B.R. de Melker
Graven naar de waarheid. Stond het kasteel van de heren van Amstel in Amsterdam?
Een opgeleefde legende H e t aanleggen van een toilet k a n soms grote gevolgen hebben. I n 1564 ontstond grote c o m motie i n geleerd A m s t e r d a m toen A n t o n i s J a n s z . Bontekoe bij het graven v a n een put voor zijn heijmelijkheijt op enkele meters diepte stuitte op een l a a g kloostermoppen. A l snel was er geen A m s t e r d a m m e r meer die er n o g a a n twijfelde dat op deze plaats, n u N i e u w e n d i j k n r 155, het kasteel van de fameuze heren v a n A m s t e l gestaan had. Bontekoes vondst en de identificatie ervan als A m s t e l s veste werd vastgelegd door een tijdgenoot, de A m s t e r d a m s e notaris C o r n e l i s H a m e r o d e . H i j deed dat i n een stadsbeschrijving die pas enkele decennia later uitgegeven z o u worden d o o r Johannes Pontanus, A m s t e r d a m s eerste officiële stadsbeschrijver. V a n a f Pontanus hebben de 17e- en 18e-eeuwse stadshistorici d a n ook steeds uitgeb r e i d verhaald over het Huys van Aemstel dat aan de N i e u w e n d i j k gestaan h a d , totdat het i n 1304 viel door de toorn van de H o l l a n d s e graaf o m tot de laatste steen afgebroken te worden. H i e r d o o r g e ï n s p i r e e r d schiep V o n d e l zijn beroemde d r a m a Gijsbrecht van Aemstel. 1
O o k de eerste onafhankelijke historicus van de A m s t e r d a m s e middeleeuwen, J a n ter G o u w , hield i n 1879 n o g steeds de theorie van het A m s t e r d a m s e kasteel staande, zich daarbij baserend op een post i n een d o o r H a m a k e r uitgegeven r e k e n i n g van de rentmeester van A m s t e l l a n d uit 1308 w a a r i n sprake z o u zijn v a n den hofstede thuis tAemsterdamme. D e aanhang van de theorie v a n het kasteel a a n de N i e u w e n d i j k liep i n de decennia d a a r n a sterk terug, helemaal toen Oldewelt i n 1931 constateerde dat H a m a k e r en Ter G o u w een leesfout gemaakt hadden d o o r abusievelijk den hofstede thuis te lezen i n plaats van het juiste den hofstede thins. R o n d de eeuwwisseling waren het vooral B r u g m a n s en V a n der L o o s die wezen op het volledig ontbreken v a n ieder schriftelijk bewijs voor een kasteel aan de IJ-oevers. B e i d e n situeerden het kasteel van Gijsbrecht van A m s t e l en zijn voorvaderen zuidelijker, i n O u d e r kerk, ter plaatse v a n het huidige Portugees-Joodse kerkhof. I n de zojuist aangehaalde rentmeestersrekenine van 1308 is onder andere sprake van het bovchlant en het hoflant bij O u d e r kerk, beide verwijzingen naar een op dat m o m e n t reeds verdwenen kasteel. Sindsdien heeft m e n het idee van een kasteel van A m s t e l aan de N i e u w e n d i j k laten varen, op een enkeling n a zoals 't Hooft, die, gedreven d o o r een waar rabies theologorum, i n de j a r e n dertig i n verschillende artikelen i n het jaarboek A m s t e l o d a m u m het bestaan van dit kasteel bleef verdedigen. 2
3
B i j n a vier en een halve eeuw n a de beerput v a n Bontekoe is A m s t e r d a m o p n i e u w i n de greep van de kloostermop. D e vondst dit j a a r v a n de resten van een massieve stenen m u u r i n onze hoofdstad aan de Nieuwezijds K o l k houdt de gemoederen bezig. D a t werd eens te meer duidelijk toen het opgravingsterrein een d a g opengesteld w e r d voor het publiek en vele duizenden de resultaten van de o p g r a v i n g van de m a n n e n van stadsarcheoloog J a n Baart
1 2
3
J . I . Pontanus, Rerum et urbis Amstelodamensium Historia (Amsterdam 1611), [bijlage 2]. J . ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, dl I (Amsterdam 1879) 217-218; H . G . H a m a k e r (ed.), Rekeningen der Grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche Huis, Werken H G U , Nieuwe Reeks nr 21 (Utrecht 1875), rentmeestersrekening B e r n d van den Dorenwerde (1306-1308), 8. J . C . van der Loos, Geschiedenis van Amstelland tot 1300 (Amsterdam 1907) 121; H . J . Brugmans, Geschiedenis van Amsterdam, dl I (Amsterdam 1930) 42-50.
135
G r a v e n naar de waarheid
k w a m e n bewonderen. H e l a a s is m e n , gedreven door de spectaculaire aanblik van het gevondene, direct allerlei conclusies gaan trekken over de identiteit van de opgegraven resten, i n plaats van eerst de definitieve resultaten van het wetenschappelijk onderzoek n a a r de bodemvondsten af te wachten. N o g voordat er enig onderzoek naar de o u d e r d o m van de stenen en houten resten afgerond o f zelfs m a a r gestart was, werd onder aanvoering v a n Baart en g e ï n s p i r e e r d door Vondels Gijsbrecht vastgesteld dat hier het kasteel v a n Gijsbrecht v a n A m s t e l aan onze voeten lag. I n d a c h t i g het motto van O s c a r W i l d e ' i k k a n alles weerstaan behalve de verleiding' was deze Vondeleske hypothese vervolgens voor menigeen te aanlokkelijk o m een serieuze toetsing ervan n o g te w i l l e n overwegen. O o k de landelijke dagbladpers liet z i c h niet onbetuigd. Verschillende kranten kopten triomfalistisch over het d a n eindelijk bewezen gelijk v a n V o n d e l en ongelijk van de historici die altijd m a a r het bestaan van het slot v a n A m s t e l aan de oevers van het IJ ontkend hadden. D a a r m e e stond onderhand voor iedereen vast dat het legendarische kasteel v a n Gijsbrecht van A m s t e l i n d e r d a a d aan de A m s t e r d a m s e N i e u w e n d i j k gestaan heeft. N u moeten we ons over het waarheidsgehalte van het historisch decor v a n Vondels Gijsbrecht vooral niet te veel illusies maken. D a t deed V o n d e l zelf ook niet: i n zijn voorwoord deelt hij ons mede dat hij de saeck stoffeerde na de vrijheijd derpoesije. I n zekere z i n staat de historicus hetzelfde te doen als V o n d e l b i j n a vier eeuwen geleden. H e t stofferen van de droge feiten tot een helder en sprekend beeld van het verleden behoort tot de taak van iedere beoefenaar van welke historische wetenschap d a n ook. M a a r de feiten moeten wel blijven tellen. O m de parallel door te trekken: wanneer de gevonden fundamenten van een m u u r gestoffeerd moeten worden tot een betrouwbare reconstructie van een compleet gebouw, mogen de beschikbare m a t e r i ë l e en schriftelijke b r o n n e n niet uit het oog verloren worden. D e z e bijdrage w i l een p o g i n g tot een dergelijke stoffering zijn.
De hypothese van Baart V i a de m e d i a en onlangs ook i n een tweetal artikelen i n Ons Amsterdam heeft de stadsarcheoloog Baart zijn interpretatie van de gevonden resten naar b u i t e n gebracht. Z i j n hypothese komt i n het kort hierop neer. D e gevonden muurresten zijn die van het kasteel van de heren v a n A m s t e l , het ministeriale geslacht dat i n de 12e en de 13e eeuw het gebied van het huidige A m s t e l l a n d domineerde. D i t kasteel werd gebouwd aan het einde van de 12e eeuw, op een m o m e n t dat A m s t e r d a m hoogstens als een zeer bescheiden, agrarische nederzetting bestond. In de laatste decennia van de 12e eeuw stonden er alleen enkele verspreide vlechtwerkhutten op kleine terpjes aan de westoever v a n de i n h a m v a n het IJ - het huidige D a m rak. Ongeveer een eeuw later werd het kasteel uitgebreid met een hoektoren. V a n a f de late 12e eeuw was het de thuisbasis v a n de V a n A m s t e l s totdat Gijsbrecht I V van A m s t e l i n 1296 zijn h a n d overspeelde. A l s gevolg van zijn betrokkenheid bij de m o o r d op graaf F l o r i s V werden al zijn goederen geconfisqueerd, waaronder het huis te A m s t e r d a m . N o g een m a a l verzetten de V a n A m s t e l s zich tegen het kerende tij. T i j d e n s de V l a a m s - H o l l a n d s e oorlog van 1303-1304 maakte Gijsbrechts z o o n J a n van A m s t e l gebruik v a n de chaos i n H o l l a n d o m 4
4
J . Baart, ' D e heren van Aemstel terug i n Amsterdam: overlevering bevestigd door opgravingen?', Ons Amsterdam 46 (1994) 114-118; idem, ' E é n hoektoren ontdekt van het kasteel van Amstel', Ons Amsterdam 46 (1994) 161-163. Een parafrase van Baarts these wordt gegeven i n : G . A . M . Offenberg, ' H e t kasteel van de H e r e n van A m s t e l ' Spiegel Historiael 29 (1994) 181-185.
136
Graven naar de waarheid
het Amsterdamse kasteel weer te veroveren. Onder aanvoering van de zoon van graaf Jan II, de latere graaf Willem III, werden Jan van Amstel en zijn Amsterdamse helpers verslagen, waarna het kasteel met de grond gelijk werd gemaakt. Tot zover Baarts interpretatie van de archeologische vondsten in Amsterdam, voor wie, zoals de titel van zijn eerste artikel aangeeft, daarmee vaststaat dat de overlevering bevestigd wordt door de opgraving. Zoals hij echter zelf ook al signaleert, lag de beerput van Bontekoe ergens anders aan de Nieuwendijk (bij nr 155) en bovendien aan de andere kant van de Nieuwendijk: aan de Damrakzijde. Baarts hypothese rond het kasteel van de heren van Amstel roept automatisch drie vragen op. Ten eerste is er de vraag of we hier van doen hebben met de fundamenten van een kasteel. Zo ja, dan luidt de tweede vraag of we kunnen bepalen of dit kasteel van de heren van Amstel was. E n als het antwoord dan opnieuw bevestigend is, dan is de derde en laatste vraag of dit kasteel hèt kasteel van de heren van Amstel was, hun machtsbasis en voornaamste verblijfplaats binnen het 13e-eeuwse Amstelland. Op één punt verbindt Baart verstrekkende consequenties aan de bodemvondsten. Doordat hij aan het veronderstelde kasteel een dermate grote ouderdom toeschrijft, kan hij een geheel nieuwe draai aan de vroegste geschiedenis van Amsterdam geven. In zijn visie moet niet meer het aanleggen van een dam in de Amstel aangemerkt worden als de motor van de stedelijke ontwikkeling van Amsterdam, maar het kasteel van de heren van Amstel. Aan de hand van de archeologische en de historische bronnen zullen we een antwoord op de drie hierboven geformuleerde vragen moeten zien te vinden en zullen we ook de relatieve chronologie moeten vaststellen van nederzetting, stad, dam en kasteel - als er van het laatste sprake blijkt te zijn. 5
T e r u g n a a r de b r o n
Welke bronnen staan er tot onze beschikking bij de identificatie van de opgravingsresultaten? Het is niet meer dan rechtvaardig dat eerst de stenen en de scherven mogen spreken. De bij de Nieuwezijds Kolk gevonden fundamenten zijn die van een brede stenen muur, die aan de binnenkant verstevigd was met steunberen. De muur was opgetrokken van rode en gele bakstenen kloostermoppen (32x15x8 cm) en rustte op een aantal zware eikehouten balken, zonder op enige wijze onderheid te zijn. Op de enige opgegraven hoek van de muur, die aan de noordwestkant, werden de resten aangetroffen van een rond torentje met een diameter van 2,50 meter, dat extra gefundeerd was. De lengte van het opgegraven muurgedeelte is ongeveer vijftien meter. Op basis van de dikte van de muur worden de maten van het oorspronkelijke bouwwerk geschat op ongeveer 22 bij 22 meter. Alles draait natuurlijk om de datering van de vondst. Helaas staan ons hiervoor bitter weinig middelen ter beschikking. Normaal gesproken is de dendrochronologie in staat de archeoloog van betrouwbare dateringen te voorzien aan de hand van de jaarlijkse groeiringen in het gevonden hout. Alleen het hout in de fundering van de volgens Baart jongere hoektoren bleek geschikt voor een dendrochronologische datering. Een monster uit het voor de fundering van de hoektoren gebruikte hout leverde een datering op rond 1282 - dat wil zeggen dat 6
5 6
Baart, ' D e heren', 117; J . G . K a m , ' D e Nieuwendijk van Oudebrugsteeg tot Zoutsteeg van 1543-1805', Jaarboek Amstelodamum 53 (1961) 115. In tegenstelling tot wat er i n het j u n i - n u m m e r van Ons Amsterdam gesuggereerd wordt, zijn de resultaten van het jaarringenonderzoek, althans wat het hout i n de hoektoren betreft, wel al bekend (Baart, ' E é n hoektoren', 162).
137
Graven naar de waarheid
de betreffende boom rond dat jaar gekapt is. De grotere en vermoedelijk oudere balken onder het muurwerk konden niet op deze wijze gedateerd worden. Voor de later aangebouwde hoektoren levert de dendrochronologie in ieder geval een vrij betrouwbare datering van het moment van bouwen. Het is overigens nog niet absoluut zeker of deze hoektoren inderdaad van jongere datum is dan de rest van de muur. Dat de ronde toren op een rechthoekig fundament rust zou op twee verschillende bouwfasen kunnen wijzen. Het metselwerk lijkt echter vrij regelmatig door te lopen tussen muur en toren, zonder dat er sprake lijkt te zijn van bouwnaden, zoals enigszins te zien is op de foto van de toren in Baarts laatste artikel. Het moge duidelijk zijn dat het voor de datering en de identificatie van het opgegraven bouwwerk grote gevolgen zou hebben, wanneer mocht blijken dat muur en toren wel tegelijkertijd gebouwd zijn. Het geheel moet dan immers rond 1282 gedateerd worden. In het vervolg blijven wij, in deze vertrouwend op Baarts waarneming, vooralsnog van het tegendeel uitgaan. 7
Dat de hoektoren echter nooit vele decennia jonger kan zijn dan de muur, leert ons het formaat van de baksteen: beide onderdelen zijn uit dezelfde baksteen opgetrokken. Behalve voor deze relatieve datering van de muur, kan het baksteenformaat ook een meer dan behoorlijke aanwijzing geven voor de absolute datering van de muurresten. Vergelijkingsmateriaal elders in Holland lijkt aan te geven dat het in Amsterdam aangetroffen formaat gebruikelijk was in en na het midden van de 13e eeuw, maar al niet meer in de 14e eeuw. Wat bekend is uit stad Utrecht en omgeving wijst in dezelfde richting. Een exacte datering verkrijgen wij hiermee niet; het baksteenformaat geeft alleen een indicatie van de periode waarbinnen er gebouwd moet zijn. Aangezien er nog geen resultaten bekend zijn van de pogingen het hout met behulp van de C14-methode te dateren, is het enige wat dan nog resteert een datering aan de hand van het gevonden aardewerk en bodemsporen. Omdat er in het bakken, importeren en (blijven) gebruiken van aardewerk zoveel lokale en zelfs persoonlijke verschillen bestaan, kan deze methode slechts een relatieve en benaderende, globale datering opleveren, die altijd voor kritiek vatbaar zal blijven. Baarts vaststelling dat het bij de muur gevonden aardewerk dateert uit het eerste kwart van de 13e eeuw, kan ons daarom op dit moment geen absoluut antwoord omtrent de ouderdom van de muurresten geven. De wetenschappelijke discussie over de juistheid en de betrouwbaarheid van de datering van het aardewerk dat de afgelopen decennia in Amsterdam is gevonden, is immers tot nog toe niet gevoerd en kan eigenlijk ook nu nog steeds niet gevoerd worden. Die discussie zal op gang komen wanneer de Amsterdamse stadsarcheologen in de vaktijdschriften wetenschappelijk verslag doen van hun bevindingen en de resultaten van de opgravingen van de laatste jaren publiceren. Zo hebben we voorlopig alleen houvast aan het hout uit 1282 in de hoektoren. 8
9
10
De vorm en bouwwijze van de muur maken waarschijnlijk, zoals Baart terecht veronderstelt, dat we hier van doen hebben met een ringmuur, en niet met de muur van een woontoren zoals aanvankelijk gedacht werd. Dergelijke verstevigde ringmuren vinden we niet zozeer in versterkte woonhuizen, maar eerder bij wat grotere vestingen. Aan een stadsmuur 7 8
Baart, ' E é n hoektoren', 163 (foto linksboven). Voorbeelden van Hollandse gebouwen met deze maat baksteen zijn de kerktorens van Naaldwijk (midden 13e eeuw), Tienhoven (midden 13e eeuw of later) en Weesp (13e eeuw). Zie 'Baksteen i n H o l l a n d tot ca. 1350', i n : Restauratie Vademecum. Bulletin van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg 5 (1986) 18. 9 C . L . Temminck G r o l l , Middeleeuwse huizen in Utrecht vergeleken met die van andere Noordwesteuropese steden ('s-Gravenhage 1963), 173. Het feit dat uit het Utrechtse een zelfde soort afwisseling van rode en gele baksteen bekend is, zou een aanwijzing kunnen zijn dat de i n A m s t e r d a m gevonden baksteen g e ï m p o r t e e r d is. 10 Baart, ' D e heren', 116. 138
G r a v e n naar de waarheid
hoeven we niet te denken. Pas i n 1482 kreeg A m s t e r d a m stenen stadsmuren; daarvoor h a d de stad alleen m a a r een enkele meters hoge aarden omwalling, zoals overtuigend gebleken is uit de opgravingen van Baart bij de N i e u w e z i j d s A r m s t e e g . Wat er achter de r i n g m u u r gestaan heeft, blijft v o o r l o p i g een raadsel. U i t de relatief geringe afmetingen van de m u u r mogen we echter wel afleiden dat we hier niet van doen hebben met een kapitaal m i d d e l eeuws slot zoals het M u i d e r s l o t , het huis te Brederode, het huis te Teilingen o f het slot K r o nenburg. H e t lijkt er vooralsnog dus niet op dat er aan de A m s t e r d a m s e N i e u w e n d i j k een klassiek middeleeuws kasteel gestaan heeft. E e n versterkte woontoren was het evenmin, stelden we zojuist vast. M a a r dat deze m u u r deel uitgemaakt heeft van een of ander m i l i t a i r of strategisch b o u w w e r k lijkt wel zeker. A l met al blijft er wat de eerste v r a a g betreft - of er hier sprake is van een kasteel - voorlopig n o g enige o n d u i d e l i j k h e i d . D e v r a a g n a a r de identiteit v a n de bezitter van dit middeleeuwse bouwwerk levert m i n d e r p r o b l e m e n op. M e t het opgravingsterrein zitten we i n het gedeelte van middeleeuws A m sterdam dat behoorde tot het grondbezit van de graaf van H o l l a n d . D e l i g g i n g van het grafelijk grondbezit aan de N i e u w e Zijde is door O l d e w e l t en K a m nauwgezet bepaald aan de h a n d van de rentmeestersrekeningen en een aantal oorkonden uit de 14e en 15e eeuw. I n de vroege 14e eeuw besloeg het grafelijk grondbezit een terrein tussen D a m r a k - i n die tijd n o g aangeduid als het IJ - en Nieuwezijds V o o r b u r g w a l over een lengte van ongeveer 52 meter (gemeten aan de N i e u w e n d i j k ) . I n 1333 liet de graaf het grootste deel van dit terrein herverkavelen o m het i n zes afzonderlijke erven i n erfpacht uit te g e v e n . D e molenwerf i n de noordwesthoek van dit terrein, waar A m s t e r d a m s eerste m o l e n stond, gaf hij d r i e j a a r later aan een vertrouweling, zijn schout i n A m s t e r d a m , C o p p e H e i n e n z . 11
12
1 3
H e t is overigens waarschijnlijk dat het grafelijk grondbezit aan de N i e u w e Zijde aanvankelijk n o g iets groter was d a n O l d e w e l t veronderstelde. D i r e c t ten noorden van de zes i n 1333 verpachte erven, aan de zuidzijde van de N i e u w e z i j d s K o l k , l a g een erf dat i n 1336 i n het bezit van de stad was. A a n de andere kant van de dijk, tussen IJ (nu D a m r a k ) en N i e u w e n dijk l a g ten n o o r d e n van de Oudebrugsteeg eveneens een groot erf dat i n de 14e eeuw i n het bezit van de stad geweest is. D i t laatste erf, r o n d 1410 omschreven als het e r f waar die oudespoeyplach to legghen, vormde oorspronkelijk het verlengde van de Nieuwezijds K o l k toen deze n o g niet gedempt was. D e gedachte ligt voor de h a n d dat toen de graaf zijn grondbezit b m n e n A m s t e r d a m g i n g afstoten, het niet verpachte deel h i e r v a n , net als i n andere steden, i n handen k w a m van de stad z e l f . A l s deze gedachte juist is, liggen de door B a a r t opgegraven muurresten bijna letterlijk m i d d e n i n het grafelijk grondbezit. 14
H e t ligt voor de h a n d o m te denken dat het H o l l a n d s e gravenhuis zijn A m s t e r d a m s e bezittingen te danken had aan de confiscatie van de Amstelse goederen i n 1296 n a de m o o r d op Floris V , waaraan Gijsbrecht I V van A m s t e l m e d e p l i c h t i g was. D a t is echter niet het geval. Twee 13e-eeuwse oorkonden stellen ons i n staat vast te stellen dat de H o l l a n d s e graaf al eerder vaste voet i n A m s t e r d a m kreeg. Bovendien is alleen i n deze twee oorkonden een indirecte 11 W.F. H . Oldewelt, ' D e hofstede thins te Amsterdam', Jaarboek Amslelodamum 28 (1931) 1-11; idem, ' L i g g i n g en uitgestrektheid van het grafelijk grondbezit langs den Nieuwendijk', Jaarboek Amsielodamum 29 (1932) 9-21; idem, 'Topographische bijzonderheden betreffende Amstelland en A m s t e r d a m i n de Middeleeuwen', Jaarboek Amstelodamum 36 (1939) 1-13 (m.n. 6-13); J . G . K a m , ' O v e r grafelijk grondbezit langs de Nieuwendijk', Maandblad Amslelodamum 42 (1955) 72; idem, ' D e Nieuwendijk', 95-128. 12 P . H . J . van der L a a n , Oorkondenboek van Amsterdam tot 1400 (Amsterdam 1975) (hierna: OBA) nr 26, 1333 mei 1 (de vier meest zuidelijke erven); ibidem, nr 28, 1333 okt. 15 (één erf ten noorden van de vier erven en ten zuiden van de Molensteeg); ibidem, nr 33, 1334 okt. 22 (erf ten noorden van de Molensteeg). 13 V a n der L a a n , OBA, nr 35, 1336 sept. 15; Oldewelt, 'Topographische bijzonderheden', 1-13.
139
G r a v e n naar de waarheid
verwijzing te v i n d e n naar grondbezit te A m s t e r d a m van de heren van A m s t e l . Ten slotte, en dit werd tot n o g toe onvoldoende gesignaleerd, bevatten deze twee o o r k o n d e n een i m p l i ciet bewijs voor de stelling dat de heren van A m s t e l inderdaad een strategisch b o u w w e r k - ik d r u k mij opzettelijk zo omslachtig uit - i n A m s t e r d a m bezeten k u n n e n hebben.
De heer, de elect, de graaf en zijn stroman V o o r een goed begrip van deze twee o o r k o n d e n is het noodzakelijk de politieke situatie i n H o l l a n d en U t r e c h t i n het laatste kwart v a n de 13e eeuw te schetsen. D e politiek v a n deze periode werd voornamelijk beheerst door de n o o r d - en oostwaartse expansiedrang van graaf 15
Floris V v a n H o l l a n d en het voortdurende gebrek v a n de Utrechtse e l e c t J a n van N a s s a u aan f i n a n c i ë l e m i d d e l e n . Tussen de twee grootmachten H o l l a n d en U t r e c h t l a g de heerlijkheid A m s t e l l a n d ingeklemd. O p het hoogtepunt van zijn macht strekte het t e r r i t o r i u m van Gijsbrecht I V van A m s t e l zich uit van A m s t e r d a m tot L o e n e n aan de Vecht en v a n M i j drecht tot B u s s u m . H e t was een positie die de mogelijkheid b o o d tot het tegen elkaar uitspelen van de beide b u u r l a n d e n , m a a r ook een positie die onherroepelijk moest leiden tot het einde van de heren van A m s t e l als semi-onafhankelijke machthebbers i n A m s t e l l a n d . Zoals zo vaak was de voornaamste reden van de neergang gelegen i n het eerdere succes. I n 1276 bereikte Gijsbrecht van A m s t e l zijn voornaamste doel: het i n h a n d e n krijgen v a n het slot te V r e e l a n d . O p 18 j u l i 1276 gaf J a n van N a s s a u dit kasteel voor een fors bedrag i n p a n d aan Gijsbrecht. D a a r m e e k w a m de heer van A m s t e l definitief i n het vaarwater van F l o r i s V , die exact hetzelfde doel nastreefde, en dreef hij graaf en elect i n eikaars a r m e n . I n maart 1278 sloten Floris V en J a n van N a s s a u een verdrag, w a a r i n de elect zich verplichtte voortaan aan de l e i b a n d te lopen v a n zijn twee voornaamste leenmannen, Gijsbrecht van A m s t e l en J a n van C u i j k . H i j werd bovendien gedwongen samen met deze heren t r o u w aan de graaf 16
te b e l o v e n . K o r t d a a r n a deed J a n van N a s s a u een p o g i n g het p a n d V r e e l a n d te lossen, m a a r die ketste af op de voorwaarden die Gijsbrecht van A m s t e l hieraan verbond. H e t onvermijdelijke gevolg was een treffen van h u n beide legers, waarbij de Stichtse troepen het i n de slag 17
op de Zosereng
af moesten leggen tegen het legertje van Gijsbrecht. Z o was de teerling ge-
worpen. M e d e onder d r u k van zijn geweldige schuldenlast restte J a n van N a s s a u niets an14 Het erf ten zuiden van de Nieuwezijds Kolk (ten westen van de Nieuwendijk) heet in 1336 der porte erve van Aemstelredamme (Van der Laan, OBA, nr 35, 1336 sept. 15). Het erf ten noorden van de Oudebrugsteeg (nu Nieuwendijk nrs 129-127 (en 125?), Oudebrugsteeg nrs 20-32 en Damrak nrs 38-37 (en 36?)) werd door de stad verpacht, waarschijnlijk in 1389 (vergelijk Van der Laan, OBA, nr 534, 1389 aug. 6); het inningsrecht van de erfpacht werd kort daarna door de stad overgedragen aan het Oude Gasthuis (Gemeentearchief Amsterdam (hierna: G A A ) , archief Gasthuizen (arch. nr 342), inv.nr 6 (= oudste legger Oude Gasthuis, aangelegd ca 1410-11), p. 16: Dit zijn die renten die die rade vander stede den Gasthuse bewijst hebben (...). Inden eersten op eenre hofstede die Dirc van Oenen heeft ghepacht jairlixe om tien Hollantsche scild lest gesleghen ende is gheleghen optie Wijnmolen side bider ynnerster brugge op die zuutside van Dirc Helmers hinder erue optie waterside daer die oude spoey plach to legghen). Iets verder naar het noorden, waarschijnlijk net ten zuiden van de latere St.-Jacobskapel, bezat de stad in de late 14e eeuw nog minimaal vier erven of hofsteden aan de Nieuwendijk, waarvan de herkomst niet duidelijk is (één stadserf vermeld in: Van der Laan, OBA, nr 534, 1389 aug. 6, ibidem, nr 758, 1397 jan. 7; drie stadserven vermeld in: G A A , arch. Gasthuizen (arch. nr 342), inv.nr 6, pp. 16-17). Vanwege de nabijheid van het reeds bekende grafelijk grondbezit aan de Nieuwendijk, moet ook voor deze vier erven de mogelijkheid worden opengehouden dat zij wellicht deel hebben uitgemaakt van het grafelijk grondbezit in Amsterdam. 15 Een elect is een reeds gekozen bisschop die de bisschopswijding nog niet heeft ontvangen. O m politieke redenen zagen de middeleeuwse bisschoppen soms af van het ontvangen van de bijbehorende wijding. 16 J . G . Kruisheer, Oorkondenboek van Hollanden Zeeland tot 1299 (hierna: OHZ) III, nrs 1817-1818, 1278 mrt. 23. 140
Graven naar de waarheid
LVï'r m ,»i
Afb. 1. De verwoesting van het kasteel van de heren van Amstel door de Kennemers in 1204, gezien door de ogen van een 18e-eeuwse kunstenaar. Simon Fokke (1712-1784) maakte het kasteel van Amstel tot een imposant bouwwerk met romaanse trekjes. Waar hij het lokaliseerde valt niet af te leiden. (Gemeentearchief Amsterdam, 11e Kunstboek Fodor, nr. 595. Foto: Gemeentearchief Amsterdam)
ders dan op 26 juli 1279 het gehele Nedersticht in pand te geven aan graaf Floris in ruil voor militaire steun. Het jaar daarop sloeg de graaf het beleg voor Vreeland. Nadat Gijsbrecht van Amstel bij een uitval naar Loenen gevangen genomen was door de Hollanders, viel het slot Vreeland in mei 1280 in de handen van Floris V. Gijsbrecht verdween samen met zijn broer Arend van IJsselstein in een Zeeuwse kerker, waar ze snel gezelschap kregen van hun kort daarop gearresteerde broer Willem, proost van het kapittel van Sintjan. Daar zouden zij blijven zitten totdat zij in 1285 zich uiteindelijk bereid verklaarden een verzoeningsverdrag met de graaf en de elect te sluiten. De macht van de Van Amstels was gebroken. Hun bezittingen werden in 1280 verbeurd verklaard en vervielen merendeels aan hun leenheer, de Utrechtse bisschop. Floris V zorgde er wel voor dat hij zijn aandeel in de oorlogsbuit kreeg. Kort na de val van Vreeland werd hij door de abdis van Elten beleend met Gooiland en een jaar later, in 1281, kreeg hij M u i den, Weesp, Diemen en het Reigerbos bij het Bijlmermeer in leen van de elect Jan van Nassau. Wat gebeurde er nu in Amsterdam in deze periode? Twee oorkonden lichten ons hierover in. Op 28 juli 1282 blijkt een van de grafelijke vertrouwelingen, Jan Persijn, heer van Waterland en de Zeevang, opeens uitgebreide bezittingen in Amsterdam te hebben. In een oorkonde van die datum droeg hij deze over aan graaf Floris V. De bewuste goederen bezat hij 17 In zijn editie van de K r o n i e k van Beke interpreteert B r u c h het toponiem Zosereng als de Zwesereng bij Z u i l e n ( H . B r u c h (ed.), Chronographia Johannis de Beke, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie nr 143 ('sGravenhage 1973) 233 en 377). M a a r omdat i n deze slag H e r m a n van Woerden het leger van de bisschop terugdringt binnen de stadsmuren van Amersfoort - en niet binnen die van het op enkele kilometers afstand van Z u i l e n gelegen Utrecht - ligt het wellicht meer voor de hand o m Zosereng te vertalen als de Soestereng.
141
G r a v e n naar de waarheid
krachtens de door de genoemde graaf [Floris] goedgekeurde afstand [hiervan] door de eerwaarde heer Jan, elect van Utrecht. H e t Persijnse bezit wordt omschreven als alles wat ons toekwam in Amsterdam (...) met de huizen, versterkingen en andere zaken die wij daar hadden. D e oorkonde maakt dus expliciet m e l d i n g v a n versterkingen of verdedigingswerken (munitionibus) i n A m s t e r d a m .
1 8
De
term munitw d u i d t niet zozeer op een kasteel of woonburcht, m a a r i n meer algemene z i n op een strategische versterking, een vestingwerk zonder woonfunctie. E e n bewoond kasteel werd i n het L a t i j n van de 13e-eeuwse oorkonden meestal castrum o f eenvoudig domus ofdomus lapidea g e n o e m d .
19
O v e r de herkomst van de Persijnse goederen worden we vervolgens ingelicht door het zojuist genoemde verzoeningsverdrag van 1285 tussen de gebroeders van A m s t e l en Floris V en J a n van Nassau. Gijsbrecht, W i l l e m en A r e n d van A m s t e l moesten ondermeer beloven dat [wij] dieghifte van Amestelredamme dieghegheven was haren Janne Parsine ende al dat daertoe behoert alse van verborden goedeghestade solen houde vore ons ende onse nacomelinghe .
2 0
O m d a t de gebroeders
van A m s t e l gevraagd werd de overdracht aan J a n Persijn goed te keuren en er gesproken werd van verbeurd verklaarde goederen, k u n n e n we vaststellen dat het Persijnse grondbezit i n A m s t e r d a m tot aan de v a l van het huis v a n A m s t e l i n 1280 toebehoorde aan Gijsbrecht I V . E n aangezien deze goederen i n eerste instantie toegevallen waren aan de elect J a n van Nassau, mogen we tevens concluderen dat de heer van A m s t e l zijn A m s t e r d a m s e grondbezit tot 1280 niet op allodiale titel bezeten heeft, m a a r vrijwel zeker i n leen heeft gehouden van de bisschop van U t r e c h t . D a t J a n Persijn zijn A m s t e r d a m s e bezit overdroeg aan de graaf, slechts korte tijd nadat hij het van de elect gekregen had, was natuurlijk geen toeval. H e t driehoekje tussen elect, graaf en J a n Persijn was er o m de graaf te dienen. D e A m s t e r d a m s e goederen van de heer v a n A m s t e l werden door de elect van U t r e c h t uiteindelijk bezorgd aan de H o l l a n d s e graaf, v i a diens paladijn, J a n Persijn. A l s J a n van N a s s a u dit al tegen h a d w i l l e n gaan, d a n was hij i n 1282 niet i n de positie o m dat te doen. Z o zijn er n u twee mogelijkheden. D e eerste mogelijkheid is dat J a n Persijn n a 1280 zuiver onbebouwde g r o n d i n A m s t e r d a m kreeg, die hij daarna met allerlei vestingwerken is gaan versterken. D a t is op zich een aantrekkelijke hypothese omdat J a n Persijn i n de periode 12801282 b i n n e n A m s t e r d a m toch m i n of meer als stroman van graaf Floris V optrad. E n dat de H o l l a n d s e graaf belang h a d bij een strategisch gelegen versterkte positie aan de A m s t e l m o n d i n g en - d a m is evident. E e n tweede mogelijkheid is dat de i n de oorkonde v a n 1282 genoemde huizen, versterkingen en anderezaken er i n 1280 al stonden. Zoals de oorkonde het formuleert lijkt dit laatste ook bedoeld te zijn. D a t z o u d a n betekenen dat Gijsbrecht v a n A m s t e l i n 1280 een sterkte bezat te A m s t e r d a m .
2 1
18 Preterea in Amestelredamme quicquid ex concessione venerabilis dominijohannis Traiectensis electiex consensu comitis predicti nobis competebat vel competere videbatur, cum domibus, munitionibus et ceteris que habebamus ibidem, in diclum comitem integraliter transtulimus (F. Ketner (ed.), Oorkondenboek Sticht Utrecht (5 dln; 's-Gravenhage 1925-1959), (hierna: OSU) IV, nr 2127, 1282 j u l i 28). In deze oorkonde droeg J a n Persijn tevens zijn rechtsmacht over Waterland en de Zeevang op aan graaf Floris V . 19 De term domus wordt verreweg het meest gebruikt i n de 13e eeuw (voorbeelden i n Kruisheer, OHZ, II en III, passim). Voorbeelden van het gebruik van de term castrum: Kruisheer, OHZ, II, nrs 498, 1230 mrt. 29, n r 504, 1230 mei 7, nr 565, 1234 [juli 20-dec. 24] en nr 576, 1235 (alle betreffende kasteel Altena); idem, III, nr 1787, 1277 j u n i 23 (kasteel Horst i n Utrecht); van domus lapidea: Kruisheer, OHZ, II, nr 514, 1231 feb. 19. 20 Ketner, OSU, I V , nr 2247, 1285 okt. 27.
142
Graven naar de waarheid
D e munitio v a n A m s t e l
Wanneer we nu weer terugkeren naar de opgravingsput aan de Nieuwezijds Kolk, wordt het opeens wel heel erg waarschijnlijk dat de door de archeologen opgegraven muur deel uitgemaakt heeft van de in de oorkonde van 1282 genoemde versterkingen. Dat betekent echter wel - en daarmee kom ik terug op de derde vraag, of dit hèt kasteel van de heren van Amstel was - dat dan hier niet het kasteel van de heren van Amstel gelegen heeft, maar 'slechts' een strategisch geplaatst verdedigingswerk aan de monding van de Amstel. En de achterliggende strategie zal de bescherming van de Amstel-dam met zijn sluizen geweest zijn, die zo een cruciale rol in de waterstaat van Amstelland en de achterliggende landen in Holland en het Sticht was gaan spelen. Twee elementen in de opgegraven resten ondersteunen de bovenstaande hypothese. Ten eerste sluit de vorm die de muurresten hebben, namelijk die van een ringmuur, het idee van een woontoren uit, maar past deze voortreffelijk in het beeld van een verdedigingswerk, een vesting. Ten tweede is er het gevonden hoektorentje. Het voor de fundering gebruikte hout werd gekapt rond 1282, dus exact in de periode dat Persijn de door de elect geschonken goederen overdroeg aan graaf Floris V. Een uitbreiding door de graaf van een bestaande versterking in potentieel vijandig gebied is precies watje op dat moment zou verwachten. Bovendien past een uitbreiding van de militaire aanwezigheid van de graaf in Amsterdam ook in zijn politiek. Die was er in deze jaren op gericht het in een zeer pril stadium van stedelijke ontwikkeling verkerende Amsterdam in politiek en economisch opzicht los te maken van zijn heer, Gijsbrecht van Amstel. De verlening door Floris V van het tolprivilege in 1275 was hier al een duidelijke uiting van. Bij de verovering van West-Friesland in 1272 en de daaropvolgende jaren had Floris V al een vergelijkbaar militair beleid gevoerd, maar dan op grotere schaal, resulterend in de aanleg van de vier vestingen Eenigenburg, Nieuwenburg, Middelburg en Medemblik in het veroverde gebied. A l met al lijkt het er dus zeer sterk op dat we hier niet van doen hebben met een kasteel, een burcht met een woonfunctie, maar met een kleine vesting, gericht op de verdediging van een strategische plaats. Geen kasteel van Amstel, maar een munitio, een vestingwerk van Amstel. Juist nu wordt nog eens duidelijk hoe belangrijk een nauwgezet onderzoek van de opgegraven resten is en hoe prematuur de definitieve identificatie ervan in de media als het kasteel van de heren van Amstel. Immers, mocht blijken dat het metselwerk van hoektoren en muur een geheel vormt dat wèl tegelijkertijd gebouwd is, dan dateert het gehele vestingwerk van na 1282, ergo minimaal enkele jaren na de confiscatie van de Amstelse goederen. Met andere woorden, dan moet de vesting niet meer op het conto van Gijsbrecht van Amstel geschreven worden, maar op dat van Jan Persijn en graaf Floris V . 22
21 Wat dat betreft is het opmerkelijk dat de term munitio ook al eens expliciet - i n plaats van impliciet zoals i n de oorkonden van 1282 en 1285 - met betrekking tot Gijsbrecht van Amstel gebruikt werd, namelijk i n het verdrag van 1278 tussen J a n van Nassau en graaf Floris V . Onderdeel van het verdrag was dat J a n van Cuijk en Gijsbrecht van Amstel beloven moesten graaf Floris V ten allen tijde bij te staan met al hun vrienden en magen en met al hun allodiale en i n leen gehouden munitiones (nobiles etiam predicti [= J a n van Cuijk en Gijsbrecht van Amstel] nobis fide data et sub suo testimonia litterarum in presentia nostri consiliifideliterpromiserunt quod ipsi una cum suis consanguineis, affinibus, hominibus et amicis et una cum munitionibus proprüs et munitionibus quas nomine dicti domini electi possident, nobis assistent quandocumque, quotienscumque necesse habuenmus et a nobis fuerint requisiti (Kruisheer, OHZ, III, nr 1817, 1278 mrt. 23, oorkonde van de graaf voor de elect; vergelijk ibidem, nr 1818, 1278 mrt. 23, de oorkonde van de elect voor de graaf). 22 De parallel tussen de bezetting van respectievelijk West-Friesland in 1272 en delen van Amstelland na 1280 zou dan nog frappanter worden.
143
G r a v e n naar de waarheid
D e meer bescheiden interpretatie v a n de archeologische en de historische b r o n n e n die hierboven gegeven wordt, sluit ook beter a a n op wat wij weten over de het einde van de macht van de heren v a n A m s t e l i n A m s t e r d a m en h u n versterkingen aldaar. I n 1303 keerde Gijsbrechts zoon, J a n van A m s t e l , n o g een m a a l terug naar A m s t e r d a m en versterkte er de stad met houten bruggen, torens en v e s t i n g w e r k e n . D a a r b i j kreeg hij alle m e d e w e r k i n g van de A m s t e r d a m m e r s . D e tijd v a n de V a n Amstels was n a de m o o r d op Floris V echter voorbij. E e n legertje v a n H a a r l e m s e poorters en K e n n e m e r en Waterlandse boeren sloeg het beleg voor de kleine stad en n a m haar i n . J o n k e r W i l l e m , oudste zoon v a n graaf J a n II (1299-1304) en de latere graaf W i l l e m III, legde vervolgens de stad zijn w i l op. I n een oorkonde v a n 22 m e i 1304 o n t n a m hij de A m s t e r d a m m e r s al h u n voorrechten omdat zij J a n v a n A m s t e l en degenen die graaf Floris V met hun eigen hand vermoord hadden ingehaald hadden. H i j beval h e n al h u n bruggen af te breken en alle vesten te slechten opdat er nooit meer enige vesten zouden zijn. D i t d i e n d e n zij b i n n e n twee weken te d o e n . H e t is evident dat b i n n e n een dergelijke korte periode niet een klassiek kasteel ontmanteld, laat staan compleet afgebroken k a n worden. E e n meer bescheiden reconstructie van Aemstels veste o m met V o n d e l te spreken lijkt op basis v a n de b r o n n e n d a n ook juister. 23
24
Zoals we zagen is het veel waarschijnlijker dat Amstels veste niet iemand beschermde, m a a r iets. Deze sterkte aan de N i e u w e n d i j k kan niet los gezien worden v a n het belangrijkste waterstaatkundige werk i n het 13e-eeuwse A m s t e l l a n d , de d a m i n de A m s t e l , daar waar de rivier u i t m o n d d e i n het IJ. Naast het p u u r waterstaatkundige belang van de d a m , waren er n o g twee factoren die dit waterwerk tot een element van grote strategische waarde i n A m s t e l l a n d maakten. O m te b e g i n n e n was de d a m de enige plaats i n de nabije o m g e v i n g waar de A m s t e l overgestoken k o n worden, i n tijden v a n oorlog een factor van belang. Verder h a d de aanleg v a n de d a m het ontstaan van een eerste handelsactiviteit aan de A m s t e l m o n d tot gevolg gehad: op die plaats was goederenoverslag en verlading van schepen noodzakelijk geworden. D a a r ging i n de tweede helft van de 13e eeuw d a n ook een reeds bestaande agrarische nederzetting zich l a n g z a a m ontwikkelen tot een kleine stedelijke gemeenschap. D e d a m h a d dus ook een economisch-strategisch belang. O o k ten opzichte v a n die gemeenschap en nederzetting k o n de i n 1282 genoemde munitio een functie vervullen. Beide - vestingwerken en stad - ontstonden dankzij de aanleg v a n de d a m . E n daar waar op goede gronden aangenomen wordt dat de d a m op zijn vroegst stamt uit het tweede kwart v a n de 13e eeuw, k u n n e n zowel stedelijke o n t w i k k e l i n g als de aanleg v a n een sterkte niet eerder gedateerd w o r d e n d a n i n datzelfde kwart v a n de 13e eeuw of, wat waarschijnlijker is, later. Alles overziend - de identieke baksteen i n m u u r en hoektoren, de conflicten tussen graaf, elect en heer van A m s t e l vanaf 1274, 25
23 De kroniek van Johannes de Beke (midden 14e eeuw) meldt: Post eiusdem domicelli mortem [ = graaf Jan I, | 1299] Ghiselbertus de Aemstel opidum suum ligneis pontibus et turritis propugnaculis undecumque munioit, sed vulgus Waterlandie cum opidanis de Haerlem profugato Ghiselberto pontes et municionesfavillatenus inflammavtt (Bruch, Chronographia Johannis de Beke 253, cap.77b). De iets jongere middelnederlandse bewerking van Bekes kroniek noemt expliciet Amsterdam: Na desjoncheers Johans doot quam Ghisebert van Aemstel ende veste die stede van Aemsterdam alomme mit houten brugghen mit ghetoernden wijchhusen. Mer die poorters van Haerlem milten ghemenen volke van Waterlant verjagheden desen Ghisebert ende verbranden die brugghen ende die vesten te pulvere (Johannes de Beke, Croniken van den Slichte van Utrecht ende van Hollant (ed. H . Bruch), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie nr 180 ('s-Gravenhage 1982) 159, cap. 73). Reeds Ter Gouw toonde aan dat uit de hierna te behandelen oorkonde van 22 mei 1304 blijkt dat het Jan van Amstel was die zich in Amsterdam verschanst had en niet diens vader Gijsbrecht zoals de kroniek van Beke ten onrechte stelt.
24 dat si haere brugge breecken sullen ende alle haere vesten slechten ende nu in manedage die naest cornet dat te beginnene ende binn viertien dage daernaest coemende al vuldoen ende niemermeer brugge ende veste weeder te maekene (Van der Laan, OBA, nr 8, 1304 mei 22). 25 Vriendelijke mededeling prof. dr R A . Henderikx. 144
G r a v e n naar de waarheid
Afb.
2.
E e n a n d e r e v e r b e e l d i n g v a n het k a s t e e l geeft de A m s t e r d a m s e etser J o h a n n e s L a m s v e l d
(1674-1743). I n n a v o l g i n g v a n V o n d e l p l a a t s t e h i j het kasteel a a n de b o o r d e n v a n het I J a a n de O u d e
Zijde, de oostoever v a n de A m s t e l . (111. i n G . B o n m a n , 's Waerelds Koopslot of de Amsterdamsche Beurs, A m s t e r d a m 1730. F o t o : G e m e e n t e a r c h i e f A m s t e r d a m )
de p o g i n g van graaf Floris V i n 1275 o m de A m s t e r d a m m e r s voor zich te i n te nemen door de verlening van t o l v r i j d o m - lijkt een datering v a n de munitio aan de A m s t e l r o n d de j a r e n zeventig van de 13e eeuw het meest aannemelijk. D e relatieve chronologie wordt daarmee: kleine agrarische nederzetting - d a m - verstedelijking en versterkingen.
Waar was het kasteel van Amstel? Het kasteel van A m s t e l i n de z i n van d é machtsbasis van de heren van A m s t e l moeten we dus niet zoeken aan de N i e u w e n d i j k . A l s we de situatie ter plekke nader bestuderen is dat eigenlijk ook niet zo verwonderlijk. D e l i g g i n g i n de late 13e eeuw van de door Baart opgegraven vesting, op een soort schiereilandje, wat de kop van de N i e u w e n d i j k toen was, is zeer geschikt voor een defensieve strategie, die gericht is op het beschermen v a n 'iets', de d a m i n de A m s t e l i n dit geval. M a a r deze plaats was uitermate ongeschikt voor een groot kasteel van een heer die een gebied van vele honderden vierkante kilometers wenst te beheersen. H a d Gijsbrechts uitvalsbasis daar gelegen, d a n h a d de graaf of de bisschop niets anders hoeven doen d a n wat troepen op de N i e u w e n d i j k en de oude dijk n a a r H a a r l e m te leggen, o m de Amstelheer v a n iedere steun en bevoorrading af te snijden. H e t is niet voor te stellen dat Gijsbrecht I V zichzelf zo opgesloten z o u hebben i n het meest noordelijke puntje van zijn d o m i n i u m , terwijl zijn politiek zo offensief en zo zuidwaarts gericht was. N i e t voor niets spreekt de voornaamste kroniekschrijver van de late 13e eeuw, M e l i s Stoke, n i m m e r v a n een verblijf van Gijsbrecht van A m s t e l op een A m s t e r d a m s kasteel. Gijsbrechts belangrijkste steunpunt was het slot V r e e l a n d , dat de d o o r n van A m s t e l i n het weke vlees van het Nedersticht vormde. O v e r het kastelenbezit van zijn voorouders ontbreekt concrete informatie, m a a r B u i t e l a a r heeft betoogd dat wellicht het huis ter H o r s t bij Nederhorst-den B e r g i n de late 12e eeuw en het huis K r o n e n b u r g i n de 13e eeuw tot het bezit van de heren 145
G r a v e n naar de waarheid
26
van A m s t e l behoord h e b b e n . E e n zijtak van de van Amstels, de van M i j n d e n s , hadden sinds de vroege 13e eeuw een kasteel i n Loosdrecht, ten n o o r d e n van de m o n d i n g van de Drecht i n de V e c h t . Ten slotte bezaten de heren van A m s t e l minstens sinds de j a r e n t w i n t i g van de 13e eeuw een stenen huis i n de stad U t r e c h t . I n 1231 droeg Gijsbrecht III van A m s t e l dit stadskasteel, dat tot d a n toe zijn allodiaal bezit geweest was, i n leen op aan graaf Floris I V van H o l l a n d . 27
2 8
Ondertussen was O u d e r k e r k het bestuurlijke en j u r i d i s c h e c e n t r u m v a n A m s t e l l a n d gebleven. O o k n a het verval van A m s t e l l a n d i n 1300 aan G w i j d e van H e n e g o u w e n , de broer van graaf J a n II, en d a a r n a aan de grafelijkheid, i n 1317, was O u d e r k e r k de plaats waar de rentmeester en de baljuw d o m i c i l i e hielden. I n 1305 werden er i n A m s t e l l a n d zeven schouten aangesteld, waaronder é é n i n A m s t e r d a m , m a a r niet i n de oude kern van A m s t e l l a n d : i n de ambachtsgerechten O u d e r - A m s t e l en N i e u w e r - A m s t e l , met O u d e r k e r k i n het centrum, bleef de baljuw de hoge è n de lage jurisdictie uitoefenen. E n toen de baljuw van A m s t e l l a n d i n 1306 ruggespraak wilde h o u d e n met de schouten van A m s t e r d a m , D i e m e n en Weesp, liet hij hen naar O u d e r k e r k k o m e n . Terecht heeft V e r k e r k het belang van deze bestuurscontin u ï t e i t onderstreept. 29
3 0
31
E r is d a n ook geen enkele reden o m te twijfelen aan de lokatie van het eerste kasteel v a n de heren van A m s t e l . D a t l a g i n O u d e r k e r k . D e v e r m e l d i n g van het borchlant en het hoflant i n O u d e r k e r k i n een rekening v a n 1308 onderschrijft dat n o g e e n s . I n 1397 was de kern van het goed v a n A m s t e l i n O u d e r k e r k n o g steeds intact, blijkens een oorkonde waarmee J a n van K r o n e n b u r g door de graaf beleend werd met 60 m o r g e n l a n d i n O u d e r - A m s t e l biden Berge (...) geheten 't Hoflandt. 32
M
E v e n m i n is er enige reden o m te betwijfelen dat de onderhand fameuze passage i n deAnnales Egmundenses over de verwoesting door de K e n n e m e r s i n 1204 van het huis van Gijsbrecht I van A m s t e l betrekking heeft op een te O u d e r k e r k gelegen kasteel. Baart doet een p o g i n g aan te tonen dat de annalist bedoelde dat de K e n n e m e r s niet de Amsteldijk, m a a r de A m s t e l d a m doorstaken en dat Gijsbrechts kasteel bij deze zelfde d a m lag. D i t is onjuist. H e t duide34
26 A . L . P. Buitelaar, De Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de Utrechtse Vechtstreek (Hilversum 1993) 187-206, 254-263. H e t huis ter Horst kwam i n de loop van de 13e eeuw aan het geslacht van Wulven (later: van der Horst), dat mogelijk door huwelijk verwant was aan het huis van Amstel (Buitelaar, De Stichtse ministerialiteit, 256). 27 Buitelaar, De Stichtse ministerialiteit, 260-261. 28 Kruisheer, OHZ, II, nr 514, 1231 feb. 19. 29 H . J . Smit (ed.), De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche Huis, dl 2 Nalezing Werken H G U , Derde Serie nr 54 (Utrecht 1929), baljuwsrekening van Bernd van den Dorenwerde (1305-1307), 400-401. Behalve i n Amsterdam werden er schouten aangesteld i n Naarden, M u i d e n , M u i d e r b e r g , H i l v e r s u m , Weesp en D i e m e n . O o k daar behield de baljuw aanvankelijk nog de hoge jurisdictie. 30 Item enen bode die liep tot Amestelredamme, te Diemen ende te Wesepe om die scouten, dat si quamen mitter meester hoest Ber te spreken ter Ouder Amestel: 18 d. ( H . J . Smit, De rekeningen - Nalezing, 405). 31 C L . Verkerk, ' D e burcht van de heren van Amstel is nog niet gevonden', NRC Handelsblad, 21 maart 1994, 9. 32 H . G . Hamaker, De rekeningen, 8. 33 Buitelaar, De Stichtse ministerialiteit, 262. Volgens Buitelaar moet den Berge opgevat worden als de motte van het voormalige kasteel; met het hofland z o u de eng ter plaatse bedoeld zijn. 34 Igilur annoMCCHI1(...). Walterus vero etAlbertus non segnes executores commissesibiprocurationis escas et arma comportare et ad naves convolare Kinemarensibus indixere die condicto, ut communi impetu aggerem Amestel interrumperent, ut impetus aquarum interclusus libero meatu defluens agros occuparet et loca circumiacentia devastaret. Quod ei factum est, licet quidam milites Traiectenses cum popularibus renisi sint. Hoe prospero successu Kinemarenses animati terram cespitosam que dicitur vene ditioni Giselberti subiectam totam fere incendiis absumpserunt et infinitas predas turn pecudum turn vestium et ceterarum rerum conlrahentes. Inter que domum Giselberti honorifice slructure favillatenus exusserunt; arbores pomifere domui vicine exustulate sine spe germinis reikte sunt. (O. O p p e r m a n (ed.), Fontes Egmundenses, Werken H G U 3e Serie, n r 61 (Utrecht 1933) 200). 146
G r a v e n naar de waarheid
lijkst blijkt dat wel uit de beschrijving van deze s c è n e door M e l i s Stoke i n zijn kort n a 1305 opgestelde r i j m k r o n i e k , die zich hiervoor baseerde op dezelfde E g m o n d s e a n n a l e n : 35
D e heren van Kenemarenwaert droughen te scepe, alse de wise wapene, hernasch ende spise H e r W o u t e r ende her Aelbrecht H i e t e n h e m oec aldaer echt dat si den dijc tAmestelle uutstaken omdat de hoghe watre i n b r a k e n (...) D e K e n e m a r e n en voeren hene duert lant over al dat vene ende verbernden te hant van Amestelle a l dat lant ende roveden al dat si vonden Amestelle sine veste tien stonden de berneden si al i n den gront M e n i c h appelboem diere stont wort verbernt van den l u d e n
3 6
O o k M e l i s Stoke laat de K e n n e m e r s de A m s t e l d i j k doorsteken en hen vervolgens duert lant over al dat vene optrekken n a a r Amestelle sine veste. A a n g e z i e n Stoke spreekt over het lopen door al het veen, mogen we dat opvatten als het zuidwaarts doortrekken van het veengebied aan weerszijden van de A m s t e l vanaf de m o n d i n g van de rivier. D a a r m e e plaatst hij Amstels veste meer stroomopwaarts aan de A m s t e l , i n O u d e r k e r k . A l s het kasteel van A m s t e l i n A m sterdam gestaan had, d a n h a d deze tijdgenoot van Gijsbrecht I V van A m s t e l i n zijn bewerk i n g van de E g m o n d s e annalen de K e n n e m e r s toch nooit laten doorlopen n a a r O u d e r k e r k ? D e overige argumenten die door Baart aangevoerd zijn o m aan te tonen dat de passage i n deAnnales Egmundenses wijst op een kasteel van de heer van A m s t e l aan de N i e u w e n d i j k , k u n nen buiten beschouwing gelaten worden; ze zijn zwak en meestendeels i r r e l e v a n t .
37
In welke
v o r m het kasteel te O u d e r k e r k n a de verwoesting i n 1204 h e r b o u w d is, zal vooralsnog o n d u i -
35 Hierbij gaan wij er vanuit dat Stoke als grafelijke klerk redelijk bekend is geweest met de voornaamste plaatsen en kastelen i n H o l l a n d , waartoe - vanuit Baarts gezichtspunt - dan ook een Amsterdams kasteel van Amstel gerekend moet worden. 36 W . G . B r i l l (ed.), Rijmkroniek van Melis Stoke, Werken H G U , Nieuwe Serie nr 40 (Utrecht 1885), Derde Boek, 138, vs. 138-144, 149-157. 37 De opvatting van Baart (geciteerd i n Offenberg, ' H e t kasteel', 183) dat het Latijnse agger zowel dijk als dam kan betekenen en dat er daarom hier sprake is van de d a m i n de Amstel, is onjuist (vergelijk bijvoorbeeld het gebruik van de term agger elders i n de Egmondse annalen i n de betekenis van 'zeedijk' (Opperman, Fontes Egmundenses, 181, 206); zie ook J.F. Niermeijer, ' D e vroegste berichten omtrent bedijkingen i n Nederland', Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 49 (1958) 226-231). O v e r de interpretatie van het woord agger is ook n i m m e r 'een hele discussie geweest' zoals Baart beweert. M e t agger bedoelde men dijk, zoals bijvoorbeeld in de Latijnse aanduiding van de Nieuwendijk, Novus Agger. O o k geeft Baart een volledig vertekend beeld van Amsterdam en Ouderkerk anno 1200, door zich af te vragen of 'een Amsterdamse residentie waar al enkele honderden huizen stonden niet aantrekkelijker was dan Ouderkerk met zijn paar boerderijen' (geciteerd in Offenberg, ' H e t kasteel', 183-184). Zoals uit Baarts eigen opgravingen gebleken is, telde Amsterdam rond 1200 niet honderden huizen, maar slechts enkele tientallen vlechtwerkhutjes.
147
Graven naar de waarheid
delijk moeten blijven. Maar dat de waarschijnlijk door Egbert aangelegde veste een opvolger in de een of andere vorm gehad moet hebben, blijkt wel uit het resideren van de grafelijke baljuw in Ouderkerk in 1306.
De legende ontmaskerd
Niet alleen een kasteel van de heren van Amstel aan de Nieuwendijk rond 1204 is vrijwel uitgesloten, het is ook ten zeerste de vraag of we het oudste bezit van de heren van Amstel aan de westoever van de Amstel en de inham van het IJ (nu Damrak) moeten zoeken. De zogenaamde hofstedetijns of herentijns verschaft een duidelijke aanwijzing dat het tegenovergestelde het geval was. Deze tijns was een minuscuul bedragje dat tot aan het einde van de 14e eeuw in Amsterdam op bepaalde erven geheven werd en in geen verhouding stond tot de reële pacht- of huurwaarde van het erf. Het is nog onduidelijk hoe de herentijns geïnterpreteerd moet worden. Oldewelt vatte de tijns op als het bedrag dat jaarlijks door de oorspronkelijk onvrije, horige bewoners van erven betaald moest worden aan hun heer, die deze erven aan hen in tijns gegeven had. Door de vrijmaking van de horigen en de vertijnsing van de door hen bewoonde erven, veranderde zijns inziens de relatie heer-horige in die van tijnsheer-tijnsman. Ook na de emancipatie van de tijnsman tot stedeling en poorter, bleef de hofstedetijns op het volgens Oldewelt oorspronkelijk domaniale erf rusten. Het is echter ook mogelijk dat we de oorsprong van de hofstedetijns net als in andere Hollandse steden moeten zoeken in de periode van de ontginningen. In dat geval hebben we van doen met een recognitietijns die door de ontginners aan de oorspronkelijke grondheer betaald moest worden. In het kader van een onderzoek naar het bezit van de heren van Amstel binnen Amsterdam is de achtergrond van de hofstedetijns echter niet van primair belang: de tijns is hoe dan ook een bron voor een lokalisering van dat bezit. 38
39
In de 14e eeuw werden in geheel Amstelland, ook in Amsterdam, de hofstedetijnzen ontvangen door de graaf. Dit recht had hij in Amstelland in 1296 overgenomen van de laatste heer van Amstel. Oldewelt heeft aangetoond dat alle met hofstedetijnzen belaste erven aan de Oude Zijde lagen. Opvallend is dat deze erven niet geconcentreerd bij elkaar liggen, maar verspreid over een brede strook aan de Warmoesstraat en in de Nes. Op die plaats zullen we dus het oudste bezit van de heren van Amstel moeten zoeken. Indien men al zou willen opteren voor een model waarbij de nederzetting en later de stad ontstaat rond een kasteel, zou dit kasteel dan ook eerder aan de Oude Zijde gezocht moeten worden. Het is juist het fenomeen van de hofstedetijns dat eigenlijk zo onwaarschijnlijk maakt dat er een klassieke middeleeuwse woonburcht van de heren van Amstel gelegen heeft aan Amsterdams Nieuwe Zijde, de kant van de Nieuwendijk, waar geen enkel erf met een dergelijke tijns was belast. Zo blijft er in feite nog maar één reden over om het kasteel van de heren van Amstel toch
38 Oldewelt, ' D e hofstede thins', 1-11. 39 De hofstedetijnzen moeten niet verward worden met de cijnzen en erfpachten die we vanaf het tweede kwart van de 14e eeuw i n A m s t e r d a m tegenkomen. Deze betroffen een zuiver zakelijk recht en waren veel groter dan de hofstedetijnzen, omdat ze de reële, 14e-eeuwse huur- of pachtwaarde van het verpachte erf vertegenwoordigden. De hofstedetijnzen zijn vrij snel verdwenen. In de middeleeuwse steden streefden stadsbestuur en stadsbevolking naar een zo snel mogelijke afschaffing of afkoop van dit teken van afhankelijkheid aan de grond- en stadsheer. In Amsterdam gebeurde dit doordat het stadsbestuur al vroeg i n de 14e eeuw de betalingsplicht op zich nam van de afzonderlijke tijnzen die op haar burgers en hun erven rustten. 148
G r a v e n naar de waarheid
aan de N i e u w e n d i j k te zoeken: de A m s t e r d a m s e kasteel-traditie, de mondelinge overlever i n g van het bestaan van het kasteel van A m s t e l . E e n onderzoek naar de wortels van deze traditie levert echter ook hier een zekere n u a n c e r i n g op. D e eerste geschiedschrijver die spreekt over een kasteel van de heren van A m s t e l is een anonieme chroniqueur, wiens relaas door Pontanus achterin zijn stadsbeschrijvingen v a n 1611 en 1614 werd gedrukt. U i t een aantal mededelingen v a n de anonymus valt af te leiden dat hij zijn beschrijving v a n A m s t e r d a m r o n d het j a a r 1500 samengesteld moet h e b b e n . O v e r de episode r o n d de terugkeer van J a n van A m s t e l zegt de anonieme auteur letterlijk (vertaald): 40
N a de d o o d v a n graaf J a n , z o o n van de genoemde Floris ( V ) , keerde de heer van A m s t e l terug en bezette A m s t e r d a m en het kasteel (castellum) dat net buiten de stad l a g en deed zijn best het te versterken. M a a r kort d a a r n a werd hij door de samengestroomde plattelanders neergestoten, evenals zijn kasteel, dat d a a r n a nooit meer opgebouwd w e r d .
41
H i e r u i t heeft m e n n o g wel eens afgeleid dat er op het m o m e n t van schrijven van de anonieme auteur, r o n d 1500, al een mondelinge traditie v a n een kasteel der A m s t e l s b i n n e n A m s t e r d a m b e s t o n d . D a t is echter ten zeerste de vraag. B i j een wat nadere bestudering van dit kroniekje blijkt dat het niet vanuit een A m s t e r d a m s gezichtspunt geschreven is. Integendeel, de o p m e r k i n g e n die er bijvoorbeeld gemaakt worden over de A m s t e r d a m s e volksaard lijken n o u juist niet door een A m s t e r d a m m e r geschreven te zijn. A l met al heeft deze b r o n meer 42
weg van een d o o r een buitenstaander gemaakte, bijna reisgids-achtige beschrijving van H o l l a n d en A m s t e r d a m , d a n van een door een A m s t e r d a m s e geschiedschrijver gemaakte stadsbeschrijving, zoals dat i n de volgende eeuwen z o u g e b e u r e n . H e t is dus uitermate onwaarschijnlijk dat de anonieme auteur een A m s t e r d a m s e traditie over het kasteel zou k u n n e n verwoorden. H i j lijkt z i c h eerder gebaseerd te hebben op andere historiografische b r o n n e n , bijvoorbeeld wat de kasteelpassage betreft de kroniek van Johannes de Beke. Mutatis mutandis hebben we hier even m i n v a n doen met een wijd en zijd verspreide kroniek, die m e n i g A m sterdammer anno 1500 op de plank had staan. D e kroniek is alleen bekend uit het werk van Pontanus, die het werkje naar zijn zeggen ter h a n d gesteld kreeg van de A m s t e r d a m s e notaris J a c o b Gijsberti. M e t andere woorden, even m i n als de v e r m e l d i n g van een kasteel van A m s t e l i n de anonieme beschrijving van A m s t e r d a m anno 1500 teruggaat op een bepaalde mondelinge A m s t e r d a m s e traditie, is de 17e-eeuwse overlevering van het kasteel van A m s t e l gebaseerd op deze anonieme stadsbeschrijving. M a a r dat betekent dat we naar een andere 43
40 V a n het Karthuizerklooster stelt de anonymus dat het zo een honderd jaar geleden gesticht is. De stichting van dit klooster had plaats i n 1392-1393. 41 Mortuo postmodum Johanne Hollandiae comité, dicli Florentiijilio, dominus de Amstel reoersus Amsterdam et castellum, quod tune oppido imminebat, occupavit et munire annixus est, sedpaulo post concursu vicinorum pulsus est ei castellum, quodpostea numquam restauratumfuit. (Pontanus, Rerumet urbis, [bijlage 1] Hollandiae urbiumque eius elpraesertim Amstelodamensis oppidi fusior descriptio autore anonymo quifloruit ante annos C, 3). E r wordt hier geciteerd naar de uitgave van 1611 omdat de tekst die i n de door M o n t a n u s bezorgde Nederlandstalige editie van het werk van Pontanus is afgedrukt (Amsterdam 1614), een onnauwkeurige vertaling is van de oorspronkelijke Latijnse tekst. 42 Z o bijvoorbeeld Brugmans, Geschiedenis van Amsterdam, 47. 43 V a n belang voor het inschatten van de herkomst en de ouderdom van de anonieme stadsbeschrijving is ook een analyse van de passages betreffende H o l l a n d en de andere Hollandse steden, die i n het kader van dit artikel achterwege moest blijven. Wellicht bestaan er verbanden met andere kronieken uit deze tijd zoals die van C o r nelius Aurelius en van Johannes a Leydis. Het zal duidelijk zijn dat het hoog tijd wordt dat dit intrigerende en oudste stukje Amsterdamse historiografie eens nader onder de loep wordt genomen. 149
Graven naar de waarheid
bron moeten zoeken voor het ontstaan van de 'kasteellegende' in 16e-eeuws Amsterdam. En dan moeten we denk ik niet zoeken naar een bron, maar naar een put, de beerput van Bontekoe. Mijns inziens waren de kloostermoppen die Bontekoe in 1564 in zijn Nieuwendijkse beerput vond niet de bevestiging, maar het begin van een Amsterdamse traditie van het kasteel van de heren van Amstel. De uitgave in druk door Pontanus in 1611 en 1614 van de anonieme, laat-middeleeuwse stadsbeschrijving waarin dit kasteel genoemd werd, werd daarna dankbaar aangegrepen als bevestiging van wat men op dat moment altijd al had gedacht. Zo is dan de legende van het oeroude, grote kasteel van de heren van Amstel begonnen met de beerput van Bontekoe. De mythe heeft een lang leven geleid en de beoefening van de geschiedenis van Amsterdam eigenlijk maar weinig goeds gebracht. Net als in het verleden leidt het kasteel van Amstel ook nu weer tot felle, meestal onwetenschappelijke discussies, waarbij beide partijen weinig of geen aandacht hebben voor de argumenten van de ander en de bronnen soms naar zichzelf toe redeneren. Wanneer de historici de archeologische argumenten respecteren en de archeologen de historische, kunnen we ons eindelijk echt gaan bezighouden met het blootleggen van Amsterdams vroegste geschiedenis. En dan kan de legende van het kasteel van Amstel, opgestegen uit de beerput van Bontekoe, begraven worden in de put van Baart.
150