Grondwaterplan Soest Planperiode 2011-2015 Definitief eindrapport
Uitgebracht aan: Gemeente Soest Raadhuisplein 1 3762 AV SOEST
definitief
KF23A, RAP20110210
14-02-11
definitief
Projecttitel
:
Grondwaterplan Soest Planperiode 2011-2015
Projectcode
:
KF23A
Soort document
:
Definitief eindrapport
Kenmerk
:
KF23A, RAP201100210
Opdrachtgever
:
Gemeente Soest
Opgesteld door
:
drs. ing. M.J. Kuiper
Senior projectleider
:
ir. J.H. Bouma
Paraaf opsteller
:
Paraaf senior projectleider : Datum
KF23A, RAP20110210
:
14 februari 2011
14-02-11
definitief
Inhoudsopgave Tekst
pagina
1. Inleiding ...........................................................................................................1 2. Huidige grondwatersituatie ..................................................................................4 3. Wetgeving, verantwoordelijkheden en taken......................................................... 12 4. Missie, visie, beleid en strategie grondwater in Soest ............................................. 15 5. Gewenste ontwateringdiepte en drooglegging ....................................................... 18 6. Oplossen en voorkomen van grondwateroverlast en -onderlast ............................... 21 7. Beheer en onderhoud drainage- en infiltratiesysteem............................................. 27 8. Monitoring grondwaterstanden ........................................................................... 29 9. Grondwaterloket............................................................................................... 31 10. Beperking grondwaterverontreiniging door infiltratie en randvoorzieningen ............. 33 11. Duurzaam bodembeheer en gebiedsgericht grondwaterbeheer .............................. 37 12. Kostendekking ............................................................................................... 39
Bijlagen 1 Overzichtstekening gemeente Soest 2 Aandachtsgebieden en kansen infiltratie 3 Beleid en wetgevend kader 4 Toetsingscriteria grondwaterstanden stedelijk gebied 5 Gevolgen van te hoge en te lage grondwaterstanden 6 Maatregelen tegen grondwateroverlast 7 Rapportage: Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug, inventarisatie en afstemming 8 Verklarende woordenlijst 9 Reacties van verschillende partijen
KF23A, RAP20110210
14-02-11
1
definitief
1. Inleiding 1.1. Aanleiding Per 1 januari 2008 is de gemeentelijke grondwaterzorgplicht van kracht, zoals aangegeven in de Wet Verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken. Het betreft een nieuwe gemeentelijke taak. De kern hiervan kan als volgt worden samengevat: “Het in het openbare gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en deze niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap of de provincie behoort.” (Bron: Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 578, nr. 3) 1.2. Stedelijk grondwater Het stedelijk grondwater maakt naast het stedelijk oppervlaktewater, de neerslag en verdamping, de drinkwatervoorziening en het afvalwater, een wezenlijk onderdeel uit van het stedelijk watersysteem. Het stedelijk grondwater wordt onderscheiden in enerzijds het grondwater in het dieper gelegen watervoerend pakket en anderzijds het grondwater in het bovenste, freatisch pakket. De stijghoogte van het freatisch grondwater, het grondwaterpeil, is van belang voor het grondgebruik en de te nemen maatregelen bij dit gebruik. Dit geldt voor gebouwen (kruipruimten), voor aanleg en onderhoud van groen en wegen en voor de kansen voor ecologie en natuur. Enkele hydrologische begrippen, genoemd in de volgende hoofdstukken, zijn schematisch weergegeven in figuur 1.
drooglegging
Figuur 1: Schematisatie hydrologische begrippen
KF23A, RAP20110210
14-02-11
2
definitief
1.3. Beleidsdoelen Met dit grondwaterplan van de gemeente Soest worden de volgende doelen nagestreefd: -
-
inzicht geven in de algemene geohydrologische situatie en de omvang van de grondwaterproblematiek in de gemeente Soest; verantwoordelijkheden en taken van de verschillende partijen definiëren; uitgangspunten voor grondwaterstanden formuleren. Deze kunnen gebruikt worden bij nieuwe in- en uitbreidingsplannen enerzijds, en om na te gaan of sprake is van te hoge grondwaterstanden in de bestaande stad anderzijds; het vaststellen van een voorkeursvolgorde van maatregelen om de grondwateroverlast te bestrijden c.q. te voorkomen; het beperken van verdroging; het vaststellen van de beheer en onderhoudsmethodiek voor drainageinfiltratiesystemen; het vaststellen van het beheer van het grondwatermeetnet; het bepalen hoe het (grond)waterloket vorm dient te krijgen (omgang met klachten en informatieverstrekking); bepalen hoe omgegaan wordt met ingrepen in bebouwd gebied, die effect kunnen hebben op het grondwater; het beschermen van de grondwaterkwaliteit bij infiltratie; het ramen van de kosten van de werkzaamheden die volgen uit het plan en het maken van een planning van deze werkzaamheden en het regelen van de financiering.
1.4. Afbakening Het grondwaterplan van de gemeente Soest gaat over het ondiepe, freatisch grondwater in de gemeente. Dit is het grondwater dat zich in de bovenste meters van de bodem bevindt. Het plan heeft primair betrekking op de grondwaterkwantiteit. Grondwaterkwaliteitsaspecten komen uitsluitend aan bod in relatie tot het infiltreren van afstromend hemelwater en de controle op verontreiniging bij randvoorzieningen. In het Waterplan Soest 2010-2014 worden grondwateraspecten op hoofdlijnen beschreven, op basis van een integrale watersysteembenadering. Dit voorliggend rapport gaat specifiek over het grondwaterbeleid. Het rioleringsbeleid is niet beschreven in voorliggend document. Dit grondwaterplan dient als achtergronddocument voor het nieuw op te stellen Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP). Dit grondwaterplan heeft betrekking op de gemeente Soest, met de woonkernen Soest, Soesterberg en Soestduinen. In bijlage 1 is een locatietekening toegevoegd. 1.5. Planperiode De gemeentelijke grondwaterzorgplicht wordt ondergebracht in het reeds wettelijk verplichte gemeentelijke rioleringsplan. Het grondwaterplan wordt een uitvoeringsplan met een set maatregelen van 2011 tot 2015.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
3
definitief
1.6. Proces Dit grondwaterplan als onderlegger bij het VGRP is in samenwerking met het Waterschap Vallei en Eem tot stand gekomen. Het grondwaterplan is ter beoordeling aangeboden aan verschillende partijen. Van de volgende partijen zijn opmerkingen (zie bijlage 9) verwerkt: aanbevelingen naar aanleiding van het rekenkameronderzoek naar de rioleringszorg; opmerkingen van de adviescommissie milieu en ruimte; opmerkingen van de provincie Utrecht; opmerkingen van Vitens. Na de formele vaststelling door de gemeenteraad zal het plan ter informatie worden toegezonden aan de provincie Utrecht en Vitens. Het grondwaterplan beschrijft de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan haar wettelijke zorgplicht voor grondwaterbeheer. Met het opstellen van het GWP is het beleid voor de grondwaterzorg geformuleerd en hiermee zijn de effecten en de kosten voor het uitvoeren van de zorgplicht expliciet en toetsbaar gemaakt. Het grondwaterplan is net als het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) strategisch van aard en maakt onderdeel uit van het verbrede GRP. In het plan is een kostendekkingplan opgenomen, hierin worden alle maatregelen financieel vertaald. Door vaststelling van dit grondwaterplan legt de gemeenteraad haar grondwaterbeleid voor de komende planperiode vast. 1.7. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt de huidige grondwatersituatie in Soest beschreven. De wetgeving, verantwoordelijkheden en taken zijn in hoofdstuk 3 toegelicht. De visie en het beleid zijn in hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 is vervolgens de criteria aangaande overtollig grondwater vastgesteld. In de daaropvolgende hoofdstukken 6 tot en met 11 is opgenomen hoe de maatregelen uitgevoerd moeten worden om aan de beleidsdoelen te kunnen voldoen. Deze onderwerpen zijn achtereenvolgens: oplossen van grondwateroverlast (hoofdstuk 6), beheer en onderhoud drainage-infiltratiesystemen (hoofdstuk 7), monitoring grondwaterstand (hoofdstuk 8), het (grond)waterloket (hoofdstuk 9), het beperken van verontreiniging bij infiltratie (hoofdstuk 10) en duurzaam bodemgebruik (hoofdstuk 11). De uitwerking van de kosten van deze maatregelen is opgenomen in hoofdstuk 12. In bijlage 8 is een verklarende woordenlijst opgenomen. Wijzigingen naar aanleiding van opmerkingen van de in paragraaf 1.6. genoemde partijen, zijn weergegeven als blauwe tekst.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
4
definitief
2. Huidige grondwatersituatie Om een grondwaterplan te kunnen opstellen, is inzicht gewenst in het huidig geohydrologisch systeem. Hiervoor is een analyse verricht van de in het verleden uitgevoerde onderzoeken en studies, aangevuld met kennis van medewerkers van de gemeente. Dit hoofdstuk betreft een beknopte omschrijving van de huidige situatie. Voor een gedetailleerde omschrijving wordt verwezen naar de rapportage “Grondwaterplan Soest; Geohydrologische inventarisatie en analyse”, Wareco, kenmerk KF23.RAP20090915, d.d. 8-10-2009. 2.1. Algemene beschrijving De topografie van Soest is weergegeven in bijlage 1. Een luchtfoto van de gemeente Soest is weergegeven in onderstaand figuur.
Figuur 2: Luchtfoto van de gemeente Soest (bron: GoogleMaps 2009) Geschiedenis De eerste sporen van bewoning rond Soest zijn teruggevonden in de Soesterduinen. Circa 11.000 voor Christus bevolkten jagersgroepen de streek rond Soest. De eerste vermelding van het dorp Soest dateert uit 1028. In 2004 kon dan ook het 975-jarig bestaan gevierd worden. De eerste boeren vestigden zich op de zuidoost helling van de Engh, een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug. Door hoog te wonen waren zij veilig voor de Zuiderzee, die regelmatig de Eempolder overstroomde. In 1650 liet de burgemeester van Amsterdam een buitenverblijf bouwen, de Hofstede aen Zoestdijck, het huidige paleis Soestdijk. Rond 1920 groeiden Soestdijk en Soest aan elkaar.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
5
definitief
In 1945 telde Soest nog slechts 16.000 inwoners. In de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw breidde Soest zich snel uit met de wijken Klaarwater, Smitsveen en Overhees. De jongste nieuwbouw is de Boerenstreek, waar vanaf 1997 in vier etappes gebouwd is. Op dit moment telt de gemeente Soest circa 45.500 inwoners. Kernen die tot de gemeente Soest behoren zijn onder andere Soestduinen en Soesterberg. Soestduinen ligt tussen de twee zandverstuivingsgebieden de “Lange Duinen” en de “Korte Duinen”. De bebouwing van Soestduinen bestaat voornamelijk uit villa’s. Ook is er een klein industriegebied aanwezig. Soesterberg is waarschijnlijk ontstaan rond herberg ‘Huis ten Halve’ op de kruising bij de N237. Bij aanvang heette het dorp ‘Den Bergh’, later werd het bij Koninklijk Besluit ‘Soesterberg’. In 1910 is er door enkele ondernemers een start- en landingsbaan aangelegd voor hun bedrijf voor vliegtuigen. Na hun faillissement groeide het complex uit tot NAVO-basis New Amsterdam. Vanaf 1954 werden er Amerikanen gestationeerd met hun familie. Vliegbasis Soesterberg trok veel toerisme en het dorp groeide snel. In 2008 werd de basis gesloten. Onderstaand staan drie historische kaarten weergegeven van Soest, Soesterberg en Soestduinen.
Figuur 3: Historische kaart van Soest anno circa 1905 (bron: Grote Historische Atlas, Utrecht)
Figuur 4: Historische kaart van Soesterberg en Soestduinen anno ca. 1905 (bron: Grote Historische Atlas, Utrecht) Oppervlaktewater Oppervlaktewater is voornamelijk aan de rand van Soest aanwezig (Overhees, Koningsweg, Paleis Soestdijk, Eempolder) met uitzondering van de zuidelijke rand (Soest Zuid). In Soestduinen en Soesterberg is geen oppervlaktewater aanwezig.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
6
definitief
Maaiveld Het maaiveldniveau is beschreven op basis van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) van Soest uit 1999, welke beschikbaar is gesteld door de gemeente Soest. Soest is gelegen in een opgestuwd gebied in het verlengde van de Utrechtse Heuvelrug, zie figuur 5.
Soest
Soestduinen
Soesterberg
Figuur 5: Regionaal maaiveldverloop (m NAP) (bron: www.ahn.nl 2009) Riolering, drainage en infiltratievoorzieningen In Soest zijn meerdere rioleringssystemen aanwezig. In het buitengebied is drukriolering aanwezig. In Soest is voornamelijk een gemengd stelsel aanwezig, in het westen van Soest (Overhees, Boerenstreek, bedrijventerreinen) is een verbeterd gescheiden stelsel aanwezig. In Soestduinen en Soesterberg is een gemengd stelsel aanwezig. In de wijken Overhees, Smitsveen en Klaarwater is velddrainage aanwezig. Deze systemen worden niet onderhouden. Verwacht wordt dat de systemen niet meer goed functioneren. Voor infiltratie maakt de gemeente Soest hoofdzakelijk gebruik van infiltratiekratten en IT leidingen, indien mogelijk met een overstort op een infiltratievijver. Om vuil tegen te gaan worden in de kolken “gully strainers” toegepast en wordt een zandvangpunt voor elk krattenpakket aangebracht. Bij IT leidingen worden geen zandvangputten toegepast. Er worden geen olieafscheiders toegepast.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
7
definitief
Grondwateronttrekkingen Volgens gegevens van de provincie Utrecht bevindt zich nabij Soest één permanente grondwateronttrekking. Dit betreft pompstation Soestduinen, welke zich circa 2 km ten zuiden van Soest bevindt. Het vergunde onttrekkingdebiet bedraagt 9 miljoen m3 per jaar (bron: provincie Utrecht). In figuur 6 is het grondwaterbeschermingsgebied weergegeven (bron: provincie Utrecht). De winning in Soest-Zuid (die nog wel op figuur 6 staat) is niet meer operationeel. Het grondwaterbeschermingsgebied en het waterwingebied zullen vervallen als de vergunning wordt ingetrokken (bron: provincie Utrecht). Op dit moment is Vitens bezig een grondwaterwetvergunning voor de winning Woudenberg te verwerven. Zodra deze vergunning verleend is, zal Vitens de provincie laten weten niet langer gebruik te willen maken van de winning in Soest-Zuid (bron: Vitens).
Figuur 6: Grondwaterbeschermingsgebieden. (bron: Streekplan Provincie Utrecht) De onttrekking bij Soest-Zuid is niet meer operationeel. Volgens opgave van de gemeente is tevens een aantal particuliere onttrekkingen aanwezig, ten behoeve van beregening van tuinen. Bebouwing Volgens opgave van de gemeente is nagenoeg bij alle woningen in Soest, Soestduinen en Soesterberg een kruipruimte aanwezig. De woningen zijn veelal op staal gefundeerd. Uitzondering daarop is Overhees en Boerenstreek (Soesterveen). Verdrogingsgevoelige natuur Ten zuidwesten van Soesterveen bevindt zich het provinciaal SUBTOP-gebied Soesterveen, zie onderstaand figuur. Op deze plek lag ooit een uitgestrekt hoogveengebied. Tegenwoordig bestaat het Soesterveen uit berkenbos met open gedeelten die zijn afgeplagd om planten als dopheide, zonnedauw en wollengras een kans te geven. De natuur is sterk afhankelijk van een continue hoge grondwaterstand. SUBTOP-gebieden zijn gebieden waar de verdroging zal worden aangepakt. Voor deze gebieden wordt door de provincie Utrecht geen verslechtering (zijnde verdroging) toegestaan. Daarnaast is langs de Ir. Menkolaan in Soest een relatief klein natuurgebied aanwezig, het Slangenbosje.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
8
definitief
Figuur 7: Voor verdroging gevoelige natuur (bron: Grondwaterplan2008-2013 Provincie Utrecht)
2.2. Bodemopbouw
WVP*1: Dekzanden
Soesterberg
Soestduinen
Soest
In figuur 8 is een geschematiseerde dwarsdoorsnede van de geologie over de gemeente Soest weergegeven (bron: TNO).
WVP 1: Fluvioglaciale afzettingen
Plaatselijke leemlaag Opgestuwde afzettingen
WVP 2: Pleistocene rivierafzettingen
Figuur 8: Schematische weergave van de bodemopbouw en de geohydrologie langs het west-oost profiel over Soest (bron: REGIS II-TNO). *WVP:Watervoerend pakket
KF23A, RAP20110210
14-02-11
9
definitief
De bodem bestaat overwegend uit fijn tot grove zandgronden. Ten noordoosten (Eempolder) van Soest zijn waterstorende lagen aan het maaiveld aanwezig. In Soest, Soestduinen en Soesterberg worden van boven naar beneden over het algemeen de volgende bodemlagen en geohydrologische pakketten onderscheiden: Fijnkorrelige zanden Vanaf het maaiveld worden, met uitzondering van het hooggelegen deel van Soest en het zuiden van Soesterberg, fijnzandige lagen aangetroffen (dekzanden). Op basis van archiefgegevens komen in dit pakket lokaal waterstorende lagen voor. Veelal is sprake van leemhoudend zand, maar ook zijn regelmatig afzonderlijke leemlaagjes of kleilaagjes te onderscheiden. De omvang van deze storende lagen is niet nauwkeurig bekend en zijn tijdens het boren niet aangetroffen. De onderzijde van dit pakket bevindt zich volgens TNO op circa NAP -5 m. Ten zuiden van Soesterberg wordt deze laag niet aangetroffen. Grofkorrelige zanden Onder de dekzanden bevinden zich grovere zanden, afgezet door rivieren. Plaatselijk is dit pakket grindhoudend. De onderzijde van dit pakket bevindt zich op basis van boringen uit het archief van TNO op circa NAP -60 m. Ten noordoosten van Soest (Eempolder) bevindt zich direct onder de dekzanden dan wel aan het maaiveld een slecht doorlatende klei-, veen- of leemlaag met een dikte van circa 10 m. 2.3. Grondwater In aanvulling op de bestaande peilbuizen van TNO zijn verspreid over Soest acht freatische peilbuizen geplaatst. De grondwaterstand wordt hierin hoogfrequent gemeten met behulp van dataloggers. De locaties van de peilbuizen zijn weergegeven in bijlage 1. In Soesduinen en Soesterberg zijn geen peilbuizen geplaatst. De grondwaterstand bevindt zich daar op relatief grote diepte onder het maaiveld. De bestaande peilbuizen van TNO geven voldoende inzicht in de grondwaterstand. Horizontale grondwaterstroming De freatische, ondiepe grondwaterstand varieert in zowel plaats als tijd. Horizontale grondwaterstroming in Soest treedt op van het hooggelegen centrum (De Engen) naar de lagergelegen gebieden. In Soestduinen en Soesterberg stroomt het grondwater in noordoostelijke richting, van de Utrechtse Heuvelrug richting de polder tussen Baarn en Amersfoort (Eempolder). In figuren 9 en 10 zijn een geschematiseerde dwarsdoorsnede van het hydrologisch systeem in Soest en Soesterberg/Soestduinen weergegeven. De omliggende polders hebben een grote invloed op de grondwaterstand in Soest.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
10
Zuidwest
12
polder
peilbuis 3 Steenhofstraat
14
peilbuis 4
16
peilbuis 5 Koningsweg (N221)
18
hoogte t.o.v. NAP (m)
Noordoost peilbuis 6
20
definitief
maaiveldhoogte gws natte periode
Trace doorsnede
10
noordoost
8 6
potentieel overlastgebied potentieel overlastgebied
4 2
zuidwest
0 0
500
1000 1500 2000 2500 afstand zuidwest-noordoost (m)
3000
Figuur 9: Schematische dwarsdoorsnede met grondwaterstanden in Soest
Noord Soesterberg
45 40
hoogte t.o.v. NAP (m)
Zuid
Soestduinen
50
35
maaiveldhoogte grondwaterstand
30 Trace doorsnede
25
noord
20 15 10 5
zuidwest
0 0
500
1000 1500 2000 afstand noord-zuid (m)
2500
3000 zuid
Figuur 10: Schematische dwarsdoorsnede met grondwaterstanden in Soesterberg en Soestduinen In Soest, Soesterberg en Soestduinen is sprake van een wegzijgingssituatie:het grondwater stroomt vanuit het bovenste watervoerend pakket naar de onderliggende pakketten. Ter plaatse van de weilanden ten noordoosten van Soest (Eempolder) treedt door de aanwezigheid van polders lichte kwel op. Ontwateringsituatie De ontwateringdiepte is de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand. Hoe geringer de ontwateringdiepte, hoe groter de kans op grondwateroverlast.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
11
definitief
Tijdens de winterperiode, op 24 januari 2009, varieerde de ontwateringdiepte in Soest van kleiner dan 0,5 m aan de noordelijke rand (Noorderweg) tot circa 10 m in het midden (De Eng). In de volgende gebieden in Soest is de berekende ontwateringdiepte kleiner dan 0,7 m: - Korte Brinkweg en Lange Brinkweg (noordoosten), aan de rand met de Eempolder; - Jachthuislaan, Colenso, Noorderweg en Stadhouderslaan (noorden), tegen de grens met Baarn; - Overhees (zuidwesten), plaatselijk bij wegen. De ontwateringdiepte in Soestduinen bedraagt circa 5 m à 7 m. De ontwateringdiepte in Soesterberg bedraagt circa 10 m à 15 m. Klachten (grond)wateroverlast Colenso en de Noorderweg en omgeving zijn bij de gemeente bekende grondwateroverlastgebieden. Aan de Ir. Menkolaan, Heuvelweg en Dr. Rupertlaan in het noorden van Soest is door verschillende bewoners melding gedaan van grondwateroverlast. De overlast manifesteerde zich als grondwater in de kruipruimte en in de tuinen. In Soestduinen en Soesterberg zijn geen grondwateroverlastgebieden.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
12
definitief
3. Wetgeving, verantwoordelijkheden en taken 3.1. Algemeen De werkzaamheden van de gemeente Soest zijn er primair op gericht om de veiligheid en de leefbaarheid (leefomgeving) van haar inwoners en bedrijven te waarborgen en waar mogelijk te verbeteren. Grondwateroverlast kan het woongenot en daarmee de leefbaarheid van de inwoners aantasten. Het voorliggende grondwaterbeleidsplan is erop gericht de overlast als gevolg van te hoge of te lage grondwaterstanden voor de inwoners en bedrijven van de gemeente Soest te verminderen. 3.2. Waterwet De taakverdeling en verantwoordelijkheid voor het beheer van het ondiepe grondwaterbeheer waren tot 2008 niet eenduidig in wet- en regelgeving vastgelegd. Om deze onduidelijkheid op te heffen is de Wet Verankering en Bekostiging Gemeentelijke Watertaken (hierna te noemen: Wet Gemeentelijke Watertaken) opgesteld, die per 1 januari 2008 in werking is getreden en per 22 december 2009 is opgenomen in de Waterwet. Deze wet gaat overigens niet alleen over grondwater. De wet bevat onder meer de nieuwe rioolheffing en introduceert gemeentelijke zorgplichten voor afvloeiend hemelwater en voor het grondwater (zie paragraaf 1.1.). De zorgplicht werkt niet met terugwerkende kracht. De volgende elementen zijn van belang (bron: Van rioleringszaak naar gemeentelijke watertaak, VNG 2007): Verantwoordelijkheid perceelseigenaar Van de perceelseigenaar mag worden verwacht dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander, particulier of overheid. Daarbij horen ook eigen wensen ten aanzien van het object, zoals wonen in de kelder. Structureel De gemeentelijke taak begint als er sprake is van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand. Bij incidentele grondproblemen (bijvoorbeeld bij extreme regenval) heeft de gemeente dus geen taak en die zal de perceelseigenaar moeten accepteren c.q. zelf maatregelen moeten nemen. De gemeente bepaalt wanneer gesproken kan worden van structurele problemen. Bestemming Voorwaarde voor maatregelen is dat de grondwaterstanden negatieve gevolgen moeten hebben voor de bestemming (bijvoorbeeld woonfunctie), er moet dus een probleem zijn. Inspanningsplicht De grondwaterstand is –zeker in bebouwd gebied- niet volledig te sturen, daarom heeft de grondwaterzorgplicht van de gemeente het karakter van een inspanningsverplichting (‘zoveel mogelijk’) en wordt de gemeente niet verantwoordelijk voor de grondwaterstand. De gemeente kan wel aansprakelijk worden gesteld op het nakomen van de grondwaterzorgplicht.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
13
definitief
Doelmatigheid In de afweging van gemeentelijke maatregelen moeten de financiële implicaties, de omvang en de duur van de problemen meegenomen worden, alsmede de verschillende mogelijke oplossingen om grondwateroverlast tegen te gaan (beïnvloeden van het grondwaterpeil in probleemgebieden versus laten nemen van bouwkundige maatregelen). Niet de verantwoordelijkheid van andere overheden De gemeentelijke zorgplicht geldt alleen voor maatregelen die niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap of de provincie behoren. In bijlage 3 is het wettelijk kader opgenomen. 3.3. Taakverdeling en verantwoordelijkheden De volgende partijen hebben een gedeelde verantwoordelijkheid en taken aangaande het stedelijk en ondiep grondwater: de perceeleigenaar, de gemeente, het waterschap, de provincie en het waterleidingbedrijf. Hieronder worden per instelling de taken en verantwoordelijkheden benoemd. a. De Gemeente Soest: Is verantwoordelijk voor de ontwatering van openbaar terrein, conform de gemeentelijke grondwaterzorgplicht zoals die in dit plan is vormgeven binnen het kader van het gemeentelijk beleid, zie paragraaf 5.2. Biedt particulieren de mogelijkheid zich op een duurzame manier te ontdoen van grondwater, voor zover deze daartoe geen andere mogelijkheden hebben en dit passend is binnen het gemeentelijk beleid, zie paragraaf 5.4. Draagt zorg voor de eventuele aanleg en onderhoud van de benodigde duurzame leidingsystemen en aansluitpunten in de openbare ruimte voor de ontwatering van het particuliere terrein. Heeft een loket waar vragen en klachten over grondwater(overlast) binnenkomen en verstrekt informatie via een website, zie hoofdstuk 9. Neemt naar aanleiding van klachten over (grond-)wateroverlast het initiatief om de oorzaak van de overlast te onderzoeken. Beheert een grondwatermeetnet ter monitoring van het grondwaterpeil, zie hoofdstuk 8. Stelt als initiatiefnemer, in ruimtelijke plannen een waterparagraaf op. Hierin worden de aspecten van het grondwater meegenomen. Het waterschap heeft een adviserende rol voor respectievelijk het oppervlakte- en grondwater. Ziet erop toe dat de van “nature” voorkomende grondwaterstanden (representatief hoogste grondwaterstand) en het anticiperen daarop door de bouwer in het watertoetsproces wordt meegenomen. Is verantwoordelijk voor het leveren van kennis en advies, zowel ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets als bij het op een duurzame manier aanpakken van problemen in bestaand stedelijk gebied.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
14
definitief
b. De perceeleigenaar: Is primair verantwoordelijk voor de ontwatering van zijn terrein. Hij houdt bij grondwaterstandverlagende maatregelen rekening met het gemeentelijk beleid en belangen van aangrenzende percelen. Hij kan de gemeente verzoeken het water te mogen lozen op een gemeentelijke voorziening. De gemeente maakt daarbij een doelmatigheidsafweging. De perceeleigenaar is tevens verantwoordelijk voor de bouwkundige staat en het onderhoud van zijn bouwwerken. c. Waterschap Vallei en Eem: Heeft haar verantwoordelijkheid voor het kwantitatieve en kwalitatieve oppervlaktewater. Omdat grond- en oppervlaktewater elkaar kunnen beïnvloeden heeft het waterschap tevens een (afgeleide) rol in het beheer van het ondiepe grondwater. Is verantwoordelijk voor de afvoer van drainage- en grondwater via het oppervlaktewater dat door de gemeente of particulieren wordt aangeboden. Is verantwoordelijk voor het leveren van kennis en advies (waar het oppervlaktewater en het ondiepe grondwater betreft), zowel ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets c.q. waterparagraaf, als bij het aanpakken van problemen in bestaand stedelijk gebied. Verleent vergunningen voor onttrekkingen kleiner dan 150.000 m3/jaar en voor alle bronbemalingen. d. Waterleidingbedrijf Vitens: Heeft als primaire taak het leveren van drinkwater. Het waterleidingbedrijf heeft geen wettelijk verantwoordelijkheid ten aanzien van de grondwaterstand of de handhaving van de grondwaterkwaliteit. e. Provincie Utrecht: Heeft de taak om het strategisch grondwaterbeleid op te stellen. Middels de grondwaterwet is de provincie ook verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen voor en het registreren van grote grondwateronttrekkingen en infiltraties. De provincie is beheerder van de grondwatervoorraad. Het beheer van grondwater is met de Waterwet (2009) in handen gelegd van de waterschappen, uitgezonderd winningen voor de openbare drinkwatervoorziening, industriële onttrekkingen groter dan 150.000 m3/jaar en warmte-koudeopslag, voor deze onderdelen is de provincie verantwoordelijk. De provincie is bevoegd gezag voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater op grond van de Waterwet (Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn) en de Wet Milieubeheer. De provincie heeft een centrale rol in het grondwaterbeschermingsbeleid. De gebieden waar grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken en de gebieden die daarvoor in reserve worden gehouden worden afdoende beschermd. De provincie stelt beperkingen aan activiteiten en ruimtelijke functies in het zogeheten grondwaterbeschermingsgebied en in mindere mate in het intrekgebied (het gebied waarbinnen het onttrokken water van bovenaf wordt aangevuld).
KF23A, RAP20110210
14-02-11
15
definitief
4. Missie, visie, beleid en strategie grondwater in Soest 4.1. Missie Onder de missie wordt verstaan een strategische doelstelling voor de lange termijn, waarbij de continuïteit wordt geborgd. Voor het grondwater in Soest geldt de volgende missie: De gemeente Soest streeft in haar gebied naar een duurzaam grondwatersysteem, met een grondwaterstand die geen structurele overlast veroorzaakt bij de bewoners. Daarnaast wil de gemeente de grondwaterstand niet onnodig verlagen, omdat dit anders botst met de visie de verdroging van de natuur te voorkomen. Ook wil de gemeente voorkomen dat de bodem of het grondwater (op de lange termijn) verontreinigd wordt door actieve infiltratie van verontreinigd afstromend hemelwater (bijvoorbeeld bij afkoppelen). 4.2. Visie Onder de visie wordt verstaan de wijze waarop de missie kan worden bereikt. In Soest geldt de volgende grondwatervisie: De gemeente Soest wil de aanwezige structurele grondwateroverlast gaan verminderen en daarnaast voorkomen dat toekomstige grondwateroverlast gaat ontstaan. Bij grondwateroverlast wil de gemeente waar mogelijk meewerken aan duurzame/innovatieve oplossingen. Ook wil de gemeente een duidelijk aanspreekpunt zijn voor burgers en bedrijven betreffende grondwaterproblematiek en vragen over het grondwater. De gemeente heeft ten aanzien van het ondiepe grondwater een duidelijke regiefunctie. 4.3. Beleidsdoelstellingen Om in de toekomst te kunnen voldoen aan de grondwatermissie en de grondwatervisie wordt de uitwerking van de onderstaande onderwerpen belangrijk geacht voor het grondwaterplan. Deze onderwerpen staan in de volgende hoofdstukken uitgewerkt. Criteria overtollig grondwater en drooglegging Tot op heden ontbreekt het aan heldere criteria wanneer wel of niet grondwater wordt ingezameld en hoe het overtollige grondwater vervolgens wordt verwerkt. Ook ontbreekt nog bij welke grondwaterstand infiltratie van afstromend hemelwater kan worden toegepast (zoals bij afkoppelen). Daarnaast ontbreken criteria voor een goede drooglegging. Over deze criteria wordt in het grondwaterplan een standpunt ingenomen. Het beleid hierover is opgenomen in hoofdstuk 5. Aanpak van grondwateroverlast en -onderlast Een duidelijk plan van aanpak ontbreekt voor het op een duurzame en innovatieve manier verhelpen van grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met mogelijke toename van extreme neerslag aangaande de klimaatswijziging, zoals die is voorspeld in de IPCC rapporten (bron: Toelichting KNMI op de IPCC rapporten, Intergovernmental Panel on Climate Change van 1 februari 2007).
KF23A, RAP20110210
14-02-11
16
definitief
Besloten is om na te gaan hoe in bestaand stedelijk gebied met grondwateroverlast moet worden omgegaan. Een tweedeling wordt toegepast in het planmatig en vraaggestuurd oplossen van die grondwaterproblemen. Daarnaast wordt beleid ontwikkeld om op een duurzame wijze grondwateroverlast in nieuw te ontwikkelen gebied te voorkomen. Uit landelijke ervaring is gebleken dat bij nieuw te ontwikkelen gebied wordt bezuinigd op het voldoende ophogen van de bodem, het hebben van voldoende drooglegging en het aanleggen van duurzame ontwateringmiddelen. Gevolg daarvan is dat na oplevering van de woonwijken al snel klachten kunnen ontstaan. Ook wordt ernaar gestreefd om grondwateronderlast te beperken, zoals verdroging van de natuur en zettingen. Hoe dit beleid vorm dient te krijgen is nader uitgewerkt in hoofdstuk 6. Aanleg, beheer en onderhoud drainage- en infiltratiesysteem In de huidige situatie is, met uitzondering van velddrainage op particuliere terreinen, geen drainage aanwezig. Wel wordt overwogen om drainage in combinatie met een IT-riool voor regenwaterafvoer aan te leggen, bijvoorbeeld in de omgeving van de Ir. Menkolaan. Het uitgangspunt hierbij is dat een duurzaam systeem voor de lange termijn wordt aangelegd. Hoe het beleid met betrekking tot de aanleg, beheer en onderhoud vorm dient te krijgen is nader uitgewerkt in hoofdstuk 7. Monitoring grondwaterstand Sinds 2008 wordt de grondwaterstand in de toplaag (het freatisch watervoerend pakket) automatisch gemonitoord met behulp van dataloggers. De metingen dienen meerdere doelen. Naast inzicht in de ontwateringdiepte is nagegaan of de ontwateringcriteria in het openbaar gebied gehaald kan worden. Bovendien worden deze gegevens gebruikt bij het oplossen van grondwaterklachten. Nagegaan wordt hoe de gewenste gegevens verzameld en gedocumenteerd worden. Hoe dit beleid vorm dient te krijgen is nader uitgewerkt in hoofdstuk 8. (Grond)waterloket Grondwater gerelateerde klachten kunnen momenteel gemeld worden bij het (algemene) Meldpunt Woonomgeving. Om een aanspreekpunt voor inwoners te zijn voor vragen en/of klachten van het grondwater dient voor de volgende onderwerpen beleid te worden opgesteld: de herkenbaarheid van het waterloket vergroten en het doorverwijzen van klachten tussen de gemeente en het waterschap synchroniseren. Het beleid hiervoor is beschreven en nader uitgewerkt in hoofdstuk 9. Beperking grondwaterverontreiniging bij infiltratie De grondwatervoorraad in de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar. Om deze voorraad te beschermen tegen verontreiniging, is voor de Utrechtse Heuvelrug duurzaam beleid voor infiltratie van afstromend hemelwater nodig.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
17
definitief
Het beleid hiervoor is beschreven en nader uitgewerkt in hoofdstuk 10. Duurzaam bodembeheer en gebiedsgericht grondwaterbeheer De verwachting is dat de bodem van Soest komende jaren meer benut zal worden. Met name een toename van de toepassing van Warmte Koude-Opslagsystemen (WKO) zal daar een belangrijke rol in spelen. Ook zullen wellicht meer bodemverontreinigingen als een geaccepteerde bodemfunctie beschouwd kunnen worden (in het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer). Door de toename van het aantal functies in een beperkte ruimte in de bodem kunnen onderlinge beïnvloeding en knelpunten ontstaan. Daarentegen kunnen zich in een drukke bodem ook kansen voordoen. Het beleid hiervoor is beschreven en nader uitgewerkt in hoofdstuk 11. 4.4. Strategie maatregelen Voor maatregelen om in de toekomst te kunnen voldoen aan de grondwatermissie en de grondwatervisie, wordt uitgegaan van het duurzaamheidsprincipe. Duurzaam betekent in dit geval dat de bij een gebied behorende hydrologische situatie bij stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk wordt gehandhaafd. Tevens betekent dit dat zo min mogelijk technische voorzieningen worden gebruikt om de grondwaterstand te reguleren. Om in het bestaand stedelijk gebied, bij inbreidingen, sloop-nieuwbouw en voor te ontwikkelen stedelijk gebied grondwateroverlast te voorkomen, wordt uitgegaan van de volgende voorkeursvolgorde: 1. ophogen van het maaiveld; 2. het aanleggen van extra oppervlaktewater dan wel het verlagen van het oppervlaktewaterpeil; 3. het aanleggen van drainage onder vrij verval. De gemeente Soest past in beginsel geen onderbemaling van drainagesystemen toe. Een andere mogelijkheid is het nemen van bouwtechnische maatregelen. In bijlage 6 zijn de bouwtechnische maatregelen om vochtoverlast te voorkomen nader beschreven. Voor het treffen van bouwtechnische maatregelen zijn de woningeigenaren primair zelf verantwoordelijk. Bouwtechnische maatregelen worden daarom in dit gemeentelijk grondwaterplan niet verder uitgewerkt. Op korte termijn is het oplossen van grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied vaak niet mogelijk door het verhogen van het maaiveld of het aanleggen van extra open water. In dit geval is de inzet de structurele overlast op te lossen via de aanleg van drainage in openbaar gebied. Vanuit kosteneffectiviteit wordt de aanleg van drainage zoveel mogelijk gecombineerd met rioolvervanging of gecombineerd met de aanleg van een IT-riool voor regenwaterafvoer. Door het veranderende klimaat is het neerslagregime aan het wijzigen. Dit zal een stijging veroorzaken van de grondwaterstand. Bij dimensionering van (nieuwe of te vervangen) drainagesystemen zal hiermee rekening moeten worden gehouden. Doelmatigheid: in principe worden maatregelen alleen doelmatig geacht als meegelift kan worden met andere relevante werkzaamheden en als de maatregelen passen in gemeentelijk beleid ten aanzien van de grondwaterstandverlaging.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
18
definitief
5. Gewenste ontwateringdiepte en drooglegging 5.1. Achtergrond De ontwateringdiepte (afstand van het maaiveld tot het grondwater) is een belangrijk item in de aanpak van de grondwateroverlast. Bij een te geringe ontwatering kan overlast ontstaan. Afhankelijk van de gebruiksfunctie kan een andere ontwatering gewenst zijn. Bij woningen in woonwijken leidt een hoge grondwaterstand in het algemeen eerder tot overlast dan op een bedrijventerrein. Ook de ouderdom van de bebouwing speelt hierin een rol. Bij oudere bebouwing kan eerder grondwateroverlast door optrekkend vocht worden ervaren dan bij nieuwbouw. De mogelijke gevolgen van grondwateroverlast zijn beschreven in bijlage 5. Het is van belang aan te geven welke grondwatersituatie de gemeente Soest nastreeft. Het grondwaterpeil reageert op neerslag en verdamping en is daarom niet op een vast peil te handhaven. De gemeente heeft dan ook geen resultaatsverplichting om het gewenste grondwaterpeil te handhaven. Middels het nemen van maatregelen volgens de voorkeursvolgorde ophogen, aanleggen open water en grondwatertechnische maatregelen (zie paragraaf 4.4.) kan de gemeente in het openbaar gebied een inspanning leveren om de gewenste situatie te bereiken. De gemeente is niet verantwoordelijk voor het bereiken van een bepaalde grondwatersituatie op het particuliere terrein. De verschillende onderdelen van bovengenoemde taak zijn vastgelegd in doelstellingen die in de onderstaande paragrafen worden behandeld. 5.2. Vaststellen ontwateringcriterium voor de openbare ruimte De gemeente Soest is, als beheerder van de openbare ruimte, verantwoordelijk voor de ontwateringdiepte van haar terrein. Ter plaatse van het openbaar gebied (zoals wegen, parkeerplaatsen en plantsoenen) wordt gestreefd naar een ontwateringdiepte (maaiveld minus grondwaterstand) van ten minste 0,7 m beneden de as van de weg. Voor openbare groengebieden en parken zal gestreefd worden naar een ontwateringdiepte van ten minste 0,5 m minus maaiveld. Voor landelijk gangbare toetsingscriteria onder openbaar terrein wordt verwezen naar bijlage 4. Gekozen is voor het criterium van 0,7 m beneden de as van een weg, daar dit een landelijk gangbaar criterium is en Soest over het algemeen al een grotere ontwateringdiepte heeft. Door een dergelijk criterium aan te houden wordt het particuliere belang veelal meegenomen doordat het ontwateringmiddel (bijvoorbeeld middels een drainageleiding of oppervlaktewater) in de gemeente Soest een uitstraling heeft op de grondwaterstand in de omliggende omgeving. Als grondwatertechnische middelen worden ontworpen, zal het particuliere belang worden meegenomen door bijvoorbeeld op een drainageniveau lager dan 0,7 m beneden de as van de weg te gaan draineren, voor zover dit mogelijk en doelmatig is. Het streven is om een ontwatering van 0,7 m op particulier terrein te kunnen realiseren (zie bijlage 4). Om op een lager drainageniveau dan 0,7 m beneden de as van de weg te gaan draineren, geldt echter wel de volgende randvoorwaarde: in zettingsgevoelige gebieden geldt dat de grondwaterstand niet structureel mag dalen onder de van nature laagst voorkomende grondwaterstand.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
19
definitief
De gemeente draagt geen verantwoordelijkheid voor de grondwaterstand op particulier terrein. Hiervoor is de particulier zelf verantwoordelijk. In speciale gevallen kan afgeweken worden van het ontwateringcriterium. Bijvoorbeeld als de ontwatering niet gehandhaafd kan worden, omdat het oppervlaktewaterpeil niet door het waterschap kan worden verlaagd. Deze ontwateringdieptes gelden voor bestaand stedelijk gebied (wegen en parken). Grondwater dat zich structureel boven deze gestelde ontwateringdiepte bevindt wordt als overtollig beschouwd. In- en uitbreidingsplannen De gemeente Soest hanteert bij in- en uitbreidingsplannen een minimale ontwateringdiepte van 0,8 m. Voor de in- en uitbreidingen is sprake van een strengere ontwateringcriterium dan voor de bestaande stad. Hiermee wordt toekomstige grondwateroverlast voorkomen. Grondwater dat zich structureel boven deze gestelde ontwateringdiepte bevindt kan leiden tot structurele grondwateroverlast. Structureel Grondwateroverlast wordt als structureel beschouwd als er zowel meldingen zijn als te hoge grondwaterstanden. Structureel te hoge grondwaterstanden treden op als de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) of de representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) gedurende meerdere aaneengesloten jaren hoger is dan de gewenste grondwatersituatie. Infiltratie afstromend hemelwater Bij het actief infiltreren van afstromend hemelwater wordt de grondwaterstand, afhankelijk van de bodemopbouw, verhoogd. Om te voorkomen dat grondwateroverlast ontstaat, worden voor de toepassing van infiltratie criteria aan de grondwaterstand gesteld, zie tabel 1, bijlage 2a en bijlage 2b. Bij een ontwateringdiepte kleiner dan 1 m wordt geen infiltratie toegepast. Bij een ontwateringdiepte tussen 1 m en 2 m wordt per project onderzoek uitgevoerd naar de grondwatersituatie en wordt beoordeeld of infiltratie tot grondwateroverlast kan leiden. Ook wordt nagegaan of ondiepe (innovatieve) infiltratietechnieken toegepast moeten worden om te voorkomen dat de infiltratietechnieken permanent onder water komen te staan. Voorbeelden van gangbare technieken zijn: wadi’s, doorlatende verharding, ondiepe infiltratie-elementen zoals “krukjes”. Ondiepe infiltratietechnieken kunnen ook op innovatieve wijze gebruikt worden als waterberging onder de straat. Afstromend water kan in de voorzieningen worden geborgen waarna het vertraagd kan afstromen naar oppervlaktewater. Bij grotere ontwateringdiepten kan in principe infiltratie toegepast worden, mits dit niet tot wateroverlast (bij laaggelegen gebieden) leidt. Bij grootschalige infiltratieprojecten wordt door middel van berekeningen beoordeeld of infiltratie tot grondwateroverlast bij laaggelegen delen leidt.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
20
definitief
Tabel 1: Criteria ontwateringdiepte ten aanzien van infiltratie van hemelwater Ontwateringdiepte natte periode [m]
Mogelijkheden
Opmerking
< 1,0
Niet infiltreren: afvoer naar oppervlaktewater Overgangszone
Vanwege kans op grondwateroverlast wordt hemelwater afgevoerd naar oppervlaktewater.
2,0 - 3,0
Infiltreren mogelijk
Mits dit niet tot grondwateroverlast bij laaggelegen delen leidt.
> 3,0
Infiltreren goed mogelijk
Mits dit niet tot grondwateroverlast bij laaggelegen delen leidt.
1,0 - 2,0
Nader onderzoek haalbaarheid.
5.3. Vaststellen droogleggingseisen voor nieuwbouwgebieden Het waterschap is als peilbeheerder van het oppervlaktewater verantwoordelijk voor voldoende drooglegging. Gestreefd wordt naar een drooglegging bij normaal waterpeil van 1,3 m. Hierbij is aangesloten op de uitgangspunten van het waterschap Vallei en Eem. Bij deze drooglegging is er nog 0,5 m ruimte voor opbolling van de freatische grondwaterstand. Door met zand op te hogen tot 1,3 m boven het oppervlaktewaterpeil, wordt een robuust, duurzaam en klimaatbestendig ontwerp gerealiseerd. 5.4. Vaststellen hoe om te gaan met door derden aangeboden grondwater Ontvangst van door particulieren aangeboden grondwater dient aan het criterium van overtollig grondwater te voldoen. Grondwater wordt alleen aangenomen als dit doelmatig is. Indien het grondwater op particulier terrein zich bevindt op of onder 0,7 m beneden de as van de weg, dan is de gemeente Soest niet ontvangstplichtig. Ten aanzien van maatregelen tegen wateroverlast dienen in beginsel eerst maatregelen op eigen terrein genomen te worden. Er kan dan bijvoorbeeld gedacht worden aan bouwkundige maatregelen (zie bijlage 6) of lozing naar het oppervlaktewater waar dat mogelijk is. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn zal de gemeente aan particulieren de mogelijkheid bieden zich te ontdoen van grondwater door dit bijvoorbeeld aan te laten sluiten op het aanwezige of nieuw aan te leggen gemeentelijk drainagesysteem of op de regenwaterriolering. In een zeer uitzonderlijk geval kan toestemming gegeven worden om tijdelijk op een gemengd stelsel grondwater te lozen. Hoe grondwater aangeboden moet worden, wordt beschreven in een aansluitverordening. Bij het opstellen van het VGRP wordt dit nader beschreven conform de modelverordening van de VNG.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
21
definitief
6. Oplossen en voorkomen van grondwateroverlast en -onderlast 6.1. Achtergrond In bijlage 2a en bijlage 2b zijn zones aangegeven waar mogelijk grondwateroverlast verwacht kan worden enerzijds en waar anderzijds infiltratie van hemelwater op basis van de geohydrologie mogelijk is (uitgaande van een natte situatie). Deze kaarten zijn gebaseerd op de ontwateringkaart, bekende overlastgebieden en archiefgegevens van TNO. Bij de gemeente Soest is bekend dat in het noorden van Soest ter plaatse van Colenso, de Noorderweg, de Ir. Menkolaan, Heuvelweg en Dr. Rupertlaan grondwateroverlast wordt ervaren. Momenteel wordt aan de Ir. Menkolaan grondwateronderzoek verricht om te bepalen of en welke maatregelen getroffen kunnen worden. De resultaten hiervan worden in het voorjaar van 2011 verwacht. Op basis van de ontwateringkaart is het mogelijk dat in Overhees en aan de rand met de Eempolder (omgeving van de Korte Brinkweg en de Lange Brinkweg) grondwateroverlast wordt ervaren. Er is vooralsnog echter geen grondwateroverlast gemeld door bewoners. Voor de overige gebieden in de gemeente Soest is het onwaarschijnlijk dat eventuele klachten met grondwater te maken hebben. Ook de ontwateringdiepte in Soesterberg en Soestduinen is op basis van de TNO meetgegevens voldoende groot. In deze woonkernen wordt geen grondwateroverlast verwacht en is infiltratie van hemelwater op basis van de geohydrologie mogelijk. De verschillende onderdelen van bovengenoemde taak zijn vastgelegd in doelstellingen die in de onderstaande paragrafen worden behandeld. 6.2. Vaststellen aanpak grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied Voor de gemeente Soest zijn drie maatregelen toepasbaar om grondwateroverlast tegen te gaan (zie hoofdstuk 4): het ophogen van maaiveld voor nieuw te ontwikkelen gebied, het toepassen van een peilverlaging/aanleg watergangen en grondwatertechnische maatregelen (drainage). In een uitzonderlijk geval kan in bestaand stedelijk gebied voldoende ruimte aanwezig zijn om nieuwe watergangen te realiseren. Het aanpakken van grondwateroverlast dient doelmatig te gebeuren. Maatregelen naar aanleiding van klachten dienen kosteneffectief te worden genomen. Maatregelen worden alleen doelmatig geacht als meegelift kan worden met andere relevante werkzaamheden en als de maatregelen passen in gemeentelijk beleid ten aanzien van de grondwaterstandverlaging (het ontwateringcriterium van 0,7 m beneden as van de weg). Als de drain er eenmaal ligt kunnen particulieren hun eigen ontwateringvoorziening hierop laten aansluiten. Hiervoor dient bij de gemeente wel aan de aansluitverordening te worden voldaan. In de aansluitverordening worden onder andere de technische gegevens van de drains en de wijze van onderhoud en de afstemming met de overheid vastgelegd.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
22
definitief
6.2.1. Planmatige aanpak De gemeente Soest heeft besloten om voor Overhees en het gebied aan de rand met de Eempolder (omgeving van de Korte Brinkweg en de Lange Brinkweg) vooralsnog niet na te gaan of sprake is van structurele (grond)wateroverlast. Reden hiervoor is dat er geen grondwateroverlast is gemeld door bewoners. Wel wordt voor de wijk Overhees in Soest in samenwerking met het waterschap geïnventariseerd of een peilverlaging van de watergangen in de wijk doelmatig is voor het verbeteren van de ontwateringsituatie in de wijk. Hiermee wordt beoogd de grondwatersituatie in de wijk te verbeteren en gereed te maken voor klimaatveranderingen. Om 1 2 3 4 5
mogelijke problemen planmatig aan te pakken wordt de volgende werkwijze gehanteerd: analyse op basis van klachten en de gegevens van grondwatermeetnet; archiefstudie naar grondwateroverlast; onderzoek uitvoeren naar grondwateroverlast (veldstudie); opstellen van ontwerpen voor compenserende maatregelen; realisatie van de maatregelen.
De gemeente Soest heeft goede ervaringen met IT-riolen en is er voorstander van om leidingen met een grote diameter (Ø 300 mm) in de rijbaan aan te brengen, eventueel met uitleggers richting de woningen. Bij voorkeur wordt het IT riool aangelegd op een diepte vergelijkbaar met het vuilwaterriool, worden de kolken aangesloten op het IT-riool en wordt het IT riool in open verbinding met het oppervlaktewater aangelegd. De gemeente is er tegen om een onderbemaling te installeren, omdat hiermee een kunstmatige situatie wordt gecreëerd en de natuurlijke fluctuatie van de grondwaterstand teniet wordt gedaan. 6.2.2. Vraaggestuurde aanpak Naar aanleiding van meldingen over grondwateroverlast neemt de gemeente Soest het initiatief om te onderzoeken of de overlast samenhangt met de aanwezige grondwaterstand. Er wordt gewerkt volgens de volgende drietrapsstrategie. 1.
2.
3.
Als er klachten worden gemeld, zal een medewerker van de gemeente Soest een quick scan verrichten. Middels informatie uit het grondwatermeetnet en archiefgegevens wordt nagegaan wat de mogelijke oorzaak van het probleem kan zijn. Vervolgens gaat een medewerker ter plaatse polshoogte nemen. Met de particulier wordt besproken hoe grondwateroverlast het beste verholpen kan worden. Indien meerdere klachten uit een wijk worden gemeld zal, naast de werkzaamheden uit stap 1, ook een veldwerk worden uitgevoerd. Peilbuizen zullen worden geplaatst en de grondwaterstand wordt handmatig of automatisch geregistreerd en de bodemopbouw wordt vastgesteld. Op basis van deze informatie wordt gepoogd een oplossing voor het geconstateerde probleem te vinden. Mocht blijken dat het geconstateerde probleem niet eenvoudig is op te lossen, dan zal overgegaan worden op het planmatig aanpakken van de grondwateroverlast. Hetzelfde geldt voor die situaties waarbij continu klachten uit een wijk blijven binnenkomen.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
23
definitief
6.3. Vastleggen voorkomen grondwateroverlast bij werkzaamheden in bestaand gebied Bij werkzaamheden in bestaand gebied dient grondwateroverlast te worden voorkomen. Voorbeelden van werkzaamheden die invloed kunnen hebben op de grondwaterstand zijn: vervanging van een onbedoeld lekkend riool door een nieuw waterdicht riool; herinrichting van de openbare ruimte; uitbreidingen van bebouwing, bijvoorbeeld de aanleg van een ondergrondse parkeergarage; aanpassing van oppervlaktewaterpeil. De initiatiefnemer van de uit te voeren werkzaamheden moet aantonen dat er geen risico is op grondwateroverlast door de werkzaamheden, of dat zij daartegen afdoende maatregelen hebben genomen. Bij uitbreiding van bebouwing zal Bouwtoezicht in het kader van de bouwvergunning hierop toe moeten zien. De gemeente Soest gebruikt de standaard bouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Vervanging onbedoeld lekke riolen Nagegaan wordt welke leidingen verwacht mogelijk lek zijn (zie paragraaf 6.6.). Op basis van de staat en aanlegdiepte van de riolering en de grondwaterstand, wordt per project bepaald of vervanging van de riolering een ontoelaatbare grondwaterstandstijging met zich meebrengt. Besloten wordt of met de vervanging een drain wordt aangelegd. Zettingsrisico’s voor funderingen op staal In het algemeen bestaat de ondergrond in de gemeente Soest uit zandige ondergrond. In Soestdijk zijn echter ondiepe veenlagen aanwezig. Deze slappe lagen kunnen bij een grondwaterstandverlaging een risico vormen voor zettingen. Een gebruikelijke methode om de invloed van een ingreep na te gaan is gebruik te maken van een grondwatermodel. Er kan gekozen worden per werkzaamheid een lokaal model op te stellen. Hiermee kunnen contouren van de invloed van een ingreep worden bepaald waarmee de invloed op de bebouwing kan worden nagegaan. In combinatie met gegevens van funderingen geeft dit inzicht in risico op schade aan bebouwing. Invloed op archeologische waarden De conservering van archeologische waarden wordt voor een zeer groot deel bepaald door het grondwater. Veranderingen van het grondwaterregime hebben veelal een negatief effect op deze archeologische waarden. Degradatieprocessen van archeologische sporen en artefacten kunnen bijvoorbeeld al optreden bij verandering van de grondwaterstand, verzilting van de bodem, bodemdaling en de aanwezigheid van verontreinigd grondwater. Ook de aanvoer van meer zuurstofrijk water door een veranderende kwel kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het archeologisch bodemarchief. Voorafgaand aan (grootschalige) ingrepen in het grondwaterregime in de gemeente Soest dient daarom nader inzicht te worden verkregen in de gevolgen die dit kan hebben voor archeologische waarden ter plekke of in de directe omgeving. Hulpmiddel hierbij vormt de Archeologische Beleids(advies)kaart van de gemeente Soest, waarop de archeologische verwachting van de verscheidene landschappen binnen de gemeente is aangetekend.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
24
definitief
6.4. Vastleggen voorkomen grondwateroverlast in nieuw te ontwikkelen gebied Als uitgangspunt voor (toekomstige) ontwikkelingen in de gemeente Soest wordt uitgegaan van de ontwateringkaart in de huidige situatie (van 2009), zie het inventarisatierapport van Soest. De criteria voor de hoogst toelaatbare grondwaterstand, zoals verwoord in hoofdstuk 5, zijn ook voor nieuw te ontwikkelen gebieden van kracht. Bij de inrichting van een nieuw te ontwikkelen gebied wordt van grotere schaal naar een kleinere schaal gewerkt. Globaal worden de volgende planfasen onderscheiden: 1. opstellen bestemmingsplan; 2. opstellen inrichtingsplan; 3. opstellen bouwplannen per kavel. Ad 1.
Ad 2.
Ad 3.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, of een wijziging hierop, dient er een watertoets te worden uitgevoerd waarmee wordt nagegaan of er bij hevige regenval geen kans is op wateroverlast. Over het algemeen resulteert dit in een benodigd oppervlak aan oppervlaktewater. Op deze grote planschaal is het nog niet gebruikelijk de grondwatersituatie in detail te beschouwen. Bij het opstellen van een inrichtingsplan is het meenemen van de grondwatersituatie belangrijk om er voor te zorgen dat er geen kans op grondwateroverlast ontstaat in het nieuw te ontwikkelen gebied. De gemeente gaat daarom een Standaardprogramma van Eisen (SPvE) voor te ontwikkelen gebieden opstellen. In dit SPvE worden eisen en richtlijnen gegeven voor de omgang met grondwater op openbaar en particulier terrein. Dat SPvE wordt onderdeel gemaakt van de privaatrechtelijke grondexploitatieovereenkomsten met bouwers en projectontwikkelaars. Ook wordt het proces van toetsing omschreven. De toetsing kan gelijk plaatsvinden bij de toetsing aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden. Bij het begin van de ontwikkeling van een gebied ontvangt de ontwikkelaar dit SPvE. Voor de omgang met (grond)water op particulier terrein wordt verwezen naar de modelverordening van de VNG.
Voor nieuw te ontwikkelen gebied dient de watertoets verricht te worden (artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)). Met de watertoets worden de effecten van de ontwikkelingen op de waterhuishouding (hemelwater, oppervlaktewater en grondwater) in beeld gebracht. 6.5. Vastleggen voorkomen grondwateroverlast op lange termijn Uit klimaatsvoorspellingen blijkt dat in de toekomst naar verwachting meer kortdurende hevige buien en langdurige perioden van droogte zullen optreden. Daarnaast wordt steeds meer afstromend hemelwater geïnfiltreerd (bij afkoppelen). De invloed van deze processen op de grondwaterstand is vooralsnog niet bekend. Dit wordt niet als problematisch ervaren, daar klimaatswijziging een traag proces betreft. De gemeente Soest is op de hoogte van de problematiek welke in de klimaatswijziging besloten ligt. Omdat voor de huidige planperiode echter al veel werk te verzetten is, is besloten dit onderwerp pas in de volgende planperiode(n) in behandeling te nemen.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
25
definitief
6.6. Vastleggen tegengaan grondwateronderlast Grondwateronderlast kan zich voordoen in de vorm van verdroging van de natuur en gebouwschade (als gevolg van zettingen of droogstand). Het kan ondermeer veroorzaakt worden door lekke riolen, onderbemaling van watergangen, aanleg van drainageleidingen, tijdelijke grondwaterbemalingen bij bouwputten en rioolwerkzaamheden of particuliere onttrekkingen. Voor het tegengaan van verdroging van de natuur wordt aangesloten bij het provinciaal beleid. Lekke riolen Uit landelijke ervaring is gebleken dat oude riolen lek kunnen zijn. In de wijken in Soest met een hoge grondwaterstand liggen de leidingen onder het grondwaterpeil en hebben deze hierdoor een drainerende werking. De drainerende functie van lekke riolen kan ertoe leiden dat de grondwaterstand plaatselijk zakt. Bij funderingen op staal kunnen (ongelijkmatige) zettingen optreden. Zettingen kunnen schade aan de bebouwing als gevolg hebben. Om schade te voorkomen, dient de grondwaterstand niet langdurig verlaagd te worden onder de van ‘nature’ laagst voorkomende grondwaterstand. Nagegaan wordt welke leidingen mogelijk lek zijn en of verwacht wordt dat dit een probleem is ten aanzien van grondwateronderlast (zie paragraaf 6.3.). Als de resultaten bekend zijn, wordt met de provincie Utrecht en Vitens besproken of de lekke riolering negatieve effecten heeft voor de grondwaterbeschermingsgebieden. Onderbemaling van watergangen Om verdroging tegen te gaan, wordt onderbemaling van watergangen niet meer toegepast. Waar nu sprake is van onderbemalingen en een lagere grondwaterstand dan van nature aanwezig is, wil de gemeente Soest, als de gelegenheid zich voordoet, deze onderbemalingen opheffen. Voorwaarde is dat dit niet tot grondwateroverlast gaat leiden. Aanleg van drainageleidingen Voordat de drainerende leidingen worden aangelegd, wordt tijdens het grondwateronderzoek (zie paragraaf 6.2.) onderzocht of de grondwaterstandsverlaging tot nadelige effecten leidt. Particuliere onttrekkingen In de gemeente Soest doet zich een aantal particuliere onttrekkingen voor. Over het algemeen betreft het kleinschalige onttrekkingen, waarvan de invloed op de grondwaterstand niet belangrijk groot zal zijn. Grondwateronttrekkingen, met uitzondering van drinkwaterwinning en warmte-koudeopslagsystemen, met een debiet kleiner dan 150.000 m3/jaar worden gereguleerd door het waterschap Vallei en Eem. Voor grondwateronttrekkingen uitsluitend ten behoeve van beregening met een debiet kleiner dan 60 m3/uur geldt geen vergunningsplicht.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
26
definitief
Om bewustzijn bij particulieren over het gebruik van regenwater te creëren en daarmee verdroging door grondwateronttrekkingen tegen te gaan, zal de gemeente de bewoners informeren. Bijvoorbeeld door middel van het (grond)waterloket en de gemeentelijke internetpagina. Daarnaast stimuleert de gemeente Soest de aanschaf en het gebruik van regentonnen in de tuin. Wie besluit een regenton aan te schaffen bij bepaalde winkeliers, kan van de gemeente het BTW-bedrag terugkrijgen.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
27
definitief
7. Beheer en onderhoud drainage- en infiltratiesysteem 7.1. Achtergrond In de gemeente Soest zijn momenteel geen gemeentelijke drainageleidingen aanwezig, met uitzondering van de velddrains op particulier terrein. Voorzien wordt echter dat in deze planperiode aan de Ir. Menkolaan een drainage-infiltratieleiding wordt aangelegd. Verwacht wordt dat ook in Colenso, de Noorderweg en omgeving, Heuvelweg en Dr. Rupertlaan een drainage-infiltratiesysteem nodig is. Om drainage- en infiltratiesystemen optimaal te laten functioneren, is een beheersysteem noodzakelijk. Momenteel is een rioleringsbeheersysteem aanwezig waarin drainage- en infiltratiesystemen opgenomen kunnen worden. Essentieel is dat het gehele toekomstige drainage- en infiltratiesysteem wordt opgenomen in een beheersysteem, waarin zowel het kortcyclisch beheer en onderhoud (schoonmaken) als de langcyclische aanleg en vervanging van drainage- en infiltratieleidingen een plek krijgen. De verschillende onderdelen van bovengenoemde taak zijn vastgelegd in doelstellingen die in de onderstaande paragrafen worden behandeld. 7.2. Vastlegging vorm beheersysteem In het beheersysteem dienen naast de ligging van de drainage- en infiltratieleidingen alle technische kenmerken te worden vastgelegd. In het beheersysteem dienen daarnaast een tijdsplanning voor het kortcyclisch beheer en onderhoud en de langcyclische aanleg en vervanging te worden opgesteld. De gemeente Soest is voornemens dit geheel op te nemen in een verbreed GRP. Grondwater wordt in Soest via IT-riolen afgevoerd. Het hoofddoel van IT-riolen is de afvoer van hemelwater. Derhalve wordt de aanleg en het onderhoud ervan gefinancierd via het GRP. 7.3. Vastleggen kortcyclisch beheer & onderhoud De planning van het kortcyclisch beheer en onderhoud is afhankelijk van de mate van dichtslibben van de drainage- en infiltratieleidingen door ijzerafzettingen en kleine siltdeeltjes. Daarnaast gaat de kwaliteit van de leidingen achteruit door bijvoorbeeld wortelingroei. Voor de gemeente Soest zal vooralsnog worden uitgegaan van het eens per vijf jaar reinigen van de leidingen. Afhankelijk van de staat en aanlegwijze van de leidingen dient gekozen te worden voor doorspoelen, doorspuiten of doorsteken van deze leidingen. Ook vindt eens per tien jaar een visuele inspectie plaatst met behulp van een camera. Particuliere drainagesystemen (velddrains) zullen door de gemeente Soest niet worden onderhouden. Hiervoor zijn particulieren te allen tijde zelf verantwoordelijk.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
28
definitief
7.4. Vastleggen langcyclische aanleg en vervanging De planning van de langcyclische aanleg en vervanging zal synchroon lopen met de vervangingstermijn van de riolering of wegwerkzaamheden. Door mee te liften met deze werken, zijn de vervangings- of aanlegkosten van een drainagesysteem minimaal en wordt voldaan aan de eisen van het zo doelmatig mogelijk tegengaan van grondwateroverlast en onderlast. Uitgangspunt zal zijn een robuust en duurzaam drainage- en infiltratiesysteem. Intentie is de levensduur gelijk te houden aan dat van rioolleidingen. Dit betekent dat drainage- en infiltratieleidingen van duurzaam kunststofmateriaal moeten zijn. Om ijzerafzetting en wortelingroei te voorkomen dienen drainageleidingen (dan wel IT-leidingen) onder de van nature voorkomende grondwaterstand te worden aangelegd. Het drainage- of infiltratieniveau zal middels opzetstukken of schildmuren worden ingeregeld. Particuliere drainagesystemen (velddrains) zullen door de gemeente Soest niet worden vervangen. Hiervoor zijn particulieren te allen tijde zelf verantwoordelijk.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
29
definitief
8. Monitoring grondwaterstanden 8.1. Achtergrond Om de taken en verantwoordelijkheden goed uit te kunnen voeren is een adequate monitoring van de grondwaterstand nodig, inclusief digitaal beheerprogramma en presentatiemogelijkheden. Monitoring van de grondwaterkwaliteit wordt behandeld in hoofdstuk 10. In het kader van de zorgplicht, geregeld in de Waterwet, dient de gemeente inzicht te hebben in de ontwateringdiepte op openbaar terrein. Meetgegevens kunnen zodoende gebruikt worden voor het informeren van burgers en bedrijven over de aanwezige grondwaterstand en het adviseren over activiteiten in relatie tot grondwater. Daarnaast geven deze gegevens de gemeente inzicht in de grondwaterstand voor het verrichten van haar werkzaamheden in de openbare ruimte. Bovendien kunnen grondwatermetingen gebruikt worden om de werking van de infiltratie- en drainagesystemen te bepalen. Het proces om tot een functioneel meetnet te komen bevat verschillende stappen. In figuur 11 zijn de belangrijkste stappen weergegeven. De gemeente Soest bevindt zich anno 2011 in de meetfase. Hoe het meetnet structureel zal worden beheerd en hoe de gegevens structureel worden opgeslagen en worden gepresenteerd, moet nog worden vastgesteld.
Figuur 11: Van ontwerp naar de interpretatie In het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem zijn diverse partijen betrokken bij beheer van water. Deze partijen hebben zich georganiseerd binnen het Platform Water Vallei en Eem. Vanuit dit platform is de projectgroep Grondwatermeetnet opgericht. De projectgroep bestaat uit gemeenten, het Waterschap Vallei & Eem, provincies Utrecht en Gelderland en drinkwaterbedrijf Vitens. Binnen dit verband wordt nagedacht over het gezamenlijk beheer en organiseren van de afzonderlijke grondwatermeetnetten. Het gezamenlijk inzamelen van grondwaterstanddata en een gezamenlijk databeheer kan een kostenvoordeel opleveren. Men moet wel rekening houden dat er geïnvesteerd zal moeten worden in de mogelijkheid voor uitwisselbaarheid van informatie tussen de verschillende gebruikers.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
30
definitief
8.2. Inrichting en beheer meetnet Het grondwatermeetnet van het bovenste watervoerend pakket voor het bestaand stedelijk gebied is vooralsnog voldoende om de grondwatersituatie op hoofdlijnen te beoordelen. Extra peilbuizen zijn echter wenselijk om de grondwatercontourlijnen en de ontwateringsituatie in de aangewezen aandachtsgebieden nauwkeuriger in beeld te brengen. Het gaat daarbij om de rand met de Eempolder, nabij de Korte Brinkweg/Stadhouderslaan en de Boerenstreek (Hofstedering) in Soest. Deze extra peilbuizen zullen geplaatst worden in het kader van het opzetten van een regionaal grondwatermeetnet en de samenwerking binnen het Platform Water. 8.3. Informatieverzameling Het toepassen van dataloggers geeft door haar hoogfrequente metingen inzicht in de dynamiek van het grondwatersysteem (bijvoorbeeld met behulp van tijdreeksanalyse). Het effect van extreme neerslag of infiltratie op de minimaal benodigde ontwateringdiepte kan bijvoorbeeld geanalyseerd worden. Momenteel wordt in een aantal peilbuizen in het eerste watervoerend pakket, met dataloggers de grondwaterstand gemeten. Er zijn echter nog onvoldoende meerjarige meetreeksen van de grondwaterstandfluctuatie voorhanden. Derhalve wordt de grondwaterstand in de peilbuizen blijvend gemonitoord. 8.4. Registratie grondwaterstanden en bodemgegevens Alle peilbuizen (posities, kenmerken en grondwaterstanden) welke geplaatst zijn binnen de gemeente Soest dienen in een gemeentelijke database opgenomen te worden. Welk systeem dit moet zijn, dient uitgezocht te worden. Informatie van het meetnet (unieke nummering, posities, kenmerken en grondwaterstanden) worden in dezelfde database opgenomen. Vanwege de huidige meetfrequentie van eenmaal per uur, is het belangrijk dat de database een grote hoeveelheid metingen kan bewaren. 8.5. Uitwisseling gegevens Nagegaan dient te worden hoe de informatie (grondwaterstanden) uit de database ter beschikking gesteld kan worden aan de bewoners van de gemeente Soest (bijvoorbeeld met behulp van een internet-portal). Deze informatie of een interpretatie van deze informatie dient een plek te krijgen in het grondwaterloket (zie hoofdstuk 9). Hierdoor zal worden voldaan aan de eisen zoals gesteld in het verdrag van Aarhus, Richtlijn 2003/4/EG). De gegevens van deze databases worden ter registratie in het bestaande DINO-database van TNO aangeboden. In de DINO-database worden de posities, kenmerken en meetgegevens op een uniforme manier opgeslagen.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
31
definitief
9. Grondwaterloket 9.1. Achtergrond De gemeente Soest heeft met de inwerkingtreding van de Waterwet de taak om een aanspreekpunt voor burgers te zijn voor het grondwater. Te denken valt bijvoorbeeld aan grondwaterstanden, grondwateroverlast, wat daaraan te doen is en hoe de gemeente in een voorkomend geval handelt. Ten behoeve van de informatievoorziening wordt een (grond)waterloket ingericht. De gemeente heeft het doel om het bestaande Meldpunt Woonomgeving van de gemeente Soest hiervoor te gebruiken, waar burgers terecht kunnen met hun vragen, meldingen en klachten. Het op te zetten (grond)waterloket dient het aanspreekpunt te zijn voor inwoners van de gemeente Soest met vragen en/of klachten over (grond)water. Daarnaast dient het (grond)waterloket en het klachtenregistratiesysteem daarachter voor de gemeente het beginpunt te zijn voor het omgaan met klachten en vragen. Meldingensysteem en (grond)waterklachten Grondwater gerelateerde klachten kunnen momenteel gemeld worden bij het Meldpunt Woonomgeving van de gemeente Soest. Het meldpunt is algemeen van opzet en dient voor vragen of opmerkingen over de onderhoudstoestand en het functioneren van gemeentelijke voorzieningen in openbare gebieden. Informatievoorziening burger Met betrekking tot het grondwater is geen actieve informatieverstrekking aanwezig richting de burgers. Er bestaat onder andere behoefte aan informatie die aan bewoners kan worden gegeven (bijvoorbeeld een brief, folder, internetpagina). De verschillende onderdelen van bovengenoemde taak zijn vastgelegd in doelstellingen die in de onderstaande paragrafen worden behandeld. 9.2. Herkenbaarheid en vindbaarheid (grond)waterloket Bij reguliere promotieacties met betrekking tot het contact van particulieren met de gemeente kan worden ingegaan op het onderwerp grond- en oppervlaktewater. Daarbij kan ook aandacht worden besteed aan het waterloket. Daarnaast wordt gedacht aan het opstellen van een folder “hoe om te gaan met grondwateroverlast”. In deze folder kan worden aangegeven hoe particulieren met grondwateroverlast om kunnen gaan. Verder kan informatie worden verstrekt aangaande bouwtechnische aspecten zoals kruipruimten, lekke kelders en het onderhoud van de ring- en blokdrainages. Op de website van de gemeente wordt informatie over water (grond-, oppervlakte- en leidingwater) geplaatst. Om de aandacht meer op het waterloket te vestigen kan gebruik worden gemaakt van andere publieksactiviteiten van de gemeente en eventueel het waterschap.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
32
definitief
9.3. Klachten- c.q. meldingenregistratiesysteem en procedure Het klachten- c.q. meldingenregistratiesysteem waarin meldingen geregistreerd kunnen worden, ongeacht de manier waarop zij binnenkomen, functioneert goed. In het systeem worden (grond)waterklachten per type geregistreerd. Klachten met betrekking tot (grond)water zijn eenvoudig in het systeem opvraagbaar. Aanpassingen zijn vooralsnog niet nodig. Op meldingen, vragen en klachten dient snel en adequaat een antwoord te worden gegeven. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat voor de melders duidelijk is hoe te werk wordt gegaan, wat de tijdsplanning is waarbinnen de klacht of het informatieverzoek behandeld wordt en dat de melders niet worden doorverwezen. De afstemming dient achter het Meldpunt Woonomgeving plaats te vinden. De huidige procedure van het meldpunt voldoet goed. De procedure en de verantwoordelijkheden kunnen aan bewoners worden toegelicht in een folder. 9.4. Synchronisatie (grond)waterklachten gemeente, waterschap en provincie Klachten van particulieren met betrekking tot (grond)water komen voornamelijk bij het waterschap en de gemeente binnen. Alle (grond)water gerelateerde klachten die bij het waterschap binnenkomen, worden doorverwezen naar de gemeente. In onderling overleg tussen gemeente en het waterschap Vallei en Eem dient de procedure hiervoor nader ingevuld te worden. Verder komen mogelijk ook klachten binnen bij de gemeente die voor de provincie bestemd zijn, en vice versa. Daarom vindt afstemming tussen de gemeente Soest en de provincie plaats.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
33
definitief
10. Beperking grondwaterverontreiniging door infiltratie en randvoorzieningen 10.1. Achtergrond Bij de omgang met (hemel)water wordt conform de Waterwet in een integrale afweging door de gemeente, de waterbeheerder en andere betrokken partijen voor de lange termijn bepaald hoe invulling gegeven kan worden aan het hemelwaterbeleid. Een belangrijk onderdeel in de afweging is het beperken van de grondwaterverontreiniging. VROM heeft aangegeven dat de provincie de bescherming strenger ter hand moet nemen, dat gemeenten werk moeten maken van vergunningverlening en handhaving bij inrichtingen in grondwaterbeschermingszones en dat de milieu-inspectie hierop gaat toezien (bron: Provinciaal Grondwaterplan 2008 t/m 2013). Het uitgangspunt in de huidige regelgeving is dat afstromend hemelwater meestal schoon genoeg is om zonder zuivering in het milieu te worden teruggebracht. Gezien de grote kwetsbaarheid van het grondwater in de Utrechtse Heuvelrug is echter afgestemd beleid noodzakelijk. Dit beleid is vormgegeven in een werkgroep met vertegenwoordigers van de provincie, Vitens, de waterschappen en een aantal gemeenten. De resultaten zijn beschreven in de door Wareco opgestelde rapportage “Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug, Inventarisatie en afstemming”, zie bijlage 7. De gemeente Soest heeft het convenant ondertekend en zich aan dit beleid geconformeerd . Belangrijke afspraken uit het convenant zijn: geen gebruik van schadelijke, chemische bestrijdingsmiddelen voor onkruidbestrijding op afgekoppelde openbare gebieden; de gemeente streeft ernaar om bij gladheidbestrijding de strooizouthoeveelheden te beperken, mits de veiligheid dit toelaat; de gemeente streeft ernaar om het gebruik van uitloogbare bouwmaterialen in de openbare ruimte te reduceren; verontreinigd water wordt niet in de bodem afgevoerd; binnen grondwaterbeschermingsgebieden (zie bijlagen 2a en 2b) kan niet verontreinigd water worden geïnfiltreerd onder voorwaarden. De gemeente Soest heeft voor het openbare gebied maatregelen getroffen om verontreiniging van de bodem onder infiltratievoorzieningen te beperken. Het biezenveld (randvoorziening voor de riolering) aan de Peter van den Breemerweg in Soest is voorzien van een afsluitende kleilaag op de bodem. Daarnaast wordt gecontroleerd of er verontreiniging van het grondwater optreedt. Jaarlijks wordt uit vier peilbuizen het grondwater geanalyseerd. Ook bij een van de infiltratievijvers in Soesterberg is een peilbuis geplaatst en wordt jaarlijks het grondwater geanalyseerd. Het is wenselijk dat ook bij nieuwe infiltratievoorzieningen de bodem- en grondwaterkwaliteit wordt gemonitoord. Overigens is niet bij iedere infiltratievoorziening monitoring noodzakelijk. Ook particulieren kunnen afstromend hemelwater van het dak of uit de tuin infiltreren. De gemeente Soest en het waterschap hebben geen beleid hoe om te gaan met particuliere afkoppelinitiatieven.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
34
definitief
Grondwaterverontreiniging kan, naast afkoppelen, ook optreden door onbedoelde lekke riolering. Als de resultaten van het onderzoek naar lekke riolering (zie paragraaf 6.6.) bekend zijn, wordt met de provincie Utrecht en Vitens besproken of de lekke riolering negatieve effecten heeft voor de grondwaterbeschermingsgebieden. De verschillende onderdelen van bovengenoemde taak zijn vastgelegd in doelstellingen die in de onderstaande paragrafen worden behandeld. 10.2. Invulling afkoppelbeleid In deze paragraaf wordt het afkoppelbeleid van de Utrechtse Heuvelrug vertaald naar praktisch beleid voor de gemeente Soest. De gemeente Soest treft momenteel bronmaatregelen tegen verontreiniging van oppervlaktewater (bron: Plan van aanpak diffuse bronnen Gemeente Soest, gemeente Soest, d.d. 20 februari 2007). Dit plan van aanpak geeft een inventarisatie van diffuse bronnen en geeft aan hoe en wanneer de gemeente Soest de verontreiniging van het oppervlaktewater door diffuse bronnen tegengaat en of de aanpak wordt geïntensiveerd. In het Waterplan Soest is het plan van aanpak nader beschreven. Voor de integrale afweging of en op welke wijze hemelwater geïnfiltreerd wordt in de bodem, wordt gebruik gemaakt van de beslisboom afkoppelen en infiltreren in openbaar terrein (uit: “Leidraad Afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug, Inventarisatie en afstemming”), zie bijlage 7. De beslisboom afkoppelen en infiltreren schrijft voor dat afstromend hemelwater afkomstig van schone en beperkt verontreinigde oppervlakken in principe kan worden geïnfiltreerd. Voor bepaalde situaties dienen beheersbare maatregelen genomen worden. Aandachtspunt bij infiltratie (geldt ook voor drainage) is de aanwezigheid van bodem- en grondwaterverontreinigingen. Nagegaan dient te worden of de verontreinigingen worden verplaatst. Bepalend daarbij is of nabij de infiltratie of drainage een ernstig geval van bodemverontreiniging conform de Wet Bodembescherming bekend is. De volgende locaties in de gemeente Soest met grondwaterverontreiniging en/of bodemverontreiniging zijn bekend: diverse stortplaatsen; aan de Wieksloterweg ligt een stortplaats vlak boven de grondwaterspiegel. Deze stortplaats wordt gemonitord, het valt niet uit te sluiten dat er op termijn beheersmaatregelen nodig zijn; voormalige Chemco- en Katemaille-terrein in Soestduinen, verontreinigd met zware metalen en vluchtige stoffen, deels gesaneerd; terrein nabij het voormalige ziekenhuis, beperkte olieverontreiniging in nazorg; diverse bodemverontreinigingen op militaire terreinen; nabij station Soest-zuid, terrein van voormalig metaalverwerkend bedrijf Randstad, verontreinigd met zware metalen en vluchtige stoffen; in een groot gebied rond de Engen in Soest is sprake van relatief hoge zinkgehaltes in het grondwater.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
35
definitief
10.3. Monitoring grondwater- en bodemkwaliteit en voorzuivering Monitoring Een van de te nemen maatregelen voor afkoppelen van (beperkt) verontreinigde oppervlakken, is het monitoren van de grondwater- en bodemkwaliteit. Monitoring van de bodem- en grondwaterkwaliteit geeft inzicht in het gedrag van stoffen en is belangrijk om te voorkomen dat zich onverwachte verontreinigingen voordoen. Besloten is om niet bij alle nieuwe infiltratievoorzieningen de kwaliteit te gaan monitoren. In overleg met het waterschap, de provincie en Vitens wordt via het convenant afgestemd op welke wijze en locaties monitoring plaats gaat vinden. Alle bemonsterde peilbuizen in de gemeente Soest worden in een overzicht opgenomen. Zuivering Een andere mogelijke maatregel voor afkoppelen van (beperkt) verontreinigde oppervlakken, is het toepassen van een zuivering bij infiltratiesystemen. Afgestemd op de verwachte vuilvracht dient afgewogen en getoetst te worden welke zuiveringsmechanisme en -techniek toepasbaar zijn. Indien mogelijk zal voor het zuiveren gebruik gemaakt worden van innovatieve producten. Het infiltreren binnen grondwaterbeschermingsgebieden vraagt ook speciale aandacht, zoals beschreven in de rapportage “Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug, Inventarisatie en afstemming”, zie bijlage 7. Besloten is om de afweging projectmatig, per project, te maken. Vanwege de beheersbaarheid wordt daarbij gestreefd om één type zuiveringstechniek toe te passen. Indien in de toekomst een afkoppelplan wordt opgesteld, wordt dit onderwerp meegenomen. Standaard wordt elke infiltratievoorziening die bestaat uit kratten voorzien van een zandvang/olieafscheider put. 10.4. Vaststellen afkoppelbeleid voor particulieren Afkoppelen door particulieren brengt risico’s met zich mee, met name vanwege de beheersbaarheid. Mogelijke gevaren voor de grondwaterkwaliteit zijn foutieve aansluitingen, uitloging van bouwmaterialen en de toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen. Het infiltreren van afstromend hemelwater in de bodem en de toepassing van chemische en uitloogbare middelen door particulieren, kan niet worden tegengegaan. Wel kan de gemeente bewustwording bij bewoners creëren, waardoor het onverantwoord infiltreren kan worden gedemotiveerd. De gemeente Soest geeft bij nieuwbouw (door particulieren en projectontwikkelaars) in het stadium van de bouwvergunning advies over het infiltreren van afstromend hemelwater op particulier terrein. Daarnaast wordt in de gemeente de toepassing van regentonnen gestimuleerd door het BTW bedrag te subsidiëren. Bij grote objecten in het buitengebied (mechanische riolering) wordt het afkoppelen van hemelwater actief gestimuleerd door de gemeente Soest.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
36
definitief
De gemeente Soest gaat een folder opstellen, waarin de bewoners gewezen worden op hun verantwoordelijkheden en de risico’s van afkoppelen en infiltratie voor de bodem- en grondwaterkwaliteit. Deze folder wordt verspreid in wijken waar het openbaar gebied is/wordt afgekoppeld en bij woningen waarvan het hemelwater op een gemeentelijk drainage-infiltratiesysteem wordt afgevoerd. De folder kan gelijktijdig met de folder over grondwateroverlast worden verspreid.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
37
definitief
11. Duurzaam bodembeheer en gebiedsgericht grondwaterbeheer 11.1. Achtergrond De scoop van dit grondwaterplan betreft het kwantitatieve beheer van het ondiepe grondwater. Voorgestelde maatregelen kunnen echter effecten hebben op andere beleidsterreinen, zoals rioleringsbeheer en ondergronds ruimtegebruik. Door invoeging van de grondwatermaatregelen in het VGRP is de samenhang met rioleringsbeheer geborgd. De samenhang met ondergronds ruimtegebruik zou niet over het hoofd gezien moeten worden. Het wordt de laatste jaren steeds drukker in stedelijke bodems. Enkele decennia geleden werd de bodem vrijwel uitsluitend benut voor grondwaterwinning voor drinkwater en bevloeiing. De bodem bedient tegenwoordig echter steeds meer functies, zoals: ondergronds bouwen, voor bijvoorbeeld parkeerkelders en tunnels; infiltratie van water voor afkoppelen; onttrekking van grondwater voor de drooglegging van woonwijken en bestrijding van grondwateroverlast (horizontale en verticale drainagesystemen); energiewinning, zoals warmte-koude opslagsystemen (WKO’s). Naast deze nuttige toepassingen zijn delen van de bodem en het grondwater in de afgelopen decennia verontreinigd geraakt. Deze verontreinigingen kunnen een belemmering zijn voor de gewenste functies van de bodem. Het is in sommige gevallen niet mogelijk of economische niet realistisch om bodemverontreinigingen te verwijderen. In dat geval kan een bodemverontreiniging beschouwd worden als een geaccepteerde vorm van ondergronds ruimtegebruik c.q. een bodemfunctie. In verschillende stedelijke regio’s wordt dit beleid onder de naam gebiedsgericht grondwaterbeheer gevoerd, zoals ook beschreven in het convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties. De provincie Utrecht heeft aangegeven de mogelijkheden te gaan verkennen om gebiedsgericht grondwaterbeheer toe te passen binnen de provincie. Hierbij is afstemming en/of samenwerking tussen provincie en gemeente gewenst. De verschillende onderdelen van bovengenoemde taak zijn vastgelegd in doelstellingen die in de onderstaande paragraaf worden behandeld. 11.2. Afstemming bodemgebruik Door de toename van het aantal functies in een beperkte ruimte in de bodem kunnen onderlinge beïnvloeding en knelpunten ontstaan. Daarentegen kunnen zich in een drukke bodem ook kansen voordoen. De verschillende functies kunnen worden gecombineerd. De WKO’s of bemalingen om grondwateroverlast te bestrijden kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden om grondwaterverontreinigingen te saneren. Grondwateroverlast en bodemverontreinigingen kunnen wellicht tegelijkertijd worden opgelost door grondwater te onttrekken en het vrijkomende water na zuivering in te zetten tegen verdroging. Om de ondergrond zo optimaal en efficiënt mogelijk te kunnen benutten kan een integrale aanpak voor het gebruik van de ondergrond wenselijk zijn. Gebiedsgericht grondwaterbeheer zou daarbij een belangrijk onderdeel van kunnen uitmaken.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
38
definitief
De provincie is in het kader van het grondwaterplan voornemens om beleid voor de afstemming van WKO’s op te stellen. De provincie heeft aangegeven hiervoor wettelijke instrumenten nodig te hebben die waarschijnlijk in 2011/2012 beschikbaar komen. Tot die tijd probeert de provincie de WKO’s zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Gemeenten worden hierbij zoveel mogelijk betrokken. De gemeente Soest kan hiernaast voor het beheer van de ondergrond in de gemeente in de toekomst een regierol vervullen, zodat gemeentelijke knelpunten efficiënt opgelost kunnen worden. Startpunt van een dergelijke rol is een inventarisatie van ondergrondse ruimteclaims (bestaande en geplande WKO’s, drinkwaterwinning, infiltratiegebieden) en een inventarisatie van kansen en knelpunten in relatie tot grondwater (mogelijkheden voor WKO, mogelijke infiltratiegebieden, grondwateroverlastgebieden, verdroging, verontreinigingskaart). De inventarisatie kan op basis van archiefgegevens worden uitgevoerd. Op basis hiervan kunnen de mogelijkheden verder worden ingevuld. Mogelijk kan ook aangesloten worden bij werkzaamheden die de provincie uitvoert. Er is al een provinciebrede WKO-kansenkaart en een landelijke WKO-kansenkaart.
KF23A, RAP20110210
14-02-11
39
definitief
12. Kostendekking De kosten van de genoemde acties zijn in tabel 2 tot en met 6 geraamd. In de tabellen is in de eerste kolom het actienummer opgenomen. In de tweede kolom is een opsomming van acties opgenomen uit het grondwaterbeleid zoals beschreven in bovenstaande hoofdstukken. De kosten zijn afgerond op duizendtallen. De onderbouwing van deze kosten inclusief een opsomming van de uitgangspunten is niet in dit grondwaterplan opgenomen. De kosten zijn inclusief interne uren, exclusief BTW en geraamd met het prijspeil 2009. Financiering Met de inwerkingtreding van de Waterwet is eveneens de rioolheffing (verbreed rioolrecht) geïntroduceerd. Hiermee kan de gemeente alle kosten die direct of indirect te maken hebben met de invulling van de grondwaterzorgplicht bekostigen. Ditzelfde geldt overigens ook voor het afvalwater en het hemelwater. Gedacht kan worden aan de kosten van de maatregelen om nadelige gevolgen van de grondwaterstand te voorkomen of te beperken, maar ook de kosten voor beheer en onderhoud van de uitgevoerde maatregelen. De genoemde maatregelen in dit plan kunnen dan ook uit de rioolheffing worden gefinancierd. In het (verbrede) GRP zal hierover een besluit worden genomen. Tabel 2: Kostenraming acties in het kader tegengaan grondwateroverlast 6 Grondwateroverlast en -onderlast actie
korte omschrijving
nr. 6.1
Onderzoek
6.2
Onderzoek opheffen
peilverlaging Overhees
rea-
eenmalige
jaarlijkse
eenmalige
jaarlijk
lisatie
kosten €
kosten €
uren
se uren
2011
20.000
0
0
trekker
financiering
gem.
VGRP
gem.
VGRP
gem.
VGRP
gem.
VGRP
gem.
VGRP
0
onderbemalen watergangen 6.3
0
0
0
2011
0
0
90
0
2012
0
0
56
0
Onderzoek invloed lekke riolen
6.5
7.000
SPVE voor nieuw te ontwikkelen gebieden
6.4
2012
Informeren bewoners over grondwateronttrekkingen
20112012
0
0
24
0
gem. = gemeente
KF23A, RAP20110210
14-02-11
40
definitief
Tabel 3: Kostenraming acties monitoring grondwaterstand 8 Monitoring grondwaterstanden actie
korte omschrijving
nr.
rea-
eenmalige
jaarlijkse
eenmalige
jaarlijk
lisatie
kosten €
kosten €
uren
se uren
trekker
financiering
Plaatsen extra 8.1
peilbuizen
2014
3.000
0
0
0
gem.
VGRP
0
24
0
gem.
VGRP
0
7.000
0
0
gem.
VGRP
0
0
0
8
gem.
VGRP
Beheer peilbuizen8.2 8.3
meetnet in database
2012
Exploitatie freatisch
2011-
meetnet
2015 2011-
8.4.
Uitwisseling gegevens
2015
Tabel 4: Kostenraming acties grondwaterloket 9 Grondwaterloket actie
korte omschrijving
nr. 9.1
rea-
eenmalige
jaarlijkse
eenmalige
jaarlijk
lisatie
kosten €
kosten €
uren
se uren
trekker
financiering
Website grondwateroverlast
9.2
2012
0
1.000
48
0
gem.
VGRP
2012
0
0
64
0
gem.
VGRP
2011
0
0
8
0
gem.
VGRP
Opstellen folder grondwateroverlast
9.3
Afstemmen (grond)waterklachten met waterschap en provincie
Tabel 5: Kostenraming acties beperking van grondwaterverontreiniging door infiltratie 10 Beperking grondwaterverontreiniging door infiltratie actie
korte omschrijving
nr. 10.1
rea-
eenmalige
jaarlijkse
eenmalige
jaarlijk
lisatie
kosten €
kosten €
uren
se uren
trekker
financiering
Afstemming monitoring bodem en grondwaterkwaliteit bij afkoppelen
10.2
Opnemen bemonsterde
10.3
Opstellen folder
peilbuizen in overzicht afkoppelen en infiltratie
2011
0
0
20
0
gem.
VGRP
2011
0
0
8
0
gem.
VGRP
2011
0
0
64
0
gem.
VGRP
Tabel 6: Kostenraming acties duurzaam bodembeheer 11 Beperking grondwaterverontreiniging door infiltratie actie
korte omschrijving
nr. 11.1
rea-
eenmalige
jaarlijkse
eenmalige
jaarlijk
lisatie
kosten €
kosten €
uren
se uren
trekker
financiering
Inventarisatie ruimteclaims, knelpunten en kansen
KF23A, RAP20110210
2014
5.000
0
0
0
gem.
14-02-11
VGRP
BIJLAGEN
Dit beschermingsgebied komt te vervallen bij intrekken vergunning.
0
125
250
500
±
750
1,000 Meters
Bijlage 2a: Aandachtsgebieden en kansen infiltratie Soest grondwaterbeschermingsgebied: infiltreren onder voorwaarden afkoppelconvenant Utrechtse Heuvelrug
overgangszone: eerst onderzoek naar haalbaarheid infiltratie infiltratie mogelijk op basis van ontwateringskaart aandachtsgebieden op basis van klachten
aandachtsgebieden op basis van ontwateringskaart geen gegevens
SOEST Grondwaterplan
A3 project:
420
x 297
Kf23a
schaal: 1 : 15.000 tekeningna am: Kf23a.bij2a.mxd
datum:
10-02-2011
get. door: DO
gezien:
0
125
250
500
±
750
1,000 Meters
Bijlage 2b: Aandachtsgebieden en kansen infiltratie S oesterberg en Soestduinen SOEST Grondwaterplan
grondwaterbeschermingsgebied: infiltreren onder voorwaarden afkoppelconvenant Utrechtse Heuvelrug infiltratie m ogelijk
A3 project:
420
x 297
Kf23a
schaal: 1 : 15.000 tekeningna am: Kf23a.bij2b.m xd
datum:
02-02-2011
get. door: DO
gezien:
1
BIJLAGE 3
BELEID EN WETGEVEND KADER
De volgende wetten en beleidsplannen zijn bepalend voor het gemeentelijk grondwaterbeleid: - Europese Kaderrichtlijn Water (wet) - De Waterwet (wet) - Wet Milieubeheer (wet) - Nationaal Waterplan 2009-2015 (ontwerp) - Nationaal bestuursakkoord water geactualiseerd (afspraak) - Bestuursakkoord Waterketen 2007 (afspraak) - Milieuverordening Utrecht - Provincie Utrecht Provinciaal Waterplan 2010-2015 - Provinciaal Grondwaterplan 2008 t/m 2013 - Zicht op water, langertermijnvisie wininfrastrcutuur 2010-2040, Vitens - Waterbeheersplan (WBP) Waterschap Vallei & Eem - Gemeentelijk rioleringsplan Soest 2005 t/m 2009 - Waterplan Soest 2010 - 2014 - Duurzaamheidsplan Soest 2010-2014 (concept) - Diffuse bronnen beleid Soest Europese Kaderrichtlijn Water (wet) De Kaderrichtlijn Water (KRW) is erop gericht de kwaliteit van watersystemen te verbeteren, onder meer door lozingen aan te pakken, op Europees niveau. Verder is het de bedoeling het duurzaam gebruik van water te bevorderen en de verontreiniging van grondwater aanzienlijk te verminderen. Naast een verbetering van de waterkwaliteit is het streven ook de Europese waterwetgeving te harmoniseren, uiterlijk in 2015. De KRW stelt voor alle wateren een hoge ecologische en kwaliteitsdoelstelling. Met name voor wateren met verhoogde natuurdoelstellingen kan verwacht worden dat nog grote inspanningen geleverd moeten worden. De Waterwet (wet) Acht bestaande wetten (o.a. Wet op de Waterhuishouding en Grondwaterwet) voor het waterbeheer in Nederland zijn sinds december 2009 vervangen door één Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. De wet is gericht op het bereiken van doelstellingen van watersystemen (stroomgebieden), met een heldere verdeling van verantwoordelijkheden en taken tussen de verschillende betrokken overheden. Tevens is de wet gericht op een adequaat instrumentarium voor de uitvoering van het waterbeleid. Dit betreft dan met name een vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Door de Waterwet zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. Hemelwater- en grondwaterzorgplicht voor gemeenten De WMB (art 4.22) en Wtw (art 3.5 en 3.6) bieden de gemeenten een aantal wettelijke voorzieningen om een adequate aanpak van de stedelijke wateropgave te waarborgen: 1. Een gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling door middel van een openbaar
Kf23a, RAP20110210_bij3
04-02-11
2
vuilwaterriool en het transport naar een zuiveringtechnisch werk van stedelijk afvalwater. De gemeente kan in plaats van aanleg en beheer van een openbaar vuilwaterriool ook gebruikmaken van een afzonderlijke systemen of andere passende systemen (zoals IBA’s), indien daarmee eenzelfde graad van milieubescherming wordt bereikt. Indien de inzameling en transport van afvalwater niet doelmatig zijn, kan de gemeente van de provincie een ontheffing krijgen van de zorgplicht. 2. Opname van een zorgplicht voor de gemeente met betrekking tot afvloeiend hemelwater (‘hemelwaterzorgplicht’). 3. Een zorgplicht voor de gemeente voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot zorg van het waterschap of de provincie behoort (‘grondwaterzorgplicht’). 4. Het doorvoeren van aanpassingen in de Wet milieubeheer die volgen uit de herijking van het regenwaterbeleid en de herijking van de VROM-regelgeving. Zo is een nieuw artikel opgenomen waarin wordt bepaald dat bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen met betrekking tot afvalwater, rekening moeten houden met een voorkeursvolgorde. De reden hiervoor is dat sommige wijzen van omgaan met afvalwater vanuit milieuhygiënisch oogpunt uitdrukkelijk de voorkeur verdienen boven de andere. 5. Het creëren van een heffingsbevoegdheid in de Gemeentewet, die de gemeenten, beter dan tot nu toe het geval was, in staat moest stellen de kosten te verhalen die gepaard gaan met de gemeentelijke wateropgave (gemeentelijke rioolheffing 6. De mogelijkheid voor gemeenten om bij verordening regels te stellen voor het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater. 7. Een ‘verbreding’ van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), door in art. 4.22 WMB op te nemen dat gemeenten in hun GRP naast de reeds bestaande planverplichting voor de inzameling en transport van afvalwater ook aandacht besteden aan hun zorgplicht voor grond- en hemelwater. Wet Milieubeheer (wet) Met de inwerkingtreding van de Wet Milieubeheer zijn voorschriften gesteld aan het lozen van afvalwater. Lozingen op de riolering worden op basis van de Wet milieubeheer geregeld. Enerzijds mag het materiaal van de riolering niet worden aangetast, anderzijds mag ook de goede werking van de afvalwater- zuiveringsinrichting niet worden belemmerd. Tot slot is de kwaliteit van belang in verband met de overstortingen op oppervlaktewater. Een en ander is vastgelegd in de Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer. Bij Wet milieubeheercontroles bij bedrijven moet ook de rioleringscomponent worden meegenomen.
Kf23a, RAP20110210_bij3
04-02-11
3
Nationaal Waterplan 2009-2015 (ontwerp) 1 Het Nationale Waterplan (NWP), tevens structuurvisie op basis van de nieuwe Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening, beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Opgaven voor wonen, werken, mobiliteit, recreëren, landschap en natuur, water en milieu worden in samenhang aangepakt. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De uitvoering van maatregelen wordt gecombineerd met herstructurering van bestaand bebouwd gebied en de realisatie van groen in en om de stad. Gemeenten pakken uiterlijk in 2015 in samenwerking met waterschappen in een gebiedsproces urgente knelpunten van stedelijke wateroverlast aan, inclusief de rioleringsen waterkwaliteitsopgave (Kaderrichtlijn Water). De overige knelpunten worden uiterlijk in 2027 opgelost. Conform de uitgangspunten van de nieuwe wetgeving die begin 2008 in werking is getreden, formuleren gemeenten uiterlijk in 2012 beleid voor de invulling van hun nieuwe wettelijke zorgplichten voor de inzameling van overtollig regenwater en grondwater in het wettelijk verplichte (verbrede) gemeentelijk rioleringsplan. Verder maken gemeenten en waterschappen conform de nieuwe bepaling in de Waterwet afspraken over de afstemming van wederzijdse taken. Gemeenten en waterschappen kunnen er ook voor kiezen deze afspraken te maken in de vorm van een stedelijk waterplan. Nationaal bestuursakkoord water geactualiseerd (afspraak) In 2003 is door het Rijk, IPO (Interprovinciaal Overleg), UvW (Unie van Waterschappen) en de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) de oorspronkelijke versie NBW ondertekend. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Een groot deel van de in 2003 gemaakte afspraken is inmiddels uitgevoerd. De NBWpartijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord. Daarin staat onder meer hoe zij moeten omgaan met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water waarvoor afspraken zijn gemaakt over het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
1
Doordat het Nationaal Waterplan (NWP) controversieel is verklaard, kunnen een aantal onderdelen
(projecten) uit het Structuurvisiedeel van het NWP voorlopig niet uitgevoerd worden (situatie oktober 2010).
Kf23a, RAP20110210_bij3
04-02-11
4
Bestuursakkoord Waterketen 2007 (afspraak) Op 5 juli 2007 heeft de VNG samen met andere betrokken partijen een bestuursakkoord waterketen afgesloten. Dit akkoord bevat afspraken die leiden tot versterking en verdere stimulering van het bottum-up samenwerkingsproces tussen gemeenten, drinkwaterbedrijven en waterschappen. Resultaat van deze afspraken moet zijn dat de doelmatigheid en transparantie van de uitvoering van de taken wordt vergroot. Het akkoord gaat ervan uit dat een doelmatigheid van 10 à 20 % over 10 jaar haalbaar is. Aandachtspunten voor de gemeenten uit het bestuursakkoord waterketen zijn met name Benchmarking rioleringszorg, intergemeentelijke samenwerking en permanente samenwerking met het waterschap. • Een belangrijk speerpunt is het doen van vergelijkend onderzoek ter verbetering van de uitvoering van taken (benchmarking). Benchmarking biedt objectieve informatie om de uitvoering van taken te vergelijken en op basis daarvan verder verbeteringen door te voeren. In het bestuursakkoord wordt opgeroepen een benchmark uit te voeren. In 2010 zal een representatieve groep gemeenten een benchmark over 2009 hebben uitgevoerd. • Het bestuursakkoord stelt tot doel dat gemeenten en waterschappen een permanente samenwerking in het afvalwaterbeheer realiseren en bestuurlijke overeenkomsten afsluiten om investeringen tegen de laagst maatschappelijke kosten te realiseren. Voor alle rioolwaterzuiveringsinstallaties en de aangesloten riolering dient in 2009 een optimalisatiestudie te zijn uitgevoerd, tenzij uit een snelle inventarisatie blijkt dat er geen optimalisatiekansen zijn. Het waterschap neemt hiertoe het initiatief. Het Rijk monitoort de ontwikkeling van de doelmatigheid en transparantie ten opzichte van het referentiejaar 1998. In 2007 is de eerste monitor uitgevoerd. In 2009 en 2011 worden de tweede en de derde, de laatste, monitor uitgevoerd. Milieuverordening Utrecht De Wet Milieubeheer vormt de basis voor provinciale milieuverordeningen, artikel 2.1 van deze wet bevat de verplichting een verordening ter bescherming van het milieu vast te stellen. Elke provincie heeft een provinciale milieuverordening. De Provinciale Milieuverordening Utrecht is een verzameling van provinciale regels om het milieu in Utrecht te beschermen. Belangrijke onderdelen van die milieuverordening zijn de paragrafen over inspraak, afvalstoffen, bodemsanering en milieubeschermingsgebieden. Provincie Utrecht Provinciaal Waterplan 2010-2015 Het omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Dit plan is opgezet vanuit een watersysteembenadering, specifieke grondwatertechnische aspecten zijn beschreven in het provinciaal grondwaterplan. Provinciaal Grondwaterplan 2008 t/m 2013 Dit plan beschrijft hoe de provincie Utrecht in de periode 2008 t/m 2013 de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermen en het gebruik ervan reguleren. Het hoofddoel is: De hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater is geschikt voor duurzaam gebruik door mens en natuur. Informatie daarover is zodanig inzichtelijk dat de samenleving daarmee rekening kan houden en het provinciaal bestuur daarmee sturing kan geven.
Kf23a, RAP20110210_bij3
04-02-11
5
De belangrijkste onderwerpen zijn: - Onttrekkingsvergunningen: vergunningsverlening en handhaving. - Grondwaterbescherming: het grondwaterbeleid is gericht op het behalen van een goede chemische toestand (ten behoeve van natuur en drinkwater), conform de doelstellingen van de KRW. - Drinkwater: onttrekken van grondwater voor dit doel wordt beschouwd als hoogwaardig gebruik van grondwater, dat toegestaan wordt mits er geen onaanvaardbare aantasting van andere belangen optreedt. - Energiewinning: beide vormen van energiewinning (Koude-warmte opslag en bodemwarmtewisselaars) uit de bodem wordt niet toegestaan in de nabijheid van drinkwateronttrekkingen en er worden voorwaarden aan de toepassing gesteld. - Sturing: vindt plaats via regelgeving, ruimtelijke ordening en functies, flankerend beleid en informatieverzameling voor evaluatie en onderbouwing. Belangrijke toevoeging op het Grondwaterplan is dat gesignaleerd is dat de ondergrond steeds drukker wordt door onder andere de toename in het gebruik van energiewinning uit grondwater. Bij het herzien van het Grondwaterplan wordt deze ontwikkeling meegenomen. Waterbeheersplan (WBP) Waterschap Vallei & Eem Het bestuur van Waterschap Vallei & Eem heeft een nieuw ontwerp-Waterbeheersplan (WBP) voor de periode 2010-2015 vastgesteld en ter inzage gelegd. In het waterbeheersplan staat wat het waterschap doet om te zorgen voor veilige dijken, optimale waterpeilen en schoon water in sloten, beken, kanalen en plassen. Centraal staan de waterschapstaken: waterbeheer, waterkering en waterketen. Nieuw grondwaterbeleid specifiek voor het waterschap is nog niet ontwikkeld. Gemeentelijk rioleringsplan Soest 2005 t/m 2009 In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2005-2009 is omschreven hoe het bestaande rioleringsstelsel in elkaar zit en hoe het functioneert. Er worden doelen voor de betreffende periode in beschreven waaraan het rioleringsstelsel moet voldoen en welke maatregelen getroffen moeten worden om de gestelde doelen te halen. Ook het kostenplaatje wat hierbij hoort is in het plan beschreven. In 2010 komt het nieuwe verbrede gemeentelijke rioleringsplan voor de periode 2010-2014. Waterplan Soest 2010 - 2014 Het waterplan vormt een kader voor het nieuwe Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP). Dit betekent dat de gemeente haar eigen acties waar mogelijk zal vastleggen in het GRP 2010-2014. Gemeentelijke acties die buiten de reikwijdte van het GRP vallen, zijn opgenomen in het actieprogramma van dit geactualiseerde waterplan. Dat geldt ook voor samenwerkingen en voor acties van andere partijen. In het waterplan worden grondwateraspecten op hoofdlijnen beschreven, op basis van een integrale watersysteembenadering. Duurzaamheidsplan 2010-2014 (concept) In het duurzaamheidsplan is samenhangend, integraal, milieu- en duurzaamheidsbeleid vastgesteld, op het gebied van milieu, duurzaamheid, afval en klimaat. Het doel is om per beleidsveld hoger op de ‘duurzaamheidsladder’ te komen staan. Hiertoe worden een aantal acties en projecten op het gebied van duurzaamheid en milieu uitgevoerd, of worden voorstellen gedaan om beleidsprocessen anders in te richten. Intern zal het plan
Kf23a, RAP20110210_bij3
04-02-11
6
doorwerken in de beleidsvelden; ruimtelijke ordening, water, bouwen, verkeer, openbare verlichting, volkshuisvestingsbeleid, onderwijs, grondzaken en inkoop. Thema’s die leidende principes zijn voor de toekomstvisies in dit nieuwe Milieu- en duurzaamheidsplan zijn: x Soest op weg naar klimaatneutraal Hiermee wil Soest alle inwoners, organisaties en bedrijven die hun activiteiten klimaatneutraal willen maken stimuleren. x Duurzaamheid en Cradle to Cradle De ultieme duurzaamheid. Dit principe daagt uit om producten, maar ook gebouwen en steden, intelligenter te ontwerpen en om productieprocessen schoon en vooral ‘ecoeffectief’ in te richten. Met het grondbeginsel ‘afval = voedsel’ als richtlijn. x Veiligheid en gezondheid Deze principes zullen altijd uitgangspunt van het milieubeleid moeten zijn waarbij in acht wordt genomen: - Herstellen van milieuschade Voorkomen van milieuschade Geen afwenteling naar elders of naar toekomstige generaties. Diffuse bronnen beleid De gemeente heeft in collegestuk (behandeldatum 20-02-2007) het beleid omtrent diffuse bronnen verder uitgewerkt. Het doel van dit beleid is gericht op het verder reduceren van de diffuse emissies naar het oppervlaktewater. Een vijftal bronnen worden hierin onderscheiden te weten: • Chemische bestrijdingsmiddelen; • Bouwmaterialen; • Landbouw; • Verkeer; • Hondenpoep.
Kf23a, RAP20110210_bij3
04-02-11
! "!#!$##$ '#$ #!$##$!+ ! ? $$#@ QX##$$+ !# Y !$?\$ ^ #$@##$X #!$ ++ $?\$?Q+ ! ++ +# $Q Q ? $# $+ ! ?$$# '$$ + `# +!!{{$ +#
!
? $
? $
?$
##$
?\$
?$
? $ + !@"X
"#$ ? $$###$$ Q##$$ ##$$$ Q $Q !!!! # $Q$ +##$ $ |#!+# #$!+Q} #!+Q? ##$~ #$?+ +#!#!+Q@ #!# X
"!#!Q##$ +!#!Q ##$!+$#$+ ?\$ "!# $+ + # ?\$ $ #+ #$ +! ? \$$
!+# ##! }+# ##!! + # + #+# #
+ #+#' +#! +$+ $? !Q+ + # + #+# ! ##! @$XQ $+ ##! $ +$ $ $}Q$+ Q $ ! + $ ~ !?Q#Q $ QQ+ ! $ Q !Q+ !}Q!!# # $! ##! ! # $ ! \"!!! ~ $ @ + !X? ?+ !!?$@+X} #$$ +! "! '#$ +!! ?\$+#} $ ? ?$$ #! "!# ~ $! $# !$$!#?\$$# $ }+ !! ##
1
Bijlage 5 Gevolgen van te hoge en te lage grondwaterstanden Grondwateroverlast Woningen en gebouwen Ten gevolge van langdurig te hoge grondwaterstanden kan vochtoverlast ontstaan in woningen, zoals bijvoorbeeld water in kruipruimten, zwam- en schimmelvorming, een muffe lucht of stank, vochtplekken op wanden, aantasting van behang of stucwerk, aantasting van (houten) vloeren, plinten en vloerbedekking en negatieve beïnvloeding van het klimaat in de woning. Wegen en verhardingen Een te hoge grondwaterstand ter plaatse van wegen en verhardingen heeft overmatige slijtage tot gevolg, bijvoorbeeld door spoorvorming of opdooi en stabiliteitsverlies van het wegcunet. Groenbeheer In verband met de benodigde bewortelingsdiepte dienen te hoge grondwaterstanden te worden voorkomen. Een te hoge grondwaterstand ter plaatse van tuinen en plantsoenen zorgt in het algemeen voor slechte groeicondities voor de beplanting. Bouwkundige oorzaak van grondwateroverlast Er is bijvoorbeeld sprake van een bouwkundig gebrek bij kelders die niet waterdicht zijn. Volgens de bouwvoorschriften behoren ondergrondse ruimten welke zijn ingericht als woon- en verblijfsruimten, waterdicht te zijn. Andere voorbeelden van vochtoverlast in woningen die bouwkundig kunnen worden opgelost zijn optrekkend vocht door de muren en begane grondvloeren welke niet hychroscopisch zijn. In het Bouwbesluit, van kracht sinds 1992, zijn hiervoor regels opgenomen. Regenwater Indien de infiltratiecapaciteit van de toplaag van de bodem onvoldoende is, als gevolg van slecht doorlatende grondlagen, ontstaan na hevige neerslag plassen in tuinen en plantsoenen. Deze plassen blijven vaak langere tijd aanwezig en de plantsoenen zijn drassig. Ook kan regenwater overlast veroorzaken doordat er lekstromen vanaf maaiveld naar gevels of kelderwanden ontstaan. Bij een verkeerde of onvoldoende afvoer van hemelwater van verharde oppervlakken of maaiveld, bijvoorbeeld verhardingen onder onjuist afschot of het plaatsen van kolken op de verkeerde plek kan ook overlast ontstaan in kruipruimten of kelders. Deze oorzaken van wateroverlast hebben geen relatie met het grondwater. Grondwateronderlast Droogstand houten paalfunderingen Door periodieke droogstand neemt de kwaliteit van een houten paalfundering af. Dit werkt cumulatief over losstaande perioden van droogstand (bijvoorbeeld elk jaar twee maanden). Na langdurige (decennia) cumulatieve droogstand moet veelal funderingsherstel uitgevoerd worden. Het uitvoeren van funderingsherstel is een taak van de eigenaar van het pand en wordt daarom in dit gemeentelijk plan niet verder behandeld.
kf23a.bij5.docx
04-02-11
2
Voor gemeenten is het sinds de inwerkingtreding van de grondwaterzorgplicht van belang om te voorkomen dat door gemeentelijke ingrepen droogstand wordt veroorzaakt. Oorzaken van droogstand waarvoor de gemeenten aangesproken zouden kunnen worden zijn: onbedoeld lekke riolen met een drainerende werking; het uitvoeren van bemalingen door de gemeente, zoals voor bouwkuipen of rioolwerkzaamheden (vaak kortstondig); een te grote grondwaterstandverlaging door drainage in de openbare ruimte. Door een adequate werkvoorbereiding van gemeentelijke ingrepen in de openbare ruimte wil de gemeente droogstand zo veel mogelijk beperken. Daarnaast kan droogstand veroorzaakt worden door langere perioden van droogte (door klimaatveranderingen), een lagere grondwaterstand door een verlaging van het oppervlaktewaterpeil (verantwoordelijkheid waterschap), het uitvoeren van bemalingen door derden of een te hoog aangelegde fundering. Voor deze oorzaken zullen gemeenten over het algemeen niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Ander gevolg van een verlaagde grondwaterstand bij houten paalfunderingen kan een ontoelaatbare toename van negatieve kleef op de funderingspaal zijn. Verdroging van de groenvoorziening Te lage grondwaterstanden hebben een negatieve invloed op de groeicondities van beplanting. Hierdoor zou bijvoorbeeld het gewenste ecohydrologische streefbeeld in landgoederen en stadsparken niet behaald kunnen worden. Zettingen van slappe bodemlagen Bij uitzonderlijke lage grondwaterstanden kunnen slappe bodemlagen (klei en veen) gaan zetten. Hierdoor treedt vaak ook een maaiveldzetting op. Gevolgen voor de gemeente kunnen zijn dat werkzaamheden aan kabels en leidingen of wegverharding moeten plaatsvinden. Daarnaast kan door zettingen gebouwschade optreden.
kf23a.bij5.docx
04-02-11
1
BIJLAGE 6
MAATREGELEN TEGEN GRONDWATEROVERLAST
Er kunnen verschillende maatregelen worden genomen om grondwateroverlast tegen te gaan. 1. Bouwtechnische maatregelen Bij renovatie- en herstelprojecten dienen panden conform het Bouwbesluit waterdicht gemaakt te worden. Nadat bouwtechnische maatregelen zijn uitgevoerd kan de grondwaterstand natuurlijker gaan fluctueren zonder dat dit tot wateroverlast in de panden hoeft te leiden. Dit zijn over het algemeen duurzame maatregelen. Veelal zullen bouwtechnische maatregelen worden uitgevoerd bij panden die lager liggen dan de wegen of die zich op grote afstand van de wegen bevinden. In dergelijke situaties zijn maatregelen in het openbaar gebied vaak niet doeltreffend voor de overlast bij de desbetreffende panden. De meest voorkomende bouwtechnische maatregelen zijn: het dampdicht maken van de begane grondvloer; het injecteren van bouwmuren om optrekkend vocht tegen te gaan; het waterdicht maken van kelders; aanpassingen aan de kruipruimte om de luchtvochtigheid te verminderen. Hierbij wordt gedacht aan bijvoorbeeld het aanbrengen van een schelpenlaag, het verbeteren van de ventilatie et cetera. Voor het treffen van bouwtechnische maatregelen zijn de woningeigenaren primair zelf verantwoordelijk. Bouwtechnische maatregelen worden daarom in dit gemeentelijk grondwaterbeheerplan niet uitgewerkt. 2. Ophogen maaiveld Bij sloop en nieuwbouw kan het betreffende terrein worden opgehoogd. Om wegen aan te passen aan de van nature voorkomende grondwaterstanden, dienen wegen eveneens te worden opgehoogd. De effecten van het lokaal ophogen op de directe omgeving kunnen aanzienlijk zijn, het is derhalve een gecompliceerde maatregel. Bij reconstructiewerken, waarbij een hele buurt opnieuw wordt ingericht, zijn meer mogelijkheden. Dit zal per reconstructieproject moeten worden bezien. 3. Creëren open water Door het aanleggen van nieuwe waterlopen verbeteren de afwaterings- en ontwateringmogelijkheden. Daarnaast nemen hierdoor de mogelijkheden voor afkoppelen toe. Nieuwe watergangen vergen veel ruimte, ruimte die binnen bebouwd gebied schaars is. Bovendien is het creëren van open water onvoldoende om voldoende ontwatering te realiseren. Drainage is altijd noodzakelijk. Dit is derhalve een lastig te realiseren maatregel. 4.Grondwatertechnische maatregelen Om de ontwateringsituatie in bestaand stedelijk gebied te verbeteren kunnen in het openbaar gebied grondwatertechnische maatregelen worden uitgevoerd. Door het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen verbeteren de afwaterings –en ontwateringmogelijkheden.
kf23a.bij6.docx
04-02-11
2
Grondwatertechnische maatregelen kunnen in tegenstelling van het creëren van open water, eenvoudig en snel worden aangelegd. Dit kan bijvoorbeeld in combinatie met rioolvervangingswerken worden aangelegd.
kf23a.bij6.docx
04-02-11
BIJLAGE 7 Rapportage: Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug, inventarisatie en afstemming
Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug Inventarisatie en afstemming Definitief
Uitgebracht aan: Gemeente Utrechtse Heuvelrug Kerkplein 2 3941 HV DOORN
definitief
KF58A, RAP20091005
10-12-09
definitief
Projecttitel
:
Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug; inventarisatie en afstemming
Projectcode
:
KF58A
Soort document
:
Definitief
Kenmerk
:
KF58A, RAP20091202
Opdrachtgever
:
Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Opgesteld door
:
drs. ing. M.J. Kuiper
Senior projectleider
:
ir. J.H. Bouma
Paraaf opsteller
:
Paraaf senior projectleider : Datum
KF58A, RAP20091202
:
10 december 2009
10-12-09
definitief
Inhoudsopgave Tekst
pagina
1. Inleiding ...........................................................................................................1 2. Hemelwater .......................................................................................................2 3. Gebiedsbeschrijving ............................................................................................4 3.1. Algemeen ....................................................................................................4 3.2. Geohydrologie ..............................................................................................4 4. Verspreiding verontreinigingen bij infiltratie............................................................7 4.1. Algemeen ....................................................................................................7 4.2. Verontreinigingsbronnen bij afstromend hemelwater ..........................................8 4.3. Kans op verspreiding naar het grondwater per stofgroep.....................................9 4.4. Conclusies verspreiding verontreinigingen....................................................... 11 5. Bronmaatregelen .............................................................................................. 11 6. Beslisschema afkoppelen en infiltreren ................................................................ 14 6.1. Algemeen .................................................................................................. 14 6.2. Voorkeursvolgorde voor infiltratie .................................................................. 14 6.3. Infiltratiemogelijkheden en voorwaarden ........................................................ 15 6.3.1. Algemeen ............................................................................................. 15 6.3.2. Typering verhard oppervlak .................................................................... 15 6.3.3. Gevolgen voor grondwaterkwaliteit .......................................................... 16 6.3.4. Beslisschema ........................................................................................ 16 6.4. Maatregelen ter beperking uitspoeling naar grondwater .................................... 18 7. Voorbeelden infiltratievoorzieningen .................................................................... 19
Bijlagen 1. Algemene begrippenlijst 2. Grondwaterbeschermingsgebieden
KF58A, RAP20091202
10-12-09
1
definitief
1. Inleiding In de ontwerp waterplannen van de provincie Utrecht enerzijds en het waterschap Vallei en Eem en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden anderzijds, zijn verschillende visies weergegeven ten aanzien van het afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug. Het grondwaterbeleid van de waterschappen is met name gericht op de grondwaterkwantiteit en heeft als speerpunt het vasthouden van water, bijvoorbeeld door het in de bodem brengen van hemelwater. Het beleid van de provincie is daarentegen met name gericht op de waterkwaliteit en heeft als speerpunt het beschermen van de grondwaterkwaliteit, bijvoorbeeld door het beperken van de infiltratie van verontreinigd hemelwater. Om tot overeenstemming over het afkoppelen van schoon water van de riolering op de Utrechtse Heuvelrug te komen, is een werkgroep opgericht met vertegenwoordigers van de provincie, Vitens, de waterschappen en een aantal gemeenten. Het planvormingsproces met deze partijen heeft geleid tot een afgestemd afkoppelbeleid, waarvan voorliggende rapportage het resultaat is. Om de samenwerking te bekrachtigen is een convenant opgesteld. Beoogd wordt dat het convenant door bovenstaande partijen wordt gedragen en bestuurlijk wordt vastgesteld. Voorliggende rapportage betreft een samenvattend technische achtergrondrapportage voor het afkoppelbeleid op de Utrechtse Heuvelrug. Deze rapportage is als bijlage van het convenant opgenomen. Gezien de kwetsbaarheid van de grondwatervoorraad in de Utrechtse Heuvelrug, vraagt het gebied om locatiespecifiek beleid voor infiltratie. Deze rapportage heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico’s hiervan voor de grondwaterkwaliteit, niet op oppervlaktewater. Voor de begrenzing van de Utrechtse Heuvelrug wordt de volgende definitie aangehouden: “dat deel van de Utrechtse Heuvelrug waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot (de ondiepe grondwateraanvulling) het diepe grondwater bereikt”. Deze definitie is in lijn met de beoogde bescherming van de strategische grondwatervoorraad in de provincie (notitie “Grenzen en zones Visie Utrechtse Heuvelrug”, Grontmij, kenmerk 274493, d.d. 26 juni 2009). Enkele in deze rapportage gebruikte begrippen zijn toegelicht in een algemene begrippenlijst, zie bijlage 1. Totstandkoming De procesbegeleiding is verzorgd door Wareco. In de eerste twee overleggen van de werkgroep, in het voorjaar van 2009, is een eerste opzet van een beslisboom besproken. Ook is de wens uitgesproken om meer inzicht te krijgen in de risico’s van verspreiding van mogelijke verontreinigingen in relatie tot de kwetsbaarheid van de Utrechtse Heuvelrug. Wareco heeft een literatuurstudie verricht naar het gedrag van prominente stofgroepen in de bodem (kenmerk KF58A, NOT20090520, d.d. 20 mei 2009). Op 28 mei 2009 zijn de risico’s besproken met de werkgroep. Tevens was een promovendus van de TU Delft (F. Boogaard) aanwezig om de meest recente wetenschappelijke inzichten hieromtrent te presenteren. De resultaten hiervan zijn verwerkt in deze rapportage. Vervolgens zijn conceptrapporten met de werkgroep besproken op 23 juni 2009 en 22 september 2009.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
2
definitief
2. Hemelwater Het watersysteem van Nederland is er van oudsher op ingericht om afstromend hemelwater zo snel mogelijk af te voeren, zoals is aangegeven in figuur 1. Inmiddels wordt al enige tijd onderkend dat deze behandelingswijze allerlei nadelen met zich meebrengt voor het gehele watersysteem. Het rioolstelsel wordt bijvoorbeeld zwaar belast met piekafvoeren, waardoor deze frequent overstorten op oppervlaktewater. De rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) werken minder goed bij veel hemelwater. Deze effecten zijn nadelig voor de waterkwaliteit, -kwantiteit en de waterbodemkwaliteit.
Figuur 1: De weg van de druppel Vanwege deze nadelen is nieuw waterbeleid gevormd. Met het oog op de waterkwantiteit wordt water, conform het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21), in het algemeen naar voorkeur behandeld volgens de trits: vasthouden-bergen-afvoeren. Belangrijk is dat water zo lang mogelijk wordt vastgehouden in eigen gebied, zo veel mogelijk wordt geborgen en zo langzaam mogelijk wordt afgevoerd. Bijvoorbeeld door infiltratie van afstromend hemelwater. Hoe met afstromend hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken omgegaan zou moeten worden, staat ondermeer beschreven in de regenwaterbrief van Van Geel aan de Tweede Kamer en is op 1 januari 2008 wettelijk vastgelegd in de nieuwe Wet Gemeentelijke Watertaken. Daarin worden vier pijlers onderscheiden: 1. aanpak bij de bron; 2. regenwater vasthouden en bergen; 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren; 4. integrale afweging op lokaal niveau. De waterkwaliteit moet bij de omgang met hemelwater niet uit het oog worden verloren. De Utrechtse Heuvelrug is tenslotte een kwetsbaar gebied met de belangrijkste hernieuwbare grondwatervoorraad van de provincie Utrecht. Dit grondwater is van belang voor drinkwater, landbouw en natuur. Voor de grondwaterkwaliteit is ondermeer de
KF58A, RAP20091202
10-12-09
3
definitief
Kaderrichtlijn Water (KRW) van toepassing. De KRW schrijft voor dat verslechtering van de grondwaterkwaliteit in beginsel niet is toegestaan en dat de inbreng van verontreinigende stoffen dient te worden voorkomen of beperkt (art. 4 KRW resp. art. 6 Grondwaterrichtlijnen). Een andere doelstelling van de KRW is het verlagen van zuiveringsinspanning van drinkwaterbedrijven. Ook is de voorkeursvolgorde voor omgaan met hemelwater en afvalwater aan de bron van toepassing, zoals genoemd in de Wet milieubeheer (Wm, artikel 10.29a). Bij hemelwater geldt dat lokale lozing van hemelwater in het milieu (al dan niet via een gemeentelijk hemelwatersysteem) de voorkeur geniet boven lozing op een gemengd stelsel. Als laatste optie wordt het afvoeren naar de RWZI genoemd. Lozing op oppervlaktewater is vanuit waterkwalitatieve overwegingen (Wm) gelijkwaardig aan lozing op de bodem. De voorkeursvolgorde geeft richting aan de integrale beleidsmatige afwegingen die gemeenten maken bij het omgaan met hemelwater en ander afvalwater bij de bron. Gemeenten kunnen van de voorkeursvolgorde afwijken. Bij de omgang met (hemel)water heeft, conform de Wet Gemeentelijke Watertaken, de gemeente een regierol om via een integrale afweging voor de lange termijn te bepalen hoe invulling gegeven kan worden aan het hemelwaterbeleid. Daarbij worden verschillende keuzes gemaakt, zoals het wel of niet afkoppelen van het verhard oppervlak of het bepalen van de afvoerroute van het afstromende hemelwater (bodem, oppervlaktewater of RWZI). Hier liggen kansen voor gemeenten om stappen te zetten richting duurzaam waterbeheer. Uitgangspunt in de nieuwe regelgeving is dat afstromend hemelwater meestal schoon genoeg is om zonder zuivering in het milieu te worden teruggebracht, maar gezien de grote kwetsbaarheid van het grondwater in de Utrechtse Heuvelrug is afgestemd beleid noodzakelijk. Wettelijk kader voor infiltratie regenwater en verantwoordelijkheden Voor beschermingszones rond winningen gelden de regels bij en krachtens de provinciale milieuverordening. Bij afkoppelen in een grondwaterbeschermingsgebied gelden de spelregels uit het Besluit verhardingen en gebouwen, provincie Utrecht 2003. Hiervoor gelden algemene voorschriften en een meldingsplicht bij de provincie. De richtlijnen vermeld in voorliggend rapport worden beschouwd als een nadere uitwerking van de regels binnen grondwaterbeschermingsgebieden zoals vermeld in de Provinciale milieuverordening (de bijzondere zorgplicht) en het Besluit verhardingen en gebouwen. Buiten de grondwaterbeschermingsgebieden geldt het algemene beschermingsniveau zoals dat middels generieke(landelijke) regelgeving is geregeld. Voor lozing van schoon hemelwater in de bodem is geen melding vereist. De verschillende overheden op de Utrechtse Heuvelrug hebben de volgende verantwoordelijkheden teneinde een goede grondwaterkwantiteit en -kwaliteit te bewaken dan wel te bereiken: a. De provincie is verantwoordelijk voor het bereiken van de goede grondwaterkwaliteit, uitvoering van wettelijke beschermingstaken en de uitvoering van de KRW-maatregelen zoals de terugdringing van het bestrijdingsmiddelengebruik, en rapporteert over de toestand en maatregelen aan het Rijk;
KF58A, RAP20091202
10-12-09
4
b.
c.
d.
definitief
De waterschappen zijn verantwoordelijk voor een goede oppervlaktewaterkwantiteit, en -kwaliteit, uitvoering van wettelijke beschermingstaken en de uitvoering van de KRW-maatregelen zoals de terugdringing van riooloverstorten; Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het stedelijke waterbeheer wat betreft de zorgplicht voor afstromend hemelwater, grondwateronder- en overlast en afvalwater en zijn verantwoordelijk voor een integrale afweging hoe om te gaan met hemel-, afval- en grondwater; Vitens is verantwoordelijk voor een gegarandeerde drinkwatervoorziening en voert daartoe taken uit op grond van de Drinkwaterwet.
3. Gebiedsbeschrijving 3.1. Algemeen De Utrechtse Heuvelrug betreft een stuwwal. Het landgebruik op de stuwwal is voornamelijk bos. De Heuvelrug wordt omgeven door het Gooi, de Gelderse Vallei, het Kromme Rijngebied en Noorderpark. Het hoogste punt van de stuwwal bevindt zich nabij Amerongen op 68 meter boven NAP. Het regionale maaiveldverloop is weergegeven in figuur 2.
Figuur 2: Hoogtekaart Heuvelrug (bron: AHN.nl)
3.2. Geohydrologie Het grondwatersysteem en de bodemopbouw is schematisch weergegeven in figuur 3. Bodem De bodem bestaat op de Heuvelrug voornamelijk uit grof zand. Dit zandpakket is op veel plaatsen erg dik, tot wel 120 m. Mede door opstuwing bevinden zich lokaal dunne, slecht doorlatende, leem en kleilaagjes in de ondiepe bodem.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
5
definitief
Figuur 3: Geohydrologisch overzicht Heuvelrug (bron: TNO) Grond- en oppervlaktewater Door de hoge ligging is er over het algemeen sprake van een lage grondwaterstand (tot 50 m onder maaiveld) en is weinig oppervlaktewater aanwezig op de Heuvelrug. Aan de voet van de Heuvelrug is een hogere grondwaterstand (vanaf circa 1 m onder maaiveld) aanwezig, waardoor enkele waterpartijen voorkomen. De dorpen, welke zich voornamelijk op de flanken van de Heuvelrug bevinden, hebben over het algemeen een hoge en droge kern, met een aantal lager gelegen wijken. Verspreid over de Heuvelrug is een aantal poelen en vennen aanwezig. De poelen en vennen zijn vaak afhankelijk van hoge grondwaterstanden en hemelwater. De Utrechtse Heuvelrug is door de provincie Utrecht aangewezen als kwetsbaar grondwatergebied. Daarom wordt in het milieubeleid van de provincie sinds 2005 (Waterhuishoudingsplan 2005-2010 en het provinciaal Waterplan 2010-2015) ingezet op een pro-actieve bescherming van de Heuvelrug tegen verontreiniging. Drinkwatervoorziening Op verschillende plaatsen zijn grondwaterwinningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening aanwezig. Vooral in de omgeving van Zeist-De Bilt zijn grote grondwaterbeschermingsgebieden (GBG) aangewezen. Alle onttrekkingen op de Heuvelrug zijn in het bezit van drinkwaterbedrijf Vitens, op de winning bij Doorn na. De provincie Utrecht is binnen de GBG bevoegd gezag ten aanzien van het drinkwaterbelang, daarbuiten heeft het een adviserende functie voor diep grondwater vanwege haar rol als grondwaterbeheerder ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water. Vitens wil graag op de hoogte blijven van de activiteiten in de GBG, met name als het gaat om infiltratie. De kaart met de GBG rond de onttrekkingen is opgenomen in figuur 4 en bijlage 2.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
6
definitief
Figuur 4: Grondwaterbeschermingsgebieden op de Heuvelrug (brongegevens: Provincie Utrecht, 2003). De grenzen van de beschermingsgebieden worden in 2010 herzien. Natuur Er zijn enkele verdrogingsgevoelige natuurgebieden (inclusief de Natura 2000 gebieden) aanwezig op de flanken van de Heuvelrug, zie figuur 5. Deze gebieden worden beïnvloed door de kwel van de Heuvelrug. Slechts enkele Natura 2000 gebieden, zoals de Blauwe Hel, Kolland/Overlangbroek, het Noorderpark en Groot Zandbrink worden actief beïnvloed door de kwelstroom.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
7
definitief
Figuur 5: Gebieden met verdrogingsgevoelige natuur (bron: Grondwaterplan provincie Utrecht 2008-2013) 4. Verspreiding verontreinigingen bij infiltratie 4.1. Algemeen Om inhoudelijke afspraken over de omgang met het hemelwater te kunnen maken, is inzicht nodig in: - de vuilvracht van afstromend hemelwater, zie paragraaf 4.2.; - de risico’s voor het ontvangend milieu (bodem en grondwater), zie paragraaf 4.3. Dit hoofdstuk geeft een samenvattende beschrijving van een door Wareco opgestelde notitie over stofgedrag in de bodem bij infiltratie van afstromend hemelwater (kenmerk KF58A, NOT20090520, d.d. 20 mei 2009), aangevuld met recente wetenschappelijke inzichten.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
8
definitief
4.2. Verontreinigingsbronnen bij afstromend hemelwater Het landelijke uitgangspunt is dat het hemelwater in principe schoon is. Het hemelwater kan verontreinigd raken zodra het op verhard oppervlak terecht komt. Afhankelijk van het verhard oppervlak kan het hemelwater in meer of mindere mate verontreinigd raken, alvorens het water infiltreert in de bodem. Een mogelijke route van het hemelwater is schematisch weergegeven in figuur 6. De mate van verontreiniging hangt af van het type verharding (contactoppervlakken) en de activiteiten die er plaatsvinden. Uitloogbare bouwmaterialen De invloed van bouwmaterialen op de kwaliteit van hemelwater dat afvloeit via daken, dakgoten en regenpijpen kan groot zijn bij toepassing van uitlogende bouwmaterialen. Zo geldt dat bij bitumenhoudende daken met zinken dakgoten er het best niet afgekoppeld kan worden in de eerste jaren. Voor infiltratie van water afkomstig van daken, is derhalve kennis nodig van de gebruikte materialen. Verkeer Ook verkeer zorgt voor een zekere verontreiniging van het afstromend water. Er bestaat een relatie tussen wegsoorten en verontreiniging. Bij ZOAB (Zeer Open AsfaltBeton) wegen is de mate van vervuiling lager dan bij DAB (Dicht AsfaltBeton) wegen. In wetenschappelijke studies is echter geen relatie tussen verkeersintensiteit en vervuiling aangetoond. Andere bron van verontreiniging zijn strooizouten. Bestrijdingsmiddelen Ook onkruidbestrijding is een mogelijke wijze van verontreiniging. Bij toepassing van een chemische werkwijze is er een vergrote kans op diffuse verontreiniging. Overige bronnen Andere mogelijke processen en elementen die hemelwater kunnen vervuilen zijn ondermeer: onjuiste aansluitingen en lozingen, incidenten, het wassen van auto’s, straatvuil, dierlijke fecaliën en wegmeubilair.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
9
definitief
Figuur 6: Verschillende verontreinigingbronnen 4.3. Kans op verspreiding naar het grondwater per stofgroep Het afstromend hemelwater kan met verschillende stoffen verontreinigd raken. De belangrijkste stofgroepen zijn: zware metalen, PAK, minerale olie, zout en bestrijdingsmiddelen. Deze stoffen infiltreren met het hemelwater in de bodem. Hieronder is per stofgroep weergegeven in hoeverre hierdoor het grondwater verontreinigd kan raken. De kansen zijn schematisch weergegeven in figuur 7. Zware metalen De laatste wetenschappelijke inzichten geven aan dat zware metalen worden vastgelegd in de toplaag van de bodem (30-50 cm). Daar binden ze zich aan organische stof. Dit gebeurt ook op zandgronden met weinig organische stof in de bodem. Na verloop van tijd kan echter doorslag van metalen plaatsvinden naar de onderliggende bodemlaag, wederom circa 30 tot 50 cm. Doorslaan gebeurt wanneer de bodem verzadigd is en er geen metalen meer gebonden kunnen worden. Daarnaast worden zware metalen mobieler bij zoutbelasting door gladheidbestrijding. De periode tot het doorslaan van de metalen is ondermeer afhankelijk van belastingintensiteit en de bindingscapaciteit. Over het algemeen is deze gelijk aan de levensduur van riolering; circa 30 tot 50 jaar. Hierna vindt de binding van de zware metalen plaats in de volgende, onderliggende bodemlaag. Omdat de grondwaterstand op de Heuvelrug zich veelal ruim dieper dan 1 m bevindt, is de kans op verspreiding naar het grondwater klein. PAK Policyclische Aromatische Koolwaterstoffen worden net als zware metalen effectief vastgelegd in de bovenste 30-50 cm. In tegenstelling tot zware metalen worden PAK wel afgebroken op de langere termijn. De accumulatie kan dus langer doorgaan voordat PAK doorslaan. Ook voor PAK geldt derhalve dat de kans op verspreiding naar het grondwater klein is.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
10
definitief
Minerale olie Minerale oliën worden gehecht aan bodemdeeltjes en afgebroken wanneer het in kleine hoeveelheden infiltreert in de bodem. Door de diepe ligging van de grondwaterstand zijn de oliën veelal afgebroken voordat deze het grondwater bereiken. Ook voor minerale oliën geldt derhalve dat de kans op verspreiding naar het grondwater klein is. Strooizouten Strooizout hecht zich nauwelijks aan bodemdeeltjes en percoleert derhalve met het hemelwater naar het grondwater. Uit analyses van het grondwater uit waarnemings- en pompputten van Vitens nabij grote doorgaande wegen binnen en buiten stedelijk gebied blijkt dat de concentratie zout in het grondwater hoger ligt dan de natuurlijke achtergrondwaarden. In de directe nabijheid van een dergelijke weg worden gehalten ruim boven de drinkwaternorm van 150 mg/l in het grondwater gemeten. Op grotere afstand van de weg neemt de concentratie door verdunning af, maar is nog steeds hoger dan wat van nature voorkomt. De verhoging van het zoutgehalte beperkt zich niet tot de eerste meters in de bodem, maar is ook merkbaar op grotere dieptes. In Driebergen bijvoorbeeld wordt door het gebruik van strooizouten in de pompputten 40 tot 60 mg/l aangetroffen terwijl het natuurlijke zoutgehalte 10 tot 15 mg/l is. Zout in het grondwater wordt als gevolg van het gedrag van zout in het huidige zuiveringsproces voor de drinkwaterbereiding niet verwijderd. Dit betekent dat het zoutgehalte in het grondwater (ruwe water) en het drinkwater (reine water) hetzelfde is. Zolang de concentratie onder de drinkwaternorm blijft, is er geen risico voor de drinkwaterkwaliteit en daarmee voor de volksgezondheid. Een te hoge zoutconcentratie (circa 80 mg/l en hoger) in het reine water heeft wel consequenties voor het leidingwerk wanneer de leiding van gietijzer is. Door corrosie kan het gietijzer worden aangetast. Voor behoud van een betrouwbare drinkwaterproductie pleit Vitens voor bescherming van een goede grondwaterkwaliteit. Verslechtering is niet gewenst en strookt niet met de KRW-gedachte. Echter, gezien het maatschappelijk belang (veiligheid) accepteert Vitens het gebruik van strooizout ten behoeve van gladheidsbestrijding op de wegen. Bestrijdingsmiddelen Dit betreft een zeer diverse groep van stoffen. Over het algemeen kan gesteld worden dat bestrijdingsmiddelen lang na gebruik teruggevonden worden en ook op grote diepte. Er vindt vrijwel geen binding plaats aan bodemdeeltjes en hierdoor is er sprake van een reële kans op verspreiding naar het grondwater.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
11
definitief
Figuur 7: De kansen op grondwaterverontreiniging 4.4. Conclusies verspreiding verontreinigingen Geconcludeerd kan worden dat zich op de Utrechtse Heuvelrug goede kansen voordoen voor infiltratie, maar dat voor met name bestrijdingsmiddelen en strooizout een reële kans op verontreiniging van het grondwatersysteem aanwezig is. Zware metalen, PAK, minerale olie zorgen voor een kleine kans op grondwaterverontreiniging. Deze stoffen worden in de bovenste 0,3 m tot 0,5 m vastgelegd. Om de risico’s te beperken kunnen technische randvoorwaarden voor infiltratietechnieken worden opgelegd. Daarnaast wordt geconcludeerd dat er geen duidelijke relatie is tussen de verkeersintensiteit en de vuilvracht. 5. Bronmaatregelen Conform de trits schoonhouden-scheiden-zuiveren, is het tegengaan van verontreiniging door bronmaatregelen de adequate wijze om hemelwater schoon te houden. Er is (in de bouw) een keur aan bronmaatregelen mogelijk en nodig, om eventuele verontreinigingen te beperken of zelfs te voorkomen. Denkbare bronmaatregelen zijn het afschaffen van schadelijke bestrijdingsmiddelen (zie figuur 9), het beperken van de strooizouthoeveelheden, het niet meer toepassen van uitloogbare bouwmaterialen, niet autowassen op straat, het voorkomen van foutieve aansluitingen op een hemelwatersysteem, et cetera. Een andere bronmaatregel is het beperken van de verharding, bijvoorbeeld door middel van de toepassing van halfverharding. Op deze manier wordt de transportroute verkort en komt het initieel schoon hemelwater minder in contact met verontreinigde oppervlakken.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
12
definitief
Uitloogbare (bouw)materialen Voor uitloogbare (bouw)materialen is er met Duurzaam Bouwen (DuBo), al jaren gestimuleerd door SenterNovem, een landelijke tendens gaande naar het gebruik van niet/minder uitloogbare (bouw)materialen. Door gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug wordt gestreefd naar de toepassing van DuBo. Er wordt vanuit gegaan dat hiermee de toepassing van uitloogbare materialen voldoende wordt beperkt. Strooizout Bij gladheidbestrijding wordt gestreefd om de strooizouthoeveelheden te beperken, mits de veiligheid dit toelaat. Door Rijkswaterstaat en de provincie Utrecht worden momenteel een nat strooiregime gehanteerd. Hierdoor wordt 50% minder zout gebruikt ten opzichte van een droog strooiregime. Bestrijdingsmiddelen Schadelijke bestrijdingsmiddelen worden op de Utrechtse Heuvelrug door de meeste gemeenten niet meer gebruikt, zie figuur 8 en 9. Op slechts een klein deel van de gemeentelijke verharde oppervlakken binnen de Utrechtse Heuvelrug is nog sprake van actief chemiegebruik. Door de betreffende gemeenten wordt gewerkt aan het chemievrij maken van het openbare oppervlak. Bestrijdingsmiddelen laten zich nagenoeg niet binden en zuiveren, waardoor bronmaatregelen de efficiëntste oplossing is. Er ligt derhalve voor een aantal gemeenten een taak om de gemeente chemievrij te maken. De gemeenten kunnen hiervoor (gratis) ondersteuning krijgen via het informatieloket van het Praktijknetwerk Duurzaam Terreinbeheer van de provincie Utrecht: (tel 0317-480499). In 2009 is het (emissiereducerend) programma “Schoon Grondwater in de Utrechtse Heuvelrug” opgesteld, waarbij bedrijven en particulieren ondersteund worden bij alternatieve onkruidbestrijding en innovaties. Het programma wordt in 2010 nader uitgewerkt. Dit programma wordt gerealiseerd in samenwerking met onder andere gemeenten. De provincie is trekker.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
13
definitief
Figuur 8: Toepassing chemische bestrijdingsmiddelen per gemeente
1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 3
1 1 1 1 1 1 2 3 3 3 2
Sportveld
1 1 1 1 1 1 3 3 3 3 3
Openbaarterrein
Openbaargroen
Verhardingen Amersfoort Baarn UtrechtseHeuvelrug DeBilt Soest Zeist Woudenberg Leusden Veenendaal Rhenen WijkbijDuurstede
3 3 1 3 3 3 2 3 3 3 3
Chemievrij 1 Tussenvorm 2 Chemie 3 Onkruidbeheergemeenten ProvincieUtrecht20072008 Figuur 9: Bestrijdingsmiddelengebruik per gemeente (bron: provincie Utrecht, 2007-2008)
KF58A, RAP20091202
10-12-09
14
definitief
6. Beslisschema afkoppelen en infiltreren 6.1. Algemeen Afvoer van hemelwater kan plaatsvinden via de bodem, via het oppervlaktewater of via het riool naar de RWZI. De wenselijkheid van afkoppelen en infiltratie wordt per project door gemeenten middels een integrale afweging voor de lange termijn bepaald, zie hoofdstuk 2. De keuze hangt samen met de volgende zaken: de verontreiniginggraad van de af te koppelen verharding, gespecificeerd voor de verschillende stofgroepen; de doelen die met het afkoppelen van hemelwater worden bereikt of worden nagestreefd; de bestemming van het afgekoppelde hemelwater; de aanwezigheid van grondwaterwinningen; de aanwezigheid van bodem- en grondwaterverontreinigingen; doelmatigheid: hoe verhouden de kosten van het afkoppelen zich tot het behaalde milieurendement van het scheiden van schoon en vuilwater en/of de reductie van overlast bij hevige regenval. Het in dit hoofdstuk beschreven beslisschema is van toepassing voor de situatie dat gekozen is voor afvoer naar de bodem (infiltratie). Het beslisschema geeft richting aan de te maken keuzes. Het beslisschema bestaat uit de volgende onderdelen: 1. een voorkeursvolgorde voor infiltratie (paragraaf 6.2.); 2. een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, afhankelijk van het type oppervlak (paragraaf 6.3.); 3. een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken (paragraaf 6.4.). 6.2. Voorkeursvolgorde voor infiltratie De voorkeursvolgorde bij infiltratie is als volgt: 1. Oppervlakkige infiltratie Oppervlakkige infiltratie is goed te onderhouden. Foutieve aansluitingen worden zichtbaar, verontreinigingen zijn bereikbaar en daardoor verwijderbaar, het is bereikbaar voor monitoring, et cetera. In de grondwaterbeschermingsgebieden is infiltratie uitsluitend toegestaan als oppervlakkige infiltratie wordt toegepast. 2. Ondergrondse infiltratie Ondergrondse infiltratie is minder voordelig dan oppervlakkige infiltratie. Vervuiling is slecht te zien, waardoor het systeem gevoeliger is voor foutieve aansluitingen. Onderhoud is lastiger. Bij het ontwerp dient hier goed rekening mee te worden gehouden. Zuiverende randvoorwaarden zijn moeilijk aan te brengen, en daardoor is het risico op verontreinigingen groter dan bij oppervlakkige infiltratie.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
15
definitief
3. Diepte infiltratie Toepassing van infiltreren op (grote) diepte wordt afgeraden voor de Heuvelrug. Bij diepte infiltratie wordt het afstromend hemelwater gelijk in het diepe grondwater geïnfiltreerd. Het risico op vervuilingen is daar groter. 6.3. Infiltratiemogelijkheden en voorwaarden 6.3.1. Algemeen Of infiltratie wenselijk is of niet is ondermeer afhankelijk van het risico van verontreiniging van het grondwater. Het risico (kans maal gevolg) wordt bepaald door de kans op uitspoeling van schadelijke stoffen en de gevolgen hiervan voor het grondwater, zijnde het verontreinigen van het grondwater. Hierbij spelen twee factoren een rol: 1. Hoe vuil is het verhard oppervlak? (kans) De mate van verontreiniging hangt af van het type verharding (contactoppervlakken) en de activiteiten die er plaatsvinden. Om deze aan te duiden is een typering gemaakt van het oppervlak, zie paragraaf 6.3.2. 2. Wat zijn de gevolgen voor het grondwater? (gevolg) De gevolgen van eventuele vervuiling voor het grondwater is ondermeer afhankelijk van de aanwezigheid van grondwaterwinningen. Dit onderscheid wordt benadrukt met de komst van de Europese Kaderrichtlijn Water (zie hoofdstuk 2). In paragraaf 6.3.3. worden de gevolgen besproken. De factoren typering verhard oppervlak (vuilvracht) en de gevolgen zijn vertaald naar een beslisschema, zie paragraaf 6.3.4. en figuur 10. 6.3.2. Typering verhard oppervlak Bij de typering van verharding worden er vier categorieën onderscheiden. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen terreinen en bebouwing. Bebouwing heeft betrekking op daken, gevels en dakgoten. Terreinen hebben betrekking op de overige verharding, zoals wegen, tuinen, pleinen, et cetera. 1.
Schoon oppervlak Hieronder vallen alle daken en gevels van bestaande bebouwing, mits de dakbedekking en gevelbekleding uit niet-uitlogende bouwmaterialen bestaat. Voor dakgoten geldt dat deze wel uitgevoerd kunnen zijn met uitloogbare bouwmaterialen om als schoon oppervlak beschouwd te worden. Gezien het kleine oppervlak van dakgoten dat in contact komt met hemelwater, is de vuilvracht voldoende klein om het als schoon te betitelen.
2.
Beperkt schoon oppervlak Hieronder vallen vrijliggende voet- en fietspaden, schoolpleinen, kleine (<4 plaatsen) parkeergelegenheden voor personenauto’s in woongebieden, woonerven, toegangswegen van woonwijken. Deze oppervlakken zijn alleen schoon als de gemeente een chemievrij beleid voert voor de reiniging van het openbaar terrein.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
16
definitief
3.
Beperkt verontreinigd oppervlak Hieronder vallen oppervlakken waarop PAK, minerale olie of zware metalen worden verwacht: provinciale- en rijkswegen, busbanen, winkelstraten en -centra, grotere (> 4 plaatsen) parkeerterreinen. Deze oppervlakken worden alleen als ‘beperkt verontreinigd’ gezien als de gemeente een chemievrij beleid voert voor de reiniging van het openbaar terrein.
4.
Verontreinigd oppervlak Verontreinigde oppervlakken zijn onderverdeeld in twee typen: daken en gevels (4a) en overige verontreinigde oppervlakken (4b). Daken en gevels (het betreft dakbedekking en gevelbekleding, niet de dakgoten) met uitloogbare bouwmaterialen worden vanwege een groot contactoppervlak met hemelwater separaat ingedeeld (4a). De overige verontreinigde oppervlakken (4b) betreffen bedrijfsterreinen (niet de bebouwing), marktpleinen, laad- en losplaatsen, overslagterreinen, busstations, trambanen en tunnels, terreinen waar foutieve aansluitingen of lozingen verwacht worden en oppervlakken waar sprake is van chemische onkruidbestrijding.
6.3.3. Gevolgen voor grondwaterkwaliteit De kans op uitspoeling van stoffen via de bodem naar het grondwater is op de Utrechtse Heuvelrug gering, met uitzondering van bestrijdingsmiddelen en strooizout (zie hoofdstuk 4). De gevolgen van verontreiniging van de voor de drinkwatervoorziening benutte grondwaterlichamen zijn echter groot. Het risico is door deze bedreiging van de drinkwaterfunctie dan ook groter, met name in gebieden rondom de winningen. Derhalve is in het beslisschema onderscheid gemaakt in grondwaterbeschermingsgebieden en gebieden binnen de Utrechtse Heuvelrug die daarbuiten liggen. Als grens hiervoor wordt de 25 jaarzone gehanteerd. Deze gebieden zijn duidelijk afgekaderd, zowel beleid/wetmatig als in het veld. Hierdoor wordt de communicatie vereenvoudigd en kan het afkoppelbeleid eenvoudiger worden geïmplementeerd. 6.3.4. Beslisschema In figuur 10 is het beslisschema opgenomen. In de verticale as is de vuilvracht opgenomen (kans). Bovenin de vuile oppervlakken, onderin de schone oppervlakken. Op de horizontale as is de mate van actieve grondwaterbescherming aangegeven (gevolg). Uitgangpunt voor het schema zijn de risico’s voor de grondwaterkwaliteit. Bij een groot risico vindt een integrale afweging plaats om emissies naar het grondwater te voorkomen. Dit is in het beslissingsschema vertaald naar afkoppelen, niet afkoppelen of afkoppelen onder voorwaarden (ja, mits).
KF58A, RAP20091202
10-12-09
17
definitief
Figuur 10: Beslisschema afkoppelen en infiltratie op de Utrechtse Heuvelrug GBG=grondwaterbeschermingsgebied Niet afkoppelen Verontreinigde oppervlakken binnen een grondwaterbeschermingsgebied worden niet afgekoppeld, evenals uitloogbare daken en gevels binnen een beschermingsgebied. Ja, mits Voor beperkt verontreinigde oppervlakken binnen en buiten de grondwaterbeschermingsgebieden en uitlogbare daken en gevels buiten een beschermingsgebied kunnen in principe worden geïnfiltreerd, mits beheersbare maatregelen genomen worden (streng en doelmatig) om het risico op verspreiding naar het grondwater tegen te gaan. De gestelde voorwaarden hierbij zijn beschreven in paragraaf 6.4. Als het toepassen van de randvoorwaarden vanwege oplopende kosten niet haalbaar blijken, komt lozen op het riool in beeld. Ook wordt afstromend hemelwater via het riool afgevoerd bij de aanwezigheid van verontreinigingen die niet voldoende afgevangen kunnen worden. Ja, afkoppelen Aantoonbaar (beperkt) schone oppervlakken binnen en buiten de grondwaterbeschermingsgebieden kunnen zonder de gestelde voorwaarden worden afgekoppeld.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
18
definitief
6.4. Maatregelen ter beperking uitspoeling naar grondwater De volgende randvoorwaarden zijn van toepassing bij (beperkt) verontreinigde oppervlakken, voor de gebieden waarvoor het “ja, mits” principe geldt: Grondwaterstand Om het risico van het doorslaan van stoffen die worden vastgelegd in de bodem te beperken, is het van belang dat de grondwaterstand zich voldoende diep onder het maaiveld bevindt. De hoogst toelaatbare maximale grondwaterstand bedraagt één meter onder de infiltratievoorziening. De grondwaterstand wordt tenminste één maal op locatie gemeten. Oppervlakkig infiltreren: beheersbaarheid Bij oppervlakkige infiltratie zijn foutieve aansluitingen en lozingen zichtbaar, is de infiltratievoorziening goed bereikbaar voor onderhoud en bij calamiteiten en is controle mogelijk op de functionering van de voorziening. Hiermee is de maatregel beheersbaar. Ondergrondse en diepe infiltratie zijn vanwege een beperkte beheersbaarheid niet toegestaan. Om de beheersbaarheid verder te vergroten, worden gemeentelijke infiltratievoorzieningen in een beheer- en onderhoudsplan opgenomen. Monitoring Monitoring van de bodem- en grondwaterkwaliteit geeft inzicht in het gedrag van stoffen en is belangrijk om te voorkomen dat zich onverwachte verontreinigingen voordoen. Monitoring kan ondermeer plaatsvinden door het periodiek (bijvoorbeeld circa eens per twee jaar) analyseren van bodemmonsters of door het analyseren van (grond)watermonsters uit bijvoorbeeld peilbuizen. De monitoring kan worden vereenvoudigd door het te infiltreren hemelwater naar een centrale infiltratievoorziening te leiden. Hiermee wordt het aantal monitoringslocaties beperkt. Provincie Utrecht en Vitens verrichten monitoring van de grondwaterkwaliteit op regionaal schaalniveau. De gemeenten wegen af of en hoe de monitoring bij de afkoppelvoorzieningen op projectniveau wordt uitgevoerd. Toepassing zuiveringstechniek Afgestemd op de verwachte vuilvracht wordt afgewogen en getoetst welk zuiveringsmechanisme en -techniek toepasbaar is. Vuile oppervlakken vragen bijvoorbeeld een intensievere zuivering dan beperkt verontreinigde oppervlakken binnen het grondwaterbeschermingsgebied. De bodem fungeert als natuurlijke zuivering (bodempassage) voor de stofgroepen anders dan zout en bestrijdingsmiddelen. De belangrijkste aanvullende zuiveringsprocessen voor infiltratie zijn weergegeven in onderstaande tabel.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
19
definitief
Tabel 1: Zuiveringstechnieken voor infiltratie Voorbeeldtechnieken
Principe
- lavafilter - bodempassage met toevoeging van bijvoorbeeld humus en lutum - metaaloxiden
Adsorptie; het hechten aan met name organisch stof, metaaloxides en kleideeltjes
bodempassage met toevoeging van bacteriën, bijvoorbeeld onder doorlatende straatverharding
Afbraak; het verteren van organische materie
- wadi - infiltratiegreppel - helofytenfilter
Opname; opname en afvoer via het gewas
De kosten van zuivering kunnen worden beperkt door het te infiltreren hemelwater naar een centrale infiltratievoorziening te leiden. Hiermee wordt het aantal zuiverende voorzieningen beperkt, hetgeen de beheersbaarheid ten goede komt. 7. Voorbeelden infiltratievoorzieningen De onderstaande infiltratietechnieken en principes zijn enkele voorbeelden en zijn geenszins uitputtend. Wadi Een wadi is een infiltratievoorziening met een verdiepte bodem. Aan de toplaag wordt vaak humus en lutum toegevoegd wat er voor zorgt dat het bindend vermogen van de wadi vergroot wordt. In de verdieping van de wadi kan berging plaatsvinden. In de toplaag accumuleren de verontreinigingen. Door deze ophoping is het makkelijk te verwijderen. Eens in de 30 - 50 jaar moet de toplaag dan ook worden vervangen. In sommige gevallen wordt de wadi voorzien van een horizontale drain, zie figuur 11.
Figuur 11: Overzicht wadi (bron: Aquaro)
Berminfiltratie Bij berminfiltratie wordt de ondergrond van de bestaande berm verbeterd waardoor het afstromende water gezuiverd kan infiltreren, zie figuur 12. Het is eigenlijk hetzelfde principe als een wadi, alleen is het op grotere schaal toepasbaar en heeft het minder berging.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
20
definitief
Figuur 12: Berminfiltratie Infiltratieriool Verzameld hemelwater kan ook worden geïnfiltreerd door middel van een IT-riool. Dit is in Leersum uitgevoerd met een verzamelriool, zie figuur 13. Infiltratieriolen zelf hebben een beperkte zuiverende werking, de bodem eromheen daarentegen vangt veel verontreinigingen af. Om berging te creëren is het mogelijk een grote diameter aan te leggen.
Figuur 13: IT-riool in aanleg met een uitzonderlijk grote diameter in Leersum Doorlatende verharding Door doorlatende verharding toe te passen wordt water direct onder de verharding in de fundering gebracht. Vervolgens wordt het daar geborgen, waardoor de afvoer vertraagd wordt, zie figuur 14. Zuivering kan worden toegepast met behulp van een reinigende vlijlaag. De doorlatende verharding is desgewenst ook nog uit te voeren met infiltratiekolken. Dit zijn kolken met gaatjes in de wand, zodat in een goed doorlatende grond, zoals veel voorkomt op de Heuvelrug, wegwater kan worden geïnfiltreerd. Bij veel bladval wordt de toepassing van doorlatende verharding afgeraden.
Figuur 14: Schets van doorlatende verharding (bron: Aquaro)
KF58A, RAP20091202
10-12-09
21
definitief
Infiltratie-elementen Bij infiltratie-elementen wordt het hemelwater de bodem in getransporteerd en daar geborgen in ondergrondse elementen. Het grote voordeel hiervan is dat er meervoudig ruimtegebruik plaats kan vinden op de voorzieningen. Een groot nadeel is vaak de toegankelijkheid en het onderhoud van de voorzieningen. Het is veelal lastig te reinigen, en vaak is het niet vrij te graven bij defecten. Infiltratie-elementen zijn opgebouwd met holle ruimten en bestaan in een groot aantal varianten.
KF58A, RAP20091202
10-12-09
BIJLAGEN
Bijlage 1 Algemene begrippenlijst Afkoppelen Het ongedaan maken van een situatie waarin regenwater, dat op verhard oppervlak valt, wordt afgevoerd naar de riolering. De term wordt ook gebruikt voor het geheel niet aansluiten op riolering die afvoert naar de rioolwaterzuiveringinrichting. Afvoer De hoeveelheid water die per tijdseenheid uit een gebied stroomt. Afwatering De afvoer van water via een stelsel van open waterlopen naar een lozingspunt van het afwateringsgebied. Diffuse bronnen Verspreide verontreinigingen, vaak zonder expliciet aanwijsbare bronlocaties of veroorzaker(s). Voorbeelden zijn: zure regen, zink afkomstig uit dakgoten en uitspoeling van meststoffen. Drinkwater Water van zeer goede en gecontroleerde kwaliteit, geschikt om zonder verdere bewerking te drinken. Gemengd rioolstelsel Rioolstelsel, waarbij afvalwater inclusief ingezamelde neerslag door 1 leidingstelsel wordt getransporteerd. Gescheiden rioolstelsel Rioolstelsel, waarbij afvalwater exclusief neerslag door een leidingstelsel wordt getransporteerd en neerslag door een afzonderlijk leidingstelsel rechtstreeks naar oppervlaktewater wordt afgevoerd. Grondwater Water beneden het grondoppervlak, meestal beperkt tot water beneden de grondwaterspiegel. Hemelwater = neerslag De massa waterdeeltjes, zowel vloeibaar als vast, die vanuit de atmosfeer het aardoppervlak bereikt. Infiltratie Het verschijnsel dat water aan het grondoppervlak de grond binnentreedt (1). De aanvulling van water onder het grondoppervlak, vanaf het oppervlak in de bodem of het wegzijgen van water vanuit een ondergrondse voorziening in de bodem (2). Infiltratievoorziening Voorziening van waaruit water in de bodem stroomt.
kf58a.bij1.begrippenlijst.doc
21-8-09
Maaiveld Bovenkant of oppervlak van het natuurlijk of aangelegd terrein Ontwateringsdiepte De afstand tussen het maaiveld (grondoppervlak) en de hoogste grondwaterstand. Openbaar terrein Gebieden in eigendom van de gemeente. Oppervlaktewater Het water dat stroomt over of verblijft op het aardoppervlak. Particulier terrein Percelen in eigendom van particulieren Percolatie =wegzijging Een neerwaartse beweging van water in de onverzadigde zone. Regenwaterrioolstelsel Rioolstelsel alleen bestemd voor de inzameling en het transport van neerslag. Riolering Het samenstelsel van riolen, rioolputten en bijbehorende voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater. Rioolwater zuiveringsinstallatie (RWZI) De installatie die zorg draagt voor de zuivering van afvalwater. Verbeterd gemengd rioolstelsel Gemengd rioolstelsel met (rand)voorzieningen die de vuiluitworp richting oppervlaktewater beperken ten opzichte van de traditionele gemengde rioolstelsels. Verbeterd gescheiden rioolstelsel Gescheiden rioolstelsel met voorzieningen waardoor de neerslag slechts bij wat grotere regenbuien naar oppervlaktewater wordt afgevoerd. Het meest vervuilde deel van de neerslag wordt 'geborgen' in de riolering en naar de zuivering afgevoerd.
kf58a.bij1.begrippenlijst.doc
21-8-09
Zeist
Soest
begrenzing Utrechtse Heuvelrug
100-jaarsaandachtsgebieden 101v
grondwaterbeschermingsgebieden 102v
waterwingebied 103v
boringsvrijezone 101v
gemeentegrenzen
De Bilt
Baarn
Eemnes
Utrechtse Heuvelrug
Woudenberg
Leusden
Amersfoort
Rhenen
Veenendaal
1.5
3
6
±
9
12 Kilometers
210 x 297
Kf58a
project:
A4
30-09-2009
datum:
tekeningnaam: Kf58a_grondwaterbeschermingsgebieden.mxd
schaal: 1 : 200.000
Bron: Provincie Utrecht
DO
get. door:
gezien:
AFSTEMMING AFKOPPELBELEID UTRECHTSE HEUVELRUG
Grondwaterbeschermingsgebieden Utrechtse Heuvelrug
0
pagina 1 van 3
Bijlage 8 Verklarende woordenlijst Deze woordenlijst is algemeen van opzet en niet uitputtend. Afkoppelen: Bij afkoppelen wordt ervoor gezorgd dat neerslagwater dat op verhard oppervlak (daken, wegen e.d.) valt niet meer in het rioolstelsel terechtkomt. Het water wordt vastgehouden in de bodem of geborgen in het oppervlaktewater. Afwatering: De afvoer van water uit een gebied via een stelsel van open waterlopen. Drainage: De afvoer van water uit de bodem, eventueel door middel van een stelsel van doorlatende buizen. Drainagesysteem: Het systeem dat de afvoer van (grond)water mogelijk maakt. Drooglegging: Het hoogteverschil tussen het oppervlaktewaterpeil en het maaiveld (grondoppervlak). Duurzame ontwikkeling: Een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen in hun behoeften te voorzien. DWA: Droog weer afvoer, het deel van de afvoer in de riolering dat niet bepaald wordt door neerslag. Het betreft afvalwater uit huishouden, industrieën e.d. Eerste scheidende laag: Waterscheidende laag direct beneden het eerste watervoerend pakket. Eerste watervoerend pakket: Watervoerend pakket direct beneden maaiveld (ook wel freatisch watervoerend pakket genoemd). Freatische grondwaterstand: Grondwaterstand in het freatisch watervoerend pakket (de optredende grondwaterstand aan de bovenzijde van het bodemprofiel waarvan de poriën volledig met water zijn gevuld). Fysisch-chemische- waterkwaliteit: De kwaliteit van oppervlaktewater voornamelijk bepaald op basis van in het water aanwezige stoffen. Gemengd (riool)stelsel: Een rioolstelsel dat zowel huishoudelijk en industrieel afvalwater als het van verhard oppervlak afstromende neerslag afvoert. Gescheiden (riool)stelsel: Een rioolstelsel waarbij het afvalwater gescheiden van de neerslag wordt afgevoerd. Het regenwaterstelsel mondt uit in oppervlaktewater. Grondwatersysteem: De combinatie van water dat zich in de bodem en ondergrond beweegt en het materiaal waar het doorheen beweegt. Hydrologische neutraal bouwen: Bouwen in een gebied zonder dat het grond- en oppervlaktewatersysteem (negatief) wordt beïnvloed. Dit houdt onder andere in dat geen drainage aangelegd mag worden om de gewenste drooglegging te bereiken, maar dat het maaiveld verhoogd moet worden. Ook mag de afvoer uit het plangebied na bebouwing niet hoger zijn dan in de oude situatie. GRP: Gemeentelijk riolering plan, verplichte planvorm op grond van Wet milieubeheer als beleidskader voor het beheer van de riolering in de gemeente. Infiltratie: a) Het verschijnsel dat water aan het grondoppervlak de grond binnentreedt. b) De aanvulling van water onder het grondoppervlak, die door middel van een sloten- of buizenstelsel plaatsvindt. Integraal waterbeheer: Samenhangend beleid en beheer van de verschillende waterbeheerders gericht op de watersysteembenadering. Hierbij wordt onder rekening gehouden met de functionele samenhang tussen de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater alsmede met de relatie met het ruimtelijk gebruik. Inzijging: Water in de bovenste lagen van de bodem zakt naar diepere bodemlagen (neerwaartse grondwaterstroming). Isohypse: Een lijn op een kaart die punten met een gelijke stijghoogte met elkaar
kf23a.bij8.docx
04-02-11
pagina 2 van 3
verbindt. Keur: Waterschapverordening op basis van de Wet op de Waterhuishouding en de provinciale verordening die met strafbepalingen kan worden gehandhaafd. Kunstwerken: Technische constructie met oog op waterbeheersing, zoals duikers, stuwen en gemalen. Kwel: 1) het uittreden van grondwater aan het grondoppervlak of in waterlopen. 2) opwaartse stroming van grondwater tussen watervoerende pakketten. MTR: Maximaal toelaatbaar risico, waterkwaliteitsnorm uit de Vierde nota waterhuishouding waaraan minimaal voldaan moet worden. Voor een groot aantal stoffen is een MTR-waarde vastgesteld. Natuurvriendelijke oevers: Oeverbescherming waarbij in het ontwerp rekening is gehouden met de functie die het vervult voor flora en fauna. Ontwatering: De afvoer van water uit percelen over en door de grond, eventueel door drainagebuizen naar een stelsel van (grotere) open waterlopen. Ontwateringsdiepte: De afstand tussen het maaiveld (grondoppervlak) en de hoogste grondwaterstand. Oppervlaktewatersysteem: Het geheel van beken , sloten, waterlopen, plassen en meren. RWZI: Rioolwaterzuiveringsinstallatie, ook wel aangeduid als afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI). Stijghoogte: De hoogte van de waterkolom die een druk levert die gelijk is aan de waterdruk in het betreffende watervoerend pakket, ten opzichte van een referentieniveau. Streefbeeld: Toekomstbeeld, gewenste toekomstige situatie. Stroomgebied: Het gebied dat afwatert op een bepaalde beek of waterloop. Stuw: Vaste of beweegbare constructie die dient om de waterstand te regelen. Tweede watervoerend pakket: Watervoerend zandpakket onder het waterscheidende (afdekkend) pakket. Verbeterd gescheiden (riool)stelsel: Gescheiden rioolstelsel waarbij het eerste, min of meer verontreinigd, regenwater (first flush) via het DWA wordt afgevoerd. Vervolgens wordt het neerslagwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Verhard oppervlak: Bebouw of van verhard oppervlak voorzien gebied (wegen, parkeerplaatsen, daken e.d.). Wadi: De term wadi is afkomstig uit het Midden-Oosten en staat voor een rivier die vrijwel altijd droog staat. De naam wadi heeft in de jaren negentig intrede gedaan bij het waterbeheer in Nederland. Een wadi is een (met gras begroeide) ondiepe sloot voor infiltratie en eventueel afvoer van hemelwater. Tijdens droog weer heeft de wadi bijna het uiterlijk van een grasveld. Bij neerslag stroomt regenwater in de wadi, waar het in de bodem kan infiltreren. Veelal is de wadi voorzien van een overlaat (slok-op) naar een regenwaterriool of watergang om overstroming bij hevige neerslag te voorkomen. Wateraanvoer: Aanvoer van water van elders. Waterhuishouding: De wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, zich verplaatst, gebruikt, verbruikt en afgevoerd wordt. Waterketen: Het gebruik van water nadat het onttrokken is aan het watersysteem (en voordat het daar weer aan toegevoegd is). In praktijk vormen het drinkwaternet, de riolering en de afvalwaterzuivering samen het leeuwendeel van de waterketen. Waterkwantiteitsbeheer: De zorg voor de hoeveelheid water, bestaande uit onder meer het beheer van het waterpeil, de wateraanvoer, de waterafvoer, inrichting en onderhoud van watergangen. Watersysteem: Een door stroming samenhangend geheel van grond- en oppervlaktewater, alsmede de daarmee samenhangende levensgemeenschappen, processen en relaties met de omgeving (zoals oevers, waterbodem en kunstwerken).
kf23a.bij8.docx
04-02-11
pagina 3 van 3
Waterscheidende laag: Relatief slecht waterdoorlatende klei-, zavel, veen- of sterk kleihoudende zandlaag waarin de verticale component van de grondwaterstroming overheerst. Watertoets: “De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.” Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in de ruimtelijke ordening. Watervoerend pakket: Een goed doorlatende laag in de diepere ondergrond (bestaande uit voornamelijk zand, grind) waar water door heen stroomt. Watervoerende pakketten worden gescheiden door lagen die minder goed doorlatend zijn (bestaande uit voornamelijk klei, leem). Watervoerende lagen worden ook aangeduid als aquifers. WB21: rapportage “Waterbeheer in de 21e-eeuw”, opgesteld door Commissie Waterbeheer 21e-eeuw: Beleidsnota waarin op rijksniveau de trits vasthouden, bergen en afvoeren als leidraad voor duurzaam waterbeheer wordt beschreven. Wegzijging: Neerwaartse stroming van grondwater. WVO-vergunning: Vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. WVP1: Eerste watervoerend pakket. Zie watervoerend pakket.
kf23a.bij8.docx
04-02-11
BIJLAGE 9 Reacties van verschillende partijen