Groen Vakspecifieke competenties en uitstroomprofielen
Nr.
Competenties
Groene ruimte 1 Onderhoud plantsoen 2 Aanleg en onderhoud grasveld 3 Onderhoud houtige gewassen 4 Plantenkennis 5 Beplanten 6 Gereedschap en machines 7 Bestraten Huisdieren 1 Dierkennis (zie lijst) 2 Dierverzorging Bloemenbranche en tuincentrum 1 Plantenkennis 2 Verzorgen 3 Bloemschikken 4 Gereedschap en machines Plantenteelt 1 Plantenkennis 2 Vermeerderen en verzorgen 3 Productiewerk in de glastuinbouw 4 Gereedschap en machines
A
B
C
3 3 2 1 2 2 3
4 4 4 3 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5
2 2
4 4
5 5
2 2 2 2
4 4 4 4
5 5 5 5
2 3 3 2
4 4 4 4
5 5 5 5
Lijst van dieren: o o o o o o o o o
Cavia’s Konijnen Kleine knaagdieren Vogels Kippen Runderen Paarden Varkens Schapen
1
5-puntsschaal
Groene ruimte 1
Onderhoud plantsoen
1 2 3 4 5
2
Aanleg en onderhoud grasveld
1 2 3
4 5
3
Onderhoud houtige gewassen
1 2
3 4 5
4
Plantenkennis
1 2 3 4 5
Je kunt vertellen wat een plantsoen onderhouden is en welk gereedschap je gebruikt. Je kunt een schrepel, schoffel, hak en (blad-)hark uit de berging halen en na gebruik weer schoon opbergen. Je kunt een schrepel, schoffel, hak en (blad-)hark in de goede en veilige werkhouding gebruiken. Je kunt onkruid wieden met een schrepel, schoffelen en het onkruid uitharken. Je kunt onder leiding een plantsoen schoonmaken en onderhouden.
Je kunt vertellen wat de aanleg en onderhoud van een grasveld zijn en welk gereedschap je gebruikt. Je kunt de motormaaier, een grashark, een kantschop, een loopschaar en een schoffel uit de berging halen en na gebruik weer schoon opbergen. Je kunt een motormaaier, een grashark, een kantschop, een loopschaar en een schoffel in de goede en veilige werkhouding gebruiken. Je kunt een grasveld maaien met een motormaaier, grasharken, een graskant steken, met de loopschaar werken en een boomspiegel maken. Je kunt onder leiding een grasveld onderhouden.
Je kunt vertellen hoe je houtige gewassen moet onderhouden en welk gereedschap je gebruikt. Je kunt een snoeischaar, takkenschaar, spanzaag, motorheggenschaar, bladhark en riek uit de berging halen en na gebruik weer schoon opbergen. Je kunt een snoeischaar, takkenschaar, spanzaag, motorheggenschaar, bladhark en riek in de goede en veilige werkhouding gebruiken. Je kunt onder leiding een boom of heester afzetten en een haag knippen met een motorheggenschaar, Je kunt onder leiding houtige gewassen onderhouden.
Je weet dat er bollen, vaste planten, eenjarigen en wilde planten zijn. Je kunt (in totaal) 10 verschillende tuinplanten, kamerplanten en kuipplanten benoemen. Je kunt (in totaal) 10 verschillende struiken en bomen benoemen Van alle hierboven staande soorten kan je (in totaal) 30 verschillende namen noemen. Als je in een tuin(centrum) loopt, kan je zien of het een plant, bol, struik of boom is en je kunt de namen noemen van (in totaal) 50 verschillende planten, bomen, struiken, bollen, enz.
2
5
Beplanten
1. Je kunt de grond schoonmaken en spitten. 2. Je kunt de gereedschappen als: spade, schoffel en hark uit de berging halen en na gebruik weer schoon opbergen. 3. Je kunt veilig en volgens de regels werken met gereedschappen als een spade, schoffel en een hark. 4. Je kunt onder begeleiding bemesten, plantgaten maken en rekening houden met plantafstanden. 5. Je kunt onder begeleiding een border inrichten en daarbij een plattegrond lezen.
6
Gereedschap en machines
6. Je weet wanneer je (hand)gereedschap nodig hebt. 7. Je kunt veilig omgaan met handgereedschap. 8. Je weet wanneer je hand- of motorisch gereedschap nodig hebt. 9. Je kunt veilig met motorisch gereedschap en machines omgaan. 10. Je kunt gereedschap onderhouden en gebruiksklaar maken.
7
Bestraten
1. Je kunt de verschillende gereedschappen benoemen: bats, trilmachine, grote winkelhaak, pennen, metselkoord, vuisthamer, spade, hark, duimstok, piketten, stamper, rei-lat, rubberen straathamer, straathamer. 2. Je kunt de verschillende bestratingsmaterialen benoemen: gebakken steen, natuursteen, betonsteen. 3. Je kunt onder begeleiding een veilige werksituatie neerzetten met behulp van de pilons en wegafzettingsmateriaal. 4. Je kunt onder begeleiding een cunet graven en aftrillen (werking trilplaat) 5. Je kunt assisteren bij een eenvoudig straatwerk en het straatwerk onder begeleiding aftrillen en invegen.
Huisdieren 1
Dierkennis
1. Je kunt dieren herkennen. (zie lijst) 2. Je kunt deze dieren met het juiste woord voor het vrouwelijke, mannelijke en jonge dier benoemen. 3. Je kunt vrouwelijke, mannelijke en jonge dieren herkennen. 4. Je kunt een aantal rassen herkennen. 5. Je kunt zelfstandig 5 rassen van een soort herkennen en benoemen.
3
2
Dierverzorging
1. Je kunt stro, zaagsel, zand als vloerlaag herkennen en benoemen. 2. Je kunt een waterfles verschonen en weet dat vers water een eerste levensbehoefte is. 3. Je kunt aan de hand van een voedingstabel het dier op de juiste wijze voeren. 4. Je kunt de verschillende klein- dieren veilig en diervriendelijk hanteren. 5. Je kunt aan de hand van korte instructies zelfstandig een dierverblijf verschonen.
Bloemenbranche en tuincentrum 1
Plantenkennis
1. Je weet dat er bollen, vaste planten, eenjarigen en wilde planten zijn. 2. Je kunt (in totaal) 10 verschillende tuinplanten, kamerplanten en kuipplanten benoemen. 3. Je kunt (in totaal) 10 verschillende struiken en bomen benoemen 4. Van alle hierboven staande soorten kan je (in totaal) 30 verschillende namen noemen. 5. Als je in een tuin(centrum) loopt, kan je zien of het een plant, bol, struik of boom is en je kunt de namen noemen van (in totaal) 50 verschillende planten, bomen, struiken, bollen, enz.
2
Verzorgen
1 2 3 4 5
3
Bloemschikken
1 2
3 4 5
4
Gereedschap en machines
Je kunt planten en bloemen aanbinden. Je kunt planten verpotten en begieten. Je kunt knollen en bollen oogsten, pellen, scheuren en bewaren. Je kunt bloemen plukken, zaden oogsten en drogen en gebruiken. Je ziet wanneer een plant last heeft van een ziekte of plaagdier en kan dat aan de juiste persoon melden.
Je kunt de bloemen op de juiste wijze in een vaas zetten. Je kunt met behulp van een stukje steekschuim van bloemen, takjes groen en versieringen een bloemstukje maken. Je kunt een krans binden met verschillende materialen. Je kunt verse en droge materialen op draad zetten. Je kunt een boeket binden.
1. Je weet wanneer je (hand)gereedschap nodig heb. 2. Je kunt veilig omgaan met handgereedschap. 3. Je weet wanneer je hand- of motorisch gereedschap nodig heb. 4. Je kunt veilig met motorisch gereedschap en machines omgaan. 5. Je kunt gereedschap onderhouden en gebruiksklaar maken.
4
Plantenteelt 1
Plantenkennis
1. Je weet dat er bollen, vaste planten, eenjarigen en wilde planten zijn. 2. Je kunt (in totaal) 10 verschillende tuinplanten, kamerplanten en kuipplanten benoemen. 3. Je kunt (in totaal) 10 verschillende struiken en bomen benoemen 4. Van alle hierboven staande soorten kan je (in totaal) 30 verschillende namen noemen. 5. Als je in een tuin(centrum) loopt, kan je zien of het een plant, bol, struik of boom is en je kunt de namen noemen van (in totaal) 50 verschillende planten, bomen, struiken, bollen, enz.
2
Vermeerderen en verzorgen
1. Je kunt de verschillende gereedschappen voor het schoffelen en wieden benoemen en gebruiken. 2. Je kunt gewenste en ongewenste planten onderscheiden. 3. Je kunt onder begeleiding planten verzorgen. 4. Je kunt onder begeleiding planten vermeerderen. 5. Je kunt onder begeleiding alle voorkomende werkzaamheden op het plantenteeltbedrijf uitvoeren.
3
Productiewerk in de glastuinbouw
1. Je kunt de planten die geteeld worden benoemen. 2. Je kunt de gereedschappen voor de verzorging van de planten benoemen en gebruiken. 3. Je kunt onder begeleiding de planten verzorgen. 4. Je kunt onder begeleiding de planten oogsten. 5. Je kunt onder begeleiding de planten sorteren en bossen.
4
Gereedschap en machines
1. Je weet wanneer je (hand)gereedschap nodig heb. 2. Je kunt veilig omgaan met handgereedschap. 3. Je weet wanneer je hand- of motorisch gereedschap nodig heb. 4. Je kunt veilig met motorisch gereedschap en machines omgaan. 5. Je kunt gereedschap onderhouden en gebruiksklaar maken.
5