schetsjes vond ik nog één, die met name de periode 19731979 de toen werkzame oncologische groep kenmerkte (vond ik) en met enige moeite herkent u hier A. Vermey, H. Schraffordt Koops, J. Oldhoff, R. Verschueren en symbolisch E. van der Ploeg.
OK4 Vermey (met Wilde Havanna van La Paz), Schraffort Koops, OK-lamp met ingebouwde Sony TV-camera en Oldhoff, de fotograferende Verschueren en de klompjes van vd. Ploeg
73
W. (Willem) R. de Vries
72
75
Teach the teachers: oude wijn in nieuwe zakken Hoe kunnen we onder hectische omstan digheden toch die momenten benutten, waarbij opleiden mogelijk is? Dit lijkt een nieuwe manier van efficiënt werken, maar niets is minder waar. Al in de “oude tijd ” bestond het adagium: van tijd noch uur weten. Ofwel, het werk gaat voor het meisje. Werktijden van 6.30 uur tot… Tegenwoor dig meer tijdsmanagement en het “tijd is geld”principe. Efficiëntie en effectief handelen. Klini sch relevant en doelmatigheid zijn belangrijke issues. Enfin…, als hoofdassistent of junior chirurg moest men om half zeven eerst nog langs de af deling om toch op tijd om 7.00 uur op het rapport te zijn. Als fellow chirurgische oncologie genoten we nog bescherming van de Koningin, Wilhelmina te verstaan. Van het KWF mochten we in die tijd alleen maar worden ingezet in de oncologie met al haar raakvlakken. Maar deze be scherming bleek toch zeer relatief. Het vak kon je volgens de oude garde alleen maar leren door een optimale leermeestergeselrelatie. Toen was volume al gelijk aan kwaliteit, als je het tenminste goed in de gaten had. Differentiatie was ook al een hot item, maar dan wel één van eerst de basis en dan de diepte. Fellow worden was een pre, maar ook afzien. Naar Groningen! Heb er geen spijt van. Leerde Prof. Oldhoff kennen via Prof. Van Slooten, mijn oude leermeester en promotor. Daar moest je
J. (John) Th.M. Plukker
74
maar een paar maanden naar toe John. Goede vent, kan je nog heel wat van leren. Gesprek met Prof. Oldhoff verliep zeer goed, er was al gauw een chemie. Emiel had gelijk! Moet ik doen. En dan antwoord van de hooggeleerde: twee jaar, we doen het niet voor minder en eerst een fellowship van het KWF bemachtigen. Zo, je moet er maar wat voor over hebben en is dat de moeite wel waard? Van Nijmegen naar Groningen, en dat voor minder geld!! Je hebt een gezin, net een kleine en je begrijpt dat er verschillende gedachten de revue passeerden of anders @,*, $$$, ##,&&, %% …etc. John, dat is zeker de moeite waard. Goed Emiel, dat zullen we proberen, eh.. doen. Spijt? Nee, zou het zo weer doen. De groep bestond in mijn tijd uit twee fellows (Willem Gelderman en later Hans Nuytinck) en één junior chirurg (Tjalle van der Sluis). Vele leuke contacten gelegd. Willem deed toen onderzoek naar de testistumoren, waarbij we hem later als paranimf bij de promotie “bijstonden” of eigenlijk meer erbij stonden. Elke week begon op de kamer van de hoogleraar Oldhoff, waarna de grote visite, gevolgd door een papieren versie en tenslotte de patiënten van de week. Wie had iets te vertellen. Nee, niet alleen van: wat hebben we meegemaakt in het weekend, maar vooral welk interessant artikel in het weekend was bestudeerd. Fellow-zijn had zijn voordelen,
maar ook zijn verplichtingen. Je beschikte over een eigen bureau en voor sommigen, onder wie ook ik, over een eigen kamer. Geen eigen compu ter, geen internet, maar veel circulerende papier werk en dus ook de verschillende tijdschriften die, na weken op een kamer gelegen te hebben, eindelijk toevallig aan jou te beurt vielen. Stapels dus... grrr. Weg weekend en dus presenteren van een gerandomiseerde studie over neoadjuvante chemotherapie of postoperatieve radiotherapie, het nut van de geïsoleerde perfusie bij het melanoom etc. Kennis en ervaringen van de oude rotten in het vak werden er met de paplepel ingegoten zou je zeggen. Hoe je hier ook tegen aankijkt, feit is dat we vaak op zoek waren naar nieuwe behandelingsvor men, innoverend dus. Zo kennen we allen de Infusaid-pompen bij levermetastasen en het poliklinisch toedienen van cytostatica, als één van de eersten de neoadjuvante behandeling bij het slokdarmcarcinoom, de sarcoombehande ling volgens het schema van Fred Eilber met chemoradiatie preoperatief. De cryochirurgische behandeling van chordomen en beentumoren, de verlengingsprothese, de toepassing van de radialisonderarmslap en de mandibular swing procedure bij mondbodemtumoren, de centrale compartimentdissectie bij MEN-2A etc... Aan al deze geïntroduceerde vernieuwende ideeën en behandelingsmethodes hebben naast de toenmalige staf ook vele fellows van destijds meegewerkt. Na een drukke polidag, meestal op de maan dag- en vrijdagmiddag was het toch even ge zellig bij elkaar. Vertellen wat we weer eens hadden meegemaakt. Opereren op een OK met twee tafels naast elkaar. Daar keek je even vreemd van op. Maar alles went en het had toch iets vertrouwds. De wetenschap dat er nog een ander naast stond had ook iets van geborgenheid. Zeker met de camera rondsuisend en inzoemend. Ja, toen al “Big Brother is watching you”!
Maar ook “John, mag ik even kijken waar je mee bezig bent. O, ik zie het al, het lukt wel, neem ik aan. Ik ga nu met een gerust hart naar Utrecht of Leiden of toch… misschien naar huis”. Tja, fellow zijn had zo zijn voordelen. Naar het buitenland voor een extra opleiding afhankelijk van je projectmatig ingediend plan en het opdoen van ervaringen. Het presenteren van we tenschappelijk werk etc. Maar ook de harde hand en strakke leiding waren voelbaar. Controle van eigen patiënten en waarnemen van eigen falen. Een ware leerschool. Weekenden werden verdeeld in GE-oncologie en HH-oncologie. Indien je beide specialisme onder de knie had, was je dus vaker de klos. Raad eens! Gelukkig kon hierover in goede harmonie met begrip voor elkaar het vaak gemoedelijk geregeld worden. Elke werkdag om 17.00 uur verzamelen zich de vele verschillende specialisten van het hoofdhalsteam op de afdeling Chirurgische Oncologie. Eigenlijk bestond dit meer uit afdeling D4 en de barakken. Op deze laatste afdeling lagen de patiënten die klinisch bestraald werden en vaak ook veel voedingsproblemen hadden. Hoewel de ze patiënten bestraald werden was, zoals in die tijd nog gebruikelijk, de chirurg de hoofdbehan-
Oldhoff en Plukker tijdens 6e Jan Oldhoff Congres-30 jaar IKN, 31 maart 2008
77
Plukker en Verschueren lopen visite op K4
delaar. Zij verstonden het vak als geen ander en het adagium was toen al “proactief handelend”. De patiënten op de barakken vermaken zich, in afwachting van specialistenstoet, met het biljartspel. De groep zwelt geleidelijk aan. De afdelingsarts wordt opgezocht. Plastisch chirurg, kaakchirurg en oncologisch chirurg, vaak aangevuld met KNO-arts en radiotherapeut vervolgen hun weg langs de oncologiepatiënten met een hoofdhalsprobleem. De fellow-chirurg ontbreekt hier slechts zelden. Vele problemen passeren de revue. Enthousiaste jonge artsen, coassistenten stellen vragen en nemen vaak ook deel aan de discussie. Op deze wijze krijgen ze terloops scholing in de vele oncologische problemen. Vele problemen van verschillende aard passeren zo de revue. Kennis van en inzicht in hoe optimaal de samenwerking tussen de verschillende disciplines verloopt of zou moeten lopen, worden zo dagelijks tentoongespreid.
Niet dat het altijd goed verliep, maar zichtbaar in kennis en praktijk werd elk uurtje benut door hen die hun voordeel ermee kunnen halen. Verschillende behandelingsmodaliteiten komen aan de orde. Inzicht in complexe problemen heb ik zo in harmonieuze omstandigheden tot de mijne kunnen maken. Een onvergetelijke leerschool, daar zijn we het denk ik allen over eens. En zo gaan we voort in de vaart der volkeren. We maken gebruik van moderne ICT-technieken, computerge stuurde apparaten, integratie met verschillende disciplines zijn niet meer weg te denken. Communicatie is belangrijker dan ooit. We bedenken zeer veel. Maar wees eerlijk het is allemaal oude wijn in nieuwe zakken!!! Chirurgie is meer dan alleen opleiden, het is meer een vorming en het kneden van de geest. Meer dan andere specialismen gaat zij met haar tijd mee, maar toch blijft het product een resultante van het team. Of gaat het net zo goed als de zwakste schakel? Zouden de oude chirurgen dan toch wel enigszins gelijk hebben: “alleen als je bij de marine bent…”, of toch niet? Gelukkig is er ook meer. Meer communicatie, meer overleg, meer het mogen tonen van eigen zwakte, maar ook juist van eigen kracht, ook meer kans op eigen ontplooiing en ook meer variaties, zoals veranderde man-vrouw verhouding, spreiding van artsen uit de verschillende regio’s van het land en zelf uit verschillende continenten. Velen komen en velen gaan, elk laat zijn of haar sporen na. Ik houd het maar hierbij, misschien te bescheiden, maar bezeten van het virus ga ik nog altijd voor goud!!! En... de tijd verstrijkt en... laat zijn eigen sporen achter.
Een witte raaf Wat had ik graag chirurg willen worden! Ik was al behoorlijk op weg, maar een zeer resistente Staphylococcus aureus gooide roet in het eten, samen met een piepklein melanoom, waarover een ver zekeringsarts zei: “Collega, u begrijpt toch wel dat ik een brandend zinkend schip ook niet kan verzekeren!” Ik werd huisarts te Haarlem. Door een toeval werd ik gewezen op de internist professor Van Furth in Leiden, die een speciale interesse had voor microbiologische problemen. Hij vond de oorzaak in een paar stafylokokkenhaarden in mijn kaken en nadat ik vier keer geopereerd was bleek de stafylokok uitgeroeid. Ik keerde terug naar de chirurgie. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, want inmiddels werd het duidelijk dat het met een onderbreking van vijf jaren niet gemakkelijk was de opleiding te hervatten. Toch lukte het, maar sociale omstandigheden maakten dat ik het einde van de opleiding niet kon halen. Een advertentie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde werd de start van een nieuwe carrière die ik eigenlijk niet wenste. Er werd een coördinator gevraagd voor een landelijk audiovi sueel KWF-onderwijsproject oncologie met als projectleiders: Prof.dr. A. Zwaveling in Leiden en Prof.dr. J. Oldhoff in Groningen. Standplaats: Universiteit van Leiden. Ik vroeg aan Zwaveling of ik dat project zou kunnen combineren met het voltooien van mijn opleiding in zijn kliniek maar hij weigerde: het was een fulltime baan. Dat weigerde ik want de hang naar een chirurgisch klinische baan was te groot. Drie maanden la ter stond dezelfde advertentie nogmaals in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Ik solliciteerde nu naar die fulltime baan en werd aangenomen. Het werd het begin van een nogal succesvolle serie onderwijsprojecten, eerst onder leiding van
E.M. (Milly) Haagedoorn
76
Zwaveling met Oldhoff “ergens op de achtergrond in het hoge noorden”. De projectgroep bestond - behalve uit de coördinator - uit een tekenaar/ producer en een secretaresse. De tekenaar/producer, Ron P. Slagter, was een talentvolle mede werker die zijn opleiding in Nieuw-Zeeland had gekregen als fotograaf, medisch tekenaar en ontwerper van audiovisuele programma’s. Hij is momenteel nog altijd medewerker van het Neder lands Tijdschrift voor Geneeskunde en heeft ook vele proefschriften geïllustreerd. Het eerste project was eind 1979 voltooid en de projectgroep werd naar het Nederlands Kanker Instituut te Amsterdam verhuisd met een iets andere structuur: de directeur van het NKI, J. Meilof werd logistiek directeur, de KNO-arts professor G.B. Snow van de VU werd eerste projectleider en Oldhoff nog steeds als tweede projectleider “in het hoge noorden”. Ik reisde iedere maand een keer naar Groningen voor overleg. Het project werd op mijn verzoek versterkt met de onderwijskundige Wim Bender, ook uit Groningen. De groep werd ook uitgebreid met de klinische fotograaf van het NKI: Martin Lomecky. Een uitspraak van de professor In 1982 volgde een derde project, nu met professor Oldhoff als enige projectleider. Nog steeds had ik een sterk verlangen naar het klinisch chi rurgische werk, ik droomde ‘s nachts zelfs van
78
79 opereren, de ochtend was dan een grote teleur stelling. Toen kwam Oldhoff op de hem bekend wijze met sterke argumenten dat ik dit onderwijs werk moest voortzetten. Eén van zijn argumen ten was “je wordt een witte raaf in het medisch oncologisch audiovisueel onderwijs”. Er ontstond een hecht driemanschap: Oldhoff/ Bender/Haagedoorn dat vele jaren in opperste harmonie heeft samengewerkt. Ik promoveerde in 1985 vanuit Amsterdam bij Oldhoff in Groningen op kankeronderwijs. Oldhoff vroeg mij eind 1986 om naar Groningen te komen. Mijn instemming was in enkele secon den genomen en zo kwam ik bij de staf chirurgi sche oncologie. Voor mij was dit een prachtige voldoening om toch nog op enige wijze bij het mij zo geliefde vak te horen. Weliswaar was mijn aanstelling om een oncologiecurriculum te ont werpen, maar in de kliniek verrichte ik enkele hand- en spandiensten. De chirurgisc-oncologische staf De omgang met de overige stafleden was een aangename. De nauwe samenwerking met de sti mulerende Jan Oldhoff bleef bestaan. Voor Schraffordt Koops deed ik anderhalf jaar de controle van patiënten met melanomen. Ik moest hiermee echter stoppen, omdat het ontwerpen van het curriculum al mijn tijd in beslag ging nemen. Om René Verschueren heb ik veel moeten lachen, maar heb hem in sommige opzichten ook wel eens moeten afremmen. Zijn onderwijs aan studenten werd enorm gewaardeerd. Bert Vermey was altijd zeer geïnteresseerd in wat ik deed en hij leverde graag literatuur. Het aangename cynisme van Els van der Ploeg maakte dat we goede maatjes werden. Bij het toen nog jonge staflid Harald Hoekstra viel direct zijn voorliefde voor “biomedical research” op, wel wat anders dan “educational research”. John Plukker bewonderde ik om zijn fascinatie voor de maagchirurgie. Ook met de CHIVO’s was het prettig omgaan, van wie één er op een gegeven ogenblik uitsprong: Jaap de Vries. Na afwezigheid
van enkele jaren kwam Jaap als staflid terug in de kliniek en er ontstond op onderwijsgebied al spoedig een nauwe samenwerking. Leerboek oncologie voor de algemene praktijk Inmiddels was na vier jaar een oncologiecurriculum voltooid. Het kenmerk was een curriculum speciaal gericht op de algemene praktijk. Ik wist maar al te goed hoe je in die praktijk behoefte had aan andere kennis dan de universitaire. Ik was de eerste auteur onder supervisie van Oldhoff. Wim Bender corrigeerde alle teksten op onderwijskun dig niveau, vele stafleden van de verschillende oncologische disciplines corrigeerden op inhoud, waarbij één staflid van de medische oncologie een bijzonder actieve plaats innam: Prof.dr. Dirk Sleijfer. Vele studenten, arts-assistenten, algeme ne specialisten en huisartsen deden mee aan eva luaties van alle hoofdstukken. Toen moest er nog een syllabus gemaakt worden. Probleem: het geld was op. Wim Bender kwam op het idee een uitgever te vragen en ik wilde in dat geval persé een uitgever uit het noorden. Wij kwamen in gesprek met directeur Louwe Dijkema van uitgeverij Van Gorcum in Assen. Binnen een week besloot Dijkema dat hij het boek wilde uitgeven. Het werd: “Oncologie voor de Medicus Practicus”, gevolgd door “Essential Oncology for Health Professionals” en door vertalingen in Italiaans, Duits, Lets, Portugees (voor Brazilië) en Grieks. De tandarts/patholoog van de VU in Amsterdam, Prof.dr. I. van der Waal, verzocht om een combinatie van het boek met tandheelkundige aspecten te kunnen aanvullen: het werd: “Oncologie voor de Tandheelkundige Professie” met professor Van der Waal als tweede auteur. Een tweede editie volgde: Jaap de Vries werd daarbij eerste redacteur en alle hoofdstukken kregen nu twee disciplineauteurs, terwijl de basisteksten gehandhaafd bleven. Ook werden een paar algemeen inleidende hoofdstuk ken toegevoegd.
Internationale betrekkingen Ik was al enige jaren lid van de American Association for Cancer Education. Het leek mij een goed idee om ook een Europese vereniging op te richten. Wim Bender en ik behoorden in 1986 tijdens het internationale UICC-congres in Boedapest tot de oprichtingsgroep van de European Associa tion for Cancer Education (EACE). Van de WHO kregen wij in 1991 het verzoek een WHO Collaborating Centre for Cancer Education op te richten (WHO-CCCE). Verschillende internationale projecten volgden. Een verzoek van de Union Internationale Contrele Cancer (UICC) om actief deel te nemen aan verschillende onderwijsactiviteiten, leidde onder meer tot een gecombineerd WHO-CCCE/UICConderzoek naar de stand van het kankeronderwijs aan de Europese medische faculteiten (www. whoccce.org/projecten). In 1995 verzocht de toenmalige decaan van onze faculteit, Prof.dr. H.J. Huisjes, mij om een inter nationale summer school voor studenten te ont wikkelen. De International Summer School “Oncology for Medical Students” ging juli 1996 van start (www.isoms.nl).
Een opvolger uit de chirurgisch-oncologische staf Jaap de Vries is naast zijn klinische werk ook nauw betrokken bij het Groninger medische curriculum. Hij heeft zo langzamerhand al mijn functies overgenomen en met veel succes uitgebouwd. Wanneer je met pensioen gaat, is het bij zonder wanneer je werk met zo veel deskundigheid en enthousiasme wordt voortgezet. Eind goed, al goed Met heel veel plezier ben ik 10 jaar staflid van de Chirurgische Oncologie geweest. Daarbij was het Jan Oldhoff die mij de ruimte en mogelijkheden heeft geboden om veel te ontwikkelen wat ook hij noodzakelijk vond. De onderwijskundige Wim Bender heeft een goede ondersteuning bij allerlei activiteiten gegeven. De chirurg-oncoloog Jaap de Vries is een waardige opvolger geworden.