Grafvondsten rijke graven Voorstadslaan.
61
Materialen Uit de opgravingen in het Waterkwartier is gebleken dat in het begin van de tweede eeuw nog lang niet alle bouwsels in de stad uit (bak)steen bestonden. Dikwijls werden hout en leem gebruikt. In enkele van de onderzochte huizen is een interessant versteningsproces aangetroffen dat we in latere tijd vooral uit de middeleeuwse steden, waaronder Nijmegen, kennen. Men trachtte op deze manier het mogelijke brandgevaar steeds verder in te perken. Dit proces lijkt zich op elk perceel afzonderlijk en in verschillende mate te hebben voltrokken. Op één perceel direct ten westen van de tempels op het Maasplein kon deze ontwikkeling van de bebouwing goed worden gevolgd. Rond het jaar 100 is daar een relatief klein huis van hout en leem gebouwd, met een oppervlak van ongeveer tien bij acht meter. In de fundering is sloopmateriaal van de al opgegeven pottenbakkersovens verwerkt, dat blijkbaar nog in voldoende mate op het erf aanwezig was. Na een brand is het huis met een andere indeling vrijwel op dezelfde plaats herbouwd. In de nieuwe funderingen zijn op enkele plaatsen baksteenfragmenten gebruikt, waarschijnlijk omdat het opgaande werk (in leem) hier zwaarder moest worden uitgevoerd. Tegen de achterkant van dit huis is op een gegeven moment een vertrek in steen gebouwd. Deze kamer was voorzien van een verwarmingssysteem (hypocaustum) dat op afstand via een enkele meters lang kanaal bediend moest worden. De wanden waren fraai beschilderd, waarbij in elk geval ook een voorstelling met bloeiende planten is aangebracht. Aan het einde van de tweede eeuw lijkt dit huis, samen met enkele in de buurt staande huizen en de tempels, in vlammen te zijn opgegaan.
Romeinen 62
Linksboven en onder: Hypocaustum van het warm water bad van de thermen aan de Waalbandijk (terrein Honig). Rechtsboven: Model van een Romeins verwarmingssysteem door middel van warme lucht.
63
Ondergang en tijdelijk herstel Tijdens het bewind van keizer Marcus Aurelius (161-180) is de stad ommuurd en door een gracht omsloten. Het stedelijk areaal werd daardoor aan de zuidzijde sterk ingekrompen. Tegen de binnenzijde van de muur werd een zware aarden wal opgeworpen. De verdedigingsmaatregelen waren waarschijnlijk een reactie op dreigende problemen. Ze waren echter onvoldoende want kort daarop werden grote delen van de stad, waaronder de tempels op het Maasplein en het badhuis, in brand gestoken. Voordat de ondergang van de stad definitief was, is het verschillende mensen gelukt om waardevolle bezittingen te verstoppen. Op twee plaatsen zijn bergplaatsen van bronzen vaatwerk aangetroffen. Behalve bij de tempels en badhuis, zijn ook op andere plaatsen brandlagen uit deze periode aangetroffen. Voorbeelden zijn de tempelterreinen in Empel1 en in delen van Tongeren2 . De precieze oorzaak voor deze catastrofale gebeurtenissen moeten we zoeken in de bedreigingen die het Benedenrijngebied in zijn totaliteit in de late tweede eeuw troffen. We moeten daarbij denken aan interne problemen in het noordwesten van het Romeinse imperium. Mogelijk bestaat er een relatie met de opstand van Maternus in 185-186 of met de machtsstrijd om de troon tussen Clodius Albinus en Septimius Severus. Deze gebeurtenissen hadden ook grote gevolgen voor Germania Inferior, en eindigden pas in het jaar 196. Na de catastrofale gebeurtenissen aan het einde van de tweede eeuw zijn delen van de stad in gebruik gebleven. De tempels op het Maasplein zijn niet meer herbouwd en het terrein raakte buiten gebruik. Op aanpalende percelen lijken enkele huizen weer herbouwd te zijn maar we weten niet hoe ze er hebben uitgezien. Duidelijk is dat in deze periode de zuidrand van de stad, net als in de Flavische tijd, gekarakteriseerd werd door ambachtelijke activiteiten. Kort na het midden van de derde eeuw kwam er een einde aan deze activiteiten. De sporen uit de 3de eeuw wijzen vooral op werkzaamheden van slagers (resten van slachtactiviteiten) en pottenbakkers. Opvallend zijn kuilen en greppels die geheel opgevuld zijn met kapotgeslagen bot en hoornpitten. Er lijkt hier op grote schaal vee geslacht te zijn voor het vlees en de huiden. De bevolkingsdichtheid in Nijmegen nam net als in andere delen van het Benedenrijnse gebied rond de jaren 260/270 na Chr. onder druk van oprukkende Germaanse stammen sterk af. Onder Constantijn de Grote werd het gezag hersteld met de bouw van een vesting, eerst in hout en aarde, later in steen in de omgeving van het Valkhof. Ulpia Noviomagus werd echter niet meer herbouwd. Wel zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van Frankische kolonisten tussen de ruïnes.3 1 2 3
Roymans & Derks 1994. Vanderhoeven, Vynckier & Vynckier 1991, 113. Van Enckevort & Thijssen 1996, 75-76.
Romeinen 64
Monumentale bouwwerken in Ulpia Noviomagus Batavorum. V.l.n.r. een tempel, toegangspoort in de ommuring, muurtoren en de reconstructie van de tempel van Elst.
65
Het grafveld Tot voor enige jaren terug werd aangenomen dat het grafveld van Ulpia Noviomagus globaal begrensd werd door de Voorstadslaan, de rond 1880 aangelegde Krayenhofflaan en de in 1904 voltooide Marialaan. Dit gebied wordt door Brunsting ‘Het grafveld onder Hees’ genoemd naar het voormalige `Heesche Veld’. Het grafveld onder Hees is vooral bekend geworden door het academisch proefschrift van H. Brunsting. Hierin worden de grafvondsten beschreven, die aan het einde van de vorige en het begin van deze eeuw direct ten westen van de oude stadswallen werden gedaan. De studie uit 1934 vormt nog steeds een belangrijke basis voor de bestudering van Romeins aardewerk uit de tweede en het begin van de derde eeuw in het Beneden-Rijngebied en Nijmegen in het bijzonder.1 Het gebied werd aan begin van de vorige eeuw door particuliere schatgravers vrijwel geheel ‘op onwetenschappelijke wijze’ ontgraven. Tot in de jaren dertig gingen deze praktijken door. Ook de al eerder genoemde G.M. Kam liet zich niet onbetuigd. Hij kocht vanaf 1900 honderden voorwerpen aan en legde daarmee de basis voor de collectie van het latere Provinciaal Museum G.M. Kam. De handelswijze van Kam vond navolging door de Gemeentelijke Museumcommissie, die in 1909-1910 een ‘opgraving’ liet uitvoeren aan de Marialaan. De vondsten van deze graverijen kwamen in de Gemeentelijke Collectie terecht. In de jaren tussen 1911 en 1937 wist Daniels vele Romeinse voorwerpen te verwerven voor de collectie van het Gemeentelijk Museum. Deze werden hoofdzakelijk gevonden bij riolering- en bestratingwerkzaamheden aan de Krayenhofflaan, Marialaan en Voorstadslaan.2 De meeste graven in het grafveld zijn ondiepe kuilen waarin de verbrande menselijke overblijfselen van een dode, al dan niet in een urn, werden geplaatst. Vaak zijn daar bijgaven voor de reis naar het hiernamaals bij gezet. De bodem van de grafkuil was in een aantal gevallen bedekt met de restanten van de brandstapel. Vrijwel alle begravingen dateren in de periode tussen 70 na Chr. en het midden van de derde eeuw. Brunsting benutte de omvang van het grafveld en het bebouwde oppervlak van de stad om het inwonertal van Ulpia Noviomagus te berekenen en kwam daarbij uit op niet meer dan 5000.
1 2
Brunsting 1937. Brunsting 1937, 4-17; Daniels 1955a, 218-224.
Romeinen 66
Linksboven Grafinhoud van de Sperwerstraat. Linksonder Reconstructie van de graftuin van de Voorstadslaan. Rechtsonder Plattegrond van de opgravingen Voorstadslaan (KUN).
67
Een nieuwe kijk op de omvang Door Brunsting zijn de grafvondsten ten noordoosten van de Krayenhofflaan en andere vondsten binnen de postmiddeleeuwse stadswallen van Nijmegen niet tot het grafveld van Ulpia Noviomagus gerekend. Daniels was het daar niet mee eens en had gelijk. Veel vondsten zijn bij graafwerkzaamheden in de jaren 1881-1883 tijdens en na het slechten van de vestingwerken gedaan op de plaats van het Kronenburgerpark. Ook zijn er bij het uitgraven van de Nieuwe Haven in 1852 verscheidene keren Romeinse begravingen, waaronder verschillende tufstenen grafkisten, gevonden.1 In dezelfde tijd zijn bij de bouw van de gasfabriek, nu de locatie van het politiebureau nabij het station, het gymnasium aan de Kronenburgersingel en het badhuis aan de Nieuwe Marktstraat veel urnen gevonden. Op een kaart van Abeleven uit 1888 zijn deze aangegeven.2 Ook bij het uitgraven van kelders voor het gebouw van Maatschappij De Gelderlander aan de Hessenberg kwamen in 1924 veel potten uit graven te voorschijn. Opvallend zijn hier twee complete en twee fragmentaire tufstenen sarcofagen uit de Romeinse tijd. De grafkisten bleken in het verleden al van hun vondsten te zijn ontdaan.3 Verder zijn ook uit de omgeving van de Hessenberg - de Kroonstraat, Lange- en Stikke Hezelstraat en Jodenberg - tal van grafvondsten bekend.4 Zelfs ten noorden van de Lange Hezelstraat werden grafvondsten gedaan, zoals in 1895 een sarcofaag in de Begijnenstraat.5 Uit meer recente tijd stammen nog enkele kruikjes uit een graf aan de Pijkestraat, die daar in 1977 bij de bouw van de parkeergarage zijn gevonden. Het grafveld blijkt zich op grond van deze oude vondstmeldingen van het Kronenburgerpark, langs de Hezelstraat, de Houtstraat en de Nonnenstraat tot in het centrum (de Grote Markt) te hebben uitgestrekt. Een aantal van de graven in het Kronenburgerpark is ouder en moet voor 70 worden gedateerd.6 1
Daniels 1955, 204. Daniels 1955, 216-218. Recent onderzoek op het terrein van het politiebureau heeft deze vondsten niet kunnen bevstigen. 3 Daniels 1955, 261-265. 4 Daniels 1955, 257-261. 5 Daniels 1955, 239. Een nieuwe, in augustus 1998 aan de Begijnenstraat gedane grafvondst, bevestigt het beeld dat het gebied ten noorden van de Romeinse weg (nu Lange Hezelstraat) ook tot het grafveld van Ulpia Noviomagus gerekend mag worden. Dit graf is op drie meter diepte aangetroffen. 6 Kruysen 1978, 56-59. 2
Romeinen 68
Overzicht van de belangrijkste typen provinciaal Romeinse graftorens en grafpijler.
Poblicius-toren uit Keulen, ca. 40 na Chr., een graftoren van het Mausoleum-type, prostylos-variant. ‘Krufter Grabkapelle’, Flavisch, een graftoren van het Mausoleum-type, anten-variant. Krufter Säule, Flavisch, een graftoren van het Mausoleum-type, variant met gesloten front.
‘Vogel-pijler’ van Maastricht 170-190 n. Chr.
‘Igeler Säule’bij Trier, ca.215 n.Chr.
69
Het onderzoek van de Katholiek Universiteit De publicatie van Brunsting was tot voor enkele decennia de enig betrouwbare informatiebron over de uitleg, bezetting en individuele grafgebruiken in het grafveld van Ulpia Noviomagus. Vanaf 1976 kwam verandering in deze situatie toen archeologen van de Katholieke Universiteit met een onderzoek in het gebied begonnen. De eerste jaren waren de opgravingen en waarnemingen weinig bevredigend omdat de meeste Romeinse graven bleken leeggehaald te zijn. Slechts enkele graven waren ongeschonden.1 Het onderzoek op het terrein van de gesloopte Nijmeegse IJzergieterij B.V. leverde in 1981 en 1982 onverwachte resultaten. Behalve talrijke, reeds aan het begin van de eeuw doorzochte grafkuilen met crematieresten en scherven, kwamen ook enkele tientallen niet geschonden graven tevoorschijn. Daaronder bevonden zich negen graven die in drie met stenen muren omheinde graftuinen zijn aangetroffen. Funderingsresten in deze tuinen maakten duidelijk dat daar eens grote, rijk versierde en uit steen opgetrokken grafmonumenten of zelfs grafpijlers hebben gestaan. De graven, waarvan er drie aan kinderen konden worden toegeschreven, vallen vooral op door hun rijkdom aan bijgaven. Naast de urnen met verbrand menselijk bot, is in deze grafkuilen uitzonderlijk veel aardewerk aangetroffen. Bovendien trokken vondsten als bergkristallen ringen en een dito dobbelsteen, voorwerpen van barnsteen, rijk versierd glazen en bronzen vaatwerk2 de aandacht. Het idee is dat hier rond honderd leden van de Nijmeegse aristocratie zijn begraven.3 Behalve bij de begravingen uit de graftuinen zijn bij de meeste andere grafmonumenten geen sporen van grafstenen, imposante grafmonumenten of ommuringen aangetroffen. Een uitzondering op dit beeld vormt een onderzoek in 1986 aan de Oude Weurtseweg, waarbij ook een aantal Romeinse graven kon worden onderzocht. Opvallend is dat verschillende graven op kleine ronde of rechthoekige, door ondiepe greppeltjes omgeven, perceeltjes zijn gelegen. Uit ander onderzoek blijkt dat de graven oorspronkelijk door grafheuveltjes van zand en zoden moeten zijn bedekt. Dergelijke grafstructuren kennen we uit Nijmegen zelf nauwelijks.4 In grafvelden op het Romeinse platteland, binnen een straal van ongeveer honderd kilometer rond Nijmegen, komen ze echter wel meer voor. Goede voorbeelden zijn onder andere in NijmegenHatert, Oss-Ussen, Schayk, Venray en Tonnisvorst-Vorst te vinden.5 1 2 3 4 5
Bogaers & Haalebos 1985 en 1987. Koster 1997, 16-20. Bogaers & Haalebos 1984; 1985; 1987; Haalebos 1990b, 199. Bogaers & Haalebos 1995, 5, fig. 6.en Koster 1997, 16, fig3 Modderman & Isings 1961; Van der Sanden 1987; Haalebos 1990a; Bridger 1998; Van Enckevort 1997, 40-45.
Romeinen 70
Overzichtskaart Romeins Nijmegen in de 2e Eeuw
71
Recent onderzoek van de gemeente Nijmegen Ondanks de activiteiten van Brunsting, Bogaers en Haalebos is er nog steeds betrekkelijk weinig van het grafveld van Ulpia Noviomagus bekend. Daarom is het noodzakelijk dat de gemeente Nijmegen voorafgaand aan alle bouwplannen in het gebied van het grafveld, archeologisch onderzoek doet. De laatste jaren is dankzij een aantal kleinere opgravingen de kennis opnieuw uitgebreid. Ondanks verstoring van oorspronkelijke structuren in het grafveld tussen 1905 en 1937, blijven een aantal vragen actueel. Hoe heeft het grafveld zich ontwikkeld? Hoe dicht lagen de graven bij elkaar? Hoe zagen die graven er uit? Wat zijn mannen-, vrouwen en kindergraven? En hoe was de demografische en sociaal-economische samenstelling van de stedelijke bevolking? Sommige vragen, zoals de ruimtelijke spreiding, zijn vrij eenvoudig te beantwoorden. Andere vragen vergen gedegen (natuur)wetenschappelijk onderzoek en vooral ook onderzoek op andere plaatsen binnen het grafveld. Dat kan tal van nieuwe gegevens over het grafveld van Ulpia Noviomagus opleveren. Dankzij opgravingen aan de Hessenberg, de Krayenhofflaan, de Oude Weurtseweg en in een depressie aan de Sperwerstraat is duidelijk geworden dat daar graven ontkomen bleken te zijn aan de schatgraverijen aan het begin van deze eeuw. Uit het onderzoek is gebleken, dat in het grafveld van Ulpia, net als in Nijmegen-Oost, sprake moet zijn van groepjes van begravingen met daartussen lege ruimtes. Zo werd aan de Oude Weurtseweg (terrein Van Mameren) geen spoor van begravingen gevonden. Op het direct aan de westzijde gelegen perceel zijn bij onderzoek van de Katholieke Universiteit daarentegen wel graven aangetroffen. Langs de Romeinse weg die vanuit Ulpia Noviomagus, via de Hezelstraat en de Houtstraat naar Nijmegen-Oost voerde, zijn recent ook weer een aantal begravingen gevonden. Het onderzoek van de gemeente op het voormalige terrein van De Gelderlander leverde ongeveer twintig min of meer intacte grafkuilen op. Eén van de graven was betrekkelijk rijk. Er werden ongeveer dertig voorwerpen aangetroffen. Bij enkele grafkuilen ging het om zogenaamde bustumgraven. Kuilen waarboven de op een brandstapel gelegen overledenen werden gecremeerd, waarna de verbrande resten vanzelf de kuil vulden. Vervolgens plaatste men soms ook nog enkele bijgaven in de grafkuil. In andere gevallen werden er de verbrande menselijke botten uitgeraapt en in een urn of linnen zakje in een aparte grafkuil geplaatst. Ook in deze graven zijn bijgaven gevonden. Als dergelijke begravingen worden gevonden, moeten de doden op een brandstapel elders zijn gecremeerd. Slechts zelden worden dergelijke specifieke crematieplekken ook bij archeologisch onderzoek aangetroffen. Ze tekenen zich tijdens de opgravingen af door rood verbrand zand en/of een laag houtskool, vermengd met stukjes verbrand bot en verbrande scherven. Op de Hessenberg is een dergelijke verbrandingsplaats aangetroffen en onderzocht. Die bestond uit een vloer in natuursteen (tufsteen en zandsteen) met daarop een brandlaag, bestaande uit houtskool en verbrand menselijk bot. Eén van de graven op de Hessenberg lag binnen een graftuin. Voor de aanwezigheid van een grafheuvel werden geen aanwijzingen gevonden. Van andere grafmonumenten konden enkel de funderingen worden onderzocht. Het is duidelijk dat langs de weg tussen stad en legerplaats een bonte verzameling van grafmonumenten stond opgesteld.
Romeinen 72
V.l.n.r. Geglazuurde gladiatorenbeker uit het grafveld Hees. Plattegrond van begravingen met grafheuvel en kringgreppel in Hatert (KUN). Een groep van glazen flessen die in een rieten mand in een rijk graf aan de Voorstadslaan hebben gestaan. Opgraving KUN. Romeinse grafheuvel op het terrein van de St. Maartenskliniek, Beek-Ubbergen.
73