HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Graven naar de Kasteelhoeve te Poederlee Veronique Van de Kerckhof
Voorwoord Het zal zowat in de helft van de jaren zestig geweest zijn, dat Dr. P. Janssens met zijn jongste zoon Bert en echtgenote, in gezelschap van de Z.E.H. A. Claassen, vanaf de brug over de Aa aan de steenweg naar Lichtaart over de linkeroever van de rivier een kleine 'archeologische' wandeling zuidwaarts maakte. Had Modest Willems zaliger hen ook niet verteld dat daar een heuvel lag, de oude Boelhof genaamd? Wat had die heuvel te betekenen? Was het soms geen Romeins tumulusgraf? Daarbij aangekomen zagen zij, dat de sporen van een ondiepe gracht nog duidelijk zichtbaar waren en de heer Claassen, die zelf werkzaam was aan de Achelse tomb, was formeel: het ging hier om een 'motte' (afb. 1). Het kon moeilijk anders dan dat hier een soort kasteelhoeve moest gestaan hebben, waarschijnlijk tussen de motte en de Aa-brug. Heden was het uitsluitend een groot stuk labeurgrond die de naam droeg van Regendonk. Nochtans lag nog steeds de naam in de volksmond van 'verbrande stede' of 'verbrande hoeve'.
Afb. 1. In de verte de motte te Poederlee. (Foto: Dr. Jan Van de Kerckhof)
35 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
De motte: haar betekenis In de vroege middeleeuwen, na de val van het Westromeinse rijk, hebben de Merovingers onze streken 'gekoloniseerd'. Sporen van beide historische tijdperken vinden wij terug in de nabijheid van onze gemeente Poederlee en wel te Grobbendonk. Hier werd naast de rijke Romeinse vicus (nederzetting) met verschillende grafvelden ook een klein Merovingisch grafveld van de 6de en 7de eeuw gevonden (Janssens, 1964; Janssens, 1966; Janssens en Van Crombrugge, 1968). In deze kleine Merovingische begraafplaats van ongeveer 75 tot 80 personen valt het ons op dat slechts in drie gevallen een wapen gevonden werd: één scramasax of kortzwaard en twee lanspunten en één schild. Verder enkele ijzeren pijlpunten die eerder als jachtwapen kunnen aangezien worden. Maar in de nabijgelegen kapel van Ouwen werden nog enkele graven gevonden, waaronder twee mannen begraven met hun zwaard (Mertens, 1961). Deze graven zijn de eerste getuigen van de opkomende kerstening van de streek en tevens van het bestaan van een meer aristokratisch gerichte stand in de kleine gemeenschap. Het zijn in feite de beschermers van een eerder arme landbouwersgemeenschap. Dit zal zo blijven tot de tijd van de beruchte rooftochten van de Noormannen die echter een meer aangepaste bescherming vereisen.
Afb. 2. De omringende gracht rond de Hofberg. (Foto: Dr. Jan Van de Kerckhof)
36 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Volgens Claassen (1970) gaat men de eerste versterkingen bouwen waarin mens en vee kunnen vluchten bij een dergelijke aanval. Maar dit idee kon qua datering geen absolute stand houden. Het was wel de impuls voor een uitgebreide aanpak door de toenmalige Nationale Dienst voor Opgravingen. Een vijand bekampt men best vanop een hoogte. In ons zuidelijk, rotsachtig landsgedeelte, geeft dit geen moeilijkheden en men kan er zelfs burchten en kastelen op bouwen die door hun natuurlijke steile wanden langs die kanten niet door de aanvaller op een doelmatige manier aan te vallen zijn (bv. de burcht te Logne en het kasteel te Walzin). In het vlakke Vlaamse land liggen de zaken anders. Hier dient de hoogte opgeworpen door de mens. Een dergelijke kunstmatige berg noemt men een 'motte', Frans voor 'opgehoopte aarde'. In vele gevallen werd de heuvel opgeworpen nabij een rivier - dus dikwijls in een moerassig gedeelte - en omringd met een gracht die gevoed werd door het rivierwater (afb. 2). Op het heuvelplateau werd een toren in hout of steen gebouwd en omringd met een palissade. Een eerste reconstructie van een dergelijke stenen toren gebeurde te Achel (Limburg) (Claassen, 1970). In een gedocumenteerde synthese beschrijft De Meulemeester (1983) vooral de versterkte of castrale motten in ons land. Hij let hierbij op hun omliggende gronden maar ook op hun latere bestemming als kasteel, zoals het Gravensteen te Gent, of in de ontwikkeling van een stad zoals te Veurne. Over het algemeen neemt de auteur de cirkel- of ellipsvorm aan; de diameter schommelt tussen 20 en 110 meter, de hoogte tussen 2 en 16 meter. Deze archeoloog geeft ook in een schema de vermoedelijke data van hun ontstaan. De meeste ervan ontstonden in de 12de en 13de eeuw, dus op het ogenblik dat het gevaar voor plunderingen voorbij was. Het opwerpen van een dergelijke heuvel heeft dan geen militair belang meer, maar het is een statussymbool van de heer geworden. Het is waarschijnlijk hier dat rechtszaken plaatsvonden of belangrijke gemeenschappelijke belangen besproken werden. Een dergelijke motte bevindt zich te Poederlee nabij de Aa-rivier op een kleine afstand rechts van de brug over deze rivier op de steenweg naar Lichtaart. Een andere motte bevindt zich achter het St.Elisabethgasthuis te Herentals en is er gelegen naast de Nete. Het gebied is er steeds erg drassig geweest door overstromingen van de Aa in de winterperiode en werd dan ook Poejels Broek genoemd. Daardoor komt het dat het gehucht Heerle weliswaar behorend tot het grondgebied van Poederlee nochtans kerkelijk afhing van de parochie van Lichtaart omdat in de winter geen uitvaart noch kerkgangers doorheen dit gebied kerk noch dorp van Poederlee konden bereiken.
37 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Of de motte al in de 10de eeuw, ten tijde van de inval van de Noormannen, zou opgeworpen zijn, laten we in het midden, maar gezien het resultaat van de onderzoeken van andere motten mogen wij stellen dat de 'Oude Hofberg' te Poederlee zeker op het einde van de 11de of dan toch in de 12de eeuw werd opgeworpen. Het is ook zeker niet uit te sluiten dat dit gebeurde als een statussymbool (cfr. supra). Dat hier dus recht werd gesproken in die periode is daarom niet ondenkbaar. Omdat reeds vanaf de 13de-14de eeuw de motten hun militaire betekenis verliezen, besluit de heer van Poederlee, volgens de toen geldende 'mode', om zijn status van heer van Poederlee te bestendigen en een kasteel te bouwen. Hiervoor zoekt hij een meer geschikte grond dan de 'Ouden Hof', want de uitbreidingsmogelijkheden van de motte zijn beperkt en de motte is slecht gelegen voor het aanvoeren van materialen. De verklaring van de plaatsnaam 'Ouden Hof' ligt dan ook voor de hand: de heer verplaatst zijn hof (in de betekenis van woning) naar een nieuw hof. Ook een ander toponiem zou deze stelling kunnen ondersteunen, nl. de aanwezigheid van de Slootbeek in de onmiddellijke nabijheid van de 'Ouden Hofberg'. In de middeleeuwen betekende het woord 'sloote' immers 'versterking, burcht'. De diameter van deze motte bedraagt ongeveer twintig meter en de hoogte acht à tien meter. Zij ligt op het perceel 'Den Ouden Hof' en de omringende gracht is nog duidelijk merkbaar. Deze motte, volgens De Meulemeester (1983) van het landelijke type, stond wel in verbinding met de dorpskern van Poederlee maar maakte er geen deeel van uit. Ze draagt verschillende namen zoals 'den Ouden Hofberg','den ouden Boelhofberg' en zelfs 'de Heksenberg'. De gronden naast de Aa in meer noordelijke richting gelegen noemt men 'Regendonk' maar de volksmond spreekt nog van de 'Verbrande Hoeve'. En gebrand heeft het er! Maar waarop slaan die branden? Op de oude kasteelhoeve die bij de motte behoorde of op twee branden op een nabijgelegen hoeve op 25 augustus 1822 en 9 September van hetzelfde jaar, voorzeker een wraakactie van een knecht op de pachter (Jacobs, 1984). Volgens deze auteur werd de kasteelhoeve volledig door brand verwoest en dit vóór 1520. Deze datum lijkt ons te vroeg. Immers, Van den Branden (1986) haalt in een archiefstuk aan dat op 26 oktober 1536 Jacob van Brimeu verklaart: Ende want mij(n) hoff tot Poederle inden gront verbrandt is daer inne alle mij(n) brieven, privilegie(n) ende bescheyt waere(n) van allen mijne heerlicheyde(n) ende goed(eren) ende het meestendeel van alle mynd(er) have... Sinds 1524 was J. de Brimeu heer van Poederlee en zal er gewoond hebben met zijn echtgenote Anna van de Werve. Dus in onze opinie moet de brand dus tussen 1524 en 1536 plaats gevonden hebben. 38 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Wie de eerste heer van Poederlee geweest is weten wij niet. Wel is er een Wouter, Heere van PoederLe, gekend uit een akte van 1354, datum dat hij gronden of 'vroenten' verkoopt aan de inwoners van Poederlee (Van den Branden, 1985). Op dat ogenblik staat er zeker deze motte en later zal bij opgravingen een muntstuk in de nabijheid gevonden worden met de datum 1302. Alhoewel geen steekhoudend bewijs, wijzen deze data naar een mogelijk ontstaan van de motte in de loop van de vorige, dertiende eeuw. De latere bezitters van deze gronden zijn ons wel bekend (Van den Branden, 1986). Het vernietigen van de documenten in de brand, vóór 1536, laat de geschiedschrijver volledig in de steek. Alleen de archeologie kan hier een helpende hand toesteken en eventueel opheldering brengen. De zoektocht naar de kasteelhoeve In 1972 had de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek (A.V.B.G.O.) haar Romeins opgravingsterrein overgelaten aan de toenmalige Nationale Dienst voor Opgravingen en voelde er wel wat voor eens in een andere chronologische context opgravingen te ondernemen. Na de nodige toestemming van de eigenares, mevrouw Le Paige, en de toenmalige pachter, Frans Alen-Janssens, werd in 1972 de eerste sleuf uitgezet. De pachter kwam de archeologen ter hulp door de twee 'veurte' (rotte) plekken aan te duiden op zijn grond, waar zijn ploeg regelmatig stukken bakstenen naar de oppervlakte bracht. Hiervan werd het meest zuidelijk gelegen deel onderzocht. Tot hun verbazing kwam hier een klein rechthoekig geplaveid gebouwtje vrij te liggen met aan de noordkant een mooi gemetste waterput en aan de zuidkant restanten van steunberen van een ander gebouw (plan nr. 1). De vloer van het gebouwtje was bekleed geweest met bruinrode, ongeglazuurde tegeltjes, waarvan er verschillende nog in situ aangetroffen werden. Het bovenste gedeelte van de waterput bestond uit trapeziumvormige tegels met afgeronde basis zodat de putmuur mooi rond werd (afb. 3). Al deze steentjes steunden op een dikke houtkraag. Deze bedekte het onderste gedeelte van de putmuur die bestond uit grote brokken ijzerzandsteen, het bekende Poederliaan, en werd langs onder afgesloten door een houten wiel met spaken. Buiten aardewerkscherven werden enkele resten van aardewerkpijpen en vuurstenen voor voorladers (geweren) ontdekt, alsook een Oostenrijkse munt van 1743 (?). Aan de zuidkant vond men wel sporen van een tweede gebouwtje en tevens een spoor van een gracht waar op de bodem een mooie drinkbeker uit het pottenbakkersatelier van Raeren
39 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
40 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
41 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Een deel uit de kadasterkaart van Poederlee van 1815. De detailkaart is omkaderd. De drie gebouwen die daarin getekend zijn, vormen de zogenaamde 'verbrande hoeve'.
42 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Een detail uit de kadasterkaart van Poederlee van 1815, waar de opgravingen plaatsvinden. Het opgravingsgebied ligt op nr. 161.
43 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Afb. 3. De Oostenrijkse (?) waterput. (Foto: Dr. Paul Janssens)
Afb. 4. De pot van Raeren, opgehaald te Poederlee. (Foto: Jos Aerts)
opgediept werd. Al deze feiten wezen op een klein militair gebouwtje uit de tijd van de Oostenrijkse bezetting (afb. 4). Als toevalsvondst vermelden wij nog enkele sterk afgesleten munten, waaronder één geslagen in 1302. Een lange zoeksleuf in de richting van de Aa-rivier vertoonde geen spoor van aftekening in de zandige bodem. Resistentie-opmetingen met de geometer gaven geen uitgesproken storingen aan in de bodem (plan nr. 2). Een kleine proefopgraving in de meer oostelijk gelegen gestoorde vlek wees arras uit dat het hier ging om de resten van de ongelukkige hoeve van vorige eeuw, die in 1822 in de vlammen opging. Dit zag men aan de fragmenten van het laattijdig aardewerk en bakstenen, die eruit werden gehaald (plan nr. 3). Nu werd er overgegaan tot een proefsleuf meer naar de eiken. Hier hadden de gravers meer geluk. De uitgezette sleuf trof in de diepte de zwarte bodem van een gracht en hierin bevond zich de rijke buit aan scherven aardewerk zoals kookpotten, kommen en kruiken, al dan niet bedekt door een glazuurlaag (plan nr. 4). Na reiniging werd het restaureren aangevat zodat een diepere studie ervan kon begonnen worden. De eerste restauraties en publicaties Wilde men nu tot een datering komen, dan was men in hoofdzaak beperkt tot vorm en samenstelling van het aardewerk. De eer voor dit grootscheepse werk komt volledig toe aan de heer Leon Geyskens die 44 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
samen met de vrienden van de A.V.B.G.O. elke week bij hem thuis een werkavond inrichtte en tevens zorgde voor de massa tekeningen van de bekomen resultaten. De heer Geyskens heeft onze heemkundige kring al dit materiaal ter beschikking gesteld. Het gaat er niet om deze soms grotendeels herstelde potten en kruiken volledig te herstellen. Van het ogenblik dat een volledig 'profiel' van het vaatwerk kan bekomen worden dan is de klus geklaard: op de tekenplank kan dan het gedeeltelijk hersteld vaatwerk in beeld gebracht worden. Onder 'volledig profiel' verstaat men een ononderbroken geheel van aaneen gekleefde scherven te bekomen vanaf de bovenrand van de pot tot aan de basis of standvoet. Uit de bekomen vormen, maar ook uit het gebruikte glazuur, kan men de soms afgelegen herkomst van het aardewerk bepalen. Daarbij ook nog de datering: bepaalde typen of vormen ervan komen in een bepaalde periode voor. Aldus werd reeds vastgesteld dat het meeste aardewerk uit de 15de eeuw stamde. Een volledige studie van de gevonden huisraadpotten zal nog veel tijd vergen, alsook deze, afkomstig van de opgravingscampagne van 1992 waaraan ik persoonlijk heb deelgenomen. Onder de vondsten bevonden zich twee merkwaardige en belangrijke voorwerpen die reeds grondig bestudeerd werden. Het eerste is een zgn. 'nokduif'. Het is de vorm van een duif, gemodelleerd in klei en in de pottenbakkersoven gebakken. Dergelijke 'duiven' versierden het dak. Het voorwerp werd bestudeerd door F. Verhaeghe, bevoegdverklaard navorser voor het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (1987). Van slechts een negental dergelijke exemplaren is de duif van Poederlee in onze streken de meest oostelijk gevondene. Ze werd door hem als volgt beschreven: ... Van deze duifvormige nokversiering is slechts een fragment met een hoogte van circa 22.5 cm en een lengte van zowat 18,6 cm tot ons gekomen: de bek, de poten en het staartstuk zijn verdwenen. Toch kunnen wij schatten dat het geheel oorspronkelijk wellicht ongeveer 22 tot 25 cm lang en minstens 27 tot 30 cm hoog was (met inbegrip van de poten). De maximale breedte bedraagt 13,3 cm. De technische kenmerken en de vorm verdienen hier even de aandacht... ... een vrij klassiek voorbeeld van de nokversieringen en eindbekroningen die in de 13de, 14de en 15de eeuw heel wat rijkere gebouwen tooiden in Vlaanderen en in aansluitende gebieden van Brabant, Zeeland en Noord-Frankrijk (afb. 5). Het tweede object is een tinnen potje waarvan een gedeelte ontbreekt. Het is een zeshoekig bakje dat rust op drie pootjes in de vorm van in reliëf uitgevoerde mannenhoofden. De lange baarden van deze koppen steken onderaan een weinig naar voren en vormen zo een voetje (Mees, 1989) (afb. 6). 45 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Afb. 5. De nokduif die de kasteelhoeve sierde te Poederlee. (Foto: Jos Aerts)
Afb. 6. Het tinnen zeshoekig bakje, opgegraven te Poederlee. (Foto.- Jos Aerts)
Volgens Maes (1989), die dit potje uitvoerig beschrijft, is een vondst bij een archeologische opgraving een zeldzaamheid. Immers, tin was toendertijd een eerder zeldzaam gebruikt metaal en stukken buiten gebruik werden hersmolten. Voorts is het tin vergankelijk door aantasting door tinpest, dat het metaal tot een amorf poeder verpulvert. In onrustige tijden werd het vooral gebezigd voor de aanmaak van brons, waarvan het één der hoofdbestanddelen is. Dit potje heeft waarschijnlijk dienst gedaan als hostiedoosje. Een gedeelte van de scharnier toont aan dat het met een dekseltje gesloten werd. Deze auteur sluit ook niet uit dat het doosje de functie van een zoutvat zou gehad hebben. Hij dateert het voorwerp einde 14de eeuw tot eerste helft van de 15de eeuw. Al deze voorwerpen bestonden dus reeds een tijd vóór het afbranden van de aristocratische woning. Het is een normale datum wanneer wij beseffen dat zulke voorwerpen lang als familiebezit gekoesterd werden en komen dus dicht bij onze mogelijke datering van 13de eeuw voor het opwerpen van de motte. Na de brand heeft men de plaats van de afgebrande woning grondig gezuiverd. Door de instorting is het aardewerk in grote mate vernietigd. Eventuele muurstenen zijn gerecupereerd geworden maar de gebroken stenen heeft men met de scherven en ander onbruikbaar materiaal in de gracht gedumpt, samen met fragmenten van dakpannen en tegels. Ver moest de kasteelhoeve zich niet van deze gracht bevonden hebben, en tevens kon men zich afvragen of dit stuk gracht deel uitmaakte van een omringende gracht van de hoeve, dus van een defensief gesloten grachtensysteem. Immers, in sommige teksten werd er ook een 'ophaalbrug' vermeld. 46 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
De techniek Dikwijls wordt ons de vraag gesteld hoe we de plaats bepaald hebben waar een opgraving zal geschieden. Eén der antwoorden is verwerkt in de voorgaande tekst. Dikwijls gebeurt het dat bij het graven van kelders voor een nieuw huis ofwel bij het winnen van zandgrond een aardewerkpot gevonden wordt. Meestal zit die daar niet alleen in de grond. Het kan ook zijn dat, na het verwijderen van de humuslagen, men op de steriele ondergrond komt en verkleuringen te zien zijn. Deze zijn meestal afkomstig van kuilen zoals graven. Want eenmaal in die maagdelijke grond gegraven, zal die vlek steeds als een litteken zichtbaar blijven. Het kan ook gebeuren dat er uitbraaksporen van muren te zien zijn, want in onze arme zandige streek was harde steen zeldzaam. Baksteen vooral werd sterk gerecupereerd. Onnodig te zeggen dat alles moet ingetekend worden zoals de ligging van de uitgezette sleuven. Dan begint het schaafwerk naar de diepte toe. Het contact tussen de spade en een voorwerp zoals een potscherf is goed hoorbaar. Het is echter niet alleen deze horizontale tekening die van belang is, maar ook de verticale zijkanten van de sleuf: gebouwen kunnen verwoest geweest zijn en heropgebouwd. Dit kan men best in dit profiel bestuderen. Opgravingen door de heemkundige kring van Lille In 1989 wilde Dr. Paul Janssens de opgravingen van A.V.B.G.O. in de jaren zeventig verderzetten. Met de toestemming van de eigenares, mevr. Van Hoof-Le Paige, en pachter Marc Tops-Van Bouwel, riep hij twee oudgedienden van de jaren zeventig op. Hij liet Paul Leysen, architect en plantekenaar, en Leon Geyskens, onderwijzer en streekvorser, komen om voor de Kring een sleuf te komen uitzetten. Er werd een sleuf van 2 m breed op 20 m lang gegraven (plan nr. 4a). De buit aan scherven was gering en de gravers stopten op 2 meter diepte, toen ze op een recente plastieke melkfles stootten, wat erop wees dat daar nog gegraven werd. In 1992 werden de beide heren nogmaals gecontacteerd om een nieuwe proefsleuf uit te zetten die dan een deel van de laatste sleuf van de jaren zeventig zou taken. De gemeente Lille stelde een graafmachine ter beschikking, omdat graven in zo'n zware grond geen lachertje was. De gemeentewerkman legde een sleuf van 3 m bij 30 m en een diepte van 1,2 m open (plan nr. 5). Dan begon het manuele werk. Met een brede spade, in de volksmond 47 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
een ‘troeffel’ of een ‘pannetje’ genoemd, werden dunne plakjes aarde afgeschaafd van het bodemvlak. Zo bekomt men een goed zicht op de grondverkleuringen, gevolgen van oude storingen in de grond, die dan kunnen opgetekend worden. Door dit langzaam uitdiepen zal er een tweede tekening te voorschijn komen in de zijwanden van de sleuf, het zgn. profiel. Hier tekent zich de dikte van de lagen af, alsook hun onderlinge verhouding (afb. 7). Bij het 'schaven' kan de scherpe rand van de schop een voorwerp raken, bv. een scherf aardewerk of een stuk steen.,De graver 'voelt' niet alleen dit contact, maar het geeft ook een bepaalde klank. De kleinere scherven komen dan los, tussen de losgewerkte aarde. Ze worden in bakjes verzameld die voorzien zijn van aanduidingen die dan op het plan aangetekend worden. Zijn de scherven groter, dan bewegen ze praktisch niet en moet met een puntig truweeltje de aarde rond de vondst verwijderd worden tot ze helemaal vrij ligt. In de omgeving ervan wordt nog voorzichtig gewoeld, omdat rond die plaats nog andere fragmentjes aardewerk kunnen zitten die erbij horen. Meestal was dat mijn taak: ik hanteerde bijna altijd het truweeltje. Alle vereiste 'technieken' werden mij aangeleerd door de andere gravers van de ploeg, die al heel wat ervaring hadden. Aan de noordzijde van de opengelegde sleuf tekende zich een rondvormige diepte af, waar heel wat scherven in staken. Hier werd aan een poel van het erf gedacht. Meer zuidwaarts dwarsten ze een gracht, die 2,5 m diep werd uitgehaald en bracht een bijna volledig jacobakannetje en heel wat scherven aan het licht. De zuidkant van de gracht bevatte een laag van een halve meter dierenbeenderen en keukenafval. De meeste ervan moeten van de jacht afkomstig geweest
48 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
zijn, want er werden zelfs typische slagtanden van everzwijnen gevonden. Zelfs lederen schoenen ontbraken hier ook niet. Aan de oostzijde van deze sleuf legden ze de gracht verder open en merkten algauw dat de gracht ondieper werd en zelfs verdween (plan nr. 6). Hier werd heel wat gerei in hout gevonden en een soort grintvloer. Daarachter lag een zeer dikke, gele leemlaag van een drietal meter dik. Hier zou wel eens de stenen kunnen gemaakt zijn voor de gebouwen. Een maand later werd de kraan nog eens gevraagd om een lange sleuf te trekken van noord naar zuid, maar dan meer naar de Aarivier (plan nr. 7). Dra stootte de kraanman op een dik muurgedeelte dat zich recht afbakende in het midden van die sleuf. Maar zeer kort voorbij dit bouwwerk, maar op een dieper niveau, tekende zich de zwarte grond van een nieuwe gracht af die zich volledig uitstrekte over gans de breedte van de getrokken sleuf ! Hoe waren ze door het toeval gediend geworden! De zoektocht naar archeologische stukken kon beginnen. De overvloedige regens van het herfstseizoen en de hogere grondwaterstand zorgden er echter voor dat het opschaven onmogelijk werd. Met de steekschup werd voorzichtig in het dikke slijk gestoken om het steenmateriaal te vinden. Waar het nodig was, werd dan met het truweeltje de vondsten blootgelegd. Hier was de buit wel uitzonderlijk. Op enkele meters achter de muur, dicht bij de oostwand, stootten we op een dichte concentratie grijze scherven nadat we eerst de normale losse scherven en bodemfragmenten opgehaald hadden. De sterk geconcentreerde scherven werden omzichtig uitgehaald en apart verpakt. Groot was onze verbazing dat onder deze scherven de buik van een dito grijs aardewerk aangetroffen werd, en nog wel onbeschadigd (afb. 8)! We hadden hier met een speciale vorm van ruw grijs aardewerk te maken. Het was een soort bolle kruik met een zwaar oor. Nochtans ontbrak ieder spoor van een voet en op die plaats was in de nog natte klei een vierkantige opening gesneden met een rib van ongeveer 8 cm. Eerst daarna werd dit stuk gebakken. Aan de andere kant had men een lange, smalle hals. De mond bezat geen uitgiettuit. De gehele pot mat 25 cm. Nochtans waren er drie dunne en in het centrum doorboorde kleiplaatjes aanwezig: één aan het uiteinde van de hals en twee ter hoogte van de opening, één aan de beide over elkaar staande ribben. Deze zeldzame archeologische vondsten kunnen wij bij oude schilderijen van woningen zien. Zo zien wij op een dergelijke afbeelding dat rond een hoog bij het dak liggend venster een aantal van deze 'potten' aan de buitenmuur bevestigd zijn. Ze worden 'spreeuwepotten' genoemd, maar speelden niet altijd de vriendelijke rol van onze nestkastjes. Het 'bodemgat' werd gesloten met een plaatje dat ter
49 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Afb. 8. Twee intacte spreeuwepotten; de eerste zonder bodemgat en de tweede met een bodemgat. (Foto:. Dr. Jan Van de Kerckhof)
Afb. 9. Een spreeuwepot met bijhorende attributen. Het is een pot waar men de jongen kan uithalen. (Foto: Dr. Jan Van de Kerckhof)
50 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
plaatse werd gehouden door een stokje te steken doorheen de twee doorboorde uitsteeksels. Aan de halsopening werd een takje doorheen het uitsteeksel gestoken waarop de spreeuw kon zitten voor hij de pot binnentrok waarin hij een nest gebouwd had (afb. 9). Waren de jongen zo groot dat zij het nest gingen verlaten, dan werd het plaatje weggenomen om de jongen te roven en als lekkernij gegeten te worden. Dra werd nog een intacte spreeuwepot opgediept. De vorm was gans dezelfde maar de vierkante opening ontbrak bij dit vaatwerk. Werden de jongen uit de pot geschudof diende integendeel dit broedsel in leven te blijven om geen gebrek te krijgen aan broedvogels in de volgende jaren? Maar bij deze uitzonderlijke vondsten bleef het niet. De schop stootte en wreef plots op een metalen rand en een goudgele kleur werd zichtbaar. Het gold hier een lichtgele koperen ketel met ijzeren hengsel. Het hengsel had de tand des tijds niet weerstaan en brak. De ketel werd voorzichtig uitgegraven (afb. 10). Het koper was voor
Afb. 10. Veronique Van de Kerckhof mocht de mooiste vondst uitgraven, nl. een koperen ketel. (Foto: Dr. Paul Janssens)
51 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
treffelijk gehamerd en de rand was door een extra band versterkt. Het hengsel pastte in twee uitspringende, doorboorde koperen plaatjes. De diarmeter bedroeg 29 cm, de hoogte 15. cm. Deze ketel vertoonde geen sporen van oxydatie, omdat de pot goed bewaard in het slijk en hermetisch afgesloten was van de lucht en dit bijna gedurende vijf eeuwen (afb. 11). Tussen deze rijke vindplaats en de stalmuur was een gedeelte van een dikke, vierkante paal te voorschijn gekomen. Aan de bovenkant van deze vertikaal staande pijler, die muurvast in de aarde stond, waren duidelijke kapsporen zichtbaar. Onderwijl werd de bodem van de 'gracht' verder in de zuidelijke richting uitgegraven. De vondsten werden uiterst zeldzaam en aan de rand van de westelijke sleufwand werd de overgang tussen gracht en oever meer en meer zichtbaar door de verbreding van de ongeroerde, lichtgekleurde aarde. De gracht nam dus een brede wending in oostelijke richting, zonder nochtans een hoek te vormen zoals ze verwacht hadden. De aandacht ging nu naar de muur. Bakstenen van een kleiner formaat waren met een leemachtige specie gemetst op een laag ijzerzandsteen. Voor het leggen van deze basis was een greppel gegraven die zich duidelijk in het profiel aftekende. De graafmachine kon in westelijke richting deze muur volgen over een afstand van 10 meter. Dichtbij de westelijke hoekvorming van de muur werd een schuin aflopend gedeelte aangebracht (afb. 12). Deze schuif was duidelijk bedoeld als uitlaat voor vloeibaar mest. Het ging hier meer dan waarschijnlijk om een stal van de Oostenrijkse (?) bezetting. In het overzichtsprofiel van de sleuf is de vloer ervan goed zichtbaar als een gele leemlaag (afb. 7).
Afb. 11. Koperen pot met overblijvend hengsel. (Foto: Dr. Jan Van de Kerckhof).
52 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Afb. 12. De aalschuif van de Oostenrijkse (?) stal, die uitloopt op een zandsteenblok. (Foto: Jos Aerts)
Voorbereidende sleuven voor de campagne van het volgend jaar toonden zeer goed het verder verloop aan van de muur van dit gebouw (10 m bij 11 m) (plan nr. 8). Het gaat hier om een muurspoor: de bakstenen zijn hier voor herbruik uitgehaald. Verdere gegevens zullen de volgende jaren graafwerk meer inzicht brengen. Het was duidelijk dat het mestvocht van die stal in de nabijgelegen Aa moest geloosd worden. Was hiervoor een speciale greppel voorzien? Hier zijn ze bijna zeker van. Onderwijl diende nog een kleine oppervlakte omheen de paal te worden onderzocht. Deze staak werd met de graafbak uit de aarde getrokken (afb. 13-14). Hij was over een grote lengte aangepunt en was tevens door een houten spie gestabiliseerd. Deze paal moet gediend hebben als steun voor de reeds vermelde ophaalbrug. Maar waarom zou hier aan het begin van de gracht een brug gezet zijn? Het voorlopige antwoord kwam bij het onderzoek van de sector rond de paal. Hier werden een drietal kopjes gevonden, uitgevoerd in een dun wit aardewerk van Siegburg, met aan de buitenkant tegen de rand een eenvoudige roze bandversiering. Deze kopjes stonden zeer stabiel
53 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Afb. 13. De brugpeiler die nog boven het grondwateroppervlak steekt. (Foto: Jos Aerts)
Afb. 14. De uitgehaalde brugpeiler met de bijhorende spie. (Foto- Jos Aerts)
54 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
op een hoog smal voetje. Hierbij werd nog een relatief hoog, weinig buikig potje vrijgelegd, waarvan spijtig genoeg het randgedeelte volledig ontbrak. Deze vondsten lagen, in tegenstelling met de vorige rijke concentratie van de intacte objecten, aan de westelijke wand van de sleuf, dicht bij de muurpand. Ze dienden hier zelfs tamelijk diep in het profiel te graven. Nabij dit materiaal werd een 8 cm goed bewaarde metalen sleutel gevonden met een ingewikkelde baardstructuur (afb. 15). De volgende feiten wierpen nu een ander licht op de zogezegde 'gracht': de afloop van de muur, de 'brug', de grote breedte van de 'gracht' en de brede boogvorming ervan in oostelijke richting. Waarschijnlijk gaat het hier cm één der talrijke kleinere bochten van de Aa, zoals ze op oude plannen aangeduid zijn. Deze bocht was een natuurlijke verdediging van de kasteelhoeve. Deze bocht en verschillende andere verdwenen in een latere periode wanneer de oevers van de Aa rechtgetrokken werden. Hiermee kan de plaats waar eens dit gebouw stond wellicht gelocaliseerd worden: in de hoek gevormd tussen de eerste sleuven en de bocht van de Aa. Meer nog, de indeling van de hoeve tekent zich reeds min of meer af in onze verbeelding. De zijmuur van het woongedeelte moet dicht bij de oude Aa-bocht gestaan hebben en is door de brand zijdelings in de rivier gevallen. Dit zou verklaren waarom de twee intacte spreeuwepotten en de koperen ketel niet gerecupereerd werden en tevens intact gebleven zijn; waarschijnlijk hing ook de ketel aan de buitenkant van deze muur. De massa scherven aardewerk, aangetroffen in de laatste sleuven langs de kant van de rivier, wijzen op het woongedeelte van de adellijke families. Daarnaast moet zich de keuken bevonden hebben, want hier vonden wij de vele dierenbeenderen in de sleuf van 1992. En tenslotte kwam het neerhof vooraan met de plas voor de eenden en de kippenhokken. Met zekerheid durven wij nu al zeggen dat deze woning hier nooit herbouwd is. Na opruiming van de door brand vernielde kasteelhoeve werd de plaats opgeruimd en de onbruikbare materialen in de gracht en in de Aa gedumpt. Daarna werd de gracht gedempt en de plaats genivelleerd met landbouwaarde, klaar voor beplanting. Misschien hebben wij iets te ver gefantaseerd. De sleuf van 1993 heeft meer licht gebracht op deze voorlopige beschouwing (plan nr. 9). Aan het einde (zuidzijde) van de sleuf vonden ze heel wat bewerkte korte planken en een kleine rechtopstaande peiler, met daarbij een bijna intacte bloempot. Hier werd gedacht aan een kleine smalle loopbrug. Wat meer noordelijker aan de oostzijde zijn ze gestoten op een soort fundering, maar dit moet in 1994 verder onderzocht worden om meer zekerheid te hebben. 55 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Afb. 15. Het Jacobakannetje met de mooie intacte koffersleutel van de kasteelhoeve. (Foto: Dr. Jan Van de Kerckhof)
De opgravingen en andere bezigheden in beeld De gravers Jacques Ackermans, Jos Willems, Louis Bertels, Steven Lauwers en Dr. Paul Janssens bij de blootgelegde hoek van de stalmuur.
56 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
De gravers Louis Bertels, Rik De Backer, Veronique Van de Kerckhof, Jaques Ackermans, Jos Willems, Steven Lauwers en dokter Paul Janssens houden even pauze bij de brugpeiler waar het een concentratie was van scherven, Siegburg potjes en de koffersleutel lag er ook bij. Jaques Ackermans haalde een mooi bodemfragment boven, terwijl Louis Bertels, Rik De Backer, dr Paul Janssens, Steven Lauwers en Jos Willems nauwlettend toekijken bij het schoonmaken ervan.
57 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Zo werd het opgravingsgebied eind '92 achtergelaten. Achter de rij jonge boompjes ligt de Aarivier. De plakkers-puzzelaars aan het werk in hun heemkundig lokaal met de opgegraven scherven van 1992. Het lokaal is gelegen in het kasteel van Wechelderzande 'Hof d'intere'. Van links naar rechts: Rosette Dillen, Louis Bertels, Jacques Ackermans, Dr. Paul Janssens, Veronique Van de kerckhof, Jos Willems en Rik De Backer.
58 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Bij het graafwerk in 1993 zijn er al wat meer gravers. Van links naar rechts: Jos Willems, Cedric Matthys, Dokter Paul Janssens, Koen Goetschalckx, Inge Vercammen en Bart Goetschalckx. Achteraan: Steven Lauwers, Rik De Backer, Louis Bertels, Karel Beyens, Jos Geysen en Alex Vercammen.
Het eerste contact tussen de bevolking en de grotendeels herstelde vondsten Een tafel met voornamelijk de teilen op de tentoonstelling van februari 1992.
59 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Een tafel met de grote stukken op de tentoonstelling van februari 1992.
De grondeigenaars, die de vondsten aan de heemkundige kring van Lille schonken, samen met de gravers, bij de voornaamste tafel op de tentoonstelling van 20 en 21 februari 1992. Van links naar rechts: Louis Bertels, Mevr. Le Paige, Dokter Paul Janssens, de heer Van Hoof-Leaige, Jos Gepts, Veronique Van de Kerckhof, Rosette Dillen, Steven Lauwers, Jos Aerts, Rik De Backer en Jos Willems.
60 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Dankwoord Mijn bijzondere dank gaat naar Dr. Paul Janssens die in 1972 de opgravingen op het terrein 'Regendonk' aanvatte, in samenwerking met de leden van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek (A.V.B.G.O.). Hij bezorgde mij bereidwillig inlichtingen over de vondsten gedurende die eerste campagnes.Van 1989 tot 1993 stond hij de archeologische ploeg van de Heemkundige Kring 'Norbert de Vrijter' bij met raadgevingen, gebaseerd op zijn vroegere vaststellingen. Voorts gaat onze dank naar de onvermoeibare technische leider, de heer Jos Willems, penningmeester van de heemkundige kring; de 'echte' gravers, de heren Rik De Backer, Louis Bertels en Steven Lauwers, die mij leerden de archeologische stukken vrij te leggen. Tenslotte dank ik de heer Jacques Ackermans, op rust gesteld medewerker van de Stadsarcheologische Dienst Antwerpen, die de restauratiewerken startte van het gebroken aardewerk en ons leert hoe uit de massa potscherven toch nog een bijna volledig kruikje of kom kan 'getoverd' worden (afb. 16). En ik dank ook mijn vader voor de zorg die hij besteedde aan de fotografische opnamen.
Afb. 16. De gravers van het eerste uur poseren bij hun intacte bovengehaalde stukken nabij de aalsleuf van de stal. Van links naar rechts: Steven Lauwers, Veronique Van de Kerckhof, Dr. Paul Janssens, Louis Bertels, Jos Willems, Jacques Ackermans en Rik De Backer. (Foto: Jos Aerts)
61 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993
Samenvatting Dit artikel heeft geen ander doel dan onze leden en geïnteresseerden in kennis te stellen van de huidige stand van de opgravingen. Er worden geen conclusies getrokken, alleen het verhaal gedaan over enkele bijzondere vondsten. Als bijzondere moeilijkheid geldt wel de zogenaamde militaire 'Oostenrijke' (?) fase. Die zal vooral tijdens onze volgende campagne in 1994 de volle aandacht vergen. Een volledige studie van de gevonden kruiken en potten zal nog veel tijd vergen, alsook deze afkomstig van de opgravingscampagne van 1992 en 1993, waaraan ik persoonlijk heb deelgenomen. Bibliografie
CLAASSEN A. 1970. Van Mottoren tot Kasteel. (Publicaties van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum Tongeren nr. 14), Tongeren, 84 p. DE MEULEMEESTER J. 1983 Castrale motten in België. In: Archaeologica Belgica Miscellanea Archaeologica in honorem H. Roossens, Brussel, dl. CCLV-1, 199-225. GEYSKENS L. 1975 Poederlee: Middeleeuwse Bewoning. Archeologie, Brussel, 16-17L JACOBS K. 1984 De 'verbrande hoeve' te Poederlee: een geschiedkundige benadering van de plaatsnaam. Heemkundige Bijdragen nr. 7 van de Heemkundige Kring 'Norbert de Vrijter', Lille, 1-4. JANSSENS P. 1964 Het Merovingisch grafveld van Grobbendonk. Hades, 7-8, 49-96. 1966 Het Gallo-Romeins grafveld te van Grobbendonk. Hades, 5, 15, 7-26. JANSSENS P. & VAN CROMBRUGGEN H. 1968 De Gallo-Romeinse dondage-vondsten te Grobbendonk. Hades, 7, 21, 3-40. MEES M. 1989 Een zeldzame middeleeuwse tinvondst te Poederlee. Jaarboek van de Heemkundige Kring 'Norbert de Vrijter', Lille, 27-32. MERTENS J. 1961 Gallo-Romeins graf uit Grobbendonk. In: Scrinium Lovaniense, Mélanges Etienne van Cauwenbergb, Leuven, 136-149 (=Archaeologica Belgica 53). VAN DEN BRANDEN W. 1985 Een vroente- of aardbrief voor Poederlee (1354). Heemkundige Bijdragen nr. 11 van de Heemkundige Kring 'Norbert de Vrijter', Lille, 1-3. 1986 Geschiedkundige bedenkingen bij de 'oude hofberg' te Poederlee. Jaarboek van de Heemkundige Kring 'Norbert de Vrijter', Lille, 5 -40. VERHAEGHE F. 1986 Een duif op een dak te Poederlee en andere middeleeuwse nokversieringen. Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek, Antwerpen, nr. 1, 9-44. 1987 Een duifvormige nokversiering in het middeleeuwse Poederlee. Jaarboek van de Heemkundige Kring 'Norbert de Vrijter', Lille, 57-70.
62 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1993