GRAVEN TUSSEN DE RIVIEREN
afdeling 15 West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard
ARCHEOLOGISCHE WERKGEMEENSCHAP VOOR NEDERLAND
5e jaargang no.7 januari 2005
. Colofon Graven tussen de rivieren is bedoeld als medium voor de AWN afdeling West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard.
Afdelingsbestuur
•
•
•
Hans de Molenaar (voorzitter) Gruttostraat 24 4021 EX Maurik tel. 0344 691976 e-mail:
[email protected] Hans Tevel (bestuurslid) V. d. Duyn v. Maasdamstraat 4 4191 GC Geldermalsen tel. 0345 577726 e-mail:
[email protected] Hans van der Laan (bestuurslid) Thorbeckestraat 51 5301 ND Zaltbommel tel. 0418 518224 e-mail:
[email protected]
Redactie-adres
•
Thorbeckestraat 51 5301 ND Zaltbommel tel. 0418 518224 e-mail:
[email protected]
Omslag: Eén van de vrouwen in het graf in de Waalsprong droeg twee bronzen oorringen.
2
Inhoud
Kastelen en vestingwerken in de Bommelerwaard
Jaargang 5 nr. 7, januari 2005
Voorwoord
3
Hans de Molenaar De indicatieve betekenis van Romeinse ‘militaria’ in de Betuwe
4
Ron Looijen
Rodichem teruggevonden?
7
Hans Tevel De Bataven; Verslag van een lezing10 Hans van der Laan Boekennieuws
13
Nadat we in het vorige nummer van Graven tussen de rivieren uw aandacht vroegen voor het boek Onder de daken van Zaltbommel” is er wederom een boek verschenen waarin de Bommelerwaard centraal staat. Hoewel dit boek niet het hoge niveau haalt van dat van Gabi van Tussenbroek, is het toch best een leuk werkje geworden. Marjan Witteveen-Jansen geeft een overzicht van alle bekend zijnde vestingwerken, zowel de zichtbare als de niet meer zichtbare. Zij maakt hierbij veelvuldig gebruik van kaart materiaal. Met name het schilderij ‘de blokkade van Zaltbommel’ waarop de bommelerwaard staat afgebeeld in 1574 tijdens de belegering van de Spaanse troepen, wordt veelvuldig gebruikt. Het boekje zal voor de ingewijden van de Bommelse geschiedenis waarschijnlijk weinig nieuws brengen, maar voor diegene die de Bommelerwaard nog aan het ontdekken zijn, is dit een erg leuk en vlot lezend werkje geworden.
in de Bommelerwaard. Marjan Witteveen-Jansen, Kastelen en vestingwerken in de Bommelerwaard, 2004, 84 pag., ISBN 90 5994 065 2, prijs € 19,95
Reconstructie van kasteel Rossum aan de hand van tekeningen van de ruines. Uit: Kastelen en vestingwerken
15
Voorwoord maar tijdens het ter hand nemen van het boek viel mij meteen de leesvriendelijkheid op. Hoofdstukken worden afgewisseld met archeologische bijdragen. En vooral dit laatste heeft mij over de streep getrokken, eindelijk een geschiedschrijving die niet alleen maar gebaseerd is op historische overleveringen. Het geheel is voorzien van vele afbeeldingen welke het verhaal goed ondersteunen. Vooral de foto’s van de diverse vondsten hadden mijn bijzondere interesse. Inhoudelijk komt de huidige hypothese over het ontstaan van de stad volledig aan bod. Zeer veel aandacht is er voor het religieuze leven in het middeleeuwse Amsterdam. Uiteraard ontbreekt de ontwikkeling van de handel niet en wordt uitgebreid stil gestaan bij de Oostzeehandel. Aan deze handelscontacten heeft Amsterdam zijn groei te danken. Het boek stopt bij het jaar 1578, maar het vervolg is al weer in aankomst en zal medio november in de boekhandel verschijnen. Een ieder die zich interesseert in de geschiedenis van onze hoofdstad kan ik dit boek zeker aanraden.
ruim tweehonderd metalen voorwerpen van de meer dan 2800 gevonden voorwerpen besproken. De voorwerpen zijn overzichtelijk gerangschikt naar functie zoals huisraad, kledingaccessoires, wapens en munten. Het is een leuk boekje geworden met veel tekeningen van de diverse vondsten. Persoonlijk had ik ter afwisseling wat meer foto’s gewenst. Toch is dit boekje, vooral voor mensen met een detector, zeker de moeite waard, mede gezien de lage aanschafkosten. Met dank aan de gemeente Utrecht voor haar financiële ondersteuning. Laat dit een voorbeeld zijn!!
Marijke Carasso-Kok, Geschiedenis van Amsterdam – een stad uit het niets tot 1578, 2004, 540 pag., ISBN 90 5875 181 3 Prijs € 39,95
Afgedamd en afgedankt Een grote hoeveelheid metalen voorwerpen welke werden aangetroffen in de rond 1122 afgedamde Rijnloop vormden voor de gemeente Utrecht de aanleiding tot het maken van deze materiaalcatalogus. Hierin worden
14
Michel Hendriksen, Afgedamd en afgedankt - Meaalvondsten uit twee middeleeuwse nederzettingen in Leidsche Rijn, 2004, 128 pag., ISBN 905345-247-8, prijs € 12,95
Tsja, we kunnen het niet langer ontkennen: …. het blad dat voor u ligt is gewoon mensenwerk. Hoezo mensenwerk, zult u denken, dat lag toch voor de hand? Ik zal het uitleggen. We streven naar een verschijning twee keer per jaar, in het voorjaar en in het najaar. Maar dat is ‘slechts’ ons ideaal. Het moment waarop ons blad verschijnt is eigenlijk nauwelijks te voorspellen. Natuurlijk hebben we een deadline, de termijn waarbinnen we de kopij ontvangen moeten hebben. Maar mensenwerk betekent dat het mensen – vooral van de ‘kerngroep’ – zijn die de stukjes moeten schrijven, de bijdragen moeten leveren. En ieder heeft zijn eigen bezigheden: (betaald) werk, huiselijk leven, andere hobbies, etc. Die staan soms hoger op de prioriteitenlijst, gewild of ongewild. En dan is een deadline leuk en aardig, maar gaat iets anders voor. Daarnaast onderschatten sommige mensen zichzelf. Ze zitten vol goede ideeën, maar vinden dat hun onderwerp eigenlijk niet echt iets voorstelt, of dat ze niet de vaardigheid hebben om die bijdrage op papier te zetten. Of ze zijn bang dat hun Nederlands niet goed genoeg is. Maar dat is helemaal niet nodig, van elk artikeltje valt wel iets leuks te maken! Sommigen zetten zich daar dan ook over heen, en als het al nodig is, polijsten wij (Hans van der Laan en Hans Tevel) de tekst wat bij totdat die goed genoeg is om aan de lezer toe te vertrouwen. Anderen laten zich helaas door hun schrijfangst blokkeren, ze houden hun waardevolle bijdrage bij zich. Zo komt het dat het soms langer duurt voordat een nieuwe aflevering van Graven tussen de rivieren verschijnt dan we eigenlijk zouden willen. U ziet, niets menselijks is ons vreemd. Maar nu vraagt u zich misschien af: daar kan ik toch niets aan doen? Ons antwoord is dan heel simpel: jazeker wel! U heeft vast wel een vondst, een ervaring, een anekdote, misschien een boekbespreking of een discussiepunt, gewoon iets dat u best met de andere AWN-ers wilt delen. Misschien ligt er wel een bijna kant-en-klaar artikeltje dat hooguit nog wat bijgevijld moet worden. Welnu, wij bieden een podium voor uw bijdrage, en we werken desgewenst die bijdrage nog wat bij. Waarom zouden we Graven tussen de rivieren beschouwen als een communicatiemiddel van ‘de kerngroep’ naar de overige leden? Ingezonden brieven? Vast de moeite waard om ze op te nemen. Niets let u meer om in actie te komen. Initiatieven zijn welkom. De drempel is zo laag dat u hem niet eens ziet! En over initiatieven gesproken: dat geldt ook voor veldwerk. Als er bij u in de omgeving iets gebeurt dat om actie vraagt, laat het gewoon iemand van de kerngroep weten, dan kijken we wat we kunnen doen. Hans Tevel
3
De indicatieve betekenis van Romeinse ‘militaria’ in de Betuwe Hans de Molenaar Op 29 januari jl. heeft afdeling 15 van de AWN een bijeenkomst gehouden waarop de herleving van deze afdeling zijn formele beslag heeft gekregen. Bij deze gelegenheid heeft de heer Heunks een voordracht gehouden over het onderzoek van de RAAP naar Romeinse castella langs de limes in de Betuwe. Tijdens deze lezing en in de discussie daarover kwam een paar maal de interpretatie aan de orde van vondsten die zouden (kunnen) duiden op de voormalige aanwezigheid van Romeinse castella. Het ging daarbij om mobilia zoals terra sigillata met graffiti en bepaalde fibulae. Hoewel sommigen zulke vondsten als duidelijke aanwijzingen voor de locatie van Romeinse militaire versterkingen menen te mogen zien, lijkt het zaak terughoudend met snelle conclusies om te gaan. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van de volgende overweging en de daarna te bespreken ondersteuning daarvan. Zowel uit talrijke schriftelijke als uit andere bronnen is bekend dat de toenmalige inheemse bewoners van de Betuwe nauwe banden onderhielden met de Romeinen. Het waren trouwens eigenlijke recente immigranten, allochtonen, die zich hier op eigen houtje of met oogluikende toestemming van de Romein gevestigd hadden in de periode tussen Caesar en Augustus, toen er van Romeins gezag in deze streken nog geen sprake was.
4
Ze hebben kort daarna geen tegenstand geboden aan de Romeinse expansie en er moet tussen hen en Drusus een verdrag gesloten zijn waarbij zij zich op zeer gunstige voorwaarden onderwierpen. Ze behielden een grote mate van autonomie, betaalden geen belasting en hoefden slechts troepen te leveren. Dat laatste ging zo ver dat de Romeinse legioenen zelfs werden aangevuld met hele afdelingen Bataafse ruiterij. Daarnaast zullen de Bataven ongetwijfeld als ‘bondgenoten’ allerlei andere zaken aan die Romeinse ‘bezetters’ hebben verhandeld, van voedsel tot legerpaarden. Een en ander moet gepaard zijn gegaan met een retourstroom van begeerlijke uitheemse goederen, zowel import van bijvoorbeeld luxe aardewerk als inmiddels verkregen persoonlijke bezittingen van uit krijgsdienst in den vreemde terugkerende Bataven. Over deze zaken bestaat zo’n overvloed aan documentatie (zie bijv. Van Es 1972) dat hier verder afgezien wordt van literatuurverwijzingen.
Concreet het volgende. Roymans en Derks haalden in 2001 het nieuws met
Tijdens en na de lezing kwam nog een interessant kip-ei-probleempje ter sprake. Toen de Bataven als (afsplitsing van een) Germaanse stam het gebied binnentrokken dat tegenwoordig Betuwe heet, hebben zij aan dit gebied ook een naam gegeven: we kennen het als Batavia, en volgens keltoloog Lauran Toorians betekent het Germaanse Batouw (of Batouwe) “Goed eiland”. Een logische aanduiding van het gebied tussen een aantal grote rivieren. Maar als deze stam bij het binnentrekken al “Batavi” zou hebben geheten, dan zijn ze dus niet vernoemd naar het gebied dat ze een naam hebben gegeven en hebben ze bij aankomst in het rivierengebied dus een andere naam gehad. Chatti misschien? En dan is het dus de latere traditie die hen heeft genoemd naar het gebied waarvan ze de naamgever waren. Die traditie bestaat zeker al in de eerste eeuw nC met auteurs als Plinius de Oudere, en Tacitus. Voor wie zich verder wil verdiepen in deze materie zijn er natuurlijk de publicaties van de het Bureau Archeologie, zoals: Ulpia Noviomagus 8 (maart 2002), gewijd aan begraven en cremeren door de tijd heen, maar dan wel vanuit de archeologische bevindingen tot dan toe in Nijmegen en omgeving. Vindplaatsen in Vogelvlucht – Beknopt overzicht van het archeologische onderzoek in de Waalsprong 19962001 door P. v.d. Broeke, al eerder besproken in dit blad. Daarnaast is er voor wie zich vooral wil verdiepen in de herkomst van de Bataven en de sporen die zij in allerlei
opzichten in de Nederlandse geschiedenis hebben achtergelaten, de tentoonstelling in Museum Het Valkhof. Te bezoeken tot 9 januari 2005, en natuurlijk met een catalogus. Daar zijn ook verdere literatuurverwijzingen te vinden. Foto’s in dit artikel zijn overgenomen uit ‘Vindplaatsen in vogelvlucht’.
Boekennieuws Hans van der Laan De geschiedenis van Amsterdam Was het lezen van de geschiedenis van een stad in het verleden zware kost, de huidige verhandelingen, over het ontstaan, de ontwikkeling en de bloei van steden, zijn een stuk makkelijker te lezen.
Kadewerk van het 14de-eeuws havenfront ter hoogte van de huidige Prins Hendrikkade uit: De geschiedenis van Amsterdam. Zo ook het nieuw geschreven boek over de geschiedenis van Amsterdam. Meestal sta ik wat huiverig tegenover het lezen van dit soort lijvige werken,
13
duur van een huis van 30 à 40 jaar heb je al 6 tot 8 plattegronden nodig om een woonplaats continu van een enkele boerderij te voorzien. Er stonden hoogstens 5-6 boerderijen tegelijkertijd en er was dus sprake van een gehucht. De huizen zijn 1- of 2-beukig. De aangetroffen Romeinse dakpannen zijn vooral gebruikt voor onder de palen (poeren) of onder haardvuur e.d. Ook zijn er wel, zoals in Tiel-Passewaaij, aardewerk bekers aan voet van hoofdstaander aangetroffen. Het laatste onderwerp dat V.d. Broeke aan de orde stelde was dat van de etnische identiteit van de bewoners van de Waalsprong. Er blijkt dus sprake te zijn van een continue bewoning van bronstijd tot laat-romeinse tijd. Met de Romeinen komen ook de Bataven in beeld. Deze bevolkingsgroep verschijnt pas in de 1e eeuw vC in de Betuwe. Maar wat is nu “Bataafs”?
Romeinse mantelspelden. Volgens de oude bronnen waren de Bataven immigranten. De stam der Eburonen werd volgens Caesar in 53 vC onderworpen. Hun munten, de zgn. Eburonen-staters, zijn vanuit MiddenBelgië tot in de Betuwe gevonden.
12
Waarschijnlijk waren de Eburonen niet uitgeroeid, maar wel aanmerkelijk verzwakt door toedoen van de acties van Caesar c.s. Continuïteit van bewoning en cultuur blijkt ook uit glazen armbanden: geproduceerd in de regio en gevonden in de nederzettingen, daar kom je ze regelmatig tegen in de late IJzertijd en ook in de vroege Romeinse tijd (250 vC-75 AD), dit houdt dus niet op rond 50 vC. De fibulae wijzen eveneens op continuïteit. De Bataven waren van de Chatti afgesplitst, zeker al vóór 12 vC. Cruciaal is de studie van Nico Roymans over triquetrum-muntjes (de drie ‘beentjes’ om een middelpunt) en hun verspreiding. De oudste typen blijken in de regio Tiel – Empel – Kessel voor te komen en deze lijken het sterkst op de oudere gouden variant van de Chatti in Hessen. Voorzichtige conclusie: de Bataven hebben zich dus zonder al te grote ‘hobbels’ gevoegd bij de plaatselijke bevolking tot één stam. Bij TielPassewaaij krijgt V.d. Broeke de indruk dat de autochtone bevolking overheerst, er zijn weinig van die munten. Wellicht hier dus weinig van die “immigranten”? Of vormden de Bataven een soort leidende elite? Roymans gaat ervan uit dat de Bataven rond 40 vC in de Betuwe binnenkwamen. De Bataven raakten steeds meer geromaniseerd, waarschijnlijk werd vanaf ong. 100 AD vrijwel geen aardewerk meer locaal geproduceerd. Kleding, kosmetische attributen (bijv. spiegels, zalfflesjes en spateltjes e.d.), schrijftabletjes en versiering van paardenbeslag etc, ook andere militaire zaken wijzen op romanisering.
hun onderzoek naar de verspreiding van zegeldoosjes in ons rivierengebied. Die bronzen doosjes werden in de Romeinse tijd gebruikt om lakzegels van brieven, geschreven op dichtgeslagen wasplankjes, tijdens het transport over lange afstanden te beschermen. Tot dan toe ging men ervan uit dat de zegeldoosjes als tastbaar gidsfossiel van die correspondentie vooral te maken hadden met de Romeinse legerplaatsen. Het bleek Roymans en Derks echter dat een groot aantal in het rivierengebied is gevonden in uiterst eenvoudige inheemse nederzettingen. Zij concluderen hieruit dat ze daar terecht zijn gekomen via de talloze gewone Bataven die dienden in de Romeinse hulptroepen.
Doorredenerend veronderstellen zij dat niet alleen de elite het Latijn beheerste, maar dat ‘in elk Bataafs gezin wel iemand Latijn sprak’. Zij gaan
daarbij uit, zoals Van Es (1972) al eerder aannam, van een proces van latinisering van twee kanten: ‘top down’, vanuit de maatschappelijke bovenlaag, en omgekeerd evenzeer ‘bottom up’, via de gewone man in Romeinse krijsdienst. ‘Uit vrijwel elk Bataafs huishouden is minstens één jongen in Romeinse dienst gegaan’. Daar moest zo’n eenvoudige Bataaf zich het Latijn wel meester maken om te kunnen functioneren. Of dit ook per definitie moet betekenen dat die ook het Latijn in geschrift beheerste, is speculatief. Wijzen die vele lakzegeldoosjes wel op door inheemsen gevoerde correspondentie? Het is immers even goed mogelijk dat het kan gaan om secundair gebruik. Hierbij kan gedacht worden aan gebruik bijvoorbeeld als speelschijfjes. Op secundair gebruik wijst in elk geval dat losse helften soms zijn doorboord en als hangers gebruikt lijken te (kunnen) zijn. De vele vondsten zijn dan niet meer dan een zoveelste getuigenis van de nauwe contacten tussen Romeinen en Bataven. Een sterk bewijs voor door inheemsen gevoerde correspondentie (overigens zonder daarbij secundair gebruik van die doosjes uit te sluiten) leveren de opgravingen van het Romeinse fort Vindolanda aan de noordgrens van Romeins Brittannië, dat later werd opgenomen in de Muur van Hadrianus. In 1973 dook daar bij de opgravingen een schrijfplankje op. Niet het bekende wasplankje of -tafeltje waarop met een stilus een tekst in het waslaagje werd gekrast, maar een dun spanen plankje, zoals het plaatje cederhout dat wel in kistjes met duur-
5
dere sigaren zit, waarop met inkt werd geschreven zoals dat ook op papyrus gebeurde. Al in 1983 konden bijna 50 substantiële teksten gepubliceerd worden, goed 15 jaar later waren daar al zo’n 200 bijgekomen (Bowman 1994). En dat lijkt een topje van de ijsberg te zijn, sindsdien loopt het aantal gevonden fragmenten van schrijfplankjes over de duizend. De schrijfplankjes dateren uit de periode omstreeks 100 n.Chr. Het uitzonderlijke is niet alleen dat de fragiele, slechts 1 tot 3 mm dikke plankjes bewaard zijn gebleven, maar vooral wat erop geschreven staat. Bowman doet hier een uitgebreid gedocumenteerd boek over open en wat blijkt? Naast militaire aangelegenheden betreffen de teksten ook allerlei andere, persoonlijker onderwerpen: van verzoeken om voorspraak, via geldzaken tot en met verjaardagsaangelegenheden. Minstens zo uitzonderlijk is door wie de berichten geschreven zijn. Het blijkt dat ze geschreven zijn niet alleen door klaarblijkelijke Romeinen, maar ook door Bataven – die daarbij afkomstig zijn van alle rangen en standen uit de militaire hiërarchie. En dat die soms schreven op literair niveau. Kennelijk was ook de Bataaf van mindere rang in Romeinse dienst de taal en het schrift van zijn superieuren behoorlijk machtig. Hij moest zich die taal en dat schrift ook wel eigen maken, om te kunnen functioneren, om hogerop te komen of om contact met thuis te onderhouden. Het is dus niet zo verwonderlijk dat in ons rivierengebied een groot aantal Romeinse zegeldoosjes is gevonden in de context van
6
(de) eenvoudig(st)e inheemse nederzettingen. Ze zeggen niets over de locatie van Romeinse versterkingen, maar juist veel over de acculturatie die hier indertijd gaande was. Dat zelfde zal evenzeer opgaan voor andere zaken zoals ‘militaire fibulae’, terra sigillata met Latijnse graffiti, e.d. De conclusie kan dus nauwelijks anders zijn dan dat men eigenlijk alleen een behoorlijke concentratie van stukken tufsteen en scherven van Romeinse dakpannen kan beschouwen als indicatie voor de mogelijke locatie van een Romeinse legerplaats. Nog even iets over die acculturatie. Een inmiddels beroemd schrijfplankje uit Vindolanda behelst een kattebelletje over de zending van sokken, sandalen en twee onderbroeken door familie van een Bataafse soldaat. Thuis in de Insula Batavorum moet er dus ook iemand zijn geweest die niet alleen Latijn kon spreken, maar het ook kon lezen en schrijven (zie bijv. ook Van Es 1972:199). De latinisering zou dus binnen een tijdspanne van minder dan een eeuw al behoorlijk wortel hebben geschoten in de Bataafse, provinciaal-Romeinse samenleving. In de ruim anderhalve eeuw daarna zal dit wel niet verminderd zijn, eerder integendeel. In de loop van de derde eeuw hield het gebruik van zegeldoosjes echter geleidelijk op. Roymans en Derks veronderstellen dat de geromaniseerde bevolking als gevolg van de ineenstorting van het Romeinse bestuurssysteem in het derde kwart van de derde eeuw en steeds intensievere Germaanse invallen wegtrok. Die
vooral vondstmateriaal uit de late IJzertijd en de Romeinse tijd komt een vondst van ruim 200 mantelspelden, maar het rituele karakter hiervan is niet zeker, want er lag ook ander ‘afval’ bij. Frappant is dat een Romeinse gouden muntschat werd gevonden met enkele meters verderop een 100 jaar oudere Keltische munt van zilver. Reden van munt-depositie onduidelijk: paniek? Ritueel? Grafvelden. Tot nu toe zijn zes laatprehistorische grafvelden en twee uit de Romeinse tijd teruggevonden. Een opvallend gegeven in die eerste categorie is dat in de buurt van enkele crematiegraven ook inhumatiegraven zijn gevonden. Hiertoe behoorde ook het graf van een vrouw op buik en daaronder de “man van Lent”, datering ca. 500 à 400 vC. Dit is uitzonderlijk, want vanaf ca. 1100 vC is crematie de norm.
Dubbelgraf van een man en een vrouw uit de Vroege Ijzertijd. Aanvankelijk werd de oplossing gezocht in de vergelijking met Geldermalsen-Middengebied, waar 16 begravingen zijn gevonden, met als meest bijzondere die van een jonge vrouw die als grafgift aardewerk, allerlei sieraden, ijzeren mes en het ribstuk van een varken had mee-
gekregen. In het geval van Geldermalsen wijst dit op verwantschap met begrafenisgewoonten in noord Frankrijk, daar was dit normaal (Marne e aardewerk) in de 5 eeuw, en het Marne aardewerk vinden we globaal tot aan de Rijn, en vooral in de 5e eeuw. In Geldermalsen is dus de materiële maar ook de immateriële cultuur (begraafwijze) beïnvloed door een ‘andere’ cultuur. Maar in Lent is het probleem dat een voorganger van het grafveldje van de man van Lent e e vermoedelijk 7 /6 eeuws is (Steltsestraat), van voor de Marne-invloed: daar zijn zowel crematie- als inhumatiegraven gevonden, waaronder een dubbelgraf van een man op zijn buik en een vrouw. Wat is de oplossing? Inhumatie was in het Middenrijngebied (dus Duitsland) wel normaal en daar komen ook de sieraden voor die in het grafveld van de Steltsestraat zijn aangetroffen. Heeft zich dus in de e e 7 of 6 eeuw een groepje immigranten uit dat gebied gemengd met een bevolkingsgroep die daar al leefde en die de doden cremeerde? Romeins. Typerend zijn de afwateringssloten in de plattegronden waarvan o.a. een mooi voorbeeld in in Oosterhout is gevonden. Hier bevond zich een flinke nederzetting met huizen die ongeveer o-w staan (vlgs. V.d. Broeke is er wsch. lichte verandering in oriëntatie te zien). Op zich niet zo bijzonder, maar in Oss-Ussen zijn behalve de o-w georiënteerde huizen veel n-z georiënteerde woningen gevonden. Zoiets is stof voor discussie. Deze nederzetting loopt van voor 0 tot 250 AD. Bij een gemiddelde levens-
11
De Bataven – Verslag van een lezing Hans Tevel Regelmatig berichten televisie, radio en kranten over bijzondere archeologische vondsten in de Waalsprong, het Vinex-gebied van de gemeente Nijmegen aan de Betuwse noordzijde van de Waal. Het archeologisch onderzoek in de Waalsprong wordt verricht door Bureau Archeologie van de Gemeente Nijmegen. Op 6 oktober had afdeling 15 van de AWN dhr. Peter van den Broeke te gast, een van de archeologen van deze dienst. In een boeiende lezing gaf hij een tussentijdse stand van zaken over het onderzoek. Hieronder volgen enkele hoofdzaken uit zijn lezing, die overigens, zoals zal blijken, over veel meer dan Bataven ging. De oudste bewoningssporen van jagers/verzamelaars in de OostBetuwe dateren van ca. 5500 vC. Rond 3500 vC blijkt dat dit wordt gecombineerd met landbouw en/of veeteelt. Hiervan zijn in de Waalsprong sporen teruggevonden. De meeste vindplaatsen dateren echter uit de late bronstijd, de ijzertijd en de Romeinse tijd. De bewoningssporen zijn nu weliswaar overdekt door klei, maar liggen soms dicht onder de oppervlakte. Een RAAP-onderzoek met karteren en boren leverde 67 vindplaatsen op, die een oppervlakte van ongeveer 90 hectare bedekken; de meest plaatsen zijn tot archeologisch waardevol terrein verklaard, twee tot archeologisch monument. Vanwege de kleine trefkans bij het boren zijn
10
slechts weinig grafvelden gevonden. Al rond 2000 vC was het landschap in grote lijnen zoals het er nu uitziet. De hoofdstromen volgden in grote lijnen hun huidige loop, alleen waren er veel meer restgeulen, die later verder zijn dichtgeslibd. De vindplaatsen gaan in hoofdzaak terug op drie perioden en elk van deze perioden heeft zijn eigen kenmerken: de Bronstijd vooral deposities, de Ijzertijd vooral grafvelden en de Romeinse tijd vooral nederzettingen. Deposities zijn vooral teruggevonden op natte plaatsen. Het ‘weggooien’ van zaken als bijv. zwaarden (overigens niet in de Waalsprong) had blijkbaar een religieus karakter, vgl. de ‘bekroonde’ dissertatie David Fontijn uit 2003. Frappant is ook dat de Waalsprong past in het beeld dat in een recente studie van Wijnands v.d. Sanden van Drenthe en ook Engeland naar voren komt. De eerste duidelijke deposities in de Waalsprong zijn te dateren in de Bronstijd (ca. 1600 vC), en ook hier volop symboliek: er is een graf gevonden met dolk en maalsteen (mannelijk resp. vrouwelijk attribuut) op de bodem van een restgeul. Overigens zijn er ook vondsten op het toenmalige vasteland in Waalspronggebied gedaan, maar de interpretatie daarvan is nog onzeker. Verder zijn er ook losse deposities uit 900-600 vC (laat Brons-Vroeg IJzer) in Lent-Noord (ook een nat gebied): speerpunten, een mantelspeld, 2 runderschedels bij elkaar zoals ook in Drenthe (!) en met een zwerfkei erboven. Dit wijst beslist op een rituele functie. Van vlakbij een restgeul met
ontvolking zou ook de reden zijn dat we hier nu geen Romaanse taal spreken, zoals in Wallonië en zuidelijker Keltische gebieden wel het geval is. Het gebied raakte niet lang daarna weer bevolkt door Franken, die het rivierengebied in de Germaanstalige invloedsfeer (terug?)brachten (Blok 1974). En daarbij is het gebleven. Men kan zich ten slotte afvragen wanneer het niveau van alfabetisme en van het beheersen van een vreemde taal zoals dat in de eerste eeuwen van onze jaartelling in het rivierengebied bestond, later weer is geëvenaard. Waarschijnlijk komen we dan uit op een tijdstip een stuk in de moderne tijd - een millenium plus nog een handjevol eeuwen nadien…… Blok, D.P. 1974. De Franken in Nederland. Tweede herziene druk. Fibula-Van Dishoeck, Bussum. 144 p. Bowman, A.K. 1994. Life and letters on the Roman Frontier. British Museum Press, Londen. 159 p. Es, W.A. van. 1972. De Romeinen in Nederland. Fibula-Van Dishoeck, Bussem. 232 p. Roymans, N. & T. Derks. 2001. Latijns platteland. Bataven romaniseerden dankzij rekruten. NRC Handelsblad 9 juni 2001.
Rodichem teruggevonden? In juni –juli 2004 is in Brakel een seniorenwijkje afgebroken om plaats te maken voor een modernere versie, een seniorencentrum. Naast diverse typen seniorenwoningen komen er ook vestigingen van een huisarts, tandarts en fysiotherapeut en een kantoortje van de woningstichting De Vijf Gemeenten, die het geheel gaat beheren. Maar, heel modern, zeker voor de streek, komt er een vrij grote parkeerkelder onder het middelste deel. Daarvoor werden lange damwandprofielen de grond in geheid. Dit ging voorspoedig, maar op een tweetal punten ging dat wat zwaarder. De grond binnen de damwand werd verwijderd tot op zo’n 6 meter beneden maaiveld! Net buiten de damwand werd een stukje damwand vrij gelegd voor werkzaamheden; er ontstond een sleuf van bijna 2 meter diep en 1,5 meter breed.
De uitkragende poer onder de dikke muur. De grond van deze sleuf werd opzij gelegd om later weer gebruikt te worden. En in deze grond, langs de Meidoornstraat hoek Beukenstraat, werden de eerste ‘kloostermoppen’ ontdekt! Deze stenen met de maten 29,5 x 14 x
7
6 cm. waren afkomstig van twee evenwijdige in verband gemetselde muren, bijna loodrecht staande op de damwand - de damwand was er dwars doorheen gegaan, vandaar dat het heien moeilijker ging. In de sleuf waren de muren tot 1 meter onder maaiveld weggehaald. Van de weg was het geheel niet te zien.
De pijlpunt van een kruisboog gevonden in de grachtvulling. De eerste gedachte die op kwam, was… de resten van Huis Rodichem. Ergens rond 1328 hebben de Heer van Brakel en de Heer van Rodichem ruzie gehad. Die is uitgevochten. De Heer van Brakel won. Het Huis Rodichem zou daarna afgebroken zijn. Omdat het er naar uitzag dat opdrachtgever en aannemer niet van plan waren om gemeente, ROB, provincie te waarschuwen dat er wellicht een historisch object gevonden was, is er door een lid van AWN-15, die vlakbij woont, aan de bel getrokken en alle instanties ingelicht. Door een ambtenaar van de gemeente Zaltbommel zijn uiteindelijk twee dagen later alle werkzaamheden in de hoek waar de muren liggen stil gelegd. Een bewoner naast de bouwput heeft een mooi oud (luik)schanier gevonden met nog 7 stuks gesmede spijkers erin en een ‘gevouwen’ loden plaat met 2
8
gesmede spijkers erin; helaas verpulverden deze twee. Met de gemeente ambtenaar werd afgesproken dat zij zich sterk zou maken, dat AWN-15 mensen mag leveren om mee te graven indien er een archeologisch bureau ingeschakeld wordt door de opdrachtgever van de bouw, woningstichting De Vijf Gemeenten. Op dinsdag, 27 juli was het zover, de woningstichting had het archeologisch bureau Synthegra uit Dordrecht ingehuurd om een verkennend onderzoek te doen en daarbij zoveel mogelijk gegevens te verzamelen. Twee AWNers, Roel van Zeelst en Ronald Looijen waren van de partij, evenals Jan Bervaes, oud-AWN-er. M.b.v. een kleine kraan is voorzichtig de boven liggende grond verwijderd, om te zien hoever de muren richting Meidoornstraat gaan. Zeer verrassend bleken de muren maar zo’n 25-35 cm. onder het maaiveld te liggen! Ook de zijmuur, die de zichtbare muren verbond is gevonden. De andere zijmuur lag achter de damwand en is bij het uitgraven van de put geheel afgebroken en afgevoerd met de uitgegraven grond. Door de uitvoerder zijn echter foto’s gemaakt van deze muur en daarmee kon de massa bepaald worden. Het stenen huis heeft ongeveer de buitenmaten 8 x 10 meter gehad. Alle stenen hadden dezelfde maat en vorm, de muren waren in verband gemetseld en wel in een keer. Buiten de muren werden erg veel kapotte leistenen platen en scherven gevonden, dit betekende dat er op het stenen huis een puntig dak heeft gestaan, gezien ook de gevonden
loden plaat. Ook lag er veel puin van de ‘kloostermoppen’ buiten de muren. Wederom werd met de kraan langs de westelijke muur grond weggehaald om te kijken of er een gracht gelegen heeft; dit werd gauw bewaarheid. Zwarte grachtvulling met veel puin van stenen, lei, glas en plantenresten en wortelstokken en botmateriaal. Daaronder bevond zich schone rivierklei met zanderige lagen. Er werd ook een tweede (luik)schanier gevonden en diverse aardewerkscherven en een pijlpunt van een kruisboog. Ook van de oostelijke muur werd een stuk blootgelegd; de bodem liet hetzelfde beeld zien, grachtvulling met diverse artefacten en daaronder schone rivierklei en grof zandige lagen. De opgaande muren waren zo’n 80 cm. breed en steunden op taps uitlopende gemetselde poeren, die op de grootste breedte bijna 2,50 m. waren.
Met de kraan is ook een geul getrokken om te zien hoe breed de gracht is geweest. De gracht heeft zowel aan de west- als oostmuur een breedte gehad van 9 meter. Op de reeds genoemde foto’s van de verdwenen zijmuur( noord) kon dezelfde conclusie getrokken worden. De zuidmuur is verder niet bekeken, maar waarschijnlijk heeft de woontoren rondom in het water gestaan. Bekend is dat er voor en in die tijd een behoorlijk kreken systeem is geweest. Bijna alle gevonden voorwerpen zijn te e e dateren in de 14 en 15 eeuw. Alle gevonden voorwerpen zijn meegenomen door Synthegra en worden schoongemaakt, genummerd, beschreven en onderzocht. Twee stukken van de boomstammetjes worden opgestuurd voor dendrologisch onderzoek of C14 onderzoek om de ouderdom te bepalen. Als het rapport klaar is komt er een bijeenkomst waar e.e.a. toegelicht zal worden.
Een deel van een geschilde boomstam wordt geborgen voor dendrologisch onderzoek. Daaronder was een inspringen laag stenen, daaronder een laag van 5 – 7 cm schoon grof zand en daaronder .. …aan de bovenkant afgevlakte, geschilde boomstammetjes met een diameter van 8–12 cm.
9