Golfoorlog Duur: 9 september 1990 – 23 juni 1991; Aantal militairen: 1.834 Dapperheidsonderscheidingen: geen Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden Koeweit was vanaf 1899 een Brits protectoraat en herkreeg pas in 1961 zijn onafhankelijkheid. Irak erkende in 1963 de onafhankelijkheid van Koeweit, maar bleef geïnteresseerd in het olierijke en welvarende buurland met – in tegenstelling tot Irak – een goede toegang tot de Perzische Golf. Irak viel op 2 augustus 1990 Koeweit binnen, omdat de oliepolitiek van dat land nadelige gevolgen zou hebben voor de Iraakse economie. Daarnaast verweet Irak het oliestaatje al jaren olie te stelen uit het Roemajlaolieveld aan de grens tussen beide landen. Het VN-mandaat en het verloop van de operatie Nog op de dag van de invasie eiste de Veiligheidsraad in resolutie 660 de onvoorwaardelijke Iraakse terugtrekking uit Koeweit. Enkele dagen later kondigde de raad in resolutie 661 een algeheel handelsembargo af tegen Irak. Pas in resolutie 665 van 25 augustus 1990 riep de raad de VN-lidstaten op het embargo zo nodig met geweld te handhaven. Een groot aantal landen gaf gehoor aan de VN-resolutie en stuurde schepen om het embargo af te dwingen. In de daaropvolgende maanden vergrootte de anti-Iraakse coalitie, onder aanvoering van de VS, haar militaire slagkracht in de Golfregio. Omdat Irak zich ondanks het machtsvertoon niet terugtrok uit Koeweit machtigde de Veiligheidsraad de antiIraakse coalitie in resolutie 678 van 29 november 1990 om Irak desnoods met geweld uit Koeweit te verdrijven. Ter voorbereiding hierop werd onder meer in een gezamenlijke Amerikaans-Nederlandse operatie (Deforger) zwaar Amerikaans materieel en munitie uit Duitsland naar Rotterdam, Delfzijl en Amsterdam gebracht voor verdere verscheping naar de Golf. Tot een peace-enforcement operatie, onder de codenaam Desert Storm, kwam het daadwerkelijk toen Irak geen duimbreed wilde wijken. In de nacht van 16 op 17 januari 1991 ging het luchtoffensief van start. De tweede fase van Desert Storm, het grondoffensief, begon op 23 februari. Op 28 februari, na honderd uur grondoorlog, vroeg het Iraakse regime om een staakt-het-vuren.
1
Het Nederlandse aandeel in de Golfoorlog Fregatten, mijnenjagers en een noodhospitaal in de Golfregio De Nederlandse regering besloot op 13 augustus 1990 in het kader van de WestEuropese Unie (WEU) twee fregatten naar de Perzische Golf te sturen: het standaardfregat Hr.Ms. Pieter Florisz (176 opvarenden) en het luchtverdedigingsfregat Hr.Ms. Witte de With (200 opvarenden). De leiding over deze WEU-Task Group 429.9 lag in handen van kapitein ter zee A.C.H.M. van Gurp. Acht liaisonofficieren ondersteunden de inzet van de schepen. Aan boord van de Pieter Florisz bevonden zich twee Lynxhelikopters met .50 mitrailleurs tegen speedboten, terwijl beide fregatten onder meer uitgerust waren met het SGE-30 Goalkeeper snelvuurkanon. De beide schepen vertrokken op 20 augustus uit Nederland en op 9 september voerden ze de eerste patrouille uit in de Golf van Oman. De eerste weken werkten de Nederlanders nauw samen met de Belgische marine, die twee mijnenjagers naar de Golf stuurde. De Nederlandse regering stelde voor de Belgische schepen twee Stinger-teams van ieder drie mariniers beschikbaar als beveiliging tegen luchtaanvallen. Belgen en Nederlanders zagen in WEU-verband aanvankelijk slechts in de Straat van Hormoez toe op de naleving van het VN-handelsembargo (operatie Phalanx). ‘Beheerste dwang’ was daarbij toegestaan. Op 8 oktober 1990 kregen de Nederlandse schepen van minister van Defensie A.L. ter Beek toestemming zich in de Perzische Golf zelf te begeven, althans tot breedtegraad 27°30. Pas op 31 januari 1991 gaf Ter Beek de gehele Perzische Golf als operatiegebied vrij. Op Sinterklaasavond werden de beide fregatten afgelost door het standaardfregat Hr.Ms. Philips van Almonde, het luchtverdedigingsfregat Hr.Ms. Jacob van Heemskerck en het bevoorradingsschip Hr.Ms. Zuiderkruis. Op de Zuiderkruis werden tijdelijk (tot 25 januari 1991) twee Britse Seaking-helikopters gedetacheerd, daarnaast was ook dit schip voor vertrek uitgerust met het SGE-30 Goalkeeper snelvuurkanon. Evenals het Belgische bevoorradingsschip Zinnia had de Zuiderkruis twee Stingerteams aan boord, plus een geweergroep van zeven mariniers. De Stinger-teams keerden, nadat de Iraakse luchtdreiging was weggevallen, op 13 maart 1991 terug naar Nederland. De nieuwe commandant van de Task Group van drie schepen werd kapitein ter zee P.C. Kok. De Nederlandse fregatten beschermden Amerikaanse vliegdek- en slagschepen in de Golf. De Zuiderkruis werd ingedeeld bij de bevoorradingspool in het centrale deel van de Golf. In het verlengde van de operationele taak van het Nederlandse eskader moest kapitein ter zee Kok vanaf 17 januari 1991 tot het staakt-hetvuren van 28 februari het tactisch commando over zijn schepen afstaan aan de Amerikaanse commandant van de geallieerde zeestrijdkrachten. Daarna werden de operaties van de Combined Task Groups van de WEU – waartoe ook de Nederlandse Task Group 429.9 behoorde – onderling gecoördineerd.
2
Een door 53 militairen bemand mobiel noodhospitaal van de Koninklijke Marine (KM) vertrok op 11 januari 1991 naar Jebel Ali. Het bood tweedelijns medische verzorging (dat wil zeggen uitgebreide chirurgische capaciteit) voor de scheepsbemanningen. De fregatten konden zelf eerstelijns medische verzorging bieden, de Zuiderkruis ook beperkte tweedelijns verzorging. Twee P-3C Orion-patrouillevliegtuigen werden op hun thuisbasis Valkenburg achter de hand gehouden voor de afvoer van gewonden naar Nederland. Het hospitaal werd opgenomen in de Britse medische evacuatieketen. Vier leden van het noodhospitaal verbleven bij een Britse eenheid op het eilandje Muharrak bij Bahrein. Zij hadden daar tot taak eventuele gewonden te stabiliseren. Het noodhospitaal keerde in de tweede helft van maart terug naar Nederland. Task Group 429.9 verliet op 29 maart 1991 de Perzische Golf en droeg op 4 april de fakkel over aan drie mijnenjagers die de Nederlandse regering begin maart wederom in WEU-verband besloot uit te zenden. Het waren Hr.Ms. Harlingen, Hr.Ms. Haarlem en Hr.Ms. Zierikzee. De commandant van de Harlingen, luitenant ter zee der eerste klasse H. van Eijsden, was tevens commandant van het gehele detachement mijnenjagers. De drie schepen werden in het kader van operatie Phalanx Mike ingezet om mijnen te ruimen voor de kust van Koeweit. De mijnenjagers waren daartoe uitgerust met extra verbindings- en navigatieapparatuur en twee .50 mitrailleurs. De KM kocht inderhaast voor deze operatie bij de Franse marine een soort knipschaar die, bevestigd op een radiografisch bestuurde mini-onderzeeboot, de ankerkabels van mijnen kon doorknippen. De Harlingen en Haarlem aanvaardden op 13 juni in WEU-verband de terugreis. De bemanning van de Zierikzee werd rond diezelfde datum afgelost. Het schip, onder bevel van luitenant ter zee der eerste klasse A.D. Sepp, bleef tot eind juni in de Golf. Commandanten Task Force 429.9 en detachement mijnenjagers ktz A.C.H.M. van Gurp (9 september 1990 - 5 december 1990) ktz P.C. Kok (5 december 1990 - 4 april 1991) ltz 1 H. van Eijsden (4 april 1991 - 13 juni 1991) ltz 1 A.D. Sepp (13 juni 1991 - 23 juni 1991) Een medisch team in Saudi-Arabië De Nederlandse regering besloot op 22 januari 1991 op verzoek van Groot-Brittannië een uitgebreid medisch team van de Koninklijke Landmacht (KL) naar Saudi-Arabië te sturen in verband met het komende grondoffensief, waaraan de Britten onder meer een complete divisie bijdroegen. Dit team – bestaande uit 31 militairen – vertrok op 3 februari onder commando van kolonel-arts T.W.H. Herweijer. Het werd ingedeeld bij een Zweeds noodhospitaal nabij de hoofdstad van Saudi-Arabië, Riaad. Geallieerde gewonden kreeg het Nederlandse medische personeel niet te zien, wel behandelde het team ongeveer 180 Iraakse militairen. Op 3 april keerde het team terug naar Nederland.
3
Geleide Wapens in Turkije en Israël Turkije verzocht de Nederlandse regering begin januari 1991 om een luchtverdedigingseenheid tegen mogelijke Iraakse aanvallen met Scud middellangeafstandsraketten. De Nederlandse regering besloot op 11 januari om 502 en 503 Squadron van 5 Groep Geleide Wapens (5 GGW), bestaande uit 177 personen en 10 Patriotlanceerinrichtingen, naar de in oostelijk Turkije gelegen vliegbasis Diyarbakir te sturen (operatie Wild Turkey). De eerste commandant van de luchtverdedigingseenheid was kolonel J.D. Tees. De moderne Patriot was het enige wapensysteem dat de Scudraketten met kans op succes kon bestrijden. De kwartiermakersgroep vertrok op 12 januari naar Turkije, vijf dagen later volgde de hoofdmacht. De eerste lanceerinrichting was op 17 januari 1991 operationeel. De eenheid werd ter plaatse ingedeeld bij 6 Allied Tactical Air Force (ATAF). De Patriot-eenheid kwam gedurende het verblijf slechts eenmaal, op 24 januari, in actie; onbedoeld, want de actie was het gevolg van een systeemfout. Twee Stinger-teams beschermden de Patriot-squadrons tegen eventuele vliegtuigaanvallen. Verder waren aan de eenheid een aantal leden van de Explosieven Opruimings Dienst van de luchtmacht en negen marechaussees toegevoegd. Liaisonofficieren werden bij het Turkse Ministerie van Defensie en 6 ATAF geplaatst. Eind januari besloot de Nederlandse regering op verzoek van de NAVO ook twee squadrons HAWK’s naar Diyarbakir te sturen. Het betrof 324 en 328 Squadron van 3 Groep Geleide Wapens (3 GGW) met ongeveer 150 militairen en 6 lanceerinrichtingen per squadron. De HAWK (Homing All the Way Killer) is een geleidewapensysteem dat geschikt is voor de strijd tegen luchtdoelen op geringere hoogte en vulde de Patriot aan in kritieke zones. Twee weken later (16 februari) loste personeel van 326 Squadron van 3 GGW de bemanning van de Patriot-lanceerinrichtingen in Diyarbakir af (het personeel van de geleide-wapeneenheden roteerde om de maand). Vrijwel de gehele 3 GGW bevond zich eind februari in Turkije. De nieuwe commandant van de luchtverdedigingseenheid in Turkije werd kolonel M. Nederlof. Deze groep moest overigens vanuit Nederland met extra personeel worden aangevuld, omdat het oorspronkelijk voor Turkije bedoelde 327 Squadron plotseling Israël als bestemming kreeg. De Nederlandse regering had Israël al op 18 januari 1991 een Patriot-squadron aangeboden om het gevaar van de Iraakse Scuds te bezweren. Israël wenste eerst van dit aanbod geen gebruik te maken, maar kwam daar half februari op terug. Een kwartiermakersgroep van 327 Squadron arriveerde op 19 februari in Israël, vier dagen later gevolgd door het resterende deel van de eenheid (totaal 81 militairen) en 8 Patriotlanceerinrichtingen (operatie Diamond Patriot). Er werden naar Israël, in tegenstelling tot Turkije, geen Stinger-teams gestuurd. Het commando was in handen van luitenantkolonel H.J. Vandeweijer; de Israëli’s beslisten echter zelf over de tactische inzet van de Patriots. De eenheid keerde op 28 maart terug naar Nederland. Ook de in Turkije gestationeerde squadrons vertrokken eind maart naar huis.
4
Commandanten 5 GGW en 3 GGW in Turkije kol J.D. Tees (11 januari 1991 - 16 februari 1991) kol M. Nederlof (16 februari 1991 - 28 maart 1991) Commandant Patriot-squadron Israël kol H.J. Vandeweijer (19 februari 1991 - 28 maart 1991) NATO AWACS Achttien NAVO-vliegtuigen van het type E-3A AWACS (Airborne Warning And Control System) – de met de karakteristieke schotelvormige radar uitgeruste toestellen – zorgden er vanaf de Iraakse invasie van Koeweit in augustus 1990 tot het staakt-hetvuren eind februari 1991 voor, dat de coalitietroepen in het gebied niet door een Iraakse aanval zouden worden verrast (operatie Anchor Guard). In totaal werkten ruim vijftig Nederlandse luchtmacht- en drie marinemilitairen aan boord van de AWACS, vooral als radaroperators en luchtgevechtsleiders. Aanbevolen literatuur Droste, B.A.C. “De presentie van het Nederlandse luchtwapen in de Golfoorlog”. Marineblad, CI-11 (1991) 425-427. Gurp, A.C.H.M. van. “Operatie Phalanx - embargo in de Golf”. Marineblad, CI-3 (1991) 90-97. Hooft, G.G. en Kok, P.C. “De Golfoorlog: een ervaring!”. Marineblad, CII-1 (1992) 6-11. Hr. Ms. Pieter Florisz Phalanx 1990, 20 augustus 1990 - 18 december 1990. Herinneringsboek Pieter Florisz. S.l., 1990. Norden, C.H.J. van. “TD-ervaringen in de Perzische Golf”. Marineblad, CII-5 (1992) 200-206. Tabak, W. Nederlanders en Desert Storm. Delft, 1991. Vandeweijer, H.J. “Operatie Diamond Patriot”. Militaire Spectator, CLX-12 (1991) 538-543. Verver, O.G. Herinneringsboek Hr. Ms. Philips van Almonde. Operatie Phalanx, 19 november 1990 - 19 april 1991. S.l., 1991. Vliet, H.W. “De militair-maritieme presentie van Nederland in de Golfoorlog”. Marineblad, CI-11 (1991) 421-425. Geactualiseerd op: 15 april 2010
5