GRAVEN TUSSEN DE RIVIEREN
afdeling 15 West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard
ARCHEOLOGISCHE WERKGEMEENSCHAP VOOR NEDERLAND
3e jaargang no.5 juli 2003
.
Hollandse markt in de 17de eeuw is als een omslagpunt te beschouwen. Hoewel het boek suggereert dat het alleen over drank en drinkgerei handelt, is het veel breder en komen ook kook en eetgerei aan bod. Al met al is het toch een mooi boek met vele kleurenfoto’s en geeft het een goed beeld van wat er zoal in de 18e eeuwse beerput kan worden aangetroffen.
Colofon Graven tussen de rivieren is bedoeld als medium voor de AWN afdeling West- en Midden-Betuwe en de Bommelerwaard. De werkgroep die deze afdeling weer levend wil maken bestaat uit de volgende contactpersonen:
• •
•
•
•
•
•
•
2
Arjen Haneveer Rozenstraat 20 4119 LW Ravenwaaij tel. 0345 558550 Arend Houtkoop Lutterveldsestraat 17 4012 DD Kerk-Avezaath tel. 0344 661963 e-mail:
[email protected] Dirk van der Kaay Waalstoep 3 5328 CA Rossum tel. 0418 661668 email:
[email protected] Hans van der Laan Thorbeckestraat 51 5301 ND Zaltbommel tel. 0418 518224 e-mail:
[email protected] Ronald Looijen Wilgenstraat 13 5306 XZ Brakel tel. 0418 671994 e-mail:
[email protected] Hans de Molenaar Gruttostraat 24 4021 EX Maurik tel. 0344 691976 e-mail:
[email protected] Hans Tevel V. d. Duyn v. Maasdamstraat 4 4191 GC Geldermalsen tel. 0345 577726 e-mail:
[email protected] Radboud van Ton Maastrichtseweg 52 5215 AD ‘s-Hertogenbosch tel. 073 6127201 e-mail:
[email protected]
P. Bitter, S. Ostkamp, R. Roedema, De Beerput als bron – Archeologische vondsten van het dagelijks leven in het oude Alkmaar, 2002, 88pag., ISBN 90801565-4-X, prijs € 9,50.
DRANK EN DRINKGEREI Dit boek gaat over de drinkgewoontes e van onze 18 eeuwse voorouders. Het onderzoek dat Cora Laan, in het kader van haar studie aan de Erasmus universiteit te Rotterdam, heeft uitgevoerd heeft als startpunt de Vlaardingse herberg De Visscher (1742-1805). Van deze herberg is zowel goed gedocumenteerd archeologisch als archivalisch materiaal beschikbaar. Uit het vondstmateriaal kan worden afgeleid dat nieuwe gebruiken samengingen met nieuwe gebruiksvoorwerpen. Met name de introductie van koffie en thee op de
Cora Laan, Drank & Drinkgerei – een archeologische en cultuurhistorisch onderzoek naar de alledaagse de drinkcultuur van de 18 – eeuwse Hollanders, 2003, 232pag., ISBN 906707-557-4, prijs € 39,50.
15
Voorwoord en was dan ook fel gekeerd tegen het protestantisme en tegen overmatig drankgebruik vooral van studenten. De kruik zou zijn gemaakt om hem en zijn gedachtegoed belachelijk te maken. Naast deze theorie komen er nog enkele aan bod. Verder is dit boekje ruim voorzien van foto´s waarvan vele in kleur. C van Hees, Baardmannen en puntneuzen – Vorm, gebruik en betekenis van gezichtskruiken 15001700, Uitgeverij Waanders, 2002, 72 pag., ISBN 90-400-8702-4, prijs € 12,50
SPITTEN AAN HET SPAARNE
eeuw. Van 25 oktober 2002 t/m 11 mei 2003 was de tentoonstelling in het Archeologisch Museum aan de Grote Markt 18k te bezoeken. Geheel gratis kon je hier terug vinden wat er allemaal uit de vele water- en beerputten naar boven is gekomen. En om al dat moois later nog eens rustig te kunnen bekijken is er een werkelijk prachtig boek uitgegeven welke geheel gewijd is aan deze tentoonstelling. E.Jacobs, M.Poldermans, T.van der Zon, Spitten aan het Spaarne – Archeologisch onderzoek onder de Gravinnehof in Haarlem, 2002, 144 pag., ISBN 90-6076-501-X, prijs € 18,00
DE BEERPUT ALS BRON
In 1999 heeft het Bureau Archeologie in Haarlem een opgraving verricht tussen de Helmbrekersteeg en de Gravinnesteeg. De belangrijkste vondsten waren de fundamenten van twee stee nen huizen uit het midden van de 14
In Alkmaar wordt flink aan de weg getimmerd wat de archeologie betreft. Regelmatig melden wij hier van nieuwe publicaties. Maar het boekje wat ik u ditmaal onder de aandacht wil brengen springt er wat mij betreft bovenuit. Dit komt voornamelijk door de vele mooie kleurenfoto’s van de even vele vondsten uit de diverse beerputten welke zijn aangetroffen. Het boek leent zich dan ook uitstekend als hulp tijdens het determineren. Van dit fotowerk moet het boekje het dan ook vooral hebben want het geschrevene is vrij algemeen, en bestaat voor het grootste gedeelte uit een korte beschrijving van iedere vondst. Een apart hoofdstuk is gewijd aan de opgravings methodiek welke in Alkmaar wordt toegepast. Deze methode is dan ook naar de stad vernoemd.
De zomer komt eraan, de vakantieplannen krijgen meer vorm en de gedachten gaan dwalen al af naar een flesje wijn, een stokbroodje en lekker luieren in de zon. Vorig jaar was het Frankrijk. Met in de bagage het handzame boek van Wes* over het Gallië van de tijd van vóór de verovering door Julius Caesar tot het einde van de Romeinse tijd, toen de Franken de zaak overnamen en de grondslag voor het huidige Frankrijk legden. Een boek, dat het tegen deze tijd van het jaar verdient wat meer bekendheid te krijgen. Het is wat de schrijver, hoogleraar oude geschiedenis aan de RU Groningen, zelf een reeks toeristische notities noemt. Naar aanleiding van museumstukken, monumenten en opgravin-gen vertelt hij in korte hoofdstukken iets waarbij die zaken op een zeer informatieve, onder-houdende en af en toe kostelijk ironische wijze in een ruimer historisch verband worden geplaatst. Met een verrassend oog voor minder bekende zaken en details. En met praktische tips voor onverwachte routes die zelfs een herhaald bezoek aan de verschillende delen van het aquaduct van Uzès naar Nîmes, van de bron van de Eure, via de Pont du Gard tot het eind van het verdeelstation in Nîmes tot een totaal nieuwe belevenis maakten. Ooit door de heuvels, via steile bospaadjes, een stuk aquaduct zomaar in het struikgewas en tenslotte een tunneltje die Pont du Gard van bovenaf benaderd? En daarbij ooit eraan gedacht hoe die waterleidingen werden aangelegd, wat de aanleg kostte en hoe dat werd gefinancierd, hoe ze werden onderhouden, wat hun capaciteit was, wie eigenlijk baat had van die wateraanvoer, enz., enz.? Wes laat je zo ook met heel andere ogen kijken naar bijvoorbeeld amfitheaters, stadsmuren en badhuizen. De Galliërs en Romeinen worden neergezet met al hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden. De Galliërs met in aanvulling op de historisch redelijk correcte strips van Asterix ook hun moorddadige kanten, zoals hun bijzondere belangstelling voor andermans hoofd - in het bijzonder die van hun verslagen vijanden... En wat te denken van hun knekelhuizen in Noord-Frankrijk? Het waren echt geen lieverdjes, die Galli taetri (weerzinwekkende Galliërs), zoals ze op het Trophaeum Augusti vlak bij Monte Carlo worden genoemd. Zo ook de Romeinen, met aan de ene kant hun fantastisch technisch en organisatorisch kunnen dat tot een wereldrijk leidde, en aan de andere kant een bijzonder gewelddadige, ronduit sadistische aard. Een combinatie die een samenleving grondvestte op een stelsel van wat vergoelijkend patronage wordt genoemd, maar in de praktijk neerkwam op één gigantische maffiaorganisatie waar Al Cappone een puntje aan kon zuigen. Ik kan nog wel even doorgaan, maar doe dat niet. Ik heb het boek na de vakantie nog een keer herlezen, en sommige hoofdstukken nog vaker, en steeds weer met plezier. Steeds kwam ik er weer verrassingen in tegen, en genoot ik van de heldere, bondige en wat ironische stijl van schrijven. Kortom, wat mij betreft een kostelijk boek voor wie geïnteresseerd is in de combinatie van historie en archeologie, en beetje van de gebaande wegen af wil gaan. Het is geen reisgids, maar geeft aan het eind van elk hoofdstuk verwijzingen naar meer specialistische publicaties en beschrijvingen, en naar plekken en musea waar meer over het onderwerp te vinden is. * M.A. Wes. 2000. Caesar in Gallië, God in Frankrijk. 2e druk. Voltaire, ‘sHertogenbosch. 220 pag.
14
3
Onderzoek aan de Lange Strikstraat Hans van der Laan
Een telefoontje van de ambtenaar monumentenzorg van Zaltbommel vormde het begin van een nieuw archeologisch avontuur voor onze afdeling. Dat konden we wel gebruiken, want het wordt steeds moeilijker om als amateur-archeoloog in het veld aan de slag te gaan. Ik was dan ook ontzettend blij met het vertrouwen dat Mieke Sanders van de gemeente in ons stelde. Haar verzoek luidde: willen jullie de bouwactiviteiten aan de Lange Strikstraat 14-18 archeologisch begeleiden?
fragment uit de kaart van Bleau met helemaal rechtsonder het onderzochte terrein. De nummering geeft al aan dat hier eertijds een drietal woningen heeft gestaan die begin jaren zeventig zijn samengevoegd tot één pand dat als werkplaats dienst deed. Wanneer die huisjes zijn gebouwd is mij nog niet duidelijk, maar tijdens mijn bezoek aan het streekarchief is mij wel duidelijk geworden dat er ten tijde van de eerste kadastrale kaart uit 1832 geen
4
bebouwing aanwezig was op dit perceel. Dit maakte toen deel uit van een groter perceel met het kadastrale nummer A400. Deze grond behoorde toe aan de bewoners van de Ruiterstraat 16-18 (E. de Jong). Deze gegoede burgers bezaten op een gegeven moment bijna alle grond tot aan de Nieuwstraat. Maandag 28 april 2003 gaan de slopers van start met het slopen van het pand en het verwijderen van de betonnen grondplaat. Een week later, op dinsdag 6 mei, is het terrein vrij van bebouwing. Na overleg met de aannemer kunnen we het terrein op. Er worden meteen al oude kloostermoppen aangetroffen met een formaat 29x14x6½ hetgeen neerkomt op een e globale datering ergens in de 14 of e 15 eeuw. Door te prikken met de prikstok hopen we op resten van vroegere bebouwing te stuiten, maar dat blijkt erg lastig omdat er veel los puin in de bovenlaag zit. De sloper heeft zijn werk grondig gedaan! Om toch te kunnen vaststellen of er nog iets in de grond zit van bouwwerken uit het verleden moet die losse laag puin er af. We doen dit door vanaf de straat naar achteren een smal sleufje te graven dat net door de verstoorde bovengrond heen gaat. Later zal deze grond toch worden weggegraven omdat de nieuwe bebouwing zal beschikken over een forse kelder. Op zo’n 9 meter van de straat stuiten we op kloostermoppen die op een slordige manier een soort van vloertje lijken te vormen, hoewel ze maar een smalle strook beslaan.
vondst van nog een “Limoges-gesp” (zie p. 156-157). In de derde aflevering van ons blad beschreef Fredo van Berkel een gesp die hij in 1996 gevonden had en nu blijkt er dus een derde exemplaar uit Nederlandse bodem tevoorschijn te zijn gekomen. De reeks waartoe deze aflevering behoort, dekt de jaren 1970 tot 2001. Waren aanvankelijk de banden vrij dun, voor de laatste afleveringen geldt dat ze steeds dikker zijn geworden. Dat heeft o.a. te maken met het feit dat van de onvolprezen maar helaas beëindigde Archeologische en Bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht de archeologische berichtgeving is overgenomen in deze provinciale kroniek. Het is te hopen dat de bouwhistorische onderzoeken van de gemeente Utrecht sinds ca. 1992 ook gepubliceerd zullen worden. Valt er ook nog iets te zeggen over minpunten van dit boek? Als het al moet, dan is het wat mij betreft vooral het feit dat de kaartjes zich vaak erg lastig laten lezen. Door de grijsschakeringen is bijv. een rivier vaak niet goed te herkennen, en de kaartjes zijn vaak zo globaal dat je de situatie ter plekke moet kennen wil je meteen weten waar het onderzoek is verricht. Ook het opnemen van herkenningspunten als een station of kerk zou het de lezer makkelijker maken zich te oriënteren. Sommige onderzoeken worden trouwens beschreven zonder enige plattegrond, en dat is soms wel erg lastig. Een ander probleem van de boeken in deze reeks komt ook voor in andere publicaties: van reproducties uit RAAP-rapporten zijn de vele kleuren
die voor plattegronden worden gebruikt, in zwart-wit nauwelijks meer terug te herkennen. De reproductie van de oorspronkelijke kaart mist daardoor bijna al haar zeggingskracht en begrijpelijkheid. Toch valt dit soort beperkingen in het niet bij wat het boek te bieden heeft en kan ik dit boek, of liever, deze reeks van harte aanbevelen. De prijs hoeft geen belemmering te zijn: € 5,65 per deel (excl. verzendkosten; de delen vanaf 1990-1991 t/m 2000-2001 zijn nog voorradig). D. Kok, R. Kok, F. Vogelzang (red.), Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 2000-2001, Prov. Utrecht en St. Publicaties Oud-Utrecht, Herenstraat 28, 3512 KD Utrecht, tel. 030-2343880 of
[email protected].
BAARDMANNEN EN PUNTNEUZEN Misschien wel een van de meest tot de verbeelding sprekende bodemvondsten is dikwijls de baardmankruik. De groep verzamelaars van dit soort kruiken moet erg groot zijn gezien de vraag er naar. Het nu verschenen boekje, is deel 5 uit de serie ´Handboekjes over kunstnijverheid en vormgeving´, zal dan ik zeker gretig aftrek vinden. In het hoofdstuk over het waarom van een gezicht op de hals komt de theorie over de docent Robertus Romulus Bellarminus aan de orde. Hij was een pleitbezorger van het katholieke geloof
13
Suggesties en informatie over dit voorwerp zijn zeer welkom. Afhankelijk van de reacties kunt u in een volgend nummer meer lezen.
Boekennieuws Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 2000-2001
Heeft u soms ook het gevoel dat u, als u in de krant over wéér een belangwekkende vondst in de Vinexlocatie Leidsche Rijn leest, de samenhang mist? En dat u er eigenlijk toch meer over zou willen weten, wat daar bij die ‘buren’ van ons gebeurt? Maar dat u eigenlijk niet meteen weet waar
12
u die kennis vandaan moet halen? Dat is in ieder geval wat mij de afgelopen jaren regelmatig overkwam. Maar … (het lijkt wel reclame voor een nieuw wasmiddel) het hoeft niet meer! De recent verschenen Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 2000-2001 geeft tekst en uitleg. En foto’s en tekeningen. En dan niet alleen van de gebieden die voor onze kennis van de limes zo belangrijk zijn, maar ook van allerlei andere plaatsen, verspreid over de hele provincie Utrecht. Natuurlijk ligt het zwaartepunt in deze uitgave op de Romeinse tijd: Vinex-locatie Leidsche Rijn, Harmelen, Woerden, Bunnik en Houten komen volop aan bod, en het boek begint zelfs met een boeiend overzichtsartikel dat onder de titel “30 jaar lang op zoek naar de Romeinen in Utrecht” laat zien hoe de kennis van de Romeinse aanwezigheid in dit gebied de laatste decennia enorm is toegenomen en hoe de vragen die deze kennis oproepen meegeëvolueerd zijn. Ook de Middeleeuwen zijn volop aanwezig in uiteenlopende onderzoeken, bijv. Utrecht en Wijk bij Duurstede. De prehistorie (wat laat-neolithicum, wat meer Bronstijd maar vooral IJzertijd) is vertegenwoordigd in onderzoeken die vooral op de zandgronden hebben plaatsgevonden, daarnaast is de late IJzertijd natuurlijk vaak de inheemse component van de vroegromeinse periode. En zelfs de Nieuwe Tijd is niet afwezig: zo is er het verslag van een onderzoek naar de porseleinfabriek die tussen 1774 en 1784 in Loosdrecht heeft geprobeerd het op te nemen tegen buitenlandse concurrentie. Wat de Middeleeuwen betreft is het trouwens leuk om te wijzen op de
‘s Avonds is er wat meer mankracht en wordt de sleuf verder naar achteren doorgetrokken en …..jawel hoor!!! We stuiten op restanten van een koepelvormige beerput. Er zit aan de westkant een duidelijke stortkoker.
De aangetroffen beerput met rechts duidelijk zichtbaar de stortkoker. De put lijkt volgestort met puin, toch leert nadere bestudering dat er tussen al het puin wel degelijk aardewerk aanwezig is, hetgeen kan betekenen dat hij niet is geleegd voordat er puin in werd gestort. Toch moeten we ons geduld bewaren want de duisternis valt in en maakt het onmogelijk om op een verantwoorde manier verder te gaan. We moeten wachten tot het weekend. Ik houd contact met de aannemer omdat ook zijn werkzaamheden doorgaan. Maar ook hier lacht het geluk ons toe. De put ligt precies daar waar een damwand geslagen moet worden. De aannemer besluit hem zaterdags te verwijderen. We krijgen alle medewerking om de met een kraan verwijderde beerput te onderzoeken. Die hele zaterdag laten wij de inhoud van de beerput door onze handen
gaan. Alles wat niet van belang is, gaat terug in het gat, de rest wordt zorgvuldig in emmers verzameld. Het grootste deel bestaat – geheel volgens verwachting – uit roodbakken aardewerk. Steengoed vormt slechts een klein percentage, en glas wordt nog minder gevonden. Toch komen er ook wel opmerkelijke zaken uit de put. Zo wordt er een gedeelte van een kam gevonden. Het betreft een luizenkam met aan beide zijden tanden, een rij grove en een rij fijne. Onze kam is van hout, terwijl we m.i. meestal te maken hebben met exemplaren van been of ivoor (Baart 1977). Maar waarschijnlijk heeft dat te maken met de slechtere conservering van hout zodat er minder van bewaard zijn gebleven. Uit Den Bosch is een tweetal houten kammen bekend (Janssen 1983). Ook meldenswaardig is een houtfragment dat afkomstig lijkt van een soort schildje. Er staat een afbeelding in gegraveerd die een laars voorstelt.
Gedeelte van het houten schildje met daarop de afbeelding van een laars. Hebben we hier te maken met de afvalput van een schoenmaker? Dit lijkt echter tegenstrijdig gezien het
5
geringe aantal leervondsten. Misschien kan archiefonderzoek hier nog enige duidelijkheid in scheppen. Uit vervolgonderzoek zal blijken dat er wel degelijk leerrestanten in de grond aanwezig zijn, maar hierover in de volgende aflevering meer. Iets wat niet zo snel opvalt tussen de beer zijn textielresten. Toch treffen we die wel aan. Waarschijnlijk gaat het om linnen, maar onderzoek zal hier meer duidelijkheid in moeten verschaffen. Over metaal valt niet veel te melden behalve dat er twee muntjes en een knoop worden gevonden. Eėn van de muntjes is volgens mij een duitje. Uiteraard bestaat, zoals gezegd, het overgrote deel van het geborgen materiaal uit aardewerk. Dit moet voor een groot deel nog worden uitgezocht en gedetermineerd om tot een afgebakende datering van de beerput te komen. Een aantal stukken valt op tussen al dat roodgeglazuurde aardewerk.
Zoals de bodem van een zogenaamde e Snelle uit Siegburg uit de 2 helft van e de 16 eeuw, fragmenten van een met e slib versierde vuurklok uit eind 16 e begin 17 eeuw, en een aantal scherven van een steengoed kruik uit Raeren, versierd met appliquės van rond 1600. Toch zitten er scherven bij die veel ouder zijn, zoals een aantal grijse bakken fragmenten uit de 14 eeuw. Een scherf met radstempel-versiering dateert zelfs uit de Karolingische tijd, maar deze scherf is net buiten de beerput, op het niveau van de koepel van de put, gevonden, en we vermoeden dat hij daar is terechtgekomen tijdens het graven van deze put. Dit vermoeden wordt versterkt tijdens het lichten van de beerput. Onder het bodemniveau van de put bevond zich nog een donkere bewoningslaag die ouder moet zijn dan onze onderzochte put. Mijn voorlopige conclusie luidt dat het materiaal uit de beerput een periode beslaat die loopt van het einde van de e e 16 eeuw tot het begin van de 19 eeuw, mede gezien het feit dat er op de kadastrale kaart van 1832 geen huizen meer staan. Ondertussen zijn er een aantal schervenavonden geweest waar 9 AWN’ers bij aanwezig waren, met als doel om al het gevonden materiaal te restaureren en te documenteren. In de volgende aflevering van Graven tussen de rivieren kunt u meer lezen over dit onderzoek.
Van een aantal fragmenten kon dit grote fragment van een kan uit Raeren gereconstrueerd worden.
Literatuur: Baart 1977: Janssen 1983:
6
Tot slot Dankzij dit archeologische onderzoek zijn veel vragen beantwoord maar zijn er minstens evenveel nieuwe vragen bijgekomen. De toekomst zal leren of het onderzoek wordt voortgezet. Ook blijkt het nodig op de kleine vondsten te blijven letten omdat zij vaak nog veel kunnen vertellen, ook al komen ze uit de stortgrond.
Gevonden voorwerp Arjen Haneveer U heeft allicht in een voorgaande Graven tussen de rivieren het verslag gelezen van het onderzoek naar Cathaege te Culemborg.
Nu wil ik graag een vondst onder uw aandacht brengen die daar enige jaren geleden is gedaan maar waarover tot op heden nog geen duidelijkheid bestaat. Het betreft een verguld voorwerp dat op de achterzijde slordig is afgewerkt. Aan beide uiteinden bevindt zich een breukvlak. Het afgebeelde heraldische wapen zou wel eens een bestaand wapen kunnen zijn. Op basis van de aardewerkscherven die er lagen zou e het voorwerp uit de 16 eeuw kunnen stammen. In het boek Wapens van de Nederlanden van Hubert de Vries staat een soortgelijk wapenschild afgebeeld. De omschrijving luidt als volgt: goud, een over drie rijen rood en zilver geblokte balk en een uitkomende leeuw. Dit wapenschild behoorde aan een zekere Everard van der Marck (1505 – 1538).
Het afgebeelde wapen uit het boek van Hubert de Vries
11
De grote toren van kloostermoppen met daarbinnen het muurtje. Het trotseerlood Tijdens het dichtgooien deed ik in de puinlagen nog een paar vondsten. Eén daarvan bleek, nadat het thuis schoongemaakt was, toch wel bijzonder te zijn. Het betreft een schildvormig loden plaatje met letters en tekens dat van een dakdekker bleek te zijn geweest. Voor meer informatie nam ik contact op met de heer P.P. Steijn, schrijver van het boek Meestertekens op het dak. De heer Steijn deed reeds lang onderzoek naar deze zogenaamde trotseerloodjes. Trotseerloden werden door leidekkers gebruikt. Wanneer een leien dak gelegd wordt, lukt het niet om geheel sluitend om een hoek te werken, dus bijvoorbeeld bij de nok van het dak zijn andere materialen nodig. Men gebruikte hiervoor meestal lood. Dit lood moest aan het dak worden vastgespijkerd en de spijkers moesten dan ook weer worden afgeschermd om lekkages te voorkomen. Daarom werden er over de plaatsen waar die spijkers zaten, loden plaatjes gesoldeerd. Deze loodjes werden dan vaak van een afbeelding en initialen
10
voorzien. Op het afgebeelde lood zijn de letters A.D.K. zichtbaar. Het afgebeelde figuur blijkt een dubbele waterpomp voor te stellen. De heer Steijn vermoedde dat deze leidekker wel eens uit de omgeving van Gouda zou kunnen komen omdat daar de afbeelding van een waterpomp vaak werd gebruikt. Tot mijn grote verbazing bleek de heer Steijn al een identiek trotseerlood in zijn bezit te hebben. Deze is afkomstig van het oude raadhuis van, jawel, Buren en wordt gloe baal in de 18 eeuw gedateerd. Natuurlijk was ik erg benieuwd of ik in het archief nog meer te weten kon komen. De kasteelarchieven leken geen uitkomst te bieden omdat daarvan een groot deel is verloren gegaan. e Maar in het stadsarchief zijn alle 18 eeuwse stadsrekeningen nog aanwezig. Daarom ben ik gaan zoeken naar rekeningen van aan het oude raadhuis uitgevoerde werkzaamheden. Al snel was het raak want uit alle rekeningen bleek dat er gedurende de e tweede helft van de 18 eeuw maar één leidekker actief was. Zijn naam was Aart de Klerck. Of hij kon schrijven is niet duidelijk, maar hij ondertekent in ieder geval steeds met een kruisje. Deze man moet in die tijd dus ook actief zijn geweest op het dak van het kasteel. Dit betekent dus dat het kasteel nog niet geheel werd verwaarloosd en er nog onderhoudswerkzaamheden werden uitgevoerd. Ik heb niet kunnen achterhalen of deze man inderdaad uit de omgeving van Gouda komt. Het lijkt mij waarschijnlijker dat hij, aangezien hij regelmatig in Buren aan het werk is, uit deze omgeving komt.
Kasteelonderzoek door RAAP. Arjen Haneveer
Al geruime tijd is de gemeente Buren bezig met het maken van plannen voor de ontwikkeling van het plantsoen in Buren en het omliggende terrein. Op dit terrein heeft lang geleden het kasteel gestaan. Tegenwoordig is daar bijna niets meer van te zien. De gemeente wilde graag meer duidelijkheid hebben over de aanwezigheid en precieze plaats van de kasteelsporen en huurde daarom het archeologisch adviesbureau RAAP in. In 2000 heeft dit bureau een eerste onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek werd na archiefonderzoek uitgevoerd d.m.v. weerstandsmetingen en grondboringen. De vastgestelde hoge weerstanden gaven aan dat er nog veel puinconcentraties dan wel muren aanwezig waren. Met de verkregen resultaten maakte RAAP een kaart waarin met enige moeite de contouren van het voormalige kasteel te herkennen waren. Maar daarmee was nog niet duidelijk in wat voor staat de muurresten zich bevonden. Bevond zich ondergronds alleen nog maar los puin? Of was er nog opgaand muurwerk aanwezig? Een vervolgonderzoek was wenselijk, nu door het maken van enkele sleuven. Dit onderzoek werd in januari 2003 uitgevoerd. Het duurde een week en kreeg massale belangstelling van de omwonenden en de pers. Als lid van de AWN en schoolmeester te Buren had dit project mijn onverdeelde belangstelling. Ik begaf mij daarom naar de opgraving om mijn diensten aan te bieden. Daar maakte
men aanvankelijk niet van harte gebruik van. Liever ziet men je achter de afzetting. Maar na wat aandringen lukte het om het ijs te breken en zo kon ik toch nog menig leerzaam uurtje doorbrengen. Een stukje geschiedenis Mogelijk was er in Buren al in de 12e eeuw sprake van een kasteel (donjon). Zeker is dat pas in de 13e eeuw wanneer Otto, heer van Buren, zijn kasteel terug in leen ontvangt van de hertog van Gelre. Het kasteel is in de loop van de tijd diverse malen belegerd, geplunderd en verwoest. Bij de langdurige belegering in 1493 door Karel van Egmond, hertog van Gelre, raakte het kasteel zwaar beschadigd. Floris van Egmond (1469–1539) neemt het initiatief tot het herstel en de uitbreiding van het kasteel. Na zijn dood gaat zijn zoon Maximiliaan van Egmond (1509–1548) ermee door.
Grondmeting van de stad en het kasteel van Buren 1644.
7
Zo ontstaat uit het verwoeste kasteel in de 16e eeuw een zogenaamd residentieel slot. Dit woonkasteel is echter niet meer verdedigbaar tegen kanonvuur en daarom wordt er in de eerste helft van de 16e eeuw een rechthoekige omwalling met op de hoeken rondelen met geschutskelders aangelegd. Om deze wal wordt nog een gracht gegraven. Ook bouwt men een extra brug met poortgebouw.
Het kasteel te Buren naar een prent van Roeland Roghman. Na de dood van Frederik Hendrik in 1647 wordt het kasteel niet meer bewoond en nauwelijks nog onderhouden. Doordat allerlei legers van het kasteel gebruik maken is het omstreeks 1800 geheel vervallen. In 1804 wordt begonnen met de sloop. Bruikbare bouwmaterialen worden verkocht. Het puin verdwijnt in de grachten. In 1860 wordt begonnen met de aanleg van een park op de nog aanwezige wallen. Deze wallen worden verlaagd en de aarde wordt gebruikt om de binnen- en buitengracht te dempen. Tenslotte wordt in 1883 het poortgebouw afgebroken. Het enige wat nu nog van het kasteel resteert is een groot gedeelte van de buitengracht met een restant van de wallen.
8
Het onderzoek Alle getrokken sleuven met de daarin aangetroffen muursporen bevonden zich aan de kant die we op de prent van Roeland Roghman direct in zicht hebben. Men begon met een sleuf waarin men de muur van de voorburcht hoopte aan te treffen. Hier en ook bij de latere sleuven was goed te zien dat de gracht volledig met puin was gevuld en dat zich boven de muren een dik puinpakket bevond. Ook viel het hier op dat de muren indertijd al flink zijn opgelapt. Men heeft toen de buitenste steenlagen aan de grachtzijde afgekapt en er met kleinere stenen weer een nieuwe steenlaag tegen gemetseld. Aan de binnenzijde van de muur waren diverse nog niet nader te duiden grondsporen zichtbaar. Vervolgens werd er een sleuf getrokken op het rondeel naast de oude burgemeesterswoning. Men hoopte sporen aan te treffen van een geschutskelder. Hiervan werden echter alleen nog maar braaksporen aangetroffen.
Daarna begon men met het trekken van een lange brede sleuf over de oostelijke zijde van de hoofdburcht heen. Dit is de zijde met het poortgebouw (zie prent). In deze sleuf werden een toren, een greppel met organisch afval en muurwerk van diverse bouwfasen aangetroffen. Vervolgens werd haaks hierop een grotere sleuf gemaakt. Deze besloeg de gehele noordzijde van het kasteel, de zijde die u recht voor zich ziet op de prent.
De lange sleuf welke de hele noordzijde van het kasteel bloot legt. Men hoopte hierin de oudste bouwfase van het kasteel te ontdekken. Bij de sloop van het kasteel is namelijk een aanzienlijke hoeveelheid tufsteen verkocht, wat erop lijkt te wijzen dat er sprake zou kunnen zijn van een donjon. Tufsteen werd echter niet aangetroffen. Wel werden er sporen van twee torens, diverse muursporen en drie stortkokers aangetroffen. Een stortkoker is de middeleeuwse variant van het huidige toilet.
Getrokken sleuf met daarin de overblijfselen van de toren.
Ikzelf bij een stortkoker. Omdat men alleen de muren en hun breedte wilde vaststellen, besloot men de muurresten verder niet te onderzoeken, zodat ze voor de toekomst behouden zouden blijven. Alleen daar waar het nodig was voor de interpretatie van de bouwsporen werd wat dieper gegraven. Helaas was nog steeds de gewenste tufstenen donjon niet aangetroffen. De archeologen kregen daarom wat extra graaftijd om op een andere mogelijke locatie nog een sleuf te maken. Deze put werd gemaakt aan de noordzijde van het kasteel (niet zichtbaar op de prent). In deze put werd een grote toren aangetroffen van kloostermoppen. Ook dit was dus niet de verwachte donjon. De zijden van deze grote toren waren koud, d.w.z. niet in metselverband aan elkaar bevestigd. Binnen deze toren stond nog een muurtje in de hoek waarvan de functie niet duidelijk was. Aan het einde van de dag werd nog een aanzet van wat een gewelf leek gevonden. Wegens tijdgebrek werd dit niet meer onderzocht en werd het gat dichtgemaakt.
9