Nederlands Congres Volksgezondheid 2015
Preventie in zorg & publieke gezondheid
Het beste uit twee werelden 8 & 9 april 2015 • De Doelen Rotterdam Het NCVGZ 2015 is een initiatief van:
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 1
13-03-15 15:03
Algemene informatie Algemene informatie Nederlands Congres Volksgezondheid (NCVGZ) 2015 Het NCVGZ 2015 is een initiatief van NPHF, V&W, NVAG, RIVM, GGD GHOR Nederland, NSPOH, ZonMw, TNO Kwaliteit van Leven, Trimbos-instituut, KAMG, Movisie en VWS alsmede in 2015 de partijen van de Agenda voor de Zorg. 2015 is een spannend jaar voor de Nederlandse gezondheidszorg. Burgers moeten meer zelf participeren, zelfsturende wijkteams nemen preventie voor hun rekening, gemeenten zijn verantwoordelijk voor zorginkoop. Dat levert veel vragen op voor de zorg, sociale sector en publieke gezondheid. Hoe vinden individuele zorg en collectieve preventie elkaar onder het geweld van de decentralisaties? Hoe geven (eerstelijns)zorg- en welzijnsprofessionals preventie een plek in hun beleid? Hoe kunnen de werelden van preventie en curatie elkaar versterken? Daarover gaat het NCVGZ 2015. Het thema luidt:
Uiteraard is er voldoende gelegenheid voor uitwisseling, inspiratie en verdieping tijdens deelsessies en posterpresentaties en wordt de ZonMw-parel uitgereikt.
Naar verwachting zal deelname aan het gehele congres (2 dagen) 8-10 registratiepunten opleveren. Voor de laatste informatie verwijzen wij u naar www.ncvgz.nl.
Agenda voor de Zorg
Informatie en organisatie
Het samenwerkingsverband Agenda voor de Zorg bestaat sinds 2012 en heeft zichzelf ten doel gesteld door middel van een ambitieuze toekomstagenda de zorg verder te verbeteren en daardoor een belangrijke bijdrage te leveren aan de beheersing van de zorguitgaven. De thema’s van de Agenda voor de Zorg sluiten nauw aan bij het thema van het NCVGZ. Lees meer over de Agenda voor de Zorg op www.ncvgz.nl. Alexander Rinnooy Kan levert als voorman van de Agenda voor de Zorg een bijdrage aan NCVGZ 2015 en zowel plenair als in deelsessies komen er sprekers uit dit samenwerkingsverband.
Voor praktische informatie kunt u contact opnemen met: deCongresbalie – Anke Peters Bredaseweg 108a, 4902 NS Oosterhout E
[email protected] T 0162 – 432 428 W www.decongresbalie.nl Voor overige informatie: NPHF p/a NIVEL Postbus 156, 3500 BN Utrecht E
[email protected] T 030-2729851 W www.ncvgz.nl
Parallelsessies Preventie in zorg en publieke gezondheid; het beste uit twee werelden Woensdag start het congres met vijf korte pitches. Inspirators op het gebied van zorgcoöperaties, zelfredzaamheid, e-health, kwetsbare groepen en de burger-professional relatie gaan in op het menselijke vermogen om zelf de regie te nemen, een belangrijke aanname die ten grondslag ligt aan de integratie van preventie in zorg en in het sociale domein. ’s Middags is er een inspirerende filmsessie georganiseerd door ActiZ en het Centrum Media & Gezondheid. Tevens wordt de V&W Volksgezondheidsprijs 2014 uitgereikt. De donderdag start met prominenten in de gezondheidswereld. De integratie van preventie in zorg betekent ook een waardenverschuiving. Willen we als maatschappij een gezonde start of een luxe levensuiteinde collectief financieren?” In de Wilhelmina Rouwenhorstlezing wordt stilgestaan bij preventie in de wijk, onder meer met een korte reflectie op de wijkteams: Wat kunnen we? Wat willen we? Tot hoever kunnen/mogen we gaan? Wat mag wel of niet? Heel vernieuwend of meer van hetzelfde?
Uit de vele ingezonden abstracts zijn ook dit jaar weer elke dag twee inspirerende rondes met mondelinge presentaties en workshops/symposia samengesteld.
Datum/plaats Woensdag 8 en donderdag 9 april 2015 in De Doelen te Rotterdam.
Deelnamekosten/betaling Deelname aan het congres kost € 225,per dag. Studenten krijgen 50% korting (op vertoon van de collegekaart).
Doelgroep Het congres is bedoeld voor beleidsmedewerkers, bestuurders, onderzoekers, uitvoerders, zorgverzekeraars en alle anderen die werkzaam zijn op of interesse hebben in het brede werkterrein van de volksgezondheid (Public & Occupational Health/Openbare Gezondheidszorg).
Accreditatie Accreditatie is aangevraagd bij: • het ABS • V&VN kwaliteitsregister verpleeg kundigen & verzorgenden • KNOV
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 2
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 2
13-03-15 15:03
Samenstelling MT
Samenstelling Stuurgroep
Samenstelling Abstractcommissie
E. Burgering, KNMG Dr. T. Drenthen, NHG A. Koornstra, GGD GHOR Nederland Drs. R. van Lier, ActiZ A. Peters, deCongresbalie Dr. Th. Plochg, NPHF M. Ruijgrok, GGD GHOR Nederland Drs. N. van der Velden, iResearch
Prof. dr. N. de Vries, Universiteit Maastricht (voorzitter) Dr. M. van den Berg, V&W Drs. J. Bouwens, ZonMw E. Burgering, KNMG Dr. S.B. Detmar, TNO Kwaliteit van Leven Drs. I. Douwes, NSPOH A. Eyck, ZonMw A. Koornstra, PGV Nederland G. Nijhof, NVAG Dr. Th. Plochg, NPHF Dr. A. van de Poel, Trimbos Instituut Dr. S. Picavet, RIVM Dr. Th. Plochg, NPHF M. Verschelling, Movisie KAMG
Drs. N. van der Velden, iResearch Dr. P. Kocken, TNO Kwaliteit van Leven Dr. J. Harting, AMC/UvA Prof. dr. D. van de Mheen, V&W en IVO Dr. ir. A. Wagemakers, Wageningen University Dr. J. Bruil , ZonMw Dr. A. van der Poel, Trimbos-instituut Dr. Ir. A. Haveman-Nies, Wageningen University Y. Gecer, Tactus Dr. F. van der Lucht, RIVM Dr. D. van Dale, RIVM A. Eyck MA Msc, ZonMw Prof. dr. L. Wigersma
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 3
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 3
13-03-15 15:03
Programma Programma woensdag 8 april 2015 09.30-09.45
Opening door Codarts Nanne de Vries – voorzitter Nederlands Congres Volksgezondheid en dagvoorzitter
09.45-10.00
Inleiding NCVGZ 2015 Integratie van preventie in zorg en publieke gezondheid; het beste van twee werelden • Aad Koster – directeur ActiZ • Hugo Backx – directeur GGD GHOR Nederland • Rutger Jan van der Gaag – voorzitter KNMG
10.00-10.30
Het menselijk vermogen om zelf regie te nemen over het leven. Experts ‘pitchen’: Zorgcoöperaties: • Daniëlle Harkes – manager Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg • Jan Snijders – voorzitter Zorgcoöperatie Austerlitz Zelfredzaamheid: • Albert Jan Kruiter – mede-oprichter Instituut voor Publieke Waarden • Gijs de Vries – directeur Instituut Rode Kruis Nederland E-health toepassingen: • Heleen Riper – hoogleraar VU Amsterdam • Kirsty Lankreijer – projectleider Zorg op Afstand/Sensire Kwetsbare groepen: • Karien Stronks – hoogleraar AMC • Jacqueline van Riet – huisarts Utrecht Overvecht Samenwerking zorgprofessional en patiënt/cliënt: • Marius Buiting – directeur Ned. Ver. Toezichthouders in Zorg en Welzijn • Inge Borghuis – RvB Amstelring
10.30-11.00
Pauze
11.00-12.15
Meet the experts Kies één van de 5 experts en onderzoek samen met de denker én de doener het thema.
12.15-13.15
Lunchpauze inclusief posterpresentaties van 12.45-13.15
13.15-14.15
1e ronde deelsessies
14.30-15.45
2e ronde deelsessies
15.45-16.10
Pauze
16.10-16.25
Uitreiking V&W Gezondheidsprijs 2014 – Ien van de Goor, voorzitter Vereniging Volksgezondheid & Wetenschap
16.25-17.15
Preventie in de film: een beeld zegt meer dan 1000 woorden Een inspirerende filmsessie georganiseerd door het Centrum Media & Gezondheid m.m.v. ActiZ en GGD GHOR Nederland
17.15-17.20
Afsluiting eerste congresdag – Nanne de Vries
17.20-18.00
Netwerkborrel
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 4
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 4
13-03-15 15:03
Programma Programma donderdag 9 april 2015 09.30-09.35
Welkom en opening Nanne de Vries – voorzitter Nederlands Congres Volksgezondheid en dagvoorzitter
09.35-11.15
Waarden debat over de financiering van preventie o.lv. Ruud Koolen – Skipr, met: • Alexander Rinnooy Kan – voorzitter Agenda voor de Zorg • Jolande Sap – voorzitter NPHF • Joris Slaets – UMC Groningen • Mariëtte Hamer – voorzitter SER • Machteld Huber – Senior Onderzoeker Voedingskwaliteit & Gezondheid, Louis Bolk Instituut
11.15-11.45
Pauze
11.45-13.00
3e ronde deelsessies
13.00-14.00
Lunchpauze inclusief posterpresentaties van 13.15-13.45
14.00-15.15
4e ronde deelsessies
15.15-15.45
Pauze
15.45-15.55
Uitreiking ZonMw Parel
15.55-16.55
Wilhelmina Rouwenhorst-lezing: Preventie in de Wijk ‘Onbekend maakt onbemind’: Pim Assendelft – hoogleraar Huisartsgeneeskunde Radboud Univ. Nijmegen ‘Successen van preventie’: Johan Mackenbach – hoogleraar Erasmus MC Rotterdam
16.55-17.05
Een vooruitblik op het NCVGZ 2016 – Nanne de Vries
17.05-17.10
Afsluiting NCVGZ 2015
17.10-18.00
Netwerkborrel
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 5
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 5
13-03-15 15:03
Deelsessies Onderstaand volgen alleen de titels van de verschillende deelsessies; de abstracts hiervan zijn te downloaden van de congreswebsite: www.ncvgz.nl en van de site van TSG (www.tsg.bsl.nl, tabblad overzicht)
Woensdag 8 april
Sessies verzorgd door een Academische Werkplaats Publieke Gezondheid kunt u herkennen aan de vermelding AWPG achter de titel. Posterpresentaties zijn de hele dag te bekijken.
1e Ronde 13.15-14.15 Symposia
Workshops
1.1 Toegankelijkheid en kwaliteit van preventie en zorg voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden
1.9 De toekomst vraagt om zorgprofessionals met een voorzorg oriëntatie
1.2 Gezond cognitief ouder worden: nieuwe preventiemogelijkheden met eHealth
1.10 Preventief medisch onderzoek. Zelfbeschikking of bescherming?
1.3 Integrale gezondheidsbevordering in de wijk: nieuwe competenties van sociale en zorgprofessionals
1.11 Van PreventieConsult naar Persoonlijke Gezondheidscheck; verbinding tussen huisartsenpraktijk en publieke gezondheid
1.4 Publieke gezondheid en zorg in de keten; ervaringen/ effecten uit de samenwerking met huisartsen 1.5 Tien jaar web-based verslavingszorg 1.6 Tabaksontmoedigingsbeleid en stoppen met roken in Nederland 1.7 Ouderen en transitie (AWPG) 1.8 Thuiswonende OGGZ (AWPG)
1.12 Een gezonde start in een nieuwe wereld: preventie en zorg voor vluchtelingenjeugd 1.13 De positieve uitzondering: een verrassend nieuwe onderzoeksmethode naar mentale gezondheid op VMBO scholen 1.14 Laat ouderen niet op een droogje zitten: een wijkgericht hitteplan (AWPG) 1.15 Workshop Actualiteit
2e Ronde 14.30-15.45 Mondelinge presentaties
Symposia
2.1 Zorg en preventie verbinden
2.4 Preventie in de setting van de wijk, de zorg en het onderwijs (AWPG)
2.2 E-Health 2.3 Aandacht voor sociaal kwetsbare groepen
2.5 Hoe houden we Nederland gevaccineerd? (AWPG)
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 6
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 6
13-03-15 15:03
Workshops 2.6 Preventie in de zorg: integraal of (toch maar) ziektespecifiek?
2.11 Masterclass: Applied game voor zorgprofessionals
2.7 Een gezonde start met Baby Extra. Samenwerking GGZ, jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg broodnodig
2.12 Elkaar versterken: Samenwerken aan preventie vanuit publieke gezondheid en huisartsenpraktijk 2.13 Kwetsbaar of zelfredzaam: een kwestie van perspectief? Welke tools zijn voor gemeenten voorhanden en bruikbaar? (AWPG)
2.8 Stoptober voor professionals, hoe helpen we deelnemers elkaar te helpen bij gezonde gedragsverandering 2.9 Tijd voor actie? Zet een stap!
2.14 PRECURO: zorg , welzijn en preventie voor kwetsbare ouderen. De rol van de zorgprofessional (AWPG)
2.10 Preventie en zorg in de wijk door zorg en welzijn: wat krijgt prioriteit?
2.15 Kortlopend onderzoek in het gemeentelijk gezondheidsbeleid (AWPG)
Donderdag 9 april 3e Ronde 11.45-13.00 Mondelinge presentaties
Workshops
3.1 Integraal Gezondheidsbeleid
3.8 Wetenschappelijke Integriteit en Risico op bias in Preventie en Publieke Gezondheid
3.2 Een gezonde start 3.3 Leefstijlbevordering bij jongeren
3.9 Gezonde leefomgeving; wat kan bereikt worden en wat zijn de kansen?
Symposia
3.10 Het in kaart brengen van gemeentelijke capaciteit voor publieke gezondheid in Nederland
3.4 Wat weten we nu over een integrale aanpak, zoals JOGG? (AWPG)
3.11 Hoe verhoudt sport en bewegen zich tot preventie en de decentralisaties in het sociaal domein?
3.5 Preventie van gehoorschade bij jongeren (AWPG)
3.12 Een policy game ervaren: Ontwikkelen van lokaal beweegbeleid door samenwerken, netwerken en gebruik van kennis
3.6 Demografische krimp, gezondheid, zorg en burgerinitiatieven (AWPG) 3.7 VoorZorg: effectieve preventie van kindermishandeling en meer bij kinderen van jonge kwetsbare ouders (AWPG)
3.13 Vitale Coalities: van gemeentehuis tot wijkcentrum 3.14 Samenwerken in de wijk, in het licht van positieve gezondheid 3.15 Het wijkprofiel als middel om de dialoog met de wijk aan te gaan (AWPG)
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 7
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 7
13-03-15 15:03
4e Ronde 14.00-15.15 Mondelinge presentaties
Workshops
4.1 Maatschappelijke en economische perspectieven in de zorg
4.8 Gezondheid, wat vinden bewoners zelf? In gesprek met Gezondheidsambassadeurs uit Slotermeer
Symposia
4.9 Positieve Gezondheid in onderzoek, beleid en praktijk van public health
4.2 Gemeente Laarbeek, Vilans en BigMove bouwen samen met burgers aan GG, bouw je mee?
4.10 Op weg naar uw ideale VTV-2018? Praat mee, geeft uw input!
4.3 Kosten en effecten van leefstijlinterventies: wat is het waard?
4.11 Wink Wink: Nudging innovatie in de publieke gezondheidszorg
4.4 Kosteneffectiviteit voor interventies in de jeugdgezondheidszorg: resultaten en methodologische uitdagingen
4.12 Gezondheidszorg zal meer groen in zetten voor patiënten als …?
4.5 Preventie-instrumenten voor integraal lokaal gezondheidsbeleid (AWPG) 4.6 Preventief verbinden: meer gezondheid voor je geld (AWPG) 4.7 Nieuwe praktijkvoorbeelden voor aanpassing van de schoolomgeving (AWPG)
4.13 Waarom moeilijk doen, als het samen kan? Samenspel met gezond verstand op het speelveld van het sociaal domein 4.14 Actieve participatie: wat werkt? (AWPG) 4.15 Flexibilisering en preventie in de jeugdgezondheidszorg (AWPG)
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 8
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 8
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 1.1
Toegankelijkheid en kwaliteit van preventie en zorg voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden M.P. Fransen, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, afdeling Sociale Geneeskunde, Amsterdam Presentaties 1. Dr. Kristine Sorensen, Universiteit Maastricht: Gezondheidsvaardigheden bij Turkse Migranten 2. Dr. Karen Hosper, Pharos: Gezondheidsvaardigheden en Verantwoord Medicijnen Gebruik. 3. Dr. Mirjam Fransen, AMC, Universiteit van Amsterdam: Toegang tot preconceptiezorg voor vrouwen met lage gezondheidsvaardigheden: Een probleem analyse 4. Prof. Dr. Marie-Louise Essink-Bot, AMC, Universiteit van Amsterdam: Geïnformeerde besluitvorming bij het bevolkingsonderzoek naar darmkanker: Een uitdaging voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden Voorzitter Prof. Dr. Marie-Louise Essink-Bot, AMC, Universiteit van Amsterdam, afdeling Sociale Geneeskunde Thema van het symposium De vaardigheden van mensen om informatie over gezondheid te verkrijgen, te begrijpen en toe te passen bij het nemen van gezondheidsgerelateerde beslissingen spelen een belangrijke rol in preventie en zorg. In dit symposium wordt ingegaan op de toegankelijkheid en kwaliteit van preventie en zorg (medicatiegebruik) voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden. Doel van het symposium Delen van kennis over de rol van gezondheidsvaardigheden in preventie en zorg en debat over de ontwikkeling van interventies om preventie en zorg toegankelijker te maken voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden, en strategieën om bij verschillende kwetsbare groepen gezondheidsvaardigheden te versterken. Opbouw van het symposium Het symposium begint met een introductie op het thema gezondheidsvaardigheden in preventie en zorg. Daarna wordt specifiek aandacht besteed aan gezondheidsvaardigheden van Turkse migranten, lage therapietrouw bij mensen met lage gezondheidsvaardigheden, en de toegankelijkheid van preconceptiezorg en het bevolkingsonderzoek naar darmkanker voor deze groep. Tijdens het symposium is er veel ruimte voor discussie over oplossingsrichtingen om de toegankelijkheid en kwaliteit van preventie en zorg voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden te verbeteren. De Alliantie Gezondheidsvaardigheden zorgt voor een follow-up na het congres.
Gezondheidsvaardigheden en medicijngebruik: het belang van herkennen en communiceren op maat K.H. Hosper, Pharos, Utrecht M.A. Ahmad, Pharos, Utrecht B.S. van Soest, KNMP, ’s-Gravenhage M.V. Vintges, Pharos, Utrecht Achtergrond en doelstelling Mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden hebben moeite met het correct innemen van hun medicatie. Dit leidt tot lagere therapietrouw, met als gevolg meer complicaties en onnodige ziekenhuisopnames. Apotheekteams hebben een belangrijke taak bij de uitleg van medicatievoorschriften. Zij kunnen echter moeite hebben met het herkennen van patiënten met beperkte gezondheidsvaardigheden (waaronder laaggeletterden). De communicatie is daardoor vaak onvoldoende afgestemd op de vaardigheden van deze patiënten. Het meerjarenprogramma van KNMP en Pharos heeft als doel om de uitleg en begeleiding bij medicatiegebruik onder deze groep patiënten te verbeteren. Gebruikte aanpak De meerjarenaanpak richt zich op: 1) deskundigheidsbevordering van apotheekteams, 2) het beschikbaar stellen van (getest) visueel materiaal, 3) borgen van kennis en vaardigheden in richtlijnen en opleidingen, 4) samenwerking in de eerstelijn tussen apotheekteams, huisartsen en wijkverpleegkundigen. Op het symposium wordt gepresenteerd welke kennis, vaardigheden en materialen centraal staan bij de deskundigheidsbevordering van apotheekteams. Deze uitkomsten zijn gebaseerd op literatuuronderzoek (review) en praktijkervaringen. Resultaten Correcte inname van medicatie is een complexe activiteit die vaardigheden vereist, zoals plannen, ordenen, vooruit denken, het kunnen lezen en interpreteren van medicijnbijsluiters en etiketten. Het leren herkennen van patiënten die hier moeite mee hebben is de eerste stap voor zorgverleners. Eenvoudige aanpassingen in de communicatie kunnen vervolgens tot verbeterd begrip bij de patiënt leiden. Een effectief gebleken strategie is de ‘teach back’ methode. Vereenvoudiging van schriftelijke informatie en gebruik van pictogrammen, afbeeldingen, of video instructies kan bijdragen aan correcter medicijngebruik. Belangrijk is dat materialen getest zijn onder de doelgroep. Conclusie(s) en aanbevelingen Apotheekmedewerkers (en andere zorgverleners) dienen een voelspriet te ontwikkelen voor de gezondheidsvaardigheden van hun patiënten. Afstemming van de mondelinge en schriftelijke informatie over geneesmiddelen op de vaardigheden van patiënten kan bijdragen aan correcter gebruik van medicatie en vergroot daarmee therapietrouw onder patiënten met beperkte gezondheidsvaardigheden.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 9
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 9
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Gezondheidsvaardigheden bij Turkse Migranten in Nederland M.G. Goossens, Universiteit Maastricht, Maastricht K.A. Arslantas, Universiteit Maastricht, Maastricht K.S. Sorensen, Universiteit Maastricht, Maastricht Achtergrond Het is belangrijk om de gezondheidsvaardigheden bij Turkse migranten in Nederland te verkennen. Zij vormen een aanzienlijk deel van de bevolking en hebben gezondheidsachterstanden ten opzichte van de Nederlandse bevolking. Zij staan bloot aan hogere risico’s en hebben een zwaardere ziektelast dan de meeste Nederlanders. Het doel van de studie was om de bestaande Gezondheidsvaardigheden Onderzoeksvragenlijst (HLS-EU-Q16) te valideren bij een groep eerste generatie Turkse migranten van vijftien jaar en ouder en hypothesen met betrekking tot gezondheidsvaardigheden bij deze populatie te testen. Methode De HLS-EU-Q16 vragenlijst was vertaald in het Turks en binnen de populatie gecontroleerd op taalkundige en culturele validiteit. Met opzet werd gebruik gemaakt van niet-gerandomiseerde sampling om deelnemers te werven in gemeenschapshuizen, verenigingen, moskeeën en bedrijven in vijf steden in Nederland in de periode mei-juni 2014. Vanwege taal- en culturele barrières rekruteerde een Turkse collega de deelnemers. Iedere deelnemer vulde een vragenlijst in met basale sociale en demografische informatie, gevolgd door zestien vragen die het vermogen van deelnemers testen om gezondheidsinformatie te vinden, te begrijpen, te beoordelen en toe te passen. Een Likert schaal werd gebruikt om de antwoorden te registreren. Met gebruik van vooraf gevalideerde drempelwaarden werden de gezondheidsvaardigheden scores ingedeeld op drie niveaus: een score van 0 tot 8: onvoldoende; 9 tot 12 problematisch en 13 tot 16 voldoende. De data van de vragenlijsten werden bewerkt met software voor statistische analyse. Resultaten Er deden 131 deelnemers mee aan het onderzoek, van wie 36,5% vrouw en 63,5% man met een gemiddelde leeftijd van 50 jaar (SD 13,8). De studie toonde aan dat 57,7% van de Turkse migranten onvoldoende gezondheidsvaardigheden had; 18,2% problematische en 24,1% voldoende. Hoewel de verhoudingen tussen mannen en vrouwen in de deelnemersgroep ongelijk was, waren de uitslagen met betrekking tot niveaus van gezondheidsvaardigheden ongeveer gelijk. Verdere analyse liet zien dat er een significante relatie was tussen leeftijd en score: hoe hoger de leeftijd, hoe lager de score op gebied van gezondheidsvaardigheden. Het is te verwachten dat beperkte gezondheidsvaardigheden gezond ouder worden belemmeren bij deze groep migranten. Conclusie De studie laat zien dat iets meer dan 75% van de deelnemers beperkte gezondheidsvaardigheden heeft (onvoldoende of problematisch). Beperkte gezondheidsvaardigheden bij deze groep migranten is een onderschat probleem in Nederland. Gezondheidsachterstanden bij deze bevolkingsgroep verdienen meer aandacht van beleidsmakers en vragen om gerichte maatregelen voor versterken van gezondheidsvaardigheden en gezondheidsbevordering bij migranten.
Toegang tot preconceptiezorg voor vrouwen met lage gezondheidsvaardigheden: Een probleem analyse M.F. Fransen, AMC, sociale geneeskunde, Amsterdam M.H. Hopman, AMC, afdeling scoiale geneeskunde, Amsterdam A.R. Rosman, Erasmus MC, afd. Verloskunde en Vrouwenziekten, Rotterdam M.L.E. Essink-Bot, AMC, afd. sociale geneeskunde, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Preconceptiezorg is het middel bij uitstek om risico’s op perinatale problemen te verkleinen, maar blijkt tot nu toe weinig toegankelijk te zijn voor vrouwen met een lage sociaaleconomische status (SES) die vaak lage gezondheidsvaardigheden hebben. Het doel van dit project is het systematisch ontwikkelen van strategieën voor het bevorderen van de toegankelijkheid en effectiviteit van preconceptiezorg voor vrouwen met lage gezondheidsvaardigheden. Het project is ingebed in het landelijke programma ‘Healthy Pregnancy 4 All’ (HP4All). In dit symposium richten wij ons op de probleemanalyse. Methode Door middel van semi-gestructureerde interviews achterhaalden we in hoeverre vrouwen met lage gezondheidsvaardigheden zich bewust waren van het aanbod voor preconceptiezorg, de informatie in het aanbod begrepen en toe konden passen, en waarom zij wel of niet aan preconceptiezorg deel zouden nemen. Door middel van kwalitatieve interviews met zorgverleners en observaties achterhaalden we in hoeverre zij zich bewust waren van het probleem van lage gezondheidsvaardigheden en in hoeverre zij communicatie binnen preconceptiezorg aanpassen op cliënten met lage gezondheidsvaardigheden. Resultaten In totaal namen 72 vrouwen deel aan het interview, 17% van hen was zich bewust van het aanbod dat zij hadden ontvangen via een brief of flyer. Na het lezen van de brief begrepen de meeste vrouwen het doel van preconceptiezorg, maar ontbrak praktische kennis over bijvoorbeeld de procedure. 35% zou niet willen deelnemen aan preconceptiezorg. Zij gaven aan geen behoefte te hebben aan informatie en het risico op complicaties laag in te schatten. Zorgverleners waren zich doorgaans niet bewust van het probleem van lage gezondheidsvaardigheden en misten tools om hun communicatie aan te passen. Conclusie(s) en aanbevelingen Vrouwen met lage gezondheidsvaardigheden worden nauwelijks bereikt met het huidige HP4All aanbod voor preconceptiezorg. Strategieontwikkeling moet zich richten op het aanbod via andere kanalen, zoals persoonlijke communicatie en sociale media.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 10
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 10
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Geïnformeerde besluitvorming bij het bevolkingsonderzoek naar darmkanker: Een uitdaging voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden M.L.E. Essink-Bot, AMC, sociale geneeskunde, Amsterdam E.L. Laan, AMC, sociale geneeskunde, Amsterdam E.D. Dekker, AMC, gastro-enterologie, Amsterdam M.F. Fransen, AMC, sociale geneeskunde, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Vroege opsporing van darmkanker kan de kans op sterfte aan darmkanker verlagen, maar heeft net als elk programma voor vroege opsporing van kanker ook nadelige neveneffecten. De uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek is daarom gericht op geïnformeerde besluitvorming: voldoende kennis, een individuele afweging van voor- en nadelen en deelname in overeenstemming met individuele attitude. Wij onderzochten de toegankelijkheid van het informatiepakket over het bevolkingsonderzoek voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden en analyseerden verschillen in geïnformeerde besluitvorming tussen mensen met lage en adequate gezondheidsvaardigheden. Gebruikte aanpak De toegankelijkheid van het informatiemateriaal werd onderzocht in 30 kwalitatieve interviews met mensen (55-75 jaar) met lage gezondheidsvaardigheden. Kennis, attitude en intentie tot deelname bij mensen met lage (n=86) en mensen met adequate gezondheidsvaardigheden (n=95) werden onderzocht met een online vragenlijst. Resultaten De kwalitatieve interviews toonden aan dat respondenten met lage gezondheidsvaardigheden met name moeite hadden met het begrijpen van het risico op darmkanker, vals-positieve screeningsuitkomsten en complicaties bij diagnostiek. Sommigen begrepen niet dat deelname aan het bevolkingsonderzoek vrijwillig was. De kwantitatieve data bevestigde dat dergelijke essentiële kennis inderdaad vaker ontbrak bij mensen met lage gezondheidsvaardigheden dan bij mensen met adequate gezondheidsvaardigheden. In totaal nam 55% van de mensen met lage gezondheidsvaardigheden een geïnformeerde beslissing, dit was 59% onder mensen met adequate gezondheidsvaardigheden. Conclusie(s) en aanbevelingen Geïnformeerde besluitvorming is laag onder mensen met lage en adequate gezondheidsvaardigheden. Echter, mensen met lage gezondheidsvaardigheden missen kennis die essentieel is voor het afwegen van voor- en nadelen en het begrijpen van uitkomsten van screening. Verder onderzoek moet zich richten op de vraag in hoeverre het huidige rationele model van geïnformeerde besluitvorming passend is voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden en op het ontwikkelen van effectieve gerichte strategieën om hen te informeren en te begeleiden in het besluitvormingsproces.
SESSIE: 1.2
Gezond cognitief ouder worden: nieuwe preventiemogelijk heden met eHealth MPJ van Boxtel, Maastricht University, Maastricht Samenvatting Symposium Titel symposium: Gezond cognitief ouder worden: nieuwe preventiemogelijkheden met eHealth Individuele presentaties • Online cursus ‘Houd uw brein vitaal!’: psycho-educatie via internet Dr. Jennifer SAM Reijnders, Maastricht University • Cognitieve leefstijl-training via internet: veranderen en volhouden Drs. Teun Aalbers, UMC St Radboud, Nijmegen • Intensieve brain training bij veroudering en na beroerte: Een dubbelblinde gerandomiseerde studie Prof Jaap MJ Murre, Universiteit van Amsterdam • Wie loopt risico om achteruit te gaan? Dr. Tessa N. van de Kommer, VU Medisch Centrum Amsterdam Voorzitter symposium Dr. Martin PJ van Boxtel, Afdeling Psychiatrie en Neuropsychologie, Maastricht University, Locatie DRT12, Postbus 616, 6200 MD Maastricht. Tel.: 043-3881041. Email: martin.vanboxtel@ maastrichtuniversity.nl Korte beschrijving (achtergrond) van het thema van het symposium Ouder worden gaat voor veel mensen gepaard met een ervaren afname van cognitieve vaardigheden. Vooral in werksituaties wordt dit als belastend en beperkend ervaren. Van invloed hierop is de combinatie van (moeten) doorwerken tot op hogere leeftijd en de steeds veranderende en groeiende eisen die aan cognitieve functies worden gesteld tijdens het werk, onder andere door digitalisering en een continue toename in informatiedichtheid. Er is in de afgelopen jaren meer aandacht gekomen voor preventie van cognitieve klachten, mede om oudere werknemers te helpen aan het arbeidsproces te blijven deelnemen. Het aanpassen van leefstijl, het trainen van cognitieve vaardigheden en het ontwikkelen van meer begrip over eigen cognitief functioneren zijn onderzochte preventie technieken. Deze problematiek zal ook voor werkenden in de gezondheidszorg en beleidsmakers steeds actueler worden. Vanwege de laagdrempeligheid en kosteneffectiviteit is internet steeds vaker het voorkeursmedium in de preventie van of hulp bij medische en psychische klachten. Vooral voor personen die werken is het online kunnen deelnemen aan interventieprogramma’s een aantrekkelijke factor. Doel van het symposium In het kader van het Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie zijn er door de universiteiten van Amsterdam (VU Medisch Centrum, UvA), Nijmegen (UMCN) en Maastricht (UM) verschillende studies gedaan naar gezonde cognitieve veroudering en de wijze waarop mensen geholpen kunnen worden hun cognitieve vermogens zo lang mogelijk op peil te houden.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 11
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 11
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Op dit symposium worden de resultaten van dit onderzoek voorgesteld, evenals de ontwikkelde producten die voor de eindgebruiker beschikbaar komen. Het symposium zal de doelgroep van eHealth-interventies duidelijk karakteriseren en een beeld schetsen van de huidige mogelijkheden voor (online) preventie en ondersteuning via internet. Opbouw van het symposium en samenhang tussen de indivi duele presentaties Het symposium zal de deelnemers inzicht geven in: – online screening van cognitieve klachten en identificatie van mensen met een verhoogd risicoprofiel – beschikbare eHealth-interventies, gericht op behoud van cognitieve functies (psycho-educatie, leefstijl) – de (on)mogelijkheden van online brain training
Cognitieve leefstijl-training via internet: veranderen en volhouden T. Aalbers, UMC st Radboud, Nijmegen M.G.M. Olde Rikkert, UMC st Radboud, Nijmegen Achtergrond en doelstelling De Brain Aging Monitor (BAM) is een online eHealth programma dat via leefstijl verbetering, de cognitieve achteruitgang geassocieerd met veroudering wil afremmen. Uit onderzoek is gebleken dat op een gezonde en verantwoorde manier leven niet alleen positieve effecten heeft op fysieke gezondheid, maar ook op de hersenfuncties. Door het geven van persoonlijke leefstijladviezen op het gebied van bewegen, voeding, slapen, alcohol, roken en stressverwerking ondersteunt de BAM mensen bij het uitproberen van gezond gedrag en beoogt het tragere cognitieve achteruitgang te bewerkstelligen. Aanpak/methode In een twee jaar durende pragmatische trial zijn ongeveer 3000 mensen vanuit het bedrijfsleven en de algemene bevolking geïncludeerd. Door inzicht te geven in de huidige leefstijl en begeleiding te bieden in het stellen en behalen van maandelijkse gedragsdoelstellingen helpt de BAM mensen tussen 40-67 jaar om gezonder te leven. Resultaten/opbrengsten In het eerste jaar zijn relevante en significant positieve leefstijlresultaten bereikt. 1212 deelnemers (40.4%) zijn actief 2620 doelen gaan stellen. Van deze doelen werden er 1089 na een maand afgerond en werden er 422 bereikt. Dit resulteerde in een algemene leefstijlverbetering van 0.81 punt (op een 16-punts schaal; p<0.01: d=0.32), en een gemiddelde gewichtsafname van 0.61kg (p<0.05). Daarnaast werd op 8 van de 11 andere leefstijlfactoren verbetering gemeten. De cognitieve uitkomstmaten zullen ten tijde van het congres ook bekend zijn. Conclusie(s) en aanbevelingen EHealth interventies kunnen effectief worden ingezet om duurzame, gestage gedragsverandering teweeg te brengen in een ouder wordende Nederlandse beroepsbevolking. Het gebruik van eHealth interventies kan in de toekomst een kosteneffectieve bijdrage leveren door zelf-management van gezondheidsproblematiek te stimuleren en te ondersteunen en daarmee de stijging in de langdurige zorgkosten afremmen.
Intensieve brain training bij veroudering en na beroerte: Een dubbelblinde gerandomiseerde studie J.M.J. Murre, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam B.A. Schmand, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam D.J. Veltman, VU medisch centrum, Amsterdam J.I.V. Buitenweg, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam R.M. van de Ven, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam K.R. Ridderinkhof, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Brain training met de computer heeft recentelijk een grote vlucht genomen, hoewel de effectiviteit en werkzame mechanismen nog nauwelijks onderzocht zijn. In dit onderzoek (multi-center, dubbelblind, gerandomiseerd) wordt het effect van intensieve online brain training vergeleken tussen twee groepen: een groep mensen die een beroerte hebben gehad (‘patiënten’) en een actieve groep van gezonde ouderen (‘controles’). Aanpak/methode Ongeveer 180 patiënten en 180 controles trainen drie maanden lang vijf keer per week een half uur met online brain training games die geschikt zijn gemaakt voor deze groepen. Vooraf en achteraf wordt een uitgebreide testbatterij afgenomen om de verandering in executieve functies en andere cognitieve maten te kunnen volgen. Bij een deel van de patiënten en de controles worden ook vooraf en achteraf hersenscans gemaakt om structurele en functionele veranderingen in de hersenen te kunnen analyseren. Resultaten/opbrengsten en Conclusie(s) en aanbevelingen De inclusie loopt nog tot februari 2015 en daarna zullen de data geanalyseerd worden. De resultaten worden op het Nederlands Congres Volksgezondheid voor het eerst gepresenteerd. Bij aangetoonde effectiviteit zal de training beschikbaar komen voor de hierboven geschetste doelgroepen.
Online cursus ‘Houd uw brein vitaal!’: psycho-educatie via internet J.S.A.M. Reijnders, Maastricht University, Maastricht M.P.J. van Boxtel, Maastricht University, Maastricht Achtergrond en doelstelling Wanneer we ouder worden veranderen onze hersenfuncties zoals het geheugen en de snelheid van informatieverwerking. De mate waarin mensen last hebben van deze veranderende hersenfuncties hangt samen met de omgang met deze veranderingen, de kennis over het ouder wordende brein en onze zorg over toekomstig functioneren. Ten behoeve van middelbare en oudere werknemers is er vanuit Maastricht University de online cursus ‘Houd uw brein vitaal!’ ontwikkeld. Doel van deze cursus is om via psycho-educatie kennis over te brengen over veranderingen in de hersenen bij het ouder worden, mensen handvatten te geven hoe om te gaan met deze veranderingen en hen bewust te maken van factoren die bijdragen aan een gezonde veroudering. Aanpak/methode De online cursus is opgebouwd uit verschillende onderdelen; leefstijl, geheugen en effectief werken. Deze onderdelen kunnen gedurende een aantal weken in eigen tempo worden gevolgd. De informatie in de cursus wordt gegeven via be-
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 12
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 12
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops knopte tekst en videoboodschappen. De effectiviteit van de online cursus is onderzocht in een gecontroleerde studie met ruim 350 deelnemers. Resultaten/opbrengsten De resultaten van het onderzoek laten zien dat deelnemers na afloop van de cursus minder geheugenachteruitgang ervaren en meer controle hebben over hun geheugen. Deze effecten zijn een maand later nog steeds aanwezig. Deelnemers aan de online cursus geven tevens aan dat ze minder alledaagse vergissingen maken, minder hinder ondervinden van alledaagse vergissingen, zich minder zorgen maken over hun cognitieve vaardigheden, zich minder zorgen maken over het krijgen van dementie en beter kunnen omgaan met cognitieve belasting. Conclusie(s) en aanbevelingen Uit de resultaten blijkt dat psycho-educatie, door middel van het volgen van de online cursus ‘Houd uw brein vitaal!’, kan leiden tot een verbetering in het subjectief cognitief functioneren. Deze E-health interventie zal vanaf april 2015 beschikbaar zijn voor het algemene publiek.
Wie loopt risico om achteruit te gaan? T.N. van den Kommer, VU Medisch centrum, Amsterdam H.C. Comijs, VU Medisch centrum, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Eerder onderzoek laat zien dat geheugenklachten het dagelijks functioneren belemmeren en samenhangen met een verminderde kwaliteit van leven. Geheugenklachten zijn voorspellers voor cognitieve achteruitgang, maar kunnen ook het gevolg zijn van behandelbare aandoeningen. De huidige doelstellingen zijn 1) welke combinaties van risicofactoren hangen samen met geheugenklachten en 2) kunnen deze risicoprofielen worden gebruikt om mensen door te verwijzen naar een passende eHealth interventie. Aanpak/methode Gebruikmakend van bevolkingsonderzoek (LASA, MAAS) werden in drie leeftijdsgroepen classificatiemodellen ontwikkeld om onderliggende risicoprofielen van geheugenklachten te identificeren (1). Deze modellen werden geëvalueerd m.b.v. online verzamelde data in drie interventiestudies (UvA, UM en UMCN) waarbij werd bekeken of deze risicoprofielen het interventiesucces voorspelden (2). Resultaten/opbrengsten Vooral 40-55-jarigen met depressieve klachten en een negatief beeld van hun gezondheid rapporteerden geheugenklachten (56,1% t.o.v. 25,5% in de totale groep). Bij de 55-65-jarigen was het percentage geheugenklachten het hoogst (86,2% t.o.v. 21,0% in de totale groep) bij diegenen met een hoge mate van neuroticisme, lage zelfwaardering, die cultureel actief waren, een negatieve kijk op hun gezondheid en pijn. In 65-75-jarigen steeg het percentage met geheugenklachten van 28,3% naar 70.0% bij mensen met een negatief beeld van hun gezondheid en een slechte prestatie op een geheugentest. Voorlopige resultaten tonen dat cognitieve psycho-educatie (UM) het meest effect had bij 40-55-jarigen mét depressieve klachten bij aanvang. Bij 55-65-jarigen had de interventie alleen effect bij niet-neurotisch mensen zonder chronische ziekten, en bij neurotische mensen met zelfvertrouwen.
Conclusie(s) en aanbevelingen Per leeftijdsgroep werden specifieke targetgroepen met een hoog risicoprofiel geïdentificeerd. Voorzichtig kan worden geconcludeerd dat interventie-effecten deels kunnen worden voorspeld. Er moet nog bekeken worden of het interventiesucces van een brain training (UvA) en leefstijl-training (UMCN) voorspeld kan worden en welke interventie bij welke groep mensen het meest effectief is.
SESSIE: 1.3
Integrale gezondheidsbevordering in de wijk: nieuwe competenties van sociale en zorgprofessionals. C.H.M. Smits, Lectoraat Innoveren in de Ouderenzorg Kenniscentrum Gezondheid en Welzijn van Hogeschool Windesheim, Zwolle A.E. Marcus-Varwijk, Kenniscentrum Gezondheid en Welzijn, Hogeschool Windesheim, Zwolle J.M. de Jonge, Lectoraat Kwaliteit van preventie en ambulante zorg voor verslaving, Hogeschool Windesheim, Zwolle L. Hiemstra-Willemsen, Lectoraat de Gezonde Stad, Hogeschool Windesheim, Zwolle Eerste auteurs en titels van samenvattingen: Anne Esther Marcus-Varwijk: Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen in de context van het Consultatiebureau voor Ouderen Jannet de Jonge: Alcoholpreventie door professionals in de wijk Linda Hiemstra-Willemsen: Zwolle Gezonde Stad: sport- en welzijnsprofessional werken aan gezonde leefstijl van bewoners in achterstandswijken Voorzitter: Carolien Smits Achtergrond Sociale en zorgprofessionals werken steeds meer wijkgericht. Gezondheidsbevordering, liefst vanuit een integrale benadering, is daarbij een belangrijke professionele opdracht geworden. Maar wat houden de bijbehorende competenties precies in in deze nieuwe beroepspraktijk en over welke competenties beschikken de wijkgerichte sociale en zorgprofessionals? In dit symposium belichten we deze vragen naar professionele handelingsverlegenheid vanuit 3 praktijkgerichte studies. Doel van het symposium: – Inzichten delen in de competenties die sociale en zorg professionals (nodig) hebben bij gezondheidsbevordering in de wijk. – Ideeën genereren voor een gedegen aanpak van professionele handelingsverlegenheid. Opbouw van het symposium en samenhang Het symposium betreft drie presentaties over professionele competenties rond gezondheidsbevordering in de wijk. Na elke presentatie is er ruimte voor verhelderende vragen en een korte discussie. De eerste presentatie gaat in op de competenties en gedragingen van verpleegkundigen in de context van het ‘Consultatiebureau voor Ouderen’. Matchen deze met de beleving van hun klanten?
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 13
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 13
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops De tweede presentatie focust op de kennis van professionals in de wijk en de ervaren competenties om problematisch alcoholgebruik te signaleren, ter sprake te brengen en mensen te motiveren. Presentatie drie brengt in kaart hoe de sport- en welzijnsprofessionals zichzelf in staat achten om te werken aan gezonde leefstijl in de wijk en wat ze hiervoor nodig hebben. In de presentaties worden de rol van de verschillende professionals belicht en een aantal werkmethoden ter ondersteuning: Motiverende Gespreksvoering, Gedeelde Besluitvoering, werken in netwerken, integraal gezondheidsbeleid en deskundigheidsbevordering. Na de presentaties bediscussiëren we met de aanwezigen de betekenis hiervan voor praktijk, onderzoek en onderwijs en nascholing.
Conclusie Hoewel er kennis is over vroegsignalering van problematisch alcoholgebruik, ervaren professionals handelingsverlegenheid in het ter sprake brengen ervan én is er behoefte aan ondersteuning daarin.
Alcoholpreventie door professionals in de wijk J.M. de Jonge, Lectoraat Kwaliteit van preventie en ambulante zorg voor verslaving, Hogeschool Windesheim, Zwolle R.H.L.M. Bovens, Lectoraat Kwaliteit van preventie en ambulante zorg voor verslaving, Hogeschool Windesheim, Zwolle
Gezondheidsbevordering door verpleegkundigen in de context van het Consultatiebureau voor Ouderen. A.E. Marcus-Varwijk, Kenniscentrum Gezondheid en Welzijn, Hogeschool Windesheim, Zwolle D.S. Madjdian, Lectoraat Innoveren in de Ouderenzorg, Hogeschool Windesheim, Zwolle T.L.S. Visscher, Onderzoekscentrum Preventie en Overgewicht Zwolle, Hogeschool Windesheim, Zwolle M.W.M. Mensen, Lectoraat Innoveren in de Ouderenzorg en opleiding Verpleegkunde, Hogeschool Windesheim, Zwolle C.H.M. Smits, Lectoraat Innoveren in de Ouderenzorg, Hogeschool Windesheim, Zwolle J.P. Slaets, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen J.C. Seidell, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam
Achtergrond en vraagstelling Alcohol is het meest gebruikte genotsmiddel in de Nederlandse samenleving: ongeveer 75% van de volwassenen drinkt wel eens. Het aantal volwassenen met problematisch alcoholgebruik wordt geschat op 10%. Van hen heeft een kleine 3% daarvoor hulp van de specialistische verslavingszorg. Het overgrote merendeel van mensen met problematisch alcoholgebruik bevindt zich buiten het zicht van de specialistische zorg. Vanwege de transities in de zorg zal hulp dichterbij de mensen zélf, met problematisch alcoholgebruik, gaan plaatsvinden. Onder andere wijkverpleegkundigen en maatschappelijk werkers zullen problematische alcoholgebruik moeten signaleren en ter sprake brengen. De vraag is: In hoeverre zijn de professionals in de wijk voldoende toegerust om problematisch alcoholgebruik te signaleren, ter sprake te brengen en mensen te motiveren voor verandering? Methode Om deze vraag te beantwoorden werden er, najaar 2014, zowel enquêtes als interviews afgenomen onder professionals in de wijk. De thema’s waren kennis over, toepassing van en behoefte aan ondersteuning in vroegsignalering problematisch alcoholgebruik én het motiveren van mensen om minder te drinken. Totaal vulden 34 professionals de enquête in. Daarnaast werden er 10 professionals geïnterviewd. Resultaten Van deze professionals had tussen de 45% en 65% de helft of meer van de kennisvragen correct beantwoord. Ongeveer 25% van hen kende enkele alcoholscreeningslijsten. Ongeveer de helft van maatschappelijk werkers wist welke psychosociale en lichamelijke klachten kunnen duiden op problematisch alcoholgebruik. Meer maatschappelijk werkers dan wijkverpleegkundigen waren het eens met de stelling, dat zij makkelijk alcoholgebruik ter sprake brengen bij een cliënt. De meerderheid van de professionals gaf aan dat er behoefte was aan meer ondersteuning in het omgaan met cliënten met problematisch alcoholgebruik: zowel behoefte aan extra informatie als het leren van nieuwe vaardigheden.
Achtergrond en doelstelling Verpleegkundigen kunnen in hun rol als gezondheidsbevorderaar ouderen stimuleren om gezond te leven en daarmee zelfredzaamheid van ouderen verhogen. Onderzoek toont het belang aan van het aan sluiten bij de mogelijkheden, persoonlijke doelen en overwegingen van ouderen door professionals. Methoden als Gedeelde Besluitvorming en Motivational Interviewing zijn daarbij helpend. De interventie Consultatiebureaus voor Ouderen biedt verpleegkundigen de gelegenheid leefstijl bespreekbaar te maken met oudere cliënten. Kennis over de werkwijze van deze verpleegkundigen ontbreekt. Welke competenties zetten verpleegkundigen in en sluiten deze aan bij de overwegingen en mogelijkheden van de oudere bij het toepassen van gezondheidsbevordering? Aanpak/methode Een multiple casestudie is uitgevoerd om te onderzoeken welke competenties en gedragingen verpleegkundigen vertonen in de context van het ‘Consultatiebureau voor Ouderen’. Observaties van 15 consulten, interviews met verpleegkundigen (n=13) en ouderen (n=19) zijn uitgevoerd. Resultaten/opbrengsten Tijdens het contact tussen de oudere en de verpleegkundige blijkt een klik van belang. Sommige verpleegkundigen weten de juiste snaar te raken. Uit observaties blijkt dat de gestandaardiseerde vragenlijst leidend is in een gesprek, wat belemmerend werkt voor een open gesprek en interactie. De verpleegkundigen adviseren vanuit hun eigen kennis en expertise, waarbij gezamenlijke besluitvoering weinig wordt ingezet. Conclusie(s) en aanbevelingen Verpleegkundigen sluiten in hun consultatiegesprekken niet altijd goed aan bij de persoonlijke doelen en overwegingen van ouderen. Verpleegkundigen kunnen bijgeschoold worden in communicatietechnieken: Het collaborative deliberation model kan verpleegkundigen ondersteunen om persoonsgerichte zorg toe te passen onder andere door Motivational Interviewing en Gedeelde Besluitvorming in te zetten.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 14
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 14
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Zwolle Gezonde Stad: sport- en welzijnsprofessional werken aan gezonde leefstijl van bewoners in achterstandswijken L. Hiemstra-Willemsen, Lectoraat de Gezonde Stad, Hogeschool Windesheim, Zwolle M. Onnink, Gezondheid en Maatschappij, Wageningen University, Wageningen J.J.M. ten Dam, Lectoraat de Gezonde Stad, Hogeschool Windesheim, Zwolle Achtergrond en doelstelling ‘Zwolle Gezonde Stad’ is een integrale aanpak om gezond gewicht te bevorderen, de eerste stad die de JOGG aanpak implementeerde. Deze aanpak van overgewicht is het vervolg op het community-based programma ‘Samen Gezond’. In Zwolle werken professionals in sport, welzijn, zorg en onderwijs samen om gezonde leefstijl te bevorderen. Uit de procesevaluatie van Samen Gezond bleek dat professionals aansturing en onder steuning nodig hebben om ongezond gedrag te signaleren, bespreekbaar te maken en bewoners te activeren. Bij de sport- en welzijnsorganisatie is een coördinator aangesteld om het werken aan gezonde leefstijl te verankeren. Daarvoor is het nodig om in kaart te brengen hoe de professionals zichzelf in staat achten om te werken aan gezonde leefstijl en wat ze hiervoor nodig hebben. Methode In (focusgroep)interviews hebben de professionals met praktijkvoorbeelden uitgediept wat ze doen aan gezonde leefstijl in hun werk. Deze zijn geanalyseerd met zowel top down als bottom up gedefinieerde codes. De top down codes zijn gedefinieerd op basis van bestaande theorie waaronder het Referentiekader Gezondheidsbevording van Saan en de Haes en het Healthy Alliances (HALL) raamwerk van Koelen. Resultaten De sport- en welzijnsprofessionals hebben beschreven welke rol, kennis en vaardigheden ze hebben om gezonde leefstijl te bevorderen. Ze zeggen onvoldoende in staat te zijn om deze rol op zich te kunnen nemen en dat ze investeringen in kennis, materialen en tijd; steun vanuit de eigen organisatie, samenwerkende organisaties en de politiek; en een versterkend netwerk nodig hebben. Conclusie(s) en aanbevelingen Sport- en welzijnsprofessionals in de wijk hebben ondersteuning nodig vanuit beleid, het netwerk en in de vorm van deskundigheidsbevordering. Daarnaast is het aan te bevelen dat deskundigheid op het gebied van gezonde leefstijl en het werken in netwerken onderdeel is van de HBO opleidingen. Waardoor zowel huidige als toekomstige professionals verbinding kunnen leggen tussen preventie, zorg en welzijn.
SESSIE: 1.4
Publieke gezondheid en zorg in de keten: ervaringen/effecten uit de samenwerking met huisartsen H.T. Kroesbergen, GGD West-Brabant, Breda Namen van eerste auteurs en titels: D.M. Kerklaan: ‘Preventie sluit de keten van publieke gezondheid tot en met zorg, ook voor chronische aandoeningen’
F.J.C.M. Konings: ‘Preventie in de huisartsenpraktijk van uitdroging bij thuiswonende risico-ouderen door voorlichting en technologische ondersteuning’ A.C.J.C. Rijkers: ‘Samenwerken aan een krachtige verbinding tussen huisartsen en generalisten voor jeugdigen en gezinnen’ Voorzitter symposium: H.T. Kroesbergen, GGD West-Brabant Korte beschrijving (achtergrond) van het thema van het symposium: Ziektelast en zorggebruik in Nederland kennen een stijgende trend. Door versterking van preventie in de gehele keten; van publieke gezondheid tot en met zorg, wordt tegenwicht geboden aan deze stijging. Dit symposium gaat over het versterken van preventie in de gehele keten, specifiek in de verbinding tussen huisartsenzorg en publieke gezondheidszorg. Doel van het symposium Proceservaringen/effecten bespreken van drie concrete projecten waarin professionals uit de preventieve gezondheidszorg, of generalisten, samenwerken met huisartsen en waarbij preventie de keten van publieke gezondheid tot en met zorg versterkt en sluitend maakt. Opbouw van het symposium en samenhang tussen individuele presentaties In een korte inleiding wordt het centrale thema aan de hand van een model (zie: http://goo.gl/yBiPPE) toegelicht. Daarna wordt vanuit een zorggroep van huisartsen besproken wat de ervaringen zijn om preventie, gericht op mensen met chronische aandoeningen, in de gehele keten een integrale rol te geven. Vervolgens worden effecten besproken van een preventieve aanpak gericht op thuiswonende ouderen met een risico op uitdroging. Hieruit bleek de effectiviteit van de gezamenlijke preventieve aanpak, waarin zowel collectieve voorlichting als technologische ondersteuning werden toegepast. Daarna gaan we in op de ervaringen met een aanpak waarin de samenwerking tussen generalisten vanuit CJG’s en huisartsen versterkt is. In het debat willen we ingaan op de factoren die preventie in de keten helpen versterken vanuit de stelling: “Preventieve interventies versterken de keten van publieke gezondheid tot en met zorg”.
Preventie sluit de keten van publieke gezondheid tot en met zorg, ook voor chronische aandoeningen D.M. Kerklaan, Zorggroep Oosterhout e.o., Oosterhout C.A.M. Dijkmans, GGD West-Brabant, Breda Achtergrond en doelstelling Door vergrijzing en toename van het aantal mensen met overgewicht, een ongezond voedingspatroon en weinig beweging, zal het aantal chronisch zieken stijgen met als gevolg een toename van de ziektelast en het zorgverbruik. Hoewel chronische aandoeningen niet te voorkomen zijn, kan de groei afgeremd worden. Preventie is hierbij essentieel. Door maatschappelijke taken en functies, projecten en initiatieven gericht op preventie te verbinden, zal een netwerk ontstaan met een effectievere aanpak gericht op het stimuleren en bevorderen van de gezonde leefstijl.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 15
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 15
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Aanpak/methode Een ketenbrede aanpak van preventie is essentieel bij mensen met (of een verhoogd risico op) een chronische aandoening. Hiervoor is een projectgroep vanuit de gemeenten Oosterhout en Dongen, GGD West-Brabant, GGD Hart voor Brabant en Zorggroep Regio Oosterhout e.o. (Zorroo) opgezet. Huisarts, gemeente en GGD hebben een gedeeld belang en een belangrijke taak. Allen dragen bij aan voorlichting en educatie gericht op een gezonde leefstijl. Ze zijn betrokken bij het opsporen en screenen van mensen met een verhoogd risico en maken onderling afspraken. Alle initiatieven in de keten zijn erop gericht de burger te informeren, te begeleiden en te ondersteunen vanuit zelfredzaamheid en inzet van eigen kracht. De maatschappelijke winst is hogere vitaliteit en arbeidsparticipatie. Resultaten/opbrengsten Vanuit de literatuur voor ketensamenwerking en vanuit opgedane ervaring, worden belemmerende en bevorderende factoren benoemd voor het samenwerken aan een sluitende keten, met een integrale rol voor preventie. Wanneer iedereen vanuit zijn rol en deskundigheid actiepunten per schakel vastlegt én verbindt, ontstaat een unieke synergie. Conclusies en aanbevelingen We hebben de factoren in beeld die een rol spelen bij de ketenontwikkeling. Nodig: de rol van iedere partner (er)kennen en aansluiten op elkaars visie en beleid om van daaruit draagvlak te creëren en ambities te formuleren.
Samenwerken aan een krachtige verbinding tussen huisartsen en generalisten voor jeugdigen en gezinnen A.C.J.C. Rijkers, GGD West-Brabant, Breda P.M.F. van Mechelen, GGD West-Brabant, Breda Achtergrond en doelstelling In de transitie jeugdzorg is een belangrijke rol weggelegd voor ‘generalisten jeugd en gezin’. Deze professionals zorgen ervoor dat opvoed- en opgroeiproblemen eerder worden aangepakt, dat er een betere samenwerking is rond gezinnen en dat er meer zorg op maat wordt geleverd. Huisartsen krijgen in hun spreekuur regelmatig te maken met vraagstukken van patiënten over opvoeden en opgroeien. Een krachtige samenwerking tussen huisartsen en generalisten zorgt ervoor dat ouders vroegtijdig adequate ondersteuning krijgen. De gemeente Breda heeft een vijftal pilots gefaciliteerd waarin huisartsen en generalisten van het CJG de onderlinge samenwerking op verschillende manieren tot stand hebben gebracht. Een vergelijkende analyse van deze initiatieven levert waardevolle inzichten op in kritieke succesfactoren die nodig zijn voor een effectieve verbinding van preventieve hulp met de eerstelijns zorg. Aanpak/methode Een procesbegeleider vanuit de GGD West-Brabant heeft in de periode april-december 2014 de pilots ondersteund door het maken van afspraken over de werkwijze en elkaars rol in de samenwerking. In een beschrijvend onderzoek zijn het verloop, de inrichting en de resultaten van het samenwerkingsproces
zichtbaar gemaakt met het oog op een bredere overdraagbaarheid van de ontwikkelde samenwerkingsvormen. Resultaten/opbrengsten In het najaar van 2014 werd het onderzoek afgerond. De voorlopige resultaten laten zien dat concrete afspraken en helderheid over elkaars rol niet alleen zorgt voor een adequate doorverwijzing van cliënten, maar ook merkbare voordelen oplevert voor de betrokken professionals. Conclusies en aanbevelingen Als huisartsen en generalisten elkaar goed kennen en zicht hebben op elkaars werk en mogelijkheden, komt een samenwerking tot stand die past binnen de lokale context. Gemeenten kunnen hier in belangrijke mate aan bijdragen door experimenten met multidisciplinaire samenwerking op lokaal niveau procesmatig te faciliteren.
Preventie in de huisartsenpraktijk van uitdroging bij thuiswonende risico-ouderen door voorlichting en technologische ondersteuning F.J.C.M. Konings, GGD West-Brabant, Breda J.J.P. Mathijssen, Tranzo, Universiteit van Tilburg, Tilburg J.M. Schellingerhout, Het Huisartsenteam De Keen, Etten-Leur Achtergrond en doelstelling Uitdroging bij ouderen is een groot gezondheidsprobleem en gaat gepaard met zeer hoge zorgkosten. De doelstelling van het project is: het verhogen van het vochtinnamegedrag bij zelfstandig wonende risico-ouderen door technologische ondersteuning en voorlichting op maat aan ouderen en hun directe omgeving. Hierin wordt samengewerkt tussen de huisartsenpraktijken en de GGD West-Brabant. Aanpak/methode De GGD West-Brabant heeft samen met de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid van de Universiteit van Tilburg en de huisartsenpraktijk De Keen in Etten-Leur, twee interventies ontwikkeld om dit probleem aan te pakken. De geselecteerde risico-ouderen werden at random in twee groepen ingedeeld. De ene groep kreeg alleen voorlichting (controlegroep) en de andere groep kreeg voorlichting in combinatie met een drinkherinneringsapparaat (de Obli). De effecten op de vochtinname en kennis zijn gemeten vóór de interventies, na zes weken en na zes maanden. Resultaten/opbrengsten In beide groepen was er in die tijd een significante toename te zien in de vochtinname en kennis in vergelijking met de nulmeting. Bij de groep met het apparaat was na zes weken het effect op de vochtinname significant groter dan bij de controlegroep; de groep met het apparaat ging van gemiddeld 1116 cc (onvoldoende vochtinname) naar 1763 cc (voldoende vochtinname). Conclusies en aanbevelingen Voorlichting en het inzetten van het drinkherinneringsapparaat Obli blijken effectieve interventies ter preventie van uitdroging bij ouderen. Het verdient de aanbeveling om deze interventies verder te implementeren, ook in andere settings.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 16
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 16
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 1.5
vings)behandeling. En in de 4e en laatste presentatie zal een cliënt in een live interview verslag doen van haar ervaringen.
Tien jaar web-based verslavingszorg M.G. Postel, Tactus Verslavingszorg, Enschede Namen en titels 1. Mw. Heleen Westendorp Demonstratie web-based interventies 2. Mw. Elke S. ter Huurne, MSc/promovendus Cijfers en onderzoeksresultaten van 10 jaar web-based behandeling 3. Mw. Dr. Marloes G. Postel Actuele ontwikkelingen en uitdagingen voor web-based (verslavings)behandeling 4. Mw. Marielle M. Brenninkmeijer Cliëntervaringen met een forum voor verslavingsproblemen Voorzitter Dr. Marloes Postel Senior onderzoeker Tactus Verslavingszorg en universitair docent bij de vakgroep Psychologie, Gezondheid en Technologie van de Universiteit Twente. Contactgegevens: Tactus Verslavingszorg Raiffeisenstraat 75 7514 AM ENSCHEDE Telefoon: 088-3822887 Mobiel: 06-51482790 @
[email protected] Thema symposium Op 21 maart 2015 is het precies 10 jaar geleden dat Tactus Verslavingszorg van start ging met de online behandeling Alcoholdebaas.nl. Destijds was dit groot nieuws, vernieuwend en erg spannend hoe cliënten en collega hulpverleners hierop zouden reageren. Na de behandeling voor alcoholproblemen volgden ook behandelingen voor problemen met cannabis, eten, benzodiazepinen, gokken en roken. Vandaag de dag word je als instelling gekort op je budget als je geen ehealth aanbiedt. Er is dus veel gebeurd in de afgelopen 10 jaar… op basis van de verzamelde gegevens kan goed inzicht worden gegeven in het verloop en de bevindingen. Maar er zijn ook nog steeds veel mogelijkheden onbenut, dus we zullen tevens stilstaan bij actuele ontwikkelingen en uitdagingen voor de toekomst. Ook zal een cliënt vertellen vanuit haar eigen perspectief. Doel van het symposium Inzicht geven in 10 jaar web-based verslavingszorg, door zowel een kijkje achter de schermen van de interventies als het informeren over cijfers en resultaten. Door het delen van (cliënt)ervaringen en bespreken van nieuwe ontwikkelingen hopen we collega’s te inspireren. Opbouw en samenhang symposium De 4 presentaties sluiten naadloos op elkaar aan, omdat ze allemaal een onderdeel van de 10 jaar ervaring met web-based verslavingszorg belichten. Presentatie 1 zal de web-based interventies demonstreren. Presentatie 2 zal aan de hand van de verzamelde gegevens een beeld schetsen van de bevindingen. In de 3e presentatie zal in worden gegaan op de actuele uitdagingen en ontwikkeling binnen de web-based (versla-
Actuele ontwikkelingen en uitdagingen voor web-based (verslavings)behandeling M.G. Postel, Tactus Verslavingszorg/Universiteit Twente, Enschede Achtergrond en doelstelling Web-based verslavingsbehandelingen zijn bewezen effectief bevonden en worden volledig online of blended aangeboden. Twee grote uitdaging op dit moment zijn (1) de organisatie brede implementatie en (2) de integratie van het EPD met de web-based behandeling. Daarnaast is er veel aandacht voor het verder ontwikkelen en verbeteren van bestaande behandelingen, o.a. door het combineren van de behandeling met andere effectieve behandelingen en technologieën. In de presentatie zal uitgebreid worden ingegaan op de uitdagingen en ontwikkelingen. Aanpak Tactus Verslavingszorg heeft intussen 10 jaar ervaring met web-based behandelingen. Momenteel is er een werkgroep actief met het implementatietraject en wordt er in een ontwikkeltraject met de EPD ontwikkelaar gewerkt aan integratie van EPD en web-based behandeling. In een promotietraject rondom blended behandeling wordt, in samenwerking met de stoppen met roken poli van het Medisch Spectrum Twente, de face-to-face stoppen met roken behandeling vergeleken met de blended behandeling. In een ander promotietraject wordt onderzocht in hoeverre de combinatie web-based behandeling voor alcoholproblemen en cognitieve bias modificatie (CBM) training, een training van onbewuste processen, zorgt voor meer behandeleffect. Momenteel worden ook de mogelijkheden verkent om telemonitoring devices in te gaan zetten voor het vroegtijdig signaleren van trek of terugval. Opbrengsten Zowel het implementatie- als ontwikkeltraject kennen de nodige obstakels die moeten worden overwonnen. In de presentatie zal hier op in worden gegaan. De onderzoekstrajecten hebben als doel om de therapietrouw, effectiviteit en het gebruiksgemak te vergroten. De stand van zaken en eerste resultaten zullen worden belicht. Conclusie(s) en aanbevelingen Er liggen nog veel mogelijkheden voor de uitrol en doorontwikkeling van web-based behandeling. Samenwerking met andere afdelingen of organisaties en het combineren van behandelingen lijkt hierbij cruciaal.
Cijfers en onderzoeksresultaten van 10 jaar web-based behandeling E.D. ter Huurne, Tactus Verslavingszorg, Enschede Achtergrond en doelstelling In de afgelopen 10 jaar zijn in totaal zo’n 6.000 cliënten behandeld via een web-based ‘DeBaas’ behandeling voor verslavingsproblemen. Bij deze behandelingen voor problemen met alcohol, gokken, cannabis, eten, benzodiazepinen of roken
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 17
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 17
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops werden systematisch gegevens verzameld. In de presentatie zal aan de hand van de verzamelde gegevens een beeld worden geschetst van de bereikte doelgroepen, de behandeleffecten, therapietrouw, en de impact van wijzigingen in de behandeling (o.a. niet langer anoniem) of daaraan gerelateerde zaken (o.a. zorgverzekering) op de cijfers. Methode Van alle reguliere deelnemers aan de web-based behandeling werden gegevens verzameld bij baseline, aan het eind van de behandeling en een half jaar na afronding. De behandelingen Alcoholdebaas.nl en Etendebaas.nl werden tevens in een gerandomiseerd onderzoek vergeleken met een minimale interventie groep. Recentelijk zijn ook deelnemers benaderd die meer dan vier jaar geleden hadden deelgenomen aan Alcoholdebaas.nl, met de vraag hoe zij terug keken op hun deelname aan de web-based behandeling. Resultaten De (aanmeld)cijfers illustreren goed de ontwikkelingen op het gebied van web-based behandeling in de afgelopen 10 jaar. De resultaten laten zien dat web-based behandelingen nieuwe doelgroepen bereikt, maar dat regelgeving ook heeft geleid tot het weer verliezen van bepaalde doelgroepen. De behandelingen zijn effectief gebleken in het reduceren van middelengebruik en het verbeteren van de gezondheid, en cliënten zijn zeer tevreden over de mogelijkheid om online een verslavingsbehandeling te kunnen volgen. Uitdaging blijft om de therapietrouw te vergroten, zeker bij de behandelingen voor gokproblemen. De evaluatie onder ex-deelnemers laat zien dat zij ook op langere termijn nog baat kunnen hebben bij hun deelname. Conclusie(s) en aanbevelingen Tien jaar lang cliënten behandelen via de web-based ‘DeBaas’ behandeling heeft geleid tot een interessante database aan gegevens. Het geeft inzicht in instroomcijfers en bereikte doelgroepen door de jaren heen, en in effectiviteit en therapietrouw aan de behandeling.
Demonstratie web-based interventies H. Westendorp, Tactus Verslavingszorg, Enschede Achtergrond en doelstelling Tactus Verslavingszorg biedt online een volledig behandelaanbod bij verslavingsproblemen. ‘De Baas’ behandeling bestaat uit een uitgebreide cognitieve gedragstherapie, volledig online of in blended vorm. Deze behandeling wordt ondersteund door een informatieve website, een forum voor lotgenotencontact en wetenschappelijk onderzoek. Gedurende de afgelopen 10 jaar heeft de web-based behandeling een flinke transformatie doorgemaakt. Vanuit de oorspronkelijk intensieve, volledige online en anonieme behandeling zijn diverse varianten ontstaan: een zelfhulp, korte en intensieve online variant. En een blended variant waarbij online en face-to-face behandeling wordt gecombineerd. In deze presentatie krijgt u een kijkje achter de schermen. Methode De verschillende behandelvarianten en het (onderzoeks) platform zullen worden gedemonstreerd aan de hand van screenshots en live inloggen.
Resultaten Deze demonstratiesessie biedt een unieke kijk achter de schermen van zowel de behandelinterventies als het digitale platform. Naast de behandelvarianten, de registratiemodule en huiswerkopdrachten zullen ook de statistiekpagina’s, de onderzoeksportal en de verschillende ‘inlog-rollen’ worden geshowd. Conclusie(s) en aanbevelingen Cliënten in de GGZ krijgen meer regie over hun eigen behandeling. Dat is wennen voor de cliënten, maar zeker ook voor de hulpverleners. Online werken biedt een breed palet aan mogelijkheden om gevoel van eigenwaarde en eigen kracht van de cliënt beter te benutten. Online zorg biedt zorg op maat. De hulpverlener wordt door de techniek optimaal ondersteund om de zorg precies af te stemmen op de individuele cliënt.
Cliënt ervaringen met een forum voor verslavingsproblemen M. Brenninkmeijer, Tactus Verslavingszorg, Enschede Achtergrond en doelstelling Het ontwikkelen van online hulpverlening had als doel om laagdrempelige zorg te bieden van hoge kwaliteit. Cliënten kregen meer regie over hun eigen hulpverleningsproces. Van oudsher kent de verslavingszorg vele vormen van zelfhulp. Zelfhulp in online hulpverlening biedt mogelijkheden om lotgenotencontact te herdefiniëren. Fora en chatapplicaties kunnen deze vorm van hulp goed ondersteunen. Een forum dient als toeleider tot zorg, als extra ondersteuning tijdens de behandeling en als vorm van nazorg. De fora van de online behandelingen van Tactus hebben gemiddeld meer dan 2000 ingeschreven leden en honderden berichten per dag. Aanpak Een cliënt die sinds tien jaar het forum actief is op het ‘DeBaas’ forum wordt uitgenodigd om in een live interview verslag te doen over haar ervaringen en vragen uit het publiek te beantwoorden. Wat biedt het forum voor cliënten? Geeft het cliënten meer regie over hun eigen probleemaanpak en leerproces? Opbrengsten Het bewaken van een gezonde online omgeving voor lotgenotencontact vergt dagelijkse moderatie. De meerwaarde die het heeft voor (een deel van) de cliënten kan niet gemakkelijk worden overschat. Op initiatief van de forumleden zijn de ervaringen vastgelegd in het forumboek ‘Hulp via internet, inspirerende verhalen van tien vrouwen die hun alcoholverslaving overwonnen’. Conclusie(s) en aanbevelingen Online lotgenotencontact is waardevol, heeft toegevoegde waarde. Voor nieuwe cliënten kan het de drempel verlagen om hulp te zoeken, voor cliënten die in behandeling zijn of zijn geweest biedt het forum een goede extra ondersteuning en nazorg. Het forum van is inmiddels middel overstijgend. Ook zijn nieuwe opties toegevoegd: ‘stel uw vraag aan de professional’ en ‘zoek een maatje’. In hoeverre kan een forum bijdragen aan het bevorderen van eigen regie in deze participatiemaatschappij?
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 18
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 18
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 1.6
Tabaksontmoedigingsbeleid en stoppen met roken in Nederland G.E. Nagelhout, Universiteit Maastricht, Maastricht K. Hummel, Universiteit Maastricht, Maastricht D.A. Reinwand, Universiteit Maastricht, Maastricht H. de Vries, Universiteit Maastricht, Maastricht M.C. Willemsen, Universiteit Maastricht, Maastricht Auteurs en titels Drs. Karin Hummel zal vertellen over een studie onder rokers uit zes Europese landen: “Beleidsmaatregelen die rokers stimuleren om na te denken over stoppen met roken”. Drs. Dominique Reinwand laat resultaten zien van een gerandomiseerd experiment: “De impact van online beschikbare informatie over tabaksadditieven op het Nederlandse publiek – Een evaluatieonderzoek”. Dr. Gera Nagelhout presenteert de resultaten van een studie onder rokers uit zes Europese landen: “De impact van plaatjes op sigarettenpakjes: resultaten van het International Tobacco Control (ITC) Project”. Prof. Hein de Vries zal ingaan op de resultaten van verschillende interventiestudies: “Effecten van eHealth Advies op Maat over Stoppen met Roken”. Voorzitter: Prof. Marc Willemsen is voorzitter van het symposium. Hij zal een algemene inleiding houden over het Nederlandse tabaksbeleid en de discussie leiden. Achtergrond Roken is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Hoewel de meeste rokers willen stoppen met roken, is dit voor velen moeilijk. De Nederlandse overheid voert daarom beleid in om het roken te ontmoedigen. Diverse onderzoeksprojecten aan de vakgroep Gezondheidsbevordering van de Universiteit Maastricht (onderzoeksschool CAPHRI) bestuderen het tabaksontmoedigingsbeleid en/of het stoppen met roken. Doel van het symposium Dit symposium heeft als doel om de resultaten van recente onderzoeksprojecten over tabaksontmoedigingsbeleid en stoppen met roken van de vakgroep Gezondheidsbevordering van de Universiteit Maastricht te presenteren. Samen met het publiek willen we aanbevelingen formuleren voor beleidsmaker en zorgprofessionals in Nederland. Opbouw van het symposium Tijdens dit symposium zal eerst een inleiding gegeven worden over het Nederlandse tabaksbeleid in historisch perspectief. Dit wordt gevolgd door presentaties waarin resultaten van verschillende studies worden besproken over beleidstriggers om te stoppen met roken, tabaksadditieven, plaatjes op sigarettenpakjes en eHealth. Na de presentaties volgt een discussie met de sprekers en het publiek.
Beleidsmaatregelen die rokers stimuleren om na te denken over stoppen met roken K Hummel, Universiteit Maastricht, Maastricht G.E. Nagelhout, Universiteit Maastricht en Alliantie Nederland Rookvrij, Maastricht M.C. Willemsen, Universiteit Maastricht en Alliantie Nederland Rookvrij, Maastricht L. Springvloet, Universiteit Maastricht, Maastricht A.E. Kunst, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam B. van den Putte, Universiteit van Amsterdam (ASCoR) en Trimbos-instituut, Amsterdam C. Hoving, Universiteit Maastricht, Maastricht H. de Vries, Universiteit Maastricht, Maastricht Achtergrond en doelstelling Tabaksbeleidsmaatregelen kunnen rokers stimuleren om na te denken over stoppen met roken. Echter, de mate waarin verschillende maatregelen worden genoemd als stimulans verschilt mogelijk per land en kan door de tijd heen veranderen. Het doel van deze studie was om trends in beleidsgerelateerde, zelfgerapporteerde redenen om over stoppen na te denken te onderzoeken. Dit werd gedaan in zes Europese landen: Frankrijk, Duitsland, Nederland, Ierland, Schotland en de rest van het Verenigd Koninkrijk (VK). Methode We hebben data van het International Tobacco Control (ITC) Europa onderzoek gebruikt (2003-2013). Rokers werden gevraagd in welke mate denken over stoppen beïnvloed werd door vier verschillende beleidsmaatregelen (sigarettenprijs, rookverbod in openbare ruimtes, vergoeding van stoppen-metroken medicatie en waarschuwingen op sigarettenpakjes). Er werd nagegaan welke maatregelen in welk land het meest werd genoemd en of bepaalde maatregelen vaker of minder vaak door de tijd heen in bepaalde landen werden genoemd. Resultaten Sigarettenprijs werd in alle landen het vaakst genoemd als reden om over stoppen na te denken en steeds vaker in Frankrijk en Nederland. Het rookverbod in openbare ruimtes werd steeds minder vaak genoemd in Frankrijk, Duitsland, Nederland en Schotland, maar vaker in het VK. Er waren geen significante veranderingen door de tijd heen met betrekking tot vergoeding van stoppen-met-roken medicatie. Waarschuwingen op sigarettenpakjes werden steeds minder vaak genoemd als reden om over stoppen na te denken in het VK (zonder Schotland). Conclusie We vonden verschillen in het noemen van beleidsgerelateerde redenen om over stoppen met roken na te denken tussen landen en door de tijd heen. Vooral verhogingen van de prijs van sigaretten kan rokers mogelijk stimuleren om over stoppen na te denken. Continueringen en/of versterking van de onderzochte maatregelen kan mogelijk stoppen met roken stimuleren.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 19
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 19
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops De impact van online beschikbare informatie over tabaksadditieven op het Nederlandse publiek – Een evaluatieonderzoek D. Reinwand, Universiteit Maastricht, Maastricht R. Crutzen, Universiteit Maastricht, Maastricht A. Kienhuis, RIVM, Bilthoven R. Talhout, RIVM, Bilthoven H. de Vries, Universiteit Maastricht, Maastricht Achtergrond Door de wetsverandering in de Tabakproductrichtlijn wordt sinds 2011 informatie over tabaksadditieven door de overheid op een website voor de algemene bevolking beschikbaar gesteld. Deze website heeft tot doel gedetailleerde informatie over tabaksadditieven te bieden. Niet alle landen publiceren deze informatie uit angst voor mogelijke negatieve gevolgen, zoals het verhogen van misvattingen over tabaksadditieven. Dit onderzoek analyseert de gevolgen van de openbare informatie over additieven op rookgedrag en psychologische determinanten. Methode De evaluatie van de website heeft plaatsgevonden door middel van een gerandomiseerd experiment met drie condities: een controle groep en twee experimentele groepen die de website bezocht hebben. De controle groep heeft alleen de voor- en nameting ingevuld. In een experimentele groep kregen deelnemer een deel van de website te zien. In de andere groep kregen deelnemers additioneel de databank met specifieke informatie over toevoegingen per merk te zien. Na afloop van drie maanden heeft een follow-up meting plaatsgevonden. Resultaten De onderzoekspopulatie telde in totaal 672 deelnemer (53.9% rokers, 54.8% mannen). Bij de voormeting had de meerderheid van de deelnemers een gebrek aan kennis over additieven. Rokers hadden een lagere risicoperceptie (X2(21 n=672)=46.98, p<.01), een positievere houding (X2(42 n=672)=150.48, p<.01), en een positievere waargenomen sociale norm (X2(12 n=672)=204.93, p<.01) t.o.v. tabaksadditieven vergeleken met niet-rokers. Na drie maanden follow-up was de kennis verhoogd (X2(100, n=492)=322.13, p<.01) en bij rokers was de intentie om te stoppen met roken verhoogd (X2(81, n=248)=395.89, p<.01), maar dit was onafhankelijk van deelname aan een van de experimentele groepen. Conclusie De algemene kennis over additieven blijkt laag te zijn. Het verstrekken van online informatie alleen is onvoldoende om kennis te verhogen. Deelnemers hebben hun rookgedrag niet veranderd of ongewenste misconcepties over additieven ontwikkelt. Een aanpak waarbij meer interactief informatie op maat wordt gegeven is een mogelijk alternatief voor de huidige vrij statische methode van informatieverstrekking.
De impact van plaatjes op sigarettenpakjes: resultaten van het International Tobacco Control (ITC) Project G.E. Nagelhout, Universiteit Maastricht en Alliantie Nederland Rookvrij, Maastricht M.C. Willemsen, Universiteit Maastricht en Alliantie Nederland Rookvrij, Maastricht H. de Vries, Universiteit Maastricht, Maastricht
A.E. Kunst, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam B. van den Putte, Universiteit van Amsterdam en Trimbosinstituut, Amsterdam Achtergrond en doelstelling De zelfgerapporteerde effecten van gezondheidswaarschuwingen op sigarettenpakjes nemen vaak toe na de invoering hiervan. De effecten van de Europese plaatjes op sigarettenpakjes, die maar op één kant van het pakje staan, waren echter nog niet onderzocht. Het doel van deze studie was om zelfgerapporteerde effecten van de Europese plaatjes op sigarettenpakjes te onderzoeken en om opleidingsverschillen hierin te identificeren. Methode Longitudinale vragenlijstdata van rokers van het International Tobacco Control (ITC) Project werden gebruikt. In Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk (VK) werden plaatjes op sigarettenpakjes ingevoerd tussen de twee afgenomen vragenlijsten. In Duitsland en Nederland (controlelanden) veranderden de tekstwaarschuwingen op sigarettenpakjes niet. Resultaten In de twee landen met onveranderde waarschuwingen (Duitsland en Nederland) nam de aandacht af, maar dat gebeurde niet in de twee landen (Frankrijk en VK) met de nieuwe waarschuwingen. In alle landen, behalve Nederland, steeg de mate waarin men de waarschuwingen ontweek. Het invoeren van de plaatjes op pakjes leidde alleen in VK tot meer nadenken over gezondheidsrisico’s en over stoppen met roken. In Frankrijk namen deze cognitieve reacties juist af, net als in de landen met onveranderde waarschuwingen. Het afzien van een sigaret door de waarschuwingen bleef gelijk in Duitsland en Nederland en nam af in Frankrijk. Alleen in het VK nam het afzien van een sigaret toe onder laag en middelbaar opgeleide rokers. Bij geen enkele andere variabele waren er opleidingsverschillen bij de veranderingen. Conclusies en aanbevelingen De gezondheidswaarschuwingen op sigarettenpakjes in Frankrijk en het VK met plaatjes op één kant van het pakje hebben niet geleid tot een toename van de aandacht, maar wel tot een toename van het ontwijken van de waarschuwingen. Het lijkt er daarom op dat de plaatjes beter op beide kanten van het pakje kunnen worden geplaatst. De plaatjes zorgden niet voor een toename van opleidingsverschillen onder rokers.
Effecten van eHealth Advies op Maat over Stoppen met Roken H. de Vries, Universiteit Maastricht, Maastricht Achtergrond en doelstelling Roken is nog steeds een belangrijk gezondheidsprobleem. Via internet is het mogelijk rokers op andere manieren te bereiken dan voorheen het geval was. Er kan bijvoorbeeld gepersonaliseerde feedback worden gegeven om rokers te motiveren te stoppen met roken. Het doel van deze presentatie is een overzicht te geven van de verschillende studies die bij de Universiteit Maastricht gedaan zijn op het gebied van computer tailored eHealth voor stoppen met roken, en in te gaan op de (kosten) effectiviteit in het algemeen en voor hoog- en laag opgeleiden in het bijzonder.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 20
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 20
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Methode Verschillende gerandomiseerde experimenten zijn gebruikt om de resultaten te testen. Deze studies zijn gebaseerd op het I-Change Model, dat gebaseerd is op het ASE-model. We presenteren de resultaten van 1: een studie waarin de additionele effecten van action planning worden getest; 2; een studie over relapse preventie; 3. een studie waarbij rokers via de massamedia en huisartsen zijn geworven; 4. een studie waarbij we advies op maat via tekst vergelijken met een studie waarbij dit advies via video’s werd gegeven. Resultaten Alle studies laten significante effecten zien en zijn kosteneffectief; deze verschillen niet voor hoog- en laag opgeleiden. Rekrutering via de huisartspraktijken bereikt relatief iets meer laagopgeleiden, maar absoluut worden via de massamedia meer bereikt, en goedkoper. Video-tailoring is effectiever dan tailoring via tekst. Conclusies en aanbevelingen Advies op maat over stoppen met roken via computer tailoring – met gebruik making van een goed theoretisch model – is effectief en kosten effectief. De volgende stap is de integratie van dit soort methodes in de reguliere gezondheidszorg.
SESSIE: 1.7
Ouderen en transitie A. Haveman-Nies, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn Vanuit Academische werkplaats AGORA is de afgelopen acht jaar onderzoek uitgevoerd op het gebied van sociale participatie en preventie van eenzaamheid bij zelfstandig wonende ouderen. Een onderwerp dat actueel is, gezien alle ontwikkelingen op dit gebied in de zorg voor ouderen. In dit symposium worden de volgende bijdragen verzorgd: – ActiviteitenDialoog: plannen maken doe je samen – J. Lezwijn – Toepassing EffectenArena in project Gezond Ouder Worden: inzicht in maatschappelijke opbrengsten – M. van Tol-van Vleuten – Evaluatieonderzoek Gezond Ouder Worden: inzicht in proces en effect op verschillende niveau’s (buurt, wijk, gemeente) – J. Heinrich Al deze ervaringen kunnen ingezet worden voor de transitievraagstukken waar gemeenten momenteel mee geconfronteerd worden. Hoe kunnen gemeenten gegevens verzamelen om gevolgen van het nieuwe WMO-beleid in kaart te brengen? Wat kunnen gemeenten en lokale partijen doen om sociale participatie te stimuleren? Hoe kunnen maatschappelijke opbrengsten inzichtelijk gemaakt worden? In dit symposium willen we laten zien hoe de werkwijzes die ontwikkeld zijn binnen Gezond ouder ook breder ingezet kunnen worden in het Sociale Domein.
ActiviteitenDialoog: plannen maken doe je samen J. Lezwijn, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn M. van Tol-van Vleuten, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn J. Heinrich, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn A. Wagemakers, Wageningen Universiteit, Wageningen Achtergrond en doelstelling Het project Gezond Ouder Worden – Apeldoorn (2010-2014) was gericht op het verminderen van eenzaamheid en het verbeteren van sociale participatie bij zelfstandig wonende ouderen en vond plaats in twee wijken. Omdat de context in beide wijken verschilt, lokale organisaties de meeste expertise hebben over wat past en mogelijk is in de wijk en omdat het gezamenlijk ontwikkelen van activiteitenplannen bijdraagt aan draagvlak, zijn alleen gemeentelijke kaders opgesteld en is de concrete invulling van activiteiten bij de werkgroepen neergelegd. Om tot een gezamenlijk activiteitenplan te komen is binnen dit project de ActiviteitenDialoog ontwikkeld. Methode De ActiviteitenDialoog is een instrument om met elkaar in gesprek te gaan over activiteiten die lokaal kunnen worden uitgevoerd. De inzet van de ActiviteitenDialoog draagt niet alleen bij aan het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van plannen en activiteiten maar ook aan het verduidelijken van taken en rollen in de samenwerking en daarmee aan de betrokkenheid van deelnemers. Opbrengsten Het werken met de ActiviteitenDialoog heeft geresulteerd in het uitvoeren en evalueren van activiteiten in beide wijken. Door gezamenlijk activiteiten te kiezen en taken te verdelen ontstond draagvlak bij de deelnemende organisaties. Daarnaast gaf het toewerken naar concrete activiteiten energie. Door structureel aandacht te besteden aan evaluatie ontstond een dynamische leeromgeving waardoor activiteiten konden worden verbeterd of worden uitgebreid naar andere wijken. Conclusie(s) en aanbevelingen Het werken met de ActiviteitenDialoog is door zowel werkgroepen als onderzoekers positief ervaren. Het met elkaar in dialoog gaan over de keuze voor activiteiten, het toekennen van taken en rollen en vervolgens het uitvoeren en evalueren droeg bij aan de betrokkenheid van deelnemers en zorgde voor voortgang in het project. Voorwaarde voor het gebruik van de ActiviteitenDialoog is dat deelnemers overeenstemming hebben over de missie en doelstelling van het project, zodat een vertaling naar activiteiten kan plaatsvinden.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 21
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 21
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Toepassing EffectenArena in project Gezond Ouder Worden: inzicht in maatschappelijke opbrengsten
Evaluatieonderzoek Gezond Ouder Worden: inzicht in proces en effect op verschillende niveau’s
M. van Tol-van Vleuten, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn J. Heinrich, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn J. Lezwijn, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn A. Haveman-Nies, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn
J. Heinrich, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn A. Haveman-Nies, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn R. Honigh-de Vlaming, Hogeschool Utrecht, Amersfoort M. van Tol-van Vleuten, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn C.P.G.M. de Groot, Wageningen Universiteit, Wageningen P. van ’t Veer, Wageningen Universiteit, Wageningen
Achtergrond en doelstelling Het project Gezond Ouder Worden – Apeldoorn (2010-2014) was gericht op het verminderen van eenzaamheid en het verbeteren van sociale participatie bij zelfstandig wonende ouderen. Binnen AGORA is onderzocht of de EffectenArena bruikbaar is om maatschappelijk opbrengsten van complexe community-based interventies in kaart te brengen én hoe de deelnemers en onderzoekers de werksessie EffectenArena hebben ervaren. Aanpak/methode De EffectenArena is een hulpmiddel om met elkaar in gesprek te gaan over het maatschappelijk rendement van projecten, die uit verschillende activiteiten voor verschillende doelgroepen bestaan. De EffectenArena is ontwikkeld door Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (nu: Platform 31). Binnen Gezond Ouder Worden is de EffectenArena in twee werkgroepen toegepast in het laatste projectjaar. Met behulp van de EffectenArena is onder begeleiding van de AGORA onderzoekers ruim 3 uur gediscussieerd over activiteiten, investeerders, effecten en incasseerders. Aan het einde van beide werksessies zijn plenair ervaringen met het instrument besproken. Beide sessies zijn op een recorder opgenomen en verwerkt in een rapport.
Resultaten/opbrengsten Uit de EffectenArena komt naar voren dat vooral veel organisatorische effecten zijn behaald: werkgroepleden kennen en benutten elkaars expertise beter en organisaties werken beter samen. Of door het project de maatschappelijke participatie van ouderen is toegenomen en eenzaamheid is teruggedrongen, vinden deelnemers moeilijk te beoordelen. Zij schatten in dat de uitgevoerde activiteiten op termijn positieve bijdragen leveren voor een deel van de ouderen, maar dat dit effect meer tijd kost. Conclusie(s) en aanbevelingen De EffectenArena is een bruikbare en aantrekkelijke methode om gezamenlijk maatschappelijke opbrengsten van een complexe interventie in kaart te brengen. De ervaring vanuit deze pilot is positief: de discussie bij de EffectenArena raakt de kern, missie, visie van het project. Het gezamenlijk stilstaan bij hoe het project is gelopen, waarom het zo is gelopen en wat uiteindelijk is bereikt, is door deelnemers als zeer waardevol ervaren.
Achtergrond en doelstelling In 2006 is AGORA gestart met het project Gezond Ouder Worden in de gemeente Epe. Het doel was om bij zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder (gemeenteniveau), eenzaamheid te verminderen en sociale participatie te verbeteren. In 2010 is het project uitgebreid met twee woonservicegebieden in Apeldoorn (wijkniveau). Tot slot is in 2012 in Epe een eerste wijksteunpunt opgericht en betrokken in het project (buurtniveau). Gedurende de acht jaar van het project is dus een verschuiving opgetreden in de benadering van het publieke domein. Dit onderzoek presenteert resultaten van acht jaar Gezond Ouder Worden. Aanpak/methode Gedurende de gehele projectperiode is veel aandacht besteed aan diverse vormen van evaluatieonderzoek. Een grootschalig longitudinaal vragenlijstonderzoek in 2008, 2010 en 2013 vormt het uitgangspunt en is bedoeld om effecten op gemeente, wijk en buurtniveau in kaart te brengen. Voor inzicht in effecten van individuele interventie-componenten zijn specifieke deel-evaluaties (proces- en effect) uitgevoerd. Hoewel meer evaluatieonderzoek is verricht gaat dit abstract alleen in op het vragenlijstonderzoek en de deel-evaluaties. Resultaten/opbrengsten Het vragenlijstonderzoek suggereert een positieve ontwikkeling aan het begin van de keten van uitkomstmaten: op buurtniveau zijn meer mensen bekend met de aanpak en hebben meer mensen de intentie om deel te nemen, dan op wijk- of gemeenteniveau. Op uitkomstmaten verder in de keten zien we (vooralsnog) geen verschillen. De deel-evaluaties benadrukken de rol van vrijwilligers en professionals, met name bij wervingsactiviteiten. Samenwerking tussen verschillende organisaties heeft een duidelijke meerwaarde. Conclusie(s) en aanbevelingen Dit praktijkonderzoek geeft aanwijzingen dat een gemeente het beste op buurtniveau kan werken aan het verminderen van eenzaamheid en het verbeteren van sociale participatie. Daarnaast is het advies om optimaal gebruik te maken van professionals en vrijwilligers en onderlinge samenwerking te stimuleren. Deze bevindingen sluiten aan bij huidige beleidsontwikkelingen.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 22
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 22
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 1.8
Thuiswonende OGGZ J.L.R.M. Wolf, Radboudumc, Nijmegen De OGGZ wil maatschappelijke uitval en dakloosheid voorkomen en maatschappelijk herstel bevorderen, zodat kwetsbare mensen zo zelfredzaam mogelijk kunnen (blijven) wonen met een aanvaardbare kwaliteit van leven. Onderzoek wijst uit dat financiële stabiliteit, een stabiele woonplek en een steunend sociaal netwerk essentieel zijn voor het verkrijgen en behouden van stabiliteit. Toch blijkt het niet gemakkelijk om dit te realiseren. Hoe kunnen kwetsbare mensen hun stabiliteit hervinden en behouden en welke rol spelen gemeente en zorgaanbieders hierin? Wat zijn effectieve interventies voor het ondersteunen van mensen met complexe, meervoudige problemen die zich niet of nauwelijks op eigen kracht in de samenleving kunnen handhaven? Dit symposium geeft antwoord op deze vragen. De sprekers gaan in op de ontwikkeling in het gemeentelijk beleid naar preventie en herstel en lichten toe welke aanbieders, inclusief sociale wijkteams, – met de verschuivingen in het zorglandschap indachtig – in de uitvoering taken en verantwoordelijkheden hebben. Aan de orde komen verder twee bewezen effectieve interventies voor het huisvesten en ondersteunen van sociaal kwetsbare mensen, die in Nederland de laatste jaren steeds meer worden toegepast én zijn onderzocht met robuuste designs: Housing First en Critical Time Intervention. Op basis van recent uitgevoerd onderzoek in Nederland wordt verder specifiek ingegaan op dreigende huisuitzettingen en de knelpunten in de aanpak van schulden bij huisuitzettingen. Toegelicht worden noodzakelijke veranderingen voor het realiseren van een toegankelijke, integrale schuldhulpverlening – essentieel voor de preventie van huisuitzettingen en dakloosheid.
Housing First J.R.L.M. Wolf, Radboudumc, Nijmegen D. Wewerinke, Radboudumc, Nijmegen Housing First: Dit evidence based model biedt bij dakloosheid mensen direct woonruimte met daarbij intensieve ondersteuning. Gepresenteerd worden: 1) de principes en aanpak van dit model, 2) de evaluatieresultaten van een Housing First praktijk in Nland, 3) de stand van zaken van Housing First praktijken in Nederland en 4) het door het ministerie van VWS ondersteunde stimuleringsprogramma Housing First
Schuldhulpverlening bij huurachterstanden en dreigende huisuitzetting J.R.L.M. Wolf, Radboudumc, Nijmegen D. Wewerinke, Radboudumc, Nijmegen Schuldhulpverlening bij huurachterstanden en dreigende huisuitzetting: Voor het voorkomen van huisuitzettingen is inzicht nodig in de risicofactoren hiervoor en de profielen van mensen met een dreigende huisuitzetting. Een grootschalig
onderzoek naar huisuitzettingen in vijf gemeenten geeft hierin inzicht. Huurachterstanden blijken de belangrijkste reden voor huisuitzettingen. Dit roept de vraag op naar de organisatie en werkzaamheid van de schuldhulpverlening. Resultaten worden gepresenteerd van een verkenning van de schuldhulpverlening in Amsterdam en Rotterdam
Critical Time Intervention J.L.R.M. Wolf, Radboudumc, Nijmegen R. De Vet, Radboudumc, Nijmegen Critical Time Intervention: Voor sociaal kwetsbare mensen kan een transitieperiode, zoals het vertrek uit een opvangvoorziening of gevangenis, veel spanning veroorzaken. Maar het kan tegelijkertijd de bereidheid om te veranderen vergroten. Critical Time Intervention (CTI) speelt hierop in door cliënten in deze periode emotionele en praktische steun te bieden. Daarnaast is CTI erop gericht om verbindingen van de cliënt met zijn sociaal en professioneel steunsysteem te ontwikkelen en te versterken. Uit internationaal onderzoek – en nu ook in Nederland – blijkt CTI effectief te zijn. De kenmerken van CTI en de belangrijkste bevindingen uit Nederland worden gepresenteerd.
Herstel N. Boesveldt, Gemeente Amsterdam, Amsterdam Herstel: context van gemeentelijk beleid. (wat is) de rol van gemeentelijke ggd-en bij preventie en herstel van openbare geestelijke gezondheidzorg? De taak in de aanpak van OGGZ is de laatste jaren steeds duidelijker geworden, echter de gewenste uitbreiding, verschuiving in gemeentelijk beleid en uitvoering naar preventie en herstel en de rol die ggd-en hierin zien voor zich zelf vraagt aandacht. Uit: ‘Planet Homeless. Governance Arrangements in Amsterdam Copenhagen and Glasgow’. Insteek is Amsterdam voor deze bijdrage, waar zinnig zal een vergelijkend perspectief uit de andere twee steden worden geboden.
SESSIE: 1.9
De toekomst vraagt om zorgprofessionals met een voorzorg oriëntatie T. Plochg, NPHF Federatie voor Gezondheid, Utrecht G.H. Zeinstra, NPHF Federatie voor Gezondheid, Utrecht Achtergrond en doelstelling De commissie ‘Kaljouw’ (modernisering beroepen en opleidingen) presenteert haar advies op vrijdag 10 april 2015 tijdens het grote zorgberoependebat. In dit advies wordt geschetst hoe de zorgberoepenstructuur er in 2030 uit zou moeten zien. Nu is reeds duidelijk dat de commissie een rigoureuze modernisering van de zorgberoepen en opleidingen voorstaat: 1) Het aantal zorgberoepen en -opleidingen moet worden verminderd; 2) Er is behoefte aan zorgprofessionals die niet sec gericht zijn op het eigen werkveld en het beschikbare aanbod, maar meer op
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 23
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 23
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops de vraag “wat is nodig in het licht van het functioneren van de patiënt/burger”. De NPHF Federatie voor Gezondheid formuleert anticiperend op dit advies een actieagenda waarin zij enerzijds in het licht van haar strategische visie van nazorg naar voorzorg reflecteert op het advies van de commissie Kaljouw, en anderzijds een aantal concrete acties voorstelt hoe de NPHF en haar leden de modernisering van de zorgberoepen in de praktijk kan ondersteunen. Het doel van de workshop is om de NPHF projectgroep haar actieagenda te laten presenteren en te bediscussiëren met de deelnemers. Aanpak • Opening workshop (5 minuten) • Inhoudelijke toelichting: Thomas Plochg, directeur NPHF (20 minuten) • Interactieve discussie op basis van stellingen (50 minuten) Opbrengsten Deelnemers hebben na afloop inzicht in hoe de NPHF en haar leden denken een vervolg te geven aan het advies van de commissie Kaljouw. De NPHF krijgt feedback op haar actieagenda. Conclusie Het advies van de commissie Kaljouw is relevant voor alle professionals, of ze nu werkzaam zijn de publieke gezondheid, zorg of welzijn. Het is voor hen daarom van belang daar kennis van te nemen en na te denken hoe ze daar concreet mee aan de slag kunnen. De NPHF neemt graag het voortouw en vertaalt deze beleidsontwikkeling naar haar achterban.
SESSIE: 1.10
Preventief medisch onderzoek. Zelfbeschikking of bescherming? E.G. Burgering, KNMG, Utrecht Sprekers: E. Burgering, beleidsadviseur KNMG, N. de Wit, huisarts, hoogleraar huisartsgeneeskunde, R. Sprangers, cardioloog Prescan, Y. Drewes, beleidsadviseur KNMG. Discussieleider: Y. Drewes Korte omschrijving Artsen worden steeds vaker geconfronteerd met patiënten die een ‘health check’ willen laten doen of met een onduidelijke bevinding van een onderzoek bij de arts komen. In de huidige samenleving is een explosieve groei van preventieve medische onderzoeken waar weinig tot geen zicht op is. Uit onderzoek blijkt dat gerust gesteld willen worden vaak de reden is voor een vorm van preventief onderzoek. Grote advertenties al dan niet met bekende Nederlanders spelen hierop in. De maatschappelijke discussie rond preventief medisch onderzoek leidde in mei 2013 tot de KNMG Multidisciplinaire richtlijn Preventief Medisch Onderzoek. Met deze richtlijn is een professioneel kader van kwaliteitseisen ontwikkeld. Kernpunten van de richtlijn zijn het nut en de effectiviteit van preventief medisch onderzoek en de mogelijke gevolgen en risico’s. De discussie is echter geenszins ten einde. De complexiteit heeft te maken met het feit dat behalve artsen ook andere partijen een rol spelen. Aanbieders, uitvoerders, zorgverzekeraars en consumenten hebben verschillende belangen. Daarbij zijn er vele soorten pmo’s op de markt, zoals
bijvoorbeeld bloedtesten, bodyscans, genetisch onderzoek. Eenduidige regelgeving binnen de EU ontbreekt (bodyscans zijn bijvoorbeeld in Nederland verboden, maar worden wel aangeboden en vervolgens uitgevoerd in Duitsland). Er lijkt een discrepantie te zijn tussen wat de consument wil en wat de medische beroepsgroep biedt. Tijdens de workshop zal met de zaal hierover een debat gevoerd worden. Is regelgeving noodzakelijk? Wat zijn de grenzen aan de vrije keus van de consument? Wat doe je als een patiënt met de uitslag van een pmo op het spreekuur komt? Of als een patiënt een onderzoek wil dat niet zinvol is. Doelstelling Een bijdrage geven aan het maatschappelijke debat over preventief medisch onderzoek alsmede artsen en congresbezoekers informeren over de betekenis van de richtlijn PMO. Opbouw Welkomstwoord (5 min), spreker Burgering (10 min over richtlijn PMO), spreker De Wit (15 min ‘evidence based medice’), spreker Sprangers (15 min, pmo vanuit zelfbeschikkingsrecht), Discussie (30 min)
SESSIE: 1.11
Van PreventieConsult naar Persoonlijke Gezondheidscheck: verbinding tussen huisartsenpraktijk en publieke gezondheid K.M.A. van Haaren, NHG, Utrecht A. van der Poel, Trimbosinstituut, Utrecht A.J.M. Drenthen, NHG, Utrecht Achtergrond en doelstelling Er worden veel verschillende gezondheidschecks aangeboden in Nederland. Deze zijn vaak niet evidence-based en sluiten niet aan bij de bestaande richtlijnen. Bij afwijkingen wordt er vrijwel altijd aangeraden de huisarts te bezoeken voor het vervolgbeleid. De Persoonlijke Gezondheidscheck (PGC) is ontwikkeld als uniform evidence-based alternatief met aansluiting op de reguliere huisartsenzorg en bestaande richtlijnen. Hiervoor werken de beroepsgroepen van huisartsen (NHG/LHV) en bedrijfsartsen (NVAB) samen met Hartstichting, Nierstichting, Diabetesfonds, Longfonds, GGD-GHOR-Nederland, het NIPED en het Trimbos-instituut. Er bestaat al een PGC (voorheen PreventieConsult) cardiometabole aandoeningen en een PGC COPD. De modules psychische aandoeningen en kanker zijn in ontwikkeling. In de workshop wordt de PGC gepresenteerd en debatteren we over de mogelijkheden en onmogelijkheden van deze vorm van vroegopsporing in de praktijk van preventie, zorg en publieke gezondheid. Aanpak/methode De workshop gaat over de module psychische aandoeningen (angst, depressie en problematisch alcoholgebruik). Opbouw: – Achtergrond PGC – Opzet PGC Psychische aandoeningen: van signaleren naar advies/interventie/huisarts – Overzicht van preventieve online interventies – Interactieve discussie met deelnemers over mogelijkheden voor toepassing PGC
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 24
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 24
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Resultaten/opbrengsten De Gezondheidscheck bestaat uit een online vragenlijst naar het risico op de aanwezigheid van angst, depressie en alcoholproblematiek. Deze vragenlijst kan binnen de huisartspraktijk aangeboden worden, maar ook door de apotheek, een bedrijf of gemeente. Bij een laag of gemiddeld risico wordt een persoonlijk advies gegeven en verwezen naar bewezen effectieve interventies. Bij een hoog risico wordt naar de huisarts/POH-GGZ verwezen. In de workshop komen verschillende aspecten van signalering/ opsporing, advisering, toeleiding naar online interventies en verwijzing naar de huisarts/POH-GGZ. Conclusie(s) en aanbevelingen Er is vanuit de bevolking maar ook vanuit de zorg en overheid vraag naar vroegopsporing en -diagnostiek van beïnvloedbare aandoeningen. Angst, depressie en problematisch alcoholgebruik hebben veel negatieve consequenties, voor de zorg én de publieke gezondheid en staan in de top drie van aandoeningen met de meeste ziektelast in Nederland. In de workshop wordt (met een interactieve werkvorm) de samenwerking tussen huisartsenzorg en publieke zorg verder verkend, aan de hand van de casus Persoonlijke Gezondheidscheck.
SESSIE: 1.12
Een gezonde start in een nieuwe wereld: preventie en zorg voor vluchtelingenjeugd S. Goosen, GGD GHOR Nederland, Utrecht A.J. Krähe, GGD GHOR Nederland, Utrecht A.G. Ploeger, GGD GHOR Nederland, Utrecht Jeugdige asielzoekers en vluchtelingen met een verblijfsvergunning lopen vanwege hun specifieke achtergrond en omstandigheden verhoogde risico’s op psychische en somatische gezondheidsproblemen. Het aantal vluchtelingen dat met een verblijfsvergunning in Nederlandse gemeenten woont is de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. In 2015 worden de Nederlandse gemeenten geacht om bijna 30.000 vluchtelingen met een verblijfsvergunning woonruimte te bieden. Circa één op de drie asielzoekers en vluchtelingen is jonger dan 18 jaar. De workshop start met drie korte presentaties (10 min.) die relevant zijn voor zowel gemeenten, GGD-en als kennisinstituten. Simone Goosen presenteert op basis van haar proefschrift de belangrijkste resultaten van onderzoek naar de gezondheid van vluchtelingenjeugd. Tineke Ploeger presenteert haar onderzoek naar agendavorming bij GGD´en met betrekking tot gezondheidsrisico´s bij vluchtelingenjeugd. Vervolgens wordt het verhaal van een vluchtelingengezin verteld. Tijdens de workshop worden de deelnemers gestimuleerd om op basis van de informatie uit de presentaties in groepjes te brainstormen over hoe curatieve zorg, preventieve zorg en gemeentelijk en landelijk (gezondheids-)beleid bij kunnen dragen aan het bevorderen van de gezondheid van vluchtelingenjeugd. De beoogde opbrengst van de workshop is meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden om de gezondheidsrisico’s van jeugdige asielzoekers en vluchtelingen te agenderen en integraal aan te pakken.
SESSIE: 1.13
De positieve uitzondering: een verrassend nieuwe onderzoeksmethode naar mentale gezondheid op VMBO scholen M. Bouman, Centrum Media & Gezondheid, Gouda S. Lubjuhn, Centrum Media & Gezondheid, Gouda Achtergrond en doelstelling Een gebruikelijke manier van onderzoek doen is kijken naar wat er niet goed loopt en hoe deze problemen kunnen worden opgelost. Dat is niet verkeerd, echter er zijn ook andere innovatieve onderzoeksbenaderingen die uitgaan van de wijsheid van een gemeenschap en mensen die zelf al oplossingen voor problemen hebben gevonden, zonder te beschikken over extra middelen. Deze mensen of gemeenschappen zijn de positieve uitzonderingen (Positive Deviants). Met subsidie van ZonMw heeft het Centrum Media & Gezondheid (CMG) samen met haar partners (GGD Rotterdam Rijnmond, het Trimbos-instituut en de Universiteit van Texas in El Paso) voor het eerst in Nederland de Positive Deviance (PD) onderzoeksmethode toegepast naar mentale gezondheid van leerlingen in het VMBO onderwijs. Hierbij is onderzocht hoe het komt dat sommige VMBO-scholen in Rotterdam, in dezelfde krachtwijken, met dezelfde leerlingenpopulatie en dezelfde middelen, het tegen iedere verwachting in beter doen ten aanzien van mentale gezondheid dan andere VMBO scholen. Doel van de workshop is een compleet andere manier van denken te stimuleren over onderzoek en praktijk: een asset based benadering in plaats van een problem based benadering. Met deze doelstelling sluit het thema van deze workshop goed aan bij het congresthema ‘Preventie in zorg en publieke gezondheid’. Aanpak/methode In deze workshop wordt aan de hand van concrete onderzoeksresultaten en praktijkvoorbeelden samen met de workshopdeelnemers op een interactieve manier ingegaan op de kansen en mogelijkheden van de Positive Deviance strategie voor gezondheidsbevordering. Resultaten/opbrengsten Door deze workshop krijgen de deelnemers inzicht in de basisuitgangspunten van de Positive Deviance strategie. Deelnemers leren hoe ze hiermee in hun eigen werkomgeving aan de slag kunnen gaan. Conclusie(s) en aanbevelingen De Positive Deviance strategie is een innovatieve, inspirerende onderzoeksmethode, die wereldwijd in de belangstelling staat. Deze onderzoeksaanpak zorgt voor verrassende inzichten en resultaten die gemakkelijk repliceerbaar zijn.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 25
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 25
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 1.14
SESSIE: 2.1
Laat ouderen niet op een droogje zitten: een wijkgericht hitteplan M. Zuurbier, GGD Gelderland-Midden, Arnhem I.H.M. Links, GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen C.F. Zwerver, GGD Gelderland-Midden, Arnhem G.A.J. Fransen Fransen, Academische Werkplaats AMPHI, Nijmegen
Buurtkenmerken, sociale netwerken en kwaliteit van leven: resultaten uit de LifeLines Cohort Studie B. Klijs, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen C.F. Mendes de Leon, University of Michigan School of Public Health, Ann Arbor E.U.B. Kibele, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen R.P. Stolk, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen N. Smidt, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen
In het nationaal hitteplan is geregeld dat zorgverleners vlak voor een hitteperiode worden geïnformeerd over mogelijkheden om overlast van hitte te beperken. Maar wat doen de zorgverleners vervolgens met deze informatie? Wat zouden zorgprofessionals meer kunnen doen om gezondheidsproblemen door hitte te voorkomen bij ouderen en andere kwetsbare groepen? Welke rol hebben formele en informele zorg- en hulpverleners als huisartsen, praktijkondersteuners, wijkverpleegkundigen, thuishulpen, wijkregisseurs, opbouwwerkers, wijkteams, ouderenadviseurs, mantelzorgers en vrijwilligers? Als start van de workshop worden twee onderzoeken gepresenteerd uit de Academische Werkplaats Milieu en Gezondheid over blootstelling aan hitte en beleving van hitte. Het ene onderzoek betreft hittemetingen en beleving bij zelfstandig wonende ouderen, het andere onderzoek betreft ouderen in zorginstellingen. Temperaturen in woon- en slaapkamers in woningen en zorginstellingen blijken hoog op te lopen tijdens warme periodes. Veel ouderen ervaren hiervan overlast en hebben gezondheidsklachten zoals slaapverstoring en vermoeidheid. Ouderen blijken niet goed op te hoogte te zijn van maatregelen om de hitte buiten de deur te houden. Ook maatregelen om beter om te gaan met hoge binnentemperaturen worden vaak niet genomen. Andere studies hebben ook een relatie gelegd tussen hitte en sterfte. De groeiende groep zelfstandig wonende ouderen kan beter worden geïnformeerd over de risico’s van hitte en de maatregelen die zij kunnen nemen om hittegerelateerde gezondheidsklachten te voorkomen. Ouderen zijn een risicogroep voor hittegerelateerde gezondheidsklachten als gevolg een vermindering van diverse lichaamsfuncties, zoals een afname van het dorstgevoel en een afname van de reservefunctie van hart en longen. Om deze groep te bereiken ondernemen GGD Gelderland-Midden en GGD Gelderland-Zuid initiatieven om op wijkniveau deze potentieel kwetsbare groep te bereiken. Tijdens de workshop willen we met u discussiëren over de rol van zorgprofessionals bij het informeren van kwetsbare groepen over hitte. Wat is uw rol ?
Achtergrond en doelstelling Het doel van dit onderzoek is nagaan in welke mate sociaaleconomische deprivatie, sociale isolatie en lage dichtheid van faciliteiten in de buurt geassocieerd zijn met slechtere kwaliteit van leven. Hiernaast wordt onderzocht of een groot sociaal netwerk en vervulling van sociale behoeften beschermen tegen negatieve invloeden van de buurt op kwaliteit van leven. Aanpak/methode De baseline sample van de LifeLines Cohort Studie (n=67.830) is gelinkt met informatie over buurten (demografische samenstelling, sociaaleconomische kenmerken en faciliteiten) van het CBS. Kwaliteit van leven is gemeten met RAND-36 (fysieke en mentale component scores). Met hoofdcomponentenanalyse zijn samengestelde indices gemaakt voor sociaaleconomische deprivatie, sociale isolatie, en dichtheid van faciliteiten in de buurt. Met mixed effect lineaire regressie is de associatie tussen de indices en kwaliteit van leven onderzocht, waarbij gecorrigeerd is voor leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, opleiding, inkomen en adressen dichtheid. Vervolgens zijn subgroep analyses uitgevoerd voor sociale netwerk grootte (<5, 5-9,10-14, >=15 contacten in twee weken) en vervulling van sociale behoeften (<24, 24-26, >=27 punten op ‘SPF-IL schaal). Resultaten/opbrengsten Sociaaleconomische deprivatie en sociale isolatie zijn geassocieerd (p<0,05) met slechtere fysieke (beta’s -0,30 en -0,29) en mentale (beta’s -0,20 en -0,37) kwaliteit van leven. Lagere dichtheid van faciliteiten is alleen geassocieerd (p<0.05) met slechtere fysieke kwaliteit van leven (beta -0,24). De associaties van sociaaleconomische deprivatie en sociale isolatie met slechte mentale kwaliteit van leven zijn minder sterk of afwezig voor mensen met een groot sociaal netwerk of sterke vervulling van sociale behoeften. Conclusie(s) en aanbevelingen De negatieve invloed van sociaaleconomische deprivatie, sociale isolatie en lage dichtheid van faciliteiten op mentale kwaliteit van leven is minder sterk bij een groot sociaal netwerk en vervulling van sociale behoeften. Dit suggereert dat het vergroten van het sociale netwerk of verbeteren van sociale support kunnen bijdragen aan de mentale kwaliteit van leven van mensen uit achterstandswijken.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 26
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 26
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops De wijkverpleegkundige terug in de wijk: voor kwaliteit van leven en preventie M.J.A. Hoeijmakers, Cooperatie Wijkverpleegkundige Zorg Rotterdam, Rotterdam Achtergrond De wijkverpleegkundige is terug in de wijk. Haar speelveld is verbreed. Naast verzorging en verpleging richt ze zich op multiproblematiek en preventie; op gezondheidsrisico’s. De wijk als zodanig is weer haar doelwit. Het project Zichtbare Schakels Rotterdam deed, met Erasmus iBMG, onderzoek naar de invloed van deze werkwijze op kwaliteit van leven. Daarnaast kent het mooie voorbeelden van wijkgerichte en doelgroepgerichte preventie om vanuit zorg er ‘eerder bij te zijn’. Aanpak In een evaluatiestudie zijn met een herhaalde meting m.b.v. RQ5D door cliënten zelf gerapporteerde gegevens over hun kwaliteit van leven opgenomen. Verder is gekeken naar zelfredzaamheid en zelfmanagement vaardigheden. Dit bij cliënten van wijkverpleegkundigen buiten de AWBZ-geïndiceerde zorg. In het Zichtbare schakel-project was ruimte om preventieve activiteiten te ontwikkelen op basis van een wijkanalyse. Resultaten Cliënten rapporteren een bijzonder lage gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. Deze verbetert significant tussen aanvang en afsluiting van het contact met de cliënt. Ook het welzijn en daarmee verbonden behoeftes zoals affectie en status verbeteren significant. Tot slot treden ook positieve veranderingen op in de zelfmanagementvaardigheden. Wijkverpleegkundigen richten zich tot nu toe voornamelijk op de individuele preventie. Selectieve preventie is veel minder vanzelfsprekend, maar krijgt steeds meer aandacht. Conclusies Wijkverpleegkundigen kunnen het welzijn en de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven van een zeer kwetsbare groep mensen en de zelfmanagementvaardigheden die daarvoor nodig zijn, verbeteren. Wijkverpleegkundigen richten zich meer op zelfmanagement, gezondheid en gedrag en een gezonde woon- en leefomgeving. Dit vraagt om een andere kijk op de wijk en competenties die lang niet gevraagd zijn. Maar ook om erkenning van de veranderende rol van wijkverpleegkundigen en haar verborgen kracht in preventie. De inzet van haar uitgebreide kennis van de wijk: problemen en mogelijkheden, doelgroepen en sleutelfiguren, is van betekenis voor de publieke gezondheidszorg.
De verbindende schakel naar effectievere lokale gezondheidsbevordering: de meerwaarde van gezondheidsmakelaars G.A.J. Fransen, GGD Gelderland-Zuid & AWPG AMPHI/ Radboudumc, Nijmegen N.T.W.M. Albertz, GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen G.R.M. Molleman, GGD Gelderland-Zuid & AWPG AMPHI/ Radboudumc, Nijmegen C.M.H. Hosman, Hosman Consultancy/GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen
Achtergrond en doelstelling Gezondheidsmakelaars werken aan gezondere wijken en gemeenten in de regio van GGD Gelderland-Zuid en zijn experts op het gebied van collectieve preventie. Iedere gezondheidsmakelaar heeft zijn eigen werkgebied (een of meerdere wijken/gemeenten) en weet wat daar speelt. Kernwoorden zijn verbindende schakel tussen (individuele en collectieve) preventie, zorg en welzijn; zowel beleid- als praktijkgericht; en proces- en projectmanagers. De functie ‘gezondheidsmakelaar’ is vrij nieuw en nog volop in ontwikkeling: in feite de gezondheidsbevorderaar anno 2014, die een rol wil spelen binnen de transities met een sterke preventieve bijdrage. Belangrijke vragen die een gezondheidsmakelaar zich stelt, teneinde het werk goed te kunnen doen: hoe zet ik wijkanalyses en interventies zo effectief mogelijk in en maak ik de aanpak integraler en duurzamer, hoe positioneer ik me in de wijk/gemeente? Wat is mijn meerwaarde, kracht? Welke effecten zijn te verwachten, welke aannames/theoretische grondslagen liggen hieronder? Vanuit gemeenten en samenwerkingspartners, lokaal en nationaal, is er veel interesse in onze manier van werken. Om dit inzichtelijk te maken en te kunnen evalueren hebben we onze manier van werken beschreven in een logisch model. Aanpak/Methode Op basis van theorie en praktijkervaringen vanuit gesprekken met gezondheidsmakelaars is het logisch model van de gezondheidsmakelaars gemaakt. Resultaten Dit model schetst 1) kenmerkende input van de gezondheidsmakelaar (wat moet je weten over je werkgebied, wat heb je nodig vanuit de GGD/Gemeente en eigen competenties, vakkennis), 2) de activiteiten (wat doen gezondheidsmakelaars), 3) hun directe resultaten en 4) en hun einddoel/stip op de horizon, en de achterliggende aannames. Conclusies Dit model geeft zicht op de aard van resultaten die van ons werk te verwachten zijn en hoe die bereikt worden. Het geeft richting aan evaluaties en het zichtbaar maken van de effecten van de integrale aanpak van gezondheidsmakelaars en draagt bij aan kwaliteit van ons werk.
Eerstelijn, gemeenten, zorgverzekeraars en patiënten over samenwerking en afstemming in de zorg K. Offermans, Stichting Nuchter, Nijmegen D. Ruwaard, Universiteit Maastricht, Maastricht M. Tietschert, Universiteit Maastricht, Maastricht A. Vermeer, GGD Zuid Limburg, Geleen B. Hesdahl, GGD Zuid Limburg, Geleen M. Jansen, Universiteit Maastricht, Maastricht Achtergrond en doelstelling Door een toename in het aantal chronisch zieken en de decentralisatie van zorgtaken is een integrale wijkgerichte aanpak nodig. Problemen zijn vaak niet uitsluitend medisch, maar liggen naast fysieke en psychische klachten ook op het sociale vlak. Dit vereist een betere verbinding tussen verschillende disciplines in de eerstelijnszorg én de gemeentelijke zorgtaken op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, participa-
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 27
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 27
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops tie, preventie, wonen en welzijn. Hiervoor is meer inzicht nodig in het proces van samenwerken tussen eerstelijnszorgpartijen en de gemeente én welke factoren bijdragen aan succesvolle samenwerkingsverbanden. Aanpak/methode In dit onderzoek zijn zes eerstelijnscentra in de regio Parkstad geïncludeerd. Eerstelijnsprofessionals (n=57), ambtenaren en bestuurders werkzaam bij gemeenten (n=11) en zorgverzekeraars (n=3) zijn geïnterviewd en is er een focusgroep bij patiënten (n=6) afgenomen. Hierin is onderzocht welke financiële, organisatorische, culturele-, fysieke en inhoudelijke aspecten de samenwerking beïnvloeden. Resultaten/opbrengsten Vertrouwen, respect, openheid zijn basiscondities voor samenwerking binnen de eerstelijnszorg. Verder dragen een gedeelde visie, gezamenlijk multidisciplinair overleg, voldoende professionele vrijheid en financiële ruimte positief bij. Binnen de eerstelijnszorg wordt redelijk goed samengewerkt met het maatschappelijk werk, maar nauwelijks of niet met Wmo-consulenten of opvoedingsondersteuning. Als de eerstelijn samenwerkt met Wmo-consulenten vinden patiënten dat ze hier beter en sneller geholpen worden. Er blijkt een groot cultuurverschil te zijn tussen eerstelijn en gemeenten. Eerstelijnszorgprofessionals ervaren de gemeenten als star en bureaucratisch, terwijl eerstelijnsprofessionals de voorkeur geven aan een pragmatische, flexibele en concrete aanpak. Dit remt veel eerstelijnsprofessionals in de samenwerking met de gemeentelijke zorgtaken en zorgt vaak voor onbegrip op de werkvloer. Ook blijkt dat zowel gemeenten als eerstelijnsprofessionals misvattingen hebben over elkaars missie, visie, werkwijzen en belangen. Er is dus nog veel ruimte voor verbetering in de samenwerking tussen eerstelijn en gemeente.
Leefstijladvisering in de huisartsenpraktijk: de rol van praktijkondersteuners S.M.E. van Dillen, Wageningen Universiteit, Wageningen G.J. Hiddink, Wageningen Universiteit, Wageningen Achtergrond en doelstelling Steeds meer mensen hebben overgewicht. Een aanzienlijk deel heeft hulp nodig bij gewichtsbeheersing en zoekt deze in de huisartsenpraktijk. Praktijkondersteuners zijn speciaal opgeleide verpleegkundigen, die huisartsen ondersteunen bij zorg aan chronisch zieken. Het doel van dit systematische literatuuronderzoek was het in kaart brengen van de huidige rol van praktijkondersteuners bij leefstijladvisering en hun samenwerking met andere gezondheidsprofessionals in de eerstelijn en publieke gezondheid. Aanpak/methode Door middel van een gestructureerde zoekstrategie is binnen MEDLINE en PsycINFO gezocht naar artikelen over de betrokkenheid van praktijkondersteuners bij leefstijladvisering, gepubliceerd tussen 1 januari 1995 en 1 juli 2013. In totaal zijn 110 artikelen gescreend, waaruit er 45 zijn geselecteerd. De methodologische kwaliteit werd door twee onafhankelijke onderzoekers beoordeeld.
Resultaten/opbrengsten Alle 45 studies waren cross-sectioneel van aard. Hiervan bleken 31 studies uitgevoerd in Europa. In alle artikelen kwam de huidige rol van de praktijkondersteuner bij leefstijladvisering aan de orde. Zesentwintig studies waren positief over deze rol: zo resulteerden 10 van de 12 RCT’s in positieve uitkomsten. Verder werden 14 studies gevonden die keken naar de samenwerking met andere gezondheidsprofessionals, waaronder huisartsen en diëtisten. Slechts 13 studies bleken van hoge methodologische kwaliteit. In de meeste studies was er geen sprake van een representatieve steekproef. Conclusie(s) en aanbevelingen Ook bij praktijkondersteuners vormt tijdgebrek een belangrijke barrière om leefstijladviezen te geven. Bovendien zijn ze zijn nogal ambigue over hun rol, en verschillen hierover van mening met huisartsen. Geconcludeerd kan worden dat de praktijkondersteuner de rol van case manager leefstijladvisering bij gewichtsbeheersing kan spelen in landen, waarin zij onder supervisie van de huisarts staan en waarin overeenstemming bestaat over wederzijdse rollen binnen het team van de huisartsenpraktijk. Het is aan te bevelen dat praktijkondersteuners nader getraind worden in competenties. Toekomstig onderzoek zal zich moeten zich richten op het monitoren van de wederzijdse rollen.
SESSIE: 2.2
Factoren leidend tot gezonde gedragverandering via de app en andere e-Health toepassingen M.C. Onwezen, LEI Wageningen UR, den haag A. Ronteltap, LEI Wageningen UR, den Haag M.J.G. Meeusen, LEI Wageningen UR, den haag M.C.D. Verain, LEI Wageningen UR, den Haag Achtergrond en doelstelling en aanpak Er worden veel apps ontwikkeld die beogen gezonde gedragsverandering te stimuleren. Echter, de focus ligt vaak op informatieverstrekking. De verwachting is dat factoren uit de sociale wetenschap kunnen bijdragen aan effectievere appontwikkeling. Deze factoren kunnen generiek, of toegespitst op het individu middels personalisatie, worden ingezet. Aanpak Middels systematisch literatuuronderzoek is er een reeks factoren geselecteerd die relevant is voor gezonde gedragsverandering en gebruikt kan worden bij de ontwikkeling van e-Health-instrumenten zoals apps. Vervolgens is samen met ontwikkelaars nagedacht over manieren waarop deze factoren gebruikt kunnen worden bij app-ontwikkeling. Resultaten Het resultaat is een reeks factoren die inzicht geeft hoe sociale wetenschap gebruikt kan worden bij de ontwikkeling van apps. Enkele voorbeelden zijn zelfeffectiviteit, normatieve informatie, framing, vertrouwen, concrete doelen, implementatie intenties, feedback, complexiteit van de informatie en complexiteit van de app.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 28
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 28
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Vervolgens zijn deze factoren uitgewerkt om aanbevelingen te formuleren hoe deze factoren te gebruiken zijn in e-Health toepassingen. Zo kan zelfeffectiviteit bijvoorbeeld worden gebruikt door tools in te bouwen die mensen het gevoel geeft dat ze zelf kunnen veranderen, zoals opzoekfunctie en reminders. Een ander voorbeeld is normatieve informatie. Deze factor kan worden gebruikt door informatie over de prestaties van belangrijke anderen zoals familie en vrienden te geven via benchmarkfiguren of transparantie op sociale media. Ook zijn enkele aanbevelingen daadwerkelijk uitgewerkt en getest in apps gericht op gezonde gedragsverandering voor bijvoorbeeld allergische consumenten. Conclusies en aanbevelingen We kunnen concluderen dat verschillende concepten en factoren uit de literatuur gebruikt kunnen worden om de effectiviteit van apps in het veranderen van gedrag te verhogen. Zo kan dezelfde informatie meer invloed op de keuzes van consumenten hebben door aan te sluiten bij de behoeftes van consumenten. Het is erg belangrijk om de informatie gepersonaliseerd (tailored) aan te bieden, afgestemd op kenmerken en gedrag van het individu.
De Persoonlijke Gezondheidscheck maakt persoonlijke preventie concreet C.K. van Kalken, NIPED Instituut, Amsterdam A.M. Splinter, NIPED Instituut, Amsterdam R.A. Kraaijenhagen, NIPED Instituut, Amsterdam A.J.M. Drenthen, NHG, Utrecht Achtergrond en doelstelling Onderzoek heeft uitgewezen dat persoonlijke preventie een belangrijke rol kan spelen om de gezonde levensverwachting van Nederlanders te verlengen en veelvoorkomende chronische aandoeningen zoveel mogelijk te voorkomen. Door de veranderende leefstijl zal het aantal chronisch zieken de komende jaren toenemen. Des te meer aanleiding is er om deze ontwikkeling tegen te gaan met een laagdrempelige, effectieve en breed gedragen aanpak. In samenwerking met NHG, LHV, GGD GHOR, NVAB, Hartstichting, Nierstichting, Diabetesfonds, Longfonds en NIPED is de Persoonlijke Gezondheidscheck (PGC) ontwikkeld. Aanpak/methode Via een beveiligd, persoonlijk gezondheidsaccount kunnen gebruikers op basis van actuele wetenschappelijke kennis hun persoonlijke gezondheidsrapport vaststellen, verbeteren en bewaken. De aanpak is gebaseerd op een kennissysteem voor geïntegreerde risicoprofilering. De basisversie met online modules voor leefstijl, hart- en vaatziekten, longproblemen, nierschade en diabetes is kosteloos beschikbaar. Gebruikers ontvangen een basis gezondheidsrapport en ‘op het lijf geschreven’ adviezen. Indien nodig of gewenst, kan tegen betaling (zelf, werkgever, verzekeraar) het rapport verfijnd worden met laboratoriumonderzoek, (zelf)metingen en/of aanvullende online modules. De PGC verwijst de gebruiker naar het regionale zorg-, sport- en ontspanningsaanbod (sociale kaart), conform de richtlijnen of best-practice inzichten.
Resultaten/opbrengsten Wetenschappelijk onderzoek naar verschillende prototypes (PreventieConsult en PreventieKompas) van de PGC heeft de effectiviteit van de aanpak aangetoond. Circa tien procent van de gebruikers heeft een indicatie voor medische interventie conform de richtlijnen. Zestig procent wordt aangezet tot gezonder gedrag. In de bedrijvensetting daalt het verzuim en stijgt de productiviteit. Conclusie(s) en aanbevelingen De PGC maakt persoonlijke preventie op een laagdrempelige en massa-individuele aanpak concreet. De PGC verbindt op een eenvoudige manier het individu met het bestaande regionale aanbod (bestaande uit medische en best-practice interventies), dat matcht met zijn/haar gezondheidsrapport. Voor de inzet van de PGC is voor koploperregio’s een regionaal draaiboek opgesteld. Hiermee worden de huidige infrastructuren voor persoonlijke preventie één werkend geheel voor de populatie en diverse groepen daarbinnen (particulieren, werknemers, lage SES).
Resultaten van een online interventie ter bevordering van partnerwaarschuwing door soa-patiënten vanuit de huisartsenpraktijk H.A.C.M. Voeten, GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam J.C.M. Watzeels, GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam M.E.G. Wolfers, GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam H.M. Götz, GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam Achtergrond en doelstelling Driekwart van de soa in Nederland worden gediagnosticeerd bij de huisarts. Vanwege een gebrek aan tijd en vaardigheden om partnerwaarschuwing bespreekbaar te maken hebben huisartsen behoefte aan ondersteuning. Daarom is de GGD Rotterdam-Rijnmond in 2014 gestart met een vernieuwde online interventie, genaamd ‘Partnerwaarschuwing.nl’. De site is de opvolger van ‘Suggest-a-test.nl’, welke was ontwikkeld voor de soa-poliklinieken van Rotterdam/Amsterdam. Via de site maakt de huisarts een unieke code aan voor de soa-patiënt. Deze kan daarmee thuis via de site (ex-)partners waarschuwen via standaard e-mails of sms-jes, desgewenst anoniem. De partner krijgt een code om op de site zijn/haar advies te bekijken en te zien om welke soa het gaat. Een pilot onder huisartsen moet uitwijzen of de site huisartsen kan ondersteunen. Aanpak/methode De interventie is geschikt gemaakt voor gebruik in de huisartsenpraktijk. De site is uitgebreid met voorlichtingsmateriaal voor patiënten en hun partners. Speciaal voor huisartsen zijn er filmpjes gemaakt met voorbeeldgesprekken tussen huisarts en patiënt over partnerwaarschuwing. Van april 2014 tot februari 2015 wordt de interventie uitgetest onder 50 huisartsen in de regio Rotterdam-Rijnmond. Het aantal aangemaakte codes, verstuurde waarschuwingen en geraadpleegde adviezen worden binnen de website geregistreerd. Daarnaast worden zowel indexpatiënten als gewaarschuwde partners gevraagd een online enquête in te vullen over hun ervaring met Partnerwaarschuwing.nl. Huisartsen ontvangen in februari een online enquête.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 29
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 29
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Resultaten/opbrengsten De resultaten van de pilot onder huisartsen zullen worden gepresenteerd. Dit betreft het aantal codes dat door huisartsen is aangemaakt, het aantal verstuurde waarschuwingen (anoniem en niet-anoniem) en het aantal geraadpleegde adviezen. Ook de waarderingen van huisartsen, patiënten en partners worden gepresenteerd. Conclusie(s) en aanbevelingen Tijdens de pilotperiode is de interventie al voor landelijk gebruik onder huisartsen beschikbaar gekomen. Implicaties en aanbevelingen voor verdere landelijke uitrol van Partnerwaarschuwing.nl onder huisartsen zullen besproken worden.
De Eetscore: Een persoonlijk advies voor een gezond voedingspatroon M.G. de Rijk, Wageningen University, Wageningen J.H.M. Hoeijmakers, Wageningen University, Wageningen L. van Lee, Wageningen University, Wageningen S. Meyboom, Wageningen University, Wageningen M.M.E.E. Geelen, Wageningen University, Wageningen B.J.M. Witteman, Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede J.H.M. de Vries, Wageningen University, Wageningen Achtergrond De voeding van slechts weinig mensen voldoet aan de Richtlijnen Goede Voeding (RGV). Een gezonde voeding is gunstig om voedings-gerelateerde ziekten te voorkomen en herstel van ziekte te bevorderen. Ook kan een goed voeding de behandelduur en gezondheidskosten verminderen. Huidige voedingsvragenlijsten voor het vaststellen van de voedselconsumptie zijn vaak lang en lastig in te vullen. We hebben daarom een korte vragenlijst ontwikkeld waarmee de kwaliteit van de voedselinname kan worden vastgesteld en gevolgd. Met dit instrument wordt geëvalueerd in welke mate een individu voldoet aan de RGV. Na het invullen van de Eetscore worden de totaalscore (van 0-80 punten) en 8 subscores (van 0-10 punten voor groente, fruit, vis, alcohol, vezels, verzadigd vet, transvet en natrium) berekend en wordt een persoonlijk voedingsadvies gegeven. Aanpak/methode Om na te gaan of de Eetscore een goede methode is om de kwaliteit van voeding vast te stellen is de Eetscore geëvalueerd onder de Nederlandse bevolking (n=688). De deelnemers vulden zowel de Eetscore als een uitgebreide voedselfrequentielijst (FQ13) in. Aan de hand van de eerste evaluatie is de Eetscore aangepast en nogmaals door 136 deelnemers ingevuld. De scores van beide vragenlijsten zijn vergeleken. Resultaten Met de Eetscore wordt 60-65% van de energie-inname nagevraagd. Daarom wordt de score voor energie gecorrigeerd. De scores van de Eetscore en de FQ13 verschilden, in de tweede evaluatie, niet significant van elkaar. De Eetscore plaatste 50% van de deelnemers in hetzelfde tertiel als de FQ13 en 7% in extreme tertielen. De gemiddelde tijdsduur voor het invullen bedroeg 8 minuten.
Conclusie(s) en aanbevelingen Op basis van de evaluaties kan worden geconcludeerd dat de Eetscore een goed en gemakkelijk instrument is om de kwaliteit van de voeding te beoordelen. Voor specifieke groepen (o.a. vegetariërs en ouderen) worden nog aanpassingen gemaakt. Ook wordt onderzocht hoe de web-gebaseerde Eetscore kan worden geïmplementeerd in zorgpraktijken.
SESSIE: 2.3
Fitte Vogels “Eindelijk iets wat werkt!’ A.W.M. Brouwers, GGD Hart voor Brabant, Tilburg Y.M.J. Goërtz, GGD Hart voor Brabant, Tilburg M.A.M. Schrage, Huisartsenpraktijk Ingang Zuid, Tilburg A.B.M.I. van Dixhoorn, B_in motion, Breda Achtergrond en doelstelling Uit onderzoek blijkt dat kanker, luchtwegaandoeningen en overgewicht in de Tilburgse Vogeltjesbuurt meer voorkomen dan elders. Volgens de huisarts zijn pogingen tot verbetering van de leefstijl in het verleden gedoemd tot mislukken. Totdat de Fitte Vogels opstonden. De Vogeltjesbuurt bleek wél in beweging te krijgen toen de buurt werd gerenoveerd. Een groot succes was het maken van de film ‘Het Avontuur van de Vogeltjesbuurt’, waarbij de bewoners zijn betrokken. De Vogeltjesbuurtfilm heeft de Brabantse Cultuurprijs 2014 gewonnen. Dit was de aanzet voor de buurtbewoners om samen met de initiatiefnemer B_in motion en andere organisaties nu echt iets aan hun ongezonde situatie te gaan doen. Aanpak/methode Honderd dagen lang werkten vijf hoofdpersonages onder begeleiding van professionele sport- en voedingscoaches samen met een groep van vrienden en familie aan hun gezondheid. Veel enthousiaste private én publieke organisaties uit de buurt hebben hun schouders eronder gezet: van de sportschool en ZZP’er tot de GGD Hart voor Brabant. De Jumbo geeft rondleidingen in hun supermarkt zodat mensen leren over gezonde voeding. Resultaten/opbrengsten Het project Fitte Vogels is op moment van schrijven nog in uitvoering. De resultaten zijn zeer positief en veelbelovend. Tussentijdse metingen laten zien dat de Fitte Vogels lekkerder in hun vel zitten, positiever zijn en zijn afgevallen (gem: -3,6kg; max: -11,3kg). Er is een nauwe samenwerking tussen bewoners en de publieke én private organisaties opgebouwd in de wijk. Conclusie(s) en aanbevelingen De resultaten laten zien dat deze wijkgerichte aanpak werkt. Zeker in combinatie met de eigen kracht van de bewoners en de samenwerking met publieke én private organisaties. Er wordt momenteel een evaluatieonderzoek uitgevoerd om te bekijken hoe deze aanpak in andere wijken/steden kan worden uitgezet.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 30
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 30
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Pakket ‘Niet Pluis gevoel’ helpt organisaties bij vroegsignalering van ouderen met geestelijke of sociale problemen N. van der Zouwe, GGD Hollands Midden, Leiden M. van Veldhuizen, GGD Hollands Midden, Leiden L. van Herten, Transmuralis, Leiden A Martens, GGD Hollands Midden, Leiden M. Oud, Groot Hoogwaak, Noordwijk Achtergrond en doelstelling Ouderen komen niet makkelijk uit voor eenzaamheid, depressie, dementie, onverantwoord alcoholgebruik, ouderenmishandeling en ontspoorde zorg. Vaak zijn het (vrijwillige) medewerkers van zorg- en welzijnsorganisaties die hun eerste vermoedens hebben. Hun Niet Pluis gevoel wordt niet altijd in actie omgezet. Om gemeenten en organisaties een handvat te bieden voor signalering, melding en opvolging van Niet Pluis signalen is een pakket ontwikkeld. Aanpak Een implementatiehandleiding helpt managers bij het op maat inrichten van vroegsignalering, in de eigen organisatie of samen met anderen in de wijk. De kern is dat een brede groep kan signaleren en melden, maar dat een HBO-professional de vervolgstappen zet: beoordeling situatie, advisering en toeleiding naar passend aanbod. Organisaties kunnen met een handleiding voor trainers en een DVD met praktijksituaties hun (lagergeschoolde) medewerkers en vrijwilligers scholen. Het doel is dat zij meer kennis en vaardigheden krijgen om hun Niet Pluis gevoel te herkennen, bespreken en melden. In de opbouw van de scholing is rekening gehouden met determinanten van vroegsignalering, leerdoelen en leertechnieken, zoals naar voren is gekomen in onderzoek van de Academische Werkplaats NZH bij aspirant (laaggeschoolde) signaleerders. Tot slot is er een Signalenkaart die als geheugensteun of als meldingsformulier kan dienen. Opbrengsten Vroegsignalering sluit aan bij gezondheidspreventie en WMO-beleid van gemeenten. Het Niet Pluis pakket draagt bij aan vroege herkenning van geestelijke en sociale problemen bij ouderen, en daarmee aan eerdere hulp en betere kwaliteit van leven van deze ouderen. Het geeft ook medewerkers en vrijwilligers een beter gevoel; ze weten wat ze kunnen doen met hun Niet Pluis gevoel. Dat voorkomt gepieker en zij voelen zich serieus genomen in wat zij in hun werk zien. Conclusie Met het ‘Niet Pluis gevoel’ pakket kunnen gemeenten en organisaties snel en doelgericht de randvoorwaarden realiseren waardoor problemen beter en sneller besproken kunnen worden; horen, zien en handelen.
Bereik en deelname van kwetsbare groepen aan het Preventieconsult na een stapsgewijze uitnodigingsstrategie I. Groenenberg, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden M.R. Crone, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden S. van Dijk, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden J. Ben Meftah, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden B.J.C. Middelkoop, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden W.J.J. Assendelft, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen A. Stiggelbout, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Achtergrond en doelstelling Het Preventieconsult (risicotest en twee praktijkconsulten voor hoog-risico individuen), spoort mensen op met een verhoogd risico op cardiometabole aandoeningen. Niet-Westerse migranten en autochtonen met een lage sociaaleconomische status (SES) zijn ondervertegenwoordigd bij screenings terwijl ze vaker een verhoogd risico hebben. Dit vergroot gezondheidsverschillen in een samenleving. Een zorgvuldig ontworpen uitnodiging kan bereik van deze groepen verhogen en dus het aantal mensen dat een geïnformeerde beslissing maakt over deelname. Doel van dit onderzoek was de toegevoegde waarde onderzoeken van drie opeenvolgende goedkoop-tot-duur cultureel aangepaste uitnodigingsstrategieën. Onderzoeksvragen: wat zijn bereik en deelname na een schriftelijke uitnodiging? Kunnen deze percentages worden vergroot door een telefonische uitnodiging, en door een daaropvolgende face-to-face uitnodiging? Aanpak/methode Pragmatische eerstelijns gezondheidszorg interventie gebruik makend van een “trechter” design. Patiënten werden schriftelijk uitgenodigd (n=1690), non-responders werden telefonisch benaderd en uiteindelijke non-responders werden face-to-face uitgenodigd door hun huisarts. Deelnemers waren Turks, Marokkaans, Surinaams of autochtoon met een lage SES (35-70 jaar). A.d.h.v. logistische regressie is de invloed van nationaliteit en patiëntkenmereken op bereik en deelname onderzocht. Resultaten/opbrengsten Totaal bereik was 70%. Schriftelijk bereik was 41%, daaropvolgend telefonisch bereik was 46%, uiteindelijk face-to-face bereik was 5%. Bereik was hoger onder vrouwen, individuën van middelbare leeftijd (45-59 jaar) en autochtonen. Van de bereikte individuen nam 62% deel aan de risicotest. Deelname was 66%, 59%, en 14% onder hen die we respectievelijk schriftelijk, telefonisch, en face-to-face hadden bereikt. De kans dat men deelnam aan de risicotest was lager onder Turken (OR 0.69, 95%CI=0.49-0.96) en Marokkanen (OR 0.70, 95%CI=0.49-0.99) dan autochtonen. Conclusies en aanbevelingen Een schriftelijke uitnodiging resulteerde in substantiel bereik en deelname aan de risicotest. De telefonische uitnodigingsstrategie vergrootte bereik en deelname, de dure face-to-face strategie niet. Uitnodigingsstrategieën worden vaak naast elkaar vergeleken; dit opeenvolgend goedkoop-tot-duur design kan van groot belang zijn voor gezonheidszorgprofessionals die deelname van hun kwetsbare groepen aan gezondheidsinitiatieven willen vergroten.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 31
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 31
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops De Zelfredzaamheid-Matrix: ontwikkeling en toepassing in het sociaal domein. S. Lauriks, GGD Amsterdam, Amsterdam L. Klaufus, GGD Amsterdam, Amsterdam B. Schrieken, Intherapy, Amsterdam C. Versluis, ARQ Psychotrauma expertgroep, Diemen S. Cremer, GGD Amsterdam, Amsterdam Achtergrond en doelstelling De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) brengt het huidig functioneren van een persoon in kaart in termen van zelfredzaamheid. De ZRM is een beoordelingsinstrument dat door hulpverleners wordt afgenomen om een volledig overzicht te krijgen van het functioneren van de cliënt. Inmiddels is er een zelf-gerapporteerde versie van de ZRM ontwikkeld (Mijn ZRM) en is een ZRM-applicatie beschikbaar voor hulpverleners in het sociaal domein. Deze digitale tools voor cliënten en behandelaars worden hier gepresenteerd. Methode Mijn ZRM bestaat uit stellingen over situaties waaruit de cliënt kan kiezen. Voor iedere indicator in de domeinen van de ZRM zijn stellingen geformuleerd. Om een score te genereren is een beslisboom ontwikkeld waarmee keuzes op verschillende stellingen leiden naar een score op een 5-puntschaal, gelijk aan die van de ZRM. De bruikbaarheid en betrouwbaarheid van Mijn ZRM is onderzocht in interviews met cliënten. De ontwikkeling van de ZRM-applicatie is gebaseerd op het ZRM-scoreformulier, het dataprotocol van de ZOOM-database en interviews met experts in het sociaal domein om de informatiebehoefte in kaart te brengen. De bruikbaarheid wordt getest bij verschillende gebruikers. Resultaten Mijn ZRM wordt als bruikbaar ervaren door cliënten in de onderzoeksgroep. Verschillende opmerkingen over de formulering van stellingen zijn verwerkt. Mijn ZRM lijkt een betrouwbare waardering te geven van de zelfredzaamheid vanuit het perspectief van de cliënt. De ZRM-applicatie is een stand-alone programma en als webapp waarmee ZRM-informatie voor verschillende doeleinden beschikbaar wordt zonder een grote toename van de registratielast voor behandelaars. Conclusie en aanbevelingen Met de Mijn ZRM kan de communicatie tussen cliënt en behandelaar worden verbeterd en wordt de positie van de cliënt in het behandelproces versterkt. Verder onderzoek naar de validiteit van de Mijn is wenselijk. De ZRM applicatie maakt het voor behandelaars makkelijker de informatie van cliënten in zijn caseload in te voeren en te gebruiken in het behandelproces. Implementatie en toepassing kunnen leiden naar verdere verbetering en aanpassing.
Moti-4: een individuele preventieve interventie voor cannabisgebruikende jongeren J.B.H.M. Dupont, Mondriaan/Universiteit Maastricht, Sittard J.B.H.M. Dupont N.K. de Vries D. van de Mheen C.D. Kaplan
Moti-4: een individuele preventieve interventie voor cannabisgebruikende jongeren Achtergrond Voor jonge cannabisrokers (13-23 jr.), die kwetsbaar zijn voor geestelijke en lichamelijke gezondheidsproblemen of problemen op school is Moti-4 ontwikkeld. Doel van Moti-4 is het gebruik te verminderen en de motivatie tot gedragsverandering te beïnvloeden. Moti-4 past daarmee in het basispakket verslavingspreventie dat wordt ontwikkeld door Verslavingspreventie Nederland, een samenwerkingsverband van alle preventieafdelingen van verslavingszorginstituten in Nederland (leden van GGZ NL). De interventie is toepasbaar in diverse settings. Methoden Moti4 werd met behulp van Intervention Mapping (IM) ontwikkeld. Tijdens die ontwikkeling is gebruik gemaakt van de zogenaamde responsieve evaluatiemethode. De haalbaarheid van een RCT is onderzocht in kwalitatieve interviews (N=9) en vervolgens is de potentiële effectiviteit bekeken in een pilotstudie met een voor en nameting bij cannabisrokers (13-23 jr., N=31). Daarna is in een gecontroleerde studie (RCT, N=131) onderzocht of Moti-4 werkt. De controlegroep en de interventiegroep werd gevraagd een vragenlijst in te vullen vooraf (T0), een week na afloop (T1) en een half jaar na afloop (T2). Resultaten De randomisatie bleek succesvol en de drop-out (5% op T1 en 26% op T2) was beperkt. Een significante daling in het gebruik op T1 en T2 kon worden vastgesteld bij de deelnemers in de Moti-4 conditie. In een hiërarchische multipele regressiveanalyse werd verder vastgesteld dat het cannabisgebruik op T0, het geslacht van de deelnemer, zijn nationaliteit en de inschatting van de eigen effectiviteit belangrijke andere statistisch significante voorspellers van het cannabisgebruik waren. Conclusie Uit de RCT blijkt dat Moti-4 werkt voor wat betreft de belangrijkste uitkomstmaat: deelnemers gaan daadwerkelijk minder cannabis gebruiken en dat effect beklijft na een half jaar. Kortom Moti-4 is een veelbelovende interventie die wellicht ook op andere deelgebieden toepasbaar is.
SESSIE: 2.4
Preventie in de setting van de wijk, de zorg en het onderwijs L.A.M. van de Goor, Tranzo, Tilburg School of Social and Behavioral Sciences, Tilburg Dit symposium bestaat uit vier individuele presentaties over projecten die preventie in de wijk, de zorg of het onderwijs trachten te bevorderen en te integreren. In alle projecten wordt direct samengewerkt met partijen uit het veld, in diverse settings : gemeenten en wijken, partijen in de eerstelijnszorg en scholen. Twee presentaties gaan over preventie in de zorgpraktijk. In de presentatie “Acceptatie van e-health in de zorg’ wordt nagegaan welke factoren acceptatie van E-health bij patiënten in de zorg bevorderen. Een eerste pilot is gericht op een blended E-health programma voor mensen met lage rugklachten in de fysiotherapiepraktijk. In het onderzoek naar haalbaarheid en effectiviteit van financiële prikkels ter bevor-
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 32
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 32
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops dering van beweeggedrag chronisch zieken, wordt nagegaan of beloning chronisch zieken in de eerstelijnszorg stimuleert om een Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI) af te maken. De eerste resultaten van dit project gaan over het soort beloning dat deze doelgroep het liefst zou ontvangen. Preventie in de wijk kan worden gestimuleerd door per wijk een wijkprofiel beschikbaar te hebben en daar dan met alle relevante partijen in de wijk over te spreken. In de presentatie ‘Wijktools ter bevordering van preventie en curatie in de wijk’ worden resultaten gepresenteerd over het ontwikkelen van wijkprofielen en een beleidsdialoog in zes wijken en dorpen in Noord-Brabant. De resultaten van deze zes ontwikkeltrajecten hebben een stappenplan (met wijkprofiel en beleidsdialoog als instrumenten) opgeleverd dat is weergegeven in een E-book. Ten slotte is er de presentatie over de effectiviteit van M@ZL: een ziekteverzuim interventie voor scholieren op vmbo scholen, uitgevoerd door jeugdartsen. Op scholen waar de interventie M@ZL wordt uitgevoerd, blijkt het ziekteverzuim bij de leerlingen significant meer te verminderen dan op scholen waar M@ZL niet wordt uitgevoerd.
Acceptatie van e-health in de zorg R.J. Geerlings, Tranzo en CZ, Tilburg Achtergrond e-health gaat via verwante termen als telehealth terug naar de jaren 70. Hoewel er steeds meer informatie op internet gezocht wordt over aandoeningen en behandelingen, wordt e-health nog nauwelijks ingezet als aanvulling of substitutie van behandelingen. Ook ter ondersteuning bij het omgaan met een aandoening (secundaire/tertiaire preventie) is de inzet van e-health nog beperkt. De internationale literatuur onderkent een zestal terreinen waar de inzet van e-health voordelen kan opleveren: zelfmanagement, doelmatigheid en betaalbaarheid, continuïteit van zorg, patiëntveiligheid, kwaliteit van zorg en toegankelijkheid van zorg. Aanpak Het belangrijkste antecedent van gebruik van e-health is de acceptatie ervan. Deze studie richt zich op hoe deze acceptatie tot stand komt bij de belangrijkste stakeholders: De patiënt en de zorgverlener. Het eerste deel van de studie richt zich op de acceptatie door patiënten. Allereerst is er in de bestaande literatuur gekeken naar artikelen die meer inzicht bieden in acceptatie van e-health interventies door patiënten. Vervolgens zijn er twee pilots uitgezet. Eén pilot kijkt naar de acceptatie van een lifestyle interventie ‘Do Something Different’ voor mensen met diabetes type 2 én overgewicht. De tweede pilot kijkt naar de acceptatie van een e-health behandeling ‘eVitality’ voor mensen met aspecifieke lage rugklachten. Beide pilots zijn via de zorgverleners (resp. praktijkondersteuner en fysio- oefentherapeut) uitgezet. Uitkomsten De meeste bestaande artikelen hebben gebruik gemaakt van het Technologie Acceptatie Model (TAM), of een (op e-health gespitste) variant daarvan. Het vooraf gepercipieerde nut en
ebruiksgemak zijn beiden van belang voor de acceptatie g van de interventie. Verder is ook de rol (houding) van de zorgverlener zeer belangrijk voor de acceptatie door de patiënt. Privacy is een aspect dat ook herhaaldelijk terugkeert als een belangrijke barrière. De data van de pilot DSD is verzameld en kan geanalyseerd worden. De pilot e-Vitality loopt nog tot september 2015.
Haalbaarheid en effectiviteit van financiële prikkels ter bevordering van beweeggedrag chronisch zieken. C.C.M. Molema, Tranzo, Tilburg School of Social and Behavioral Sciences, Tilburg University, RIVM, Tilburg G.C.W. Vos, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven C.F.L.M. van Asten, Syntein, Boxmeer A.J. Schuit, Faculteit der Aard-en Levenswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam L.A.M. van de Goor, Tranzo, Tilburg School of Social and Behavioral Sciences, Tilburg University, Tilburg Achtergrond en doelstelling De praktijk wijst uit dat het heel moeilijk is om patiënten te motiveren deel te nemen aan zogenaamde gecombineerde leefstijlinterventies (GLI). Er wordt regelmatig geopperd dat het geven van een financiële prikkel voldoende extra motivatie kan geven. In dit onderzoek wordt een interventie voorbereid, uitgevoerd en geëvalueerd waarin een financiële prikkel wordt toegevoegd aan een GLI voor diabetespatiënten en hart- en vaatziektepatiënten. Aanpak/methode In de voorbereidingsfase worden de specificaties van de financiële prikkel (vorm, moment, waarde en voorwaarden) vastgesteld met behulp van een discrete keuze experiment (DCE). Het project bevindt zich in de overgang tussen voorbereiding en uitvoering van de interventie. Resultaten/opbrengsten Mensen blijken een voorkeur hebben voor een dinerbon of voor contant geld (vorm). De verschillen tussen de vormen die zijn meegenomen in het onderzoek zijn echter klein. Bij het moment van het uitreiken van de beloning gaat de voorkeur uit naar een beloning achteraf. Wat betreft de waarde van de prikkel blijkt hoe hoger de beloning, hoe liever mensen deze willen hebben. Daarnaast willen mensen niet beloond worden op basis van groepsprestatie of groepsaanwezigheid (voorwaarden). Op basis van deze resultaten blijkt de deelnamebereidheid van mensen te variëren van 47,7% (de prikkel met de minste voorkeur) tot 70,9% (de prikkel met de meeste voorkeur). Op basis van de DCE-resultaten en afwegingen is een keuze gemaakt voor de in te zetten financiële prikkel in dit onderzoek. Conclusie(s) en aanbevelingen Na afloop van dit onderzoek is besloten dat de in de interventie te onderzoeken financiële prikkel zal bestaan uit een cadeaubon ter waarde van €65,- die wordt verkregen wanneer men bij minimaal 75% van de bijeenkomsten aanwezig is geweest.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 33
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 33
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Wijktools ter bevordering van samenwerking preventie en curatie in de wijk I. Storm, RIVM, Bilthoven A. van Gestel, GGD Brabant-Zuidoost, Eindhoven Achtergrond Voor een succesvolle, samenhangende uitvoering van taken op het gebied van preventie en curatie is het van belang dat de publieke gezondheidszorg en de eerstelijnsgezondheidszorg samen optrekken. Door dit te doen in relatief kleine geografische eenheden (wijken of dorpen/kernen) kan optimaal gebruik gemaakt worden van de bestaande lokale netwerken en expertise en kan ook de lokale bevolking worden betrokken. Er is een door ZonMw gefinancierd project ‘Wijktools Preventie Curatie’ uitgevoerd om overdraagbare kennis te ontwikkelen op dit gebied. Aanpak/Methode In zeven pilotwijken/dorpen in Noord-Brabant experimenteerden kernteams met medewerkers van ROS-Robuust en GGD met diverse wijktools die samenwerking tussen preventie en eerstelijn stimuleren. Er werden wijkgezondheidsprofielen ontwikkeld aan de hand van de lokale informatiebehoefte. Met een georganiseerde beleidsdialoog werd het wijkgezondheidsprofiel verrijkt met de kennis en expertise van de lokale actoren, zoals gemeenten, eerstelijns professionals, wijkcoördinatoren en burgers. Tot slot bepaalden de stakeholders prioriteiten en werkten dit uit in acties voor de wijk (bijvoorbeeld rond doelgroep kwetsbare ouderen of thema overgewicht). Opbrengsten De ervaringen zijn uitgewerkt in een E-book ‘Preventie en Zorg verbinden in de praktijk: handvatten voor wijkgezondheidsprofiel en beleidsdialoog’.Het E-book biedt praktische handvatten, als: een stappenplan om het proces verbinden preventie en zorg te begeleiden, een wijkgezondheidsprofiel om cijfers over bevolking, gezondheid, preventie en zorg bij elkaar te brengen, de beleidsdialoog om cijfers uit wijkprofiel te integreren met kennis, meningen en ervaringen lokale partijken, de toepassing in de praktijk en zeven voorbeelden, en een checklist om praktisch aan de slag te gaan. Conclusie De inzet van de diverse wijktools ‘wijkprofielen en beleidsdialogen’ draagt bij aan het stimuleren van een samenwerking tussen preventie, zorg en lokale bevolking in kleine geografische eenheden. Aandachtspunten zijn: zorg voor een procesbegeleider (bijvoorbeeld vanuit GGD, ROS of gemeente); investeer tijd in het betrekken van lokale partijen; zorg voor borging van de plannen door ze onder te brengen bij bestaande initiatieven of een goede (lokale) trekker aan te wijzen.
Effectiviteit van een ziekteverzuiminterventie voor de aanpak van ziekteverzuim van vmbo-leerlingen door inzet van jeugdartsen. Y.T.M. Vanneste, GGD West-Brabant, Breda J.J.P. Mathijsen, Universiteit Tilburg, Tranzo, Tilburg L.A.M. van de Goor, Universiteit Tilburg, Tranzo, Tilburg C.M.C. Rots, GGD West-Brabant, Breda F.J.M. Feron, Universiteit Maastricht, vakgroep Sociale Geneeskunde, Maastricht
Achtergrond zowel de gezondheid als het schoolverzuim van leerlingen beïnvloedt hun schoolprestaties en hun uiteindelijke opleidingsniveau. Het opleidingsniveau op volwassen leeftijd is gerelateerd aan gezondheid. Deze wederzijdse afhankelijkheid maakt dat schoolverzuim ook een probleem is voor de publieke gezondheid. Bij schoolziekteverzuim van leerlingen komen beide eerstgenoemde risicofactoren samen. Aandacht voor leerlingen met schoolziekteverzuim kan zowel de gezondheid als de onderwijskansen van deze leerlingen verbeteren, en daarmee bijdragen aan het terugdringen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. In Nederland is de interventie M@ZL (Medische Advisering van de Ziek gemelde Leerling) ontwikkeld om schoolziekteverzuim van vmbo-leerlingen aan te pakken. Scholen werken hierin nauw samen met jeugdartsen. Het doel van de huidige studie is het onderzoeken van de effectiviteit van deze interventie. Methoden Het onderzoek had een quasi-experimenteel opzet met een interventie- en een controlegroep. Met hulp van multilevel analyse werden verschillen in de ontwikkeling van de omvang van het ziekteverzuim van de vmbo-leerlingen bestudeerd, na 3 en 12 maanden. Resultaten In de interventiegroep daalde de omvang van het ziekteverzuim van 8,5 naar 5,7 (na 3 maanden), naar 4,9 (na 12 maanden) dagen ziek gemeld in 12 schoolweken. Het aantal ziekmeldingen liep terug van 3,9 naar 2,5 (na 3 maanden) naar 2,2 (na 12 maanden) keren in 12 schoolweken. In de controlegroep daalde het aantal dagen per 12 schoolweken aanvankelijk van10,4 tot 9 dagen, waarna een toename werd gemeten van 9 naar 9,3 dagen. Het aantal ziekmeldingen nam aanvankelijk af van 4,4 naar 3,4 keren, waarna een stijging werd gemeten naar 3,7 keren. Het aantal verzuimdagen per ziekmelding bleef in beide groepen ongeveer gelijk. Conclusie De interventie lijkt effectief te zijn in het terugdringen van ziekteverzuim van vmbo-leerlingen. Omdat de ziekteduur per ziekmelding ongeveer gelijk blijft, kan gesteld worden dat de effectiviteit wordt veroorzaakt door een afname in het aantal ziekmeldingen.
SESSIE: 2.5
Hoe houden we Nederland gevaccineerd? J.L.A. Hautvast, Radboudumc, Academische Werkplaats AMPHI, Nijmegen De namen van de eerste auteurs en de titels van de samen vattingen Nienke Alberts: HPV vaccinatiebereidheid onder ouders van 12/13-jarige meisjes in Amsterdam. Alies van Lier: Lage bereidheid ten aanzien van universele waterpokkenvaccinatie onder gezondheidszorgprofessionals en ouders in Nederland. Helma Ruijs: Evaluatie van een informatiebrochure over vaccinatie gericht op reformatorische ouders.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 34
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 34
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Linda Strijbis-Vlaar: Draagt dialoog bij aan weloverwogen keuze vaccineren? – Tussentijdse bevindingen. Olga Visser: Beslissen over acceptatie van kinkhoest cocooning vaccinatie: ondersteund door een overweginginstrument. Voorzitter symposium Dr. J.L.A. Hautvast, Arts Maatschappij en Gezondheid Korte beschrijving van het thema van het symposium Vaccinatie is een uiterst effectief middel om infectieziekten te voorkomen. Nederland kent sinds 1957 het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), waarin aan kinderen vaccinaties geboden worden tegen twaalf verschillende infectieziekten. Ondanks dat het RVP door een hoog percentage (ouders van) kinderen geaccepteerd wordt (95%), zijn er groepen die vaccinaties weigeren. Dit betreft o.a. de groep bevindelijk gereformeerden, anthroposofen en kritisch prikkers. Daarnaast blijkt dat sommige nieuwe vaccins (zoals bv. HPV of het vaccin tegen mexicaanse griep) niet zonder meer door de doelgroep geaccepteerd wordt. Doel van het symposium Dit symposium beoogt inzicht te geven in beweegredenen van het al dan niet accepteren van vaccinaties, en te presteren welke interventies ontwikkeld worden om besluitvorming rondom vaccinatie acceptatie te stimuleren. Dit wordt gedaan aan de hand van voorbeelden van onderzoek en uit de praktijk. Opbouw van het symposium Alle sprekers zullen kort de bevindingen van hun onderzoek en/ of hun ervaringen uit de praktijk presenteren, waarbij er royaal tijd is voor vragen uit het publiek. Tevens zal een (concept) overzicht gepresenteerd worden van verschillende onderzoeken en praktijkprojecten, welke GGD-en uitvoeren op dit thema, en zal input van het publiek in deze gevraagd worden.
Lage bereidheid ten aanzien van universele waterpokken vaccinatie onder gezondheidszorgprofessionals en ouders in Nederland E.A. van Lier, RIVM, Bilthoven A. Tostmann, Radboudumc, Nijmegen I.A. Harmsen, GGD Amsterdam, Amsterdam H.E. de Melker, RIVM, Bilthoven J.L.A. Hautvast, Radboudumc/GGD Gelderland-Zuid, W.L.M. Ruijs, RIVM/GGD Gelderland-Zuid, Bilthoven Achtergrond en doelstelling Voordat introductie van universele waterpokkenvaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) wordt overwogen, is het belangrijk inzicht te krijgen in de vaccinatiebereidheid. Suboptimale vaccinatiegraad kan namelijk leiden tot een hogere gemiddelde leeftijd van infectie met verhoogd risico op complicaties. We hebben daarom onder Nederlandse gezondheidszorgprofessionals en ouders de bereidheid om kinderen tegen waterpokken te vaccineren onderzocht. Methode Medische professionals (N = 269) van de afdelingen infectieziektebestrijding van GGD’en en consultatiebureauprofessionals (N = 563) in Nederland, ontvingen een internetvragenlijst over waterpokkenvaccinatie (67% en 46% respons, respectievelijk). Daarnaast werd een aselecte steekproef van 1500 ouders met ten minste één kind in de leeftijd 0-4 jaar geselecteerd uit het Nederlandse vaccinatieregister, van wie
33% de vragenlijst invulde. Zowel voor gezondheidszorgprofessionals als voor ouders werd een logistische regressieanalyse uitgevoerd om determinanten te identificeren die de mening (professionals) en intentie (ouders) ten aanzien van universele waterpokkenvaccinatie voorspellen. Resultaten Slechts 21% van de professionals steunde de invoering van universele waterpokkenvaccinatie. De meerderheid van de professionals (72%) gaf aan waterpokkenvaccinatie te willen beperken tot selectieve groepen (hoog-risico groepen voor waterpokken of adolescenten die nog geen waterpokken hebben gehad) om ernstige varicella of complicaties te voorkomen. Daarnaast had 28% van de ouders een positieve intentie ten aanzien van vaccinatie van hun eigen kind(eren) tegen waterpokken binnen het RVP. De belangrijkste determinant van deze lage bereidheid ten aanzien van universele waterpokkenvaccinatie onder zowel professionals als ouders was de perceptie dat waterpokken niet ernstig genoeg is om tegen te vaccineren. Conclusies Deze studie laat een lage bereidheid ten aanzien van universele waterpokkenvaccinatie zien onder gezondheidszorgprofessionals en ouders in Nederland, die vooral wordt beïnvloed door de perceptie dat waterpokken geen ernstige ziekte is. In de besluitvorming rond waterpokkenvaccinatie zal rekening moeten worden gehouden met weerstand. Professionals zijn wel voorstander van selectieve vaccinatie om waterpokken in hoog-risico groepen te voorkomen.
Evaluatie van een informatiebrochure over vaccinatie gericht op reformatorische ouders W.L.M. Ruijs, RIVM/GGD Gelderland-Zuid, Bilthoven D.H. Spaan, Gelre Ziekenhuizen, Apeldoorn J.L.A. Hautvast, Radboudumc/GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen A. Tostmann, Radboudumc, Nijmegen Achtergrond en doelstelling Ondanks een vaccinatiegraad van meer dan 95% treden er in Nederland nog epidemieën op van ziekten als mazelen en rodehond. Dit betreft vooral ongevaccineerden uit de reformatorische gezindte. Uit eerder onderzoek blijkt dat in deze groepering traditie en religieuze argumenten een belangrijke rol spelen bij de besluitvorming over vaccinatie en dat men behoefte heeft aan specifieke informatie hierover. Om tegemoet te komen aan deze informatiebehoefte en om een weloverwogen besluitvorming over vaccinatie te stimuleren, hebben we in samenwerking met een christelijke patiëntenvereniging een brochure met religieuze informatie over vaccinatie ontwikkeld. De brochure werd via diverse (doelgroepspecifieke) kanalen verspreid. We onderzochten de bekendheid en het effect van de brochure in de doelgroep. Methode Bevindelijk gereformeerden van 18-40 jaar werden via reformatorische media en een sneeuwbalmethode uitgenodigd om een online vragenlijst in te vullen. De primaire uitkomstmaat is het percentage respondenten dat de brochure kent en gelezen heeft. Daarnaast werd hun mening over de brochure onderzocht.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 35
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 35
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Resultaten De brochure was bekend bij 44% van de bijna 1000 respondenten. Bevindelijk gereformeerden die tegen vaccinatie waren of nog twijfelden kenden de brochure statistisch significant vaker dan degenen die voor vaccinatie waren. 80% van degenen die de brochure kenden hadden hem ook gelezen. Zij vonden vrijwel allemaal dat de verschillende argumenten voor en tegen vaccinatie helder en respectvol waren beschreven. Iets minder dan de helft van de lezers meldde dat zij door de brochure nieuwe argumenten hadden gevonden, hun mening beter konden onderbouwen, meer over vaccinatie spraken of meer respect hadden gekregen voor andersdenkenden. Hun mening over vaccinatie veranderde door de brochure niet. Conclusie De brochure was succesvol verspreid binnen de doelgroep en werd door de lezers positief gewaardeerd. Hoewel de brochure geen direct effect had op de mening over vaccinatie, draagt deze waarschijnlijk wel bij aan een weloverwogen besluitvormingsproces.
Draagt dialoog bij aan weloverwogen keuze vaccineren? – Tussentijdse bevindingen E.M.A. Strijbis-Vlaar, GGD Flevoland, Almere G. Koornstra, Zorggroep Oude- en Nieuwe Land, Urk M. Hosseinnia, GGD Flevoland, Almere Achtergrond en doelstelling De vaccinatiegraad in Urk is rond de 70%, waardoor de kans op een epidemie groter is dan in andere gemeenten. Uit eerder onderzoek blijkt dat niet alleen geloof en traditie een rol spelen, maar ook de angst voor (bijwerkingen van) vaccinaties. Dit onderzoek achterhaalt of een dialoog en folder ouders helpt bij het maken van een weloverwogen keuze. Aanpak/methode De interventie, welke binnen standaard consultatiebureau (CB)-procedure valt, bestond uit het uitreiken van een folder aan ouders van eerstgeborenen en een extra consult voor de ouders die twijfelen of weigeren om hun eerstgeborene te laten vaccineren. Tijdens het extra consult vond er een gesprek plaats om de onderwerpen van twijfel te bespreken met de folder als leidraad. Onderwerpen van twijfel, invloed van folder en consult op besluit en verwachte/daadwerkelijke besluit werden nagevraagd (checklist jeugdarts, vragenlijst ouders en CB-registratie). De eerstgeborenen uit 2012/2013 fungeren als controlegroep. Resultaten/opbrengsten Tussen eind februari en eind augustus 2014 (halverwege studie) waren er 63 eerstgeborenen. Tussentijdse resultaten laten zien dat bij ca. 40% van de ouders van eerstgeborenen er sprake was van twijfel over of weigering van vaccineren en een extra consult plaatsgevonden heeft. Op basis van 16 checklisten waren nut van vaccineren, Gods voorzienigheid, bijwerkingen en traditie de meest voorkomende gespreksonderwerpen tijdens het extra consult en reden voor twijfel. Het merendeel van ouders van pasgeborenen was positief over de extra aandacht (n=43). De digitale folder werd goed bekeken en gelezen (246 unieke bezoekers).
Conclusie(s) en aanbevelingen De extra aandacht wordt over het algemeen als positief bevonden. De folder wordt goed bekeken en gelezen. Er kan echter nog niets geconcludeerd worden over de invloed van de folder op het uiteindelijke vaccinatiebesluit, aangezien het aantal respondenten daar nog te laag voor is.
HPV vaccinatiebereidheid onder ouders van 12/13-jarige meisjes in Amsterdam C.J. Alberts, GGD Amsterdam, Amsterdam H. de Melker, CIB- RIVM, Bilthoven M. van der Wal, GGD Amsterdam, Amsterdam M. Prins, AMC, Amsterdam Y. Hazeveld, GGD Amsterdam, Amsterdam A. Nielen, GGD Amsterdam, Amsterdam F. el Fakiri, GGD Amsterdam, Amsterdam T.G.W.M. Paulussen, TNO, Leiden M.F. Schim van der Loeff, GGD Amserdam, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Sinds invoering van HPV vaccinatie voor 12/13-jarige meisjes in Nederland, is de vaccinatiegraad minder hoog dan die van andere vaccinaties in het rijksvaccinatieprogramma; de vaccinatiegraad is lager onder Nederlandse meisjes van Turkse en Marokkaanse afkomst (TU/MA) dan onder autochtone Nederlandse meisjes (NL). Het doel van deze studie is te onderzoeken welke determinanten voor de bereidheid tot vaccineren van belang zijn bij ouders van Amsterdamse meisjes, en of daarin verschillen bestaan tussen etnische groepen. Aanpak/methode In januari 2014 kregen de ouders van alle meisjes geboren in 2001 en die in het verzorgingsgebied van de GGD Amsterdam wonen, een uitnodiging om mee te doen aan een vragenlijstonderzoek. De vragen betroffen o.a. demografische gegevens, of de ouder/verzorger van plan was haar dochter te laten vaccineren tegen HPV, welke instanties of personen belangrijk zijn voor de ouder/verzorger bij het maken van deze vaccinatiebeslissing, vragen over het vaccin en vragen over verwachte bijwerkingen. De vragenlijst kon op papier of online ingevuld worden en werd in het Nederlands, Engels, en Turks aangeboden. Indien de vragenlijst niet <2 weken was geretourneerd, werd een schriftelijke herinnering gestuurd en werden ouders van niet-Nederlandse afkomst gebeld door GGD medewerkers die de taal van het gezin spraken om hen te herinneren aan het onderzoek. Resultaten/opbrengsten Ouders van 1362 van de 4184 meisjes (33%) namen deel aan het onderzoek. Participatie varieerde van 37% onder NL ouders tot 20% voor TU/MA ouders (P<0.001). 82% van de ouders was van plan hun dochter te laten vaccineren tegen HPV; 7% wist zeker dat ze hun dochter niet zouden laten vaccineren. De intentie tot vaccineren varieerde van 85% onder NL ouders tot 67% onder TU/MA ouders (P<0.001). Resultaten over determinanten zullen worden gepresenteerd. Conclusie(s) en aanbevelingen De resultaten zullen richting geven aan mogelijke aanpassingen van de strategie van vaccinatie-invoering t.a.v. allochtone ouders.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 36
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 36
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Beslissen over acceptatie van kinkhoest cocooning vaccinatie: ondersteund door een overweginginstrument. O. Visser, Radboudumc, Academische Werkplaats AMPHI, Nijmegen S. van der Burg, Radboudumc, IQhealthcare, Nijmegen J. van der Velden, Radboudumc, Academische Werkplaats AMPHI, Nijmegen J.L.A. Hautvast, Radboudumc, Academische Werkplaats AMPHI, Nijmegen M.E.J.L. Hulscher, Radboudumc, IQhealthcare, Nijmegen Achtergrond en doelstelling Ondanks een hoge vaccinatiegraad, komt kinkhoest nog steeds endemisch voor in Nederland, en kan het in jonge zuigelingen tot ernstige complicaties en soms tot sterfte lijden. Een mogelijke strategie om deze groep te beschermen is het bieden van kinkhoestvaccinatie aan mensen die nauw contact hebben met zuigelingen (zoals ouders en gezondheidsmedewerkers), ook wel cocooning genoemd. Het PRIKKI onderzoek heeft als doel een effectief implementatieplan voor invoering van cocooning ter preventie van kinkhoest in Nederland te ontwikkelen. Methode Op basis van kwalitatief en kwantitatief onderzoek is onderzocht welke determinanten een relatie hebben met intentie tot accepteren van kinkhoest vaccinatie. Vervolgens is aan de hand van intervention mapping een strategie ontwikkeld om kinkhoest cocooning vaccinatie te implementeren. Resultaten Het determinantenonderzoek toonde ondermeer dat de doelgroepen voor cocooning neigen naar het zoeken van meer en andere informatie dan hen via de reguliere kanalen wordt aangeboden, en dat men de informatie wenst af te wegen ten opzichte van eigen waarden en normen. Verder vond men het moeilijk om tot een beslissing te komen. Aan de hand van intervention mapping bleek dat een overweginginstrument, waarin de doelgroep zelf de verschillende bronnen van informatie kan afwegen, en tevens deze informatie ten opzichte van hun eigen normen en waarden kunnen beschouwen, van toegevoegde waarde kan zijn in een implementatiestrategie. Conclusie In plaats van alleen te focussen op het geven van meer informatie over kinkhoest vaccinatie in het kader van cocooning, lijkt het dat de doelgroep ook baat kan hebben bij een overweginginstrument. De onderzoeksgroep heeft daartoe een eerste online opzet ontwikkeld.
SESSIE: 2.6
Preventie in de zorg: integraal of (toch maar) ziektespecifiek? J.G.M. Bouwens, ZonMw, Den Haag M.J.H. van Bon-Martens, Trimoos/Instituut, Utrecht I. Voordouw, ZonMw, ’s-Gravenhage J.R. van Os, ZonMw, ’s-Gravenhage
Achtergrond en doelstelling Kwalitatief goede, betaalbare en bereikbare zorg is een uitdaging voor beleid, praktijk en onderzoek. Dat vraagt om substitutie en afstemming in de zorgketen. Het bevorderen en behouden van gezondheid en het volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving krijgen daarbij nadrukkelijker aandacht. Dat verbreedt de focus van gezondheidsproblemen, ziekte en zorg naar gezondheid, meedoen, gedrag en een meer integrale benadering. Aanpak en methode De ‘kwesties en dilemma’s’ rond een ziektespecifieke aanpak van preventie en een meer integrale benadering (enerzijds/ anderzijds/of of/en en?) worden kort inleidend illustratief neergezet vanuit een aantal ZonMw programma’s. Daarbij passeren het ‘functionarisperspectief’ (voorbeeld van de wijkverpleegkundige die bijdraagt aan een verbinding tussen vraag en aanbod en een integrale aanpak tussen preventie, zorg, wonen en welzijn); de insteek op thema (voorbeeld depressiepreventie) en de insteek op doelgroep (het bereik van kwetsbare ouderen) de revue. Met de zaal wordt gediscussieerd aan de hand van stellingen die ondermeer ingaan op: Welke overwegingen en factoren bepalen de insteek van preventie in de zorg? De multidisciplinaire samenwerking tussen professionals De wijze waarop zorgverleners en burgers/cliënten zich tot elkaar verhouden Resultaten/opbrengsten Gezamenlijke vaststelling van overwegingen en handreikingen over de wijze waarop preventie in de zorg (een ziektespecifieke en/of integrale insteek van) vorm kan krijgen met name in het sociale domein en op wijkniveau. Conclusies en aanbevelingen Aandacht voor preventie in de zorg vraagt om andere verbindingen tussen professionals uit preventie, welzijn, cure en care en andere verbindingen tussen zorgverleners en burgers. Het vraagt ook om aanscherping over het denken over de invulling van preventie: wat is nodig aan visie, afwegingen, competenties en randvoorwaarden?
SESSIE: 2.7
Een gezonde start met Baby Extra. Samenwerking ggz, jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg broodnodig. C. van der Zeeuw, GGZ Eindhoven, Eindhoven Achtergrond Steeds meer onderzoek benadrukt het belang van een goede hechting en een veilige ouder-kind interactie voor een gezonde ontwikkeling van een kind. De risico’s dat kinderen hier problemen mee krijgen zijn groter als vader of moeder zelf problemen heeft. Investeringen in de jongste levensjaren leveren het meeste op. In Eindhoven en omgeving is het tot nu toe ‘gemakkelijk’ om, op basis van bovenstaande inhoudelijke argumenten, de samenwerking in de vorm van Baby Extra op gang te brengen en te onderhouden. Instellingen (GGzE, CJ,
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 37
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 37
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Catharina zkh) leveren uren en diensten (JGZ, kinderopvang) en gemeentes (een deel van) de financiering. Doelstelling Door integrale samenwerking het vroegtijdig signaleren van en interveniëren bij kwetsbare (aanstaande) ouders en hun baby, om zo later hechtings – en ontwikkelingsproblemen bij het kind te voorkomen. Aanpak Baby Extra is een samenwerkingsverband van de GGZ, jeugdzorg (Combinatie Jeugdzorg CJ en bureau jeugdzorg), Jeugdgezondheidszorg, kinderopvang en verslavingszorg. Op een consultatiebureau van JGZ of bij ouders thuis, bundelen de Baby Extra medewerkers (vanuit de verschillende zorgaanbieders) hun kennis en vaardigheden. Hierdoor zijn korte lijnen met het aanbod van betrokken instellingen alsmede met alle voorliggende voorzieningen. Vanwege de korte lijnen is Baby Extra betrokken bij veel nieuwe vervolginitiatieven in de regio. Methode • Intake en adviesgesprekken, unieke video beelden van (eerste) contact tussen ouder en kind met contactanalyse, groepsthemabijeenkomsten, cursus: ‘als je pas een baby hebt’ en begeleiding met verwijzers bij eventuele vervolgtrajecten. Resultaten • De reacties van ouders zeer positief (tevredenheidsvragenlijst) • Verwijzers zijn positief over wat Baby Extra te bieden heeft in de keten van samenwerking • Er is een standaard bereik van 100 cliënten per jaar Werkvorm workshop • Een presentatie over Baby Extra met beelden en casuïstiek om verbanden te verhelderen. • Discussie met deelnemers over financiering en facilitering; samenwerking en afstemming in de wijk, wie heeft de regie en wie financiert?
SESSIE: 2.8
Stoptober voor professionals, hoe ondersteunen we deel nemers elkaar te helpen bij gezonde gedragsverandering A.M. Koornstra, GGDGHOR Nederland, Utrecht M. Croes, Trimbos-instituut, Utrecht D Prijs, --, Almere Achtergrond en doelstelling Stoptober helpt rokers die willen stoppen om hun voornemen te realiseren door sociale steun te bieden. Met minimale middelen is het gelukt om tienduizenden mensen te laten deelnemen. 2014 was de opmaat – in 2015 gaan KWF kankerbestrijding, Longfonds, Hartstichting, Alliantie Rookvrij Nederland, Trimbos-instituut en GGDGHOR Nederland door en wordt de opzet nog groter. Deze workshop gaat in op wat iederéén kan bijdragen aan het succes van Stoptober 2015 en over het inzetten van social communities bij het bevorderen van gezond leven.
Aanpak/methode De workshop begint met een introductie over Stoptober 2014 in de media, de zorg en de regio’s en een beeld van de plannen voor Stoptober 2015 door campagne manager Debbie Prijs en anderen. Aan de hand van marketingkennis, oa. over het gebruik van sociale netwerken, gaan we in subgroepen potentieel succesvolle ideeën uitwerken: Waarom zou deze aanpak voor jou gewenst zijn, hoe pas je het in je zorg of in je bedrijf, hoe betrek je andere organisaties en bedrijven? Opbrengsten Deelnemers aan de workshop hebben na afloop inzicht in de succesfactoren van de campagne Stoptober en denken mee om deze nog beter te maken. Zij kunnen na afloop Stoptober naar de eigen werksetting vertalen: waarom ze mee willen doen, een globaal plan over wat ze nodig hebben en hoe ze sociale netwerken kunnen inzetten bij het bevorderen van gezond leven. Conclusie(s) en aanbevelingen Ongezond gedrag, zoals roken, wordt sterk beïnvloed door sociale druk. Stoptober bewijst dat die sociale druk ook sociale steun kan zijn om gewenst gezond gedrag op te pakken (nudging). Stoptober maakt gebruik van een mix van traditionele media en sociale media en van formele (zoals stopondersteuning in groepen of in de huisartspraktijk) en informele ondersteuning (app, facebook). Iedereen kan meedoen: gemeente, zorginstelling, GGD, bedrijven, verenigingen, media.
SESSIE: 2.9
Tijd voor actie? Zet een stap! C. Kuiper, Movisie, Utrecht In 2014 ontwikkelde de afdeling Volksgezondheid van de gemeente Utrecht samen met gezondheid/welzijn/sport organisaties in de wijk Overvecht en Movisie het “Zet een Stap spel” (ook wel ZeS). ZeS is een eenvoudige methodiek, die onder begeleiding van vrijwilligers, groepjes van 5-6 bewoners stimuleert om aan de slag te gaan met een veranderings-stap in hun eigen leven. ZeS heeft de vorm van een spel waarbij zes vaste vragen in vier bijeenkomsten met een looptijd van zes weken stap voor stap leiden tot realisatie van een eigen wens, of voornemen. Het kan gaan om “sluimerende” wensen rondom verschillende leefgebieden zoals fysieke gesteldheid en de zelfzorg, zingeving of sociaal functioneren. De methodiek is op kleine schaal getest in en met bewoners in de wijk Overvecht. ZeS sluit naadloos aan bij ontwikkelingen als de kanteling, burgerparticipatie en eigen kracht. In deze workshop spelen we samen het spel, waardoor u direct het effect van ZeS ervaart. Maar ook onderzoeken we in hoeverre ZeS past bij uw doelgroep en wat er nodig is voor verdere implementatie. U gaat naar huis met kennis over ZeS en hoe u deze methodiek in uw eigen dagelijkse praktijk kunt toepassen. De workshop wordt gegeven door Christine Kuiper, zij was vanuit Movisie betrokken bij de ontwikkeling van deze methode en Astrid van den Broek, wijkgezondheidswerker in Utrecht en projectleider van ZeS.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 38
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 38
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 2.10
SESSIE: 2.12
Preventie en zorg in de wijk door zorg en welzijn: wat krijgt prioriteit? J.L. Bijker, Zorggroep Meander, Veendam M.W.M. Mensen, Hogeschool Windesheim, Zwolle J.C.M. de Lange, Hogeschool Rotterdam, Rooterdam G.A. de Boer, Espria Academie, Meppel
Elkaar versterken: Samenwerken aan preventie vanuit publieke gezondheid en huisartsenpraktijk M. Sturkenboom, RIVM Centrum Gezond Leven, Bilthoven T.H. Drenthen, NHG, Utrecht L.B. Boomsma, LHV, Utrecht K. dr van den Brekel, Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra, Utrecht
Achtergrond en doelstelling Veranderingen in zorg en welzijn hebben gevolgen voor de rol van preventie in de zorg. In opdracht van ZonMw hebben de drie Academische Werkplaatsen Thuiszorg de belangrijkste vragen van zorg en welzijnsprofessionals rondom de uitvoering van preventie en zorg thuis verkend. Deze boeiende verkenning heeft vier hoofdthema’s opgeleverd die op dit moment actueel zijn in de eerste lijn, te weten: A regie bij de cliënt, B integraal werken aan preventie en zorg, C wijkgericht werken aan preventie en zorg, D rollen van verpleegkundigen en verzorgenden. Aanpak en methode In deze interactieve workshop starten we met een korte toelichting op de achterliggende vragen van deze thema’s vanuit het perspectief van verpleegkundigen en verzorgenden. Daarna zoeken we met deelnemers antwoord op de vraag welk thema’s het meest urgent ervaren worden. Daarbij gaan we in op de betekenis van de thema’s in jouw dagelijkse werk en welke ondersteuning je nodig hebt om jouw werk beter te kunnen doen. Resultaten en opbrengsten Op de vier thema’s bestaan mooie voorbeelden van de wijze waarop zorg- en welzijnprofessionals zorg en preventie uitvoeren en hoe zij daarbij recent ontwikkelde methodieken inzetten. Tegelijkertijd heeft de praktijk ook behoefte aan aanvullende kennis op het terrein van preventie en zorg. Wordt deze interactieve workshop een feest van herkenning en inspiratie voor het werk in de eerste lijn? Schrijf je in en ontdek het zelf! Conclusie en aanbevelingen Onderzoek naar praktijkproblemen is gewenst en kan de benodigde kennis genereren om het werk van jou in relatie tot de zorg- en welzijnsvrager op een hoger plan te tillen. Beide invalshoeken ten aanzien van de vier thema’s zijn terug te vinden in “Kennisagenda preventie en zorg thuis door verpleegkundigen en verzorgenden”.
SESSIE: 2.11
Applied game voor zorgprofessionals
Achtergrond Deze workshop richt zich op hoe de expertise uit de publieke gezondheid preventie in de huisartsenpraktijk kan versterken. In het project Preventie in de buurt werken het RIVM Centrum Gezond Leven, het NHG, de LHV, Pharos en het Trimbosinstituut daar samen aan. In deze workshop gaan we met de deelnemers in gesprek over hoe we de preventie in de huisartsenpraktijk nog meer kunnen versterken. De nadruk ligt op het verbinden van professionals uit de publieke gezondheid en de huisartsenpraktijk. Preventie in de Buurt kent vier onderdelen, namelijk: 1. inspirerende praktijkvoorbeelden van samenwerking tussen publieke gezondheid en de huisartsenvoorziening die we online delen. 2. digitaal overzicht van e-health en m-health interventies. 3. regionale netwerkbijeenkomsten voor professionals in de huisartsenvoorziening en de publieke gezondheid, samen met de ROS en GGD in zes verschillende regio’s. 4. advies-op-maat-trajecten voor lokale projecten. Aanpak Opbouw van de workshop: • Inleiding over de opzet van het project • Korte inspirerende presentaties van huisartsen uit de beschreven praktijkvoorbeelden • Toelichting door een medewerker van een GGD en een ROS over de meerwaarde van dit project voor de regionale activiteiten. • Discussie in groepen met elk een huisarts. Opdracht is om te bedenken hoe de preventie in de praktijk van de huisarts vanuit de publieke gezondheid een extra stimulans kan krijgen. De huisarts reflecteert daarop en vervolgens stelt de groep een lijstje met do’s en dont’s op. De huisartsen geven tot slot een korte reflectie op wat zij gehoord hebben. Resultaat Deelnemers weten hoe je preventie in de huisartsenpraktijk en publieke gezondheid elkaar kunnen versterken Conclusie Versterking van preventie in de huisartsenpraktijk vergt een gezamenlijke aanpak van zowel landelijke als regionale organisaties vanuit de publieke gezondheid en de huisartsenzorg.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 39
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 39
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 2.13
SESSIE: 2.14
Kwetsbaar of zelfredzaam: een kwestie van perspectief. Welke tools zijn voor gemeenten voorhanden en bruikbaar? A.P.L. van Bergen, Volksgezondheid Gemeente Utrecht, Utrecht M.A. de Wit, GGD Amsterdam, Amsterdam M.C.A. Buster, GGD Amsterdam, Amsterdam B.E. Carlier, Volksgezondheid Gemeente Utrecht, Utrecht
PRECURO: zorg, welzijn en preventie voor kwetsbare ouderen. De rol van de zorgprofessional. S.G. Grol, Radboudumc, afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, Nijmegen M.D. Dees, Huisartsenpraktijk Dees en Pennings, Nijmegen I.B. Baggerman, ZZG Zorggroep, locatie Doekenborg, Nijmegen G.F. Fransen, GGD Gelderland-Zuid, afd. gezond leven, Nijmegen G.M. Molleman, GGD Gelderland-Zuid, afd. gezond leven, Nijmegen
Achtergrond Gemeenten krijgen een grotere rol in de zorg voor en ondersteuning van kwetsbare inwoners. Het hele zorg- en welzijnsveld is in beweging en er is behoefte aan informatie voor regievoering en beheersing van kosten. Belangrijke vragen zijn: Welke groepen en individuen redden het niet op eigen kracht? Welke zorg of ondersteuning is voor hen het meest passend? Hoe kijken cliënten daar zelf tegen aan? En wat kunnen we leren van de ervaringen in andere steden? Aanpak In deze interactieve workshop worden een aantal instrumenten gepresenteerd die de situatie van kwetsbare burgers in beeld brengen vanuit het perspectief van de professional en vanuit de doelgroep zelf. De presentaties zijn kort, waardoor er voldoende ruimte is voor gesprek. Aan bod komen: • Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) en ZOOM-database. De ZRM wordt toegepast bij de screening van individuele cliënten op zelfredzaamheid, het toewijzen van zorg, het stellen van behandeldoelen en het bepalen van de ontwikkeling van cliënten. In de ZOOM-database wordt informatie van individuele ZRM’s bij elkaar gebracht waardoor verschillende zorgtrajecten en doelgroepen vergeleken kunnen worden. • Matrix OGGZ. De matrix geeft inzicht in de omvang en problematiek van sociaal kwetsbare groepen en trends in de tijd, en biedt de mogelijkheid om gemeenten met elkaar te vergelijken. • Panel Meetellen in Utrecht. Sociaal kwetsbare burgers denken mee over voorzieningen die in Utrecht geboden worden en hoe de gemeente de ondersteuning voor mensen met psychische problemen, schulden, verslaving of een achtergrond als dak-of thuisloze het best kan regelen. • Sociale uitsluitingsindex. Als onderdeel van de GGD gezondheidsenquete, brengt dit instrument de situatie van sociaal uitgesloten burgers in beeld. Recent kwalitatief onderzoek laat de verbinding zien tussen het objectieve en subjectieve perspectief van deze burgers. Resultaten De discussie wordt gestructureerd en samengevat met behulp van een mindmap die na afloop als pdf-bestand voor de deelnemers beschikbaar zal zijn.
Achtergrond en doelstelling PRECURO draagt bij aan het inzicht hoe zorg voor ouderen in de wijk effectief en efficiënt georganiseerd kan worden. Vanuit vier – qua type – verschillende ‘praktijknetwerken’ in Nijmegen, Dodewaard en Tiel hebben we zowel vanuit het perspectief van de professionals als vanuit het perspectief van de ouderen het zorg- en welzijnsnetwerk in kaart gebracht. In het onderzoek ligt de nadruk op de manier waarop praktijknetwerken preventie en zorg met elkaar verbinden en hoe ouderen dit ervaren. We hebben de vier praktijknetwerken gevraagd een verbeterproject te starten dat moest leiden tot een steviger verbinding van preventie en zorg. Het doel van de workshop is om deelnemers te laten ervaren hoe zorgprofessionals aankijken tegen preventie en op welke manier zij preventie in hun dagelijks werk integreren. Verder wordt aandacht besteed aan de wijze waarop de praktijknetwerken van PRECURO hebben getracht preventie en zorg steviger met elkaar te verbinden. Aanpak/Methode De workshop zal bestaan uit drie onderdelen. In het eerste gedeelte zullen drie korte inleidingen worden gegeven: door een onderzoeker over de resultaten van het onderzoek PRECURO en door een huisarts en een wijkverpleegkundige over de samenhang tussen zorg, welzijn en preventie voor kwetsbare ouderen in de dagelijkse praktijk. In het tweede gedeelte zullen de deelnemers aan den lijve ondervinden met welke vraagstukken de professionals in de zorg te maken hebben als zij in hun dagelijks werk zorg en preventie met elkaar in verbinding trachten te brengen. Hierbij komt ook aan bod welke rol de oudere en de mantelzorger hierbij spelen. Aansluitend zullen we reflecteren op de opgedane ervaringen van de deelnemers en de uitdagingen voor de toekomst samenvatten. Resultaten/Opbrengsten De deelnemers zullen meer inzicht krijgen in de dagelijkse praktijk van professionals in de eerste lijn en in de manier waarop zij trachten zorg en preventie met elkaar te verbinden. Zij zullen meer zicht krijgen op de mogelijkheden en beperkingen die er zijn als het gaat om de rolverdeling in de ouderenzorg in de wijk. Tot slot zullen de deelnemers een idee hebben van de wijze waarop ouderen en mantelzorgers betrokken kunnen worden bij het verbinden van zorg,welzijn en preventie in de wijk.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 40
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 40
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Conclusies en aanbevelingen Om preventie in de ouderenzorg in de wijk van het individuele naar het collectieve niveau te brengen is een structurele verbinding tussen zorg en welzijn een voorwaarde.
SESSIE: 2.15
Kortlopend onderzoek in het gemeentelijk gezondheidsbeleid M. Bekedam, GGD Hollands Midden, Gouda A. Haveman-Nies, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn Kortlopend onderzoek in het gemeentelijk gezondheidsbeleid Achtergrond en doelstelling De missie van de AWPG’en is het vertalen van kennis over Publieke Gezondheid naar de praktijk en omgekeerd onderzoek te doen naar vragen afkomstig uit de gemeentelijke beleidspraktijk. Investeren in toegepast onderzoek is noodzakelijk om verbeteringen in de publieke gezondheidszorg te realiseren. De roep om efficiëntie en effectiviteit wordt steeds groter en men wil weten of interventies wel of niet ‘werken’. GGD’en hebben via hun kennis- en expertisefunctie een rol als kennismakelaar tussen de academische wereld en de gemeentelijke beleidspraktijk. Aanpak Bij de AWPG Agora in Gelderland is goede ervaring opgedaan met diverse instrumenten, methodieken en handreikingen die gemeenten kunnen inzetten voor vraagstukken rond de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid. Dit geldt in het bijzonder voor het ‘Evaluatiebureau Publieke Gezondheid’, een dienst binnen de GGD Noord- en Oost-Gelderland speciaal voor evaluatie-onderzoek. Het Evaluatiebureau heeft een marketingtraject doorlopen volgens een stappenplan. De AWPG Noordelijk Zuid-Holland heeft 27 kortlopende onderzoeken uitgevoerd met een grote diversiteit aan onderwerpen, doelgroepen en methodieken. Een gemeentelijke opdracht was het belangrijkste selectiecriterium. Momenteel wordt een implementatie-onderzoek uitgevoerd om te zien of gemeenten de resultaten ook daadwerkelijk gebruiken. Er zijn enkele korte promotie-filmpjes gemaakt, die gemeenten moeten enthousiasmeren voor dergelijk praktijkgericht onderzoek. Resultaten Gemeenten zullen vanuit hun (nieuwe) wettelijke verantwoordelijkheid meer dan voorheen moeten investeren in toegepast onderzoek. De context voor gemeenten is door de nieuwe taken die zij in 2015 moeten uitvoeren veranderd; de drie transities in het sociaal domein, de daarmee gepaard gaande bezuinigingen en de noodzaak tot herallocaties vragen om een nieuwe invulling van beleid. Daarnaast is er binnen gemeenten een toenemende focus op ‘welzijn en gezondheid op wijkniveau’. Conclusies Er liggen bij gemeenten volop mogelijkheden voor kortlopend onderzoek. Dergelijk ‘klein-maar-fijn’-onderzoek karakteriseert zich door een aantal do’s en don’ts. AWPG’en bundelen hun ervaringen en aanbevelingen.
SESSIE: 3.1
De werkzaamheid van lokaal integraal beleid M.C.M. de Goeij, AMC, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam K. Stronks, AMC, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam A.E. Kunst, AMC, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Achtergrond Lokaal integraal beleid is nodig om determinanten van gezondheid aan te pakken. Theoretisch kan onderbouwd worden dat het tegelijkertijd aanpakken van sociale en omgevingsfactoren een grotere impact zal opleveren. Voor een dergelijke aanpak is samenwerking tussen sectoren en actoren binnen en buiten het publieke gezondheidsdomein noodzakelijk. In deze studie willen we inventariseren welke vragen leven in de praktijk over de uitvoering van lokaal integraal beleid, welke vragen reeds beantwoord kunnen worden met beschikbare literatuur en welke ‘kennis’ behoeften er zijn voor verder onderzoek. Methode We hebben uit eindverslagen van ZonMw projecten die lokaal integraal beleid evalueren vragen geëxtraheerd die leven in de praktijk. Vervolgens hebben we aan de hand van interviews met enkele beleidsmakers, beleidsadviseurs en projectleiders een selectie gemaakt van de belangrijkste vragen. Als laatste stap hebben we beschikbare literatuur gekoppeld aan deze vragen om zodoende te achterhalen waar toekomstig onderzoek zich op moet richten. Resultaten Belangrijke vragen die leven in de praktijk zijn bijvoorbeeld: 1) Hoe een goede samenwerking tussen sectoren en partijen tot stand komt en welke condities en randvoorwaarden het belangrijkste zijn; 2) Hoe een integrale samenwerking en aanpak geborgd moet worden; 3) Wat de impact is van burgerinitiatieven of lokaal integraal beleid op gedragsdeterminanten en maatschappelijke participatie. Over het opzetten van samenwerkingen en borgen van beleid zijn genoeg bevorderende factoren en/of positieve voorbeelden te vinden in de literatuur, maar zaak is om deze kennis te reduceren tot een paar concrete aanbevelingen voor de praktijk. Wat betreft de impact is alleen bewijs te vinden over de effectiviteit van enkele afzonderlijke interventies. Weinig is bekend over de impact van beleidscondities op output of gezondheidsuitkomsten, het daadwerkelijke effectieve element van interventies en de impact van combinaties van interventies. Conclusie Op de conferentie zullen wij aangeven voor welke precieze vragen er kansen liggen voor verder onderzoek in Nederland.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 41
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 41
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Checklist Integraal Gezondheidsbeleid (IGB): interbeoordelaarsbetrouwbaarheid in een veldtest met lokale beleidsnota’s L. Tubbing, AMC Sociale Geneeskunde, Amsterdam J. Harting, AMC Sociale Geneeskunde, Amsterdam A. Wagemakers, Universiteit Wageningen, Wageningen K. Stronks, AMC Sociale Geneeskunde, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Integraal gezondheidsbeleid (IGB) staat hoog op de agenda. Om vast te stellen in welke mate IGB zich in lokale beleidsnota’s manifesteert, ontwikkelden en expert-valideerden wij een Checklist IGB. Deel I bestaat uit acht items en richt zich op determinanten, sectoren, instrumenten, consistentie, en de waarde van gezondheid in de lokale gezondheidsnota. Deel II bestaat uit zes items en richt zich op de aandacht voor gezondheid en gezondheidsbeleid in niet-gezondheidsnota’s. Doel van dit onderzoek was de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de checklist te bepalen. Aanpak/methode Wij nodigden vier onderzoekers van gezondheidsbeleid uit voor deelname aan een veldtest. Zij werden verzocht om voor vier gemeenten de lokale gezondheidsnota en drie niet-gezondheidsnota’s met de Checklist IGB te beoordelen. Elke nota werd gescoord door twee beoordelaars. Gemiddelde scores werden berekend per item, per beoordelaar en per paar beoordelaars. De interboordelaarsbetrouwbaarheid werd berekend met de Krippendorff’s Alpha voor ordinale, nominale en binaire items afzonderlijk. Als criterium voor voldoende betrouwbaarheid gold een Alpha van .60. Resultaten/opbrengsten Voor deel I van de checklist was de Krippendorff’s Alpha voor ordinale items -.05 en voor binaire items .32. Voor deel II van de checklist was de Krippendorff’s Alpha voor nominale items 0.49 en voor binaire items 0.57. Een vergelijking van de gemiddelden binnen paren van beoordelaars suggereerde structurele verschillen in toegekende scores. Conclusie en aanbevelingen De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Checklist IGB is onvoldoende tot slecht. In zijn huidige vorm is de checklist niet bruikbaar voor het op grote schaal vaststellen van de mate waarin IGB zich in lokale beleidsnota’s manifesteert. Gezien de structurele verschillen tussen beoordelaars is de checklist mogelijk wel bruikbaar voor vergelijkend onderzoek door één beoordelaar. Daarnaast kan de checklist worden gebruikt als reflectie-instrument. Een intensieve training en aanvullende instructies zouden de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid kunnen verbeteren.
Checklist Integraal Gezondheidsbeleid (IGB): expertvalidatie middels een Delphi-onderzoek L. Tubbing, AMC Sociale Geneeskunde, Amsterdam J. Harting, AMC Sociale Geneeskunde, Amsterdam I. Storm, RIVM Centrum Gezondheid en Maatschappij, Bilthoven M. Bekker, UM Health Services Research, Maastricht K. Stronks, AMC Sociale Geneeskunde, Amsterdam
Achtergrond en doelstelling Integraal gezondheidsbeleid (IGB) staat hoog op de agenda. Instrumenten om de realisatie van IGB te meten ontbreken echter. Wij ontwikkelden een checklist om vast te stellen in welke mate IGB zich manifesteert in lokale beleidsnota’s. Deel I bestond uit elf items en richtte zich op determinanten, sectoren, instrumenten, consistentie, en de waarde van gezondheid in de lokale gezondheidsnota. Deel II bestond uit zeven items en richtte zich op de aandacht voor gezondheid en gezondheidsbeleid in niet-gezondheidsnota’s. Doel van dit onderzoek was een expertvalidatie van de checklist. Aanpak/methode Het Delphi-onderzoek bestond uit twee ronden. Daarin vroegen wij 31 IGB-experts de items van de checklist te beoordelen op inhoudsvaliditeit (1 = geen aspect van IGB; 4 = aspect van IGB). Ook vroegen we hen of de checklist compleet was (1 = ontbrekend(e) item(s); 2 = overlappend(e) item(s); 3 = compleet). Expertscores en feedback werden gebruikt om de checklist bij te stellen. Voldoende consensus was bereikt wanneer 70% van de experts in de twee hoogste categorieën scoorden. Resultaten/opbrengsten De gemiddelde consensus onder de 22 respondenten van de eerste Delphi-ronde was 88% (range 59-100). 45% vond dat een of meer items ontbrak. Na bijstelling steeg de gemiddelde consensus onder de 18 respondenten van de tweede Delhpironde tot 92% (range 61-100). Nu zag 82% geen ontbrekende items meer. Opnieuw vond bijstelling plaats. De gemiddelde consensus voor de resulterende Checklist IGB, met acht items in deel I en zes in deel II, bedroeg 92% (range 61-100). Conclusie en aanbevelingen Volgens experts heeft de Checklist IGB een hoge inhoudsvaliditeit en wordt het concept IGB er in afdoende mate door gedekt. Daarmee zou het instrument geschikt zijn om vast te stellen in welke mate IGB zich in lokale beleidsnota’s manifesteert. Een veldtest moet echter uitwijzen of de checklist in praktijk ook haalbaar en betrouwbaar is.
Preventie? Teveel beloven leidt tot minder geloven! J. van der Zaag, Phoenix Interactive Partners B.V., Rotterdam Preventie? Teveel beloven leidt tot minder geloven! Achtergrond en doelstelling Preventie is het voorkomen van ziekte en het beschermen en bevorderen van de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid (Nationaal Kompas Volksgezondheid, juni 2014) in de wijk, op het werk, op school of via de zorg. Het kabinetsbeleid is er sinds 2012 op gericht dit landelijk aan te sturen via een Nationaal Programma Preventie (NPP) “Alles is Gezondheid”. Organisaties en bedrijven kunnen schriftelijk beloftes doen. Maar wat zijn die verbintenissen waard? Vooralsnog leiden ze vooral tot schone schijn. Voor de gewenste paradigmashift is een andere aanpak nodig. Aanpak/Methode Analyse van de pledges en de agenda’s van stakeholders, in combinatie met een recente onafhankelijke peiling naar het integrale gezondheidsbeleid van gemeenten die op basis van vastgestelde landelijke overheidscriteria is uitgevoerd.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 42
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 42
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Resultaten/Opbrengsten De analyse leert dat ‘Alles is gezondheid’ niet leidt tot de paradigmashift van ziekte en zorg naar gezondheid en gedrag. Het versterkt het eigenbelang en leidt tot fragmentarisch handelen. Berichten over fusie, concentratie en faillissementen in de zorg versterken het beeld van afbraak van voorzieningen in zorg en welzijn in plaats van focus op preventie. De Agenda voor de zorg legt nadruk op preventie in de wijk en op het werk en stelt de huis- en bedrijfsarts en de (wijk-) verpleegkundige centraal. Maar die houden zich (steeds meer) bezig met zorg en ziekte bij schade. En Unilevers publiekscampagne over cholesterol meten, bijvoorbeeld, beperkt zich slechts tot meten van de gevolgen van schadelijke producten. Gemeenten kunnen met hun gezondheid- en veiligheidsdiensten die paradigmashift richting voeding en gezondheid samen met zorgaanbieders, onderwijsdirecties en MKB realiseren. Dat blijkt uit de peiling. Conclusie(s) en aanbevelingen Kwaliteit, veiligheid en bereikbaarheid vereisen nieuwe regiekaders van de Rijksoverheid. Gemeenten kunnen dan burgers laten zien en geloven dat voeding en gezondheid de aandacht krijgen die nodig is. Zonder eigenbelang. Een leven lang.
Experimentele netwerksturing in het Nationaal Programma Preventie ‘Alles is Gezondheid’: een internationale vergelijking. M.P.M. Bekker, Universiteit Maastricht, Maastricht J.K. Helderman, Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen M.W.J. Jansen, Universiteit Maastricht, AWPG Limburg, Maastricht D. Ruwaard, Universiteit Maastricht, Maastricht I.G.A. Lecluijze, Universiteit Maastricht, Maastricht Achtergrond en doelstelling Het Nationaal Programma Preventie (NPP) is een voorbeeld van ‘experimentele netwerksturing’. De overheid laat ruimte aan initiatiefnemers (‘pledgehouders’) en het landelijke Programmabureau om het programma gaandeweg nader in te vullen en aan te passen aan veranderingen in de context. Het is niet vrijblijvend: pledgehouders worden geacht onderling en met het Programmabureau tot overeenstemming te komen over doelen, werkwijzen en aanknopingspunten voor evaluatie. Een dergelijke ‘experimentele sturing’ is nieuw binnen de publieke gezondheidszorg. In deze presentatie trekken we lessen uit het internationale speelveld van Health in All Policies (HiAP) maar ook van experimentele sturing in de VS, de EU en in transnationale organen. Aanpak en methode Allereerst hebben we een beknopte literatuurstudie uitgevoerd naar de theorie en praktijk van ‘experimentele sturing’. Deze sturingsvorm is gericht op het borgen van experimenteer-, leer- en adaptatieprocessen van beleid en regelgeving. Daarna zijn documenten van het NPP, het Programmabureau en deelnemende pledgehouders tegen dit perspectief geanalyseerd. Vervolgens is het NPP vergeleken met literatuur over enkele HiAP programma’s in Australië, Finland, Schotland en Canada om lessen te trekken uit internationale ervaringen met dergelijke sturing in het gezondheidsbeleid.
Resultaten/opbrengsten De voorlopige resultaten bieden inzicht in de kenmerken van experimentele sturing in het NPP, in de internationale ervaringen met succes- en faalfactoren van deze vorm van sturing in het algemeen, en in HiAP in het bijzonder. Conclusies en aanbevelingen De bevindingen vormen input voor de kwalitatieve monitoring van de bestuurlijke-organisatorische aanpak van het NPP in 2015 en 2016. De succes- en faalfactoren geven sturing aan de indicatoren voor observaties en interviews met het Programmabureau van het NPP, pledgehouders en stakeholders. Bovendien worden deze bevindingen gebruikt om in een responsieve evaluatie onder de leden van het landelijke Platform NPP na te gaan hoe de politiek-maatschappelijke beeldvorming over het NPP vanuit diverse perspectieven tot stand komt.
SESSIE: 3.2
Jij en je gezondheid, op tijd de juiste zorg. J. de Meij, GGD Amsterdam, Amsterdam M. van der Wal, GGD Amsterdam, Amsterdam M. Nijman, GGD Amsterdam, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Jij en je gezondheid is een nieuwe werkwijze waarmee leerlingen met (een verhoogd risico op) sociaalemotionele en sociaalmedische problemen actief worden opgespoord, ondersteund en zonodig toegeleid naar preventie-programma’s en zorg. Jij en je gezondheid is ontwikkeld door de GGD Amsterdam. De doelgroep wordt intensief betrokken. Er is veel interesse vanuit het gehele land en inmiddels doen ook andere GGD-en mee. Aanpak/methode Jij en je gezondheid bestaat uit valide en betrouwbare vragen die door de leerling en de mentor worden ingevuld. De werkwijze is in veel opzichten hetzelfde als bij Emovo. Verbeterpunten zijn: • Er wordt gescreend met gevalideerde screeningslijsten in plaats van met monitorvragen. • Er is meer aandacht voor sociaalemotionele problemen. • Klassikaal én op indicatie inzetbaar. • Gedrag op school en leerproblemen worden door de leerkracht ingevuld. • Individuele uitslag is direct na afname zichtbaar. • Schoolprofiel is direct na afronding van een leerjaar beschikbaar. • Per onderwerp worden vervolgroutes uitgewerkt voor nader onderzoek en toeleiding naar zorg (zorgpaden). Resultaten/opbrengsten 1. Kleine problemen blijven klein door vroegtijdig (risico op) problemen te signaleren. 2. Zorgprofessionals, beleidsmakers en onderzoekers krijgen goed zicht op de gezondheid van jongeren en handvatten voor sturing van zorggebruik. 3. Jij en je gezondheid draagt bij aan flexibilisering van contactmomenten: er wordt gedaan wat nodig is daar waar het nodig is.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 43
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 43
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops 4. Eigen kracht en verantwoordelijkheid wordt benut en versterkt: jongeren ontvangen passende voorlichting en tips en geven actief aan of en over welk onderwerp zij informatie of een gesprek willen. Conclusie(s) en aanbevelingen Inzet van Jij en je gezondheid betekent een sterke kwaliteitsverbetering van de leerlingenzorg. Daarnaast is Jij en je gezondheid een belangrijk instrument in de uitwerking van speerpunten in de transitie: investeren in preventie, ontzorgen en normaliseren, het voorkomen van overconsumptie van dure specialistische zorg en het meer-naar-voren toe organiseren van de zorg.
Preventie, signaleren en begeleiden: ketenaanpak op basisscholen. Gunstige trend in BMI-sds. I.M. van der Meer, GGD Den Haag, Den Haag M. Keetman, GGD Haaglanden, Den Haag C. van Hooijdonk, GGD Haaglanden, Den Haag Achtergrond en doelstelling Sinds 2006 werkt de GGD Haaglanden (destijds Den Haag) aan het bevorderen van een gezond gewicht bij de Haagse jeugd. Deze aanpak omhelst drie belangrijke pijlers: 1) preventie, 2) signaleren en 3) begeleiden van een ongezond gewicht. Basisscholen die interventies uitvoeren op alle drie de pijlers worden beschouwd als ketenaanpakscholen. Doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in BMIsds van de leerlingen van ketenaanpakscholen. De BMI-sds is een maat voor de gewichtsstatus van kinderen. Methode Via de signaleringsinterventie ‘De Gewichtige Vakleerkracht’ worden jaarlijks lengte en gewicht van leerlingen gemeten. Hiermee wordt de BMI-sds berekend. Vijftien basisscholen in Den Haag hadden de afgelopen vier schooljaren twee of drie jaar de ketenaanpak op school. Leerlingen zijn op basis van startgewicht ingedeeld per gewichtscategorie (ondergewicht, gezond gewicht, overgewicht, obesitas). Lineaire multivariate multilevelanalyses zijn uitgevoerd om de trends in BMI-sds te onderzoeken. Jaar van meting, leerling en school zijn als levels onderzocht. Er is getoetst op confounding en effectmodificatie door startleeftijd en geslacht. Resultaten Van 912 leerlingen waren er drie opeenvolgende metingen. Regressiecoëfficiënten met 95% betrouwbaarheidsinterval voor het derde ten opzichte van het eerste ketenaanpakjaar waren +0,63 (0,44 ; 0,82) voor leerlingen startend met ondergewicht, +0,11 (-0,01 ; 0,24) voor leerlingen startend met gezond gewicht, -0,13 (-0,19 ; -0,06) voor leerlingen startend met overgewicht en -0,34 (-0,44 ; -0,23) voor leerlingen startend met obesitas. Conclusie/aanbevelingen Een langdurige en intensieve aanpak gericht op gezond gewicht binnen basisscholen kan op lokaal niveau bijdragen aan een gezonde jeugd. Deze resultaten pleiten ervoor dat binnen het beleidsdomein van onderwijs gezondheid een prominente plek zou moeten krijgen.
Bevorderen van gezonde zwangerschappen: zijn kinderwensspreekuren de oplossing? G.A.J. Fransen, GGD Gelderland-Zuid & AWPG AMPHI/ Radboudumc, Nijmegen L. Snelder, GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen M. van der Star, GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen J. van der Velden, Radboudumc afd. Eerstelijnsgeneeskunde, Nijmegen Achtergrond en doelstelling In Nijmegen Dukenburg en Lindenholt (D/L) is er sprake van een verhoogde perinatale morbiditeit waardoor deze kinderen een suboptimale start krijgen. Een deel hiervan is te voorkomen door effectievere preconceptiezorg, want de periode vóór en het begin van de zwangerschap zijn kritische perioden, waarin gezonde leefstijl belangrijk is. Daarom zijn o.a. kinderwensspreekuren geïmplementeerd. Echter weinig vrouwen hebben hiervan gebruikgemaakt ondanks de intensieve PR. Om preconceptiezorg te verbeteren is inzicht nodig in: 1) in hoeverre kan de leefstijl van vrouwen uit D/L voor en tijdens zwangerschap verbeterd worden? 2) Wat is de houding van vrouwen uit D/L t.o.v. het kinderwensspreekuur? Aanpak/Methode 1) Data vanuit de GGD Kindermonitor en de volwassenmonitor is gebruikt voor beschrijven van de leefstijl van vrouwen in D/L. 2) Diepte-interviews zijn gehouden met 10 vrouwen in vruchtbare leeftijd uit D/L (met en zonder directe kinderwens). Interviews zijn geanalyseerd mbv Atlas.ti. Resultaten In de kindermonitor 2013 heeft 20% van vrouwen in D/L tijdens zwangerschap gerookt. Hierin zien we een daling tov 2009, vooral bij de lage SES (van 33% naar 23%) maar niet voor de midden/hoge SES (van 17% naar 18%). Dit lijkt hoger dan in andere aandachtswijken in Nijmegen (9,5% in 2013). Alcoholgebruik is 2,6% (met name midden/hoge SES) en is ook licht gedaald tov 2009. Zes van de 10 geïnterviewden hebben onze PR gezien. Zeven geven aan geen behoefte te hebben aan een kinderwensspreekuur als ze een kinderwens hebben. De geïnterviewden hebben het idee dat het spreekuur bestemd is voor vrouwen die problemen hebben met zwanger worden. Conclusies De leefstijl van zwangere vrouwen biedt nog veel ruimte voor verbetering. Dat geldt zeker voor roken bij lage en midden SES in de aandachtswijken. Kinderwensspreekuren kunnen hieraan bijdragen, maar hebben een laag bereik, onder andere omdat het beeld dat de doelgroep heeft van kinderwensspreekuren onjuist is.
De invloed van sociaal-economische status op psychosociale problemen bij prematuur en à terme geboren kinderen S.A.A. de Laat, AMC, afdeling sociale geneeskunde, Utrecht M.L. Essink-Bot, AMC, afdeling sociale geneeskunde, Amsterdam A.G. van Wassenaer, AMC, afdeling sociale geneeskunde, Amsterdam T.G. Vrijkotte, AMC, Afdeling neonatologie, Amsterdam
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 44
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 44
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Achtergrond en doelstelling Prematuren hebben een hoger risico op psychosociale problemen. Dit onderzoek beschrijft de prevalentie van psychosociale problemen op 5-6 jarige leeftijd bij prematuren en à terme geboren kinderen en de associatie met sociaal-economische status. Methode In het multi-etnische, population based Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) cohort werden de SDQ scores (Strengths and Difficulties Questionnaire) van 217 prematuren (geboren <37 weken zwangerschap) vergeleken met die van 4336 à terme geboren kinderen. De SDQ werd ingevuld door de moeder en/of de leerkracht op 5-6 jarige leeftijd van het kind. We analyseerden de associaties van SDQ scores met opleidingsniveau van de moeder en financiële situatie. Resultaten Moeders van prematuren rapporteerden een significant hogere ongecorrigeerde gemiddelde totaalscore op de SDQ dan moeders van à terme geboren kinderen (∆ 0,86, 95%CI 0,29-1,43). 16,1% van de prematuur geboren kinderen had een verhoogde SDQ score (indicatief voor (sub)klinische psychosociale problematiek), in vergelijking met 10,1% van de à terme geboren kinderen. In de groep kinderen van moeders met een laag opleidingsniveau scoorde 25,0% van de prematuren een verhoogde SDQ score in vergelijking met 12,9% met een hoog opleidingsniveau. Moeders rapporteerden meer emotionele problemen, hyperactiviteit/aandachtstekort en problemen met leeftijdsgenoten bij prematuren. Indeling op financiële situatie gaf dezelfde trend (25,8% en 10,9%). Eenzelfde trend werd ook bij de SDQ scores van de leerkracht gezien, echter deze verschillen waren niet significant. Conclusie(s) en aanbevelingen Moeders van prematuren rapporteren meer psychosociale problemen op 5-6 jarige leeftijd dan moeders van à terme geboren kinderen. Prematuren van moeders met een laag opleidingsniveau of een beperkte financiële situatie hebben de hoogste SDQ totaalscores. Deze resultaten kunnen aanleiding zijn om te onderzoeken hoe professionals in de jeugd(gezondheids) zorg effectief psychosociale problemen bij kinderen kunnen signaleren en eventueel kunnen interveniëren om verdere problemen te voorkomen.
icterus bij borstvoeding, er kan echter ook sprake zijn van een ernstige leverziekte. Hierbij is vroegtijdige herkenning essentieel voor de prognose van het kind. Ontkleurde ontlasting is een belangrijke aanwijzing voor een ernstige leveraandoening. Maar wordt dit wel herkend door ouders en/of artsen? De Ontlasting Kleurenkaart is een simpele, non-invasieve screeningsmethode voor ontkleurde ontlasting. Doel van dit onderzoek was analyseren of ouders en jeugdartsen ontkleurde ontlasting herkennen en of de Ontlasting Kleurenkaart hier een bijdrage aan kan leveren. Aanpak/methode Een pilot studie werd uitgevoerd onder 100 ouders van neonaten en 33 jeugdartsen. Deelnemers kregen 6 kleurenfoto’s van normale ontlasting en 4 van ontkleurde ontlasting te zien. Deelnemers gaven aan de poepluier “normaal” of “abnormaal” te vinden en of ze er medische hulp voor zouden zoeken, respectievelijk de patiënt zouden verwijzen voor nadere diagnostiek. Vervolgens scoorden ouders de foto’s aan de hand van de Ontlasting Kleurenkaart. Resultaten 66% van de ouders herkende alle foto’s van ontkleurde ontlasting; 49% van de ouders zou medische hulp zoeken voor alle ontkleurde ontlasting. Met behulp van de Ontlasting Kleurenkaart steeg dit percentage naar 87% (p<0.01). 61% van de jeugdartsen herkende alle foto’s van ontkleurde ontlasting. 55% van de jeugdartsen zou de zuigeling doorverwijzen voor alle ontkleurde ontlasting. Conclusie Ouders en jeugdartsen herkennen het alarmsymptoom ontkleurde ontlasting niet altijd. De Ontlasting Kleurenkaart is een effectief hulpmiddel voor de herkenning van ontkleurde ontlasting en kan leiden tot eerdere diagnose en behandeling van ernstige leverziekten, resulterend in significant betere resultaten en prognose. De toevoeging van de Ontlasting Kleurenkaart aan de GroeiGids en de implementatie van de screeningsmethode ten tijde van het eerste periodiek onderzoek (op de leeftijd van 4 weken) door de jeugdarts dient te worden aangeraden.
SESSIE: 3.3 Ontlasting Kleurenkaart is een effectief hulpmiddel voor de herkenning van ontkleurde ontlasting bij zuigelingen. J. Lindeboom, Universitair Medisch Centrum Groningen, afdeling kinderchirurgie, Beatrix Kinderziekenhuis, Groningen M. Witt, Universitair Medisch Centrum Groningen, afdeling kinderchirurgie, Beatrix Kinderziekenhuis, Groningen A. Kesler, GGD Amsterdam, afdeling Jeugdgezondheidszorg, Amsterdam H.J. Verkade, Universitair Medisch Centrum Groningen, afdeling kinder-MDL, Beatrix Kinderziekenhuis, Groningen J.B.F. Hulscher, Universitair Medisch Centrum Groningen, afdeling kinderchirurgie, Beatrix Kinderziekenhuis, Groningen
Aanvalsplan Drugs & Alcohol op Rotterdamse ROC’s: evaluatie op effect en implementatieproces G. Rodenburg, IVO Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving, Rotterdam H. van de Mheen, IVO Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving, Rotterdam T.M. Schoenmakers, IVO Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving, Rotterdam A.J. van Rooij, IVO Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving, Rotterdam
Achtergrond en doelstelling Neonatale icterus komt zeer frequent voor, ook na de leeftijd van 3 tot 4 weken. Vaak is er sprake van een fysiologische
Achtergrond en doelstelling Alcohol- en drugsgebruik onder scholieren kan nadelige gevolgen hebben, zoals schooluitval, depressies en een verhoogd
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 45
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 45
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops verslavingsrisico op latere leeftijd. Rotterdams onderzoek laat zien dat alcohol- en drugsgebruik onder scholieren afneemt, maar niet onder ROC-studenten. Rotterdam heeft dan ook een ‘Aanvalsplan Drugs & Alcohol op ROC’s’ opgesteld om middelengebruik onder deze doelgroep terug te dringen. Het Aanvalsplan richt zich op ROC-studenten, hun ouders en leerkrachten, en omvat meerdere componenten. Zo is aandacht voor informatie & educatie, het stellen van regels en professionele hulp op locatie in de vorm van gezondheidscoaches vanuit de verslavingszorg. Doel van het onderzoek was het evalueren van het Aanvalsplan op effect en proces van implementatie. Aanpak/methode De effectevaluatie vond plaats bij Rotterdamse ROC-studenten op 8 interventie- en 6 controlelocaties (waar het Aanvalsplan (nog) niet geïmplementeerd werd). Vóór de start van het Aanvalsplan en ca. 8 maanden na invoering (follow-up) vulden ROC-studenten een vragenlijst in. De experimentele en controlelocaties werden met behulp van Multilevel Poisson regressie-analyse (gecorrigeerd voor baselineverschillen) vergeleken op alcohol- en drugsgebruik. De procesevaluatie bestond uit interviews met ROC-studenten en -leerkrachten, en uit analyse van documenten, waaronder registratierapporten van gezondheidscoaches. Resultaten/opbrengsten De effectevaluatie liet zien dat het Aanvalsplan niet effectief is in het terugdringen van alcohol- en drugsgebruik onder ROC-studenten. De procesevaluatie gaf inzicht in verklaringen hiervoor en leverde leerpunten op voor a) het succesvol implementeren van een multi-componenteninterventie en b) het doen van onderzoek in een ROC-setting. Conclusie(s) en aanbevelingen Het implementeren van een complexe, multi-componenteninterventie vergt veel tijd en aandacht, en goede samenwerking tussen participerende partijen. Het creëren van draagvlak is zowel op managementniveau als op de werkvloer van cruciaal belang. Dit geldt zowel voor de implementatie van de interventie als voor het doen van onderzoek. Bij de opzet van een effectonderzoek moet met deze aspecten rekening worden gehouden.
De kosteneffectiviteit van interventies gericht op verslaving aan alcohol en drugs. P.F. van Gils, RIVM, Bilthoven A.W.M. Suijkerbuijk, RIVM, Bilthoven P.G.J. Greeven, Novadic-Kentron, Vught G.A. de Wit, RIVM, Bilthoven Achtergrond Een groot aantal interventies is beschikbaar voor de behandeling van verslaving. Inzicht in de effectiviteit en kosteneffectiviteit van interventies is belangrijk voor de prioritering hiervan bij de behandeling van verslaving. Doelstelling Een overzicht geven van de wetenschappelijke literatuur over de kosteneffectiviteit van verslavingszorg gericht op alcohol- en drugsmisbruik.
Methode Er is een search uitgevoerd in de databases van Medline en het Centre for Reviews and Dissemination. De search beperkte zich tot interventies in de zorgsetting, in een Westerse context en met een gezondheidsgerelateerde uitkomstmaat, zoals voor kwaliteit van leven gecorrigeerde levensjaren (QALY’s). Negentwintig studies voldeden aan de inclusiecriteria; 15 voor alcohol en 14 voor drugs. Resultaten De studies naar alcoholverslaving betroffen vooral kortdurende interventies en waren kostenbesparend of hadden een gunstige kosteneffectiviteitsratio (IKER), die beneden de drempelwaarde van € 20.000 per QALY bleef. De studies gericht op drugsgebruik betroffen farmacotherapeutische interventies. Bij 10 van de 14 interventies lag de IKER beneden de € 20.000 per QALY. Conclusie Vrijwel alle onderzochte interventies zijn kostenbesparend of kosteneffectief. Veel studies nemen alleen kosten binnen de gezondheidszorg mee. Aanvullend onderzoek, bijvoorbeeld door middel van een maatschappelijke kosten-baten analyse kan inzicht verschaffen in alle kosten van verslavingen en de invloed van een interventie hierop.
Gamen en sociale media-gebruik, determinanten van schoolverzuim? C.A.C.D. Veerman, GGD Amsterdam, Amsterdam A.P. Verhoeff, GGD Amsterdam, Amsterdam Achtergrond Gamen en gebruik van sociale media maken onderdeel uit van de wereld van opgroeiende kinderen. Bij sommigen kan de sociaal-emotionele en lichamelijke gezondheid in gevaar komen. Doel: door associatie tussen schoolverzuim en gamegedrag en gebruik van sociale media aan te tonen, meer draagvlak voor preventie creëren. Vraagstellingen: 1) Wat is de prevalentie van problematisch gebruik van sociale media/gamegedrag bij middelbare scholieren in Amsterdam en Amstelland? 2) Is er een associatie tussen deze twee activiteiten en schoolverzuim? Methode Bij 16.132 middelbare scholieren van het tweede en vierde leerjaar van Amsterdam en Amstelland werden binnen de EMOVO (een vragenlijst naar gezondheid en sociaal-emotioneel functioneren), ook vragen over gamegedrag en gebruik van sociale media gesteld. Beide werden vervolgens voor intensiteit en afhankelijkheid ingedeeld in twee categorieën: laag en hoog. Bij 3803 leerlingen (23%) is hun verzuimstaat aan de E-MOVO gekoppeld. Als uitkomstmaat werd het aantal lesuren ziek, geoorloofd te laat en ongeoorloofd te laat plus spijbelen gekozen. Resultaten Van 16.132, leerlingen scoort 2,1% (BI 1,9-2,3) hoog op afhankelijkheid van gamen en 3,5% (BI 3,2-3,8) op sociale mediagebruik. Meisjes zijn vaker afhankelijk van sociale media dan jongens: 5,1% (BI 4,6-5,6) versus 1,7% (BI 1,4-2,0). Twaalftot zestienjarigen zijn vaker afhankelijk: 3,6% (BI 3,3-3,9) van sociale media gebruik dan zestien- tot achttienjarigen: 2,9% (BI 2,4-3,5). Bij ongeoorloofd verzuim van twaalf- tot
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 46
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 46
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops negentienjarigen werd bij hoge score op afhankelijkheid van sociale mediagebruik en gamen na correctie een toename van respectievelijk 2,8 (BI -2.8-6,9 p=0,18) en 2,1 (BI-3,1-7,3 p=0,43) lesuur gemiddeld gezien. Bij twaalf- tot zestienjarigen (N=2865) is de toename bij een hoge score op afhankelijkheid van sociale media gebruik 4,9 lesuur (BI 1,1-7,9 p=0,001). Gamen en sociale media gebruik vertonen geen associatie met ziekteverzuim. Conclusie Afhankelijkheid van sociale media is geassocieerd met een relevante en significante toename van ongeoorloofd schoolverzuim bij twaalf- tot zestienjarigen. Vervolgonderzoek verdient aanbeveling.
Leefstijl en psychosociale gezondheid bij adolescenten. Het extra contactmoment adolescenten. L. van Steijn, UMCG, afd Gezondheidswetenschappen, Groningen A.F. de Winter, UMCG, afd Gezondheidswetenschappen, Groningen S.A. Reijneveld, UMCG, afd Gezondheidswetenschappen, Groningen Achtergrond en doelstelling De Jeugdgezondheidszorg heeft sinds kort een nieuw contactmoment voor adolescenten. Ter ondersteuning van de invulling van dit contactmoment wordt met dit onderzoek kennis verworven over aard, voorkomen en opstapeling van risicogedragingen en (psychosociale) gezondheidsproblemen bij adolescenten en mogelijkheden voor interventie. Methode Met gegevens uit het prospectieve TRAILS-onderzoek (n=2230) zijn prevalenties berekend van risicogedragingen en (psychosociale) gezondheidsproblemen in de adolescentie. Met systematische reviews is gezocht naar effectieve preventieve interventies. Resultaten Risicogedragingen zoals onvoldoende consumptie van fruit en groente, en niet ontbijten komen veel voor onder adolescenten. Van 13 tot 16 jaar stijgt de prevalentie van overgewicht van 11,0% naar 15,0%. De life-time prevalentie van roken stijgt van 36,3% naar 55,7% en van alcohol van 74,0% naar 92,3%. De meeste prevalenties van risicogedragingen zijn hoger bij jongeren die een lager onderwijsniveau volgen en jongeren met twee laag opgeleide ouders, en bij hen is er ook meer opstapeling van risicovol gedrag en psychosociale problemen. Van 13 tot 16 jaar stijgt de prevalentie van depressieve klachten 5,5% naar 8,4%. De literatuur laat zien dat vooral collectieve (meervoudige) interventies effectief kunnen zijn in de preventie van risicovolle leefstijl en overgewicht. Voor psychosociale problemen zijn zowel geïndiceerde preventie als collectieve preventie effectief. Conclusie In de adolescentie nemen de prevalentie en opstapeling van risicogedragingen en (psychosociale) gezondheidsproblemen toe. Bij jongeren die een lager onderwijsniveau volgen is goede monitoring extra belangrijk omdat bij hen de risico’s groter zijn. Effectieve interventies zijn beschikbaar om gezondheidsproblemen te reduceren.
Duizend bloemen bloeien! Maatwerk voor een gezonde leefstijl jongeren C. Derijck, GGD GHOR Nederland, Utrecht S.E. Neppelenbroek, GGD GHOR Nederland, Utrecht Achtergrond en doelstelling ‘Jongerenconsult’, ‘Keep in touch’, ‘Gezond Leven? Check het even!’ Dit zijn voorbeelden van hoe het extra contactmoment adolescenten Jeugdgezondheidszorg in enkele regio’s wordt genoemd. Inmiddels is het twee jaar geleden dat de eerste voorbereidingen werden getroffen om het contactmoment in te voeren met de extra middelen die VWS via gemeente hiervoor beschikbaar heeft gesteld. Vanaf dat moment hebben alle 27 organisaties in Nederland die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering hard gewerkt om de gezonde leefstijl van jongeren te bevorderen met ‘maatwerk’ als toverwoord. Nog nooit is, vanuit de JGZ, zo zorgvuldig rekening gehouden met de behoeften en wensen van de doelgroep, de scholen en de gemeenten. Nog nooit is zo intensief samengewerkt met partners op lokaal niveau om hieraan tegemoet te komen. En nog nooit is de uitvoering van een contactmoment JGZ zo divers geweest om de doelgroep te bereiken, te adviseren, hulp te bieden en te verwijzen. Vanaf de start heeft GGD GHOR Nederland de uitvoerende organisaties ondersteund bij de invoering van het contactmoment en de ontwikkelingen gemonitord. Aanpak/methode Deze workshop biedt een eigentijdse interactieve bloemlezing over de uiteenlopende wijze waarop dit bijzondere contactmoment voor jongeren wordt uitgevoerd in Nederland. Resultaten/opbrengsten In een korte tijd maken deelnemers kennis met de verschillende manieren waarop jongeren in Nederland met middelen vanuit het extra contactmoment worden bereikt ten behoeve van hun gezondheid. Conclusies en aanbevelingen Met de invoering van het extra contactmoment is preventie en zorg op maat ontstaan om tegemoet te komen aan de lokale wensen en behoeften. Hiermee is een kleurrijk veld van kansen en mogelijkheden gecreëerd om een gezonde leefstijl bij jongeren aan te moedigen: Duizend bloemen bloeien!
SESSIE: 3.4
Wat weten we nu over een integrale aanpak, zoals JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht)? M.R. Crone, LUMC, Leiden A.M. Hendriks, Maastricht University, M.J.J. van der Kleij, LUMC, E.L.M. Ruijter, Radboud UMC, V.M. van de Gaar, Erasmus UMC, T.M. van Koperen, Vrije Universiteit Amsterdam, M.W.J. Jansen, Maastricht University, In totaal 75 gemeenten werken op dit moment met de JOGG aanpak (Jongeren Op Gezond Gewicht). Deze lokale aanpak is voor wijken met een hoog percentage jongeren met overgewicht en richt zich op vijf pijlers: politiek-bestuurlijk draagvlak,
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 47
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 47
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops verbinding preventie en curatie, sociale marketing, publiekprivate samenwerking en de wetenschappelijke begeleiding en evaluatie van de aanpak. Uit onderzoek komt echter naar voren dat op een aantal van deze kernelementen nog kennislacunes zijn: hoe kan bijvoorbeeld het politiek-bestuurlijk draagvlak versterkt worden, wat is het effect van sociale marketing bij de ontwikkeling van de activiteiten? Wat beïnvloedt de implementatie van de aanpak? Hoe betrek je ouders? En hoe kan de wetenschappelijke begeleiding en evaluatie van de aanpak vorm gegeven worden? In de afgelopen vier jaar is door een samenwerking van vijf Academische Werkplaatsen onderzoek gedaan naar deze gebieden: het Consortium Integrale Aanpak Overgewicht (CIAO). Elke Academische Werkplaats onderzocht een van de lacunes. Tijdens dit symposium komt het onderzoek naar vier van de lacunes aan bod. Vervolgens zal met de deelnemers van het symposium gediscussieerd worden over wat deze resultaten betekenen voor de verdere implementatie van een JOGG-aanpak.
Werk op tijd maakt wel bereid? De implementatie van een JOGG aanpak in een grote gemeente in Nederland. M.J.J. van der Kleij, LUMC, Leiden M.R. Crone, LUMC, T.G.W.M Paulussen, TNO Gezond Leven, R. Reis, LUMC, Achtergrond en doelstelling Complexe programma’s, zoals Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG), worden in de praktijk niet altijd geïmplementeerd zoals bedoeld door de ontwikkelaars. Er is nog weinig bekend over de factoren die de implementatie van complexe programma’s beïnvloeden. Om kennis over deze factoren te vergroten werd de implementatie van een JOGG aanpak in een achterstandswijk binnen een grote gemeente in Nederland geëvalueerd. Methode De implementatie van de betreffende JOGG aanpak werd drie jaar lang gevolgd. Hierbij werden kwalitatieve methoden ingezet zoals semi-gestructureerde interviews met professionals uit de betrokken sectoren, observaties, dagboeken en veldnotities. Data werd geanalyseerd met een framework approach, waarna within- en cross-cases vervaardigd werden en de belangrijkste determinanten geïdentificeerd. QCA methodologie werd ingezet om patronen in determinanten per sector en diffusie fase te onderzoeken. Resultaten De mate van implementatie verschilde per sector en implementatiefase. De mate van implementatie was het hoogst voor de zogenaamde hoofdactiviteiten van de JOGG aanpak in deze wijk. (Patronen van) determinanten waren ook in sterke mate sector- en implementatiefase specifiek. Over het geheel werden ‘hoge mate van ownership’ en ‘voldoende mogelijkheden om de campagne aan te passen aan lokale behoeften’ als belangrijkste bevorderende determinanten genoemd. ‘Te weinig nieuwe impulsen voor de aanpak’ en ‘strijdigheid van eigen doelstellingen met doelstellingen van de aanpak’ werden het meest als barrières aangedragen.
Discussie & Conclusie(s) We adviseren om voor elke sector en per implementatiefase specifieke, op maat gemaakte implementatiestrategieën te ontwikkelen. Daarnaast adviseren we om de samenwerking met wijkpartners te intensiveren; het betrekken van partners in de wijk bij de ontwikkeling, planning en continuering van de aanpak (zogenaamde ‘mutual adaptation’) kan bijdragen aan een geslaagde implementatie.
Belemmerende en bevorderende factoren van de evaluatie een complexe integrale aanpak als JOGG T.M. van Koperen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam C.M. Renders, Vrije Universiteit Amsterdam, J.C. Seidell, Vrije Universiteit Amsterdam, A.J. Schuit, RIVM, Achtergrond en vraagstelling Om overgewicht te verminderen is een integrale wijkgebonden aanpak het meest geschikt. Deze complexe aanpak vraagt om een systematische evaluatie die bijdraagt aan de verbetering van de aanpak, oog heeft voor relaties tussen activiteiten en behoeften van belanghebbenden. Vanwege de complexiteit van de aanpak is ook de evaluatie complex; we vragen ons af welke factoren invloed hebben op de opzet en uitvoering van de evaluatie van de integrale aanpak? Methode Kwalitatief onderzoek bestaande uit 2 focusgroepen en 19 interviews met programmamanagers, epidemiologen en experts gekoppeld met een multiple case studie bij twee JOGG gemeenten. Resultaten De evaluaties zijn moeilijk te managen door de programmamanagers en moeilijk uitvoerbaar voor epidemiologen. Epidemiologen, geschoold voor het monitoren van volksgezondheid, lijken de vaardigheden te missen om een complexere evaluatie uit te voeren. Programmamanagers binnen de sector Volksgezondheid zijn gewend om de evaluatie door een epidemioloog uit te laten voeren. Zij ervaren onvoldoende vaardigheid om het evaluatieproces te managen en druk van het lokale bestuur om zich vooral te richten op de implementatie. Het evaluatiebudget is zelden gespecificeerd in het programmaplan, net als de extra tijd nodig om expertise in te roepen. Communicatie tussen programmamanager en epidemioloog onderling en met andere belanghebbenden over o.a. gewenste (tussen)resultaten en verantwoordelijkheden blijkt essentieel voor een goede evaluatie. Het eerder ontwikkelde JOGG evaluatiehandboek wordt met gemengde gevoelens ontvangen. Training en persoonlijke begeleiding is gewenst bij het gebruik van dit handboek en de opzet en uitvoering van de evaluatie. Discussie en Conclusie Bij de evaluatie van de integrale aanpak spelen organisatorische en persoonlijke factoren een rol. We adviseren om het evaluatiehandboek door te ontwikkelen aansluitend bij de belemmerende en bevorderende factoren van de evaluatie. Daarnaast adviseren wij om programmamanagers en epidemiologen intensief te trainen en te begeleiden in de opzet en uitvoering van de evaluatie van JOGG.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 48
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 48
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Een stapsgewijze benadering van complex gezondheids probleem naar integraal gezondheidsbeleid A.M. Hendriks, Maastricht University, Maastricht M.W.J. Jansen, Maastricht University, S.P.J. Kremers, Maastricht University, Omdat complexe gezondheidsproblemen, zoals overgewicht, vaak alleen terug te dringen zijn wanneer de determinanten ervan in samenhang worden beïnvloed is integraal beleid nodig. Echter, voor gemeenten is het vaak onduidelijk hoe er richting gegeven kan worden aan het vormen van dit beleid. Aanpak/methode Daarom hebben wij op basis van het theoretisch kader ‘The Behavior Change Wheel’ van Michie et al. (2011) gekeken naar een manier om stapsgewijs van een complex beleidsprobleem naar een integrale beleidsoplossing te komen. Resultaten/opbrengsten We stellen de volgende 7 stappen voor: (1) het bepalen van het probleem – de feiten, oorzaken, (2) het bepalen van het gedrag dat bijdraagt aan het probleem – en bij welke groepen, (3) het bepalen van het beleidsdoel – welk gedrag kan helpen om het probleem te voorkomen, zijn er al eerder initiatieven genomen het gedrag te veranderen, is er nu beleid dat dit gedrag versterkt, (4) het bekijken van de factoren die het gedrag bepalen: weten mensen dat ze ongewenst gedrag vertonen en hoe ze dit kunnen veranderen (bekwaamheden); zijn mensen gemotiveerd iets aan hun gedrag te veranderen, wat zijn de voor- en nadelen van het gedrag, is het gedrag een gewoonte (motivatie); en welke omstandigheden, fysiek, sociaal, economisch, dragen bij aan het gedrag en zijn er mogelijkheden het gedrag te veranderen (omstandigheden), (5) welke interventies kunnen de bekwaamheden, motivatie en omstandigheden van mensen vergroten om het gewenste gedrag uit te voeren (6) het bepalen van de set van beleidsmaatregelen die een mix van interventies mogelijk maakt die zowel bekwaamheden, motivatie en omstandigheden verbeteren en wie er betrokken moeten worden voor de ontwikkeling van dit beleid – de kern van integraal beleid, (7) het bepalen van de haalbaarheid van de uiteindelijke mix van beleidsmaatregelen. Conclusie(s) en aanbevelingen Het volgen van deze stappen kan helpen bij het vormen van integraal gezondheidsbeleid en is theoretisch onderbouwd.
E-learning en Sociale Marketing; manieren om ouders beter te betrekken bij integrale aanpak van overgewicht? E.L.M. Ruiter, Radboud UMC, Nijmegen V.M. van de Gaar, Erasmus UMC, Rotterdam G.A.J. Fransen, Radboud UMC, G.R.M. Molleman, Radboud UMC, J. van der Velden, Radboud UMC, R.C.M.E. Engels, Radboud UMC, W. Jansen, Gemeente Rotterdam, Maatschappelijke Ontwikkeling, H. Raat, Erasmus UMC, Om overgewicht bij kinderen te verminderen is een wijkgerichte integrale benadering het meest geschikt, waarbij zowel de omgeving, de school, het gezin en het kind onderwerp van verandering zijn. Wetenschappelijke onderzoeken laten zien
dat ouders een belangrijke sleutelcomponent zijn voor het bereiken van optimaal effect van interventies gericht op de preventie van overgewicht en obesitas. Echter, professionals geven aan dat het betrekken van ouders moeilijk is. Een e-learning en sociale marketing zijn 2 tools om ouderbetrokkenheid in interventies te verhogen. Vanuit het Consortium Integrale Aanpak Overgewicht (CIAO) is een e-learning ontwikkeld en wordt de effectiviteit van deze e-learning en de toepassing van sociale marketing binnen interventies geëvalueerd. De e-learning “Gezonde afspraken met je kind” is ontwikkeld voor ouders van kinderen 8-12 jaar als aanvulling op de toolkit “Ouderbetrokkenheid en Gezond Gewicht” (Convenant Gezond Gewicht) en kan door ouders thuis, op een voor hen geschikt tijdstip, gevolgd worden. De e-learning kan toegevoegd worden aan bestaande interventies, waaronder JOGG-activiteiten en leert ouders middels videofragmenten, opdrachten en feedback hoe zij met behulp van opvoedingsvaardigheden gezonde energie balans-gerelateerde gedragingen bij hun kind kunnen bevorderen. Hierin staan pedagogische adviezen centraal die ouders inzicht geven welke gedragingen bij hun kind belangrijk zijn te stimuleren en hoe je dat als ouder kan doen. Sociale marketing, een van de pijlers binnen de JOGG-aanpak, probeert door vanuit de behoefte en wens van ouders interventies te ontwikkelen die passen binnen hun dagelijkse bezigheden met als doel meer ouderbetrokkenheid en uiteindelijk een betere kans op duurzame gedragsverandering bij het kind en het gezin als geheel. In Rotterdam is met behulp van sociale marketing een interventie ontwikkeld waarbij ouders en hetgeen zij belangrijk vinden met betrekking tot hun kind als uitgangspunt zijn genomen.
SESSIE: 3.5
Preventie van gehoorschade bij jongeren N. van Zanden, AWPG-NN/GGD Drenthe, Assen Presentaties 1. Wim Niessen: Gehoorschade bij jongeren in cijfers 2. Wim Niessen: Evaluatie van het ‘Convenant Geluidsbeleid Muzieklocaties’ 3. Gaby de Lijster: Gehoorschade door harde muziek: mogelijkheden voor preventie van gehoorschade bij bezoekers Jongerencentrum Zoeterwoude 4. Mariëtte Hoogsteder: Denk aan je oortjes. Verkenning van voorlichting over gehoorschade in de jeugdgezondheidszorg bij PGO10 Voorzitter: Nynke van Zanden Achtergrond Gehoorschade bij jongeren door het luisteren naar (te) harde muziek is een groot en groeiend gezondheidsprobleem. 14%60% van de jongeren geeft aan vaak of wel eens een tijdelijke piep in het oor te hebben na het uitgaan, zo blijkt uit studies die gebruikmaken van zelfrapportage van gehoorklachten. Ook zijn veel jongeren onbekend met de risico’s van te harde muziek voor het gehoor. Op Europees niveau zijn eisen gesteld aan de muziekdragers die via oordoppen of hoofdtelefoons beluisterd worden. In een convenant tussen het ministerie
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 49
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 49
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops van VWS en brancheorganisaties zijn afspraken gemaakt over voorlichting over het risico op gehoorschade aan het publiek en personeel bij concerten en evenementen. Daarnaast zijn er effectieve voorlichtingsprogramma’s over preventie van gehoorschade bij kinderen en jongeren en is er voorlichtingsmateriaal voor ouders gericht op volumebegrenzers en gehoorbescherming. Doelstelling In dit symposium willen we beleidsmakers en professionals bewust maken van de ernst van gehoorschade bij jongeren en de mogelijkheden om dit te voorkomen. Opbouw en samenhang In de eerste presentatie geeft Wim Niessen een overzicht van het voorkomen van gehoorschade bij jongeren. Daarop volgend vertelt hij over de resultaten van een onderzoek bij poppodia naar de bekendheid en naleving van het convenant. Gaby de Lijster laat vervolgens zien hoe jongeren in Zoeterwoude tegen gehoorschade aankijken en welke mogelijkheden zij zien voor hun jongerencentrum om dit te voorkomen. Tot slot gaan Margreet Wensel en Nanja Emke in op het belang van preventie van gehoorschade in de JGZ en hoe aandacht en advies te geven aan kinderen en hun ouders.
Gehoorschade bij jongeren in cijfers W.J.M. Niessen, GGD Groningen, Groningen Achtergrond en doelstelling Gehoorschade bij jongeren door beluisteren van (te) harde muziek is een groot en groeiend gezondheidsprobleem. Eenmalig luisteren naar te harde muziek kan bij gevoelige personen al gehoorschade veroorzaken. De beschadiging van het gehoor is irreversibele en cumuleert met blootstelling later. De gehoorschade uit zich in, al dan niet tijdelijke, tinnitus (oorsuizen) en in een verminderd gehoor. Aanpak/methode Middels een selectie uit de literatuur worden de veranderingen in het oor door lawaai, de prevalentie van gehoorschade door muziek onder jongeren en de volgens de recente inzichten relatief veilige blootstellingsniveaus besproken. Resultaten/opbrengsten In de Oorcheck, een online zelftest van het gehoor, blijkt in 2012 37% van de respondenten tussen 12 en 25 jaar een onvoldoende of slecht gehoor te hebben. De respondenten schatten hun gehoor te goed in. Volgens diverse studies ervaart 10% of meer van de jongeren oorsuizen. Conclusie(s) en aanbevelingen Gehoorschade door harde muziek is een belangrijk individueel en maatschappelijk gezondheidsprobleem, dat preventieve actie vraagt van de overheid en de publieke gezondheidszorg.
Evaluatie van het ‘Convenant Geluidsbeleid Muzieklocaties’ W.J.M. Niessen, GGD Groningen, Groningen Achtergrond en doelstelling In een convenant tussen de Nationale Hoorstichting de Nederlandse Vereniging van Poppodia en Nederlandse Vereniging van Evenementenmakelaars zijn afspraken gemaakt over
voorlichting aan het publieke bij concerten en evenementen en aan het personeel over het risico op gehoorschade, over een maximaal geluidsniveau van 103dB(A) bij concerten en het aanbieden van gehoorbescherming bij concerten. Het convenant liep van juli 2011 tot 1 mei 2013. Momenteel is er een convenant tussen het ministerie van VWS en de bovengenoemde brancheorganisaties, dat op het eerste convenant is gebaseerd. In deze presentatie zullen de uitkomsten van een evaluatie van dit convenant en daarop gebaseerde aanbevelingen worden gepresenteerd. Aanpak/methode Middels gestructureerde interviews zijn de managers van 10 poppodia in Noord-Nederland bevraagd over hun bekendheid met het convenant, de maatregelen ter beperking van gehoorbeschadiging voor en na de invoering van het convenant in de vorm van een geluidslimiet, voorlichting en het aanbieden van gehoorbescherming en hun mening over nut en uitvoerbaarheid van het convenant. Daarnaast werd bij de responderende poppodia gedurende een concert continu het geluidsniveau gemeten. Resultaten/opbrengsten Op alle onderzoekslocaties was gehoorbescherming aanwezig voor publiek en personeel, het personeel bleek op alle locaties geïnformeerd te worden over het risico op gehoorschade, het publiek werd slechts op drie locaties actief voorgelicht. Het convenant werd positief beoordeeld en was goed uitvoerbaar. Een podium gaf aan altijd al een maximaal geluidsniveau van 105 dB(A) te hanteren en dat niet te hebben aangepast naar aanleiding van het convenant. Een podium hanteerde al jaren een maximaal geluidsniveau van 98dB(A). Bij de geluidsmetingen bleken drie podia niet aan de geluidsnorm in het convenant te voldoen: gedurende ongeveer de helft van de tijd was het geluid harder, tot 106 dB(A) gemiddeld gedurende een kwartier (Lmax, de luidste piek bedroeg 116 dB(A)). Conclusies/aanbevelingen • 103 dB(A) als maximum geluidsnorm is goed hanteerbaar maar wordt niet (overal) gehandhaafd. • Een lagere geluidsnorm lijkt haalbaar. • De geluidsnorm kan in regelgeving vastgelegd worden. Deze is dan handhaafbaar en ook van toepassing op andere gelegenheden. • Voorlichting over risico van gehoorschade kan beduidend beter.
Gehoorschade door harde muziek: mogelijkheden voor preventie van gehoorschade bij bezoekers Jongerencentrum Zoeterwoude G.P.A. de Lijster, TNO, Leiden L.S. Zieltjens, TNO, Leiden C.P.B. van der Ploeg, TNO, Leiden Achtergrond en doelstelling Dit project betrof een verkenning naar de mogelijkheden voor preventie van gehoorschade door harde muziek bij bezoekers van jongerencentrum Utopia in Zoeterwoude. In samenwerking met het bestuur van Utopia wilde de burgemeester van Zoeterwoude het onderwerp gehoorschade door harde muziek bij het uitgaan aan de orde stellen.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 50
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 50
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Aanpak/methode Om de jongeren op een actieve manier te betrekken bij het formuleren van maatregelen is samengewerkt met het bestuur van Utopia en zijn jongeren uit Zoeterwoude zelf betrokken geweest bij de uitvoering van het project. Er is een literatuurverkenning uitgevoerd, brainstormsessies en focusgroepbijeenkomsten gehouden en vragenlijsten afgenomen. Resultaten Twee derde van de ondervraagde jongeren (67%) is onbekend met het onderwerp gehoorschade of houdt zich er niet mee bezig. Een kwart (26%) geeft aan na het uitgaan last te hebben van een piep in het oor. Meer dan driekwart (79%) doet zelf niets om gehoorschade tegen te gaan. Jongeren zijn zich niet bewust van de mogelijke gevolgen van hard geluid tijdens het uitgaan. Ze vertrouwen erop dat er beleid is om gehoorschade te voorkomen, “anders was er toch wel wet- en regelgeving net als bij alcohol en roken”. Hun verwachting is dat zij beschermd worden als iets schadelijk zou kunnen zijn: meer dan de helft van de ondervraagde jongeren (67%) denkt dat de uitgaansgelegenheid en/of gemeente/overheid maatregelen neemt om gehoorschade tegen te gaan. Conclusies/aanbevelingen Het meest voor de hand liggend is het omlaag brengen van het geluidsniveau en het aanbieden van (gratis) gehoorbescherming. De jongeren geven zelf aan dat het ook belangrijk is om in gesprek te gaan met de DJ en dat school bij uitstek een goede plek is om preventie van gehoorschade onder de aandacht te brengen. Zolang er nog geen algemene wet- en regelgeving is op landelijk niveau, wordt aanbevolen op lokaal niveau afspraken te maken met uitgaansgelegenheden in de omgeving van Zoeterwoude.
Denk aan je oortjes. Verkenning van voorlichting over gehoorschade in de jeugdgezondheidszorg bij PGO10 N. Zijlstra-Remon, GGD Amsterdam, Amsterdam M.P. Wensel, GGD Amsterdam, Amsterdam J.A.M. Emke, GGD Amsterdam, Amsterdam M.H.H. Hoogsteder, VUmc/EMGO+, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Het gebruik van koptelefoontjes/oortjes is sociaal geaccepteerd, ook bij kinderen. Er zijn aanwijzingen voor toenemende gehoorschade bij kinderen en jongeren, maar er is nauwelijks bewustwording over de gevolgen van het gebruik van koptelefoons/oortjes. Doel is te onderzoeken welke voorlichting voor basisschoolleeftijd beschikbaar is en past in het basistakenpakket JGZ tijdens het periodiek gezondheidsonderzoek op 10/11-jarige leeftijd. Methode Literatuuronderzoek naar de determinanten van gehoorschade en luistergedrag op jonge leeftijd, en naar preventie en voorlichting over gehoorschade voor jongeren en/of op scholen. Daarnaast zijn interviews gehouden met medewerkers op basisscholen en jeugdverpleegkundigen.
Resultaten – Er blijken nauwelijks gegevens te zijn over gehoorschade bij kinderen als gevolg van koptelefoons. – Europese wetgeving verplicht muziekapparatuur die op de markt komt tot uitrusting met een volumebegrenzer, met maximuminstelling van 85 dB SPL. Sinds 2013 bestaan in Nederland deze volumebegrenzers. – Voorlichtingsprogramma’s over preventie van gehoorschade vergroten kennis en bewustwording bij kinderen en jongeren. Zowel inzet van schoolverpleegkundigen als activiteiten van basisscholen zijn belangrijk. – Er bestaan in Nederland effectieve voorlichtingsprogramma’s over preventie van gehoorschade bij kinderen en jongeren. Er is een online gehoortest Oorcheck.nl en voorlichtingsmateriaal voor ouders gericht op volumebegrenzers en gehoorbescherming. – Basisscholen schaffen niet of nauwelijks preventieve (gehoor)programma’s aan. – Gehoor is tijdens het periodiek gezondheidsonderzoek PGO10 onderbelicht, audiometrie gebeurt alleen op verzoek van ouders en/of derden. Jeugdverpleegkundigen geven geen klassikale voorlichting en voeren geen (na-)schoolse activiteiten uit ten behoeve van gehoorpreventie. – Kennis en kunde van jeugdverpleegkundigen over gehoorpreventie worden nauwelijks benut, noch via individuele contactmomenten noch via collectieve preventie. Conclusies en aanbevelingen Voorlichting en systematische gegevensverzameling zijn nodig om meer bewustwording te creëren over de risico’s op gehoorschade. Aanbevolen wordt om kinderen voor PGO10 online hun oren te laten checken en tijdens PGO10 audiometrie uit te voeren. Jeugdverpleegkundigen kunnen scholen adviseren over voorlichtingsmateriaal en preventieve maatregelen.
SESSIE: 3.6
Demografische krimp, gezondheid, zorg en burgerinitiatieven J.K. Bleeker, GGD Fryslân, Leeuwarden N. van Zanden, GGD Drenthe, Assen R. Stoffels, GGD Groningen, Groningen F. van der Lucht, RIVM, Bilthoven Achtergrond en doelstelling Noord-Nederland heeft aanzienlijke sociaaleconomische achterstanden in vergelijking met de rest van Nederland. De regio’s met een sociaaleconomische achterstanden overlappen voor een groot deel met de krimpgebieden. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat de gezondheid van inwoners van krimpregio’s minder goed is dan de gezondheid van inwoners van de rest van Nederland. Dit gezondheidsverschil is slechts in geringe mate te verklaren door verschillen in de bevolkingssamenstelling, zoals in leeftijdsopbouw. In dit symposium gaan we in op mogelijke oorzaken en staan we stil bij oplossingsrichtingen vanuit de hoek van het lokale bestuur en burgerinitiatieven.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 51
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 51
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Aanpak/methode We belichten de sociaal economische gezondheidsachterstanden vanuit verschillende invalshoeken: gegevens uit meerdere bronnen, de lokale politiek en een burgerinitiatief uit de Provincie Groningen Resultaten/opbrengsten Niet zozeer krimp als wel de sociaal-economische situatie in de krimpregio’s hangt sterk samen met de gezondheid van de inwoners van de krimpregio’s. Selectieve migratie speelt ook een rol bij het ontstaan van gezondheidsachterstanden. Gemeenten maken specifieke keuzes ten aanzien van beleid. Burgers organiseren zich om het eigen dorp leefbaar te houden. Conclusie(s) en aanbevelingen We verwachten dat het effect van selectieve migratie op de gezondheid van de bevolking groter wordt, aangezien veel gemeenten in de nabije toekomst met grotere bevolkingsdaling te maken zullen krijgen. In de komende jaren zullen vooral gemeenten die behoren tot de krimpregio’s en de anticipeerregio’s te maken krijgen met een bevolkingsafname van 10% of meer. Dit vergt specifiek en innovatief beleid. Gemeente maken ten aanzien van krimp specifieke beleidskeuzes. Bijvoorbeeld dat ze kiezen voor kerndorpen en dorpsgemeenschappen willen ondersteunen bij het ontwikkelen van nieuwe praktische vormen van onderlinge betrokkenheid en inzet. Een integrale aanpak biedt vanuit burgers mogelijkheden voor creatieve oplossingen.
Bestuurlijk perspectief rondom krimp en leefbaarheid H. van Gelder, Gemeente de Marne, Leens M. de Visser, Gemeente de Marne, Leens Achtergrond en doelstelling Tussen nu en 2040 zal het inwonertal van de gemeente de Marne dalen tot rond de achtduizend. Met de regio OostGroningen en Eemsdelta behoort de gemeente tot de sterkst krimpende gebieden in Noord-Nederland. Krimp betekent niet alleen minder inwoners, maar ook andere inwoners. Ruwweg een verdubbeling van het aantal ouderen en een halvering van het aantal jongeren. Onze opgave is om De Marne vitaal en leefbaar te houden. Plattelandsgebieden vitaal en leefbaar houden is een gezamenlijke opgave van rijk, provincie en gemeenten. Met speciale verantwoordelijkheid voor de gemeenten, want die zijn het meest betrokken Aanpak/methode Om de opgaven met elkaar aan te kunnen gaan, hebben we eerst de knelpunten zorgvuldig in kaart gebracht, zijn het met elkaar eens worden over de gewenste oplossingsrichtingen en hebben heldere afspraken gemaakt over ieders verantwoordelijkheid en rol. Resultaten/opbrengsten De belangrijkste conclusies van het gemeentebestuur uit de analyses en prognoses is dat het geen zin heeft te proberen de krimp te keren. Vervolgens hebben we een aantal strategische keuzes gemaakt, waarvan de belangrijkste zijn dat 1) kwaliteit belangrijker is dan nabijheid en 2) dat we de sociale samenhang in de dorpen en de eigen inzet van de inwoners verder gaan versterken. De mogelijkheden van ‘de gemeente’ zijn beperkt. Dat besef onderstreept hoe belangrijk samenwerking is
met maatschappelijke partners, buurgemeenten en provincie, en bovenal met elkaar: met de inwoners van onze gemeente. Conclusie(s) en aanbevelingen Het beleidskader leggen we voor aan alle betrokkenen in en om onze gemeente. We hopen dat er draagvlak is voor onze keuzes en de voorgestelde aanpak. Als dat zo is, gaan we samen met bewoners, bedrijven en organisaties aan de slag de gezamenlijke uitgangspunten te vertalen in concrete beleidsen actieplannen.
Burgerinitiatief St Jan in Kloosterburen A. Hilderink, Stichting SintJan, Kloosterburen Achtergrond en doelstelling SintJan is een initiatief op het oudste kloosterterrein van de provincie Groningen en heeft als doel op een creatieve wijze te anticiperen op de demografische ontwikkelingen. Daarbij kiest SintJan nadrukkelijk de weg van sociale en duurzame vernieuwing. Om de samenleving vitaal te houden en de economie weer bloeiend te krijgen gaat SintJan uit van een integrale aanpak: wonen, werken, zorg en cultuur dienen zodanig geborgd te worden dat de leefbaarheid van het dorp versterkt wordt. Aanpak/methode De Stichting SintJan organiseerde in Kloosterburen de Ateliers voor de Zorg. In deze Ateliers gingen vertegenwoordigers van SintJan, inwoners van Kloosterburen e.o. en beleidsmedewerkers van gemeente, provincie en zorginstellingen met elkaar in gesprek. Het doel was te komen tot een uitvoeringsplan om de zorg voor ouderen en mensen met een ontwikkelingsbeperking in de toekomst in Kloosterburen te borgen. Resultaten/opbrengsten Na een gedegen voorbereidingstijd is zorg voor mensen met een verstandelijke beperking gerealiseerd. Binnen ’t Olde Heem in Kloosterburen zijn appartementen vrijgemaakt voor zeven cliënten. Door een vleugel van ’t Olde Heem te benutten voor andere dan ouderenzorg, kan ook het voortbestaan van de zorg voor ouderen binnen Kloosterburen voorlopig geborgd worden. Sint Jan is nu een coöperatie i.o. Conclusie(s) en aanbevelingen Met betrekking tot de zorg streeft SintJan naar een organische structuur die past bij de situatie, en waarin mensen hun individualiteit kunnen verbinden met het algemeen belang. Om dat te bereiken werkt SintJan aan de oprichting van een coöperatie. SintJan laat zien dat indien burgers zelf het heft in eigen handen nemen er nieuwe energie ontstaat die het zorgveld behoorlijk weet op te schudden.
Gezondheid in krimpregio’s: verschillen in beeld F. van der Lucht, RIVM, afdeling Verkenningen Volksgezondheid, Bilthoven Achtergrond en doelstelling De gezondheid van mensen die in krimpregio’s wonen, is over het algemeen minder goed dan in de rest van Nederland. Dit bleek uit RIVM-onderzoek uit 2011 (Verweij & Van der Lucht, 2011). Recentere gegevens bevestigen dit beeld. Mensen in krimpregio’s hebben gemiddeld een minder goede ervaren
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 52
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 52
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops gezondheid dan mensen die in andere delen van Nederland wonen. In het onderzoek uit 2011 bleken bevolkingskenmerken maar een deel van de gezondheidsverschillen tussen krimpregio’s en de rest van Nederland te verklaren. Dit onderzoek was opgezet als een verkennende studie. Mogelijke oorzaken van de gezondheidsverschillen zijn destijds niet bestudeerd. Aanpak/methode Op basis van nieuwe cijfers op het gebied van Demografie, Gezondheid, Zorggebruik, Zorgaanbod en Zorgkosten is een verdere exploratie verricht. Resultaten/opbrengsten Niet zozeer krimp als wel de sociaal-economische situatie in de krimpregio’s hangt sterk samen met de gezondheid van de inwoners van de krimpregio’s. Krimpregio’s zijn over het algemeen meer sociaal-economisch achtergesteld dan andere delen van Nederland. De sociaal-economische situatie is zowel een oorzaak als een gevolg van krimp.De nieuwe cijfers bevestigen en verfijnen dit beeld en laten zien dat dit in bijvoorbeeld de voormalige veenkolonien veel sterker speelt dan in andere krimpregio’s. Conclusie(s) en aanbevelingen Ook in krimpgebieden is een aanpak van sociaal-economische gezondheidsverschillen wenselijk. De toegankelijk van de zorg blijft een belangrijk aandachtspunt in deze dunbevolkte gebieden. In de komende jaren zullen veel gemeenten, vooral gemeenten die behoren tot de krimpregio’s en de anticipeerregio’s te maken krijgen met een bevolkingsafname van 10% of meer. Dit vergt specifiek en innovatief beleid.
SESSIE: 3.7
VoorZorg: effectieve preventie van kindermishandeling en meer bij kinderen van jonge kwetsbare moeders M.H.H. Hoogsteder, VU medisch centrum, Amsterdam Auteurs en titels Mw. dr. S.C.C.M. (Silvia) van den Heijkant, MD, PhD VoorZorg: een RCT onderzoek met jonge kwetsbare moeders Mw. drs. M. (Marga) Beckers en Mw. drs. E (Elle) Struijf Beleid en implementatie van VoorZorg Mw. Phineke Kruythoff, BSc VoorZorg in de praktijk Voorzitter symposium Mw. Dr. M.H.H. (Mariëtte) Hoogsteder VUmc/EMGO+, Sociale Geneeskunde, Academische Werkplaats JGZ Thema symposium VoorZorg is een bewezen effectief preventief programma voor vrouwen tot 25 jaar, zwanger van hun eerste kind, met weinig of geen opleiding en andere risicofactoren. Zij krijgen gespecialiseerde verpleegkundige ondersteuning bij hun zwangerschap, verzorging en opvoeding van hun kind tot 2 jaar. VoorZorg is gebaseerd op het Amerikaanse ‘Nurse-Family Partnership’ (NFP), ontwikkeld door David Olds (University of Colorado Denver) en in 35 jaar onderzoek effectief gebleken, onder andere ter preventie van kindermishandeling. In Nederland is het onderzoek begeleid vanuit de Academische
Werkplaats JGZ, een structureel samenwerkingsverband tussen VUmc en vijf JGZ-organisaties. Doel symposium Kennis over preventie van kindermishandeling door VoorZorg vanuit perspectief van onderzoek, beleid en praktijk. Opbouw en samenhang Het Amerikaanse NFP en Nederlandse VoorZorg zijn in diverse populaties via RCT-onderzoek effectief bevonden: zwangerschapsuitkomsten, gezondheid en ontwikkeling van kinderen verbeteren, en het draagt bij aan positiever ouderschap. Wetenschappelijke bewijs voor een zeer kwetsbare groep moeders en kinderen is bijzonder; hoe is dat onderzoek in Nederland tot stand gekomen en wat zijn de resultaten? Vervolgens bekijken we de beleidskant: wat betekent de invoering van zo’n programma voor een organisatie en samenwerking in de regio? Wat kunnen we hieruit leren voor de landelijke implementatie? Tot slot nemen we een kijkje in de praktijk, aan de hand van een ervaren VoorZorg verpleegkundige. We lichten de handleidingen voor uitvoering van huisbezoeken toe en bespreken de contacten met moeder en haar eventuele partner. Ook gaan we in op de kwaliteitsbewaking van het programma.
VoorZorg: een RCT onderzoek met jonge kwetsbare moeders S.C.C.M. van den Heijkant, GGD Amsterdam en VUmc/EMGO+, Amsterdam Achtergrond en doelstelling VoorZorg is een interventie voor jonge vrouwen, zwanger van hun eerste kind, met een lage opleiding, een laag inkomen en een aantal andere risicofactoren zoals huiselijk geweld in het verleden of de huidige relatie, weinig sociale steun, een ongezonde leefstijl met roken, drugs of alcoholmisbruik. De interventie wordt gestart in de zwangerschap, waardoor prenatale schade wordt verminderd en risicofactoren worden aangepakt voordat deze hebben geleid tot een negatieve spiraal in de (toekomstige) opvoeding. Methode Voor de gerandomiseerde gecontroleerde trial zijn 460 vrouwen geselecteerd door middel van een twee-stap selectieprocedure en gerandomiseerd naar regio en etniciteit. Resultaten Aangetoonde effecten: (1) de juiste doelgroep wordt bereikt: jonge zwangere vrouwen met veel risicofactoren (76% single, 74% armoede, 68% geweld in het verleden en/of heden, 19% depressie en 25% middelenmisbruik). (2) 98% heeft vier of meer risicofactoren. (3) tijdens de zwangerschap wordt roken verminderd (aantal vrouwen en aantal sigaretten). Na de zwangerschap roken de vrouwen in de VoorZorggroep half zoveel in vergelijking met de gebruikelijke zorggroep. (4) vrouwen in de VoorZorggroep roken niet in de buurt van de baby, in tegenstelling tot de vrouwen in de groep die de gebruikelijke zorg ontvangen. (5) op de leeftijd van 6 maanden krijgen de baby’s in de VoorZorggroep significant vaker borstvoeding (14%) in vergelijking met de gebruikelijke zorg groep (6%).
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 53
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 53
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops (6) huiselijk geweld is afgenomen in de VoorZorggroep, zowel tijdens de zwangerschap en twee jaar later, in het bijzonder met betrekking tot het psychologisch en fysiek geweld. (7) er zijn bijna twee keer zo veel meldingen van kindermishandeling in de gebruikelijke zorg groep (31/164, 19%) als in de VoorZorggroep (18/168, 11%). Dit is een significant verschil. Conclusies en aanbevelingen Gezien de zeer gunstige resultaten van de effectstudie is VoorZorg een goede investering in het gemeentelijke preventieve jeugdbeleid.
VoorZorg in de praktijk P.T. Kruythoff, GGD Amsterdam, Amsterdam Achtergrond en doelstelling VoorZorg wordt als programma uitgevoerd door gespecialiseerde JGZ-verpleegkundigen, meestal vanuit een JGZ-organisatie of GGD. Wat is hun rol en hoe ziet die eruit in de praktijk? Methode Het VoorZorgprogramma staat beschreven in drie handleidingen voor respectievelijk de zwangerschaps-, de zuigelingen- en de peuterperiode. Per gezin vinden 40 à 60 gestructureerde huisbezoeken plaats. Op vaste momenten wordt gebruik gemaakt van video-hometraining. Voor kwaliteitsbewaking, inter- en supervisie zijn er case-conferenties. Contacten met de Universiteit van Colorado Denver dragen bij aan een kwaliteitsvolle uitvoering in de praktijk. Resultaten De huisbezoeken en video-hometraining kennen goede resultaten. Deze worden belicht vanuit professioneel perspectief (van de VoorZorgverpleegkundige) en vanuit het perspectief van deelnemende moeders. Conclusies VoorZorg draagt bij aan een positieve beleving van ouderschap en positieve uitkomsten voor moeder en kind. De opgebouwde vertrouwensrelatie vormt een essentieel onderdeel.
Beleid en implementatie van VoorZorg E. Struijf, GGD Hollands-Noorden, Hoorn M. Beckers, NCJ, Utrecht Achtergrond en doelstelling De jonge hoog-risico zwangeren die in aanmerking komen voor VoorZorg betreffen 0,5 tot 1% van alle geboorten, afhankelijk van de gemeente. Uit onderzoek blijkt dat 98% van de deelnemende vrouwen vier of meer risicofactoren heeft; dit komt neer op een 8-voudig verhoogd risico op kindermishandeling. Methode JGZ-organisaties bieden VoorZorg als een interventie vanaf de zwangerschap tot de kinderen 2 jaar zijn voor deze moeilijke doelgroep. Om goede resultaten te realiseren bij deze vrouwen, die vaak zijn beschadigd in vertrouwen en gefrustreerd in de zorg, is het nodig om een langer durende relatie op te bouwen tussen een goed opgeleide VoorZorgverpleegkundige en de deelneemster.
Resultaten Een sterk punt is dat de interventie wordt gestart tijdens de zwangerschap, waardoor prenatale schade verminderd wordt. Risicofactoren worden aangepakt voordat deze hebben geleid tot een neerwaartse spiraal in het (toekomstige) ouderschap. Ook leren vrouwen om hun sociale netwerk uit te breiden en beter gebruik te maken van diensten zoals kinderopvang, schuldsanering, passende arbeid, de aanpak van verslaving of psychiatrische hulp. Uit een onderzoek naar kosteneffectiviteit blijkt dat VoorZorg zich na 2 jaar heeft terugverdiend. Onderzoek in de VS toont aan dat het programma zich na 15 jaar 4-voudig heeft terugverdiend in verband met de lange termijn resultaten. Conclusies en aanbevelingen VoorZorg heeft een positieve invloed op de levensstijl van de doelgroep en verbetert daadwerkelijk het leven en de veiligheid van moeders en hun kinderen. Het programma biedt mogelijkheden om het perspectief van moeders en hun kinderen op vele gebieden te verbeteren. Gezien de bewezen kosteneffectiviteit van vroege interventie voor hoog-risico zwangere vrouwen, is het programma een goede investering in het gemeentelijke preventieve jeugdbeleid. Op dit moment bieden negen organisaties VoorZorg aan in 45 gemeenten, waarmee zo’n 180 à 200 vrouwen per jaar worden bereikt. VoorZorg staat aan het begin van landelijke implementatie.
SESSIE: 3.8
Wetenschappelijk Integriteit en Risico op bias in Preventie en Publieke Gezondheid S. Evers, Universiteit Maastricht/Trimbos Instituut, Maastricht L. Bouter, VU Medisch Centrum, afdeling Epidemiologie & Biostatistiek, Amsterdam Wetenschappelijke integriteit staat momenteel volop in de belangstelling, ook binnen preventie en publiek gezondheid. Over de uitersten van het spectrum van wetenschappelijke integriteit is weinig discussie. Geheel volgens de regelen der kunst uitgevoerd onderzoek is de norm. Het vervalsen en verzinnen van data, en ook het plegen van plagiaat, zijn zeer ernstige fouten. Dat is wetenschappelijk wangedrag. Maar daartussen zit een brede zone, die bestaat uit allerlei twijfelachtige onderzoekspraktijken. Lex Bouter zal in de inleidende lezing van deze workshop de diverse grijstinten van wetenschappelijke integriteit schetsen. Daarbij zal met name worden ingegaan op de preventie van discutabele onderzoekspraktijken (‘sloppy science’). Wetenschappelijk integriteit heeft nauw te maken met manier waarop wetenschappelijk onderzoek wordt voorbereid, uitgevoerd, geanalyseerd, gepubliceerd en gecommuniceerd. In de onderzoekspraktijk kunnen een of meerdere factoren, bewust of onbewust een objectieve interpretatie in de weg staan. In de tweede lezing, tijdens deze workshop, zal aandacht worden besteed aan de kans op en de gevolgen van bias binnen onderzoek in zijn algemeenheid en binnen economische
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 54
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 54
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops evaluatieonderzoek in het bijzonder. Verschillende vormen van bias worden gepresenteerd ingedeeld naar van de verschillende fasen van onderzoek: in de ontwerpfase, tijdens de dataverzameling en in de analyse- en rapportagefase. Daarbij wordt ingegaan op de wijze waarop deze vormen van bias kunnen worden voorkomen. Doelstelling Het doel van de workshop is om deelnemers van Nederlands Congres Volksgezondheid bewust te maken van grijstinten van wetenschappelijke integriteit en de gevaren van bias binnen het onderzoek. Na de lezingen wordt aan de hand van stellingen in een interactieve discussie gereflecteerd op de grijstinten van wetenschappelijk integriteit en de detectie en preventie van bias in onderzoek binnen preventie en publieke gezondheid. De discussie zal zich richten op het vergroten van de kans op gewenst gedrag en het verkleinen van het risico van ongewenste ontsporingen.
SESSIE: 3.9
Gezonde leefomgeving: wat kan bereikt worden en wat zijn de kansen? J.C. Meijdam, Gemeente Rotterdam, Rotterdam E.C. van Balen, Gemeente Rotterdam, Rotterdam I.E. Janssen, Gemeente Rottedam, Rotterdam Samenvatting workshop De ruimtelijke inrichting is van invloed op de gezondheid. In de workshop wordt dit toegelicht en worden enkele casussen bediscussieerd. Achtergrond en doelstelling In Nederland kan tot 15% van de totale ziektelast worden toegeschreven aan milieufactoren. Blootstelling aan luchtverontreiniging veroorzaakt de meeste ziektelast gevolgd door transportgeluid, passief roken en radon. De doelstelling van Medische Milieukunde van de GGD Rotterdam-Rijnmond is het verbeteren van de leefomgeving in de regio Rijnmond om zodoende preventief bij te dragen aan de gezondheid. Het verbeteren van de leefomgeving doet de GGD RotterdamRijnmond op de volgende manieren: – Beschermen tegen milieu-invloeden (luchtvervuiling, lawaai) – Bevorderen van lichaamsbeweging – Aantrekkelijk maken van de omgeving, zodat de inwoners zich kunnen ontspannen en ontplooien – Verhogen van de participatie in de maatschappij Aanpak/methode Na een inleiding over wat een gezonde leefomgeving kan inhouden, gaan deelnemers zelf aan de slag met een praktijkcasus. Resultaten/opbrengsten Enkele casussen worden in de workshop bediscussieerd: – Verschillende gemeentes hebben beleidsregels opgesteld om de gezondheid te beschermen. Nieuwe scholen en kinderdagopvang mogen bijvoorbeeld niet aan drukke wegen gelokaliseerd worden. Maar wat doe je als de gemeente zijn eigen beleidsregel lijkt te negeren?
– Hoe kun je ervoor zorgen dat ouders hun kinderen niet massaal met de auto naar school brengen? – Er komt een nieuwe hoofdweg om de gemeente. Wat kun je dan doen om de leefomgeving rond de voormalige hoofdwegen gezonder te maken? Conclusie(s) en aanbevelingen Deelnemers aan de workshop krijgen inzicht in hoe de leefomgeving invloed heeft op gezondheid en hoe die kansen biedt voor preventie. Door de verschillende achtergronden van de deelnemers zal dit waardevolle inbreng opleveren die de GGD kan gebruiken bij advies over de inrichting van de leefomgeving.
SESSIE: 3.10
Het in kaart brengen van gemeentelijke capaciteit voor publieke gezondheid in Nederland K.E.F. Leenaars, Wageningen Universiteit, Wageningen K. Tijhuis, Wageningen Universiteit, Wageningen M.A.E. Wagemakers, Wageningen Universiteit, Wageningen E. Smit, Radboudumc/AMPHI, Nijmegen G.R.M. Molleman, Radboudumc/AMPHI, Nijmegen M.A. Koelen, Wageningen Universiteit, Wageningen Achtergrond Met de decentralisatie in de zorg worden taken en middelen overgedragen naar lokale overheden en wordt verwacht dat gemeenten integraal gaan werken in het sociale domein. De wijze waarop gemeenten hier vorm aan geven en de gemeentelijke capaciteit voor publieke gezondheid, is van invloed op het functioneren van professionals die preventie en gezondheidsbevordering in hun takenpakket hebben. Bijvoorbeeld buurtsportcoaches, die als taak hebben zorg en sport met elkaar te verbinden en mensen te stimuleren meer te gaan bewegen. Om de capaciteit van een gezondheidssysteem in kaart te brengen en te verbeteren, wordt gebruik gemaakt van ‘capacity mapping’. Hierbij gaat het om het in kaart brengen van het vermogen van een systeem om met beperkte middelen functies op het gebied van publieke gezondheid te vervullen. Op dit moment is geen instrument aanwezig waarmee dit voor de Nederlandse context in kaart kan worden gebracht. Aan de hand van literatuuronderzoek en interviews is een aanzet gemaakt voor een conceptueel model om gemeentelijke capaciteit voor publieke gezondheid in kaart te brengen. Aanpak – Toelichting op de aanleiding van deze workshop en presentatie van het conceptueel model. – Deelnemers bediscussiëren in groepen het conceptueel model, met als doel het bespreken van toepasbaarheid en volledigheid. – Plenaire terugkoppeling. Resultaten – Deelnemers dragen bij aan inzicht in de factoren voor gemeentelijke capaciteit van publieke gezondheid, en wijze waarop dit het beste in kaart kan worden gebracht. – Deelnemers dragen bij aan inzicht in randvoorwaarden voor het werk van de buurtsportcoach.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 55
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 55
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops – Deelnemers dragen bij aan de verdere ontwikkeling van het conceptueel model Conclusies De resultaten worden gebruikt als input voor verdere ontwikkeling van het conceptueel model van gemeentelijke capaciteit voor publieke gezondheid. Dit model wordt gebruikt in een onderzoek van de Wageningen Universiteit en Radboudumc/ AMPHI naar de buurtsportcoach. Het uiteindelijk model is, met aanpassingen, breed inzetbaar.
Conclusies/aanbevelingen Het model biedt een denkkader voor het lokale decentralisatiebeleid. Het helpt om andere beleidsterreinen dan zorg te betrekken bij de uitdaging om zorg naar behoefte te kunnen blijven bieden, gecombineerd met een bezuinigingsdoelstelling. Sport en bewegen is een krachtig middel om lokaal te positioneren en in te zetten.
SESSIE: 3.12 SESSIE: 3.11
Hoe verhoudt sport en bewegen zich tot preventie en de decentralisaties in het sociaal domein? L Preller, NISB, Ede G.M. van Asperen, NISB, Ede Achtergrond Het afgelopen jaar zijn de decentralisaties (WMO, Participatiewet, Jeugdzorg) ‘het gesprek van de dag’ binnen de sport- en beweegsector, hierna samengevat als ‘sport’. Sport draagt op kortere en langere termijn in potentie sterk bij aan preventie in de zorg. Het is dus logisch om sport dan ook een prominente rol toe te dichten in de decentralisatie. Sport zit echter niet in het ‘hart’ van de decentralisaties. Op iets langere termijn mag verwacht worden dat sport binnen het sociaal domein wel een urgent thema wordt. Er vanuit gaande dat de huidige decentralisaties een eerste stap zijn in een steeds meer integraal gemeentelijk beleid is er nu, maar waarschijnlijk nog meer in de toekomst, behoefte aan inzicht in hoe sport een effectieve bijdrage kan leveren aan de participatie en gezondheid van kwetsbare groepen. Aan de hand van de decentralisatietrap wordt aangegeven hoe sport zich verhoudt tot de decentralisaties. Het model onderscheidt de bevolking in vier groepen, variërend van geen (gezondheids)probleem, tot en met de groep die intramurale zorg ontvangt. Aanpak/methode van de workshop De workshop kent de volgende stappen: – toelichting op het model – het verhelderen van dilemma’s aan de hand van kansrijke initiatieven uit de praktijk – aan de hand van stellingen debatteren over de rol van sport en bewegen in het kader van decentralisaties en preventie. Resultaten – de deelnemers hebben beter zicht op de waarde van sport en bewegen in relatie tot preventie en decentralisaties op kortere en langere termijn – de deelnemers hebben beter zicht op mogelijkheden om sport en bewegen op lokaal niveau te integreren in decentralisaties en preventie, en krijgen een kapstok om lokaal het gesprek aan te gaan.
Een policy game ervaren: Ontwikkelen van lokaal beweegbeleid door samenwerken, netwerken en gebruik van kennis H.P.E.M. Spitters, Tranzo, Tilburg University, Tilburg L.A.M. van de Goor, Tranzo, Tilburg University, Tilburg Achtergrond en doelstelling Evidence informed beleid impliceert onderbouwde politieke keuzes op relevante feiten en empirische kennis. De ontwikkeling van gezondheidsbeleid vindt steeds meer lokaal plaats, waarbij verschillende stakeholders worden betrokken met ieder eigen doelen en belangen. Onderzoekskennis, hoewel ruim beschikbaar, wordt daarbij nog nauwelijks gebruikt. Daarbij spelen verschillende zaken een rol zoals een beperkt gedeelde visie in gezondheidsproblemen en mogelijke oplossingen hiervoor. Onderzoek laat zien dat een policy game samenwerking tussen professionals en sectoren kan beïnvloeden. Het laat zien dat betrokkenen meer inzicht krijgen in de rollen van organisaties, in de informatie die zij gebruiken en dat samenwerking wordt bevorderd. De policy game is in Nederland, Denemarken en Roemenië ontwikkeld en getest in een echte lokale praktijksituatie binnen het Europese Repopa-project (EU FP7). De doelstelling is deelnemers te laten ervaren welke rol een policy game kan spelen om samenwerking tussen stakeholders op lokaal niveau te bevorderen en zo de toepassing van (onderzoeks)kennis en integrale beleidsontwikkeling te stimuleren. Aanpak/methode De policy game is ontwikkeld met behulp van een systeemanalyse van lokale stakeholders, simulatietechnieken, scenario ontwikkeling en rollenspellen, rekening houdend met de complexiteit van het besluitvormingsproces. Tijdens de workshop wordt de gecomprimeerde versie van de game gespeeld, met 10 rollen van 3 personen (min 15 en max 35 pers). Het eerste gedeelte bestaat uit een introductie van het spel, gevolgd door het spelen van het spel en afsluitend met een evaluatie. Resultaten/opbrengsten Als deelnemer ervaart u de mogelijkheden van het inzetten van een policy game tijdens de ontwikkeling van lokaal beweegbeleid. U krijgt inzicht in de rollen van verschillende partijen en het beleidsproces. Uw ervaringen worden besproken tijdens de evaluatie. Conclusie(s) en aanbevelingen Tijdens de workshop ervaren deelnemers hoe een policy game het beleidsproces kan simuleren, wat inzicht geeft in het netwerk, in samenwerken en het gebruik van kennis in het ontwikkelingsproces.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 56
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 56
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 3.13
Vitale coalities: van gemeentehuis tot wijkcentrum K.A.L. Zomer, GGD Twente, Enschede G.P. Oudenaarden, GGD Twente, Enschede H.B.H. Sibbel, GGD Twente, Enschede Relevantie Deze workshop ‘Vitale coalities: van gemeentehuis tot wijkcentrum’ biedt partijen uit de zorg, gemeente en publieke sector concrete handvatten om integraal te werken. In de workshop zal een methode, ‘verkenningssessies’, om integraal te werken worden toegelicht en in een praktijksimulatie zullen de deelnemers zelf de dynamiek hiervan ervaren. Deze methode waarbij gezondheid centraal staat is toegepast in gemeentehuizen en wijkcentra in Twente. Inhoud workshop Inleiding Ter inleiding zal kort een toelichting worden gegeven op de totstandkoming van ‘verkenningssessies’. De oorsprong is gelegen in de regionale nota Publieke Gezondheid. Hierin staat gezondheid als middel en integraal werken centraal. Verkenningssessies waren het startpunt voor de lokale nota’s of de lokale uitvoeringsprogramma’s. Methode Het houden van een ‘verkenningssessie’ is een methode om met andere sectoren het gesprek aan te gaan over gezondheid. In Twente zijn we hiermee begonnen in het gemeentehuis, met ambtenaren van verschillende beleidsterreinen. Een vervolgstap hierop zijn lokale verkenningssessies in de wijk, waarbij lokale partijen (welzijn, huisarts, burgers, etc.) gesprekspartner vormen. De opzet en aanpak van deze bijeenkomsten die wij in Twente hebben gehanteerd zal concreet worden toegelicht. Praktijksimulatie Met de deelnemers van de workshop zal in een praktijksimulatie een verkenningssessie worden nagebootst. In deze interactieve werkvorm worden uit de praktijk gegrepen rolinstructies toebedeeld aan deelnemers waarna zij zich mogen inleven in hun rol. Zo kunnen deelnemers ervaren hoe het is aan een verkenningssessie deel te nemen en hoe het is om gezondheid vanuit verschillende invalshoeken te belichten en gezamenlijke belangen te vinden. Lessons learned – Positieve èn negatieve ervaringen uit de Twentse praktijk worden teruggekoppeld – Ervaringen uit de praktijksimulatie worden teruggekoppeld
SESSIE: 3.14
Samenwerken in de wijk, in het licht van Positieve Gezondheid L.S. Tiel Groenestege, Coöperatie VGZ, Arnhem L. Voragen, Coöperatie VGZ, Arnhem Gezonde mensen zijn gelukkiger, productiever en hebben minder zorg nodig. Wij sluiten ons aan bij de definitie van
Positieve Gezondheid van Machteld Huber: “Gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele, spirituele en sociale uitdagingen van het leven”. Investeren in gezondheid, welzijn en participatie is de meest constructieve manier om de gezondheid en leefbaarheid te bevorderen en draagt tevens bij aan betaalbaarheid van zorg in de toekomst. Daarbij richten wij ons doelbewust op de wijk als ruimtelijke en natuurlijke eenheid waarbinnen zorg en welzijn als dichtbij ervaren worden. In samenwerking met gemeenten willen wij mensen zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen woonomgeving laten leven en gezond oud laten worden. Wat is een Wijknetwerk en wat is de relatie met Positieve Gezondheid? In deze workshop gaan we hierover met u in gesprek en delen we de ervaringen tot nu toe. Daarna gaan we in groepjes uiteen om de samenwerkingspartners binnen Wijknetwerken verder uit te diepen. Wie zijn dit en welke rollen en belangen hebben zij in het kader van de huidige ontwikkelingen? Aan de hand van het maken van organisata’s leert u ze kennen. In een plenaire terugkoppeling zullen we ieders bevindingen bespreken. Zo komen we tot nieuwe inzichten om van Wijknetwerken een blijvend succes te maken! De oorsprong van gezondheid, welzijn en kwaliteit van leven is dichtbij. De wijk biedt hiervoor de ideale uitkomst. Bent u burger, beleidsmedewerker, (zorg)professional, onderzoeker of MKB’er, in deze workshop ontdekt u samen met andere partners hoe u kunt werken aan een gezonde wijk. U ontvangt tevens het boek Wijknetwerken van Coöperatie VGZ. Deze staat vol met ervaringsverhalen over Wijknetwerken. Denk met ons verder! Zo kunnen we samen met u werken aan een gezonder Nederland. Elke dag weer.
SESSIE: 3.15
Het wijkprofiel als middel om de dialoog met de wijk aan te gaan M.H. Hesdahl, GGD Zuid Limburg, Geleen G.R.M. Molleman, AMPHI-IGB Radboudumc, GGD GelderlandZuid, Nijmegen J. Piek, GGD Hart voor Brabant, Tilburg S.M.J. van Kuijk, GGD Zuid Limburg, Geleen J. Terpstra, GGD Gelderland-Zuid, Nijmegen M.W.J. Jansen, Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, Universiteit Maastricht, GGD Zuid Limburg, Geleen Achtergrond en doelstelling Op veel plekken in Nederland worden instrumenten ontwikkeld om de dialoog in de wijk aan te gaan met burgers, zorgverleners en gemeente – wijkprofielen of gezondheidsprofielen genoemd. De inhoud, doel, presentatie en vormgeving van het uiteindelijke profiel verschillen sterk tussen de initiatieven van diverse GGD’en, de ambitie is echter hetzelfde: bepalen van speerpunten in de wijk. Wat betekent de diversiteit aan doelen en vormen voor de dialoog zelf, voor het instrument en voor het resultaat? Zie bijlage.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 57
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 57
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Aanpak/methode Na een presentatie van 15 minuten waarin de achtergrond van de ontwikkeling van wijkprofielen wordt beschreven en een aantal voorbeelden van verschillende regio’s worden gepresenteerd, start het interactieve gedeelte. Basis is het wijk/ gezondheidsprofiel als instrument om een proces van dialoog te starten. Centraal uitgangspunt is daarom ‘dialoog met de wijk’: met burgers, tussen professionals en met gemeente. De betrokken GGD’en vullen dat alle op verschillende wijze in. Het streven is om drie groepen van ongeveer 15 personen met de vraag/stelling/opdracht aan de slag te laten gaan. Dit zijn realistische problemen waaraan de groepen gevraagd een bijdrage te leveren. De groepen worden geleid door onderzoekers van verschillende wijkprofiel-initiatieven uit het land. Na 25 minuten brainstorm en formuleren van conclusies geven de 3 groepen een korte plenaire terugkoppeling van hun bevindingen. Resultaten/opbrengsten De verwachte opbrengst van de workshop is tweedelig. Enerzijds wordt kennis gedeeld door de workshopleiders met de geïnteresseerden, anderzijds wordt kennis en feedback opgehaald bij deze participanten, welke worden verspreid onder de wijkprofiel werkgroepen. Conclusie(s) en aanbevelingen De resultaten van de workshop worden nadien samengevat en tot concrete aanbevelingen gevormd. Deze aanbevelingen worden verspreid onder de kartrekkers van de verschillende wijkprofiel-initiatieven. Ook kunnen de aanbevelingen een leidraad zijn voor GGD-medewerkers die een wijk/gezondheidsprofiel willen ontwikkelen.
SESSIE: 4.1
Maatschappelijke kosten-baten analyse : een stap voorwaarts!? P.F. van Gils, RIVM, Bilthoven R.M.W.A. Drost, Universiteit Maastricht, Maastricht A.T.G. Paulus, Universiteit Maastricht, Maastricht G.A. de Wit, RIVM, Bilthoven S.M.A.A. Evers, Universiteit Maastricht, Maastricht Thema Bij grote overheidsprojecten die de toekomst van een gebied bepalen is de maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA) verplicht. Het is van belang dat MKBA’s op een degelijke manier worden uitgevoerd. Ten behoeve van de kwaliteit van MKBA’s heeft het CPB daarom de ‘Algemene leidraad kostenbatenanalyse’ opgesteld. De principes die deze leidraad hanteert vinden hun weg binnen de economische evaluatie van interventies in de gezondheidszorg. Een goede MKBA kan immers ook op het terrein van volksgezondheid en zorg een nuttige bijdrage leveren aan de beleidsvoorbereiding en beleidsbeslissingen Een MKBA biedt een overzicht van de voor- en nadelen van een maatregel voor de maatschappij als geheel. Door deze voor- en nadelen zoveel mogelijk te kwantificeren en in euro’s uit te drukken, geeft een MKBA inzicht in het effect van de maatregel
op de maatschappelijke welvaart. (Preventieve) interventies in de zorg kunnen talrijke kosten en baten genereren in andere sectoren waaronder onderwijs en veiligheid en justitie. Doelstelling Voordat een MKBA ook op het terrein van volksgezondheid een bijdrage kan leveren aan beleidsvoorbereiding en -besluitvorming, moeten eerst nog enkele methodologische aspecten en implementatievraagstukken nader uitgewerkt en bediscussieerd worden. Samengevat, het doel van deze presentatie is om onderzoekers en beleidsmakers op de hoogte te brengen van de laatste ontwikkelingen rondom MKBA en van de methodologische uitdagingen en de implementatie- en beleidsverwachtingen ten aanzien van MKBA’s.
Intersectorale kosten en baten van (preventieve) interventies: toepassing van een nieuwe handleiding R.M.W.A. Drost, Universiteit Maastricht, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Vakgroep Health Services Research, Maastricht A.T.G. Paulus, Universiteit Maastricht, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Vakgroep Health Services Research, Maastricht D. Ruwaard, Universiteit Maastricht, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Vakgroep Health Services Research, Maastricht S.M.A.A. Evers, Universiteit Maastricht, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Vakgroep Health Services Research, Maastricht Thema (Preventieve) interventies in de zorg kunnen talrijke kosten en baten genereren in andere sectoren waaronder onderwijs en veiligheid en justitie. Het identificeren en kwantificeren van deze intersectorale kosten en baten (IKB’en) geeft niet alleen een completer beeld van de totale effecten van interventies in de zorg maar kan ook het belang van deze interventies voor sectoren buiten de gezondheidszorg verder inzichtelijk maken en op deze manier een opstap vormen naar intersectoraal beleid. Binnen het kader van het ZonMw project ‘kosten en baten van preventie: een instrument voor het berekenen van specifieke kosten en baten van preventie’ is onderzoek gedaan naar methoden voor de identificatie, classificatie en waardering van IKB’en. Op het Nederlands Congres Volksgezondheid 2014 is het belangrijkste product van dit project, de ‘Handleiding Intersectorale Kosten en Baten van (Preventieve) Interventies’, gepresenteerd. Deze handleiding ondersteunt onderzoekers en beleidsmakers bij het uitvoeren van onderzoek naar IKB’en en de beoordeling daarvan. Doelstelling Inmiddels is er veel ervaring met het instrument. Tijdens congressen en via een online vragenlijst is om feedback gevraagd. Daarnaast wordt binnen twee kosteneffectiviteitsstudies de handleiding gebruikt voor de waardering van IKB’en. Binnen de eerste studie wordt de kosteneffectiviteit onderzocht van een internet advies-op-maat interventie dat als doel heeft om overmatig alcoholgebruik onder adolescenten te voorkomen. De andere studie heeft als doel de kosteneffectiviteit van
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 58
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 58
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops basiszorgcoördinatie voor ondersteuning voor ouders met psychische problemen te onderzoeken. Naast de vraag of deze interventies kosteneffectief zijn staat ook de vraag centraal of in- of exclusie van IKB’en de uitkomsten van de kosteneffectiviteitsstudies beïnvloedt. Het doel van deze presentatie is om onderzoekers en beleidsmakers op de hoogte te brengen van de laatste ontwikkelingen rondom het onderzoek naar IKB’en. Centraal in de presentatie staat het proces van toepassing op casussen.
Maatschappelijke kosten van de mazelenepidemie A.W.M. Suijkerbuijk, RIVM, Bilthoven T. Woudenberg, RIVM, Bilthoven W.L.M. Ruijs, RIVM, Bilthoven S.J.M. Hahné, RIVM, Bilthoven L. Nic Lochlainn, RIVM, Bilthoven H.E. de Melker, RIVM, Bilthoven A.K. Lugnér, RIVM, Bilthoven Achtergrond en doelstelling Tussen mei 2013 en maart 2014 was er een omvangrijke mazelenepidemie in Nederland. Meer dan 2500 patiënten, voornamelijk woonachtig in de bible belt, werden gemeld. Naast een aanzienlijke ziektelast brengt een mazelenepidemie ook maatschappelijke kosten met zich mee. Inzicht in de maatschappelijke kosten levert belangrijke informatie voor de evaluatie van het volksgezondheidsbeleid. Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de omvang van deze kosten. Aanpak Het registratiebestand OSIRIS over de mazelenmeldingen werd gebruikt voor een kostenschatting van het zorggebruik en de productieverliezen van patiënten. Aan de hand van interviews is een schatting gemaakt van de personele kosten voor de bestrijding van de epidemie door GGD’en en het RIVM. Daarnaast zijn de kosten bepaald van BMR-vaccinaties, te weten de extra BMR-0 vaccinatie voor kinderen van 6-12 maanden, vaccinatie van spijtoptanten en van ziekenhuismedewerkers. Resultaten De maatschappelijke kosten van de epidemie bedragen ruim € 3,5 miljoen. De bestrijding, surveillance en diagnostiek van de epidemie door GGD’en en het RIVM vormden de grootste kostenposten. Activiteiten van GGD’en tijdens de epidemie betroffen dagelijks overleg en incidenteel crisisberaad, organisatie van vaccinatiespreekuren, afhandeling van meldingen en advisering aan professionals en lokale overheden. Het RIVM bepaalde de landelijke regie. Ook de kosten van ziekenhuisopnames waren hoog. Huisartsenzorg vormde de kleinste kostenpost. Conclusie en aanbevelingen Niet alleen de ziektelast maar ook de maatschappelijke kosten van een mazelenepidemie zijn aanzienlijk. Vanwege onderrapportage van mazelen zullen de kosten daarbij in werkelijkheid hoger zijn. Vergeleken met de kosten per geval van mazelenepidemieën in andere landen zijn deze van de Nederlandse epidemie laag te noemen. De bestrijding van de epidemie in andere landen is echter vaak uitgebreider met een intensievere contactopsporing. Omdat GGD’en veel tijd kwijt zijn met de afhandeling en registratie van mazelenaangiften is
het raadzaam na te gaan of het mogelijk is dit minder arbeidsintensief uit te voeren.
Maatschappelijke perspectieven omtrent de verdeling van middelen in de gezondheidszorg S. Wouters, iBMG, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam N.J.A van Exel, iBMG, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam W.B.F. Brouwer, iBMG, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam De toenemende druk op het beschikbare budget voor de gezondheidszorg roept de vraag op hoe we de gezondheidszorg betaalbaar kunnen houden. Wanneer de behoefte aan zorg groter is dan het budget aankan, zullen moeilijke keuzen over welke behandelingen wel en niet vergoed worden onvermijdelijk zijn. Het doel van dit onderzoek is het verschaffen van inzicht in de in Nederland aanwezige meningen over welke criteria belangrijk zijn in de vraag hoe we het beschikbare budget zo goed mogelijk kunnen besteden. Dit doen we met behulp van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden. Speciale aandacht wordt gegeven aan (dure) behandelingen aan het einde van het leven die ondanks de vaak kleine gezondheidswinsten die ze opleveren relatief veel waarde lijken te krijgen in beleidskeuzen. Aan 46 Nederlanders met verschillende achtergronden is gevraagd om 48 uitspraken over dit thema, afkomstig uit wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke bronnen, te rangschikken op basis van instemming. Met behulp van factoranalyse zijn hieruit drie overkoepelende maatschappelijke perspectieven geïdentificeerd, die allen hun eigen implicaties hebben voor de besluitvorming in de zorg. In het eerste perspectief wordt de nadruk gelegd op hetzelfde recht dat ieder mens recht heeft op gezondheid en gezondheidszorg. Hierdoor is het moreel onjuist om voorkeur te geven aan de behandeling van bepaalde (groepen) patiënten, ten koste van die van anderen. In het tweede perspectief heerst een sterke aversie tegen het onnodig doorbehandelen van terminale patiënten en vind men dat behandelingen volstrekt gericht moeten zijn op kwaliteit van leven. In het derde perspectief staat het maximaliseren van gezondheidswinst centraal. Als patiënten geen of weinig gezondheidswinst kunnen behalen, is behandeling zinloos en kan het geld elders beter worden benut. Dit onderzoek is gefinancierd door ZonMW, projectnummer 152002049.
SESSIE: 4.2
Gemeente Laarbeek, Vilans en BigMove bouwen samen met burgers aan GG, bouw je mee? A.G. Overgoor, BigMove Institute, Amsterdam J.H.C.M. Briels, Gemeente Laarbeek, R. van de Schoot, Vilans, Thema symposium Van Ziekte en Zorg naar Gezondheid en Gedrag verbindt de burger, de gezondheidszorg én het sociaal domein in de voorlopende gemeente Laarbeek.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 59
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 59
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Doelstellingen Symposium De deelnemer kent: 1. de integrale aanpak van beleid rondom gezondheid en gedrag in de voorlopende gemeente Laarbeek. 2. de waarde van de verbinding tussen het sociale- en het medische domein 3. de dialectiek van probleem- en doeloriëntatie als basis voor de paradigmashift De deelnemers leveren: 4. aanvullende ideeën over de versterking van de invloed en regie van de burger op de ervaren gezondheid en de aanpassing van de medische en sociale systemen daarop in de leefomgeving. Opbouw en samenhang Inleiding 10 min Voorzitter Rien Meijerink, voormalig voorzitter van de Raad voor de Volksgezondheid en zorg vertaalt de transitie “van ZZ naar GG” naar de opdracht voor de gemeenten. presentatie1 10 +5 min Presentatie door de wethouder sociaal domein van de gemeente Laarbeek, Joan Briels over de voorlopend beleid van de gemeente Laarbeek rondom gezondheid, de veranderde rol van de bestuurder, zijn persoonlijke en waarde gedreven invulling en de vraag aan Vilans rondom het betrekken van alle stakeholders. Presentatie 2 10+5 min Rian van de Schoot van Vilans spreekt over de principes van de persoonsgerichte zorg binnen de wijkaanpak, de ontwikkelprocessen binnen de Laarbeekse gemeenschap en de behoefte bij partijen aan een toekomstperspectief, een verbindend kader en methodieken. Presentatie 3 10+5 min Louis Overgoor van BigMove schetst het conceptuele fundament met de complementaire begrippen GG en ZZ dat nu in Laarbeek tot een praktische invulling leidt: het opbouwen van een GG-domein voor gezondheid en gedrag. Discussie en ideeën-generatie 35 min Vragen en discussie. Deelnemers wordt gevraagd wat zij kunnen toevoegen aan Laarbeek om de kennis en kunde van de groep in te zetten voor een verdere ontwikkeling van het GG-domein in Laarbeek.
Het gezondheidsdomein GG start met aandacht, bevestiging, verbinding en zingeving A.G. Overgoor, St. BigMove iInstitute, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Het GG-domein wordt toegelicht vanaf het conceptuele fundament tot een praktische methodiek. De complementaire begrippen GG en ZZ zijn de basis waarop in Laarbeek een praktijk volgt: het opbouwen van een GG-domein voor gezondheid en gedrag en de samenwerking met het medische systeem. Onderliggende elementen zijn: waarde gedreven, ‘ervaren gezondheid’ en de interactie tussen actoren. Aanpak/methode De GG-methodiek laat alle stakeholders, informeel en formeel, met elkaar communiceren en samenwerken waarbij de burger, patiënt of cliënt het stuur in handen houdt. De GG-App bevat
het oordeel, de wensen en de acties van de persoon zelf. Die beheert de eigen data en geeft het hulpverleningsproces mede vorm. De (zorg)aanbieders krijgen scholing in nieuwe kennis en kunde rondom gezondheid en gedrag en de toepassing van de ICF als registratie van de ervaren gezondheid. Deze professionals worden gecoacht in het schakelen tussen probleem- en doelgerichte benaderingen. Resultaten/opbrengsten De visie en methodiek zijn bouwstenen voor het GG-domein. De scholing is een eerste stap in de gedragsverandering van de professionals. Zij hebben behoefte aan ondersteuning vanuit het beleid en coaching. Zij ervaren een persoonlijke relatie met het proces. De resultaten voor en de mening van de burgers zullen we tijdens het symposium presenteren. Conclusie(s) en aanbevelingen Aandacht voor gezondheid en gedrag moet plaats vinden bij alle actoren: burgers, professionals, vrijwilligers, beleidsmakers en financiers. Er is bij allen visie, moed en actie nodig. Basale waarden als aandacht, verbinding en zingeving zijn hiervoor de basis. De verbinding tussen het sociale en medische domein vergt een actieve benadering vanuit beide perspectieven: het versterken van gezondheid én het verminderen ziekte, GG en ZZ zijn complementair aan elkaar.
Laarbeek: ‘Een volgende slag maken naar gezond gedrag’ J.H.C.M. Briels, Gemeente Laarbeek, Beek en Donk Achtergrond en doelstelling Presentatie door Wethouder Joan Briels over het voorlopend beleid van Laarbeek rondom gezondheid, de veranderde rol van de bestuurder, zijn persoonlijke en waarde gedreven invulling en de vraag aan Vilans rondom het betrekken van alle stakeholders. De gemeente Laarbeek is een kleine gemeente met een sterk ontwikkeld verenigingsleven. Het beleid vanuit de gemeente op het gebied van gezondheid en welzijn is dicht op en vaak met de burgers vormgegeven. De transities in het sociale domein vergen een verdergaande integratie van beleid en organisatie samen met burgers en professionals. Daarvoor ontwikkelt Laarbeek een nieuwe integrale werkwijze voor gezondheid en gedrag. Aanpak/methode De kanteling gaat teveel over kostenbeheersing. De rol van de bestuurder verandert naar iets wat je samen doet. Zorgen voor elkaar heeft een intrinsieke waarde. Het gaat over gezondheid, over betekenis geven, over mede eigenaar maken, over loslaten. Het gaat om het perspectief van de mensen zelf. Daarom zijn we in drie tot vier wijken/dorpen met cliënten/ bewonersvertegenwoordigers, organisaties en gemeente aan de slag gegaan om een andere invulling te geven kan aan zorg en ondersteuning. Dus al in de fase dat er prioriteiten gesteld moeten worden.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 60
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 60
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Resultaten/opbrengsten In ieder dorp is een professionele dorpsondersteuner. Er zijn per kern sociale wijkteams opgezet. De sociale wijkteams zijn net zo goed een pilot van de mensen zelf als van de gemeente. Er bleek behoefte aan ondersteuning van de processen rondom betekenisgeving en verbinding tot een gezamenlijkheid. Daarvoor is Vilans gevraagd te ondersteunen. Conclusie(s) en aanbevelingen • alle stakeholders zijn onderdeel en dragen bij aan de gewenste beweging • zij hebben verschillende perspectieven en systemen en dat vergt aanpassing • er is een onderliggend kader nodig waarop eenieder kan aansluiten • onafhankelijke externe expertise ondersteunt daarin
Wijkgericht en persoonsgericht betekent niet ‘naar elkaar kijken’ maar ‘samen in dezelfde richting’ R. van de Schoot, Vilans, Utrecht Achtergrond en doelstelling Rian van de Schoot, expert wijkgericht werken bij Vilans, spreekt over de principes van de persoonsgerichte zorg binnen de wijkaanpak, de ontwikkelprocessen binnen de Laarbeekse gemeenschap en de behoefte bij partijen aan een toekomstperspectief, een verbindend kader en methodieken. Vanuit die vraag introduceerde zij de GG/ZZ-visie en GG-methodiek van BigMove, die door de gezamenlijke stakeholders ondersteund werd. Aanpak/methode Vilans helpt de gemeente Laarbeek samen met burgers en sociale partners de zorg en ondersteuning goed en slim organiseren. Rian ondersteunt hiertoe de ontwikkeling van een nieuwe werkwijze in de gemeente Laarbeek in het kader van de transities. Zij is met cliënten/bewonersvertegenwoordigers, organisaties en gemeente aan de slag met een andere invulling aan zorg en ondersteuning. Zij begeleidt de professionals vanuit het sociale wijkteam bij deze verandering. Er was een gestage groei in gezamenlijkheid en wensen, waaronder een behoefte aan een onderliggend kader dat aansluit aan een manier van werken waarin de focus veel meer ligt op gezondheid en op gedrag. Rian heeft de gemeente daarom in contact gebracht met BigMove. Alle partijen konden zich vinden in deze overkoepelende visie en ondersteunden de opname in het beleid van de gemeente. Resultaten/opbrengsten Er is een gezamenlijke visie en methodiek die de verbinding kunnen leggen tussen verschillende stakeholders: burgers, vrijwilligers, sociaal- en medisch professionals en de gemeente. Het opbouwen vanuit het principe van GG-denken en -doen is onderdeel van het WMO-beleidsplan. Conclusie(s) en aanbevelingen Complexe verandering met verschillende stakeholders werkt als er een gemeenschappelijke grondslag gevonden wordt die in relatie staat tot de verschillende perspectieven en van daaruit praktische methodieken beschikbaar komen.
SESSIE: 4.3
Kosten en effecten van leefstijlinterventies: wat is het waard? S.P.J. Kremers, Dept. of Health Promotion, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht B.A.J. Berendsen, Dept. of Human Movement Sciences, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht M.R.C. Hendriks, Dept. of Human Movement Sciences, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht J.A.C. Ophem, Wageningen UR/ECH, Wageningen Achtergrond Overgewicht en obesitas zijn geassocieerd met toegenomen gezondheidsrisico’s zoals Diabetes Mellitus type 2 en hart en vaatziekten, wat leidt tot een verminderde kwaliteit van leven, toegenomen zorggebruik en gerelateerde kosten. Om dit te voorkomen zijn gecombineerde leefstijlinterventies (GLIs), zoals de BeweegKuur dat uitgevoerd wordt in de eerste lijn, en buurtgerichte beweegprogramma’s, zoals Communities in Beweging. Deze interventies zijn gericht op het verbeteren van fysieke activiteit en/of gezonde voeding. Om deze interventies te optimaliseren is kennis nodig van de factoren die de implementatie ervan belemmeren en bevorderen. Doelstelling Dit symposium heeft als doel inzicht te geven in de effecten van de BeweegKuur op gedrag en fysieke uitkomsten. Deze effecten worden in dit symposium afgezet tegen de kosten van een dergelijke interventie. Voor langdurige borging van de implementatie is het relevant om inzicht te krijgen in wat potentiële deelnemers willen betalen voor deelname aan een programma. Het doel van dit symposium is om ook daarin inzicht te verschaffen. Opbouw Het symposium bestaat uit een algemene introductie, gevolgd door drie presentaties. De eerste presentatie betreft de effecten van de BeweegKuur op lichamelijke activiteit en Body Mass Index (BMI). De tweede presentatie gaat in op de kosten-utiliteit van de BeweegKuur, waarna het symposium wordt afgesloten met de presentatie van een ‘Willingness to pay’-studie van buurtgerichte beweegprogramma’s. Na iedere presentatie wordt tijd ingeruimd om in te gaan op vragen en opmerkingen uit het publiek.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 61
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 61
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Effectiviteit van de BeweegKuur: Is meer begeleiding beter? B.A.J. Berendsen, Dept. of Human Movement Sciences, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht M.R.C. Hendriks, Dept. of Human Movement Sciences, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht G.M. Rutten, Dept. of Health Promotion, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht N.C. Schaper, Internal Medicine, CAPHRI, School for Public Health and Primary Care, Maastricht University Medical Centre, Maastricht H.H.C.M. Savelberg, Dept. of Human Movement Sciences, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht Achtergrond en doelstelling De BeweegKuur is een interventie gericht op het verbeteren van leefstijl bij mensen met overgewicht of obesitas en bestaat uit één jaar begeleiding door een leefstijladviseur, fysiotherapeut en diëtist. Een eerder uitgevoerde procesevaluatie wees uit dat de hoeveelheid begeleiding door veel zorgverleners afweek van het protocol en werd aangepast aan individuen. De invloed van de hoeveelheid begeleiding op effecten van de BeweegKuur op leefstijl en gewicht zijn geanalyseerd. Methode Voor dit onderzoek zijn mensen met overgewicht of obesitas gevolgd tijdens deelname aan de interventie en na een jaar follow-up. Deelnemers (n=411) uit 29 huisartspraktijken rapporteerden iedere drie maanden het aantal bijeenkomsten met BeweegKuurzorgverleners. Zittijd en fysieke activiteit werden halfjaarlijks gemeten met vragenlijsten. BMI werd jaarlijks gemeten door de BeweegKuurzorgverleners. Multilevel modellen zijn toegepast om de invloed van het aantal bijeenkomsten op de veranderingen in beweging en BMI te onderzoeken rekening houdend met clustering en herhaalde metingen. Alleen significante verschillen (p<0.05) zijn gerapporteerd. Resultaten Zes maanden na aanvang van de BeweegKuur was zittijd met 40 minuten gedaald (10% van baseline) en na 1,5 en 2 jaar liepen deelnemers 12 tot 15 minuten meer vergeleken met baseline (respectievelijk 34% en 27% van baseline). De hoeveelheid matige tot intensieve fysieke activiteit bleef gelijk. Eén jaar na aanvang daalde BMI met 1,2 kg/m2 en deze daling bleef zichtbaar na twee jaar. De hoeveelheid begeleiding door leefstijladviseur, fysiotherapeut en diëtist had geen invloed op de veranderingen in beweeggedrag. Wel hing een hoger aantal bijeenkomsten met leefstijladviseur samen met een grotere daling van BMI (beta=-0.35). Discussie Beweeggedrag en gewicht waren verbeterd na aanvang van de BeweegKuur. De verandering in beweeggedrag was onafhankelijk van hoeveelheid begeleiding. De verandering in gewicht was wel significant geassocieerd met meer bijeenkomsten met de leefstijladviseur, suggererend dat intensieve begeleiding noodzakelijk is om een klinisch relevante gewichtsdaling te bereiken.
SESSIE: 4.3
Lange termijn kosteneffectiviteit van het Opstart beweegprogramma versus Begeleid beweegprogramma van de BeweegKuur. M.R.C. Hendriks, Medical Center & Dept. of Human Movement Sciences, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht B.A.J. Berendsen, Dept. of Human Movement Sciences, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, maastricht L.M. Verhagen, Dept of Public and Occupational Health EMGO+ Institute for Health and Care Research, VU University Medical Center, Amsterdam S.P.J. Kremer, Dept. of Health Promotion, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht H.H.C.M. Savelberg, Dept. of Human Movement Sciences, School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht University, Maastricht Achtergrond en doelstelling De BeweegKuur is een gecombineerde leefstijlinterventie ter preventie van diabetes en hart en vaatziekten met als doel uitstroom naar het lokale beweegaanbod en daarmee behoud van gezond gedrag en daling van zorggebruik. Dit onderzoek beschrijft de kosteneffectiviteit direct na de interventie en 2 jaar na de start van de leefstijlbegeleiding van twee intensiteiten van de BeweegKuur: het ‘opstart beweegprogramma’ met 6 fysiotherapiesessies (Opstart BP) versus het ‘begeleid beweegprogramma’ met 32-41 fysiotherapiesessies (Begeleid BP). Methode In een cluster gerandomiseerd onderzoek (29 huisartsenpraktijken) startten 164 deelnemers met het ‘Opstart BP’ en 247 deelnemers het ‘Begeleid BP’. Zorggebruik, overige kosten, kwaliteit van leven, leefstijl en klinische uitkomsten zijn gedurende 2 jaar gemeten via vragenlijsten. Kosteneffectiviteiten utiliteitsanalyse zijn uitgevoerd vanuit een maatschappelijk perspectief over een tijdshorizon van twee jaar. Verschillen in kosten en klinische effecten en kwaliteit van leven (QALY) worden gepresenteerd in een Incrementele Kosteneffectiviteiten utiliteitsratio. Onzekerheid is onderzocht met bootstrap en sensitiviteitanalyses. Resultaten Achtgrondkenmerken kwamen bij de start overeen tussen de groepen. Programmakosten van het ‘Begeleid BP’ zijn hoger vergeleken met het ‘Opstart BP’, maar andere zorgkosten tijdens het eerste jaar follow-up waren lager bij het ‘Begeleid BP’. In beide groepen nam de kwaliteit van leven toe tijdens de interventie, nam vervolgens wat af, om in het jaar na de interventie weer te toe te nemen in beide groepen. De totale QALY over twee jaar is hoger bij het ‘begeleid BP’ dan bij het ‘Opstart BP’. Discussie/conclusie Deelnemers van het duurdere ‘Begeleid BP’ toonden aanvankelijk minder zorggebruik, en slechts weinig hogere totale zorgkosten vergeleken met deelnemers van het ‘Opstart BP’ tijdens het Beweegkuurprogramma. Vanuit een zorgverlenersperspectief over één jaar is het ‘Begeleid BP’ kosteneffectief, en ook twee jaar na de start is kwaliteit van leven verbeterd.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 62
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 62
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Wat willen mensen in buurtgerichte beweegprogramma’s betalen voor sport en bewegen? Resultaten van een ‘willingness to pay’ studie. J.A.C. van Ophem, Wageningen UR/ECH, Wageningen M. Herens, Wageningen UR/HSO, Wageningen A. Wagemakers, Wageningen UR/HSO, Wageningen M.A. Koelen, Wageningen UR/HSO, Wageningen
SESSIE: 4.4
Achtergrond/doelstelling Willigness to pay (WTP) wordt gebruikt om de waarde die iemand toekent aan gezondheidsinterventies te bepalen. Over factoren van invloed op WTP onder deelnemers uit sociaal kwetsbare groepen in buurtgerichte beweegprogramma’s (BBPs) is weinig bekend. Onze studie onderzoekt de vraag hoeveel deelnemers van BBPs bereid zijn te betalen voor sport en bewegen, gemeten in geld (WTPgeld) en tijd (WTPtijd) en welke factoren hierbij een rol spelen. Daarnaast is nagegaan of BBP deelname leidt tot verandering in WTPgeld en welke factoren gerelateerd zijn aan deze verandering. Methode Literatuuronderzoek leidde tot definiëring van voorspellers van WTP voor sport en bewegen: 1) socio-economische factoren: inkomen, opleidingsniveau, leeftijd, etnische herkomst; 2) gezondheidsgerelateerde factoren: ervaren gezondheid, levenstevredenheid, eigen effectiviteit, ‘sense of coherence’, en 3) beweeggedrag gerelateerde factoren: duur van deelname, sport en bewegen naast het beweegprogramma, sportlidmaatschap, plezier, contributie. Data is verzameld bij deelnemers in 19 BBP groepen in 7 gemeenten op T0 (n=263) en na 6 maanden (T1, n=151) en geanalyseerd via een ordered probit. Resultaten WTPgeld is gemiddeld €9,58 per maand (T0) en varieert van 0 tot ruim 20 euro per maand. Zeventien procent wil niet betalen. WTPtijd is gemiddeld 17 minuten en varieert van 5 tot 40 minuten. Op T1 rapporteert 36% van de respondenten een hogere WTPgeld, 33% gelijk en 31% een lagere WTPgeld. Inkomen blijkt een voorspeller van WTPgeld en WTPtijd. Andere voorspellers voor WTPgeld zijn: eigen effectiviteit, duur en frequentie van deelname, plezier en sportlidmaatschap. Leeftijd is een voorspeller voor WTPtijd. Sense of Coherence lijkt van belang als voorspeller van verandering in WTPgeld, inkomen niet. Conclusie(s)/aanbevelingen Voorspellers van WTPgeld zijn gerelateerd aan inkomen en beweegervaring, WTPtijd aan leeftijd. Korte termijn programmatevredenheid is voor WTPgeld kennelijk doorslaggevender dan lange termijn perspectieven van gezondheidswinst. Deze bevindingen zijn consistent met tijdvoorkeur onderzoek.
Trefwoorden: Kosteneffectiviteit, Jeugdgezondheidszorg, Preventie in de zorg, Sociaal kwetsbare groepen, Leefstijl, Screening Achtergrond Doelmatigheid speelt een steeds grotere rol in de gezondheidszorg en dit geldt ook voor jeugdgezondheidszorg. In het huidige politieke klimaat is daarom veel aandacht voor kosteneffectiviteitstudies in de jeugdgezondheidszorg. Economische evaluaties van jeugdgezondheidszorg zijn complex en worden gekenmerkt door specifieke methodologische uitdagingen. Doelstelling Het doel van dit symposium is het wegnemen van misverstanden en verbeteren van begrip van economische evaluaties van jeugdgezondheidszorg aan de hand van recent afgeronde studies. Daarbij zal er aandacht worden besteed aan specifieke methodologische uitdagingen, zoals het meenemen van kosten en effecten vanuit een breed gezondheidszorgperspectief, intersectorale kosten en baten, de (on)mogelijkheid om kosten en effecten te meten op lange termijn. Opbouw De inleiding schetst het belang van doelmatigheid en economische evaluaties van jeugdgezondheidszorg en de specifieke methodologische uitdagingen die hierbij komen kijken. Vervolgens zullen enkele uitdagingen in economische evaluaties worden besproken aan de hand van drie recent afgeronde studies. 1. Besluitvorming rond invoering van neonatale screening op cystische fibrose (CF) via de hielprik: kosteneffectiviteit en andere argumenten 2. Kosteneffectiviteit van zorgcoördinatie voor gezinnen van ouders met psychiatrische problemen: meten van kosten vanuit een gezinsbenadering 3. Kosteneffectiviteit van een nieuwe “praten met kinderen” procedure van het Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) Het symposium zal worden afgesloten met een discussie over hiaten en specifieke uitdagingen van economische evaluaties in de jeugdgezondheidszorg.
Kosteneffectiviteit voor interventies in de jeugdgezondheidszorg: resultaten en methodologische uitdagingen S.M.A.A. Silvia, Universiteit Maastricht/Trimbos Instituut, Maastricht
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 63
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 63
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Besluitvorming rond invoering van neonatale screening op cystische fibrose (CF) via de hielprik: kosteneffectiviteit en andere argumenten K. van der Ploeg, TNO, Leiden M. van den Akker, Leids Universitair Medisch Centrum, afdeling Medische Besliskunde, Leiden A. Vernooij-van Lange, Atrium Medical Center, Heerlen P. Verkerk, TNO, Leiden J. Dankert-Roelse, Atrium Medical Center, Heerlen Trefwoorden: Kosteneffectiviteit, Neonatale Screening, Onderzoeksmethodologie, Besluitvorming, Cystische fibrose Abstract Achtergrond en doelstelling Door vroegtijdige diagnose kunnen kinderen met cystische fibrose (CF; taaislijmziekte) een betere behandeling en levensverwachting krijgen. Screening van pasgeborenen via de hielprik is mogelijk. Hiervoor kunnen verschillende combinaties van – al dan niet genetische – testen gebruikt worden. Doel is de kosten te berekenen van verschillende screeningsstrategieën voor CF in relatie tot het effect op de gezondheid. Daarnaast is het nodig na te gaan welke andere aspecten een rol spelen voor de besluitvorming over invoering van deze screening. Aanpak/methode In een economisch model zijn de resultaten van een onderzoek naar CF-screening in vier provincies in Nederland (de CHOPINstudie) gebruikt, naast gegevens uit de literatuur en expert opinie. Kosten en gewonnen levensjaren voor elk van de screeningsstrategieën zijn berekend en met elkaar vergeleken. Alle kosten en besparingen veroorzaakt door de screening zijn meegenomen, ongeacht wie ze betaalt (maatschappelijk perspectief). Naast uitkomsten als sensitiviteit en specificiteit van de testcombinaties voor het opsporing van kinderen met CF, zijn ook andere relevante aspecten in kaart gebracht, zoals het aantal fout-positieven en het aantal genetische dragers van CF dat met elke testcombinatie wordt gevonden. Resultaten De kosten-effectiviteit van screening op CF t.o.v. geen screening varieerde afhankelijk van de screeningsstrategie van €23.600 tot €29.200 per gewonnen levensjaar. Het aantal fout-positieve kinderen varieerde van 0 tot 182 per jaar, en het aantal gevonden dragers van 0 tot 88 per jaar. Conclusie(s) en aanbevelingen Invoeren van neonatale screening op CF bleek economisch haalbaar voor elke screeningstrategie. Bij de besluitvorming rond de invoering in mei 2011 is naast de kosteneffectiviteit ook veel aandacht geweest voor andere factoren, zoals de sensitiviteit, het aantal fout-positieve kinderen en het aantal dragers dat bij gebruik van genetische testen via de screening ontdekt wordt.
Kosteneffectiviteit van zorgcoördinatie voor gezinnen van ouders met psychiatrische problemen: meten van kosten vanuit een gezinsbenadering H. Wansink, Parnassia Groep en Department of Health Services Research, ’s-Gravenhage R. Drost, Universiteit Maastricht, Maastricht A. Paulus, Maastricht University, Maastricht D. Ruwaard, Universiteit Maastricht, Maastricht S. Evers, Universiteit Maastricht/Trimbos Instituut, Utrecht C. Hosman, Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen J. Janssens, Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen Trefwoorden: Kosteneffectiviteit, Zorgcoördinatie, Onderzoeksmethodologie Abstract Achtergrond en doelstelling Kinderen van ouders met psychiatrische problemen (KOPP) hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van emotionele en gedragsproblemen. Een belangrijke reden hiervan zijn risicovolle opvoedingssituaties waarin veel van deze kinderen zich bevinden. ‘Preventive Basic Care Management’ (PBCM), gericht op vroegtijdige, gecoördineerde ondersteuning vanuit verschillende sectoren, kan deze risico’s verlagen en hoge kosten, zowel binnen als buiten de zorgsector, voorkomen. Het doel van deze studie was het vaststellen van de kosteneffectiviteit van PBCM. Daarnaast is onderzocht of het meenemen van intersectorale kosten in de evaluatie van invloed was op de kosteneffectiviteit. In de presentatie gaan we in op specifieke aandachtspunten bij gezinsgericht kosteneffectiviteitsonderzoek. Aanpak/methode Middels een RCT zijn effecten op de opvoedingssituatie en kosten (kosten van geconsumeerde zorg, intersectorale kosten en interventiekosten) van PBCM (n=49) met een controlegroep (n=50) vergeleken. De opvoedingskwaliteit en kosten aan de start, na 9 en na 18 maanden zijn binnen gestructureerde interviews met ouders gemeten met de ‘HOME Inventory’ (http:// fhdri.clas.asu.edu/home/index.html). Interventiekosten werden door vermenigvuldiging van tarief met geregistreerde contacten. De kosteneffectiviteit werd berekend in twee scenario’s: mét en zonder intersectorale kosten. Voor beide scenario’s zijn incrementele kosten effecten tegen elkaar worden uitgezet. In de sensitiviteitsanalyses werden onzekerheden omtrent imputatiewijze en uitschieters onderzocht. Resultaten De opvoedingssituatie van zorgcoördinatiegezinnen verbeterde niet significant meer dan bij de controlegezinnen. Op het congres presenteren wij de voorlopige resultaten met betrekking tot kosten en kosteneffectiviteit. In een allereerste analyse lijken beide groepen elkaar niet veel te ontwijken qua gemiddelde totale kosten voor geconsumeerde zorg en intersectorale kosten, terwijl de gemiddelde kosten voor de interventie wel hoger lijken in de experimentele groep. Conclusie(s) en aanbevelingen Op het congres presenteren wij de voorlopige resultaten, conclusies met betrekking tot kosten en kosteneffectiviteit en bespreken aandachtspunten voor gezinsgericht kosteneffectiviteitsonderzoek.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 64
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 64
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Kosteneffectiviteit van een nieuwe “praten met kinderen” procedure van het Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) F. Snoeren, Trimbos Instituut, Utrecht C. Hoefnagels, Trimbos Instituut, Utrecht F. Lamers-Winkelman, VU University, Amsterdam, Amsterdam S. Evers, Universiteit Maastricht/Trimbos Instituut, Maastricht
SESSIE: 4.5
Trefwoorden: Kosteneffectiviteit, Advies- en meldpunt kindermishandeling, Onderzoeksmethodologie Abstract Achtergrond en doelstelling In Nederland kunnen vermoedens van kindermishandeling worden gemeld bij het Advies- en meldpunt kindermishandeling. Door middel van een AMK-onderzoek wordt vastgesteld of dit vermoeden van kindermishandeling terecht/onterecht is. Het AMK kan kiezen voor twee verschillende methoden om informatie te verzamelen: de AMK-procedure met kind-interview en de AMK-procedure zonder het kind-interview. Aanpak/methode De economische evaluatie vergelijkt de AMK-procedure met kind-interview met de AMK-procedure zonder kind-interview vanuit een maatschappelijk perspectief. Een quasi-experiment werd uitgevoerd met 117 mishandelde kinderen (6-18 jaar) en hun ouders. Zij vulden vragenlijsten in op drie meetmomenten. de economische evaluatie omvat een kostenutiliteit en kosteneffectiviteitsanalyse, inclusief een uitgebreide onzekerheidsanalyse. Resultaten Er geen significante verschillen zijn tussen de AMK-procedure met het kind-interview en de AMK-procedure zonder het kind-interview wat betreft de gedragsproblemen en de kwaliteit van leven van mishandelde kinderen. De resultaten van de economische evaluatie zijn ten gunste van de AMK-procedure met het kind-interview. Alle ICERs waren dominant. Uitgaande van de QALY als uitkomstmaat, was er 93% kans dat de AMK-procedure met kind-interview tot betere resultaten zou leiden dan de AMK-procedure zonder het kind-interview bij een willingness-to-pay van 20.000 euro. Voor de uitkomstmaat gedragsproblemen was dit percentage 76% en voor de uitkomstmaat kwaliteit van leven was de kans 91% dat de AMK-procedure met kind-interview tot betere resultaten zou leiden dan de AMK-procedure zonder kind-interview. Conclusie(s) en aanbevelingen Een AMK-procedure waarbij naast gesprekken met volwassen ook een kind-interview plaatsvindt is aan te bevelen Deze procedure is ook opgenomen in de AMK-handleiding die ten grondslag ligt aan het AMK-onderzoek. Daarnaast sluit de procedure met een kind-interview aan bij de verschuiving die plaatsvindt naar een meer kind-gerichte benadering.
Het symposium ‘Preventie-instrumenten voor integraal lokaal gezondheidsbeleid’ bestaat uit vier presentaties over onderzoek binnen de AW PG Brabant naar instrumenten die integraal lokaal gezondheidsbeleid kunnen versterken en ondersteunen. Zo worden de resultaten gepresenteerd van de ontwikkeling van een standaardmodel voor een Monitor Sociaal Kwetsbare Groepen, bedoeld om gemeenten handvatten te geven voor het ontwikkelen van beleid voor deze doelgroep. In drie Nederlandse gemeenten is een proef-implementatie van de monitor uitgevoerd. Resultaten zijn weergegeven in een E-book. Ook worden de uitkomsten van een onderzoek naar de ontwikkeling van een implementatiestrategie voor de Handreiking Gezonde Gemeenten (HGG) gepresenteerd. In dit project is op basis van proef-implementatie van de HGG bij 2 GGD-regio’s en vergelijking met 2 andere GGD-regio’s, in de praktijk nagegaan wat succesfactoren (en faalfactoren) zijn voor de invoering van deze nieuwe handreiking. Verder worden twee projecten gepresenteerd die ondersteunende interventies voor integraal gezondheidsbeleid onderzoeken. In een Europees project (REPOPA) gericht op de integratie van evidence in gezondheidsbeleid, is een policy game ontwikkeld die op lokaal niveau kan worden uitgevoerd om het gebruik van evidence tussen diverse stakeholders in het kader van integraal beweegbeleid te bevorderen. De presentatie gaat in op de ontwikkeling van deze policy game en met name op de stakeholdersanalyse die daarvoor de basis vormt. De vierde presentatie betreft het project “De beweegloterij”. In dit onderzoek zal worden nagegaan of bezoekers van sportscholen gevoelig zijn voor eventuele ‘gemiste’ beloning. Vooraf opgestelde doelen van deze bezoekers worden gekoppeld aan de mogelijkheid om een prijs in een loterij te winnen, maar dat kan alleen als gestelde doelen ook behaald worden. Uitkomsten van dit onderzoek kunnen bijdragen aan effectieve elementen in beleid ter bevordering van beweeg- of ander gezondheidsgedrag.
Preventie-instrumenten voor integraal lokaal gezondheids beleid L.A.M. van de Goor, Tranzo, Tilburg School for Social and Behavioral Sciences, Tilburg University, Tilburg
Monitor Sociaal Kwetsbare Groepen C.L. van den Brink, RIVM, Bilthoven G.M.J. Smulders, GGD Hart voor Brabant, Tilburg J.A.M. van Oers, RIVM, Bilthoven J. Wolf, Impuls – onderzoekscentrum maatschappelijke zorg, Radboudumc Nijmegen, Nijmegen L.A.M. van de Goor, AWPG Brabant, Tranzo, Tilburg Achtergrond Door de transities in het sociale domein moeten gemeenten zich voorbereiden op wat er op hen afkomt. Een monitor kan goed inzicht geven in de grote vraagstukken waar gemeenten voor staan. Gemeenten hebben behoefte aan inzicht in de omvang en problematiek van de kwetsbare groepen in een
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 65
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 65
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops bepaald gebied (regio, gemeente, wijk), als informatiebron voor onder andere gemeentelijke beleidsnota’s in het kader van de WMO. Om bijvoorbeeld een indicatie te krijgen van de zorgbehoeften van kwetsbare mensen moet je weten welke problemen zij hebben en wat hun hulpvraag is. Om gemeenten en GGD’en hierbij te ondersteunen is een monitor sociaal kwetsbare groepen ontwikkeld. Aanpak Om te bepalen waaraan een goede monitor sociaal kwetsbare groepen zou moeten voldoen is een onderzoek uitgevoerd volgens de concept map methode. Verder is een overzicht gemaakt van geschikte indicatoren, waarin een ordening is aangebracht naar leefgebieden (bijvoorbeeld bestaansvoorwaarden en middelengebruik) en naar ernst. Vervolgens is in drie gemeenten door de GGD een pilot gedaan waarin een selectie van deze indicatoren is verzameld. Opbrengsten De pilot heeft verschillende producten opgeleverd, afhankelijk van de behoeften van de gemeenten. Dit loopt uiteen van een brede rapportage over verschillende thema’s tot een verdiepende factsheet over één thema. Zowel het proces van het monitoren als de inhoud zijn geëvalueerd, wat tot verbeteringen van het instrument heeft geleid. Er is een e-boek gemaakt waarin het instrument wordt beschreven, de opbrengsten van een monitor worden geschetst en kanttekeningen worden gemaakt. Tijdens het congres zal het e-boek worden gepresenteerd. Conclusie(s) en aanbevelingen De uitkomsten van de monitor bieden aangrijpingspunten voor zowel collectieve en selectieve preventie als voor het organiseren van (geïndiceerde) zorg. Niet alleen gemeenten, maar ook instellingen en praktijkwerkers hebben baat bij een monitor. Zij kunnen inzicht krijgen in (potentiële) cliënten.
Implementatie Handreiking Gezonde Gemeente’ T.J.M. Kuunders, GGD Hart voor Brabant/AWPG Brabant, Tranzo, UvT, Tilburg Achtergrond De Handreiking Gezonde Gemeente (handreiking) is een landelijk instrument ter ondersteuning van professionals en gemeenten bij de ontwikkeling van gemeentelijk integraal gezondheidsbeleid. Het onderzoek was gericht op ontwikkeling van bouwstenen voor een implementatiestrategie voor de handreiking om het gebruik door GGD-en te verbeteren. Doelstelling In beeld brengen belemmerende en bevorderende factoren voor implementatie van de handreiking en ontwikkelen handvatten voor effectieve implementatie van het instrument in de GGD-organisatie. Methode a) Literatuurverkenning: over diffusie van innovaties, beleidswetenschappen en organisatiewetenschappen; b) semigestructureerde interviews: opsporen belemmerende en bevorderende factoren implementatie; c) concept mapping: t.b.v. ontwikkeling implementatiestrategie; d) pilot implementaties van de handreiking in 2 GGD-en;
e) procesevaluatie en vergelijkende casestudy: evaluatie pilot-implementaties en vergelijking resultaten met gebruik handreiking in 2 controle GGD-en. f) landelijke survey voor meting gebruik en intentie tot gebruik handreiking door GGD-en. Resultaten Een set van aanbevelingen (bouwstenen) voor effectieve implementatie van de handreiking in de GGD organisatie en publicaties in voor het betreffende beroepsveld relevante tijdschriften; proefschrift op basis van artikelen. Conclusie(s) en aanbevelingen Voor effectieve implementatie is belangrijk: 1. de diverse beloningsoriëntaties van medewerkers, leidinggevenden en managers goed in beeld krijgen. 2. de handreiking integreren in de eigen voorkeursinstrumenten van GGD en gemeente. 3. de GGD organisatie screenen op de bereidheid tot meewerkend leiderschap in de managementcultuur en op aanwezigheid coaching voor het gebruik van de handreiking. 4. de doelen en ambities voor gezondheidsbevordering en gemeentelijke ondersteuning (advisering) intern helder communiceren en vertalen naar gewenste concrete resultaten. 5. ruimte vergroten voor dialoog tussen professionals (intervisie en informele uitwisseling zijn bevorderend voor adoptie en implementatie van het instrument). Onderlinge reflectie op de ervaringen met het instrument stimuleert kritisch gebruik en biedt collegiale steun. 6. het ambitieniveau van de GGD organisatie (en gemeenten) te bepalen t.a.v. de gewenste professionalisering voor integraal gemeentelijk gezondheidsbeleid.
Het netwerk en samenwerking tijdens de ontwikkeling van lokaal gezondheidsbeleid: inzicht via een policy game H.P.E.M. Spitters, Tranzo, Tilburg University, Tilburg L.A.M. van de Goor, Tranzo, Tilburg University, Tilburg Achtergrond en doelstelling Evidence informed beleid impliceert politieke keuzes onderbouwd door relevante feiten en onderzoekskennis. De ontwikkeling van gezondheidsbeleid vindt steeds vaker lokaal plaats, waarbij verschillende stakeholders worden betrokken met ieder eigen doelen en interesses. Gebrek aan duidelijke probleemdefiniëring en samenwerking kan leiden tot een beperkt gedeelde visie in gezondheidsproblemen en mogelijke oplossingen hiervoor. Onderzoekskennis wordt daarnaast nauwelijks gebruikt in lokaal gezondheidsbeleid. Onderzoek laat zien dat een policy game samenwerking tussen stakeholders kan beïnvloeden, dat betrokkenen meer inzicht krijgen in elkaars rollen en de te gebruiken informatie. De doelstelling is vaststellen welke rol een policy game kan spelen om samenwerking tussen stakeholders op lokaal niveau te bevorderen en zo de toepassing van (onderzoeks)kennis en integrale beleidsontwikkeling te stimuleren. Aanpak/methode Een systeemanalyse wordt gebruikt als basis voor een policy game en is een eerste stap om inzicht te krijgen in het beleidsontwikkelingsproces. Een policy game combineert deze
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 66
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 66
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops systeemanalyse met simulatietechnieken, scenario ontwikkeling en rollenspellen. Hiermee wordt een geschikt intstrument ontwikkeld dat kan omgaan met de complexiteit van het besluitvormingsproces. Binnen het Repopa project (EU FP7) ontwikkelen en testen Nederland, Denemarken en Roemenië deze policy game op lokaal niveau. Resultaten/opbrengsten Met de systeemanalyses van de drie landen zijn alle betrokken stakeholders met hun rol, positie en achterliggende stimuli geïdentificeerd die tijdens de ontwikkeling van lokaal gezondheidsbeleid aanwezig zijn. Nederland en Denemarken laten veel gelijkenissen zien. In Roemenië hebben de lokale en nationale publieke instanties een meer leidende rol bij het implementeren van nationaal beleid en programma’s in de regio. In Denemarken en Nederland hebben de lokale overheden daarentegen meer autonomie, met zowel een meer leidinggevende als uitvoerende rol en ligt bij hen de verantwoordelijkheid. Conclusie(s) en aanbevelingen De systeemanalyses geven meer inzicht in de beleidsontwikkelingssystemen in verschillende Europese landen en welke elementen van het systeem in de policy game naar voren moeten komen om invloed te hebben op het besluitvormingsproces.
De beweegloterij: uitstelgedrag op het gebied van afvallen tegengaan met behulp van geanticipeerde spijt K van der Swaluw, Tilburg University, Tilburg M.S. Lambooij, RIVM, Bilthoven H.M. Prast, Tilburg University, Tilburg J.J.P. Mathijssen, Tilburg University, Tilburg J.J. Polder, RIVM, Bilthoven Suffer the pain of discipline or suffer the pain of regret – Jim Rohn. Overgewicht is een probleem voor individu en maatschappij. Overgewicht verhoogt onder meer de kans op hart en vaatziekten, diabetes en depressie. Afvallen is voor veel mensen moeilijk. Vaak bestaat er een rotsvaste intentie, maar winnen kortetermijnverleidingen het van langetermijnbaten. Een interventie gericht op het (niet) maken van de (on)gezonde keuze kunnen intenties mogelijk omzetten in gedrag. Geanticipeerde spijt kan tal van keuzes en gedragingen beïnvloeden. Anticiperen op spijt beïnvloed onder meer de keuze voor vaccinaties, condoomgebruik en deelname aan loterijen. Amerikaans onderzoek wijst uit dat een loterij met behulp van geanticipeerde spijt mensen kan helpen hun doelen op het gebied van gewichtsverlies te laten behalen. De beweegloterij is zo ingericht dat iemand de loterij wel kan winnen, maar de prijs niet in ontvangst mag nemen als niet ook het persoonlijke afval-doel gehaald is. Verondersteld wordt dat voorgaande situatie zorgt voor spijt en dat hierop wordt geanticipeerd. Het is echter nog onduidelijk of spijt inderdaad de primaire en motiverende emotie is die uitstelgedrag kan voorkomen in het geval van een voorwaardelijke prijs. Het huidige scenarioonderzoek gebruikt inzichten uit de gedragseconomie en de sociale psychologie om te bepalen of spijt inderdaad de
primaire emotie is die mensen ervaren als ze een voorwaardelijke prijs mislopen. Daarnaast wordt onderzocht welke economische- en persoonlijkheidsvariabelen van invloed zijn op de deelnamebereidheid aan de beweegloterij.
SESSIE: 4.6
Preventief verbinden: meer gezondheid voor je geld B.M. Zaadstra, AMC – UvA Amsterdam, Amsterdam Het Sarphati Initiatief is de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid van Noord-Holland en Flevoland. De werkplaats is een samenwerkingsverband tussen de afdelingen Sociale Geneeskunde en Infectieziekten van het AMC, de GGD’en Amsterdam, Flevoland, Kennemerland, Gooi- en Vechtstreek, Zaanstreek Waterland en Hollands Noorden, 1ste Lijn Amsterdam, SIGRA, Dienst O&S van de Gemeente Amsterdam en Achmea. De GGD Amsterdam is de trekker van het Sarphati Initiatief ten. Doel van het Sarphati Initiatief is verbindingen leggen tussen Beleid, Praktijk, Onderzoek en Onderwijs vanuit het oogpunt van collectieve preventie. De aanpak is gezamenlijke kennisproductie met de nadruk op onderzoek relevant voor praktijk en beleid en gezamenlijke kennisdeling. Professionals en bestuurders kunnen naar ons toekomen met vraagstukken op het gebied van de publieke gezondheid en wij brengen hen, via Leergangen en Masterclass, op de hoogte van de meest actuele ontwikkelingen en onderzoeksresultaten. Het Sarphati Initiatief concentreert zich daarbij op twee kennisgebieden : 1. Epidemiologie (o.a. integraal gezondheidsbeleid en preventieve interventies gericht op het terugdringen van gezondheidsachterstanden) 2. Infectieziekten (soa en seksuele gezondheid, hiv, virale hepatitis, HPV, reizigersinfecties). Met inspirerende voorbeelden laten we tijdens deze sessie zien wat samenwerking tussen praktijk, beleid en onderzoek kan opleveren en hoe u hiervan kunt profiteren in uw dagelijks professioneel handelen: het betreft twee voorbeelden van praktijk/beleid gericht onderzoek uit het kennisgebied Epidemiologie, twee uit het kennisgebied Infectieziekten en een voorbeeld van kennisdeling met gemeentelijke bestuurders middels een Masterclass met de nadruk op collectieve preventie.
Gewoontegedrag doorbroken door “30 dagen zonder alcohol, makkie of uitdaging?” Exploratief effectonderzoek van GGD Gooi & Vechtstreek levert veelbelovende resultaten. I.C. Laméris, GGD Gooi en Vechtstreek, Bussum M.B. van Acker, GGD Gooi en Vechtstreek, Achtergrond en doelstelling Het drinken van alcohol is vaak een gewoonte. Om te ervaren hoe het is om een korte periode geen alcohol te drinken organiseerde GGD Gooi & Vechtstreek in maart 2014 voor het derde jaar de actie ’30dagenzonderalcohol’. Een collectieve actie rond een afspraak met jezelf.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 67
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 67
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Doelgroep: volwassenen van 25-99 jaar. Het doel van de actie is dat deelnemers zich bewust worden van hun gewoontegedrag rond alcohol, dit gewoontegedrag doorbreken en zich na afloop bewust zijn van hun keuzemogelijkheid om wel of niet alcohol te drinken. Methode Deelnemers ontvangen na aanmelding een startpakket en worden tijdens de actie op diverse manieren gestimuleerd het vol te houden. Voorafgaand aan de actie en zes weken na het einde van de actie wordt deelnemers gevraagd een vragenlijst in te vullen. In de vragenlijst staan vragen over de actie, redenen voor deelname en het eigen alcoholgebruik. Resultaten 310 mensen hebben zich aangemeld; het merendeel n.a.v. berichten in de krant en/of de sociale omgeving. Hiervan hebben 268 mensen (86%) de voormeting ingevuld en 114 mensen ook de nameting. 87 respondenten (76%) is het gelukt om 30 dagen geen alcohol te drinken.; 11 respondenten (10%) hebben op 1 a 2 dagen alcohol gedronken. 16 respondenten (14 %) is het niet gelukt; zij dronken op 3 of meer dagen tijdens de actie. Bijna alle deelnemers vinden de actie leerzaam en leuk en zijn na afloop trots op zichzelf. 68 respondenten (60%) doen mee omdat ze minder alcohol willen drinken. Tweederde hiervan zegt na afloop ook minder te drinken. Bij vergelijking van het alcoholgebruik vóór de actie en het alcoholgebruik 6 weken na de actie, blijkt dat het alcoholgebruik van de deelnemers na de actie duidelijk lager is. Overmatig alcohol drinken komt niet meer voor (meer dan 21 glazen per week voor mannen en meer dan 14 glazen per week voor vrouwen). Discussie en conclusie De actie ’30dagenzonderalcohol, makkie of uitdaging?’ spreekt veel mensen aan: niet alleen sociale drinkers, maar ook overmatige en zware drinkers. Het gewoontegedrag lijkt doorbroken en het alcoholgebruik na de actie is aanzienlijk gedaald. De actie “30dagenzonderalcohol” lijkt een in potentie effectieve interventie, die navolging en nader onderzoek verdient naar o.a. werkzame bestanddelen en effecten op de langere termijn.
Sarphati project synthetische schattingen van gezondheid en gezondheidsgedrag in wijken en buurten, overzicht S. van Dijken, GGD Flevoland, Almere D.G. Uitenbroek, GGD Flevoland, Almere Achtergrond en doelstelling Er is behoefte bij gemeenten en GGDen aan buurt- en wijkgegevens over gezondheid. Het verzamelen van deze gegevens met bestaande methoden, zoals enquêtes, is kostbaar. Alternatief is het schatten van wijk- en buurtgegevens. Het doel van het project was het in samenwerking met internationale deskundigen toegankelijk maken van een synthetische schattingstechniek voor GGD medewerkers en het beoordelen van de validiteit van deze techniek.
Aanpak/methode Deskundigen van de Universiteit van Southampton hebben in Amsterdam een cursus “synthetische schattingen” verzorgd voor GGD epidemiologen. In de cursus werd een multilevel techniek gebruikt waarbij er zowel rekening wordt gehouden met de samenstelling van de bevolking in de buurten, zoals leeftijdsverdeling en geslacht, als met eigenschappen van de buurten zelf, bijvoorbeeld de aan- of afwezigheid van zorgvoorzieningen, of de mate van verstedelijking. Om te oefenen met de techniek is voor de deelnemende GGD epidemiologen een cursus “R en synthetische schattingen” gegeven. Alle deelnemers hebben met de R module lme4 een model gemaakt waarbij rekening werd gehouden met eigenschappen van personen en eigenschappen van buurten. Op het GGD epidemiologen platform is het project besproken en de techniek kort toegelicht. Na de cursus zijn medewerkers van de GGD Amsterdam en GGD Flevoland verder gegaan met het valideren van de multilevel methode voor het maken van synthetische schattingen. Resultaten/opbrengsten De techniek van multilevel synthetische schattingen is breed besproken met epidemiologen werkzaam bij GGDen. De gebruikte techniek lijkt voor de praktijk valide te zijn bij stabiele wijken of buurten, echter, in het geval van “uitzonderlijke” buurten, zoals recente uitbreidingswijken, kan het verschil tussen geschatte en geobserveerde waarden groot zijn. Verdere verbetering lijkt mogelijk.
Voorlichting over seksuele gezondheid aan ROC studenten: een preventiestrategie geëvalueerd C.P. van der Weijden, GGD Flevoland, Almere Achtergrond en doelstelling De meeste GGD’en verzorgen seksuele voorlichting. In dit onderzoek wilden we verkennen wat het effect is van voorlichting op de seksuele gezondheid van ROC studenten vergeleken met een groep ROC studenten die deze voorlichting niet krijgt. Aanpak/methode De bronpopulatie van dit onderzoek bestond uit studenten van ROC Flevoland, locatie Almere. Door middel van gestructureerde vragenlijsten werden verschillende aspecten van seksuele gezondheid gemeten bij studenten aan het begin (t0) en aan het einde (t1) van het studiejaar. In de tussenliggende periode heeft een interventiecohort twee voorlichtingen gehad. Resultaten/opbrengsten In totaal hebben 143 studenten zowel op t0 als t1 de vragenlijst volledig ingevuld. Hiervan heeft 51% geen voorlichting gehad. De overige studenten hebben voor het merendeel beide voorlichtingen ontvangen. De voorgelichte studenten hebben anderhalf keer zo vaak een soa test gedaan in het afgelopen half jaar op t1 ten opzichte van t0. Voor het niet voorgelichte cohort was dit onveranderd. Op condoomgebruik, anticonceptiegebruik, het ervaren van een seksuele disfunctie en weerbaarheid liet de voorlichting geen tot weinig effect zien. Door de voorlichting is 53% van de studenten meer gaan nadenken onderwerpen als condooms, anticonceptie, soa en zwangerschap/abortus.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 68
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 68
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Conclusie(s) en aanbevelingen Er is een sterke aanwijzing dat de voorlichting leidt tot een toename van soa testen. Voor andere gedragsaspecten werd geen duidelijk verband gezien met de gegeven voorlichting.
Prevalentie en determinanten van onvoldoende werkvermogen onder werkende oudere hiv-geïnfecteerde en hiv-negatieve individuen. L.M. Möller, GGD Amsterdam, Amsterdam R. Brands, Soa Aids Nederland, J.K. Sluiter, Coronel Instituut voor arbeid en gezondheid, P. Reiss, AMC Amsterdam, Stichting HIV Monitoring, J. Schouten, AMC Amsterdam, M. Prins, GGD Amsterdam, AMC Amsterdam, I.G. Stolte, GGD Amsterdam, Achtergrond en doelstelling Er is in Nederland weinig bekend over de invloed van hiv infectie op het werkvermogen van hiv-geïnfecteerde individuen. Het doel van deze studie was om te onderzoeken of de prevalentie en de determinanten van onvoldoende werkvermogen onder werkende oudere hiv-geïnfecteerde individuen verschilt van een vergelijkbare groep werkende hiv-negatieve individuen. Methoden Baseline data werden verzameld door het invullen van vragenlijsten en een lichamelijk onderzoek in het kader van de AgehIV Cohort Studie tussen oktober 2010 en september 2012. Voor de huidige onderzoeksvraag werden 359 hiv-negatieve en 264 hiv-geïnfecteerde individuen in de werkende leeftijd (45-65 jaar) en die deelnamen aan betaalde arbeid geïncludeerd. Deelnemers scoorden hun eigen werkvermogen met een score tussen 0-10, waarna het werkvermogen gedichotomiseerd werd in onvoldoende (<6) en voldoende (≥6). Univariate en multivariate logistische regressie werden gebruikt om het onafhankelijk effect van hiv status op het werkvermogen en de determinanten van onvoldoende werkvermogen te bestuderen. Resultaten In totaal rapporteerde 8% van de deelnemers een onvoldoende werkvermogen (hiv-geïnfecteerd: 9% vs. hiv-negatief 7%, P=0.20). Twee keer zoveel hiv-geïnfecteerde dan hiv-negatieve deelnemers waren deels arbeidsongeschikt verklaard (6% vs. 3%, P=0.02). Hiv-positieve status was niet geassocieerd met onvoldoende werkvermogen (aOR 0.96, 95%CI 0.46-2.04). In multivariate analyses waren lager opleidingsniveau, parttime werken, ervaren gebrek aan regelmogelijkheden op het werk, een hoge herstelbehoefte na het werk, vaker dan 2 keer thuis blijven van werk in de afgelopen 6 maanden en depressieve symptomen significant geassocieerd met onvoldoende werkvermogen, onafhankelijk van hiv status. Conclusies en aanbevelingen Hiv-geïnfecteerde individuen in de leeftijd van 45-65 jaar die nog deelnemen aan betaalde arbeid functioneren net zo goed op het werk als hiv-negatieve individuen van dezelfde leeftijd. Hiv-geinfecteerde individuen waren vaker deels arbeidsongeschikt, hoewel de percentages in beide groepen laag waren.
De gevonden determinanten voor onvoldoende werkvermogen kunnen werkgevers en arbeidsartsen helpen om het werkvermogen te optimaliseren.
Masterclass-Meet the expert: “Op weg naar een gezonde Gemeente”. B.M. Zaadstra, AMC – UvA Amsterdam, Amsterdam Doelstelling Masterclass: Kennisuitwisseling tussen wetenschappers en wethouders over de koers om een toekomstbestendige gezonde gemeente te realiseren. Achtergrond Koerswijziging preventieoptiek bewerkstelligen met de notie dat gezondheid mede het product is van politiek-bestuurlijke beslissingen over investeringen in maatschappelijke omstandigheden waaronder gezondheid tot stand komt. Aanpak Kritische bespreking van recente onderzoeksresultaten van opbrengsten van collectieve preventie in vergelijking met resultaten van individuele preventie met wethouders en beleidsmedewerkers in het verzorgingsgebied van de AWPG het Sarphati Initiatief: de 6 GGD regio’s van de provincies Noord-Holland en Flevoland. Deelname aan de Masterclass was op uitnodiging van de respectievelijke GGD-directie; ook werd per GGD-regio een ervaren wethouder uitgenodigd om in een presentatie kritische feedback te geven op de inhoud van de presentaties van de wetenschappelijke experts. De inhoudelijke thematiek werd gestuurd door voorbesprekingen met betrokken GGD-en, de “rolmodel’ wethouders en met de wetenschappelijke experts. Resultaten Najaar 2014 werden 2 Masterclasses van 17.00-20.30 uur georganiseerd in resp. de raadszalen van. Almere en Heerhugowaard en bezocht door resp. 34 en 32 deelnemers uit resp. 16 en 13 gemeenten. De door experts aangetoonde feiten dat collectieve preventie effectiever is dan individueel gerichte programma’s bleken nieuw en gaven aanleiding tot de volgende opmerkingen: 1. Presenteer deze feiten in laagdrempelige media en bij andere partijen (gemeenteraad) 2. Wetenschappelijke feiten stellen politieke beginselen ter discussie (evidence vs mening). 3. Kosten-Baten debat aangaan over tegenstrijdige belangen (waarden vs geld) 4. Collectieve preventie vergt lange termijn investering (> 4 jaars zitting termijn wethouder). Aanbevelingen 1. Rol AWPG Sarphati Initiatief: groot belang van voortgaande wederzijdse actieve inspanning tot kennisuitwisseling tussen Beleid, Onderzoek en Praktijk. Voortzetten Masterclass. 2. Rol Regio GGD: duiding van wetenschappelijke kennis naar lokale bestuurders voor aanpak specifieke problemen.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 69
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 69
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 4.7
Nieuwe praktijkvoorbeelden voor aanpassing van de schoolomgeving M.W.J. Jansen, AWPG Limburg: GGD Zuid Limburg-Maastricht University, Geleen Auteurs en titels: 1. Van Kann DHH. De associatie tussen de schoolpleininrichting en beweeg- en zitgedrag van basisschoolleerlingen: GPS en accelerometrie gecombineerd 2. Simons A. ‘Ja maar de woensdagmiddag blijft toch wel?’; Draagvlak voor De Gezonde Basisschool van de toekomst. 3. Dessing D. Schoolzones: veilig en fit? 4. Rozema AD. Op school steek je niks op! Onderzoek naar de implementatie van rookvrije schoolterreinen in het voortgezet onderwijs. Voorzitter: Maria Jansen Achtergrond Buitenspelen, gezonde voeding, voldoende ruimte voor cultuur, sport en spel en een goede opvoeding zijn essentieel voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. De school en de schoolomgeving bieden hiertoe mogelijkheden. In Nederland zijn initiatieven ontstaan om scholen hierbij te ondersteunen. Ook vanuit de Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid zijn praktijkgerichte onderzoeken opgestart. In dit symposium schetsen we een viertal initiatieven. Doel symposium Inzichtelijk maken hoe een aantal nieuwe initiatieven met betrekking tot de gezonde school worden opgezet, hoe de samenwerking tussen verschillende (nieuwe) vakgebieden vorm krijgt, wat de kansen en uitdagingen zijn en hoe het gezonde schoolconcept in het belang van kind, ouders/opvoeders, school en samenleving sterker kan worden weggezet in de toekomst. Opbouw symposium In het symposium worden vier verschillende gezonde schoolprojecten toegelicht. De schoolpleininrichting, actief transport van en naar school en een ruim aanbod van sport en spel na schooltijd dragen bij een gezonde leefomgeving. De Gezonde Basisschool van de Toekomst gaat uit van een innovatief onderwijsconcept waarvan de beweegredenen worden toegelicht. Schoolzones beschrijft hoe de gebouwde omgeving, met name het verhogen van verkeersveiligheid rond school, van invloed is op actief transport en beweeggedrag van kinderen. Tot slot wordt in het project van rookvrije schoolterreinen aangegeven hoe het voortgezet onderwijs een rookvrije omgeving realiseert. In de plenaire discussie worden de deelnemers uitgenodigd om mee te denken in de kernelementen van een gezonde leer- en leefomgeving voor de toekomst.
De associatie tussen de schoolpleininrichting en beweeg- en zitgedrag van basisschoolleerlingen: GPS en accelerometrie gecombineerd. D.H.H. van Kann, Maastricht University, Maastricht S.I. de Vries, De Haagse Hogeschool, Lectoraat Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omgeving, Den Haag J. Schipperijn, University of South Denmark, Odense N.K. de Vries, Maastricht University, Maastricht M.W.J. Jansen, GGD Zuid-Limburg en Maastricht University, Geleen S.P.J. Kremers, Maastricht University, Maastricht Achtergrond en doelstelling Voldoende beweging is belangrijk voor kinderen. De hoeveelheid beweging neemt de laatste decennia echter af, terwijl sedentair gedrag toeneemt. De ontwikkeling van een gezond beweegpatroon is essentieel voor een gezonde leefstijl op latere leeftijd. Alle kinderen brengen een substantieel deel van dag door op scholen, wat het belang van deze omgeving onderstreept. Een beweegvriendelijke fysieke en sociale schoolomgeving kan bijdrage aan meer beweging bij kinderen. Deze studie onderzoekt de invloed van schoolpleinen op matigintensief beweeggedrag en sedentair gedrag van 9-12 jarige basisschoolleerlingen tijdens schoolpauzes, gebruikmakende van objectief bepaalde beweeg- en locatiedata. Daarnaast wordt de associatie tussen de schoolpleininrichting en matigintensieve beweging en sedentair gedrag bestudeerd. Aanpak/methode In totaal hebben 21 scholen in Zuid-Limburg deelgenomen aan deze studie. Op deze scholen zijn de schoolpleinkarakteristieken in kaart gebracht door middel van gestructureerde observaties en aanvullende interviews met de locatiedirecteur. In het najaar van 2012 hebben 144 kinderen een accelerometer (Actigraph, GT3X+) en een GPS-logger (Qstarz, BT1000) gedragen. Accelerometrie en GPS-data zijn gecombineerd met behulp van het Personal Activity and Location Measurement System (PALMS; University of California, San Diego). Data zijn geaggregeerd naar een 15-seconde interval. Alle schoolpleinen zijn gedigitaliseerd in GIS (ArcGIS, versie 10.2) en door PALMSdata in GIS te includeren is voor elke 15-seconde interval vastgesteld of een kind op het schoolplein aanwezig was en hoe actief het kind op dat moment was. Resultaten/opbrengsten De resultaten van de studie zullen ingaan op welke specifieke schoolpleinkarakteristieken geassocieerd zijn met matigintensieve beweging en sedentair gedrag van kinderen tijdens schoolpauzes. Conclusies en aanbevelingen De resultaten zullen in een breder perspectief worden bediscussieerd. Welke schoolpleinkarakteristieken zijn op welke manier geassocieerd met beweging en zitgedrag en hoe kan dit worden verklaard? Hieruit voortkomend zullen aanbevelingen worden opgesteld hoe de inrichting van de leefomgeving (schoolpleinen) kan bijdragen aan de gezondheid van kinderen (beweging).
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 70
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 70
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops ‘Ja maar de woensdagmiddag blijft toch wel?’; Draagvlak voor De Gezonde Basisschool van de toekomst. A. Simons, Onderwijsstichting MOVARE, Kerkrade M. Willeboordse, Maastricht University, Maastricht N. Bartelink, Maastricht University – AWPG Limburg, Maastricht M.W.J. Jansen, GGD Zuid Limburg – Maastricht University, Geleen C.P. van Schayck, Maastricht University, Maastricht
Het effect van schoolzones op lichamelijke activiteit. D. Dessing, TNO Lifestyle – VUmc, Leiden L. Engbers, TNO Lifestyle, Leiden S.I. de Vries, de Haagse Hogeschool, ’s-Gravenhage W. van Mechelen, Sociale Geneeskunde, EMGO+, VUmc, Amsterdam E. Verhagen, Sociale Geneeskunde, EMGO+, VUmc, Amsterdam F.H. Pierik, TNO Urban Environment, Utrecht
Achtergrond Vier basisscholen van onderwijsstichting MOVARE in Zuid Limburg hebben de intentie om in schooljaar 2015/2016 een ‘Gezonde Basisschool van de toekomst’ te worden. In ‘De Gezonde Basisschool van de toekomst’ krijgen alle leerlingen een gestructureerd dagritme aangeboden met voldoende onderwijstijd, 1 uur gevarieerde beweging per dag, een gezonde lunch en voorlichting over gezondheid en gezond gedrag. Daarnaast is er een vrijwillig aantrekkelijk voor- en naschools programma vol sport, spel, cultuur en ontspanning. De Gezonde Basisschool van de toekomst is een gezamenlijk initiatief van onderwijsstichting MOVARE, GGD Zuid-Limburg en Universiteit Maastricht. Voor ouders betekent de introductie van dit dagarrangement een behoorlijke verandering. Zaken die decennia lang hetzelfde waren, zoals de schooltijden en de lunch, worden nu ter discussie gesteld. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat voldoende draagvlak onder ouders één van de meest cruciale succesfactoren is voor implementatie. In deze presentatie lichten de scholen vanuit de praktijk toe hoe zij draagvlak onder ouders voor dit initiatief creëren. Aanpak Op iedere school is een docent als projectleider aangesteld, welke verantwoordelijk is voor het betrekken van ouders bij ontwikkeling van het dagarrangement. Opbrengsten In september 2014 zijn ouders geworven voor werkgroepen en klankboordgroepen. Ouders waren bij aanvang positief maar erg kritisch. Ook negatief kritische ouders werden gestimuleerd om plaats te nemen in werkgroepen. Scholen ervaren dat zodra onzekerheden over het programma worden weggenomen, het draagvlak onder ouders groeit. Het blijft een uitdaging om draagvlak te creëren onder ouders die niet naar informatiemomenten komen. Om dit te ondervangen zijn inloopmomenten op scholen gecreëerd waarbij ouders actief worden aangesproken. Conclusie en aanbevelingen In april 2015 zullen de medezeggenschapsraden van de vier scholen stemmen over invoering van ‘De Gezonde Basisschool van de toekomst’ op hun school. Aanbevelingen over de meest effectief gebleken strategieën voor het creëren van draagvlak zullen worden gepresenteerd middels praktijkvoorbeelden. Zie ook: www.degezondebasisschoolvandetoekomst.nl
Achtergrond en doelstelling Schoolzones worden primair aangelegd vanuit verkeersveiligheidsoogpunt. Een veilige schoolomgeving lijkt echter ook andere baten op te leveren. Het project Schoolzones onderzoekt of het aanleggen van een schoolzone kinderen aanzet tot meer spelen en bewegen, wat hun gezondheid ten goede komt. De resultaten worden vertaald naar praktische handvatten voor ruimtelijke inrichting. Aanpak In de periode 2013-2016 worden 5 scholen waar een schoolzone wordt aangelegd, vergeleken met 4 scholen waar géén schoolzone wordt aangelegd. Lichamelijke activiteit en locatie worden vastgelegd met observaties, vragenlijsten, GPS en beweegmeters, bij 500 kinderen tussen 9-11 jaar oud. De metingen worden vóór, en 3 en 12 maanden na, de aanleg van een schoolzone gedaan. Kosten-effectiviteit en proces-factoren worden eveneens onderzocht. Opbrengsten/Resultaten Eerder onderzoek van deze groep heeft de relatie tussen verkeersveiligheid op beweeggedrag van basisscholieren aangetoond. Deze resultaten, die de aanleiding vormen voor het huidige onderzoek, worden toegelicht. Daarnaast wordt ingegaan op de mogelijkheden om in veel voorkomende schoolsituaties de verkeersveiligheid te verhogen. Conclusie Het Schoolzone onderzoek zal inzicht opleveren in de effectiviteit van schoolzones voor het bevorderen van verkeersveiligheid, en beweeggedrag. Verschillende partijen hebben interesse in de doorvertaling naar de resultaten, en hebben zich aan het onderzoek verbonden: Royal HaskoningDHV, Stadsregio Amsterdam, Jantje Beton, en het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 71
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 71
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops Op school steek je niks op! Onderzoek naar de implementatie van rookvrije schoolterreinen in het voortgezet onderwijs
SESSIE: 4.8
A.D. Rozema, Department Tranzo, Tilburg University, Tilburg J.J.P. Mathijssen, Department Tranzo, Tilburg University, Tilburg J.A.M. van Oers, National Institute for Public Health and the Environment (RIVM), Bilthoven M.W.J. Jansen, GGD Zuid Limburg – Maastricht University, Geleen
Gezondheid, wat vinden bewoners zelf? In gesprek met Gezondheidsambassadeurs uit Slotermeer
Achtergrond Veel rokers beginnen met roken op het schoolplein. Dit gegeven, samen met het feit dat jongeren veel tijd doorbrengen op school maakt dat middelbare scholen bij uitstek de plek zijn waar tabaksontmoediging kan plaatsvinden. De Tabakswet schrijft voor dat er in Nederland in schoolgebouwen niet gerookt mag worden, echter scholen mogen zelf bepalen of er op het schoolterrein gerookt mag worden. Momenteel zegt 34% van alle schoollocaties in Nederland een rookvrij schoolterrein te hebben. Rookvrije schoolterreinen zijn dus nog niet vanzelfsprekend. Dit onderzoek richt zich op het invoeren van rookvrije schoolterreinen in het voortgezet onderwijs. Aanpak Het onderzoek bestaat uit vijf deelonderzoeken, namelijk 1) het omschrijven en wetenschappelijk onderbouwen van de aanpak die ontwikkeld is door de Alliantie Nederland Rookvrij om scholen te ondersteunen een rookvrij schoolterrein in te voeren, 2) een landelijke procesevaluatie bij scholen die al een rookvrij schoolterrein gerealiseerd hebben, 3) het in kaart brengen van de barrières en behoeftes van stakeholders van scholen die geen rookvrij schoolterrein hebben, 4) monitoren van het besluitvormings- en invoeringsproces bij scholen die onder begeleiding van de GGD rookvrij worden en 5) een landelijke effectevaluatie om te onderzoeken of minder jongeren beginnen met roken of op latere leeftijd pas beginnen met roken als een rookvrij schoolterrein is ingevoerd. Het onderzoek wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband van de Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid in Brabant, Zuid-Limburg en Amsterdam. Resultaten De eerste resultaten laten zien dat scholen die geen rookvrij schoolterrein hebben de handhaving niet zien zitten, overlast in de wijk voorspellen en weerstand verwachten van rokende personeelsleden wanneer ze een rookvrij schoolterrein zouden gaan invoeren. Conclusie Deze inzichten kunnen gebruikt worden om het gezondheidsbeleid op middelbare scholen te bevorderen wanneer desbetreffende barrières worden weggenomen.
S. Uysal, Stichting Eigenwijks, Amsterdam M. Schoenmaker, de Zoete Appel, Amsterdam M. Schönenberger, GGD Amsterdam/Epidemiologie & Gezondheidsbevordering, Amsterdam L. Den Broeder, RIVM, Bilthoven S. Kwakkelstein-Klooster, BOOT/HvA, Amsterdam W. Scgarwächter, Scharwachter Leefstijlspecialist, Diemen In het gebied van Amsterdam met de grootste cumulatie van gezondheidsproblemen zijn 20 bewoners opgeleid tot gezondheidsambassadeurs (Amsterdam Nieuw-West; project Gezond Slotermeer). De samenstelling van de groep ambassadeurs is erg divers. Deze bestaat uit vrouwen en mannen van verschillende leeftijden die zowel laag- als hoogopgeleid zijn en verschillende beroepsmatige en culturele achtergronden hebben. Allemaal betrokken buurtbewoners die samen graag meer willen betekenen in het bevorderen van de gezondheid in de buurt. Tijdens de ambassadeurstraining verwierven de bewoners o.a. kennis op het gebied van determinanten van gezondheid en vaardigheden voor gespreksvoering. Ook werd er gewerkt aan empowerment. Op deze wijze werden de 20 gezondheidsambassadeurs getraind in het voeren van gesprekken over gezondheid met buurtbewoners. De ambassadeurs gingen uiteindelijk met meer dan 200 bewoners in gesprek over gezondheid van de wijk en van de bewoners. Door middel van onderzoek werden het trainingstraject en de gesprekken met buurtbewoners geëvalueerd. Zo werd inzichtelijk gemaakt wat de training de ambassadeurs zelf heeft opgeleverd en wat gezondheid betekent voor de bewoners van Slotermeer. Hoe gezond vinden ze zichzelf en hoe gezond vinden ze de buurt? Wat betekent gezondheid voor hen en wat willen ze actief bijdragen aan de gezondheid van de wijk? Door antwoorden op deze vragen is er meer duidelijkheid ontstaan over de behoeften van de bewoners in de wijk en zijn er ideeën ontstaan om de wijk gezonder te maken. Deze ideeën worden vervolgens door de buurtbewoners zelf gerealiseerd, met ondersteuning van welzijnswerkers en de gemeente. In de workshop gaan deze actieve wijkbewoners, de projectmedewerkers en de onderzoekers met u in gesprek. Na een korte presentatie van het project en de resultaten van het onderzoek worden in drie ronden gesprekken voorbereid én gevoerd met (A) ambassadeurs, (B) onderzoekers en (C) projectmedewerkers. Elke groep deelt ter afsluiting een vraag/antwoord met alle deelnemers van de workshop
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 72
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 72
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops SESSIE: 4.9
SESSIE: 4.10
“Positieve Gezondheid in onderzoek, beleid en praktijk van Public Health” J.P.M. Meijers, GGD Zuid Limburg, Geleen J.F. Flinterman, GGD Amsterdam, Amsterdam M.A.S. Huber, Louis Bolk Instituut, Driebergen-Rijsenburg A.M. Koornstra, GGD-GHOR Nederland, Utrecht C.L. van den Brink, RIVM, Bilthoven M.J.H. Roosenboom, Programmabureau Alles Is Gezondheid, Amersfoort
Op weg naar uw ideale VTV-2018? Praat mee, geef uw input! J.M. Melse, RIVM, Bilthoven M.J. van den Berg, RIVM, Bilthoven
Organisatoren: GGD-GHOR Nederland Louis Bolk Instituut RIVM Programmabureau ‘Alles is gezondheid’ Achtergrond/doelstelling GGD-GHOR Nederland en het Louis Bolk Instituut hebben in samenwerking met het RIVM een Pledge ingediend bij het programma ‘Alles is gezondheid’. Centraal hierin staat de operationalisering van het concept Positieve Gezondheid (M. Huber e.a.) richting onderzoek, beleid en praktijk van Public Health. Het concept sluit goed aan bij het integraal werken aan gezondheid, de drie transities in het sociaal domein en het benutten van de eigen kracht/zelfredzaamheid van de burger. Hoe het concept zich praktisch laat vertalen richting onderzoek, (gemeentelijk) beleid en gezondheidsbevordering is echter nog onvoldoende duidelijk. Deze workshop beoogt deelnemers uit het veld te betrekken bij de operationalisering van het concept Positieve Gezondheid binnen de Publieke Gezondheid. Aanpak/methode De workshop begint met een korte inleiding over de achtergrond van het concept Positieve Gezondheid en de werkgroepen rondom de operationalisering. Daarna worden middels een interactieve werkvorm bevorderende factoren voor optimaal functioneren in meerdere levensdomeinen in kaart gebracht. Vervolgens worden deze factoren vertaald in bruikbare aspecten van onderzoek, integraal (gezondheids- en gemeentelijk) beleid en praktijk. De bevindingen worden verzameld en geplaatst naast de resultaten van de landelijke werkgroepen die zich bezighouden met de operationalisering van Positieve Gezondheid binnen onderzoek/monitoring en beleid/praktijk. Resultaten/opbrengsten De resultaten van de workshop geven aanvullende inzichten vanuit het veld in hoe het concept Positieve Gezondheid zich laat vertalen in onderzoek, beleid en praktijk. De resultaten zullen door de eerder genoemde operationaliserings-werkgroepen worden gebruikt in hun activiteiten. Conclusies/aanbevelingen Het operationaliseren van het concept Positieve Gezondheid in de praktijk van de Publieke Gezondheidszorg vraagt een omslag in denken en handelen. Deze workshop draagt bij aan het vormgeven van die omslag, zowel in termen van bewustwording onder deelnemers als in het vergroten van inzicht in wat die omslag voor de praktijk betekent.
Achtergrond en doelstelling Vorig jaar juni werd de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV)-2014 gepresenteerd. In die VTV werd veel aandacht gegeven aan toekomstverkennen via vier vier verschillende streefbeelden van de toekomst. Immers, zonder toekomstbeeld is beleid stuurloos (Uit Zicht, WRR 2011). Die perspectieven waren het resultaat van veel stakeholdermeetings waarmee de VTV-2014 een breed draagvlak verwierf. Hoe gaat een volgende VTV er uit zien? Moeten we verder te gaan met deze perspectieven, en hoe dan? Of moet de aandacht wat verlegd worden? Welke vragen, data, thema’s moeten er wat u betreft aan de orde komen? In deze workshop kunt u alvast meedenken en de nieuwe projectleiding input geven om te komen tot uw ideale VTV-2018. Aanpak en methode Via diverse interactieve methoden gaan de deelnemers met elkaar en de projectleiding VTV-2018 in gesprek over hoe hun ideale VTV-2018 er uit zou zien. We zullen o.a. gebruik maken van: brainwriting, woordbingo en de COCD-box. Resultaten/opbrengsten Voor de deelnemers is de opbrengst dat zij in staat zijn in een zeer vroeg stadium input te geven voor een nieuwe VTV. Zij kunnen van elkaar nieuwe ideeën krijgen, die hun eigen denken en idealen prikkelen. Voor de projectleiding is de opbrengst dat zij in een zeer vroeg stadium input krijgen. Conclusies(s) en aanbevelingen Conclusies en aanbevelingen volgen uit de workshop en worden meegenomen door de projectleiding van de VTV.
SESSIE: 4.11
Wink Wink: Nudging innovatie in de publieke gezondheidszorg D. de Ridder, Universiteit Utrecht Gezondheidspsychologie, Utrecht T. Schillemans, Universiteit Utrecht School of Governance, Utrecht E. de Vet, Wageningen Universiteit Communication Philosophy Technology, Wageningen A. Gout, GGD Utrecht, Utrecht Achtergrond Is de overheid verantwoordelijk voor welzijn en gezondheid van burgers of zijn burgers dat zelf? Overheidsbemoeienis met ongezonde keuzes wordt al gauw als betuttelend ervaren. Anderzijds blijken goed geïnformeerde mensen toch vaak niet in staat zelf verstandige keuzes te maken. ‘Nudges’ bieden mogelijk een oplossing: het zijn ‘duwtjes’ in de goede richting, met respect voor keuzevrijheid. In het WINK project onderzoekt een team van psychologen, communicatiewetenschappers, filosofen en bestuurskundigen samen met deskundigen
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 73
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 73
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops verbonden aan o.a. het RIVM en de GDD in hoeverre nudges in de richting van gezond gedrag effectief, ethisch aanvaardbaar en praktisch uitvoerbaar zijn in publiek beleid. Doelstelling Nudging trekt grote aandacht van zowel onderzoekers en beleidsmakers als gezondheidsprofessionals. Het debat wordt gekenmerkt door sterke standpunten van voor- en tegenstanders, maar is tot dusver weinig gevoed door concrete ervaringen in de praktijk. Doel van de workshop is om een eerste overzicht van resultaten uit het WINK project te geven en op basis hiervan te discussiëren over de potentie van nudging als innovatie in de publieke gezondheidszorg. Aanpak De workshop begint met vier korte inleidingen die betrekking hebben op a) ethische overwegingen die maken of een specifieke nudge aanvaardbaar is; b) een overzicht van wat nudges effectief maakt; c) de mogelijkheden om nudges te implementeren in het publieke beleid; en d) hoe binnen de context van een GGD een nudge ontwikkeld kan worden. Vervolgens wordt met het publiek gebrainstormd over de (on)mogelijkheden van nudges in de publieke gezondheidzorg. Concrete voorbeelden van nudges worden voorgelegd en deelnemers wordt gevraagd te bepalen hoe ethisch, effectief, en bestuurlijk en praktisch haalbaar deze nudges zijn (met stemkastjes). Conclusies en aanbevelingen De workshop resulteert in een prioritering van de meest kansrijke nudges. Op grond van de brainstorm met het publiek worden aanbevelingen geformuleerd over hoe nudges kunnen worden toegepast in de publieke gezondheidszorg.
SESSIE: 4.12
Gezondheidszorg zal meer groen inzetten voor patiënten als…?? C.M.L. Hermans, Wageningen UR Alterra, Wageningen J.A. Postma, Postma Advies Publieke Gezondheid, Slootdorp Doelstelling Na afloop van de workshop bestaat bij deelnemers inzicht in de voorwaarden waaronder groen vaker kan worden ingezet om de gezondheid te bevorderen. De betrokken actoren (eerstelijnszorg- en publieke gezondheidsprofessionals, hun beleidsomgeving en burgers/patiënten) worden bevraagd op hun motieven, belangen en de mogelijke oplossingen. Hun onderlinge dynamiek in het krachtenveld krijgt visueel vorm. Duur: ca 1 uur Facilitators: mw. JA Postma, adviseur PG, mw. T. Hermans WUR-Alterra Opzet Na een korte presentatie van de opzet en bevindingen van het onderzoek “Behoeften van gezondheidsprofessionals om groen in te zetten voor gezondheid” (Alterra-WUR/RIVM) vindt een simulatiespel plaats. Deelnemers worden ingedeeld in 6 subgroepen, die zich inleven in hun rollen als – eerstelijns professionals (bijv. huisarts, POH, fysiotherapeut) – professionals publieke gezondheid (zoals GGD-arts, GGD gezondheidsbevorderaar, JOGG-coördinator)
– patiënten (met bijv. overgewicht, depressie, lage SES) – beheerder van groen (bijv. IVN, SBB, Natuurmonumenten) – gemeente-vertegenwoordiger: (bijv. ambtenaar, wethouder, raadslid) – zorgverzekeraar (bijv. medisch adviseur, inkoper, marketingmedewerker) Elke groep bedenkt een aantal wensen/eisen waaraan moet worden voldaan om zich te willen inzetten om groen voor gezond realiteit te maken in hun eigen werk of leven. In het daaropvolgende plenaire simulatiespel onderhandelen partijen: welke eisen kunnen worden ingewilligd door welke andere partij, hoe komen ze tot overeenstemming, welke eisen zijn niet realistisch? Welke creatieve oplossingen kunnen worden bedacht? Tot slot verzamelen deelnemers met elkaar de conclusies en formuleren tips en aanbevelingen voor het bevorderen van groen voor gezondheid. Dit wordt visueel weergegeven in een krachtenveld.
SESSIE: 4.13
Waarom moeilijk doen, als het samen kan? Samenspel met gezond verstand op het speelveld van het sociaal domein B.S. Eigeman, Stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid, Den Haag Y.C. van Westering, Stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid, Den Haag H. Hamberg, Stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid, Den Haag Het zal u niet ontgaan zijn: de gemeenten hebben er fors wat taken bij gekregen op de terreinen jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en werk & inkomen. Het buzzwoord bij al deze decentralisaties: maatschappelijke participatie. Dat dit onlosmakelijk verbonden is met gezondheid zal evenmin een verrassende constatering zijn. Aan gemeenten de taak om de verbindingen te leggen tussen alle beleidsterreinen waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Dat is een behoorlijke uitdaging waarbij gemeenten alle hulp en creativiteit die er beschikbaar is, hard nodig hebben. Ook uw hulp en creativiteit! Aan de hand van de uitdagingen, die worden geschetst door een wethouder uit de bestuurlijke adviescommissie Publieke Gezondheid van de VNG en een GGD-directeur, gaan we met u op zoek naar aanknopingspunten in uw eigen werk om de verbinding tussen publieke gezondheid en de rest van het sociale domein te leggen. Om vervolgens stil te staan bij de vraag hoe publieke gezondheid kan bijdragen aan het slagen van de decentralisaties. We sluiten de workshop af met concrete adviezen aan de kernspelers in het krachtenveld, zoals de wethouders, GGD’en, GGD/GHOR Nederland, RIVM en VWS. Dit is ook input voor hun gezamenlijke agenda en daarmee voor het stimuleringsprogramma. Als kers op de taart gaat u naar huis met een opdracht aan uzelf: wat ga ik vanaf morgen doen om bij te dragen aan betere verbinding tussen publieke
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 74
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 74
13-03-15 15:03
Mondelinge presentaties, symposia en workshops gezondheid en de rest van het sociaal domein? Deze workshop wordt u aangeboden door het Stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid. Programmaleider Bart Eigeman zal de workshop in goede banen leiden en zal zorgen voor de nodige prikkelende vragen, interactie en energie. Het Stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid is een initiatief van VWS en de VNG om de publieke gezondheid te verbeteren via onder andere het verhelderen en stimuleren van de samenhang tussen publieke gezondheid en de rest van het gemeentelijk sociaal domein.
SESSIE: 4.14
Actieve participatie: wat werkt ? A Burdorf, CEPHIR, Rotterdam A Straver, Directie Publieke Gezondheid en Zorg gemeente Rotterdam, Door de terugtrekkende overhead op diverse beleidsterreinen wordt in toenemende mate actieve participatie van burgers verwacht. Programma’s en activiteiten voor gezondheidsbevordering dienen hierop aan te sluiten, met name door het motiveren en stimuleren van (groepen) bewoners om initiatieven te ontplooien die de ervaren gezondheid en gezonde leefstijl kunnen bevorderen. In de afgelopen periode is hiermee veel ervaring opgedaan in een aantal achterstandwijken in Rotterdam. Daarnaast zijn een aantal Klein Maar Fijn projecten gedaan. In deze workshop van de academische werkplaats CEPHIR worden deze ervaring gedeeld met de deelnemers en gezocht naar goede strategieën om duurzame veranderingen te initiëren. De moderatoren van de workshop zijn Lex Burdorf, coördinator van CEPHIR, en Annette Straver, senior beleidsmedewerker Directie Publieke Gezondheid en Zorg, met unieke praktijkervaring in bottom-up gezondheidsbevordering
SESSIE: 4.15
Flexibilisering en preventie in de jeugdgezondheidszorg M.H.H. Hoogsteder, VU medisch centrum, Amsterdam N. de Vos, GGD Midden-Nederland, Zeist Achtergrond en doelstelling Veel JGZ-organisaties vragen zich af hoe ze de jeugdgezondheidszorg beter kunnen laten aansluiten op wat ouders en kinderen nodig hebben en flexibiliseren de contactmomenten uit het ‘Basistakenpakket JGZ’ op allerlei manieren (NCJ 2014). Inmiddels hebben sommige organisaties, al dan niet aangesloten bij een Academische Werkplaats Publieke Gezondheid, praktijkgericht onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden en effecten van flexibilisering. Doel van de workshop is het verkennen van doel, inhoud en vorm van flexibilisering aan de hand van onderzoeksresultaten en ervaringen van deelnemers. Onder welke voorwaarden draagt flexibilisering bij aan betere preventie?
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 75
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 75
13-03-15 15:03
Abstracts posters Methode In de workshop wordt het kader voor flexibilisering en de resultaten van enkele onderzoeken kort besproken. Daarna gaan de deelnemers aan de slag aan de hand van dynamische werkvormen met het verkennen van randvoorwaarden, knelpunten en opbrengsten van flexibilisering. Resultaten Huidige onderzoeksresultaten lijken elkaar soms tegen te spreken. Zo lijkt flexibilisering in het ene onderzoek te leiden tot meer vraaggericht werken, maar blijkt uit ander onderzoek dat vraaggericht werken ongewenste gevolgen heeft en ouders over sommige onderwerpen geen voorlichting meer krijgen. In de workshop verkennen we dit spanningsveld. Conclusies en aanbevelingen In de workshop krijgen deelnemers meer inzicht in voorwaarden voor flexibilisering en de bijdrage aan betere preventie. Daarnaast leidt de workshop tot tips om het aanbod van kennisinstituten te beter aan te laten sluiten op de praktijk.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 76
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 76
13-03-15 15:03
Abstracts posters Posterpresentaties
Gezonde tuinen voor dementerende ouderen; overzicht wetenschappelijke kennis en ervaringen Vitale Tuin Woonzorgcentrum St. Josef in Wijchen E.D. Ekkel, Hogeschool CAH Vilentum, Almere Y. Maas, Hogeschool CAH Vilentum, Almere B. Pruijssers, (student bij) Hogeschool InHolland, Delft K. Verreck, Natuur en Zorg Achtergrond en doelstelling Groen is gezond ! Steeds meer studies tonen aan dat een groene omgeving belangrijk is voor een goede gezondheid en goed welzijn van mensen. Maar wat dit betekent voor de optimale groene omgeving voor specifieke doelgroepen (ouderen, dementerenden, kinderen met ADHD, jeugd, etc.) is nog verre van duidelijk. In de zorg worden inmiddels op veel plaatsen initiatieven genomen om de binnen- buitenruimte van instellingen te vergroenen en opnieuw in te richten ten behoeve van patiënten en/of cliënten. Goede monitoring van de effecten van deze initiatieven is van belang voor kennisontwikkeling en verbetering van nieuwe initiatieven in de toekomst. Hogeschool CAH Vilentum doet hier in het kader van het lectoraat Groene en Vitale Stad onderzoek naar. Doel van de presentatie is de aanwezigen kennis te laten nemen van de huidige wetenschappelijke stand van zaken t.a.v. de groene buitenruimte voor (dementerende) ouderen. Daarnaast wordt verslag gedaan van een studie naar de ervaringen van het gebruik van een in het voorjaar van 2014 aangelegde gezonde groene ontmoetingstuin voor dementerende ouderen en de buurt bij Woonzorgcentrum St. Jozef in Wijchen. Aanpak/methode De nieuwe buitenruimte is, na een uitvoerige consultatie met medewerkers, welzijnswerk, scholen, de buurt, etc. in het voorjaar van 2014 aangelegd. In dit onderzoek is door middel van interviews onderzocht wat de ervaringen zijn met de nieuwe buitenruimte. Hoe is het stimuleren van ‘het-naarbuiten-gaan’ georganiseerd? Op welke wijze is het personeel hierbij betrokken? Wat zijn succes- en faalfactoren bij het gebruik van de tuin? Resultaten en conclusies tot nu toe Het onderzoek loopt nog, op het congres zullen de resultaten worden gepresenteerd. Voorlopig is in elk geval duidelijk geworden dat het aanleggen van een tuin een belangrijke eerste stap is uiteraard, maar het succes er van voor een groot deel samenhangt met de ‘inbedding’ van het gebruik van de gezonde tuin in de instelling bij personeel en management.
Hoe capability de impact medieert tussen werk- en persoonlijke hulpbronnen en werkuitkomsten W.B. Schaufele, Universiteit Utrecht Faculteit Psychologie, Utrecht M. Cuijpers, Saxion Hogeschool, Deventer J.J.L. van der Klink, Tilburg University, Tilburg U. Bültmann, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen S. Brouwer, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen F.I. Abma, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen A. Burdorf, Erasmus MC Department of Public Health, Rotterdam S. Robroek, Erasmus MC Department of Public Health, Rotterdam G.J. van der Wilt, UMC St Radboud Epidemiology, Biostatistics & Health Technology Assessment, Nijmegen Achtergrond en doelstelling Voor duurzame inzetbaarheid van medewerkers is van belang dat werk waarde toevoegt, zowel voor de organisatie als voor het individu. Op basis van literatuur en expert groep bijeenkomsten zijn een definitie en een model van duurzame inzetbaarheid ontwikkeld gebaseerd op het capability concept (CC) van Amarty Sen.In dit concept wpeelt waarde een centrale rol. In een vervolgstudie zijn zeven capability items ontwikkeld die het waarde aspect van DI operationaliseren. De huidige studie heeft tot doel de validiteit van het capability concept te onderzoeken door het toetsen van de relaties tussen de capability items enerzijds en anderzijds zowel werkgebonden kenmerken (dwz taakeisen, job resources, en psychologisch klimaat) en persoonsgebonden kenmerken (psychologisch kapitaal) als de verschillende werkuitkomsten (dwz workability, bevlogenheid en zelf-gerapporteerde prestaties). Aanpak/methode Op basis van het model werd in vijf ‘work packages’ een vragenlijst geconstrueerd. Deze vragenlijst bevatte een operationalisatie van de capability set in zeven capability items en operationalisaties van de andere relevante elementen van het model, vaak op basis van bestaande instrumenten. De vragenlijst werd ingevuld door meer dan 1000 werknemers. De veronderstelde centrale (mediërende) positie van de capability items werd getest met o.a. regressieanalyses. Resultaten/opbrengsten De capability items blijken op de voorspelde manier geassocieerd met antecedenten en uitkomsten in het model en voegen unieke variantie toe in het verklaren van de resultaten na correctie voor werkfunctie (gedrags-maat) en betrokkenheid (affectief-cognitieve maat). Conclusie(s) en aanbevelingen De gehypothetiseerde centraliteit en unieke bijdrage van het capability concept werd bevestigd in de analyses
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 77
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 77
13-03-15 15:03
Abstracts posters De ontwikkeling en validering van een capability item set voor het meten van duurzame inzetbaarheid F.I. Abma, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen J.J.L. van der Klink, Tilburg University, Tilburg U. Bültmann, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen S. Brouwer, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen A. Burdorf, Erasmus MC Department of Public Health, Rotterdam W.B. Schaufeli, Universiteit Utrecht Faculteit Psychologie, Utrecht G.J. van der Wilt, UMC St Radboud Epidemiology, Biostatistics & Health Technology Assessment, Nijmegen F. Zijlstra, Maastricht University Faculty of Psychology and Neuroscience Work and Social Psychology, Maastricht Achtergrond en doelstelling Onderzoek heeft aangetoond dat individuele mogelijkheden, werkgerelateerde factoren, en gezondheid een grote invloed hebben op het vermogen van werknemers om actief betrokken te blijven in betaald werk en hun zinvolle bijdrage aan een productieve samenleving te blijven geven. Er is behoefte aan instrumenten die in kaart kunnen brengen of een individu ove een capability set beschikt die het voor hem/haar mogelijk maakt om waardevolle ‘work functionings’ te realiseren. Daarom was het doel van deze studie om een ‘capability item set’ voor duurzame inzetbaarheid te ontwikkelen. Aanpak/methode Verschillende methoden werden tgebruiktt om de capability items te ontwikkelen. Eerst werden interviews afgenomen om te onderzoeken wat nodig is voor werknemers om hun werk als waardevol te beschouwen en wat nodig is om te blijven werken. Daarnaast werd literatuuronderzoek uitgevoerd om waardevolle en gewaardeerde aspecten van werk te identificeren. Een tweede literatuurstudie werd uitgevoerd om bestaande capability instrumenten of -items in andere gebieden dan duurzame inzetbaarheid te identificeren. Dit leverde inzicht op in verschillende manieren om capabilities te operationaliseren. Resultaten/opbrengsten De input van de interviews en de literatuur en een expertmeeting in het consortium leidde tot de vaststelling van zeven capability items die het waardeaspect van duurzame inzetbaarheid eergeven. Voor alle items wordt apart gevraagd of A) mensen denken dat dit aspect belangrijk voor hen is, B) of hun werk hen voldoende mogelijkheden biedt om het te realiseren, en C) of ze in staat zijn om het te realiseren. Analyses toonden significante relaties aan tussen de capabilities en de drie uitkomstmaten werkvermogen, arbeidsproductiviteit en toekomstige verwachte participatie in werk (dwz hoeveel jaar deelnemers verwachten om te blijven werken). Verschillende capabilities waren relevant voor verschillende uitkomstmaten. Conclusie(s) en aanbevelingen Zeven capability items werden ontwikkeld om voor werknemers relevante capabilities voor duurzame inzetbaarheid te bepalen.
De ontwikkeling van een definitie en een model van duurzame inzetbaarheid vanuit de capability benadering J.J.L. Van der Klink, Tilburg University, Tilburg U. Bültmann, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen S. Brouwer, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen A. Burdorf, Erasmus MC Department of Public Health, Rotterdam W.B. Schaufeli, Universiteit Utrecht Faculteit Psychologie, Utrecht G.J. van der Wilt, UMC St Radboud Epidemiology, Biostatistics & Health Technology Assessment, Nijmegen F. Zijlstra, Maastricht University Faculty of Psychology and Neuroscience Work and Social Psychology, Maastricht Achtergrond en doelstelling Als gevolg van demografische en maatschappelijke ontwikkelingen is duurzame inzetbaarheid (DI) van werknemers een belangrijke kwestie. Werk en de waardering van werk zijn aanzienlijk veranderd in de afgelopen decennia. Onze conceptualisering van gezondheid verandert ook. ‘Normatieve’ concepten als duurzame inzetbaarheid en preventie zijn niet goed te funderen in heersende doel-ethische (teleologische) systemen zoals het utilisme. Om DI en preventie te borgen hebben we een deontologisch gedachtensysteem nodig. Het capability concept (CC) van Amartya Sen biedt een dergelijk systeem en lijkt bovendien een nuttig raamwerk te vormen om de complexiteit van duurzame inzetbaarheid te begrijpen in relatie tot de nieuwe concepten van werk en gezondheid. Aanpak/methode Op basis van literatuur en expert groep bijeenkomsten zijn een definitie en een model van duurzame inzetbaarheid ontwikkeld. Modellen van het CC van o.a. Sen, Robeyns, Welch Saleeby en Morris dienden hierbij als (inspiratie)bron. Resultaten/opbrengsten Definitie en model bleken in staat de complexiteit van het DI concept te omvatten en relevante aspecten van DI in een logische relatie tot elkaar te brengen, die de basis konden vormen voor zowel operationalisatie van het concept als voor ‘modeltesting’. Conclusie(s) en aanbevelingen Het capability concept blijkt een geschikt framework om duurzame inzetbaarheid te conceptualiseren en te operationaliseren.
Het wiel ‘een gezonde jeugd’: een nieuwe werkwijze JGZ bij GGD Noord- en Oost Gelderland M.J.A. van der Laan-Coenen, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn I.G.A. Coenen-van der Burg, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn Achtergrond en doelstelling De behoeften van de cliënten van de JGZ (zoals ouders, jeugdigen, gemeenten, scholen) zijn veranderd: vraaggericht werken, flexibilisering en eigen kracht zijn de nieuwe sleutelwoorden. Door verschuivingen van wettelijke kaders in het sociale domein worden gemeenten op steeds meer terreinen verantwoordelijk.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 78
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 78
13-03-15 15:03
Abstracts posters Reden voor de afdeling JGZ van GGD NOG om haar werkwijze per september 2014 aan te passen aan deze ontwikkelingen. Belangrijke uitgangspunten voor de nieuwe werkwijze waren de mogelijkheid om zorg op maat te leveren aan gemeenten en collectieve preventie beter te integreren in de JGZ. Aanpak Het ontwikkelen van een model dat alle werkzaamheden van de JGZ omvat : het JGZ-wiel “een gezonde jeugd”. Alle JGZ werkzaamheden van de JGZ van GGD NOG komen samen in dit wiel. Het wiel laat zien dat het basispakket JGZ en de gezonde school-aanpak onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, waar flexibele ruimte in werktijd voor jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen ontstaat en hoe deze flexibele tijd ingezet kan worden op zowel gemeente- als schoolniveau. Opbrengsten De nieuwe werkwijze Jeugdgezondheidszorg staat voor: • een flexibele, vraaggerichte inzet die dichtbij wordt georganiseerd, • advisering over en ondersteuning bij actuele gezondheidsthema’s, • een verbinding met het gezondheidsbeleid in de gemeente. Door de nieuwe werkwijze zijn alle kinderen in beeld, wordt ingezet op gezond zijn en gezond blijven en wordt zorg op maat verleend op zowel individueel als lokaal niveau. Voortgang Flexibilisering in de JGZ wordt steeds belangrijker, zeker nu de transformatie van de Jeugdzorg een feit is. GGD NOG meent met haar vernieuwde werkwijze hier goed op in te spelen. De nieuwe manier van werken sluit aan bij de wens van de inspectie dat de JGZ de samenwerking zoekt met de gemeenten en haar werkwijze in overleg met gemeenten en inspectie aanpast aan de lokale context (IGZ-rapport “de JGZ in betere positie” nov 2014).
Innovatieve onderzoeksmethode ter evaluatie en verbetering van een preventieve alcoholmatigingsaanpak bij jongeren M.J.E. Panken, Nuchter Kenniscentrum leeftijdsgrenzen, Nijmegen A. Kruize, Intraval Onderzoek en Advies, Groningen K. Schelleman-Offermans, Nuchter Kenniscentrum leeftijdsgrenzen, Nijmegen Overmatig alcoholgebruik op jonge leeftijd kan zowel direct als ook later in het leven leiden tot gezondheidsproblemen, zoals blijvende hersenschade en een verhoogde kans op verslaving. Een minimum leeftijd instellen voor het verkopen van alcohol is één van de strategieën om schadelijk alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen. Echter, de effectiviteit van de leeftijdsgrens op de commerciële beschikbaarheid van alcohol voor jongeren is ook afhankelijk van de mate waarin deze leeftijdsgrens wordt nageleefd. Landelijke nalevingscijfers uit 2011 en 2013 lieten een significante stijging zien in de naleving van de leeftijdsgrens voor alcohol. Toch blijkt, ondanks de wettelijke leeftijdsgrens voor alcohol, dat jongeren jonger dan deze leeftijdsgrens gemakkelijk zelf alcohol kunnen aankopen. Niet alleen is de verkoop van alcohol aan minderjarigen zorgwekkend, maar ook het gebrekkige inzicht in de dynamiek van de drinkgewoonten van jongeren en in de sociale beschikbaarheid van alcohol voor jongeren.
Gemeenten zijn sinds 2013 verantwoordelijk voor de handhaving van de leeftijdsgrens en voor het opstellen en uitvoeren van preventiehandhavingsplannen. Ondanks de baanbrekende inzichten die mysteryshop-onderzoek ons biedt in alcoholmatigingsbeleid biedt Mysteryshop-onderzoek enkel inzicht in nalevingscijfers voor commerciële verkoopkanalen en knelpunten die voorkomen in het aankoopproces. De relevantie van het inzicht in waar jongeren met name kopen, de aankoopstrategieën die zij gebruiken, welke andere manieren zij gebruiken om aan alcohol te komen, waar zij drinken en in welke situaties zij het grootste risico lopen om in contact te komen met alcohol zijn inzichten die hiermee niet worden beantwoord. Echter, alleen een combinatie van deze inzichten geven ons een compleet beeld om te komen tot efficiënt en doelgericht alcoholmatigingsbeleid. Om deze reden is het van belang om nalevingscijfers te combineren met onderzoek onder jongeren zelf. In deze presentatie laten we zien welke inzichten een gecombineerde onderzoeksstrategie kan opleveren die het preventieve beleid in gemeentes kan ondersteunen danwel verbeteren.
De Gezonde School Adviseur in de praktijk; Verbinder tussen individuele preventie, collectieve preventie en schoolgezondheidsbeleid J. Lezwijn, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn G. Salomons-van Boven, GGD Noord- en Oost-Gelderland, Apeldoorn Achtergrond en doelstelling Met de ervaringen van het Extra Contactmoment Adolescenten (ECA) in ons achterhoofd is besloten om de Gezonde School Adviseur (GSA) te koppelen aan elk van de 6 multidisciplinaire JGZ-teams (jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen, assistenten). Hierdoor is een integrale aanpak mogelijk, omdat er aandacht is voor zowel de gezondheidsproblematiek, als ook de mogelijkheden van school om gezondheid van kinderen te bevorderen. De doelstelling van de GSA in het team is om de samenhang tussen individuele preventie, collectieve preventie en schoolgezondheidsbeleid te versterken. Aanpak/methode De GSA werkt vanuit de afdeling Kennis- en Expertise Centrum (KEC). De lijnen met de disciplines uit het KEC, nl. beleid, gezondheidsbevordering en de epidemiologie en met andere afdelingen van de GGD, zijn kort. Gedurende dit eerste jaar wordt middels (intervisie-)bijeenkomsten met GSA’s en procesbegeleider, gevolgd hoe samenwerking in het team verloopt en hoe de Gezonde School-Aanpak een plek krijgt. De Gezonde School-Aanpak is namelijk niet alleen een verantwoordelijkheid van de GSA, maar van het gehele team. Tijdens team-overleggen kunnen verschillende onderwerpen worden ingebracht om een beeld te krijgen van school. Bijvoorbeeld: kindmonitordata, gezondheidsprogramma’s en lokaal gezondheidsbeleid. De GSA werkt dus lokaal/regionaal samen met andere partners. Ook landelijke impulsen krijgen aandacht in het team. Het team is op deze manier bekend met tal van zaken, die op school ingezet kunnen worden.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 79
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 79
13-03-15 15:03
Abstracts posters Resultaten/opbrengsten We zijn in oktober 2014 begonnen met deze manier van werken. De eerdere ervaringen die we hebben opgedaan binnen het ECA zijn positief. De GSA en de jeugdarts/jeugdverpleegkundige hebben samen de school bezocht en dit werd erg gewaardeerd door zowel school als de GGD. Conclusie en aanbeveling We gaan door met de ingezette ontwikkeling en volgen dit goed. We verwachten door meer samenhang op school tussen collectieve preventie, individuele preventie en schoolgezondheidsbeleid, een positieve bijdrage te leveren aan een gezonde jeugd.
Systematische ontwikkeling van web-based, getailorde voorlichting voor moeders over de HPV-inenting van hun dochter M. Pot, Maastricht University/TNO, Leiden H.M. van Keulen, TNO, Leiden W.G.M. Paulussen, TNO, Leiden W. Otten, TNO, Leiden R.A.C. Ruiter, Maastricht University, Maastricht Achtergrond en doelstelling In 2009 startte de Nederlandse overheid de jaarlijkse campagne om 12-jarige meisjes te vaccineren tegen het Humaan Papilloma Virus (HPV); het virus dat baarmoederhalskanker veroorzaakt. De vaccinatiegraad (ongeveer 58%) blijft lager dan verwacht (75%). Eerder onderzoek liet zien dat veel moeders nauwelijks tot een weloverwogen vaccinatiebeslissing komen en zich ambivalent voelen over deze beslissing. Daarnaast hadden moeders meer behoefte aan persoonlijke, interactieve voorlichting over de HPV-inenting. Deze bevindingen wijzen op de noodzaak tot verbetering van de voorlichting. Er is een webbased voorlichtingskundige interventie nodig, die moeders op een persoonlijke en interactieve wijze begeleidt bij het nemen van de beslissing over de HPV-vaccinatie van hun dochter. Aanpak Door toepassing van het Intervention Mapping (IM) Protocol is op systematische wijze een theorie- en onderzoeksgestuurde interventie ontwikkeld. De interventie heeft als doel om moeders te steunen in het maken van een weloverwogen keuze over de HPV-vaccinatie van hun dochter, en om de HPVvaccinatiegraad onder meisjes te verhogen. Resultaten Op basis van een probleem- en determinantenanalyse van HPV-vaccinatiebereidheid en -gedrag zijn programmadoelen opgesteld. Om deze doelen te behalen zijn theoretische en praktische methoden geselecteerd die vervolgens zijn vertaald in een website. Deze bestaat uit drie delen: 1) interactief verzamelen getailorde informatie over de HPV-inenting 2) afwegen voor- en nadelen en 3) verzamelen praktische informatie. Hierbij worden moeders begeleid door twee virtuele assistenten; een moeder en een dokter. Ten slotte is er een implementatie- en evaluatieplan opgesteld.
Conclusie en aanbevelingen Toepassing van het IM protocol heeft gezorgd voor een systematisch, transparant ontwikkelingsproces van een web-based voorlichtingskundige interventie. Met behulp van een gerandomiseerd en gecontroleerd veldexperiment zal bij moeders worden nagegaan wat de meerwaarde is van de interventie ten opzichte van de bestaande voorlichting met betrekking tot het maken van een weloverwogen keuze over de HPV-vaccinatie van hun dochter en de vaccinatiestatus van de dochter.
Leefstijl en preventief onderzoek in de Nederlandse bevolking K. Knoops, CBS, Heerlen J.W. Bruggink, CBS, Heerlen Achtergrond en doelstelling Het doel van de jaarlijkse CBS-gezondheidsenquête is een beeld te geven van de gezondheid, de leefstijl en het zorggebruik van de Nederlandse bevolking en veranderingen hierin te monitoren. De uitkomsten van de gezondheidsenquête kunnen worden gebruikt voor volksgezondheidsbeleid. Aanpak/methode Jaarlijks worden ruim 15 duizend mensen van 0 jaar en ouder benaderd om deel te nemen aan de gezondheidsenquête. De gezondheidsenquête bevat vragen over risicofactoren zoals roken en overgewicht en (preventieve) gezondheidsmetingen en -onderzoeken, zoals het laten uitvoeren van een cervixuitstrijkje, een mammografie of een psa-test. Daarnaast worden sinds 2014 vragen gesteld over gezondheidsmetingen die mensen kunnen hebben ondergaan, zoals het door een arts laten meten van het bloedcholesterolgehalte, het bloedglucosegehalte of de bloeddruk. Sinds 2014 wordt ook gevraagd of de respondenten een onderzoek naar bloed in de ontlasting hebben laten doen. Resultaten/opbrengsten Tijdens het Nederlands Congres Volksgezondheid zullen de eerste uitkomsten over leefstijl en het ondergaan van (preventieve) gezondheidsmetingen op basis van de gezondheidsenquête 2014 worden gepresenteerd. In 2013 rookte ruim 23 procent van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder. Bijna 42 procent van de Nederlanders van 4 jaar en ouder had overgewicht. Bijna 58 procent van de vrouwen van 20 jaar en ouder gaf aan in de afgelopen 5 jaar een cervixuitstrijkje te hebben laten maken. Ruim 48 procent van de vrouwen van 30 jaar en ouder had afgelopen 2 jaar een mammografie laten uitvoeren en bijna 27 procent van de mannen van 40 jaar en ouder had een PSA test laten uitvoeren. Conclusie(s) en aanbevelingen Op basis van de jaarlijkse gezondheidsenquête kan gemonitord worden hoe het met de gezondheid en leefstijl van de Nederlandse bevolking is gesteld en hoe vaak Nederlanders preventieve en screeningsonderzoeken laten uitvoeren.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 80
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 80
13-03-15 15:03
Abstracts posters Alcohol- en drugsgebruik onder mensen met een licht verstandelijke beperking A. Hammink, IVO Addiction Research Institute, Rotterdam C. Schrijvers, IVO Addiction Research Institute (ten tijde van het onderzoek), Rotterdam D. van de Mheen, IVO Addiction Research Institute, Erasmus MC, Universiteit Maastricht, Rotterdam Achtergrond en doelstelling Alcohol- en drugsgebruik en de negatieve gevolgen daarvan komen regelmatig voor onder mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB). Middelengebruik onder mensen met LVB kan ernstiger gevolgen hebben dan onder hun leeftijdsgenoten met een normale intelligentie. Het middelengebruik heeft negatieve gevolgen voor verschillende leefgebieden, zoals dagbesteding of werk, sociale relaties, psychiatrische stoornissen of gedragsproblemen. Ons exploratieve kwalitatieve onderzoek brengt de aard van het middelengebruik onder mensen met LVB in kaart. Aanpak/methode We hebben professionals (n=14) uit verschillende zorgsectoren (maatschappelijke opvang, LVB zorg en verslavingszorg) geïnterviewd over de mate waarin zij middelengebruik tegen komen onder cliënten met LVB, welke problemen zij signaleren bij deze cliënten en wat de aanpak is van hun organisatie om problematisch middelengebruik te voorkomen. Aanvullend hebben we mensen met LVB geïnterviewd die zelf (problematisch) middelen gebruiken (n=5). Resultaten/opbrengsten Jongeren met LVB gebruiken voornamelijk cannabis en minder vaak alcohol, terwijl volwassenen met LVB vaker alcohol gebruiken. Mensen met LVB beginnen met het gebruik van middelen onder sociale invloed, ze willen er graag bij horen. Het middelengebruik ontwikkelt zich echter snel tot een gewoonte. Ze blijven gebruiken om hun problemen en teleurstellingen te vergeten of gebruiken het als een vorm van zelfmedicatie. Conclusie/aanbevelingen Er is een groeiend besef dat middelengebruik onder mensen met LVB schadelijke gevolgen heeft. Preventie van problematisch middelengebruik vereist ook bij mensen met een LVB maatwerk, waarbij de LVB zorg, de verslavingszorg en andere organisaties die bij de persoon betrokken zijn, nauw moeten samenwerken.
Slaaptekort & schoolverzuim bij jongeren; is er een relatie? D.J. Bosman, GGD Amsterdam, Amstelveen C.E. Verhagen, GGD Amsterdam, Amsterdam Inleiding Adolescenten zijn gevoelig voor het ontwikkelen van een (te) korte nachtrust ten gevolge van hormonale en sociale veranderingen. Meer dan vijftig procent van de adolescenten klaagt over slaperigheid overdag. Gevolgen van slaaptekort kunnen onder andere zijn het ontstaan of verergeren van gedrags- en stemmingsproblemen, middelenmisbruik en slechtere schoolresultaten.
Schoolverzuim is een probleem dat op elke school voorkomt. Gevolgen van schoolverzuim kunnen zijn het halen van slechte schoolresultaten en voortijdig schoolverlaten. Doel van het onderzoek is na te gaan of er een verband is tussen slaaptekort bij jongeren en het verzuimgedrag van deze jongeren. Methode Het betreft een dwarsdoorsnede onderzoek bij leerlingen van de vierde klas op het voortgezet onderwijs in de Amstelland regio in schooljaar 2013-2014. Slaaptekort bij de jongeren is gemeten met behulp van een gevalideerde vragenlijst waarin gevraagd wordt naar symptomen van slaaptekort (CSRQ, chronic sleep reduction questionnaire). Tevens is bij de leerlingen een vragenlijst via internet afgenomen, de E-MOVO (Elektronische MOnitoring en VOorlichting). Het betreft een vragenlijst naar gezondheid, welzijn en leefstijl van leerlingen op het voortgezet onderwijs. Gegevens over schoolverzuim zijn per leerling door de scholen aangeleverd. De drie bestanden zijn in SPSS op kindniveau gekoppeld en geanalyseerd. Een lineaire regressie is gebruikt om de relatie tussen slaaptekort en schoolverzuim te onderzoeken. Resultaten Van 335 leerlingen is de relatie tussen slaaptekort en verzuim onderzocht. We zien bij deze leerlingen bij een toename van slaaptekort een significante toename van het ziekteverzuim. Dit zien we ook wanneer rekening gehouden wordt met mogelijke verschillen in demografische kenmerken en andere determinanten van gezondheid en leefstijl. Conclusie Er is een samenhang gevonden tussen de mate van slaaptekort en ziekteverzuim op school bij leerlingen van de vierde klas van het voortgezet onderwijs in de Amstelland regio in schooljaar 2012-2013.
Proeftuin BSiN – integraal samenwerken in Amsterdam Noord: baselinebeschrijving en eerste resultaten effectevaluatie & procesevaluatie F.R.M. Leijten, TNO & Erasmus Universiteit Rotterdam, Leiden E.M.S. Rijken, TNO, Leiden Y.J.F.M. Jansen, TNO, Leiden R. Steenbeek, TNO, Leiden J.A.G.M. van Genabeek, TNO, Leiden Achtergrond en doelstelling Beter Samen in Noord (BSiN) is een integrale aanpak, waarin tien aanbieders van zorg en welzijn samenwerken aan het verbeteren van de maatschappelijke participatie en gezondheid van bewoners met meervoudige of complexe problemen. BSiN is een initiatief van de Krijtmolenalliantie (KMA), een alliantie van 10 aanbieders van welzijn, sociale zekerheid, eerste en tweedelijns gezondheidszorg, verpleegzorg en van verzorging en thuiszorg in samenwerking met Achmea en de gemeente Amsterdam.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 81
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 81
13-03-15 15:03
Abstracts posters Aanpak TNO is innovatiepartner in BSiN en voert een 1) procesevaluatie en 2) een effectevaluatie uit (meten van participatie, gezondheid en zelfredzaamheid middels gestandaardiseerde interviews bij een interventie- en controlegroep). Gezamenlijk werken de partners toe naar 3) een integraal financieringsmodel. Deze drie onderdelen komen aan bod. Resultaten De eerste analyses van de populatie laten zien dat er sprake is van een hoge mate van multiproblematiek bij de geïncludeerde doelgroep: 93% is onvoldoende zelfredzaam op minimaal drie van de vier levensdomeinen lichamelijk welbevinden, psychisch, sociaalmaatschappelijk en financieel. In zes maanden zien de casemanagers veel resultaten en verbetert de gemiddelde score voor zelfredzaamheid. De procesevaluatie laat zien dat succesfactoren zijn: structureren en prioriteren van problemen, gezamenlijk met de cliënt acties vaststellen en werken op alle levensdomeinen. Om deze aanpak structureel te kunnen borgen en organisatorische barrières weg te nemen, wordt gewerkt aan een model voor populatiebekostiging. Conclusie en aanbeveling De integrale aanpak heeft veelbelovende eerste resultaten, die verder moeten worden onderbouwd (gepland voor 2015). Er is voldoende aandacht voor organisatorische en financiële borging.
Wat zijn belangrijke condities voor de ontwikkeling en uitvoering van effectief lokaal integraal alcoholbeleid? M.C.M. de Goeij, AMC, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam M. Jacobs, GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch P. van Nierop, GGD Brabant-Zuidoost, Eindhoven I. van der Veeken, GGD West-Brabant, Breda A.E. Kunst, AMC, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Achtergrond Alcoholgebruik onder jongeren is een complex probleem waarbij zowel persoonlijke (bv. kennis en gedrag) als omgevingsdeterminanten (bv. prijs en beschikbaarheid) aangepakt dienen te worden. Daarom wordt er op lokaal niveau aanbevolen om sectoren en actoren binnen en buiten het publieke gezondheidsdomein te laten samenwerken (integraal beleid). In deze studie willen we de condities identificeren die belangrijk zijn om effectief lokaal integraal alcoholbeleid te ontwikkelen en uit te voeren. Methode In de provincie Noord-Brabant hebben we 6 gemeenten met de meest gunstige trends in alcoholgebruik (case gemeenten) en de 4 gemeenten met minst gunstige trends (controle gemeenten) geselecteerd. De trends zijn berekend aan de hand van data uit de GGD Jeugdmonitor van 2007 en 2011. Voor elke geïncludeerde gemeente is een semi-gestructureerd interview gehouden met de desbetreffende GGD beleidsadviseur. Deze kwalitatieve informatie over het beleidsproces is vervolgens geordend aan de hand van een vooraf opgesteld theoretisch raamwerk. Als laatste stap hebben we het beleidsproces vergeleken tussen case en controle gemeenten.
Resultaten Case gemeenten zetten meer maatregelen en meer gevarieerde maatregelen in. De voornaamste aanleiding voor het ontwikkelen van alcoholbeleid is in de case gemeenten deelname aan een regionaal alcohol preventie project of lokale alcoholproblematiek, terwijl in controle gemeenten vaak alleen de landelijke Volksgezondheidsnota (hierin is alcoholgebruik een thema) de aanleiding is. Verder is er in case gemeenten meer capaciteit voor uitvoering en deskundigheid over integrale samenwerking, minder vaak wisselingen binnen het samenwerkingsnetwerk en is vaker een kartrekker aanwezig voor het ontwikkelen en uitvoeren van integraal alcoholbeleid. Conclusie De ontwikkeling en uitvoering van effectief lokaal integraal alcoholbeleid kan positief beïnvloed worden door lokale alcoholproblematiek (daardoor meer draagvlak), samenstelling netwerk, capaciteit, deskundigheid en aanwezigheid van een kartrekker.
Genotmiddelengebruik onder jongeren. Is er verschil tussen jongeren in de stad en in de regio? C.E. Verhagen, GGD Amsterdam, Epidemiologie & Gezondheidsbevordering, Amsterdam C.L. van Vuuren, GGD Amsterdam, Epidemiologie & Gezondheidsbevordering, Amsterdam M.F. van der Wal, GGD Amsterdam, Epidemiologie & Gezondheidsbevordering, Amsterdam Achtergrond en doelstelling De GGD Amsterdam onderzoekt de gezondheid van jongeren op het voorgezet onderwijs (VO) in Amsterdam en in de regiogemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Uithoorn en Ouder-Amstel. De gezondheidsmonitor verzamelt informatie over lichamelijke en psychosociale gezondheid, en factoren die met gezondheid samenhangen. In deze presentatie wordt onderzocht : 1 of er verschillen zijn in genotmiddelengebruik tussen jongeren in de stad en jongeren in de regio? en 2 kunnen verschillen verklaard worden door verschillen in demografische kenmerken? Methode De GGD Amsterdam verzamelt jaarlijks monitorgegevens bij jongeren op het VO met E-MOVO. E-MOVO is een digitale vragenlijst die wordt ingevuld als onderdeel van het Periodiek Gezondheidsonderzoek (PGO), uitgevoerd in klas 2 en klas 4 door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). In schooljaar 2013-2014 vulden 11016 jongeren uit de stad Amsterdam en 3414 jongeren uit de regiogemeenten E-MOVO in. Met de chi-kwadraat toets worden verschillen tussen jongeren uit de stad en de regio getoetst. Met logistische regressie wordt gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en herkomst). Resultaten In vergelijking met jongeren uit de regio zijn Amsterdamse jongeren minder vaak jongens (48,2% versus 50,4%), lager opgeleid (vmbo; 44,9% versus 36,2 %) en vaker van nietNederlandse herkomst (65,9% versus 26,7%). In de regio is het percentage jongeren dat rookt en binge drinkt hoger dan in Amsterdam. Voor cannabisgebruik en waterpijproken worden
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 82
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 82
13-03-15 15:03
Abstracts posters geen verschillen gevonden. In de presentatie laten we zien wat correctie voor achtergrond kenmerken doet met de uitkomsten; blijven de bevindingen onveranderd of verandert het beeld? Conclusie(s) In Amsterdam wordt door jongeren op het VO minder gerookt en minder alcohol gedronken dan door jongeren in omliggende regiogemeenten. Voor het gebruik van cannabis en het roken van waterpijp worden geen verschillen gevonden. Deze studie geeft inzicht in de rol van demografische kenmerken op het genotmiddelengebruik van jongeren in de stad en in de regio.
De Mond Niet Vergeten!, multidisciplinair project ter verbetering van de mondgezondheid van thuiswonende zorgafhankelijke ouderen. C.D. van der Maarel-Wierink, SBT, Amsterdam G.J. van der Putten, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen E. Duijf, IDé-Innovatiekring Dementie, Bilthoven J. van den Heuvel, ACTA, Amsterdam E. Molendijk, IDé-Innovatiekring Dementie, Bilthoven R. Neumann, KNMT, Nieuwegein D. Broers, SBT, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Bij kwetsbare ouderen verdwijnt sluipenderwijs het eigen vermogen te zorgen voor een goede mondhygiëne en wordt het tandartsbezoek vaker overgeslagen. Als de mondverzorging moet worden overgenomen, mist de mantelzorg of thuiszorg daarvoor in de regel de nodige kennis en kunde. Daarnaast stuit het overnemen ook op emotionele belemmeringen en handelingsverlegenheid. Gevoel van urgentie ontbreekt vaak, omdat men de risico’s van een slechte mondhygiëne onvoldoende kent. Mondgezondheid en mondzorg vallen buiten het aandachtsgebied van veel huisartsen, casemanagers en andere professionele begeleiders. En onder mondzorgprofessionals krijgen de specifieke geriatrische kennis en competenties nog te weinig aandacht. Dit project heeft tot doel de mondgezondheid van thuiswonende kwetsbare zorgafhankelijke ouderen te verbeteren. Visueel: oudere centraal, betrokken partijen met barrières/tekorten erom heen. Risico’s slechte mondgezondheid in beeld. Aanpak Voor elke betrokken beroepsgroep, de mantelzorgers en de ouderen wordt attractief en helder voorlichtings- en scholingsmateriaal ontwikkeld. Huisartsen en casemanagers zullen voorlichting over mondgezondheid opnemen in hun begeleiding. In de thuiszorg zal mondverzorging onderdeel van de bijen nascholing van verzorgenden en het zorg- of verpleegplan zijn. Het doel is dat mondzorgprofessionals, mede met behulp van de KNMT Praktijkwijzer ‘Zorg aan ouderen in de algemene mondzorgpraktijk’ hun praktijken ouderenproof maken en een bijdrage aan voorlichtings- en scholingsbijeenkomsten leveren. Daarnaast is verwijzing mogelijk naar specialistische zorg zoals een geriatrische verwijspraktijk of centrum bijzondere tandheelkunde. Visueel: interventie. Welke voorlichtingsmaterialen voor wie?
Resultaten Behalve dat het project een verbetering van de mondgezondheid wil bewerkstelligen, zal het indirect ook de algemene gezondheid van kwetsbare ouderen ten goede komen. De financiële besparing die dit met zich mee zal brengen, willen wij proberen zichtbaar maken met een kosteneffect studie. Visueel: Wanneer is het project geslaagd? Een mooie gezonde mond van een oudere! Daarnaast financiële besparing? Conclusies en aanbevelingen Na afloop van het project zal er een practice based multidisciplinair en intersectoraal draaiboek en implementatiepakket beschikbaar zijn.
Evaluatieonderzoek van negen Brabantse provinciale programma’s middels het ‘Health in All Policies Maturity Model’ B.C.Th. Mutsaers, Provincie Noord-Brabant, Eindhoven R.E.H.M. Dumont, Provincie Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch I. Storm, RIVM Centrum Gezondheid en Maatschappij, Bilthoven J.A.M. van Oers, RIVM Centrum Gezondheid en Maatschappij, Bilthoven Achtergrond en doelstelling Gezondheid is geen kerntaak van Nederlandse provincies. Toch doet de provincie Noord-Brabant sinds 2011 ervaring op met een “aspectbeleid gezondheid”. Dit houdt in dat het aspect gezondheid in de provinciale kernopgaven aandacht krijgt met als streven het beschermen en bevorderen van de volksgezondheid. Vanwege de innovatieve aanpak zoekt de provincie naar geschikte methoden om voortgang aan te tonen van het intersectoraal samenwerken rond het aspect gezondheid in provinciale programma’s. Omdat effecten lastig te kwantificeren zijn, ontstond de behoefte om resultaten aan de hand van normatieve kenmerken inzichtelijk te maken voor Gedeputeerde en Provinciale Staten. Methode In dit onderzoek is het ‘Health in All Policies Maturity Model’ (HIAP-MM) van Storm (Storm, Harting, Stronks en Schuit, 2014) toegepast op negen provinciale programma’s. Dit model toont aan de hand van proces gerelateerde principes de mate van volwassenheid van integraal gezondheidsbeleid aan, bestaande uit zes stadia (niet weten, herkennen, erkennen, realiseren, integreren en harmoniseren). Om de volwassenheid van de programma’s in kaart te brengen hebben 17 interviews plaatsgevonden met projectleiders en beleidsmedewerkers. Onder dezelfde deelnemers is een kwantitatieve vragenlijst afgenomen. Resultaten Vanuit uiteenlopende beleidsterreinen worden acties ondernomen om middels beïnvloeding van determinanten van gezondheid, de volksgezondheid te verbeteren. De programma’s variëren van stadium 1 (herkennen) tot en met 4 (integreren). De programma’s Agrofood, gebiedsopgave de Peelhorst en Zorgeconomie hebben gezondheid het meest geïntegreerd.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 83
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 83
13-03-15 15:03
Abstracts posters Conclusie en aanbevelingen Toepassing van het HIAP volwassenheidsmodel op de programma’s geeft inzicht in de mate van integratie van gezondheid in het Brabantse provinciale beleid. Daarnaast is inzicht vergroot in mogelijkheden om de programma’s waar gezondheid een rol in speelt naar een volgend stadium te laten groeien door passende sturing (op bewustwording, personen, proces of resultaat). Bij het merendeel van de programma’s (6 van de 9) zijn geen doelen opgesteld over gezondheid. Het verkennen en vervolgens formuleren van concrete doelen verdient aandacht in deze programma’s, omdat het een randvoorwaarde is om te kunnen gaan sturen op resultaat voor gezondheid.
Vaccinatie kan orgaantransplantatie patiënten beschermen tegen herpes zoster M.M.L. Kho, Erasmus MC, Rotterdam W. Weimar, Erasmus MC, Rotterdam D.M. Boveé, Erasmus MC, Rotterdam M.J. Boer-Verschragen, Erasmus MC, Rotterdam A.A. van der Eijk, Erasmus MC, Rotterdam N.M. van Besouw, Erasmus MC, Rotterdam Achtergrond en doelstelling Gordelroos (herpes zoster) wordt veroorzaakt door reactivatie van het waterpokken virus (varicella zoster: VZV). Mensen boven 50 jaar of met een verzwakt immuunsysteem hebben een groter risico op ontwikkelen van herpes zoster. Zostavax® vaccin is geregistreerd om bij gezonde 50-plussers de immuunrespons tegen VZV te versterken. Echter bij patiënten met nierfalen is b.v. hepatitis B vaccinatie slechts 60-70% effectief. Wij onderzochten het voorkomen van herpes zoster in niertransplantatie patiënten en vergeleken de immuunrespons op Zostavax® tussen nierfalen patiënten en gezonden. Methode In 522 patiënten met een niertransplantatie tussen 2003-2008 zijn prevalentie, incidentie en complicaties van herpes zoster tot 31 juli 2013 bestudeerd. In prospectief onderzoek zijn patiënten ≥50 jaar, wachtend op een niertransplantatie (n=23) gevaccineerd met Zostavax®. Nierdonoren van vergelijkbare leeftijd en geslacht (n=22) vormden de controle groep. VZVspecifieke IgG antilichamen zijn bepaald vóór, 1,en 3 maanden na vaccinatie. Resultaten Herpes zoster prevalentie was 21.3%. De incidentie was 12.5 ziektegevallen/1000 persoonsjaren (PJ) tijdens immunosuppressieve therapie in patiënten <50 jaar, en 22.7 ziektegevallen/1000 PJ in patiënten ≥50 jaar. Herpes zoster incidentie in de algemene populatie is significant lager (7-8 ziektegevallen/1000 PJ). Complicaties zoals bacteriële infecties, gegeneraliseerde ziekte en overlijden kwamen alleen voor tijdens immunosuppressieve therapie. Eén en 3 maanden na vaccinatie bleken VZV-antilichamen significant hoger dan vóór vaccinatie, zowel in patiënten (1 maand: p=0.0003, 3 maanden: p=0.0006) als donoren (1 maand: p=0.0002, 3 maanden: p<0.0001). De stijging in VZV-antilichamen na vaccinatie was vergelijkbaar tussen patiënten en donoren. Eén patiënt had een milde gordelroos 11 maanden na transplantatie (16 maanden na vaccinatie). Er waren geen bijwerkingen na vaccinatie.
Conclusies en aanbevelingen Herpes zoster incidentie na niertransplantatie is hoog. Boven verwachting, stijgen VZV-antilichamen na Zostavax® vaccinatie in patiënten met nierfalen even goed als in gezonden. Vaccinatie zou patiënten wachtend op een orgaantransplantatie kunnen beschermen tegen herpes zoster na transplantatie.
De Leefstijlmonitor: Een nieuw samenhangend stelsel van gegevensverzamelingen C.L.H. Hupkens, Centraal Bureau voor de Statistiek, Heerlen C.L. van den Brink, RIVM, Bilthoven Achtergrond en doelstelling Verschillende instituten in Nederland verzamelen gegevens over leefstijl, zoals roken, alcohol, bewegen, seksuele gezondheid en voeding. Aangezien de gegevensverzamelingen van de verschillende instituten overlappen, circuleren er verschillende ‘nationale’ cijfers over hetzelfde onderwerp. Het doel van de nieuwe Leefstijlmonitor is om de bestaande gegevensverzamelingen efficiënter en meer samenhangend te organiseren, en deze ook inhoudelijk te vernieuwen. Het RIVM coördineert dit traject in opdracht van het ministerie van VWS. Hierbij zijn een groot aantal instituten betrokken die gegevens verzamelen over leefstijl. Zij vormen het Consortium Leefstijlmonitor. Aanpak/methode De bestaande gegevensverzamelingen op het gebied van gezondheid-gerelateerde leefstijl zijn geïnventariseerd. Met alle betrokken instituten is vervolgens een voorstel ontwikkeld voor een nieuw samenhangend stelsel van dataverzamelingen. Het nieuwe ontwerp bestaat uit drie onderdelen: 1 Een kern waarin voor elk leefstijlthema vanaf 2014 jaarlijks cijfers beschikbaar komen. Deze gegevens worden verzameld in de Gezondheidsenquête van het CBS. 2 Aanvullend onderzoek dat dieper ingaat op de leefstijlthema’s. In 2015 start het onderzoek naar bewegen, ongevallen en seksuele gezondheid. In 2016 focust het aanvullende onderzoek op roken, alcohol en drugs. 3 Specifieke onderzoeken naar leefstijl onder jeugd op middelbare scholen, zoals het Peilstationsonderzoek van het Trimbos, dat in 2015 wordt uitgevoerd. Resultaten/opbrengsten De Leefstijlmonitor is ontworpen als een duurzaam gegevensverzamelingstraject op het gebied van gezondheid-gerelateerde leefstijlthema’s. Hierdoor worden dubbele of tegenstrijdige boodschappen voorkomen en is het mogelijk verbanden te leggen tussen thema’s. Tijdens het congres worden de eerste cijfers van 2014 gepresenteerd. Conclusies en aanbevelingen De Leefstijlmonitor dient ter onderbouwing van beleid op het gebied van leefstijl en voor wetenschappelijk onderzoek op dit terrein. Dankzij de nieuwe opzet wordt er per onderwerp één nationaal cijfer gepubliceerd en door de grotere efficiëntie kan de kwaliteit van de gegevensverzameling verbeteren. Daarnaast komt in het consortium veel kennis over methode van dataverzameling en over leefstijl bij elkaar.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 84
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 84
13-03-15 15:03
Abstracts posters Ouderbetrokkenheid bij Smakelijke Moestuinen op kinderdagverblijven. S. Rooseboom de Vries, stagiaire GGD Haaglanden, Den Haag N.K. Ganpat, GGD Haaglanden, Den Haag I.M. van der Meer, GGD Haaglanden, Den Haag Achtergrond en doelstelling “Smakelijke Moestuinen (peuterproef)” is een project waarbij moestuinbaken geplaatst worden op kinderdagverblijven en voorscholen om kinderen op een speelse manier groenten te laten ervaren. Naast het zaaien, verzorgen en oogsten van groenten wordt er ook een dagelijks groentemoment ingelast en zijn er wekelijkse ‘groenten activiteiten’. In Den Haag waren er in 2014 31 kinderdagverblijven die het project Smakelijke Moestuinen hebben uitgevoerd, een samenwerking van GGD Haaglanden, Nutricia, Stichting BuurtLAB en Natuur- & Milieueducatie Den Haag. Doel van het onderzoek was inzicht te krijgen in ouderbetrokkenheid bij de Smakelijke Moestuin op het kinderdagverblijf. Methode Via pedagogisch medewerkers zijn korte vragenlijsten uitgezet bij de ouders. Ouders konden de vragenlijsten direct invullen bij het brengen/halen of later inleveren. Inleveren kon in een gesloten envelop of doos om sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. Resultaten 137 ouders van 17 kinderdagverblijven vulden een vragenlijst in. Bijna driekwart van de ouders was hoog opgeleid. Bijna alle ouders vonden het belangrijk dat hun kind (voldoende) groente eet (98%) en dat het kinderdagverblijf het eten van groente bij hun kind stimuleert (95%). 92% wist dat het kinderdagverblijf aandacht besteed aan groente en 93% wist dat het kinderdagverblijf een moestuinbak heeft. Een deel van de ouders merkte thuis effect: 26% gaf aan dat hun kind gemakkelijker verschillende soorten groente proefde en 42% dat hun kind vaker over groente praatte. Conclusie/aanbevelingen Ouders met kinderen op kinderdagverblijven met een Smakelijke Moestuin weten dat er aandacht is voor groente op het kinderdagverblijf en vinden dat ook belangrijk. Ouders lijken zelfs effect te merken van de Smakelijke Moestuin op het proeven van groente in de thuissituatie. Aandacht voor groente op kinderdagverblijven kan bijdragen aan het bevorderen van de groenteconsumptie door jonge kinderen.
Evaluatie wijkgerichte gecombineerde LeefstijlInterventies voor Kinderen met Overgewicht: de ALIKO-studie J.J.E.H. Saat, Radboudumc (Eerstelijnsgeneeskunde) en Hogeschool Nijmegen (Voeding&diëtetiek), Nijmegen Achtergrond Overgewicht bij kinderen is gerelateerd aan negatieve gezondheidseffecten. Middels gecombineerde leefstijlinterventies (GLI) wordt getracht kinderen te stimuleren tot gezond gedrag. De Aliko-studie evalueert dertien verschillende wijkgerichte GLI’s voor kinderen met overgewicht/obesitas t.a.v. twee thema’s:
1. Effect (t.a.v. gezondheid en t.a.v. kosten) 2. Proces (t.a.v. implementatie en het netwerk) Op de poster worden gegevens weergegeven betreft de 0-meting van de effectevaluatie t.a.v. de gezondheid van de kinderen. Methode Kinderen (4-12 jaar) in de interventiegroep nemen deel aan één van de GLI’s. Primaire uitkomstmaten: KvL en motivatie Secundaire uitkomstmaten: BMI, eet- en beweeggedrag, gedragsdeterminanten (attitude, sociale invloed) en kennis en opvoedstijl van ouders. Uitkomstmaten worden achterhaald middels een kwantitatieve vragenlijst met negen dimensies (zie uitkomstmaten) bij kinderen en/of ouders. Na de nulmeting wordt er gemeten na 3, 6, 12, 18 en 24 maanden. De vragenlijsten worden digitaal ingevuld en geanalyseerd m.b.v. SPSS. Resultaten 36 kinderen bevinden zich in de interventiegroep (15 jongens). De gemiddelde leeftijd is 10 jaar (9-12). De meest voorkomende opleiding die vader heeft afgerond is lager- of middelbaar beroepsonderwijs. Elf van hen zijn niet in Nederland geboren. Moeders hebben voornamelijk middelbaar of hoger beroepsonderwijs afgerond en acht van hen zijn niet in Nederland geboren. Totaal tien kinderen geven aan soms, meestal of altijd lichamelijk ongemak te ervaren als gevolg van hun overgewicht. Zestien kinderen waarderen hun lichaam ‘matig of laag’. 29 Kinderen zijn (erg) gemotiveerd om meer te gaan bewegen en 24 hebben er (veel) vertrouwen in om daarin te slagen. 24 Kinderen zijn (erg) gemotiveerd om gezonder te gaan eten en 25 hebben er (veel) vertrouwen in om daarin te slagen. Tijdens het congres worden ook resultaten weergegeven m.b.t. de secundaire uitkomstmaten en andere onderzoeksthema’s. Conclusie Gezien het ervaren lichamelijk ongemak en lage zelfwaardering is het zeer wenselijk GLI’s te evalueren t.a.v. het effect en het proces.
De invloed van alcoholmarketing op het drinkgedrag van jongeren; een review van longitudinale studies. G-J. Meerkerk, IVO, Rotterdam T.S. Schoenmakers, IVO, Rotterdam D. van de Mheen, IVO, Rotterdam Achtergrond en doelstelling Al enkele jaren is er een discussie gaande over de invloed van marketing (reclame) op het drinkgedrag van jongeren. Sommige wetenschappers betogen dat diverse studies hebben aangetoond dat marketing jongeren er toe aanzet eerder, vaker en/of meer te drinken. Andere wetenschappers zijn van mening dat dit effect zeer beperkt is, dat studies die het verband aantonen methodologische fouten bevatten en dat studies die geen effect laten zien moeilijker te publiceren zijn. Gezien de bezorgdheid over de negatieve effecten van alcoholconsumptie
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 85
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 85
13-03-15 15:03
Abstracts posters op de psychische en fysieke gezondheid van jongeren is uitsluitsel over het eventuele effect van marketing van groot belang voor bijvoorbeeld beleidsmakers. Het onderhavige project stelde zich ten doel een uitspraak te doen over het effect van marketing op het drinkgedrag van jongeren op basis van een review van longitudinale studies. Aanpak/methode Literatuurreview van longitudinale studies naar de relatie tussen blootstelling aan reclame en alcoholconsumptie door jongeren, gepubliceerd tot 2014. In de review ligt de focus op de methodologische problemen waarmee de studies te kampen hebben, met name de operationalisatie van de meting van de mate van blootstelling aan reclame, en op de grootte van de gevonden effecten. Resultaten/opbrengsten In totaal werden 14 longitudinale studies gevonden die voldeden aan de inclusiecriteria. Van deze 14 vond één studie geen associatie tussen alcoholmarketing en het drinkgedrag van jongeren. De overige 13 studies vonden wel significante associaties. De meeste associaties waren positief, de gevonden effecten echter klein. Conclusie(s) en aanbevelingen De review van longitudinale studies maakt duidelijk dat het zeer onwaarschijnlijk is dat reclame geen enkel effect heeft op het drinkgedrag van jongeren. De gevonden effecten blijken echter over het algemeen klein te zijn wat duidelijk maakt dat enkel het inperken van reclamemogelijkheden waarschijnlijk slechts een beperkt effect heeft op het vóórkomen van (overmatige) alcoholconsumptie door jongeren.
Waar bewegen volwassenen en welke factoren beïnvloeden dit? F.M. Jansen, Universiteit Utrecht, Utrecht D.F. Ettema, Universiteit Utrecht, Utrecht F.H. Pierik, TNO, Utrecht M.J. Dijst, Universiteit Utrecht, Utrecht Achtergrond en doelstelling Wereldwijd zijn de percentages van volwassenen die aan de norm voor gezond bewegen voldoen laag. Dit, terwijl bewegen belangrijk is voor een goede gezondheid en bijdraagt aan gezond ouder worden. Het is daarom van groot belang om volwassenen te stimuleren meer te bewegen. Om beleid op te stellen en de juiste interventies te kunnen ontwikkelen, is er meer inzicht nodig in de determinanten van bewegen. Eén van die determinanten, waarvan bekend is dat het zowel een stimulerende factor als een barrière kan zijn voor bewegen, is de fysieke omgeving. Veel onderzoek richt zich traditioneel op de woonomgeving van mensen, terwijl ook andere omgevingen (zoals de werkomgeving) van belang zijn. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen hoe volwassen op verschillende locaties bewegen en welke sociaal-demografische en omgevingsfactoren hierbij een rol spelen. Aanpak/methode Veel onderzoek tot dusver heeft het beweeggedrag van mensen in kaart gebracht met behulp van vragenlijsten. Dit is vaak minder nauwkeurig doordat men sociaal wenselijke antwoorden geeft, of door moeilijkheden met het herinneren van gegevens
uit het verleden. Ook is de locatie van bewegen dan niet exact bekend. Dit onderzoek maakt gebruik van een nieuwe, objectieve methode om bewegen te meten. Met behulp van beweegmeters en GPS-meters wordt het beweeggedrag nauwkeurig in kaart gebracht, waarbij voor iedere 5 seconden zowel intensiteit als locatie van bewegen bekend is. Resultaten Tijdens deze posterpresentatie zullen de eerste resultaten van het onderzoek worden gepresenteerd. Dit geeft inzicht in de locaties waar volwassenen bewegen, en in de factoren die daarbij een rol spelen.
Voorbij de ziek(t)e: belangrijke naasten over het samen leven met diabetes – uitdagingen voor de zorgverlening M. Bouman, Wageningen Universiteit, Wageningen J.P.G.M. Engels, Vilans, Utrecht L. Vaandrager, Wageningen Universiteit, Wageningen Achtergrond en doelstelling Leven met een chronische aandoening als diabetes is complex en brengt zowel medische, sociale als emotionele aspecten met zich mee. Vanuit de huidige nadruk op zelfmanagement, is het belangrijk dat de rol van zorgverleners verandert van behandelaar naar coach. Daarnaast wordt ondersteuning vanuit de sociale omgeving van de patiënt als belangrijk gezien. Er is echter nog weinig kennis over de rol en ervaringen van naasten in het leven met diabetes, en wat dit betekent voor de zorgverlening. Dit onderzoek had als doel deze vragen te beantwoorden. Aanpak/methode De kwalitatieve onderzoeks-aanpak belichtte zowel het perspectief van naasten als zorgverleners. Individuele interviews werden gehouden met 9 naasten en 3 praktijkondersteuners, en naar aanleiding van interviewresultaten vond een werkbijeenkomst met praktijkondersteuners en huisartsen plaats. Resultaten/opbrengsten Naasten zien diabetes als een aandoening waar goed samen mee te leven is. Tegelijkertijd is het een veelomvattend leerproces: het betreft niet alleen leefregels rondom leefstijl, maar ook diabetes een plek geven in het dagelijks leven dat zij samen leiden, en omgaan met de ongrijpbare toekomst. Naasten ervaren een grote mate van betrokkenheid en verantwoordelijkheid, en bieden uiteenlopende vormen van steun. Aandacht voor de rol van naasten en ziektebeleving komt weinig terug in de praktijkvoering van zorgverleners. Naasten zien het consult met de praktijkondersteuner als medische metingen en het bespreken van uitslagen, en missen aandacht voor het alledaags perspectief. Conclusie en aanbevelingen Dit onderzoek wijst op het leven met diabetes als ‘samenmanagement’, en het belang voor zorgverleners verder te kijken dan de patiënt en medische dimensie van een chronische aandoening: voorbij de ziek(t)e. Uitdaging is een persoonsgerichte aanpak met aandacht voor hoe het leven met diabetes als patiënt en naaste wordt ervaren. Bovenal vraagt deze aanpak de rol van patiënt en naaste als ervaringsdeskundigen te erkennen, te bevorderen, en aan te sluiten bij hun leefwereld.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 86
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 86
13-03-15 15:03
Abstracts posters Regelingengebruik door Amsterdamse minima met een zorgbehoefte F.G.M. Hazeleger, GGD Amsterdam, Amsterdam H. Dijkshoorn, GGD Amsterdam, Amsterdam I. de Jong, Bureau Onderzoek en Statistiek, Gemeente Amsterdam, Amsterdam Achtergrond en doelstelling Vanaf 2015 krijgen gemeenten meer taken in het sociaal domein. In dit onderzoek beogen we inzicht te krijgen in het gebruik van zorg en welzijnsregelingen door minima met een zorg- of ondersteuningsbehoefte. Bekend is dat de gezondheidssituatie van minima slechter is dan van niet-minima. Onderzoeksvragen zijn: Ontvangen minima meer of minder zorg vanuit AWBZ en WMO dan de hogere inkomensgroepen? Hoe is de gezondheidssituatie van Amsterdammers die regelingen in het sociaal domein gebruiken? Aanpak/methode De Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012 (AGM 2012) wordt op persoonsniveau gekoppeld aan de Stapelingsmonitor 2011, een databestand met gegevens over het gebruik van regelingen op het gebied van sociale zekerheid, zorg en onderwijs, en het Regionaal Inkomensonderzoek 2011 (RIO). In de analyses betrekken we gezondheidsgegevens uit de AGM 2012, de stapeling van zorg en welszijnsregelingen uit de Stapelingsmonitor en het huishoudinkomen van personen (minima versus niet-minima) uit het RIO. Het huishoudinkomen van minima is maximaal 110% van het wettelijk sociaal minimum. Verschillen in zorggebruik tussen minima en niet-minima worden onderzocht in een logistische regressieanalyse met correctie voor leeftijd, geslacht en gezondheidsindicatoren. Resultaten/opbrengsten We gaan bekijken of het gebruik van zorg- en welzijnsregelingen (AWBZ/WMO) onder Amsterdamse minima van 65 jaar en ouder in 2011 hoger was dan onder niet-minima. Verder onderzoeken we of de hogere prevalentie van lichamelijke beperkingen een eventueel verschil in zorggebruik kan verklaren. Ook gaan we in op de gezondheidssituatie van inwoners die regelingen uit het sociaal domein gebruiken en op de samenhang daarvan met de inkomenssituatie. Conclusies en aanbevelingen De koppeling van de bestanden is uitvoerbaar en levert bruikbare informatie op. Op het NCVGZ gaan we in op het gebruik van zorg- en welzijnsregelingen van Amsterdamse minima van 65 jaar en ouder. Ook gaan we in op de gezondheidssituatie van Amsterdammers die gebruik maken van sociale regelingen.
Suïcides onder jongeren in de periode 1996-2012: De beschikbaarheid en kwaliteit van lijkschouw- en jeugdgezondheidszorgdossiers L. Bijker, Vrije Universiteit – afdeling Klinische Psychologie, Amsterdam M.M. Boere-Boonekamp, Universiteit Twente, Enschede W.L.J.M. Duijst, GGD IJsselland, Zwolle R. Ghoncheh, Vrije Universiteit, Amsterdam O. Sijperda, zelfstandig forensisch-, jeugd- en kinderarts, A.J.F.M. Kerkhof, Vrije Universiteit, Amsterdam
Preventie van suïcide begint bij weten. Een gedegen registratieprocedure is de basis voor analyse in wetenschappelijk onderzoek. Wij voerden een dossieronderzoek uit bij 20 van de 25 Gemeentelijke Gezondheids Diensten (GGD)-regio’ s en de Forensisch Artsen Rotterdam-Rijnmond (FARR). Van het op basis van Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gegevens geschatte aantal van 1442 jongeren tot en met 23 jaar overleden als gevolg van suïcide konden 607 lijkschouwdossiers (43%) en 129 hiermee corresponderende jeugdgezondheidszorg dossiers (JGZ dossiers)(21%) worden bestudeerd. De dossiers werden beoordeeld op beschikbaarheid en kwaliteit van gegevens. De beschikbare dossiers bleken niet gestandaardiseerd en incompleet ingevuld en soms vanwege het handschrift onleesbaar. De registraties bleken niet toereikend om relevante kenmerken en omstandigheden te analyseren en daarop preventieve maatregelen te baseren. Een van de aanbevelingen is om een nieuwe registratieprocedure in te voeren in Nederland, zodat systematische analyse in de vorm van een Child Suicide Review (CSR) mogelijk wordt.
Lokaal gezondheidsbeleid, een gedeelde verantwoordelijkheid? M.G.A. Hulsmeijers, GGD Twente, Enschede K.A.L. Zomer, GGD Twente, Enschede Relevantie Dit onderzoek biedt voor partijen uit de zorg en publieke sector inzicht in gemeentelijk integraal werken. Maar hoe wordt er gestuurd op het geformuleerde eindresultaat? Waar ligt dan de verantwoordelijkheid? Wordt deze ook gedeeld? In een tijd van bezuinigingen zou samenwerken de oplossing kunnen zijn, maar hoe ziet de praktijk eruit? Aanleiding In de landelijke nota ‘Gezondheid dichtbij’ geeft het Rijk aan te streven naar het verbinden van gezondheid aan andere beleidsterreinen, dit is de aanzet geweest voor de regionale gezondheidsnota ‘Vitale coalities’. Hierin staat gezondheid als middel en integraal werken centraal. ‘Vitale coalities’ roept ook sturingsvragen op, zo bleek uit de praktijk. Hoe de voortgang te bewaken, als activiteiten op het gebied van publieke gezondheid elders zijn belegd? In opdracht van GGD Twente is hier een afstudeeronderzoek naar gedaan. Methode Binnen dit onderzoek is gekozen om de netwerkbenadering met daarin netwerkmanagement te hanteren als leidende literatuur. Een kwalitatief onderzoek met semi-gestructureerde interviews heeft plaatsgevonden onder acht Twentse gemeenten. Hierin bevinden zich grote als kleine gemeenten en gemeenten met en zonder vastgestelde gezondheidsnota. Per gemeente zijn er drie ambtenaren geraadpleegd: de ambtenaar Publieke gezondheid en twee beleidsmedewerkers van de beleidsterreinen Sport, WMO, Jeugd, Groen, Integrale veiligheid of Ruimtelijke ontwikkeling. Resultaten – ‘Integraal werken is noodzakelijk voor financiering. Publieke gezondheid heeft geen eigen budget en is daardoor afhankelijk van anderen.’
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 87
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 87
13-03-15 15:03
Abstracts posters – ‘Binnen het gemeentehuis worden intern tussen ambtenaren geen resultaat afspraken gemaakt, maar met externe partijen wel.’ – ‘Ambtenaren vertrouwen op de eigen verantwoordelijkheid van collega’s.’ – ‘Er vindt weinig tot geen monitoring plaats door de ambtenaar publieke gezondheid, mede door gebrek aan tijd.’ – ‘De inhoud van eigen aanvullende portefeuille is van invloed op de verbinding met andere beleidsterreinen.’ – ‘De omgeving is sterk van invloed op de prioritering van publieke gezondheid binnen de gemeentelijke organisatie (decentralisaties, politiek, bezuinigingen).’ – ‘De sturing op de te behalen doelen in het lokaal gezondheidsbeleid is beperkt.’
Voeding als alternatief voor laxantia bij de behandeling van obstipatie bij ouderen. Een verkenning naar opties en haalbaarheid S.W. van den Berg, RIVM, Bilthoven M. Weda, RIVM, Bilthoven C.J.M. Rompelberg, RIVM, Bilthoven J.M.A. Boer, RIVM, Bilthoven Achtergrond en doelstelling Ongeveer één op de vier ouderen heeft last van een vertraagde of moeizame stoelgang (obstipatie). Als behandeling worden laxantia veelvuldig aan hen voorgeschreven. Het doel van deze verkenning is om na te gaan in hoeverre aanpassingen in de gebruikelijke voeding als alternatief kunnen dienen voor laxantia. Aanpak/methode Via databases zijn gegevens over laxantiaverstrekkingen (GIPdatabank), kosten van laxantia (website Medicijnkosten) en de samenstelling van voedingsmiddelen (Nederlands Voedingsstoffenbestand) verkregen. Via literatuuronderzoek is informatie verzameld over voedingscomponenten met een laxerende werking. Gegevens over voedingsinname is afkomstig van de Nederlandse voedselconsumptiepeiling onder 70-plussers. Op basis van deze gegevens is bepaald voor welke laxantia reële aanpassingen van de gebruikelijke voeding een alternatief kunnen zijn. Resultaten/opbrengsten Vervanging van het geneesmiddel psylliumzaad door vezelrijke producten bleek de meest reële optie. Psylliumzaad is na macrogrolcombinatiepreparaten en lactulose het meest verstrekte laxans. In 2013 gebruikten meer dan 57.000 ouderen psylliumzaad. Er is ruimte om de vezelinname van ouderen te verhogen. Nederlandse ouderen eten gemiddeld minder vezels per dag (mannen 22 gram, vrouwen 19 gram) dan door de EFSA wordt geadviseerd (25 gram) en ze consumeren relatief weinig vezelrijke peulvruchten, volkorenpasta, zilvervliesrijst en pruimen. Volledige vervanging van de standaard dagdosis psylliumzaad (7 gram) is in de praktijk mogelijk niet haalbaar, maar de helft wel. Vervanging van 3,5 gram psylliumzaad – te verwezenlijken door het eten van bijvoorbeeld 1 vijg en 1 plak ontbijtkoek en het drinken van 1 glas sinaasappelsap met vruchtvlees – brengt in theorie een kostenbesparing van circa 2,3 miljoen euro met zich mee.
Conclusie(s) en aanbevelingen Deze verkenning geeft aan dat het haalbaar lijkt om een substantieel deel van het voorgeschreven geneesmiddel psylliumzaad te vervangen door relatief kleine en reële aanpassingen in de consumptie van standaard voedingsmiddelen. Verder onderzoek zou zich moeten richten op de (kosten)effectiviteit in de praktijk.
Bevorderen van de seksuele gezondheid van laagopgeleide jongeren: een nieuwe rol voor de verloskundige A. Wagemakers, Gezondheid en Maatschappij, Wageningen Universiteit, Wageningen N. van der Laan, De Bakermat, Wageningen I. Aalhuizen, KNOV, Utrecht L. Vaandrager, Gezondheid en Maatschappij, Wageningen Universiteit, Wageningen Achtergrond en doelstelling De Wageningse verloskundigen willen hun taken op het gebied van gezondheidsbevordering uitbreiden. Om jongeren te bereiken en omdat het aantal tienerzwangerschappen onder laagopgeleide jongeren in Wageningen is toegenomen hebben verloskundigen lessen over de gezonde zwangerschap verzorgd op een VMBO school. Vanuit de Wageningen UR Wetenschapswinkel is actiebegeleidend onderzoek gedaan met het doel inzicht te krijgen in de kansen en belemmeringen voor het verzorgen van lessen seksuele educatie door verloskundigen. Aanpak/methode Voor het opzetten van de lessen is literatuuronderzoek uitgevoerd en zijn semi-gestructureerde interviews gehouden met stakeholders in Zweden, Friesland en Amsterdam waar verloskundigen ervaring hebben met educatie aan jongeren. Drie lessen verzorgd door een verloskundige zijn geëvalueerd met behulp van een vragenlijst onder 48 leerlingen, een interview met de docent en de verloskundige, een focus groep gesprek met leerlingen, observatie tijdens de lessen en verslagen van 24 leerlingen over de les. Resultaten/opbrengsten Kansen zijn dat de lessen resulteren in kennistoename van leerlingen over de ontwikkeling van de foetus, medicijngebruik, rauw vlees en foliumzuur en de diensten van de verloskundige. Leerlingen waarderen de lessen omdat de verloskundige een open houding heeft, beschikt over expertise en autoriteit uitstraalt. Leerlingen willen meer weten over de bevalling en het beroep van de verloskundige. Belemmeringen zijn dat kennis over anticonceptie, (niet) roken en gezonde voeding al aanwezig was en leerlingen hier geen interesse in hebben. Voor verloskundigen was het lastig om contact met de school te leggen. Conclusie(s) en aanbevelingen Het geven van seksuele educatie door verloskundigen op scholen is nieuw, sluit aan bij hun deskundigheid en biedt de kans om seksuele gezondheid van laagopgeleide jongeren te bevorderen. Aanbevelingen zijn dat verloskundigen zich scholen in didactiek en dat zij samenwerken met organisaties zoals de gemeente en GGD voor het realiseren van de lessen.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 88
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 88
13-03-15 15:03
Abstracts posters LifeLines Cohort Study: Data, Samples en Expertise voor de publieke gezondheid Salome Scholtens, LifeLines Cohort Study, Groningen, Nederland Aafje Dotinga, LifeLines Cohort Study, Groningen, Nederland Rosalie Visser, LifeLines Cohort Study, Groningen, Nederland Judith L. Aris, LifeLines Cohort Study, Groningen, Nederland Ronald P. Stolk, LifeLines Cohort Study, Groningen, Nederland en Afdeling Epidemiologie, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, Nederland Over lifelines LifeLines is een prospectieve data- en biobank met meer dan 167.000 deelnemers in Noord-Nederland. We bieden een infrastructuur voor innovatief onderzoek door biomaterialen en gegevens over een grote diversiteit aan blootstellingen, omgevingsfactoren en chronische aandoeningen te verzamelen en deze beschikbaar te maken voor onderzoekers. LifeLines heeft als doel om vernieuwend onderzoek naar gezond ouder worden mogelijk te maken en zo bij te dragen aan het verbeteren van de publieke gezondheid en een toename van gezonde levensjaren. Dataverzameling LifeLines heeft middels vragenlijsten, interviews, metingen en biochemische analyses data verzameld over medische voorgeschiedenis, psychosociale kenmerken, leefstijl, voedingspatroon, biochemie en meer. Elke anderhalf jaar worden vragenlijsten aan deelnemers verstuurd, elke vijf jaar worden deelnemers uitgenodigd op een LifeLines onderzoekslocatie voor de follow-up metingen. Ook worden er biomaterialen verzameld, te weten nuchter bloed, 24-uurs urine, feces en hoofdhaar. Deze biomaterialen worden op de dag van afname verwerkt en opgeslagen in een volledig geautomatiseerde 80°C vriezerfaciliteit. Genoomwijde data is beschikbaar van 15.638 ongerelateerde deelnemers. Koppelingen met klinische registratie en omgevingsdata (zoals luchtverontreiniging) worden gemaakt. Resultaten Het cohort is gesloten met 167.729 deelnemers, die we voor minimaal 30 jaar willen volgen. Tot op heden zijn er meer dan 225 aanvragen voor toegang tot de data en samples gedaan, waarvan er 60 vragen om het verzamelen van extra data of samples. Er zijn tot nu toe meer dan 55 artikelen met LifeLinesdata gepubliceerd. Conclusies LifeLines is een unieke infrastructuur voor onderzoekers wereldwijd. De longitudinale follow-up, gedetailleerde data over leefstijl, genetische achtergrond en gezondheid bieden een excellente mogelijkheid om verdere inzichten inde oorzaken van chronische ziekten en multimorbiditeit over de levensloop te krijgen.
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 89
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 89
13-03-15 15:03
Abstracts posters
tsg jaargang 93 / 2015 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 90
tsg1503_NCVGZkatern_online_proef1.indd 90
13-03-15 15:03