Graven naar twee geschutsopstellingen uit WOII rapport 4019
D. Sam en R.C.A. Geerts
Graven naar twee geschutsopstellingen uit de Tweede Wereldoorlog Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven in de Palmerswaard te Rhenen
D. Sam en R.C.A. Geerts
Colofon ADC Rapport 4019 Graven naar twee geschutsopstellingen uit de Tweede Wereldoorlog Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven in de Palmerswaard te Rhenen Auteurs: D. Sam & R.C.A. Geerts In opdracht van: Provincie Utrecht Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld © ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, december 2015 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
E. Jacobs
ISSN 1875-1067
ADC ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Tel 033 299 8181 Fax 033 299 8180 Email
[email protected] T&A Survey Postbus 20670 1001 NR Amsterdam Tel 020 665 1368 Fax 020 668 5486 Email
[email protected]
Inhoudsopgave Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Samenvatting 1 Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 Vooronderzoek 1.2.1 Het landschap 1.2.2 Historische gegevens 1.2.3 Archeologische verwachting 1.3 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen 1.3.1 Doel van het onderzoek 1.3.2 Onderzoeksvragen 1.4 Opzet van het rapport 2 Methode 2.1.1 Oppervlakte metaaldetectie 2.1.2 Puttenplan 3 Resultaten 3.1 Fysisch geografisch onderzoek 3.1.1 Onderzoeksgebied 3a 3.1.2 Onderzoeksgebied 3b 3.2 Sporen en structuren 3.2.1 Onderzoeksgebied 3b 3.2.2 Onderzoeksgebied 3a 3.3 Vondstmateriaal 3.3.1 Glas 3.3.2 Metaal 3.3.3 Plastic 4 Synthese 4.1 Algemeen 4.1.1 Onderzoeksgebied 3a 4.1.2 Onderzoeksgebied 3b 4.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen 5 Waardering en selectieadvies 5.1 Algemeen 5.2 Selectieadvies Literatuur Lijst van afbeeldingen en tabellen Bijlage I: Sporen- en vondstenlijst Verklarende woordenlijst Afkortingen in de database
4 5 7 7 8 8 8 9 11 11 11 11 12 12 12 14 14 14 14 14 14 15 16 16 16 16 17 17 17 17 18 20 20 20 21 21 22 23 25
Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Provincie:
Utrecht
Gemeente:
Rhenen
Plaats:
Rhenen
Toponiem:
Palmerswaard
Kaartblad:
39E
Coördinaten:
NW: 166.522,9 / 441.158,3 NO: 166.609,3 / 441.158,3 ZW: 166.522,9 / 441.069,9 ZO: 166.609,3 / 441.069,9
Projectverantwoordelijke ADC:
R.C.A. Geerts
Bevoegde overheid:
Gemeente Rhenen
Deskundige namens de bevoegde overheid:
Omgevingsdienst regio Utrecht, Dhr. P.C. de Boer
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code):
65593
ADC-projectcode:
4160852
T&A-projectcode:
4739.2
Complex en ABR codering:
Stelling
Periode(n):
Nieuwe tijd: Tweede Wereldoorlog
KNA versie:
3.3
Geomorfologische context:
Uiterwaarde
NAP hoogte maaiveld:
7,5 – 8,9 m boven NAP
Maximale diepte onderzoek:
2 m onder maaiveld
Uitvoering van het veldwerk:
13 maart 2015
Beheer en plaats documentatie:
Provinciaal Depot Utrecht
e-depot link:
http://dx.doi.org/10.5072/dans-x5z-6ywh
5
Samenvatting In opdracht van Provincie Utrecht heeft T&A Survey in samenwerking met ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Palmerswaard in de gemeente Rhenen. De Provincie Utrecht is voornemens hier graafwerkzaamheden uit te voeren ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling. Het in dit rapport besproken onderzoek richt zich op twee locaties aan de oostzijde van Palmerswaard. Vooronderzoek in het kader van niet-gesprongen explosieven door middel van luchtfotoanalyse heeft aangetoond dat ter plaatse tijdens de Tweede Wereldoorlog geschutsopstellingen hebben gestaan. Gezien de mogelijkheid dat deze opstellingen sporen en vondsten in de bodem hebben achtergelaten, heeft de bevoegde overheid gesteld dat vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk is. Het veldwerk is in één dag uitgevoerd op 13 maart 2015. Op basis van de gegeorefereerde luchtfoto’s is een puttenplan opgesteld. De twee geschutsopstellingen zijn middels de aanleg van in totaal drie proefsleuven onderzocht. Tevens is er rondom iedere geschutsopstelling in een zone van 45x45 meter een oppervlakte metaaldetectie uitgevoerd. Buiten een verstoorde laag veroorzaakt door kleiwinningswerkzaamheden in de jaren 90 van de vorige eeuw, zijn er geen sporen waargenomen. Verder zijn slechts enkele vondsten aangetroffen die niet in verband gebracht kunnen worden met de twee geschutsopstellingen. Het ontbreken van sporen hangt zeer waarschijnlijk samen met de kleiwinning in het gebied waarbij meer schade aan de vindplaatsen is aangericht dan vooraf werd aangenomen. Waarschijnlijk vooral als gevolg van het feit dat de aanleg en het gebruik van de geschutsopstellingen vermoedelijk geen diepe grondsporen hebben veroorzaakt. Geadviseerd wordt dit deel van het plangebied vrij te geven ten aanzien van archeologie. Uitzondering hierop betreffen twee binnen het plangebied gelegen ijzerhoudende locaties die ontdekt zijn tijdens eerder uitgevoerd detectieonderzoek in het kader van niet-gesprongen explosieven. Geadviseerd wordt de benaderingswerkzaamheden van deze zogenoemde ‘verdachte objecten’ archeologisch te begeleiden omdat deze mogelijk samen kunnen hangen de geschutsopstellingen. Ondanks vrijgave kunnen toevalsvondsten binnen het plangebied niet worden uitgesloten. Indien er bij de civieltechnische werkzaamheden onverwacht archeologische resten (sporen en vondsten) worden aangetroffen, dient daar alsnog melding van gemaakt te worden bij de bevoegde overheid (gemeente Utrecht), zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden. Periode
Tijd in jaren
Nieuwe tijd:
1500 – heden
Nieuwe tijd C
1850 - heden
Nieuwe tijd B
1650 - 1850 na Chr.
Nieuwe tijd A
1500 - 1650 na Chr.
Middeleeuwen:
450 - 1500 na Chr.
Romeinse tijd:
12 voor Chr. - 450 na Chr.
IJzertijd:
800 - 12 voor Chr.
Bronstijd:
2000 - 800 voor Chr.
Neolithicum (Jonge Steentijd):
5300 - 2000 voor Chr.
Mesolithicum (Midden-Steentijd):
8800 - 4900 voor Chr.
Paleolithicum (Oude Steentijd):
tot 8800 voor Chr.
Bron: Archeologisch Basis Register 1992
6
Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied.
7
1 Inleiding 1.1
Algemeen
In opdracht van de Provincie Utrecht heeft ADC ArcheoProjecten tezamen met T&A Survey een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd binnen het plangebied Palmerswaard (Afb. 1). Dit naar aanleiding van de voorgenomen werkzaamheden ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling. Vooronderzoek (zie §1.2) heeft aangetoond dat zich op de in dit rapport besproken onderzoekslocatie een stelling uit de Tweede Wereldoorlog bevonden heeft (zie voor periodisering Tabel 1). De voorgenomen ontwikkeling zal deze vernietigen. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 7580 m2 en maakt deel uit van het natuurgebied Palmerswaard te Rhenen, provincie Utrecht (Afb. 2). Dit wordt aan de noordzijde begrensd door de Utrechtsestraatweg (N225) en aan de zuidzijde door de Nederrijn. Ten westen van het onderzoeksgebied liggen putten en plassen die ontstaan zijn als gevolg van grootschalige kleiwinning in dit gebied in de jaren 90 van de vorige eeuw. Aan de oostzijde wordt het onderzoeksgebied begrensd door een open grasland ter hoogte van de Paardenmarkt. Het onderzoeksterrein is tot op heden in gebruik geweest als natuurgebied.
Afb. 2. Het totale plangebied Palmerswaard met daarop aangegeven locaties 3, 7 en 8, het areaal van het detectie onderzoek (blauw vierkant), de twee ijzerhoudende NGE-verdachte locaties (rood), het booronderzoek (oranje) en de proefsleuven (paars). Het veldwerk is uitgevoerd op 13 maart 2015. In die periode zijn twee proefsleuven met een totale oppervlakte van 285 m2 aangelegd en onderzocht conform het Programma van Eisen (PvE), dat door D. Sam is opgesteld.1 Dit ontwerp is goedgekeurd door P.C. de Boer van Omgevingsdienst regio Utrecht namens de gemeente Rhenen. De vondsten en bijbehorende documentatie die tijdens het IVO zijn verzameld, zijn gedeponeerd in het provinciaal depot voor bodemvondsten te Utrecht. 1
Sam & Waldus 2014 goedgekeurd op 21 januari 2015.
8
Het onderzoek is uitgevoerd door D. Sam (KNA-archeoloog en assistent OCE, T&A Survey), A. van Benthem en R.C.A. Geerts (respectievelijk senior KNA-archeoloog en KNA-archeoloog, ADC ArcheoProjecten). De projectleiding was in handen van G. Williams (senior KNA-archeoloog van ADC ArcheoProjecten). De projectleiding over de OCE-werkzaamheden werd gedaan door M. van Gennip (senior OCE-deskundige van T&A Survey). S. van Sermondt (senior OCE-deskundige van T&A Survey) verzorgde de oppervlakte metaaldetectie en was verantwoordelijk voor de veiligheid in het veld met betrekking tot explosieven. De graafmachine werd geleverd door de firma Agterberg. De contactpersoon bij Opdrachtgever is J. de Jong. Het vondstmateriaal is bestudeerd door R.C.A. Geerts (metaal en plastic). De vondsten zijn, waar nodig, geconserveerd en gerestaureerd door K. Abelskamp en J. Langelaar van het ADC Conserveringsatelier. Controle en coördinatie van documentatie en vondstverwerking is uitgevoerd door M.G. Nieuwenhuijsen en J.W. Beestman.
1.2
Vooronderzoek
Vooronderzoek in de vorm van een archeologische bureauonderzoek en een historisch vooronderzoek in het kader van niet-gesprongen explosieven, toonden aan dat binnen het plangebied op een aantal locaties tijdens de Tweede Wereldoorlog geschutsopstellingen hebben gestaan.2 Deze zijn onder andere goed te zien op luchtfoto’s uit november 1944 (Afb. 3). Van dergelijke opstellingen kunnen restanten achter zijn gebleven in de ondergrond, bestaande uit sporen (zoals schuttersputten) en vondsten (zoals munitie of resten daarvan, delen van het geschut, resten van een eventuele fundering, persoonlijke bezittingen). Tijdens eerder binnen het plangebied uitgevoerd detectieonderzoek in het kader van niet-gesprongen explosieven (T&A Survey) zijn op twee locaties, in de nabijheid van twee aan de hand van de luchtfoto vastgestelde locaties voor een mogelijke schuttersput, ijzerhoudende objecten gemeten.3 De mogelijke resten van geschutsopstellingen werden op twee locaties door de geplande werkzaamheden bedreigd. Naar aanleiding hiervan is door het bevoegd gezag besloten dat verder onderzoek op deze twee locaties noodzakelijk was middels een proefsleuvenonderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden in voorliggend rapport besproken. Het proefsleuvenonderzoek was erop gericht vast te stellen of ter plaatse zich nog resten van de geschutsopstellingen bevonden en of verder onderzoek noodzakelijk geacht werd. Nagenoeg gelijktijdig met het proefsleuvenonderzoek is binnen het plangebied op locatie 7 en 8 een booronderzoek uitgevoerd.4 Bij dat onderzoek is geadviseerd het terrein vrij te geven vanwege geconstateerde afgravingen waarbij de bodemopbouw verstoord is en de afwezigheid van indicatoren die wijzen op sporen uit het verleden. 1.2.1 Het landschap Het plangebied is gelegen op de overgang van het Utrechts-Gelderse zandgebied naar het Utrechts-Gelders rivierengebied, waartoe de uiterwaarden van Rhenen behoren. Een groot deel van de gemeente Rhenen is gelegen op een stuwwal die circa 150.000 jaar geleden werd gevormd tijdens de voorlaatste ijstijd. Langs de zuidzijde van de stuwwal stroomt sinds de start van het Holoceen een rivier, nu de Neder-Rijn. Deze rivier heeft zich steeds verplaatst en heeft ook het plangebied doorsneden. 1.2.2 Historische gegevens In de stuwwalafzettingen van Rhenen zijn in het verleden zeer oude vuurstenen artefacten aangetroffen. Deze vuurstenen uit het Pleistoceen getuigen van menselijke aanwezigheid in deze omgeving in deze periode. Het onderzoeksgebied heeft vermoedelijk gedurende het grootste deel van het Holoceen menselijke activiteit gekend. Dit gebied met hoge, droge zandgronden en de nabijgelegen riviervlakte, was ook toen al voor de mens aantrekkelijk. In de Romeinse tijd lag het huidige Rhenen net buiten de noordelijke grens van het Romeinse Rijk. De vroege Romeinse aanwezigheid zal naar alle waarschijnlijkheid duidelijk merkbaar zijn geweest. Binnen de gemeente Rhenen zijn sporen van bewoning gevonden vanaf de Midden-Romeinse tijd. Deze bewoning heeft zich gecontinueerd tot in de Vroege Middeleeuwen.
2
ECG 2013. Rapport T&A Survey d.d. 27-2-2015 ‘Detectieonderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven ter plaatse van de uiterwaarden te Rhenen: deelgebied Palmerswaard’. 4 Van Rooij 2015. 3
9
De oudst bewaard gebleven historische vermelding van Rhenen dateert uit 855 n.Chr. Omstreeks 1240 n.Chr. kreeg Rhenen stadsrechten uit handen van de Bisschop van Utrecht. Een eeuw later (1346 n.Chr.) kreeg deze Utrechtse stad op de grens met de Gelderse gebieden, een stenen ommuring om beter verdedigbaar te kunnen zijn. Rhenen heeft door zijn strategische ligging in de loop der eeuwen veel oorlogsgeweld en schermutselingen gekend. De stenen ommuring had drie hoofdpoorten; de Utrechtse- of Westpoort, de zuidelijk gelegen Rijnpoort en de Bergpoort in het oosten. Rondom de ommuurde stad lag een omgrachting, maar vanwege het hoogteverschil op de flank van de stuwwal bevatte enkel de zuidelijke helft water. Het plangebied ligt net buiten de voormalige omwalling of grachtzone. Ten oosten van deelgebied Palmerswaard, direct aangrenzend, liggen twee vindplaatsen van monumentale waarde; het Oude Veerhuis (AMKnr 7181) en het Koningshuis (AMKnr 11885). Op luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog is te zien dat het oostdeel van de Palmerswaard in de Tweede Wereldoorlog gebruikt is in de strijd om Rhenen tussen de Duitsers en de geallieerden. Te zien zijn onder meer inslagkraters van granaten en geschutsopstellingen met verschillende schuttersputten.5 1.2.3 Archeologische verwachting Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen voor het plangebied Palmerswaard de volgende onderzoeken uitgevoerd: Inventariserend veldonderzoek Archeodienst BV Juli 2013 Koeman, S.M., 2013: Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase: Palmerswaard te Rhenen. Zevenaar. Bureauonderzoek Grontmij Nederland BV Oktober 2013 Bex, J., 2013: Archeologisch onderzoek Uiterwaarden bij de stad Rhenen. Bureauonderzoek. Houten (Grontmij Archeologische Rapporten 1325). Historisch vooronderzoek OCE Explosives Clearance Group BV Oktober 2013 ECG, 2013: Vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied Plangebied Rhenen. Wijchen/Nijmegen (Documentcode 265-013-VO-01). Historisch vooronderzoek OCE Bombs Away April 2014 Bombs Away, 2014: Vooronderzoek conventionele explosieven Elster Buitenwaard en Palmerswaard, gemeente Rhenen. Utrecht (Kenmerk 14P008). Uit de onderzoeken blijkt o.a. dat in het natuurgebied Palmerswaard eind 20e eeuw grootschalige kleiwinning heeft plaatsgevonden, waardoor een groot aantal diepe putten en plassen in dit gebied zijn ontstaan. Als gevolg hiervan is in een groot deel van de Palmerswaard de natuurlijke bodemopbouw verstoord geraakt. Toch moet bij ontgravingen in dit gebied nog rekening worden gehouden met archeologische vondsten en sporen in de niet verstoorde lagen. Binnen plangebied Palmerswaard zijn op basis van de vooronderzoeken enkele locaties aangeduid met een verhoogde archeologische verwachting. Eén van die locaties, op het oostelijk deel van het deelgebied Palmerswaard, werd bepaald aan de hand van de luchtfoto analyse. Ter plaatse hebben tijdens WO II drie geschutsopstellingen met vermoedelijk enkele schuttersputten gestaan. Twee van deze geschutsopstellingen zijn vermoedelijk geheel of deels onverstoord gebleven door
5
Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek, tijdens het opstellen van het Plan van Aanpak, is contact gezocht met Stichting de Greb. Zij vertelden echter zich slechts bezig te houden met de periode mei 1944 en ons niet aan informatie over deze geschutsopstellingen te kunnen helpen.
10
de activiteiten van de kleiwinningsperiode. De locatie met de geschutsopstellingen is locatie 3 genoemd, met daarbinnen onderzoeksgebied 3a (meest westelijke opstelling) en 3b (Afb. 3).6
Afb. 3. Luchtfoto WO II met geschutsopstellingen in november 1944. 6
De locatie van een derde stelling zoals op de luchtfoto te zien, zal door de geplande werkzaamheden niet worden verstoord en werd hierdoor niet geselecteerd voor onderzoek. Aan het oppervlak zijn in het veld geen restanten waargenomen van deze geschutsopstelling.
11
1.3
Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen
Voorafgaand aan de het onderzoek is door D. Sam (T&A Survey) een Programma van Eisen (PvE) opgesteld, met daarin opgenomen de doelstelling en bijbehorende onderzoeksvragen voor het inventariserend onderzoeken in de vorm van proefsleuven.7 1.3.1 Doel van het onderzoek Het onderzoek richt zich op de vaststelling van eventueel aanwezige, archeologische waarden, hun aard, karakter, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit. Uit het onderzoek moet blijken of op de onderzoekslocatie behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn en of deze moeten worden opgegraven. 1.3.2 Onderzoeksvragen In het Programma van Eisen zijn de volgende vraagstellingen geformuleerd: - Is ter plaatse de natuurlijke bodemopbouw intact? - Welke sporen en vondsten worden aangetroffen en wat is hun verspreiding, aard, datering, functie? - Welke WO II sporen zijn er gevonden en wat is hun verspreiding, aard en functie? - Kunnen specifieke gevechtshandelingen worden gereconstrueerd op basis van het vondstmateriaal in relatie met de sporen? Wat is de betekenis hiervan in relatie tot hetgeen historisch bekend is? - Hoe laat zich het hiermee in relatie aangetroffen WO II- vondstmateriaal beschrijven wat aard en functie betreft? Wat behoort tot de militaire uitrusting en wat tot de persoonlijke? Welke aanwijzingen zijn er voor de hier vechtende eenheden? - Op welke diepte bevinden zich de vondsten en sporen uit de Tweede Wereldoorlog? Hoe verhoudt zich deze diepte tot de diepte van natuurlijke afzettingen en de verstoringen van de kleiwinning? - Wat is de conservering van vondsten, sporen en structuren en welke factoren zijn hierop van invloed geweest? - Welke archeologische resten zijn als behoudenswaardig te classificeren en komen in aanmerking voor nader onderzoek? - Indien stellingen worden aangetroffen: kunnen uitspraken gedaan worden over de aanleg, eventueel hergebruik door de Duitse bezetter en over de ontmanteling hiervan? - Is er een strategische dan wel landschappelijke verklaring te geven waarom deze stellingen nu juist op deze locatie en in deze vorm zijn aangelegd?
1.4
Opzet van het rapport
Dit rapport betreft een standaardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.3 -specificatie VS05). In dit rapport worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd, waarna de eerste conclusies volgen. Na de samenvatting en dit inleidende hoofdstuk volgt een omschrijving van de onderzoeksmethoden in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 zullen de resultaten van het veldwerk besproken worden waarbij in de eerste paragraaf een beschrijving van het landschap aan de hand van de profielopbouw aan bod komen. Daarna volgt een beschrijving van de sporen en vondsten. In hoofdstuk 4 vindt de synthese van het onderzoek plaats, in algemene zin en door middel van de beantwoording van de onderzoeksvragen. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 een waarderings-en selectieadvies gegeven.
7
Sam & Waldus 2014.
12
2 Methode De twee onderzoeksgebieden (3a en 3b) zijn op basis van gegeorefereerde luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog (d.d. november 1944) bepaald. Rondom de op de foto zichtbare geschutsopstellingen en verschillende schuttersputten is een kader getrokken van 45 x 45 meter ten behoeve van het oppervlakte metaaldetectie onderzoek (Afb. 4). Het onderzoek is uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie (KNA 3.3) en de eisen van het PvE. 2.1.1 Oppervlakte metaaldetectie Aanvullend op het detectieonderzoek in het kader van NGE is er in beide onderzoeksgebieden een oppervlakte detectie met een metaaldetector uitgevoerd. Met een onderlinge afstand van twee meter zijn in ieder onderzoeksgebied in totaal 24 lijnen gelopen met een metaaldetector. De metalen objecten op of direct onder het maaiveld werden onderzocht en indien voor het onderzoek relevant geacht driedimensionaal ingemeten en verzameld. 2.1.2 Puttenplan Voor beide onderzoeksgebieden is een andere strategie gekozen wat betreft het aantal, de ligging en de lengte van de proefsleuven. In totaal zou er 350 m2 worden onderzocht, iets meer dan 8% van het totale onderzoeksgebied, maar bij aankomst op locatie bleek dit niet haalbaar in verband met de aanwezigheid van een waterpartij die groter was dan verwacht. In totaal is 285 m2 onderzocht in een onderzoeksgebied dat, eveneens als gevolg van water, nog circa 2700 m2 was. Een percentage van ruim 10%. De proefsleuven hadden een breedte van vijf meter (meer gangbaar is twee of vier meter) om rekening te houden met een eventuele afwijking in de positionering van de geschutsopstellingen, die kon zijn ontstaan bij het georefereren van de luchtfoto’s. Onderzoeksgebied 3a: Hier is één lange proefsleuf van 30x5 meter aangelegd. De ligging van de sleuf is vooraf bepaald door de ligging van het op de luchtfoto zichtbare centrale punt van de geschutsopstelling en twee duidelijke kuilen/schuttersputten, op circa 14 meter ten noordwesten en zuidwesten van het centrale geschut. De meest noordwestelijke schuttersput bleek als gevolg van de kleiwinning te zijn vergraven, ter plaatse van de vermoedelijke schuttersput was nu water. Onderzoeksgebied 3b: Hier zijn twee op elkaar aangesloten proefsleuven aangelegd, één van 20 meter en één van 10 meter lengte. De ligging van de sleuven is bepaald door de ligging van het op de luchtfoto zichtbare centrale punt van de geschutsopstelling, maar het ontbreken van duidelijke schuttersputten. Aan de hand van de gemiddelde afstand van de schuttersputten tot het centrale punt op onderzoeksgebied 3a, is op een zelfde gemiddelde afstand (14 meter; op het midden van het centrale punt) de oost-west georiënteerde sleuf aangelegd (20 meter). Haaks op deze sleuf is een sleuf van 10 meter aangelegd waarmee het centrale punt van de geschutsopstelling werd opgezocht.
13
Afb. 4. Onderzoeksgebieden, puttenplan en metaaldetectiezone.
14
3 Resultaten 3.1
Fysisch geografisch onderzoek
In totaal zijn zes profielkolommen gedocumenteerd. Zowel in onderzoeksgebied 3a als 3b zijn drie profielkolommen aangelegd waarbij op laatstgenoemde locatie twee in de oost-west sleuf en één in de korte noord-zuid sleuf. 3.1.1 Onderzoeksgebied 3a De bodemopbouw op onderzoeksgebied 3a bestond grotendeels uit het ophogingspakket uit de jaren 90 van de vorige eeuw, opgebouwd uit twee lagen (Afb. 5). De bovenste laag, direct onder de huidige bouwvoor (S1000), bestaat uit een heterogeen pakket van bruine en lichtbruine zandige klei. Daaronder begint aan vanaf de westzijde van de proefsleuf een dik pakket donker grijze, homogene klei (S999) met plaatselijk kiezels, maar ook enkele metaalvondsten, restanten bouwmateriaal en een redelijke hoeveelheid plastic. Alleen in het uiterste westzijde van de sleuf was onder het donker grijze ophogingspakket een vermoedelijk natuurlijke, homogene, bruin kleipakket (S3000) zichtbaar. Vergelijkbaar met het kleipakket in proefsleuf 1, locatie 3b. 3.1.2 Onderzoeksgebied 3b In de opbouw van de bodem binnen onderzoeksgebied 3b konden drie lagen onderscheiden worden ( Afb. 6). Van boven naar beneden: - De bouwvoor (S1000); - Homogene zandlaag (S2000); - Lichtgrijze, homogene klei met zandlenzen en zandlagen (S3000).
Afb. 5. Profielkolom proefsleuf 2.
3.2
Afb. 6. Profielkolom proefsleuf 1.
Sporen en structuren
3.2.1 Onderzoeksgebied 3b Als eerste is onderzoeksgebied 3b onderzocht (Afb. 7). Tijdens het laagsgewijs verdiepen werd duidelijk dat zich onder een hele dunne bouwvoor en een circa 40 cm dikke zandlaag een natuurlijk, lichtgrijs, homogeen klei pakket bevond. Ter plekke werd besloten het vlak aan te leggen aan de bovenzijde van dit kleipakket, tenzij er op een hoger niveau sporen zichtbaar zouden worden.
15
Afb. 7. Alle sporenkaart proefsleuf 1. 3.2.2 Onderzoeksgebied 3a In onderzoeksgebied 3a werd een andere strategie gekozen. De hier geplande proefsleuf bevond zich geheel op een bijna twee meter hoge wal of dijk waarvan het vermoeden bestond dat deze relatief recent was aangelegd (Afb. 8). Bij aanleg van de proefsleuf werd inderdaad duidelijk dat het verhoogde terrein het gevolg was van de werkzaamheden in dit gebied in de jaren 90 van de vorige eeuw. In het wallichaam werd onder andere een plastic coladop met een copyright uit 1997 gevonden. Besloten werd het midden van de sleuf, vanuit veiligheidsoverwegingen versmald tot circa 3 meter, verder te verdiepen tot het niveau van de geplande afgravingen (6.90 +NAP) en het vlak op dat niveau te houden, tenzij op een hoger niveau oudere sporen zichtbaar zouden worden.
Afb. 8. Alle sporenkaart proefsleuf 2.
16
Er zijn, buiten de ophogingslaag uit de jaren 90 van de vorige eeuw in onderzoeksgebied 3a, geen sporen aangetroffen. De verstoring van de recente ophogingslaag bleef, met uitzondering van de eerste meter aan de uiterste westkant van de sleuf, in het vlak en de profielen zichtbaar tot op een diepte van minstens 6.35m +NAP.8
3.3
Vondstmateriaal
Tijdens de oppervlakte metaaldetectie werd al duidelijk dat in beide onderzoeksgebieden weinig metaalobjecten aanwezig waren. Er is slechts één metalen object gevonden in onderzoeksgebied 3b, een spijker. Tijdens de aanleg van de proefsleuven werd duidelijk dat het weinig voorkomen van metalen objecten ook gold voor andere materiaal categorieën. In onderzoeksgebied 3b zijn verder geen vondsten gedaan. In onderzoeksgebied 3a werden alleen in het eerste deel van de proefsleuf, in de ophogingslaag, enkele metalen objecten, wat bouwmateriaal en plastic gevonden. Omdat in eerste instantie nog niet helemaal zeker was uit welke periode deze ophogingslaag dateerde, zijn de metalen objecten als puntvondst driedimensionaal ingemeten. 3.3.1 Glas Gedurende het onderzoek is één fragment donkergroen glas verzameld bij de aanleg van proefsleuf 2. Dit stuk glas is op basis van de uiterlijke kenmerken niet nauwkeurig te dateren, al doet de dikte en helderheid vermoeden dat het van een recente datum is. 3.3.2 Metaal De metalen vondsten bestaan uit tien fragmenten. Negen zijn bij de aanleg van proefsleuf 2 in onderzoeksgebied 3a aangetroffen en de andere vondst bij de oppervlaktedetectie ten zuiden van proefsleuf 1 (de enige vondst van onderzoeksgebied 3b). In totaal bestaan drie van de metalen voorwerpen uit spijkers en de andere zeven uit granaatscherven. Bij geen van deze granaatscherven zijn diagnostische kenmerken waargenomen. De scherven zijn afkomstig van granaten die in de omgeving, of in het geval van opgebrachte grond elders tot ontploffing zijn gekomen. Het gaat om delen van de granaat die door de hoge temperatuur en kracht vervormd en verwrongen zijn en als losse, harde en vaak scherpe scherven zijn ingeslagen. 3.3.3 Plastic In totaal is één stuk plastic verzameld. Dit stuk betreft een dop van een petfles van Coca Cola. Deze dop is in een recent opgebracht pakket in proefsleuf 2 aangetroffen. Het copyright jaartal op deze dop, 1997, bewijst dat de afgravingen binnen het plangebied in de jaren 90 van de vorige eeuw uitgebreider waren dan gedacht.
8
Een dieper kijkgat aan het einde van de proefsleuf (oostzijde) liet zien dat de verstoring van de recente ophogingslaag hier minstens doorging tot 5.90+NAP. In hoeverre de natuurlijke bodemopbouw daaronder intact is, is in verband met snel opkomend grondwater, niet onderzocht.
17
4 Synthese 4.1
Algemeen
Het proefsleuven onderzoek naar eventuele resten van twee geschutsopstellingen in de Palmerswaard heeft geen sporen en weinig vondsten opgeleverd. In beide onderzoeksgebieden zijn geen restanten gevonden van de geschutsopstellingen die daar ooit gestaan moeten hebben. 4.1.1 Onderzoeksgebied 3a Ter plaatse is de bodem als gevolg van de kleiwinning in de jaren 90 van de vorige eeuw meer en tot een dieper niveau verstoord dan vooraf verwacht. Eventueel oorspronkelijk aanwezige resten van de geschutsopstelling en bijbehorende schuttersputten zijn hierbij vermoedelijk vernietigd. Enkele vondsten in de verstoorde laag, dateren vermoedelijk wel uit de Tweede Wereldoorlog (granaatscherven), maar deze lagen niet meer in situ. Tijdens eerder binnen het plangebied uitgevoerd detectieonderzoek in het kader van nietgesprongen explosieven, zijn op twee locaties, in de nabijheid van twee aan de hand van de luchtfoto vastgestelde locaties voor een mogelijke schuttersput, ijzerhoudende objecten gemeten. Mogelijk dat tijdens de benaderingswerkzaamheden, op deze locaties nog objecten worden aangetroffen die te maken hebben met de geschutsopstelling die hier ooit heeft gestaan. 4.1.2 Onderzoeksgebied 3b Tijdens het onderzoek op deze locatie zijn geen sporen of vondsten van de verwachte geschutsopstelling. Hiervoor zijn meerdere verklaringen mogelijk: -
-
-
-
Op een luchtfoto uit 1992 (Afb. 9) lijkt de bovengrond ter plaatse geen bouwvoor te hebben, maar uit zand te bestaan, waarschijnlijk het gevolg van de kleiwinningswerkzaamheden. Mogelijk zijn hierbij de eventuele resten van de geschutsopstelling vergraven. Dit zou ook de vrijwel volledige afwezigheid van metaalvondsten tijdens de oppervlakte detectie in het gehele onderzoeksgebied verklaren. Op de luchtfoto waren naast de centrale geschutsopstelling geen schuttersputten zichtbaar. Mogelijk bestond deze opstelling inderdaad slechts uit het centrale geschut. Op de luchtfoto zijn vierkante constructies voor het centrale geschut te zien. Er zijn geen wapens zichtbaar. Mogelijk is ter plaatse van het centrale geschut de grond niet geroerd, maar bevond de opstelling zich geheel op het maaiveld en liet het geen tot weinig sporen achter in de ondergrond. Het is ook mogelijk dat de geschutsopstellingen nooit als zodanig in gebruik zijn geweest. Het kan gaan om schijnopstellingen, of opstellingen die waren voorbereid en indien nodig konden worden bemand. Als laatste mogelijkheid voor de afwezigheid van sporen moet een mogelijk grotere foutmarge bij het georefereren van de luchtfoto’s worden genoemd. Dit zou echter niet de vrijwel volledige afwezigheid van (metaal)vondsten in het gehele onderzoeksgebied verklaren.
18
Afb. 9. Het plangebied op een luchtfoto uit 1992. Rode pijl: locatie onderzoeksgebied 3b.
4.2
Beantwoording van de onderzoeksvragen
De onderzoeksvragen die in het Programma van Eisen zijn gesteld zullen hier worden beantwoord op basis van de bevindingen van het proefsleuvenonderzoek. - Is ter plaatse de natuurlijke bodemopbouw intact? Binnen deellocatie 3a is de natuurlijke bodemopbouw grotendeels verstoord. Het oorspronkelijk maaiveld lijkt niet meer aanwezig en tevens is een grote hoeveelheid grond opgebracht. Aan de westzijde van de sleuf is te zien dat deze verstoorde laag een onverstoord bruin, kleipakket doorsnijdt en doorgaat tot minstens een diepte van 5.90 meter +NAP (bepaald aan de hand van het kijkgat). De bodemopbouw van zand en klei ter plaatse van onderzoeksgebied 3b lijkt niet of slechts beperkt verstoord te zijn. De natuurlijke bodemopbouw op deze locatie is direct onder het maaiveld en een bouwvoor van circa 10 cm, geheel intact. Welke sporen en vondsten worden aangetroffen en wat is hun verspreiding, aard, datering, functie? Er zijn buiten de ophogingslaag/verstoorde laag geen sporen aangetroffen. Deze laag dateert op basis van een coladop uit 1997 minstens uit deze periode of later. De overige vondsten (metaal) uit deze laag zijn, buiten een aantal, mogelijke granaatscherven uit WOII, niet dateerbaar. Alle vondsten werden gedaan in de ophogingslaag, in de eerste meters aan de westzijde van de proefsleuf op onderzoeksgebied 3a. Binnen onderzoeksgebied 3b werd slechts één vondst gedaan tijdens de oppervlakte metaaldetectie, een spijker.
-
- Welke WO II sporen zijn er gevonden en wat is hun verspreiding, aard en functie? Er zijn in beide onderzoeksgebieden geen WO II sporen aangetroffen. Kunnen specifieke gevechtshandelingen worden gereconstrueerd op basis van het vondstmateriaal in relatie met de sporen? Wat is de betekenis hiervan in relatie tot hetgeen historisch bekend is? Omdat er geen WO II restanten zijn gevonden, kan deze vraag op basis van dit onderzoek niet worden beantwoord.
-
19
Hoe laat zich het hiermee in relatie aangetroffen WO II- vondstmateriaal beschrijven wat aard en functie betreft? Wat behoort tot de militaire uitrusting en wat tot de persoonlijke? Welke aanwijzingen zijn er voor de hier vechtende eenheden? Omdat er geen WO II restanten zijn gevonden, kan deze vraag op basis van dit onderzoek niet worden beantwoord.
-
Op welke diepte bevinden zich de vondsten en sporen uit de Tweede Wereldoorlog? Hoe verhoudt zich deze diepte tot de diepte van natuurlijke afzettingen en de verstoringen van de kleiwinning? Omdat er geen WO II restanten zijn gevonden, kan deze vraag op basis van dit onderzoek niet worden beantwoord.
-
Wat is de conservering van vondsten, sporen en structuren en welke factoren zijn hierop van invloed geweest? Vondsten en sporen die met de op de luchtfoto zichtbare geschutsopstellingen te maken hebben gehad, zijn niet aangetroffen. Hiervoor zijn meerdere oorzaken verantwoordelijk. Op onderzoeksgebied 3a lijkt de onderzochte zone vrijwel geheel te zijn verstoord tijdens de kleiwinningsperiode in de jaren 90 van de vorige eeuw. Voor onderzoeksgebied 3b geldt dat het centrale punt van de geschutsopstellingen, daar waar het daadwerkelijke geschut zich bevond, mogelijk alleen een bovengrondse constructie heeft gekend, dat geen (zichtbare) sporen heeft nagelaten in de bodem. Eventuele oppervlakkige restanten die met de geschutsopstelling te maken hebben gehad, kunnen toch reeds zijn verdwenen in de periode van de kleiwinning. Tevens was er binnen dit onderzoeksgebied, zoals de luchtfoto al suggereerde, mogelijk geen sprake van schuttersputten.
-
Welke archeologische resten zijn als behoudenswaardig te classificeren en komen in aanmerking voor nader onderzoek? Er zijn geen behoudenswaardige vondsten gedaan.
-
Indien stellingen worden aangetroffen: kunnen uitspraken gedaan worden over de aanleg, eventueel hergebruik door de Duitse bezetter en over de ontmanteling hiervan? Er zijn geen op beide locaties geen (resten van) stellingen aangetroffen. Beide onderzoeksgebieden waren opvallend leeg wat betreft WOII sporen en objecten. Dit is vooral voor de onverstoorde onderzoekslocatie 3b opmerkelijk en geeft mogelijk wel informatie over de opbouw, het gebruik en de ontmanteling van de geschutsopstelling op deze locatie. Het feit dat er geen sporen van de stelling ondergronds aangetroffen zijn, kan inhouden dat de stelling zich met name bovengrond bevond. Hierbij zullen dus geen diepe schuilnissen aangelegd zijn geweest aangezien juist die ondergronds hun sporen nalaten.
-
Is er een strategische dan wel landschappelijke verklaring te geven waarom deze stellingen nu juist op deze locatie en in deze vorm zijn aangelegd? Deze vraag is op basis van dit archeologisch onderzoek niet te beantwoorden. Uit het historisch vooronderzoek door ECG is bekend dat op 3 oktober 1944 de burgemeester van Rhenen een evacuatie gelast van de noordelijke oever van de Rijn omdat Geallieerde troepen vanuit de Betuwe deze oever onder vuur nemen. Alle inwoners dienen voor 22 oktober 1944 te zijn geëvacueerd. De geallieerde artilleriebeschietingen op Rhenen gaan tot in 1945 door.9
-
9
ECG 2013, 14.
20
5 Waardering en selectieadvies 5.1
Algemeen
Het grondbeginsel van de archeologische monumentenzorg is het streven naar behoud van het archeologische bodemarchief door middel van bescherming en duurzaam beheer. Behoud van waardevolle vindplaatsen in situ is één van de kernpunten. Wanneer het bodemarchief in een bepaald gebied bedreigd wordt, moet onderzoek gedaan worden om de eventuele aanwezige archeologische vindplaatsen op dat terrein in kaart te brengen en gegevens te verzamelen over de aard, omvang, kwaliteit en ouderdom. Aan de hand van de verzamelde gegevens wordt een vindplaats gewaardeerd en op basis van de waardestelling kan een (selectie)advies opgesteld worden over hoe om te gaan met de aangetroffen archeologische waarden. Ten slotte kan een (selectie)besluit genomen worden ten aanzien van het al dan niet inpassen van de archeologische vindplaatsen in de ontwikkelingsplannen van een gebied, of ten aanzien van het al dan niet ex situ behoud van de archeologische waarden (door middel van een opgraving). Het waarderen van een vindplaats gebeurt aan de hand van de geldende specificaties uit het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).10 Met het KNA-waarderingssysteem kan de waarde van een vindplaats gekwantificeerd worden en uitgedrukt worden in een score; de hoogte van de score vormt het waardeoordeel van vindplaats. Aangezien er in beide onderzoeksgebieden geen sporen en vondsten aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van één of meerdere vindplaatsen, is een waardestelling in kader van dit onderzoek niet van toepassing.
5.2
Selectieadvies
Ter plaatse van beide onderzoeksgebieden heeft reeds detectie onderzoek in het kader van nietgesprongen explosieven plaatsgevonden uitgevoerd door T&A Survey. Hierbij zijn binnen het totale onderzoeksgebied eveneens weinig aanwijzingen gezien voor de aanwezigheid van overblijfselen van geschutsopstellingen en schuttersputten. Wel zijn op twee plaatsen, in de nabijheid van twee aan de hand van de luchtfoto vastgestelde locaties voor een mogelijke schuttersput, ijzerhoudende objecten gemeten. ADC ArcheoProjecten adviseert de onderzoeksgebieden vrij te geven voor de geplande graafwerkzaamheden, met uitzondering van de nog te benaderen objecten. Geadviseerd wordt de benadering van de twee bovengenoemde genoemde objecten tijdens de OCE-werkzaamheden archeologisch te begeleiden. Het Programma van Eisen voorziet reeds in een extensieve archeologische begeleiding voor de werkzaamheden binnen het plangebied Palmerswaard. Deze begeleiding van de OCE-werkzaamheden kan ook onder die noemers uitgevoerd worden. Ondanks vrijgave kunnen toevalsvondsten binnen het plangebied niet worden uitgesloten. Indien er bij de civieltechnische werkzaamheden onverwacht archeologische resten (sporen en vondsten) worden aangetroffen, dient daar alsnog melding van gemaakt te worden bij de bevoegde overheid (gemeente Rhenen), zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.
10
Versie 3.3, april 2014. Specificatie waarderen (VS06) en bijlage IV.
21
Literatuur Bex, J., 2013: Archeologisch onderzoek Uiterwaarden bij de stad Rhenen. Bureauonderzoek. Houten (Grontmij Archeologische Rapporten 1325). Bombs Away, 2014: Vooronderzoek conventionele explosieven Elster Buitenwaard en Palmerswaard, gemeente Rhenen. Utrecht (Kenmerk:14P008). ECG, 2013: Vooronderzoek naar het risico op aantreffen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied “plangebied Rhenen”. Wijchen/Nijmegen (Documentcode: 265-013-VO01). Koeman, S.M., 2013: Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase: Palmerswaard te Rhenen. Zevenaar. Rooij, J.A.G. van, 2015: Uiterwaarden bij de stad Rhenen, locaties 7 en 8. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek. Amersfoort (ADC Rapport 3858). Sam, D. & W. Waldus, 2014: Programma van Eisen. Uiterwaarden bij de stad Rhenen. Amsterdam.
Lijst van afbeeldingen en tabellen Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied. Afb. 2. Het totale plangebied Palmerswaard met daarop aangegeven locaties 3, 7 en 8, het areaal van het detectie onderzoek (blauw vierkant), de twee ijzerhoudende NGE-verdachte locaties (rood), het booronderzoek (oranje) en de proefsleuven (paars). Afb. 3. Luchtfoto WO II met geschutsopstellingen in november 1944. Afb. 4. Onderzoeksgebieden, puttenplan en metaaldetectiezone. Afb. 5. Profielkolom proefsleuf 2. Afb. 6. Profielkolom proefsleuf 1. Afb. 7. Alle sporenkaart proefsleuf 1. Afb. 8. Alle sporenkaart proefsleuf 2. Afb. 9. Het plangebied op een luchtfoto uit 1992. Rode pijl: locatie onderzoeksgebied 3b. Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.
22
Bijlage I: Sporen- en vondstenlijst Put Vlak Spoor Aardspoor NAP boven
Tint
Hoofdkleur Nevenkleur Textuur Gevlekt Insluitsel
1
103
999
LO
7,3 m
LICHT
BR
GL
ZS1
Nee
1
103
1000
BV
6,9 m
DONKER
GR
BR
ZS1
Ja
1
103
2000
LG
6,9 m
MIDDEN
BR
GR
KS3
Nee
ZANDBANDJE
1
103
3000
LG
6,9 m
MIDDEN
BR
GR
KS4
Nee
ZANDBAND
2
2
2000
LG
7, m
MIDDEN
BR
GR
KS3
Nee
2
103
999
LO
7, m
DONKER
GR
BR
KS4
Ja
PUIN PLAST
2
103
1000
BV
7, m
DONKER
GR
BR
KS4
Ja
H3
2
103
3000
LG
7, m
MIDDEN
BR
GR
KS3
Nee
Vondstnr Put Vlak Spoor Vulling Inhoud Verzamel Opmerking 1
2
1
1000
1
MXX
DETC
Granaatscherf
2
2
1
1000
1
MXX
DETC
Granaatscherf
3
2
1
1000
1
MXX
DETC
Glas en spijker
4
2
1
1000
1
MXX
DETC
Granaatscherf
5
2
1
1000
1
MXX
DETC
Spijker met dubbele kop
6
2
1
1000
1
MXX
DETC
Granaatscherf
7
2
1
1000
1
MXX
DETC
Granaatscherf
8
2
1
1000
1
MXX
DETC
Granaatscherf
9
2
1
1000
1
MXX
DETC
Granaatscherf
10
2
1
1000
1
MXX
DETC
Plastic flessendop Coca Cola C1997
MIX
DETC
Spijker, Oppervlaktedetectie punt 53
11
999
H1 BANDJES H3
23
Verklarende woordenlijst Antropogene sporen Alle immobiele sporen van menselijke oorsprong, variërend van paalgaten of fosfaatvlekken tot muurresten. AMK Archeologische Monumentenkaart geeft een overzicht van gewaardeerde archeologische terreinen in vier categorieën: 1). Archeologische waarde, 2) Hoge archeologische waarde, 3) Zeer hoge archeologische waarde en 4) Zeer hoge archeologische waarde beschermd. De AMK is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de RCE en de provincies en wordt beheerd door de RCE. Archeologische indicatoren Indicatief archeologisch materiaal dat bij (boor)onderzoek een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid, ter plaatse of in de nabijheid, van een archeologische vindplaats. Archis Archeologisch Informatie Systeem. Dit door de RCE beheerde systeem bevat informatie over o.a. onderzoeksmeldingen, vondstmeldingen, waarnemingen, complexen en monumenten. 14
C Koolstof (radioactieve isotoop), gebruikt voor datering.
CIS Het landelijke registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal Informatiesysteem. CMA Centraal Monumenten Archief. Conservering De mate waarin anorganische (aardewerk, vuursteen, metaal, glas etc.) en organische archeologische resten (bot, zaden, hout etc.) bewaard zijn gebleven. Ensemblewaarde De meerwaarde die aan een vindplaats wordt toegekend op grond van de mate waarin sprake is van een landschappelijke en/of archeologische context. Ex situ Niet ter plaatse. Aanduiding die wordt gebruikt om aan te geven of grondsporen en / of artefacten zich niet meer op de oorspronkelijke plaats in de bodem bevinden. Behoud ex situ is het bewaren van de archeologische informatie door definitief onderzoek (opgraven, documenteren en registreren). Gaafheid De mate van (fysieke) verstoring van de bodem en/of de (eventueel aanwezige) archeologische waarden, zowel in verticale zin (diepte) als in horizontale zin (omvang). Herinneringswaarde De herinnering die een archeologisch monument oproept over het Verleden. IKAW Indicatieve kaart van archeologische waarden, een door de RCE geproduceerde kaart op landelijk niveau met de verwachte relatieve of absolute dichtheid van (bepaalde) archeologische verschijnselen in de bodem. IVO Inventariserend VeldOnderzoek. Het verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting, gebaseerd op het bureauonderzoek middels waarnemingen in het veld. Informatiewaarde De betekenis van een monument als bron van kennis over het verleden. De informatiewaarde wordt bepaald door de mate waarin (een opgraving van) het monument een bijdrage kan leveren aan nieuwe kennisvorming over het verleden. In situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren. Behoud in situ is het behouden van archeologische waarden in de bodem. KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. NAP Normaal Amsterdams Peil (=officieel peilmerk). NGE Niet Gesprongen Explosieven. PVA Plan van Aanpak. Een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen en/of het ontwerp te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen en/of ontwerp geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.
24
PVE Programma van Eisen. Het PvE is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk. RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Representativiteit De mate waarin een bepaald type vindplaats typerend is voor een periode dan wel een gebied. RTS Robotic Total Station. Hiermee worden vlakken direct digitaal ingemeten. Schoonheid De esthetisch-landschappelijke waarde van een archeologisch monument, die vooral in zichtbaarheid tot uiting komt. Selectieadvies Archeologisch inhoudelijk advies over de behoudenswaardigheid van een vindplaats. Dit wordt opgesteld aan de hand van de waarderingscriteria. Zeldzaamheid De mate waarin een bepaald type monument schaars is (of is geworden) voor een periode of in een gebied.
25
Afkortingen in de database
REFERENTIELIJSTEN
Versie 1.6
AARD SPOOR Aard van het spoor Code AKR AWC BA BES BG BKS BOC BPA BPL BPT BRL BU BUN BV CR DIG DK DLT DP DR EG ES FU GA GE GHE GR GRK GT HA HAK HG HKC HI HO HU IN KEL KGO KGR KGV KL KS LAK LAT LG LO LS MI MR MSK MST MU NV NVD NVP OV PA PAK PG PGK PK PL PLW PO POE POT PS PSE PSK REC
Omschrijving (oude) akkerlaag aardewerkconcentratie balk beschoeiing boorgat bekisting botconcentratie beschoeiing, palen beschoeiing, planken beerput/beerkelder brandlaag bustum visbun bouwvoor crematiegraf dierbegraving drenkkuil doorlaat (door een muur) depressie drain erfgreppel esdek fuik gracht geul grafheuvel greppel grafkuil goot haard haardkuil huisgreppel houtskoolconcentratie hoefindruk hout hutkom inhumatiegraf kelder ovale kringgreppel ronde kringgreppel vierkante kringgreppel kuil karrenspoor laklaag latrine laag ophogingslaag stortlaag muurinsteek muur mestkuil muursteen muuruitbraak natuurlijke verstoring dierlijke verstoring plantaardige verstoring oven houten paal paal met paalkuil paalgat paalgat met paalkuil paalkuil plank plaggenwand poel poer potstal ploegspoor ploegspoor, eergetouw ploegspoor, keerploeg recent
RPA RPG RPK RPL SG SI SL SPB SPG SS ST STC VL VR VSC VW WA WG WK WL WOO XXX
palenrij rij paalgaten rij paalkuilen rij planken standgreppel silo sloot spaarboog spitsgracht spitspoor steen steenconcentratie vlek vloer vuursteenconcentratie vlechtwerk waterput weg waterkuil wal woonlaag onbekend
COUPEVORM Vorm van de onderkant van het spoor in de coupe Code Omschrijving ONR onregelmatig PNT punt RND rond VLK vlak KOM komvormig REV revolvertas VRK vierkant RHK rechthoekig NG niet gecoupeerd
VLAKVORM Vorm van het spoor op het horizontale vlak Omschrijving Code LIN lineair ONR onregelmatig OVL ovaal RHK rechthoekig RND rond SIK sikkelvormig VRK vierkant
KLEUR Duiding van de kleur Code BE BL BR GL GN GR OR PA RO RZ WI ZW
Referentie beige blauw bruin geel groen grijs oranje paars rood roze wit zwart
Daarnaast: D donker L licht SCH schoon VL vuil ZR zeer DBRGR = donkerbruingrijs (hoofdkleur is dan grijs)
26
INSLUITSEL Aard van een insluitsel van een vulling
INHOUD Aard van het materiaal van een vondst
Code AS AW BOT BS BW FE FF GL HK HL HT KI LR MET MN NS OKR SCH SL VKL VST
Code Referentie AW aardewerk vaatwerk AWG gedraaid aardewerk AWH handgevormd Aardewerk BAKSTN baksteen DAKPAN dakpan OXB bot (geen schelp) OMB bot menselijk ODB bot dierlijk CREM crematieresten BOUWMAT bouwaardewerk (keramisch, geen steen) COP coproliet GLS glas (geen slak) HK houtskool HT hout (geen houtskool, geen plantaardige resten) KER keramische objecten (weefgewichten e.d.) ODL leer MXX metaal (geen slak) MCU koper/brons MFE ijzer MPB lood MIX gemengd SXX natuursteen (geen vuursteen) PIJP pijpenkoppen en -stelen SCH schelp SLAK slakken TEGEL tegel OTE textiel, touw HUTTELM verbrande klei (geen lemen gewichten) SVU vuursteen XXX overig
Referentie as aardewerk vaatwerk bot (geen schelp) baksteen bouwaardewerk (baksteen, dakpan, tegel) ijzeroer fosfaat glas houtskool huttenleem hout kiezel leer metaal mangaan natuursteen oker schelp slak verbrande klei vuursteen
TEXTUUR Textuur van een vulling met NEN-classificatie Code K ZK MK LK Z-K
NEN K Ks1 Ks2 Ks3
Referentie klei zware klei matig zware klei lichte klei zandige klei
Zl ZZl MZl LZl
Kz1 Kz2 Kz3
zavel zware zavel matig lichte zavel lichte zavel
L SL Z-L
L Lz1 Lz3
leem siltige leem zandige leem
V V1 V2 V3 Z-V
V Vk3 Vk1 VKM Vz1
veen venige klei kleiig veen mineraalarm veen zandig veen
Z FZ MZ GZ ILZ LZ IGHZ MGHZ SGHZ V-Z
Z Zs1 Zs1 Zs1 Zs2 Zs3 g1 g2 g3 Vz3
zand fijn zand middelgrof zand grof zand iets lemig zand lemig zand iets grindhoudend zand matig grindhoudend zand sterk grindhoudend zand venig zand
G FG GG IZHG MZHG SZHG
G
grind fijn grind grof grind iets zandhoudend grind matig zandhoudend grind sterk zandhoudend grind
Gz1 Gz2 Gz3
ST
steen
HT
hout
H0 H1 H2
h1 h2 h3
humushoudend matig humeus humusrijk
MONSTER Aard van een monster Code MA MAR MBOT MC14 MCH MCR MD MDIA MDNA MFF MHK MHT MP MSC MSL MZ
Referentie monster algemeen monster artropoden monster bot monster voor 14C-datering chemisch monster crematiemonster monster voor dendrochronologisch onderzoek diatomeeënmonster DNA-monster fosfaatmonster houtskoolmonster houtmonster pollenmonster schelpenmonster monster slijpplaat zadenmonster voor botanisch onderzoek
VERZAMELWIJZE Manier waarop een vondst of monster is verzameld. Code AAC AANV BIGB COUP DETC LICH MAA MAF MSCH PUNT SCHA SPIT TROF
Referentie aanleg coupe (handmatig schaven) aanleg vlak of profiel (handmatig) bigbag couperen (handmatig) detectorvondst lichten (vondst met omringende grond integraal verwijderd) machinale aanleg machinale afwerking (of machinaal couperen) machinaal schaven puntvondst (ingemeten) uitschaven (handmatig) uitspitten (handmatig) troffelen