Goed nieuws voor apartheid Zuid-Afrikaanse propaganda-activiteiten gericht op de Nederlandse pers, 1966-1978
Rutger van der Meij
Wijnhornsterstraat 114 8932 EZ Leeuwarden Studentnummer 1254138
Doctoraalscriptie geschiedenis en journalistiek Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen Begeleider: Dr. H.B.M. Wijfjes Tweede lezer: Prof. mr. M. Chavannes 6 augustus 2007
Goed nieuws voor apartheid
Inhoudsopgave Inleiding
1
1. De ontwikkeling van het Zuid-Afrikaanse Departement van Voorlichting 1.1 1945-1972: oprichting en verzelfstandiging
8
1.2 1972-1978: Operatie Senekal
12
2. ‘Muldergate’ en de theorieën van Eschel Rhoodie 2.1
The Citizen en de ontmaskering van Operatie Senekal
29
2.2
Zuid-Afrikaans Voorlichtingsbeleid: het belang van Nederland
37
3. Voorlichting en de Nederlandse pers 3.1
Een brede aanpak
49
3.2
Twee Limburgers in Zuid-Afrika
52
3.3
Een eigen Nederlandse nieuwsdienst?
58
3.4
Karl Breyer
59
3.5
Het ‘opkopen’ van kranten
66
3.6
De ‘Club of Ten’
67
3.7
Een Grand Tour door Zuid-Afrika
69
4. Dagbladjournalisten en het effect van de persreizen 4.1
Landelijk en regionaal
82
4.2
Ger Vaders, hoofdredacteur Nieuwsblad van het Noorden
84
4.3
Anton van der Vet, columnist Algemeen Dagblad
86
4.4
André Spoor, hoofdredacteur NRC Handelsblad
90
4.5
Hein Eskens, chef buitenland Zwolse Courant
92
4.6
K.L. Koopmans, hoofdredacteur Amersfoortse Courant
94
4.7
Cees Gloudemans, buitenlandredacteur de Volkskrant
97
4.8
Het gastenprogramma: een succes?
100
Conclusie
102
Bijlagen
107
Geraadpleegde bronnen en literatuur
118
Inleiding Sinds medewerkers van de Amerikaanse president Nixon in 1972 probeerden de Democraten af te luisteren in het Watergate-hotel in Washington, staat het achtervoegsel ‘gate’ binnen de internationale journalistiek synoniem voor ‘schandaal’. Niet lang na Richard Nixons aftreden begonnen overal op de wereld verschillende ‘gates’ in de media op te duiken, een verschijnsel dat vandaag de dag nog steeds voortduurt. In de afgelopen dertig jaar zijn de criteria waaraan een ‘gate’ moet voldoen gaandeweg door journalisten verruimd. Politiek hoeft zo’n schandaal allang niet meer te zijn. Of het nu gaat om een verloren kledingstuk tijdens de finale van de Super Bowl of een Nederlandse prinses die de koninklijke familie beschuldigt, het lijkt wel of het ‘gate’-stempel steeds vaker wordt gebruikt. Voor journalisten vormt de ‘gate’-constructie een ietwat gemakzuchtige maar begrijpelijke noodgreep. Mensen lezen nu eenmaal graag over grote schandalen, precies datgene wat de korte toevoeging suggereert. Op zoek naar een scriptieonderwerp werd ook ik gegrepen door enkele zinnen over zo’n ‘gate’, en wel in een andere Groningse doctoraalscriptie. Hélène Butijn verwees er in De Nederlandse pers en Zuid-Afrika. Toets voor objectiviteitsstreven beknopt naar:
‘Deze opvolger van Verwoerd [premier John Vorster, RvdM] was verwikkeld geraakt in het zogeheten “Mulder-gate” schandaal. Daarbij was aan het licht gekomen dat het ZuidAfrikaanse ministerie van informatie onder meer in Europa op agressieve manier zijn visie poogde uit te dagen. De omkoping(-spogingen), die het Zuidafrikaanse ministerie ondernam, kostte de Zuid-Afrikaanse regering handenvol geld.’1
Omdat ik, ondanks een persoonlijke belangstelling voor Zuid-Afrika, nog nooit van deze affaire had gehoord, begon ik mij erin te verdiepen. Al gauw werd duidelijk dat ‘Muldergate’, een Zuid-Afrikaans politiek schandaal tijdens de apartheidsperiode, zijn toevoeging dubbel en dwars verdiende. De overeenkomsten met ‘Watergate’ waren opvallend: ook in Zuid-Afrika was de zittende regering uit een poging tot zelfbehoud buiten haar boekje getreden. Ook in Zuid-Afrika leidde dat tot het aftreden van het staatshoofd. Het schandaal kwam op dezelfde manier als in Amerika aan het licht, door ijverige journalisten en informanten: ook ZuidAfrika kende zijn Woodwards, Bernsteins en Deep Troaths.
1
H. Butijn, De Nederlandse pers en Zuid-Afrika. Toets voor objectiviteitsstreven (Groningen 1995) 17.
1
Het grote verschil zat hem in het internationale karakter van Muldergate. Vooral de ‘omkopingspogingen in Europa’ spraken tot mijn verbeelding. Het Zuid-Afrikaanse ministerie van informatie – plaatselijk bekend als het Departement van Voorlichting - had op onorthodoxe wijze geprobeerd buitenlandse ‘opinievormers en beleidsmakers’ te beïnvloeden. Als student journalistiek vond ik het interessant dat het daarbij vooral ging om buitenlandse media. Had het departement ook in Nederland geprobeerd journalisten om te kopen, om hen positiever te laten berichten over Zuid-Afrika en de apartheid? Voordat deze vraag kan worden beantwoord, is het van belang om te weten dat deze scriptie zich eigenlijk niet als zodanig op Muldergate concentreert. Dat zit zo. Onder ‘Muldergate’ moet eigenlijk niets anders worden verstaan dan de publieke verontwaardiging die in Zuid-Afrika opstak, nadat de omkopingspogingen en aanverwante praktijken van ‘Voorlichting’ in 1978 begonnen uit te lekken. Gedurende de periode 1973-1978, zo bleek, had het departement zo’n 64 miljoen rand (toen het equivalent van 200 miljoen gulden) uitgegeven in een poging het beeld van Zuid-Afrika in het buitenland te verbeteren. Het punt was echter dat dit had plaatsgevonden zonder toestemming van het parlement. Het onrechtmatige gebruik van gemeenschapsgelden vormde voor de Zuid-Afrikanen daarom het echte schandaal, niet zozeer de ‘geheime projecten’ die ermee waren bekostigd. Maar met name die projecten, door Voorlichting opgezet onder de naam Operatie Senekal, trokken juist de meeste belangstelling in het buitenland. Na de eerste onthullingen in ZuidAfrika begonnen geïnteresseerden elders in de wereld onderzoek te doen naar propagandaactiviteiten die zich wellicht in hun eigen land hadden afgespeeld. Ook in Nederland poogden enkele kranten en de anti-apartheidsbewegingen een eventuele ‘Nederlandse connectie’ aan het licht te brengen. Zuid-Afrika kende echter maar weinig Nederlandse correspondenten, en de buitenlandse persbureaus en Zuid-Afrikaanse media leverden niet of nauwelijks feitelijke informatie over de Nederlandse rol in het schandaal. Na de afschaffing van de apartheid in 1994 was er al een redelijk aantal boeken over de affaire verschenen en werden Zuid-Afrikaanse staatsdocumenten geleidelijk toegankelijk gemaakt. Toch duurde het even voordat in Nederland wederom enige aandacht aan Muldergate en de projecten werd besteed. Toen politicoloog Stefan de Boer medio jaren negentig onderzoek deed in het Zuid-Afrikaanse staatsarchief, trof hij relevante informatie aan over activiteiten van Voorlichting in Nederland. Omdat zijn onderzoek zich toespitste op de verhouding tussen het Nederlands regeringsbeleid en het apartheidsbewind, concentreerde
2
De Boer zich evenwel op de ‘politieke’ projecten van het departement, zoals de (pogingen tot) beïnvloeding van Nederlandse parlementsleden.2 Desalniettemin lag de aard van de meeste geheime projecten in het beïnvloeden van buitenlandse media en journalisten. Tenslotte kon via deze kanalen, zo was de overtuiging van Voorlichting, het beeld van Zuid-Afrika het meest effectief worden verbeterd. De Boer had in de Zuid-Afrikaanse archieven van de departement wel het een en ander over de Nederlandse journalistiek aangetroffen, maar legde daar uit het oogpunt van zijn eigen afgebakende onderwerp, geheel begrijpelijk, geen nadruk op in zijn boek. Daarom, na besloten te hebben de verhouding tussen Operatie Senekal en de Nederlandse pers tot mijn scriptieonderwerp te maken, vertrok ik naar Zuid-Afrika om de door De Boer bestudeerde documenten verder onderzoeken – ditmaal vanuit een journalistieke invalshoek Halverwege mijn archiefstudie in Pretoria kon ik al een aantal belangrijke conclusies trekken. In de eerste plaats moest de meest compromitterende informatie over de projecten destijds door de top van Voorlichting zijn vernietigd: het was althans niet, zoals het hoorde, aan de rijksarchivaris overhandigd. Daarnaast bleek Operatie Senekal veel groter van omvang te zijn dan ik aanvankelijk dacht. De literatuur die ik in Nederland over Muldergate had bestudeerd, repte voornamelijk over geheime projecten in de VS, Groot-Brittannië en WestEuropa. Uit de documenten kwam naar voren Voorlichting zich evengoed inspande in LatijnsAmerika, Afrika, het Midden-Oosten en Australië. Tenslotte werd duidelijk dat het departement niet pas in de jaren zeventig met geheime projecten was gestart, maar al jaren eerder. Operatie Senekal bleek ten dele een voorzetting te zijn van bestaand beleid, juist als het ging om activiteiten gericht op buitenlandse journalisten. Dit alles deed mij gaandeweg besluiten het onderzoek te verbreden. Het eindpunt van de scriptie bleef staan op 1978, het jaar waarin de hele projecten-affaire aan het licht kwam. In plaats van te beginnen bij de aanvang van Operatie Senekal in 1972 verlengde ik de onderzoeksperiode echter naar 1966. Zo werd het mogelijk een evenwichtig en volledig beeld te schetsen van de journalistieke projecten van Voorlichting, en een antwoord te geven op de vraag of de hele Operatie uit 1972 in dit opzicht eigenlijk vernieuwend was. Het startpunt 1966 was gekozen omdat in dat jaar een nieuwe staatssecretaris van Voorlichting aantrad. De staatssecretarissen van het departement waren in feite verantwoordelijk voor het dagelijks beleid.
2
S. de Boer, Van Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid, 1960-1977 (Den Haag 1999).
3
Dat niet alle activiteiten gericht op de buitenlandse pers geheim waren, vormde een ander aandachtspunt. Uit de bestudeerde documenten bleek dat Voorlichting evengoed ‘openlijke’ – keurig aan het parlement gerapporteerde – projecten had ontplooid teneinde overzeese journalisten te beïnvloeden. Die activiteiten buiten het onderzoek laten zou een vertekenend beeld opleveren van de werkelijkheid. Daarom besloot ik alle belangrijke inspanningen van Voorlichting –geheim of niet – die te maken hadden met de Nederlandse pers, in deze studie te behandelen. Hoe belangrijk was Nederland eigenlijk voor het departement? De complexe geschiedenis van de verstandhouding tussen dit land en Zuid-Afrika landen kende ik uit De Boers dissertatie: wel of geen wederzijdse gevoelens van verwantschap vanwege de Nederlandse achtergrond van de Afrikaners, de apartheid die juist in Nederland stevig werd veroordeeld, de aanvankelijke teleurstelling daarover in Zuid-Afrika… Zonder twijfel was de relatie Nederland-Zuid-Afrika ‘speciaal’ te noemen. Dat maakte de vraag of Voorlichting veel of juist weinig aandacht voor Nederland en de Nederlandse pers aan de dag legde, relevant. Alleen door eveneens de journalistieke projecten gericht op andere landen te inventariseren, viel hier iets zinnigs over te zeggen. Slechts dan kon worden geconcludeerd of het departement aan Nederland een speciale status toekende. Naast al deze verbredingen besloot ik in het onderzoek twee strikte afbakeningen in te passen. Allereerst zouden alleen journalisten van de schrijvende pers zouden aan bod komen. Dit niet alleen maar vanwege de werkbaarheid en overzichtelijkheid: vanuit mijn specialisatie dagbladjournalistiek had ik hier nu eenmaal de meeste affiniteit mee. De verleiding om ook de Nederlandse tv-journalistiek ‘mee te pakken’ was evenwel groot. Zo nam met name de Evangelische Omroep in de Zuid-Afrikaanse documenten een interessante plaats in. Conclusies moeten echter niet al te snel worden getrokken en in dit verband is verder onderzoek onontbeerlijk. Daarnaast besloot ik mij puur te richten op journalistieke activiteiten die door het departement van Voorlichting waren opgezet. Uit in Nederland bestudeerde literatuur had ik kunnen opmaken dat ook de Zuid-Afrikaanse veiligheidsdienst, Bureau for State Security (BOSS), had geprobeerd een stempel te zetten op de Nederlandse journalistiek. Informatie hierover, voornamelijk afkomstig van de Zuid-Afrikaanse spion Gordon Winter, bleek in de praktijk echter moeilijk verifieerbaar. Bovendien kon ik de betekenis van deze vermeende activiteiten onmogelijk in de juiste context beoordelen, omdat ik geen toegang had tot gegevens over BOSS-activiteiten in andere landen. Aangezien bij geheime diensten in het
4
algemeen meestal onduidelijk blijft wat waar is en wat niet, leek het mij beter deze materie ongemoeid te laten. Uiteindelijk, met alle bovenstaande overwegingen in het achterhoofd, kon ik na afronding van het archiefonderzoek in Zuid-Afrika de volgende drie hoofdvragen formuleren: •
Met welke activiteiten probeerde het Zuid-Afrikaanse departement van Voorlichting in de periode 1966-1978 invloed uit te oefenen op de Nederlandse schrijvende pers, en welke instanties en personen waren daarbij betrokken?
•
Hoe stond de aard en omvang van deze activiteiten in verhouding tot de activiteiten die het departement richtte op de schrijvende pers in andere landen?
•
In hoeverre hebben de inspanningen van het departement met betrekking tot de Nederlandse schrijvende pers enig effect gehad?
Om deze vragen (en de antwoorden daarop) in de juiste context te kunnen plaatsen is een zekere kennis van zaken over de voorgeschiedenis van Muldergate noodzakelijk. In het eerste hoofdstuk wordt daarom de nodige aandacht besteed aan de totstandkoming van het departement van Voorlichting, uiteindelijk resulterend in de activiteiten die later bekend werden als Operatie Senekal. Geheel in lijn met de tweede onderzoeksvraag komen daarbij veel projecten aan de orde die Voorlichting richtte op het buitenland: Nederland blijft in dit hoofdstuk nog even buiten beschouwing. Het tweede hoofdstuk behandelt de daaropvolgende Muldergate-affaire en schetst, evenals hoofdstuk 1, de veelzijdige manier waarop Voorlichting zijn stempel trachtte te zetten op de media. Nadat de geschiedenis van het departement op deze wijze chronologisch is weergegeven, schakelt het betoog over op een meer thematische benadering: allereerst komt aan de orde welk belang Voorlichting aan Nederland toedichtte. Omdat dit niet los kan worden gezien van het de in Nederland bestaande visies over Zuid-Afrika, wordt op beknopte wijze eerst dat onderwerp uitgewerkt. Pas daarna volgt een analyse van de opvattingen over Nederland zoals die bestonden bij de ambtelijke top van het departement. In hoofdstuk 3 komt het dan tot de kern van de zaak: de projecten, geheim of openlijk, gericht op de Nederlandse kranten, tijdschriften en journalisten. Nu al kan worden gezegd dat op basis van de bevindingen die in dit hoofdstuk worden beschreven, een analyse van berichtgeving te rechtvaardigen valt. Deze nieuwsanalyse wordt uitgewerkt in het vierde en laatste hoofdstuk. Deze scriptie is geschreven vanuit het perspectief van het departement van Voorlichting en diens medewerkers. In deze context is Voorlichting de ‘actor’ die activiteiten onderneemt en 5
zijn de buitenlandse en Nederlandse journalisten (letterlijk?) het lijdend voorwerp die de activiteiten ondergaan. In weinig vleiende bewoordingen komt het erop neer dat diegenen op wie de projecten waren gericht, in dit betoog zijn gedegradeerd tot passieve personages zonder zelfbeschikking. Deze benadering is echter niet respectloos bedoeld. Natuurlijk reageerden allen betrokkenen op een of andere manier op de projecten van Voorlichting, en hadden zij daar bepaalde opvattingen over die zeker niet onbelangrijk zijn. De onderzoeksvragen laten hier echter weinig ruimte over. Voor ‘de mens achter de journalist’ biedt in deze scriptie, hoe interessant ook, niet altijd de ruimte. Als onderzoeker heb ik geprobeerd mij in de ideologieën en redeneringen van Voorlichting te verplaatsen, om zo de daaruit voortvloeiende handelingen en beslissingen enigszins te kunnen begrijpen. Wie daaruit concludeert dat deze scriptie de apartheidspolitiek in enige mate probeert goed te praten, heeft het mis. De misstanden rond de apartheid zijn al goed gedocumenteerd en beschreven, en vanwege die simpele reden komt het onderwerp in dit betoog slechts zijdelings aan de orde. Het is niet het doel van deze scriptie om de verderfelijkheid van de apartheid nog eens te onderstrepen, en overigens evenmin om de wandaden van het systeem te bagatelliseren. Evenzo goed ontbreekt een poging tot ‘afrekening’ met de betrokkenen: een moralistisch oordeel is in een wetenschappelijk werk niet helemaal op zijn plaats. Goed nieuws voor apartheid wil slechts inzicht verschaffen in de methodes waarmee het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind trachtte de Nederlandse pers te beïnvloeden. Daarmee wordt een historische gebeurtenis behandeld die in Nederland tot nu toe geen hoofddoel is geweest van wetenschappelijk onderzoek. Literatuur over het onderwerp is schaars in het buitenland, en in Nederland - op het boek van De Boer na - zelfs geheel afwezig. Deze scriptie had dan ook niet kunnen bestaan zonder een grote hoeveelheid primaire bronnen te raadplegen. Gebruik is gemaakt van documenten uit de Zuid-Afrikaanse Nationale Archieven in Pretoria, rapporten uit de William Cullen Library van de Universiteit van Witwatersrand in Johannesburg, de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en de archieven van het Nederlands instituut voor Zuidelijk Afrika (NiZA) in Amsterdam. Daarnaast is gesproken met deskundigen en betrokkenen uit Nederland en ZuidAfrika en zijn verschillende kranten en tijdschriften uit binnen- en buitenland bestudeerd. Een dergelijk bronnenonderzoek vergt veel tijd en moeite en alle personen die mij daar direct of indirect bij hebben gesteund of geassisteerd, wil ik bij deze oprecht bedanken. Bij name noem ik alleen de Stichting Groninger Universiteitsfonds, die mijn reis naar Zuid-Afrika een stap dichterbij bracht. 6
Dan nog enkele huishoudelijke mededelingen voor de lezer: de citaten in deze scriptie zijn opgetekend in het Nederlands, Engels en Afrikaans. De laatste taal wordt spaarzaam gebruikt en alleen in gevallen waar de bron niet in een andere taal aanwezig is, of als het citaat in mijn optiek duidelijk genoeg is voor Nederlandse lezers. Voor diegenen die de passage desondanks niet mochten begrijpen is in de bijbehorende voetnoot altijd een vertaling opgenomen. De Afrikaanse citaten zijn voor een deel afkomstig uit het boek Die ware inligtingskandaal van Eschel Rhoodie. Dit werk, dat in de scriptie een belangrijke plaats inneemt, verscheen oorspronkelijk in het Engels onder de titel The real information scandal. De reden dat ik de Afrikaanse vertaling gebruik, is eenvoudig omdat ik die versie in mijn bezit heb. Het Afrikaanse boek is weliswaar ingekort en daarmee iets dunner dan het Engelse origineel, maar een korte vergelijking leerde mij dat de weggelaten hoofdstukken in de context van dit onderzoek niet van belang zijn. Daarbij heeft de Afrikaanse editie – in tegenstelling tot de Engelse – een persoonsindex met bladzijdennummers, wat het tot een beter naslagwerk maakt.3 Evengoed zijn beide versies niet of slecht geredigeerd en bevatten ze aantoonbare onnauwkeurigheden. In de regel wordt informatie uit Rhoodies boek dan ook alleen in het betoog ingepast als een andere bron of onderzoeker de informatie kan bevestigen. In veel voetnoten zijn dan ook meerdere literatuurverwijzingen te vinden. Een ander boek dat zo nu en dan in deze scriptie opduikt is Geheim agent voor Zuid-Afrika van Gordon Winter. Dit werk is behalve onnauwkeurig ook nog eens gedeeltelijk onbetrouwbaar. Winters boek wordt daarom alleen in het noodzakelijkste geval gebruikt en nooit als op zichzelf staande bron.4 Tenslotte: in dit onderzoek komen met grote regelmaat bedragen voor in randen, de ZuidAfrikaanse munteenheid. Het is goed om te beseffen dat de rand in het verleden een beduidend hogere koers kende dan tegenwoordig: tussen 1966 en 1978 schommelde de waarde van de munt tussen de drie en vier gulden.
3 4
E. Rhoodie, The real information scandal (Pretoria 1983) en Die ware inligtingskandaal (Pretoria 1984). G. Winter, Geheim agent voor Zuid-Afrika. 16 jaar in dienst van de BOSS (Amsterdam 1981).
7
1 De ontwikkeling van het Zuid-Afrikaanse departement van Voorlichting ‘There were a lot of people who never came to the surface, who did things for us and who were very successful’ 5
1.1
1945-1972: oprichting en verzelfstandiging
Al vroeg na de Tweede Wereldoorlog voelde de Zuid-Afrikaanse regering zich genoodzaakt haar politiek in het buitenland te verdedigen.6 De ervaringen met het nazisme hadden mensenrechten hoog op de internationale agenda gezet. Het rassenbeleid van Zuid-Afrika, voor de oorlog nog een veelal gerespecteerde natie, werd nu ondubbelzinnig veroordeeld. Zo haalde de behandeling van de Zuid-Afrikaanse Indiërs, die voorheen nooit tot internationale kritiek had geleid, de allereerste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1946. Het was tekenend voor de nieuwe morele kijk op Zuid-Afrika. De verkiezingsoverwinning van de Nasionale Party (NP) in 1948 markeert niet alleen het formele begin van de apartheidspolitiek, maar ook het moment waarop Zuid-Afrika ging zoeken naar structurele antwoorden op de toenemende kritiek uit het buitenland. Het toverwoord hierbij was voorlichting, het wereldwijd verspreiden van informatie en inlichtingen over Zuid-Afrika teneinde ‘misverstanden’ over het land uit de weg te ruimen. In 1948 werd het Staatsvoorlichtingsbureau, dat toen nog maar twee jaar bestond, door de nieuwe regering opgedragen ‘de vijandige propaganda, die vanuit het buitenland op ZuidAfrika wordt gericht, te bestrijden’. Daartoe kreeg het bureau de beschikking over eigen beambten, die voorheen waren ondergebracht bij het departement van Binnenlandse Zaken. Een jaar later begon de dienst flink uit te breiden. Het aantal buitenlandse vestigingen van ‘Voorlichting’ verviervoudigde tot veertien kantoren in 1953. De nieuwe medewerkers van het bureau –dat vreemd genoeg nog steeds onder toezicht stond van Binnenlandse Zaken waren met name afkomstig uit de Afrikaanstalige pers. Tegenstanders van de apartheid kende Zuid-Afrika zelf ook. Hierbij ging het vanzelfsprekend om de zwarte en gekleurde bevolking, maar ook enkele liberale blanken keurden het beleid van de NP af. Om al deze mensen van de noodzaak van ‘gescheiden
5
6
Voormalig plaatsvervangend staatssecretaris Les de Villiers in een interview met James Sanders, 18-04-96, geciteerd door: J. Sanders, South Africa and the international media 1972-1979. A struggle for representation (Londen 2000) 70. Het navolgende is ontleend aan: D. Geldenhuys, The diplomacy of isolation. South African foreign policy making (Johannesburg 1984) 7-27.
8
ontwikkeling’ te overtuigen, was het Staatsvoorlichtingsbureau tevens actief in eigen land. Een prioriteit vormde de Zuid-Afrikaanse bevolking echter niet. Met meer dan tachtig procent van de werkzaamheden gericht op de overzeese verspreiding van informatie, was het werk van Voorlichting echt een buitenlandse aangelegenheid. Het is daarom niet verwonderlijk dat het toezicht op het bureau rond 1955 overging naar het departement van Buitenlandse Zaken. Omdat de medewerkers van het ministerie en die van het Staatsvoorlichtingsbureau beiden de belangen van Zuid-Afrika in het buitenland dienden te behartigen, leek dit een logische keuze. De praktijk toonde echter al gauw aan dat de manier van werken van beide groepen substantieel verschilde. De diplomaten van Buitenlandse Zaken baseerden hun werk op zorgvuldig opgebouwde vertrouwensrelaties. Zij waren als vanouds gewend in de schaduw en met weinig bravoure te opereren. Deze aanpak werd door de voorlichtingsambtenaren, vooral oud-journalisten die bekend waren in de wereld van public relations, nogal eens als afwachtend en overdreven voorzichtig ervaren. De diplomaten op hun beurt konden zich maar moeilijk vinden in de opzichtige ‘verkoopmethoden’ die hun weinig subtiele collega’s er op nahielden. In de jaren daarna onderging Voorlichting nog met enige regelmaat een reorganisatie. In 1961 werd het bureau, sinds vier jaar Zuid-Afrikaanse Voorlichtingsdienst geheten, opgewaardeerd tot een departement. Frank Waring, die als eerste het ministerschap van Voorlichting mocht vervullen, stond bekend als een zwakke politicus en had weinig buitenlandse ervaring. Het cultuurverschil tussen de ambtenaren van Buitenlandse Zaken en Voorlichting bleef bestaan, iets waardoor vooral de laatsten zich in hun werk belemmerd voelden. Veel viel hier niet aan te doen, omdat het departement van Voorlichting nog altijd onder toezicht stond van Buitenlandse Zaken (Waring was zodoende een soort minister zonder portefeuille). Beide departementen konden niet om elkaar heen. Het internationale speelveld van de Zuid-Afrikaanse diplomaten was intussen kleiner geworden. Het bloedbad van Sharpeville in 1960 had voor massale internationale verontwaardiging gezorgd. De anti-apartheidsbewegingen, grotendeels opgericht aan het eind van de jaren vijftig, lieten vanaf nu een luide stem horen. Voor het eerst boog de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zich over Zuid-Afrika en zag in het land een potentieel gevaar voor de internationale vrede en veiligheid.7 In 1962 begon de Algemene
7
S. de Boer, Van Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid, 1960-1977 (Den Haag 1999) 81.
9
Vergadering te spreken over economische boycots en het verbreken van diplomatieke banden.8 Zuid-Afrika zag zich op dat moment al in toenemende mate geïsoleerd door een andere ontwikkeling, de Afrikaanse dekolonisatie. De staten die sinds 1960, ‘het jaar van Afrika’, hun onafhankelijkheid hadden verworven, beschouwden Zuid-Afrika niet als economische handelspartner maar als racistisch bolwerk. Zij voelden geen behoefte om betrekkingen met het land aan te knopen. Niet in de laatste plaats werden diplomatieke banden bemoeilijkt door de Zuid-Afrikaanse regering, die geen onderdak wilde bieden aan vertegenwoordigers uit ‘zwart’ Afrika. Deze houding leidde er toe dat de schaarse Afrikaanse landen die wel contacten met Zuid-Afrika onderhielden (zoals Egypte, Congo en Kenia) deze banden gaandeweg verbroken.9 In 1964 benoemde de Zuid-Afrikaanse premier Hendrik Verwoerd een nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. Deze Hilgard Muller, een kalme, hoffelijke man met meer diplomatenbloed dan zijn voorganger, zou een verzoenende rol kunnen spelen in de buitenlandse politiek van Zuid-Afrika. Maar Muller was ook voorzichtig en volgzaam, en stond niet bekend als iemand die initiatieven nam. Verwoerd, die als regeringsleider graag zelf invloed uitoefende op het buitenlandbeleid, had hem niet voor niets gekozen.10 Geconfronteerd met een kritische wereldopinie en onder leiding van de conflictmijdende Muller ging het Zuid-Afrikaanse diplomatencorps nog voorzichtiger te werk dan tevoren. Dit zorgde voor toenemende spanningen met de collega’s van Voorlichting. Zij waren bij het uitvoeren van hun kerntaak, het ‘verkopen’ van Zuid-Afrika aan het buitenland, juist gebaat bij zoveel mogelijk aandacht. Al bij de oprichting van het departement was besloten dat de Voorlichtingsbeambten hun propaganda zouden richten op buitenlandse opiniemakers. Om die te bereiken hadden zij het netwerk en de contacten van Buitenlandse Zaken nodig. Maar als gevolg van het vijandige klimaat breidde dat netwerk zich in de jaren zestig nauwelijks uit. Bovendien bestonden de contacten van de Zuid-Afrikaanse diplomaten voornamelijk uit collega’s van de buitenlandse dienst in het gastland.11
Verwoerd werd in 1966 tijdens een parlementszitting vermoord. Zijn opvolger, John Vorster, kon twee jaar later voor het eerst zelf een minister van Voorlichting selecteren. Het werd 8
9 10 11
J. Barber en J. Barratt, South Africa’s foreign policy. The search for status and security 1945-1988 (Cambridge 1990) 81. Ibidem, 76-77. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 23-27 en Barber en Barratt, South Africa’s foreign policy, 65. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 108-109.
10
Cornelius ‘Connie’ Mulder, een NP-kamerlid afkomstig uit de Transvaal. Bij zijn benoeming werd het departement losgekoppeld van Buitenlandse Zaken. Nu Voorlichting helemaal zelfstandig was geworden, steeg de status van het departement. Dit uitte zich in een oplopend budget (6,7 miljoen rand in 1971, een verdubbeling ten opzichte van 1966), personeelsuitbreidingen en de oprichting van vier nieuwe Voorlichtingskantoren in het buitenland. In totaal beschikte het departement in 1970 over drieëntwintig overzeese vestigingen, ondergebracht bij de plaatselijke Zuid-Afrikaanse ambassades en consulaten.12 In 1971 maakte Mulder samen met de staatssecretaris van Voorlichting, Gerald Barrie, een uitgebreide buitenlandse reis langs de Amerikaanse en Europese Voorlichtingskantoren. Doel was onder meer het ‘propagandaoffensief’ tegen Zuid-Afrika in kaart te brengen. In een later interview met de Zuid-Afrikaanse politicoloog Deon Geldenhuys verklaarde Mulder dat de ‘propaganda’ van buitenlandse anti-apartheidsbewegingen goed was georganiseerd, een hoge kwaliteit kende en ruimhartig werd gefinancierd. Zodra hij weer terug was in Zuid-Afrika liet Mulder aan Vorster weten dat het noodzakelijk was ‘deze propagandaoorlog aan te gaan met dezelfde methoden als die van onze tegenstanders.’13 De situatie die Mulder in het buitenland aantrof moet hem hebben aangemoedigd in een ander doel dat zijn reis had: het vinden van getalenteerde Voorlichtingsbeambten voor topfuncties op het Zuid-Afrikaanse hoofdkantoor. De minister hoopte onder meer een nieuwe staatssecretaris te vinden, want Gerald Barrie - een voormalig bosbouwdeskundige die het ambt sinds 1966 vervulde, deed dat in Mulders ogen met weinig doortastendheid.14 Uiteindelijk lieten drie jonge Voorlichtingsbeambten veel indruk op de minister achter: L.E.S. ‘Les’ de Villiers, werkzaam op het Voorlichtingskantoor in New York, Deneys Rhoodie van de Londense vestiging en diens broer Eschel Rhoodie in Den Haag. Vooral de laatste bleek goede papieren te hebben. Mulder zag in Eschel Rhoodie een zeer ervaren Voorlichtingsbeambte die, net als hijzelf, gefrustreerd werd door het bescheiden stempel dat Voorlichting op de internationale opinie drukte. De minister had een geestverwant gevonden die de noodzaak van agressieve propagandamethoden onderkende. Na afloop van de reis haalde hij Rhoodie naar Zuid-Afrika en stelde hem aan als persoonlijk adviseur. Rond januari 1972 stapte Rhoodie echter uit de Voorlichtingsdienst om adjunct-hoofdredacteur te worden van het pas opgerichte tijdschrift
12 13 14
Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 107-108 en Barber en Barratt, South Africa’s foreign policy, 114. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 84-85. Ibidem.
11
To The Point.15 Met medeweten en goedkeuring van Mulder, want het blad was opgericht in samenwerking met Voorlichting, die het steunde door er een groot aantal abonnementen op te nemen. Het was de bedoeling dat Rhoodie als lid van de redactie er zorg voor zou dragen dat het geïnvesteerde geld van Voorlichting goed terecht kwam.16 Mulder wilde onderhand af van staatssecretaris Barrie en stimuleerde diens promotie tot Auditeur-Generaal, een van de hoogste ambtelijke functies in Zuid-Afrika. Dit kan Rhoodie alleen maar tot tevredenheid hebben gestemd. Hij beschouwde Barrie als een voorzichtige bureaucraat zonder leidinggevende capaciteiten, die bij Voorlichting totaal niet op zijn plek was. Rhoodie mocht laten zien dat hij het beter kon, toen hij in september 1972 werd benoemd tot de nieuwe staatssecretaris. Zonder enige binnenlandse politieke ervaring was hij terechtgekomen op de één na hoogste post van het departement.
1.2
1972-1978: Operatie Senekal
Rhoodie, die in zekere zin carte blanche kreeg van Mulder, begon snel spijkers met koppen te slaan. Kort na zijn eigen aanstelling promoveerde hij twee geestverwante collega’s tot plaatsvervangend staatssecretaris: zijn jongere broer Deneys en Les de Villiers. Ambtenaren van het departement liepen tijdens hun opleidingsprogramma mee bij krantenredacties om bekend te raken met de perswereld.17 De vier reeds bestaande secties van Voorlichting werden uitgebreid tot acht: het departement bestond voortaan uit de afdelingen Buitenlandse Voorlichting, Binnenlandse Voorlichting, Planning en Speciale Projecten, Buitenlandse Publicaties, Audio-Visuele Diensten en Producties, Administratie, Perscontacten en Training.18 De uitbreiding was illustratief voor de veelzijdige manier waarop de ambitieuze staatssecretaris het imago van Zuid-Afrika wilde verbeteren. Vele jaren na zijn aanstelling als staatssecretaris zou Rhoodie een omvangrijk boek over zijn tijd bij Voorlichting schrijven, waarin hij de aanpak van het nieuwe propaganda-offensief toelichtte.19 Het uitgangspunt was simpel: buitenlandse beleidsmakers en opinievormers moesten met behulp van alle mogelijke middelen worden beïnvloed, zodat zij zouden handelen in het belang van Zuid-Afrika, of zich zouden onthouden van kritiek. Om te 15 16 17
18 19
Sanders, South Africa, 73. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 108 en Sanders, South Africa, 55. Zoals bij Pretoria News: Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister) inventarisnr. 94, ref. 3001-3050. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 266. E. Rhoodie, The real information scandal (Pretoria 1983). Geciteerd wordt bij voorkeur uit de Afrikaanse versie: Die ware inligtingskandaal (Pretoria 1984).
12
beginnen moest Zuid-Afrika zijn ‘sterke kaarten’ uitspelen. Rhoodie kon er zonder problemen een aantal benoemen: de rijkdom aan goud en diamanten, de voorgeschiedenis als westerse bondgenoot (Zuid-Afrika vocht in beide wereldoorlogen aan geallieerde zijde en was fel anticommunistisch), de technologische innovaties in de olie-industrie, het vermogen om voedsel exporteren en de strategische scheepvaartroute langs de Kaap.20 Deze positieve aspecten konden de negatieve associaties overschaduwen die men in het buitenland met Zuid-Afrika had, zo meende de staatssecretaris. Om die positieve punten zo goed mogelijk onder de aandacht te brengen, moest Voorlichting onder meer gebruik maken van buitenlandse sympathisanten. Mensen die ogenschijnlijk geen band hadden met ZuidAfrika zouden het apartheidsbeleid immers veel geloofwaardiger kunnen verdedigen dan de Zuid-Afrikaanse regering zelf.21 Maar de projecten van Voorlichting konden alleen effectief worden uitgevoerd als de betrokkenheid van Zuid-Afrika geheim zou blijven. De krachten achter de propaganda-activiteiten moesten onzichtbaar zijn voor het wereldpubliek.22 Voor de nieuwe plannen van Voorlichting was veel geld nodig. Rhoodie begon een lobby onder parlementsleden en andere invloedrijke personen om hen van de noodzaak van nieuwe propagandamethoden te overtuigen.23 Om die noodzaak kracht bij te zetten liet hij rond maart 1973 een marktonderzoek uitvoeren naar het internationale imago van Zuid-Afrika. Tegen een betaling van 280 duizend rand nam een onderzoeksbureau uit New York de opdracht aan. Naast Zuid-Afrika werden nog dertien andere landen in de marktanalyse opgenomen, zodat niets erop kon wijzen dat Voorlichting voor het onderzoek had betaald.24 De resultaten die aan Mulder, premier Vorster en enkele andere ministers werden overgebracht waren niet erg bemoedigend. Niet alleen zeiden de ondervraagden bij het noemen van Zuid-Afrika in de eerste plaats te denken aan apartheid, van alle veertien landen uit het onderzoek was het land bovendien maar net iets populairder dan Oeganda onder Idi Amin.25 Deze informatie maakte veel indruk op Vorster. Met de resultaten van het marktonderzoek in zijn achterhoofd gaf hij op 3 december 1973 zijn formele steun aan de nieuwe strategie van Mulder en Rhoodie. In een brief aan alle kabinetsministers werd meegedeeld dat ‘de toenemende politieke en propaganda-aanslagen tegen de Republiek’ dusdanig in omvang waren toegenomen, dat de functie van het Departement van Voorlichting 20 21 22 23 24
25
Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 48 en Barber en Barratt, South Africa’s foreign policy, 109. L. de Villiers, Secret information (Kaapstad 1980) 107. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 85. Sanders, South Africa, 57. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 49, Sanders, South Africa, 58 en Rhoodie aan Mulder, 6-3-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister) inventarisnr. 90, ref. 2601-2650. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 85.
13
naar behoeven moest worden aangepast. ‘In the execution of his objectives it is left to the Minister of Information to decide what methods, mediums and actions, whether public or secret, will be the most effective or necessary’. De brief was ondertekend door Vorster, maar opgesteld door Rhoodie en zijn adjunct De Villiers.26 Rhoodie kreeg nu toestemming om een financiële begroting voor de nieuwe projecten op te stellen. In februari 1974 legde hij een ‘vijfjarenplan’ voor aan Vorster en de minister van financiën, Nico Diederichs. Per jaar zou er minimaal zo’n 15 miljoen rand extra nodig zijn om de propagandaoorlog uit te voeren. De premier keurde de begroting goed.27 Rhoodie herinnerde zich later over die bespreking het volgende:
‘Aan die einde het ek gesê: “Meneer die Eerste Minister. Verstaan ik u reg? U het so pas u goedkeuring vir ’n vyf-jaar geheime inligtingsprogram gegee, ’n propaganda-en sielkundige oorlog waarin geen regeringsreëls of regulasies, van enige aard hoegenaamd, toegepas sal word nie? Inderdaad, indien ek ’n pelsjas moet koop om ’n sekere redakteur of verslaggewer oor te haal, sou dit in orde wees? Indien ek ’n ander tesame met sy ‘mistress’ naar Hawaii moet stuur, sal dit in orde wees?” Vorster het geantwoord: “Ja, natuurlik. Dit is wat goedgekeur is. (…)”’28 In het boekjaar ‘73/ ’74 bedroeg de begroting van Voorlichting zo’n 8,7 miljoen rand.29 Een stijging van dit budget met 15 miljoen zou niet onopgemerkt blijven. Vorster en de zijnen zagen er echter niets in om het Zuid-Afrikaanse parlement openlijk voor te stellen deze extra fondsen goed te keuren. De oppositiepartijen hadden al eerder gesuggereerd dat het departement van Voorlichting als propagandamachine van de zittende regering fungeerde. Het voornemen om geheime projecten uit te voeren zou de argwaan alleen maar doen toenemen. Bovendien wilde Vorster een parlementair debat vermijden, omdat dit hem en Mulder zou kunnen dwingen sommige aspecten van de geheime activiteiten bloot te geven. De bekendmaking dat Voorlichting geheime projecten ontplooide zou daarbij teveel
26 27 28
29
Sanders, South Africa, 58. Ibidem, 59. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 66. ‘Tot slot heb ik gezegd: “Meneer de premier. Begrijp ik u goed? U heeft zojuist uw goedkeuring uitgesproken over een geheim vijfjarig Voorlichtingsprogramma, een psychologische propaganda-oorlog waarop geen enkele ambtelijke wet of beperking van toepassing is? Is het geen probleem als ik voor een of andere redacteur of verslaggever een bontjas moet kopen om hem over te halen? Is het geen probleem om eentje met zijn minnares naar Hawaii te sturen?” Vorster antwoordde: “Ja, natuurlijk. Dergelijke zaken zijn toegestaan.”’ Rhoodie aan Mulder, 26-8-74, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister) inventarisnr. 96, ref. 3349-3400.
14
nieuwsgierigheid opwekken bij de kritische (Engelstalige) pers. Om de verantwoording aan het parlement te kunnen ontlopen werd daarom besloten de Speciale Rekening van het departement van Defensie te gebruiken. Het was wettelijk geregeld dat de fondsen en transacties op deze rekening vanwege staatsveilige redenen niet hoefden te worden toegelicht. Het Voorlichtingsgeld zou vervolgens worden doorgesluisd naar de geheime dienst (Bureau for State Security; BOSS), die zodoende fungeerde als de ‘bank’ van Voorlichting.30
De mannen achter Zuid-Afrika’s propaganda-offensief in de ambtswoning van de premier in Kaapstad, 1976. Van links af: staatssecretaris van Voorlichting Eschel Rhoodie, minister Connie Mulder, hoofd van de geheime dienst BOSS generaal Hendrik van den Bergh, premier John Vorster en de zakenman Jan van Zyl Alberts. (Foto: Die ware inligtingskandaal)
Vorster had meer argumenten om de nieuwe campagne van Voorlichting geheim te houden. Het departement ontving in 1972 al eerder geld dat op onwetmatige wijze via BOSS was verkregen, en dat mocht niet bekend worden. Daarnaast wilde de premier niet dat Buitenlandse Zaken op de hoogte werd gesteld. Vorster en ook Diederichs waren hun geduld met de conventionele diplomaat Hilgard Muller verloren, en diens voorzichtige staatssecretaris Brand Fourie (die vóór zijn tijd bij Buitenlandse Zaken overigens enkele jaren
30
Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 87.
15
staatssecretaris van Voorlichting was) zou de projecten nooit goedkeuren. Bovendien moesten de Zuid-Afrikaanse diplomaten, als zij in het buitenland vragen kregen over de activiteiten van de Voorlichtingsbeambten, naar eer en geweten kunnen antwoorden dat zij hier niets van af wisten.31 ‘Operatie Senekal’, zoals het geheime propaganda-offensief al snel ging heten, bleef aanvankelijk ook echt geheim.32 Vorster wilde dat het aantal ingewijden beperkt bleef tot hemzelf, de top van Voorlichting, Nico Diederichs en het hoofd van BOSS, Hendrik van den Bergh. En omdat het benodigde geld via de geheime dienst naar Voorlichting werd overgeheveld, konden het parlement en de rest van het kabinet in het ongewisse worden gelaten. Mulder en Rhoodie kregen eindelijk de speelruimte die zij nodig meenden te hebben.
De eerste geheime projecten
De clandestiene operaties waarmee het departement van Voorlichting later de wereldpers zou halen, zijn sindsdien voornamelijk in verband gebracht met de persoon van Eschel Rhoodie. Zijn aanstelling als staatssecretaris leek immers het startpunt voor vele heimelijke projecten. Toch was een aantal geheime activiteiten al op stapel gezet door Rhoodies voorgangers. Hierbij ging het om de inzet van de West-Duitse pr-deskundige Heinz Behrens, het betalen voor gunstige krantenartikelen en de steun aan het blad To The Point. Behrens en zijn Hamburgse pr-bureau PRO International delen een langere geschiedenis met het Zuid-Afrikaanse departement dan tot nu toe door historici is aangenomen.33 De prman stond vanaf 1962 op de loonlijst van Voorlichting, wat betekent dat hij moet zijn gecontracteerd door de allereerste staatssecretaris van het departement, W.C. du Plessis. Behrens werd betaald om tegengas te bieden aan de anti-Zuid-Afrikaanse berichtgeving in de Duitse Bondsrepubliek. Volgens Rhoodie had hij als voormalig hoofd van de Duitse nieuwsdienst DPA toegang tot veel Duitse kranten, en vonden meer dan zeshonderd positieve
31 32
33
Ibidem, 85-86. J. Sanders, Apartheid’s friends. The rise and fall of South Africa’s secret service (Londen 2006) 99. Mogelijk dankte het project zijn naam aan het gelijknamige dorp in de voormalige Oranje Vrijstaat. Zie ook: ‘Eschel Rhoodie verbreekt stilzwijgen’, Elseviers Magazine, 28-07-79. De Zuid-Afrikaanse politicoloog Deon Geldenhuys en de Britse mediahistoricus James Sanders zijn de belangrijkste wetenschappers die zich in de praktijken van het Departement van Voorlichting hebben verdiept. Geldenhuys schrijft dat Behrens werd aangetrokken door Rhoodies voorganger, Gerald Barrie (The diplomacy of isolation, 114). Deze begon in 1966 bij Voorlichting te werken. Volgens Sanders werd er pas rond 1971 voor het eerst van Behrens’ diensten gebruik gemaakt (South Africa, 55). Verschillende documenten uit het Nationaal Archief van Zuid-Afrika tonen echter aan dat Behrens al vanaf 1962 bij de geheime projecten betrokken was. Rhoodie zelf meent dat hij in 1960 werd aangesteld, maar hier zijn geen verdere aanwijzingen voor (Die ware inligtingskandaal, 198).
16
artikelen over Zuid-Afrika van zijn hand de weg naar de pers.34 Daarnaast stelde Behrens –op papier- geregeld groepen Duitse journalisten samen, bij wie een bezoek aan Zuid-Afrika wellicht zou kunnen resulteren in positievere berichtgeving. Deze namen gaf hij vervolgens door aan Voorlichting, die de journalisten per groep van vier of vijf uitnodigde om een betaalde reis door het land te maken. Er hebben tenminste 27 van deze ‘Behrens-groeptoere’ plaatsgevonden.35 Uiteindelijk betaalde Voorlichting tussen 1962 en 1978 zo’n 1.4 miljoen Rand voor Behrens’ diensten.36 Al rond 1967 bestonden er heimelijke overeenkomsten tussen Voorlichting, de Oostenrijkse krant Die Presse en het tijdschrift voor de Duitse zware industrie, Industriekurier. Het Zuid-Afrikaanse departement betaalde deze periodieken voor het plaatsen van artikelen die gunstig berichtten over Zuid-Afrika. Of de artikelen door Voorlichting werden aangeleverd of door de betreffende media zelf werden samengesteld, is onduidelijk.37 Het was Rhoodies directe voorganger Gerald Barrie die in 1971 het plan lanceerde om het blad To The Point financieel te steunen. De Nederlandse uitgever Hubert Jussen had zich dat jaar in Zuid-Afrika gevestigd en vervolgens de uitgeverij African International Publishing Company (AIP) opgericht. Jussen had de wens een nieuw internationaal tijdschrift op te richten dat zich zou specialiseren in nieuws van het Afrikaanse continent. Barrie wist Vorster en Mulder ervan te overtuigen dat Zuid-Afrika zou kunnen profiteren van de berichtgeving in dit blad van rechtse signatuur. Om de positie van To The Point te versterken nam Voorlichting een groot aantal abonnementen op het tijdschrift en stuurde het vervolgens naar opinievormers in de hele wereld. Volgens Rhoodie was dit een gezamenlijk voorstel van Mulder, Barrie, BOSS-chef Hendrik van den Bergh en Jussen.38 De Zuid-Afrikaanse zakenman Jan van Zyl Alberts ging op aanraden van Van den Bergh de directie van AIP versterken, om Jussen bij te staan.39 Toen To The Point in januari 1972 van start ging, stapte Rhoodie formeel uit het Voorlichtingsambt en sloot zich als adjunct-hoofdredacteur bij het blad aan. Jussen had graag een Zuid-Afrikaan in dienst die zijn uit Nederland afkomstige hoofdredacteur Martin Duyzings kon bijstaan. Duyzings, die diezelfde positie bekleed had bij Elseviers Magazine,
34 35 36
37 38 39
Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 198. Rhoodie aan Mulder, 24-4-78, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie) inventarisnr. 59 Teruggetrokken antwoord van Mulder op vraag 603 uit de Volksraad, 1-5-78, Nationaal Archief van ZuidAfrika, MNL (correspondentie) inventarisnr. 46. Het bedrag van R 1.474.000 is van dezelfde orde van grootte als de 1.420.000 rand die Rhoodie noemt (Die ware inligtingskandaal, 199). Barrie aan Mulder, 13-2-67, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 3. Rhoodie, Die ware inigtingskandaal, 60. Ibidem, 231.
17
zou nog niet voldoende kennis over Zuid-Afrika hebben.40 Rhoodie functioneerde daarnaast als de onofficiële vertegenwoordiger van Voorlichting op de redactie: hij hield de ideologie van het blad in de gaten en zag erop toe dat de ‘investering’, het geld dat het departement betaalde voor de afgenomen abonnementen, op de juiste wijze werd besteed.41 Hoewel conservatief, was To The Point geen puur propaganda-orgaan: de meeste artikelen voldeden aan gangbare journalistieke criteria. Het tijdschrift genoot zelfs een zeker aanzien onder collega’s. Volgens een belangrijke Zuid-Afrikaanse journalist van de Engelstalige pers bood To The Point -‘… a bloody fine publication’- een gebalanceerde kijk op de gebeurtenissen in Zuid-Afrika.42 Of Rhoodie zelf ook voor het blad heeft geschreven is onduidelijk. De historicus James Sanders signaleert overeenkomsten in stijl en inhoud tussen Rhoodie’s ideologie en de hoofdredactionele commentaren. Opmerkelijk is daarbij de aanstelling van John Poorter, een hoge Voorlichtingsbeambte uit Londen, tot hoofdredacteur in 1973. Vanaf dat moment verscheen er naast het commentaar een ‘hoofdredactionele memo’. De ideologische boodschap van beide stukken kwam meestal nauwelijks overeen, wat er volgens Sanders op duidt dat Voorlichting en de redactie van To The Point beiden hun standpunten in het tijdschrift wilden terugzien.43 De invloed van Voorlichting op het blad was in ieder geval wel duidelijk zichtbaar in de ogen van de Afrikaanstalige blad Rapport. Naar aanleiding van een To The Point-artikel over de conflicten tussen de departementen van Buitenlandse Zaken en Voorlichting schreef de zondagskrant in 1975 dat ‘het blad van Rhoodie’ Buitenlandse Zaken in de rug had gestoken. De staatssecretaris reageerde furieus en wist te bewerkstelligen dat Rapport een boete kreeg opgelegd van de Zuid-Afrikaanse Persraad. Naar eigen zeggen heeft Rhoodie tijdens zijn periode bij To The Point nooit artikelen geschreven. Wel nam hij de verzorging van adressenlijsten voor de abonnementen op zich, om er zeker van te zijn dat het blad bij de juiste personen terecht kwam.44 Voorlichting moet veel hebben verwacht van de financiële steun aan To The Point, gezien de bedragen die ermee waren gemoeid: tussen 1973 en 1979 ontving het tijdschrift zo’n 14,1
40 41 42
43
44
Ibidem, 61. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 108 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 61. Supplementary report of the Commission of Inquiry into alleged irregularities in the former Department of Information (Pretoria 1979), hierna genoemd Erasmus-rapport III, 49-50. De naam van de journalist wordt niet genoemd. Sanders, South Africa, 66. Volgens Poorter kon Rhoodie geen invloed over het tijdschrift of de commentaren uitoefenen. Adjunct-staatssecretaris Les de Villiers heeft in een later interview met Sanders gesuggereerd dat Rhoodie wel meewerkte aan artikelen. Sanders, South Africa,78 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 252-257.
18
miljoen rand van het departement.45 Daarvan werden onder meer de vier economische supplementen betaald die To The Point in die jaren bijdroeg aan het zakentijdschrift Business Week. De redacteuren van To The Point mochten in totaal ruim honderd pagina’s vullen met Zuid-Afrikaanse propaganda, zonder te weten dat Voorlichting voor die bijlagen betaalde.46
Op het moment van Rhoodies aanstelling tot staatssecretaris in 1972 zou het nog vijftien maanden duren voor Vorster formeel instemde met de nieuwe propagandacampagne. Rhoodie liet echter geen tijd verloren gaan en ging alvast aan de slag met nieuwe geheime projecten. Journalisten en twee nieuw opgerichte schaduworganisaties moesten alvast de belangen van Zuid-Afrika gaan behartigen. Rhoodie werd bijgestaan door zijn plaatsvervangend staatssecretaris Les de Villiers, die sinds kort de nieuwe afdeling Planning en Speciale Projecten leidde. In die functie zou De Villiers bij veel geheime activiteiten een belangrijke rol spelen. Tijdens zijn periode bij To The Point was Rhoodie in contact gekomen met twee buitenlandse verslaggevers. Bernard Lejeune, een Fransman die als journalist in Johannesburg werkte en die zijn artikelen gepubliceerd zag in To The Point, zou zelf aan Voorlichting hebben aangeboden om te helpen bij de verspreiding van pro-apartheidspropaganda. Lejeune hield zich niet alleen bezig met het schrijven van artikelen maar stond tevens terzijde toen die namens Zuid-Afrika diplomatieke banden probeerde aan te knopen met enkele Afrikaanse staten.47 Lejeune moet zeker vijf jaar op de loonlijst van Voorlichting hebben gestaan, en kreeg vooraf betaald. In het boekjaar ‘78/’79 was het departement van plan 45 duizend rand naar hem over te maken om zo te voorzien in ‘salaris, reis- en verblijfskosten’.48 Een andere journalist die Rhoodie bij To The Point had leren kennen was de Duitser Karl Breyer. Evenals Lejeune zou Breyer uit eigen beweging bij Rhoodie hebben aangeklopt toen deze eenmaal staatssecretaris was. Er werd een eenmans-fotopersbureau opgericht waarmee Breyer ‘gunstige’ foto’s en artikelen aan Europese kranten en tijdschriften zou kunnen leveren. De Duitse journalist die internationale faam had verworven door in 1969 de
45 46 47
48
Erasmus-rapport III, 49. Sanders, South Africa, 66-67 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 123-124. Sanders, South Africa, 58 en Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 117. Rhoodie wist na diplomatieke bemiddeling de presidenten van Senegal en Ivoorkust zover te krijgen dat zij een dialoog startten met Vorster Mulder aan minister van Financiën Horwood, april 1978, afgedrukt in Interim report of the Commission of Inquiry into alleged irregularities in the former Department of Information (Pretoria 1979), hierna genoemd Erasmus-rapport II, Appendix A, 1-7 en aangevuld in Sanders, South Africa, 233-237. Zie ook bijlage B.
19
Congolese leider Moïse Tsjombe vlak voor zijn dood te fotograferen, produceerde berichten en beeldmateriaal voor Duitse, Zwitserse, Oostenrijkse en Nederlandse media.49 Vanaf april 1973 begonnen er in Amerikaanse, Britse, Australische en Nieuw-Zeelandse kranten advertenties uit Zuid-Afrika te verschijnen. Hierin werd een pleidooi gehouden om de internationale boycot tegen Zuid-Afrikaanse sporters op te heffen (Zuid-Afrika was sinds 1960 onder andere niet meer welkom bij de Olympische Spelen). De advertenties waren geplaatst door een groep rijke Afrikaners, verenigd in het Committee for Fairness in Sport. Aan het hoofd stonden de voormalig sportverslaggever Gert Wolmarans en de kunstmestgigant Louis Luyt. In werkelijkheid was het comité een mantelorganisatie van Voorlichting. Wolmarans en Luyt traden in overleg met het departement slechts op als woordvoerders. De advertenties, die graag de gelijkwaardige positie van zwarte sporters in Zuid-Afrika benadrukten, werden veelal geschreven en opgesteld door Rhoodie en De Villiers. In vijf jaar tijd spendeerde Voorlichting 520 duizend rand aan het schaduwcomité.50 Krantenadvertenties die in algemenere zin de Zuid-Afrikaanse zaak verdedigden werden in deze periode geplaatst door de mysterieuze Club of Ten. Woordvoerder was de Britse exrechter Gerald Sparrow, die zei een anonieme groep rijke Zuid-Afrikaanse zakenlui te vertegenwoordigen. Ook deze organisatie was niets meer dan een schild waarachter Voorlichting opereerde. De advertenties bekritiseerden vaak de vermeende tweeslachtige houding die het Westen tegen Zuid-Afrika aannam. Waarom kreeg juist het loon van zwarte medewerkers van Britse bedrijven in Zuid-Afrika zoveel aandacht, vroeg de Club of Ten zich in een advertentie af, en de lage lonen van Aziaten in de Britse koopvaardij niet?51 Het benadrukken van dergelijke ‘dubbele standaarden’ was een geliefd stokpaardje van Rhoodie, die met De Villiers de advertenties samenstelde. De Club of Ten zou Voorlichting tot 1978 een kleine 800 duizend rand hebben gekost.52
Het vijfjarenplan
In februari 1974, toen Vorster uiteindelijk het financiële plan van Voorlichting goedkeurde, had Rhoodie al bijna een miljoen rand gebruikt voor geheime propagandadoeleinden. Het was slechts een fractie van het bedrag dat Voorlichting in totaal aan Operatie Senekal zou 49 50
51 52
Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 50-51. Sanders, South Africa, 65, Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 136 en Rhoodie aan Mulder, 7-5-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 91, ref. 2601-26 Club of Ten, ‘Does Britain have a conscience?’ in The Times, 28-7-73. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 179 en ‘De infiltraties in Europa’, Elseviers Magazine, 18-8-79.
20
spenderen. In de daaropvolgende jaren werden vele miljoenen randen uitgegeven aan talloze clandestiene projecten, waarbij Voorlichting, in de woorden van Les de Villiers, ‘…had to buy, bribe or bluff its way into the hearts and minds of the world.’53 Rhoodie en De Villiers voegden de daad bij het woord en ontplooiden activiteiten in alle werelddelen. Deze mondiale aanpak was mogelijk omdat het voorlichtingswerk af en toe werd ingeruild voor onconventionele diplomatie. Rhoodie bemoeide zich geregeld met de Zuid-Afrikaanse diplomatieke betrekkingen, en bleek zo nu en dan succesvoller dan Buitenlandse Zaken: zo maakte hij het in 1976 mogelijk dat Vorster als de eerste Zuid-Afrikaanse premier ooit een staatsbezoek bracht aan Israël. Rhoodie verzorgde daarnaast de eerste verkennende contacten met communistisch China, sprak met de Iraanse regering over de toevoer van olie en onderhandelde met enkele Afrikaanse staten over het toestaan van landingsrechten aan South African Airways. 54 Volgens conservatieve schattingen bestond Operatie Senekal uit tenminste 138 geheime projecten.55 Het is niet het doel van dit onderzoek om van al deze projecten een uitputtende beschrijving te geven, maar de activiteiten die waren gericht op de Verenigde Staten, GrootBrittannië, West-Duitsland en Frankrijk verdienen toch enige aandacht. Niet alleen vormden deze landen een belangrijk doelwit, de aard van de projecten geeft ook goed weer op welke schaal Voorlichting het propaganda-offensief aanpakte.
Verenigde Staten
Zuid-Afrika zag zichzelf als een westers land en probeerde zodoende goede banden te onderhouden met het machtigste land binnen de westerse invloedssfeer. Zowel Buitenlandse Zaken als Voorlichting beschikte in de VS over verschillende vestigingen. Rhoodie en De Villiers, die allebei enkele jaren op zo’n kantoor hadden gewerkt, kenden het land goed.56 Van een CIA-agent had Rhoodie begrepen dat er in de VS nog veel onwetendheid over Afrikaners was. De staatssecretaris was vastbesloten dit te veranderen.57 In januari 1974 maakten Mulder en De Villiers een reis naar Amerika. Daar spraken zij
53 54 55
56 57
De Villiers, Secret information,110. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 116. Ibidem, 267. Dit aantal wordt genoemd in rapporten van de ‘Pretoriuscommissie’, die medio 1978 degangen van Voorlichting naliep. De latere commissie-Erasmus concludeerde dat er onder Rhoodies bewind zo’n 160 tot 180 projecten zijn gelanceerd (Erasmus-rapport I, 14). Rhoodie zelf hield het op 180 (Die ware inligtingskandaal, 65). Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 120. Sanders, Apartheid’s friends, 97.
21
onder meer met de gouverneur van Californië, Ronald Reagan, en vice-president Gerald Ford. De laatste -geheime- ontmoeting was gearrangeerd door de uitgever en sympathisant John McGoff. De krantenmagnaat uit Michigan had Zuid-Afrika al tweemaal bezocht, en kende Mulder onder meer van een eerdere ontmoeting in de VS in 1973. Bij die gelegenheid had McGoff een jonge jurist aan de minister voorgesteld. Deze Donald de Kieffer werd voortaan ingehuurd als Zuid-Afrika’s lobbyist in Washington. Als Amerikaans staatsburger had De Kieffer makkelijker toegang tot de politici in het Congres dan Zuid-Afrikaanse beambten. Het leidde er onder meer toe dat Voorlichting in gesprek kon komen met enkele Amerikaanse senatoren.58 Het was McGoff die Mulder er in 1976 van wist te overtuigen een Amerikaanse prdeskundige in de arm te nemen. Gekozen werd voor Sydney Baron, een man die erom bekend stond wonderen te kunnen bereiken zolang hij er de financiële middelen toe had. Door de praktijken van Baron mengde Voorlichting zich tenminste twee keer in de Amerikaanse Senaatsverkiezingen. Naar eigen zeggen wist Baron de herverkiezing te blokkeren van twee Democratische senatoren die de Zuid-Afrikaanse buitenlandse politiek in de weg zaten.59 Voorlichting nam verder de opmerkelijke beslissing een Afro-Amerikaanse medewerker van Barons pr-bureau in te huren, Andrew Hatcher. Het moet een vreemde gewaarwording zijn geweest toen uitgerekend deze man tijdens de Soweto-rellen van 1976 op de Amerikaanse televisie het standpunt van de Zuid-Afrikaanse regering vertolkte.60 Baron en Hatcher hadden tevens goede contacten met Amerikaanse vakbondsleiders. Dit kwam Rhoodie goed van pas toen hij de vakbonden in 1977 probeerde over te halen niet mee te doen aan een eventuele blokkade van Zuid-Afrikaanse schepen, voorgenomen door het internationale vakverbond ICFTU. Rhoodie riep zelfs de hulp in van Christiaan Barnard, de beroemde Zuid-Afrikaanse chirurg die als eerste een geslaagde harttransplantatie had uitgevoerd. Na bemiddeling van Baron zou Barnard in Washington in contact zijn gekomen met de invloedrijke vakbondsleider George Meany, en wist hem naar verluidt te overtuigen om de blokkade niet te steunen. Amerikaanse vakbonden hadden ondertussen zo’n 110 duizend dollar van Voorlichting ontvangen.61 58 59
60 61
Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 124-126. Ibidem, 138-139 en Sanders, Apartheid’s friends, 101. Senator John Tunney (Californië) verloor de verkiezingen in 1976, senator Dick Clark (Iowa) verloor in 1978. Clark en Tunney hadden in 1976 een amendement door de Senaat geloodst die de steun van de CIA aan anti-marxistische groepen in Angola aan banden legde. Na de verkiezingen moesten beide politici hun ambt afstaan aan een Republikein. Zelfs Rhoodie wist niet precies wat de rol van Baron hierbij was. Deze vertelde Rhoodie dat het beter was zo weinig mogelijk van deze zaak te weten. Sanders, Apartheid’s friends, 101. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 150-152 en P. O’Meara, South Africa’s Watergate: The Muldergate
22
Baron was van meer markten thuis. Hij en De Kieffer wisten goed de weg in het Amerikaanse conferentiecircuit. Door hun toedoen traden twee belangrijke sprekers op tijdens seminars die Zuid-Afrika organiseerde voor het Amerikaanse bedrijfsleven. De voormalige minister van Financiën William Simon kreeg in 1977 achtduizend dollar voor een praatje van een half uur over investeringsmogelijkheden in Zuid-Afrika. Dat het geld van Voorlichting kwam wist hij niet. Datzelfde gold voor Gerald Ford, de ex-president die een jaar later tienduizend dollar mocht incasseren voor een toespraak.62 De Kieffer en Baron kwamen er ook niet slecht vanaf: voor hun diensten betaalde Voorlichting meer dan 2,1 miljoen rand.63
Mulder in gesprek met Gerald Ford in Houston, 1978. Ford was op dat moment geen president meer (Foto: Die ware inligtingskandaal)
McGoff, die Mulder en Rhoodie met zulke waardevolle lobbyisten in contact had gebracht, speelde zelf ook een actieve rol in een geheim Voorlichtingsproject. Hierbij ging het om de twijfelachtige poging de Washington Star op te kopen, een groot Amerikaans dagblad.64 Rhoodie had hier uitgesproken optimistische verwachtingen van. Zijn enthousiasme baseerde hij op de ideologie van ‘Mr. Brown’, de CIA-agent die hem in 1964 had verteld over de gebrekkige kennis in de VS over Zuid-Afrika. Volgens deze Brown was invloed uitoefenen
62 63 64
scandals, American Universities Field Staff Reports 43 (Hanover, NH 1979) 5. Ibidem en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 133-136. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 115: citeert uit eigen interview met Rhoodie. Sanders, South Africa, 60. De Washington Star was in 1974, op de belangrijke (en enige) nationale kranten Washington Post, New York Times en Wall Street Journal na, de populairste krant in de Verenigde Staten.
23
op de media alleen mogelijk door de media te bezitten, of in ieder geval de belangrijkste medewerkers om te kopen. Rhoodie omhelsde dit naïeve idee en meende dat hij met de heimelijke aanschaf van de Washington Star niet alleen toegang kreeg tot de Amerikaanse journalistiek, maar tevens een middel zou hebben om een dialoog aan te gaan met vooraanstaande opinievormers. Bovendien zou de Star, als het om Zuid-Afrika ging, een vuist kunnen maken tegen de ‘negatieve invloed’ van de concurrerende Washington Post.65 In september 1974 maakte Voorlichting acht miljoen rand over naar een Zwitserse bankrekening waar McGoff toegang tot had. De uitgever gebruikte dit geld om een bod op de Star uit te brengen. De eigenaar van de krant accepteerde echter een aanbod van een andere partij. McGoff ging daarom over tot het opkopen van de Sacramento Union, een Californische krant met een veel kleinere verspreiding. Deze aankoop ging gepaard met veel misverstanden. Voorlichting ging ervan uit dat het enige ‘Zuid-Afrikaanse’ geld waarmee McGoff de krant zou aanschaffen, de rente was die hij uit de acht miljoen rand had verkregen. De uitgever meende echter dat hij toestemming had gekregen het gehele bedrag te gebruiken. Rhoodie en Mulder voelden achteraf zich bedrogen door McGoff, en hadden een groot bedrag betaald voor een krant met een beperkte oplage.66 Deze vervelende ervaring belette het departement niet om nogmaals met McGoff in zee te gaan. In 1975 kocht de uitgever met geld van Voorlichting een belang van vijftig procent in United Press International Television News (UPITN), op dat moment een van de grootste wereldwijde leveranciers en distributeurs van nieuwsfilms. Met dit project was Rhoodie meer tevreden. UPITN maakte nieuwsuitzendingen over de uitgeroepen ‘onafhankelijkheid’ van de thuislanden Transkei en Bophuthatswana, reportages die volgens Rhoodie waren gearrangeerd door Voorlichting. Meer spraakmakend was een door UPITN geproduceerd interview met Vorster, waarvan zowel de vragen als de antwoorden door Rhoodie zouden zijn opgesteld.67
Groot-Brittannië
Als bakermat van een groot deel van de eigen blanke bevolking vormde dit land van oudsher een natuurlijk aandachtspunt voor Zuid-Afrika. Ook Voorlichting was hier zeer actief. Geheime projecten als ‘Operatie Bolhoed’ tonen een schoolvoorbeeld van onorthodoxe diplomatie. Voorlichting nodigde namens de Zuid-Afrikaanse regering graag buitenlandse
65 66 67
Sanders, South Africa, 60 en Rhoodie in Elseviers Magazine, 28-07-79. Sanders, South Africa, 60 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 276-297. Sanders, South Africa, 67.
24
politici uit om hen de successen van de ‘gescheiden ontwikkeling’ met eigen ogen te laten zien. Omdat een bezoek aan Zuid-Afrika vooral negatief zou worden geïnterpreteerd, sloegen Britse parlementsleden zulke ambtelijke invitaties echter geregeld af. Het Conservatieve parlementslid Frederick Bennett bleek echter bereid om tegen betaling als dekmantel te fungeren. Als onafhankelijk gastheer kon Bennett verschillende collega’s uit het parlement overhalen reizen naar Zuid-Afrika te maken. Omgekeerd nodigde hij Zuid-Afrikaanse politici uit het Verenigd Koninkrijk te bezoeken.68 Los van Operatie Bolhoed stond de heimelijke financiële steun aan twee anonieme Labour-parlementsleden. In ruil voor tweeduizend pond per jaar dienden zij op te komen voor de Zuid-Afrikaanse zaak en informatie door te spelen over de activiteiten van anti-apartheidsgroepen.69 Rhoodie deed verschillende pogingen om het pro-westerse karakter en de strategische ligging van Zuid-Afrika te promoten. Vanaf 1975 doneerde Voorlichting sommen geld aan het Londense Foreign Affairs Research Institute. Als tegenprestatie diende het instituut welgevallige publicaties uit te geven en conferenties te organiseren die de communistische bedreiging van Zuid-Afrika benadrukten. Een soortgelijke rol zag Rhoodie weggelegd voor een op te richten Atlantische Raad, om hiermee tegenwicht te bieden aan het vermeende linkse stempel van het Amerikaanse academische tijdschrift over internationale betrekkingen, Foreign Affairs.70 Zelf probeerde Voorlichting een stempel te drukken op de Britse pers. Nadat in 1975 was gepoogd de behoudende Daily Express op te kopen, spande het departement zich in een meerderheidsbelang te verkrijgen in de uitgeversgroep Morgan-Grampian. Dit concern was financieel gezond en Mulder besefte dat een overname winsten kon opleveren; geld dat kon worden ingezet voor weer andere projecten. Rhoodie zag in Morgan-Grampian eerder een springplank voor zijn tweede vijfjarenplan, waarin het bedrijf instrumenteel zou zijn in de overname van meerdere prominente kranten en tijdschriften.71 Twee Zuid-Afrikaanse zakenmannen, David Abramson en Stuart Pegg, werden ingezet als front en moesten de overname realiseren. Zo’n dertig procent van de aandelen kon worden aangekocht maar Voorlichting beschikte niet over genoeg fondsen voor een meerderheidsbe-
68 69 70
71
Sanders, Apartheids’ friends, 101 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 169-170. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 114. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 114 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 160-169. Via schaduworganisaties zou het Foreign Affairs Research Institute zo’n 440 duizend rand hebben gekregen. De Zuid-Afrikaanse tak van de Atlantische Raad, met een hoofdkwartier in Londen, zou in april 1978 worden opgericht maar werd voortijdig van het programma geschrapt. Voor het eerste jaar was 280 duizend rand begroot. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 175 en Sanders, Apartheids’ friends, 100.
25
lang. De opzet was mislukt en toen in 1977 een derde partij interesse toonde in de aandelen van Abramson en Pegg, werd besloten deze te verkopen. Voorlichting wist uit deze transactie alsnog een winst van ruim twee miljoen dollar te incasseren.72 Verdere overnames in GrootBrittannië bleken evenwel weinig succesvol. Pogingen om het financiële tijdschrift Investors Chronicle te kopen mislukten. Voorlichting kreeg wel vijftig procent van de aandelen van het vergelijkbare Investors Review in handen, maar slaagde er daarmee niet in controle uit te oefenen over het redactionele beleid van het blad.73
West-Duitsland
De historici Geldenhuys en Sanders hebben relatief weinig aandacht geschonken aan de geheime projecten van Voorlichting in niet-Angelsaksische landen. Toch waren de activiteiten van het departement in West-Duitsland volgens Rhoodie, ‘baie omvattend’.74 De DeutschSüdafrikanische Gesellschaft, een sympathiserende organisatie, kreeg al voor aanvang van Operatie Senekal grote bedragen van Voorlichting.75 Waar de eerder genoemde pr-deskundige Heinz Behrens vooral propagandareizen organiseerde voor de Duitse pers, nam de exjournalist Gerd Hennenhofer met name geestelijken en politici onder zijn hoede. Zo liet hij in 1977 zeker zestig leden van de Bondsdag (na een eersteklas vlucht) een safari door het Krugerpark maken, alles bekostigd door het gastland.76 Daarnaast werden enkele Duitse geestelijken naar Zuid-Afrika gevlogen om met het departement te praten over acties tegen de Luthers-Evangelische Kerk, volgens Rhoodie een nog grotere criticaster dan de linkse Duitse media. Voorlichting was bereid om de kerkelijke sympathisanten met 150 duizend rand te steunen.77 Er bestonden goede verhoudingen tussen Voorlichting en het uitgeversconcern van krantenmagnaat Axel Springer. Toen de Duitse journalist Hans Germani in 1966 als Afrikaans correspondent ging werken voor Die Welt – naast Bild de populairste krant uit de Springergroep – werd al snel aan Mulder gemeld dat hij Zuid-Afrika bijzonder goed gezind
72 73 74 75
76 77
Erasmus-rapport III, 42-43. Sanders, South Africa, 68. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 198-202. Rhoodie aan Mulder, 09-08-73, Nationaal Archief van Zuid-Afika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 92, ref. 2751-2800. In vier jaar tijd kreeg de pro-Zuid-Afrikaanse vereniging zo’n 335 duizend rand (Die ware inligtingskandaal, 199). ‘Wirklich absolut vertraulich behandeln’, Der Spiegel, 24-07-89. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 199-201.
26
was.78 Het moet een van de redenen zijn geweest waarom Germani in 1972 een van de eerste redacteuren werd van To The Point.79 Axel Springer zelf werd ook als een vriend van Zuid-Afrika beschouwd. Rhoodie bezocht de burelen van de Hamburgse uitgever in 1973 en vroeg bij die gelegenheid of ZuidAfrikaanse journalisten er ervaring mochten opdoen. Of een dergelijke stage ook heeft plaatsgevonden is onzeker, maar Springer was wel degelijk een voorstander van het idee.80 Daarnaast overwoog Voorlichting om aandelen van de Springergroep over te nemen. Het resultaat van de onderhandelingen is onbekend. Springer zou in het boekjaar ‘78/’79 in ieder geval 28 duizend rand ontvangen in het kader van het niet nader omschreven ’S-Project’.81
Frankrijk
Hoewel Voorlichting een stimulerende rol speelde in de oprichting van de Frans-ZuidAfrikaanse Vereniging en aan de wieg stond van de Frans-Zuid-Afrikaanse Kamer van Koophandel, bestonden de geheime activiteiten in Frankrijk voornamelijk uit het beïnvloeden van de media.82 Het kwartaalblad Le Monde Moderne werd ondersteund door het afnemen van tweeduizend exemplaren per uitgave. Als tegenprestatie faciliteerde het tijdschrift in 1974 een conferentie over de strategische en militaire betekenis van Zuid-Afrika.83 Verschillende Franse tijdschriften publiceerden bijlagen over Zuid-Afrika die door Voorlichting werden gefinancierd.84 Voorlichting hanteerde soms opmerkelijke motieven voor het opkopen van publicaties. Een gevolg hiervan was dat het departement op een gegeven moment in bezit kwam van het vakantietijdschrift Vacances (samen met Abramson en Pegg, de Zuid-Afrikanen die hadden geprobeerd het Britse Morgan Grampian over te nemen) en, volgens Rhoodie, eigenaar werd
78
79
80
81 82
83 84
Gerald Barrie aan Mulder, 17-10-66, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 2. Brief van South Africa Foundation aan Mulder, 19-11-71, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 42. Brief van Springer aan Mulder, 03-08-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 91, ref. 2651-2700. Sanders, South Africa, 233-237. Zie ook bijlage B. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 114 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 195-196. Volgens Rhoodie had de Frans-Zuid-Afrikaanse Vereniging rond juni 1978 zo’n 28 duizend rand van Voorlichting gekregen en meer dan tweeduizend leden geworven. De nog altijd bestaande Frans-Zuid-Afrikaanse Kamer van Koophandel werd in 1979 opgestart met 50 duizend rand van het departement. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 190. Zoals de Franse editie van L’Agefi [ Agence économique et financière] in 1974 en 1977. Interne memo departement van Voorlichting, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 59.
27
van de culinaire gids Gault-Millau. Het voordeel van deze beroemde uitgave lag in de reeks reisgidsen die Gault-Millau tevens uitgaf. Naar verluidt zag BOSS-chef Van den Bergh in het beroep van reisgids-journalist een ideale dekmantel voor zijn geheim agenten, die zo op anders moeilijk bereikbare plekken konden komen.85 Andere periodieken die Voorlichting in bezit kreeg waren France Eurafrique en Marie Nouvelle, een vakblad dat verspreid werd onder lokale Franse overheden. Pogingen om invloedrijke tijdschriften als L’Express en Paris Match op te kopen liepen echter uit op een mislukking.86 Daarnaast financierde Voorlichting heimelijk de uitgave van boeken van de Franse diplomaat Jacques Leguèbe en de historicus Paul Giniewski, beiden voorstanders van apartheid. Alleen Giniewski, al langer een bekende van Voorlichting, zou van deze steun op de hoogte zijn geweest. De kosten voor zijn boek over Zuidwest-Afrika, Livre noir, livre blanc, waren in 1966 door het departement betaald.87 Het enige boek wat Giniewski in de jaren zeventig over Zuid-Afrika schreef, L’an prochain à Umtata, verdedigt in ieder geval de opvattingen van de blanke regering.88 Verder diende de Fransman met regelmaat ongevraagd voorstellen in bij Voorlichting, tot irritatie van plaatsvervangend staatssecretaris Deneys Rhoodie.89
De hierboven omschreven projecten wekken de indruk dat Rhoodie en zijn medewerkers voornamelijk activiteiten ontplooiden in het buitenland. Hoewel dit inderdaad de essentie was van Operatie Senekal, gebruikte Voorlichting dezelfde agressieve methoden om de antiapartheidskritiek ook in eigen land terug te dringen. Van alle geheime operaties van het departement vond het grootse en meest spraakmakende project uitgerekend plaats in ZuidAfrika zelf. Rhoodie en Mulder konden echter niet weten dat ‘Project Annemarie’ hen ernstig in diskrediet zou brengen.
85 86 87
88
89
Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 175 en 197-198. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 197 en Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 114. Staatssectretaris Gerald Barrie in Geheim Kabinetsmemorandum ‘Departement van Voorlichting: voorgestelde verskerping en uitbreiding van Inligtingsdiens in die buiteland en in die binneland: bykomende fondse’, 28-11-66, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 2, pag. 8. Boekbespreking door M. Newbury in The International Journal of African Historical Studies 9 (1976) 338343. “While the author implies that this is an objective account (…), the orientation of the book reflects the perspective of white officialdom in South Africa more often than not.” D. Rhoodie aan Mulder, 15-11-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 93, ref. 2901-2950. Rhoodie omschreef Giniewski als een ‘oneindige laspos’.
28
2 ‘Muldergate’ en de theorieën van Eschel Rhoodie ‘[Eschel Rhoodie] was probably the most brilliant propagandist of the century – I think he was better than Goebbels.’90
2.1
The Citizen en de ontmaskering van Operatie Senekal
De schaal waarop Voorlichting de geheime projecten uitvoerde en het grote aantal personen dat erbij betrokken was, maakte het onvermijdelijk dat het departement vroeg of laat meer aandacht zou krijgen dan het kon gebruiken. Al in 1973 werden de geheime bedoelingen van Rhoodie onbedoeld geopenbaard, tijdens het uitvoeren van het wereldwijde marktonderzoek naar Zuid-Afrika’s internationale imago. Journalisten uit Nieuw-Zeeland ontdekten dat Voorlichting de werkelijke opdrachtgever was achter een vragenlijst die in hun land werd verspreid via een New Yorks onderzoeksbureau. Na ingrijpen van de Nieuw-Zeelandse premier werd het marktonderzoek uiteindelijk opgeschort.91 De nieuwe stijl van Voorlichting creëerde ook in eigen land belangstelling. Ook al had het overgrote deel van de Zuid-Afrikaanse bevolking geen flauw benul van Operatie Senekal, de openbare activiteiten van het departement bleven niet onopgemerkt. In 1973 verdiepte een journalist van de Financial Mail zich in Rhoodie en de manieren waarop hij Zuid-Afrika in de wereld probeerde te verkopen. Het weekblad gaf een overzicht van de Voorlichtingskantoren in het buitenland, behandelde de officiële propaganda-organen SA Digest en Panorama schreef over de audiovisuele producties van het departement.92 Hoewel een dergelijk bericht mogelijk de aandacht kon afleiden van de meer gevoelige activiteiten van Voorlichting, moet Rhoodie er een gemengd gevoel bij hebben gehad. De staatssecretaris was niet bepaald gecharmeerd van de Financial Mail, wat overigens gold voor meer mensen uit kringen van de regering of de Nasionale Party. De ‘liberale’ Engelstalige pers in Zuid-Afrika, in de regel een stuk kritischer dan de Afrikaanse kranten, was de machtshebbers in Pretoria een doorn in het oog. Met name de gehate Rand Daily Mail uit Johannesburg werd meer dan eens gezien als een onofficiële oppositiepartij.93
90
91
92
93
Voormalig directeur van Voorlichting in Washington Carl Noffke in een interview met James Sanders, 12-05-95, geciteerd door: Sanders, South Africa, 54. Rhoodie aan Mulder, 17-09-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister) inventarisnr. 93, ref. 2801-2850. Financial Mail, 03-08-73. De naam van het artikel is onbekend. Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 93, ref. 2801-2850. Sanders, South Africa, 6.
29
Een bijkomende frustratie voor Rhoodie en Mulder was dat de buitenlandse correspondenten in Zuid-Afrika, meestal onbekend met de Afrikaanse taal, voornamelijk de Engelstalige kranten gebruikten als nieuwsbron. Hierdoor was in het buitenland een ongunstig beeld van Zuid-Afrika ontstaan, zo meende Rhoodie, een beeld dat vooral was gebaseerd op de kritische berichtgeving in de Financial Mail en de Rand Daily Mail.94 Dat correspondenten deze kranten tevens raadpleegden vanwege hun degelijke en onafhankelijke journalistiek, kon of wilde de staatssecretaris niet geloven. Om de kwalijke invloeden van de Engelstalige pers te neutraliseren probeerden Mulder en Rhoodie in 1975 South African Associated Newspapers (SAAN) op te kopen, uitgever van onder meer de Rand Daily Mail en de Cape Times. Het bod moest worden uitgevoerd door Louis Luyt, de kunstmestmiljonair die ook als front had gefungeerd voor het Committee for Fairness in Sport. De overname mislukte, waarna de betrokkenen overgingen tot een alternatief plan: de oprichting van een Engelstalig dagblad dat wél regeringsgezind was. Hiermee kon een vuist worden gemaakt tegen de invloed van kranten als de Rand Daily Mail.95 ‘Project Annemarie’ (tevens de naam van Rhoodie’s dochter) ging van start. Op 7 september 1976 was The Citizen voor het eerst in Zuid-Afrika te koop. De naam van de krant was bedacht door Louis Luyt, die voor de buitenwereld gold als oprichter en eigenaar. The Citizen ontpopte zich al snel als een uitgesproken sympathisant van de zittende regering. Dit was zelfs formeel geregeld in een overeenkomst tussen Rhoodie en Luyt. De clausule, waarvan Luyt niet mocht afwijken zonder de expliciete schriftelijke toestemming van Rhoodie, bevatte onder meer de volgende punten:
-
De krant zal niets ondernemen of publiceren wat de constitutioneel verkozen regering van de Zuid-Afrikaanse Republiek in gevaar kan brengen
-
De krant zal zich te allen tijde inzetten voor het behoud van de identiteit en het politieke gezag van de blanke bevolking van de Zuid-Afrikaanse Republiek
-
De krant onderschrijft de algehele doelstellingen van de huidige gekozen regering ten opzichte van afzonderlijke politieke ontwikkeling van de zwarte bevolking en de blanke bevolking van de Zuid-Afrikaanse Republiek (…)96
Niet lang nadat het eerste nummer van The Citizen was verschenen, ontstonden de eerste
94 95 96
Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 262-263. Sanders, South Africa, 60 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 260-263. Erasmus-rapport I, 59.
30
geruchten over de vermeende betrokkenheid van de regering bij de krant. De hoofdredactie van de Rand Daily Mail kon maar moeilijk geloven dat de nieuwe concurrent al kort na de lancering uit zichzelf 90 duizend exemplaren kon verkopen. Kort daarop ontdekten de Mailredacteuren Mervyn Rees en Chris Day dat The Citizen lang niet alle kranten te koop aanbood: dagelijks werd een derde van de totale oplage gedumpt op een afgelegen boerderij van Louis Luyt. Omdat het verhaal echter weinig aanknopingspunten had besloten de journalisten niet over te gaan tot publicatie.97 Het propaganda-offensief van Voorlichting vertoonde ondertussen ernstige gebreken. Door het grote aantal projecten dat was opgestart begonnen Rhoodie en zijn naaste medewerkers al in 1975 de controle en het overzicht te verliezen. Les de Villiers maakte zich zorgen over deze ontwikkeling:
‘By then we had tens of spooks [spionnen, RvdM] and more than a hundred secret projects under the direction of three of us – Deneys Rhoodie at his own insistence was also allowed by his brother Eschel tot dabble in the dirty tricks division. I frequently found that payments had been made and orders given to spooks and front organisations without my knowledge (…) So the secrets slipped and the spooks ventured far from their cupboards and front organisations turned transparent.’98
Dit alles had gaandeweg de interesse gewekt van Gerald Barrie, de voorganger van Rhoodie die enkele jaren eerder door Mulder was weggepromoveerd. In zijn nieuwe functie als Auditeur-Generaal - een soort van nationale accountant - begon Barrie in 1976 een intern onderzoek uit te voeren naar ‘onregelmatigheden’ bij het departement van Voorlichting.99 Een mogelijk gevolg hiervan was dat Rhoodie zijn naaste medewerkers in november dat jaar opdroeg alle documenten aangaande ‘G-projecte en G-fondse’ te vernietigen (‘G’ voor ‘Geheim’), zolang deze niet van toepassing waren op bestaande of toekomstige activiteiten. Stukken die ‘houvast’ gaven aan betrokken personen en zodoende in de toekomst nog wel eens handig konden zijn mochten bewaard worden.100 Langzaamaan begon er onvrede te ontstaan bij een aantal personen die van de geheime activiteiten afwisten. In juli 1977 maakte Les de Villiers bekend dat hij een betrekking had
97 98 99 100
M. Rees en C. Day, Muldergate. The story of the info scandal (Johannesburg 1980) 10-12. De Villiers, Secret information, 50. Sanders, Apartheid’s friends, 104. Erasmus-rapport I, 30.
31
aangenomen bij Sydney Baron, de pr-deskundige uit New York die behulpzaam was geweest bij geheime projecten in de Verenigde Staten. De Villiers keerde nooit meer naar Zuid-Afrika terug. Enkele weken daarna zocht een anonieme hoge ambtenaar contact met Mervyn Rees van de Rand Daily Mail en werd een van diens Deep Troaths.101 Rhoodie begon in het najaar van 1977 te vermoeden dat er vanuit zijn departement informatie werd doorgespeeld aan Zuid-Afrikaanse journalisten, al had hij geen idee wie het lek was. Voorlichting besteedde veel tijd aan het binnen de perken houden van de geheime projecten, terwijl Zuid-Afrika ondertussen herhaaldelijk negatief in het nieuws kwam. Na de Soweto-rellen in 1976, waarbij honderden zwarte jongeren omkwamen, volgden in 1977 de dood van Steve Biko, de sluiting van de ‘zwarte’ krant World en de mysterieuze moord op het veelbelovende NP-lid Robert Smit.102 Het werd steeds moeilijker voor Voorlichting om te verhinderen dat Zuid-Afrika een slechte pers haalde. Gerald Barrie presenteerde in februari 1978 de resultaten van zijn onderzoek naar de gang van zaken op het departement. Twee niet nader genoemde ambtenaren werden beschuldigd van het misbruiken van gemeenschapsgelden. De Engelstalige pers, die al verscheidene ongepubliceerde verhalen over Voorlichting had klaarliggen, deed er alles aan om het onderste boven te krijgen. In maart kwam Mervyn Rees van de Mail in contact met een anonieme betrokkene die zijn belangrijkste informant zou worden. Toch was het de concurrerende Sunday Express die op 2 april het eerste echte Voorlichtingsverhaal publiceerde, over een ‘werkvakantie’ van Rhoodie naar de Seychellen.103 De staatssecretaris voelde zich ondertussen allang niet meer op zijn gemak. Nu steeds meer geheimen op straat kwamen te liggen, begonnen zijn superieuren Vorster en Mulder na te denken over de eventuele gevolgen voor hun politieke carrière. Mulder, NP-leider van de afdeling Transvaal en gedoodverfd opvolger van Vorster, wilde graag meedoen aan de volgende verkiezingen. Sommige personen binnen de partij meenden echter dat Mulder zich moest distantiëren van de fouten van zijn ondergeschikten, of anders de volle ministeriële verantwoordelijkheid dragen.104 Wat Vorster betreft, zijn verhouding met Rhoodie was danig bekoeld geraakt na diens opmerkingen in het jaarrapport van Voorlichting uit 1976. Niet alleen leverde Rhoodie daarin op indirecte wijze kritiek op Vorsters handelen na ‘Soweto’, hij suggereerde ook nog eens dat er een beter alternatief was voor apartheid.105 101 102 103 104 105
Sanders, Apartheid’s friends, 104. Sanders, South Africa, 63. Rees en Day, Muldergate, 18-20. Sunday Times (Johannesburg), 30-04-78, geciteerd door: Rees en Day, Muldergate, 21. Departement van Voorlichting, Jaarverslag 1976, geciteerd door: Rhoodie, Die ware inligtingskandaal,
32
Dat Rhoodie zich al vanaf het eind van 1977 in de steek gelaten voelde valt in deze context goed te begrijpen. Medewerkers lekten informatie naar de pers, Les de Villiers had Voorlichting verlaten, de relatie met Vorster was verstoord en Mulder had een eigen politieke agenda. Het was ook in Rhoodies belang dat Mulder de komende verkiezingen zou winnen. Met Mulder als premier zou het veel makkelijker zijn alle onrechtmatige handelingen van Voorlichting
te
verbloemen,
en
beschuldigingen
omtrent
het
wangebruik
van
gemeenschapsgeld af te doen als lasterpraat. Op 28 april 1978, later door Rhoodie omschreven als ‘Zwarte Vrijdag’, deelde de Sunday Express aan Voorlichting mee dat het over nieuwe, onthullende informatie uit het rapport van Gerald Barrie beschikte. De publicatie daarvan zou een paar dagen worden opgeschort, in afwachting van de reactie van het departement. In een poging de krant de wind uit de zeilen te nemen legde Rhoodie op 5 mei een publieke verklaring af, waarin hij bekendmaakte dat het departement van Voorlichting jarenlang, in opdracht van de regering, gevoelige en geheime operaties had uitgevoerd.106 Door de verantwoordelijkheid bij de regering te leggen hoopte Rhoodie dat hijzelf en Mulder buiten schot zouden blijven. Deze opzet mislukte. Drie dagen later maakte Vorster zijn plannen met Voorlichting bekend in het parlement: eind juni zouden Eschel en Deneys Rhoodie met vervroegd pensioen gaan. Mulder moest zijn portefeuille inleveren (wel bleef hij minister van Plurale Betrekkingen). Tegelijkertijd met het gedwongen vertrek van de Rhoodie’s onderging Voorlichting, geheel in lijn met de eigen traditie, een grote reorganisatie. Na zeventien jaar zelfstandigheid werd het departement op 1 juli 1978 omgedoopt tot Bureau voor Nationale en Internationale Communicatie en weer ondergebracht bij de oude rivalen van Buitenlandse Zaken.107
Vorster liet op 20 september weten dat hij zich zou terugtrekken als premier. Met nog maar acht dagen te gaan tot de verkiezingen, ging de strijd tussen Mulder en zijn grote concurrent en aartsvijand P.W. Botha een kritieke fase in. Mulder kon zich echter niet meer onttrekken aan de talloze verhalen die over zijn departement de ronde deden. Onthullende informatie over Voorlichting werd doorgesluisd naar de top van de NP, en op 25 september moest
106 107
331. Op weinig kritische wijze citeert Rhoodie de mening van de wereldpers over Vorster, ‘een man die geen vat krijgt op de ontwikkelingen in Zuid-Afrika en ook geen veranderingen kan doorvoeren die rassenconflicten zullen vermijden’. Rhoodie zag het apartheidssysteem in Zuid-Afrika liever vervangen worden door een veelvoud van onafhankelijke democratieën. Zie ook: Sanders, South Africa, 62. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 360-366 en Sanders, South Africa, 64. Sanders, Apartheid’s friends,106.
33
Vorster zijn kabinet voor het eerst gedetailleerd inlichten over Operatie Senekal. Deze informatie bleef overigens binnenskamers.108 Maar na Rhoodies verklaring in mei, die gevolgd werd door een openlijke aanval van de Zuid-Afrikaanse pers op de regering, had Vorster er niet onderuit gekund een onafhankelijk onderzoek naar Voorlichting in te stellen. De taak was opgedragen aan de rechter Anton Mostert, die zo langzamerhand zijn werk had voltooid. Toen op 28 september de 172 NPleden in het parlement en de senaat overgingen tot de verkiezing van de nieuwe partijleider, ging het gerucht rond dat Mostert van plan was Mulder te dagvaarden. Dit bleek fataal voor de minister: de NP koos zijn rivaal Botha tot nieuwe voorman en daarmee tot de nieuwe premier van Zuid-Afrika.109 Vorster werd benoemd tot staatspresident, een voornamelijk ceremoniële functie. De onthullingen in de pers gingen onder Botha gewoon door. Op 29 oktober maakte de Sunday Express bekend dat The Citizen hevig werd gesubsidieerd met publieke fondsen. Dit artikel was voor Rees en zijn collega Day van de Rand Daily Mail de aanleiding om het meeste wat ze in de voorbije maanden door hun informanten te weten waren gekomen te publiceren, zoals de ‘vermissing’ van zo’n dertien miljoen rand aan belastinggeld.110 In november presenteerde rechter Mostert zijn onderzoeksrapport, waarin de financiële steun aan The Citizen onomstotelijk werd aangetoond. Mulder had in mei expliciet aan het parlement verkondigd dat de krant geen geld ontving van de regering, en dus aantoonbaar gelogen. Niet lang daarna zag hij zich gedwongen terug te treden uit de regering: een diepe val voor iemand die tot voorkort Vorsters kroonprins werd genoemd.111 Mostert werd na zijn onthullingen door Botha van het onderzoek afgehaald. De premier stelde een staatscommissie in onder leiding van een andere rechter, Rudolph Erasmus. De eerste van drie Erasmus-rapporten verscheen op 6 december. De commissie concludeerde dat Voorlichting tussen 1973 en 1978 meer dan 64 miljoen rand voor geheime projecten had gebruikt, waarvan ongeveer 30 miljoen voor The Citizen.112 Het werken met geheime projecten an sich keurde de commissie overigens niet af: ‘It is needless to say that the Commission realises that for the survival and development of a country it is essential to provide for secret funds in order to combat the evils threatening the country.’ Afspraken over
108 109 110 111 112
Sanders, Apartheid’s friends, 107. Ibidem en O’Meara, South Africa’s Watergate, 5. Rees en Day, Muldergate, 84-86. Sanders, Apartheid’s friends, 108. Erasmus-rapport I, 8, 65.
34
die fondsen, zo vonden Eramus en de zijnen, dienden echter wel wettelijk te worden vastgelegd.113 Vorster werd gezien als eindverantwoordelijke voor het doorsluizen van geld van de Speciale Rekening van Defensie naar Voorlichting, maar niet echt beschuldigd.114 Toen de commissie-Erasmus een half jaar later zijn laatste bevindingen publiceerde, kwam de oudpremier er minder goed vanaf: ‘Mr. Vorster knew everything about the basic financial arrangements for the Department’s funds’, meldde het rapport op 30 mei 1979. Een dag later legde Vorster zijn functie als staatspresident neer.115
Voor Eschel Rhoodie was ‘Muldergate’ zoals het Voorlichtingsschandaal onderhand door Zuid-Afrikaanse journalisten was gedoopt, nog niet afgelopen. Samen met zijn vrouw had hij Zuid-Afrika in november 1978 verlaten, naar eigen zeggen voor zaken. Begin december, vlak voor de commissie-Erasmus zijn eerste rapport presenteerde, maakte de regering bekend dat Rhoodies paspoort zou worden ingetrokken.116 Na het horen van dit bericht werd Rhoodie voortvluchtig. Ondertussen een geliefd doelwit geworden voor Zuid-Afrikaanse journalisten, werd de ex-staatssecretaris begin 1979 door Rees en Day van de Rand Daily Mail opgespoord. In februari dook het drietal voor een serie interviews onder in Ecuador. Later sprak Rhoodie ook met journalisten in Europa, waaronder Ferry Hoogendijk van Elseviers Magazine.117 Op 19 juli werd Rhoodie in zijn verblijfplaats aan de Côte d’Azur gearresteerd door de Franse politie en uitgeleverd aan Zuid-Afrika. De regering-Botha beschuldigde hem van zeven vormen van fraude dan wel diefstal uit fondsen die bestemd waren voor de geheime projecten. Na een achtdaags proces in september werd Rhoodie veroordeeld tot twaalf jaar cel.118 Er van overtuigd dat zijn politieke vijanden hem tot zondebok wilden maken, ging de gewezen spin doctor in hoger beroep. Ruim een jaar sprak het Hooggerechtshof in Bloemfontein Rhoodie vrij op alle aanklachten, in diens eigen woorden omdat ‘die Regters het eenparig bevind dat ek te goedertrou opgetree het’.119 Niet lang daarna emigreerde Rhoodie naar de Verenigde Staten, waar hij in 1993 overleed.
113 114 115 116 117 118 119
Ibidem, 67. Rees en Day, Muldergate, 133-134. Erasmus-rapport III, 10, geciteerd door: Sanders, Apartheid’s friends, 109. Rees en Day, Muldergate, 132 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 422. ‘De Zuid-Afrkaanse propaganda-oorlog’, Elseviers Magazine, 28-07-79 tot en met 18-08-79. Sanders, Apartheids friends, 112-113. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 652.
35
Na de ontknoping van Muldergate probeerden veel tijdgenoten en journalisten te beoordelen of het propaganda-offensief een succes kon worden genoemd. Rees en Day vroegen zich bij hun interviews met Rhoodie al af waarom hij kranten, tijdschriften en uitgeverijen wilde opkopen terwijl er ogenschijnlijk geen poging werd gedaan om het redactionele beleid te beïnvloeden. ‘It just did not add up; the benefits of owning these publications became meaningless, if Rhoodie was to believed. Or was he just naive (…)’120 Een zekere naïviteit kan Rhoodie niet worden ontzegd: hij koesterde irreële verwachtingen over het bezitten van buitenlandse media, ook had bovendien de illusie dat de geheimen van zijn grootschalige projecten beperkt konden blijven tot zijn naaste medewerkers. De openbaarmaking van Operatie Senekal valt daarnaast niet los te zien van Rhoodies eigen persoonlijkheid. Ook al dronk hij niet en gaf hij veel om gezond eten en lichamelijke oefening, de flamboyante Rhoodie hield wel degelijk van luxe en leidde als staatssecretaris een jetset-leven. Met zijn ietwat uitgesproken kledingkeuze, haantjesgedrag en weinig diplomatieke - zelfs agressieve – manier van werken creëerde hij zowel binnen als buiten zijn departement gevoelens van afgunst.121 Rhoodie trok op natuurlijke wijze de aandacht naar zich toe, iets wat hij vanwege de aard van zijn werk juist diende te vermijden. De journalist Peter Younghusband, in Zuid-Afrika onder meer werkzaam voor Newsweek, signaleerde deze paradox al in februari 1979: ‘The generally held view of the international press fraternity – from editorial executives to correspondents – is that Eschel Rhoodie was a man of considerable energy and ability, but was temperamentally unsuited to the job he held.’122 De gangbare opvatting is dat Muldergate meer kostte dan het opleverde – en niet alleen in financiële zin. Rees en Day waren ervan overtuigd dat Rhoodies onthullingen de geloofwaardigheid
van
Zuid-Afrika
aantastten
en
(toekomstige)
sympathisanten
afschrikten.123 Sanders constateert in navolging van de Zuid-Afrikaanse journalist Stanley Uys dat de internationale media door Muldergate anders ging kijken naar de Afrikaner regering. De leiders van de NP, aldus Uys, hadden vanwege hun calvinistische rechtschapenheid en integriteit aanvankelijk nog een redelijk goed imago, ondanks de apartheidspolitiek. Het Departement van Voorlichting maakte hier definitief een einde aan.124
120 121
122 123 124
Rees en Day, Muldergate, 209. Sanders, Apartheid’s friends, 98. De auteur citeert op dezelfde pagina een passage van de journalist Peter Younghusband uit The Capetonian van februari 1979, terugdenkend aan Rhoodie: ‘The two-tone shoes he sometimes wore and his style of clothing was not quite right. His manner was too cocky. He came across too slick (…)’. P. Younghusband in The Capetonian, februari 1979, geciteerd door: Sanders, Apartheid’s friends, 94. Rees en Day, Muldergate, 209. S. Uys, Rand Daily Mail, 10-11-78, geciteerd door: Sanders, South Africa, 64-65.
36
Minister van Buitenlandse Zaken Roelof ‘Pik’ Botha poneerde tijdens Muldergate dat de ‘halfbakken projecten’ Zuid-Afrika onmetelijk veel schade hadden berokkend, maar Rhoodie meende dat na zijn aftreden als staatssecretaris zo’n vijftig geheime activiteiten werden voortgezet door de geheime dienst BOSS.125 Een voorzichtige schatting wellicht, want uit documentatie van de opvolger van BOSS, de Militaire Inlichtingendienst (MID), blijkt dat er zes jaar later, in 1984, zeker honderden propaganda-activiteiten werden uitgevoerd.126 In ieder geval bleef de regering na de Muldergate-affaire - openlijk - gebruikmaken van de prdeskundigen Sydney Baron en Heinz Behrens.127 De Duitse ex-journalist Gerd Hennenhofer kon tot ver in de jaren tachtig doorgaan met het organiseren van propagandareizen naar ZuidAfrika.128 To The Point wist het met openlijke financiële steun van de regering nog uit te houden tot december 1980.129 The Citizen is vandaag de dag nog steeds in Zuid-Afrika te koop.
2.2
Zuid-Afrikaans Voorlichtingsbeleid: het belang van Nederland
De Nederlandse kijk op Zuid-Afrika, 1966-1978
De vraag of Voorlichting veel belang toedichtte aan Nederland kan niet los worden gezien van de vraag hoe Nederland tegen Zuid-Afrika en de apartheid aankeek. Dit moet logischerwijs het door Voorlichting gerichte beleid op Nederland hebben gestuurd. Een beknopte oriëntatie op de relatie Nederland-Zuid-Afrika tijdens de onderzoeksperiode is daarom noodzakelijk. De verstandhouding tussen deze twee landen is een dankbaar onderwerp gebleken voor Nederlandse historici en andere wetenschappers. De verklaring hiervoor kan worden gezocht in oude historische banden die teruggaan in 1652, toen Jan van Riebeeck in naam van de VOC een verversingspost oprichtte bij Kaap de Goede Hoop. Hieruit is de notie ontstaan van de ‘stamverwantschap’, een vermeend gevoel van gemeenschappelijkheid dat in zekere vorm zou
125 126 127 128 129
Rees en Day, Muldergate, 209 en Elseviers Magazine, 18-08-79. Sanders, Apartheid’s friends ,114. Rees en Day, Muldergate, 209. ‘Wirklich absolut vertraulich behandeln’, Der Spiegel, 24-07-89. Sanders, South Africa, 67.
37
(hebben) bestaan tussen Nederlanders en Afrikaners, op grond van hun gezamenlijke afkomst.130 De meest recente en complete studies naar de Nederlandse houding ten opzichte van de apartheidskwestie zijn uitgevoerd door politicoloog Stefan de Boer. Zijn onderzoek maakt duidelijk dat gevoelens van verwantschap rond 1966 in Nederland niet meer algemeen werden gevoeld. Minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns had zich in de eerste helft van de jaren zestig vanwege de ‘bijzondere banden’ nog voorzichtig opgesteld jegens Zuid-Afrika, maar ontkwam er uiteindelijk niet aan een daad te stellen. Toen de Nederlandse regering in 1965 bekend maakte honderdduizend gulden te reserveren voor juridische bijstand aan slachtoffers van de apartheid (de ‘ton van Luns’), was dat voor een belangrijk deel bedoeld om het parlement tegemoet te komen.131 Het Nederlandse regeringsbeleid ten aanzien van Zuid-Afrika in de periode 1966-1978 kan over het algemeen omschreven worden als behoedzaam. De verschillende kabinetten spraken wel een openlijke afkeuring uit over de apartheid, maar dit vertaalde zich niet vaak in harde beleidsdaden, uitzonderingen als de ‘ton van Luns’ daargelaten. In de Nederlandse oppositie tegen apartheid nam de regering zelden het voortouw.132 Dit kan voor een deel verklaard worden door de houding van de opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken. Luns, Norbert Schmelzer en in zekere mate ook Max van der Stoel wilden de betrekkingen met Zuid-Afrika om verschillende redenen niet te veel belasten.133 Evenwel werden tijdens het kabinet-Den Uyl (1973-1977) de veelal symbolische gebaren aangevuld met concrete stappen die, meer dan vroeger, een stempel drukten op de eigen financiën. Het kabinet verleende onder meer ontwikkelingshulp aan Zuid-Afrikaanse groeperingen en subsidieerde Nederlandse anti-apartheidsorganisaties.134 Het parlement debatteerde vaak en vurig over de apartheid. In de jaren zeventig werden in de Tweede Kamer tien maal zoveel schriftelijke vragen gesteld over Zuid-Afrika als over Oeganda en Cambodja - waar eveneens twijfelachtige regimes heersten - bij elkaar.135 In
130
131
132 133 134 135
De stamsverwantschapsidee komt onder meer uitgebreid aan bod in: G. Schutte, Nederland en de Afrikaners. Adhesie en aversie (Franeker 1986), B. de Graaff, De mythe van de stamverwantschap. Nederland en de Afrikaners 1902-1931 (Amsterdam 1993) en De Boer, Van Sharpeville tot Soweto. S. de Boer, ‘Nederland en de apartheidskwestie, 1948-1990’ in: M. Kuitenbrouwer en M. Leenders ed., Geschiedenis van de mensenrechten. Bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering (Hilversum 1996) 259-280, aldaar 267. Ibidem, 278. De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 378-379. Ibidem, 308. S. Rozemond, ‘Buitenlandse politiek en Nederlands belang’, Acta politica 18 (1983 3-35, geciteerd door: De Boer, ‘Nederland en de apartheidskwestie’, 279.
38
1983 merkte Clingendael-medewerker J.W. van der Meulen op dat in de voorafgaande twintig jaar het ‘probleem Zuid-Afrika’, als het ging om de heftigheid en de duur van de parlementaire debatten bij internationale vraagstukken, alleen maar voorbijgestreefd werd door de kernwapenkwestie. Hierin onderscheidde Nederland zich volgens Van der Meulen van andere westerse landen.136 Apartheid stond in Nederland ook buiten politieke kringen in de belangstelling. De interesse in Zuid-Afrika nam in het Nederlandse publieke domein vanaf 1965 gaandeweg toe. De oorzaak hiervoor lag vooral in uiteenlopende binnenlandse ontwikkelingen die samen bestempeld kunnen worden als de culturele revolutie van de jaren zestig. De ‘herontdekking’ van de Tweede Wereldoorlog en de toenemende aandacht voor de nazi-bezetting en de jodenvervolging maakten veel Nederlanders in toenemende mate afkerig van racisme.137 Door de democratisering in het onderwijs, het aantreden van een nieuwe generatie en een algemene progressieve mentaliteit nam de interesse in buitenlands beleid toe. De opkomst van de televisie zorgde er tegelijkertijd voor dat de gebeurtenissen in Zuid-Afrika steeds dichterbij kwamen.138 De Boer tekent hierbij aan dat het schokkende effect van ‘Sharpeville’ in de loop van de jaren zestig langzaam aan het verdwijnen was.139 Evenals in andere Westerse landen waren in Nederland vanaf het eind van de jaren vijftig solidariteitsbewegingen met Zuid-Afrika ontstaan. Het Comité Zuid-Afrika kreeg in de jaren zestig bekendheid door anti-apartheidsacties als de boycot van Zuid-Afrikaanse Outspansinaasappelen. Een heel andere solidariteit werd uitgedragen door de in 1963 opgerichte Nederlands Zuidafrikaanse Werkgemeenschap (NZAW), die meer begrip voor de apartheid probeerde te kweken. Beide organisaties leidden in de jaren zestig evenwel een enigszins marginaal bestaan en stelden zich gematigd op.140 Rond 1970 begon dit te veranderen. Mede onder invloed van de progressieve tijdsgeest werd de Zuid-Afrikabeweging kritischer en radicaler. Nieuwe actiegroepen als de AntiApartheidsbeweging Nederland (AABN) ontstonden. De oprichting van Werkgroep Kairos (christenen tegen apartheid) in 1970 illustreerde dat ook in kerkelijke kringen de ZuidAfrikaanse politiek steeds meer werd afgekeurd. De situatie in Zuid-Afrika werd ondertussen
136
137 138 139 140
J.W. van der Meulen, ‘Nederland en de apartheid’, in: S. Rozemond, ed., Het woord is aan Nederland. Thema’s van buitenlands beleid in de jaren 1966-1983 (Den Haag 1983) 72-103, aldaar 72. De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 230. Ibidem, 372. Ibidem, 235. Ibidem, 232, 234
39
grimmiger. De ‘grote’ apartheid, het thuislandenbeleid en de sociale en economische wanverhoudingen lokten in Nederland veel verontwaardigende reacties uit.141 Soms speelde de stamverwantschap nog een zekere rol. Zo zag AABN-activiste Conny Braam Nederland als bakermat van de apartheid, omdat een van de grondleggers ervan, Hendrik Verwoerd, geboren was in Amsterdam. Juist vanwege de historische banden, was de gedachte, kon en moest Nederland kritiek leveren op Zuid-Afrika.142 Overigens raakte deze identificatie met de blanke Afrikaners in de jaren zeventig op de achtergrond: solidariteit met de zwarte bevrijdingsbewegingen, onder meer gestimuleerd door naar Nederland gevluchte ballingen en studenten, werd steeds belangrijker.143 De grote Nederlandse dagbladen waren in de jaren zestig en zeventig vrij eensgezind in het veroordelen van apartheid. De Boer constateert dat kranten als Trouw, de Volkskrant, Het Vrije Volk en NRC Handelsblad (met respectievelijk protestantse, katholieke, socialistische en liberale wortels) allen consequent de politiek van Vorster afkeurden. De Telegraaf, representant van de ‘algemene’ zuil, had echter aanmerkelijk meer begrip voor de ‘gescheiden ontwikkeling’. Gedurende de jaren zeventig bleef de krant Zuid-Afrika beschouwen als een beschaafd, strategisch gelegen bastion temidden van communistische kwaadwillenden. Dit Oost-West-schema ging voor de andere kranten, in het geval van Zuid-Afrika, allang niet meer op.144 Over de verhouding Nederland-Zuid-Afrika in de periode 1966-1978 moeten nog twee belangrijke opmerkingen worden gemaakt. In de eerste plaats zorgden twee specifieke ZuidAfrikaanse gebeurtenissen ervoor dat de Nederlandse kritiek op apartheid, zoals die hierboven vanuit verschillende standpunten is beschreven, vanaf 1976 over de gehele linie toenam. Dat jaar was Zuid-Afrika het toneel van ernstige en langdurige rellen, die hun oorsprong vonden in een zwarte protestmars in het grote township Soweto. Toen eind 1977 deze ongeregeldheden afnamen, waren er zeker zeshonderd doden gevallen. Daarbij kwam dat de charismatische zwarte politieke leider Steve Biko ondertussen onder (toen nog) verdachte omstandigheden in een politiecel was overleden, een gebeurtenis waarvan minister van Justitie Jimmy Kruger zei dat het hem koud liet.145 De laatste resten sympathie voor ZuidAfrika namen af: in Nederland en de rest van de wereld was definitief duidelijk geworden dat apartheid niets goed kon voortbrengen. 141 142 143 144 145
Ibidem, 395. Ibidem, 294 en 302. Ibidem, 370. Ibidem, 224 en 290-293. Ibidem, 334-335.
40
Ten tweede is het van belang om te weten dat de Zuid-Afrikaanse regering zich tijdens de onderzoeksperiode niet erg druk maakte om de Nederlandse houding. Verwoerd, die meende dat juist van het stamverwante Nederland steun mocht worden verwacht, had nog in 1965 verbolgen gereageerd op de ‘ton van Luns’. De pragmatische Vorster, die een jaar later aantrad, bekommerde zich echter veel minder om de Nederlandse kritiek. Zuid-Afrikaanse autoriteiten gingen in politiek en economisch opzicht minder belang hechten aan Nederland, dat op wereldniveau geen belangrijke rol speelde. Zuid-Afrika was niet erg afhankelijk van Nederland en de Nederlandse investeringen in dat land waren betrekkelijk gering.146
Nederland in de ogen van Barrie en Mulder Na de verkiezingen van 1966, nog vlak voor zijn dood uitgeschreven door Verwoerd, volgde binnen het departement van Voorlichting een wisseling van de wacht. Jan de Klerk (de vader van de latere president F.W. de Klerk) werd de nieuwe minister, Gerald Barrie zijn staatssecretaris. De meer ervaren medewerkers van Voorlichting zagen in Barrie een buitenstaander die zich in het buitenland nog maar weinig had laten gelden.147 De belangrijkste overzeese ervaring van Barrie tot dan toe was zijn studie aan de Landbouwhogeschool in Wageningen, waar hij in 1938 een ingenieursgraad had behaald in tropische bosbouw.148 Kort na zijn aanstelling begon Barrie zich snel te verdiepen in de werkwijze en effectiviteit van het departement. In november stuurde hij alle kabinetsleden een rapport waarin hij een ‘verskerping en uitbreiding’ van de Voorlichtingsdienst in binnen- en buitenland voorstelde. Nieuwe initiatieven en projecten zouden de komende twee jaar zo’n 590 duizend rand extra kosten, betoogde hij. De minister van Financiën wilde evenwel niet meer dan 136 duizend rand beschikbaar stellen.149 In zijn rapport opperde Barrie het idee om vriendschappelijke organisaties in het buitenland te steunen met een totaalbedrag van tachtigduizend rand. Hierbij ging het onder meer om de Nederlands Zuid-Afrikaanse Werkgemeenschap, de Britse South African Society, ‘25 vriendekringe in Duitsland’ en enkele groeperingen in Frankrijk. Ook wilde Barrie meer fondsen vrijmaken voor een vertrouwelijk Duits nieuwsagentschap, vermoedelijk dat van
146 147 148
149
Ibidem, 137, 370-371 en 385. De Villiers, Secret Information, 38 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 33. Barries naam komt als zodanig voor in het alumnibestand van de huidige Wageningen Universiteit, zie hiervoor: http://www.klv.nl/ARCHIEF/spoorloos.html Barrie, Geheim Kabinetsmemorandum, 28-11-66, met aantekening van De Klerk, 14-2-67.
41
Heinz Behrens. De activiteiten van het agentschap zouden volgens de staatssecretaris kunnen worden uitgebreid naar Nederland, Zwitserland en Oostenrijk.150 De belangrijkste stappen moesten volgens Barrie echter worden gezet in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. De ‘giftige propaganda tegen Zuid-Afrika’, zoals die in Engeland door anti-apartheidsorganisaties werd uitgedragen, moest worden geneutraliseerd door vriendschappelijke groeperingen in dat land uit te bouwen tot daadkrachtige ‘werktuigen’ die een tegengeluid konden laten horen. Uit naam van deze bevriende organisaties wilde Barrie vervolgens in Engeland en Amerika een aantal symposia organiseren, waarmee gunstige publiciteit over Zuid-Afrika kon worden gecreëerd. Tot slot pleitte hij voor speciale bijlagen over Zuid-Afrika in toonaangevende kranten als de Daily Express en The Wall Street Journal.151 Een half jaar na de verspreiding van zijn rapport maakte Barrie een twee maanden durende reis langs alle overzeese Voorlichtingskantoren. Hierdoor kon hij zich op de hoogste stellen van de opvattingen die in het buitenland over Zuid-Afrika heersten. Wat de staatssecretaris in Nederland aantrof, beviel hem allerminst. ‘Van alle lande wat ek besoek het, is Nederland, globaal geneem, waarskynlik dié land wat die meeste kritiek teen ons beleid uitspreek en die minste vatbaar is vir oortuiging’, schreef hij in zijn reisverslag. Als zelfverklaard kenner van Nederland – hij had er immers gestudeerd – vond Barrie het schokkend dat goedgezinde Nederlanders zich uit angst voor hun carrière niet durfden uit te spreken voor Zuid-Afrika. ‘Ons sal meer aandag aan Nederland moet gee’, stelde hij.
152
Vier jaar later zou
Barrie opmerken dat er in 1967 feitelijk geen dialoog
Gerald Barrie (Foto: Die ware
met Nederlandse opinievormers en beleidsmakers be-
inligtingskandaal)
stond. Hij was er van overtuigd dat Nederlandse ‘taboe’ om het op te nemen voor Zuid-Afrika hierbij een rol speelde.153 150
151 152
153
Ibidem, pag. 6. ‘In Duitsland het die Departement baie sukses gehad met die gebruik van ’n vertroulike agentschap wat nuusberichte en fotos in die pers geplaas kry (…)’. Heinz Behrens werkte op dat moment al vier jaar voor Voorlichting. Ibidem, pag. 6 en 7. Barrie aan De Klerk, juli ’67, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie) inventarisnr. 35. ‘Van alle landen die ik heb bezocht is Nederland, globaal gezien, hét land dat het meest kritisch is over ons beleid en het minst ontvankelijk is voor overtuiging. (…) We zullen meer aandacht aan Nederland moeten geven.’ Reisverslag van Barrie en Mulder, mei-juli ’71, pag. 16, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL
42
De pogingen van Barrie om het departement slagvaardiger te maken moeten in goede aarde zijn gevallen bij Connie Mulder, die De Klerk in 1968 opvolgde als minister van Voorlichting. Mulders houding ten aanzien van Nederland was echter tweeslachtig. Voorlichtingsactiviteiten gericht op dit land waren zonder meer nuttig, maar veel fiducie had de minister er niet in. ‘Uit my persoonlike ervaring is de Nederlanders oor de algemeen taamlik onoortuigbaar, halstarrig hardkoppig en uitgesproke’, liet hij zijn staatssecretaris al in november 1968 weten.154 Barrie was iets optimistischer gestemd dan Mulder. In 1971 noteerde hij in een reisverslag dat de ‘strijd’ in Nederland moeilijk zou blijven, maar dat hard werk wel degelijk resultaat kon opleveren.155 Het voeren van een uitputtende propaganda-oorlog tegen Nederland was echter niet wat Mulder voor ogen had. Toen Eschel Rhoodie – Barries opvolger – in 1973 voorstelde om in één keer elf Nederlanders uit te nodigen naar Zuid-Afrika, vond de minister dit enigszins overdreven.156 Later zou hij nog enkele keren terloops opmerken dat Nederland voor Zuid-Afrika niet van zoveel belang was.157 Een parlementslid dat na een bezoek aan Nederland zijn bezorgdheid over de vijandige houding had geuit in een reisverslag, kreeg van Mulder te horen dat Voorlichting in de toekomst meer aandacht aan Nederland zou moeten geven. Dit lijkt eerder een beleefde opmerking uit dank voor het gemaakte reisverslag te zijn geweest dan een gemeende toezegging.158 Nederland speelde zoals gezegd geen grote rol in het wereldgebeuren. Vanwege de historische banden waren Zuid-Afrikaanse diplomaten hier echter al vroeg bekend. Toen in 1929 de Zuid-Afrikaanse ambassade in Den Haag werd geopend, was dat pas de tweede buitenlandse missie van het land (de Londense ambassade stamde uit 1911).159 Dat, ondanks de lage verwachtingen van Mulder, ook Voorlichting enig belang aan Nederland hechtte, blijkt wel uit het aantal medewerkers dat op het Haagse Voorlichtingskantoor werkte. Gedurende de jaren zeventig waren alleen op de ambassades en consulaten in New York,
154
155 156
157
158
159
(correspondentie), inventarisnr. 86. Barrie aan Mulder, met Mulders schriftelijke opmerking, 18-11-68, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 71. Reisverslag van Barrie en Mulder, mei-juli ’71, pag. 18. Rhoodie aan Mulder, met schriftelijke opmerking van Mulder, 27-7-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 92, ref. 2701-2750. Zoals in een brief aan een Zuid-Afrikaanse dame, verwoord door privé-secretaris Morkel, 24-12-74, en in een reisverslag van adjunct-minister van Voorlichting Louis Le Grange, 26-9-77, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 97, ref. 3501-3550 en inventarisnr. 105, ref. 5219-5434. Mulder aan parlementslid Paul van der Merwe, 9-12-76, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 61. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 4.
43
Londen en Keulen meer Voorlichtingsbeambten aanwezig.160 In dit opzicht spendeerde het departement dus veel tijd (en geld) aan het ‘kleine’ Nederland. Daar komt bij dat de Haagse afdeling van Voorlichting tussen 1966 en 1973 het snelst groeiende overzeese kantoor was. Het aantal medewerkers steeg van één naar vier, terwijl het personeelsbestand bij de vestigingen in New York en Londen – veruit de belangrijkste Voorlichtingskantoren – in deze periode nagenoeg gelijk bleef.161
Nederland in de ogen van Rhoodie
Het is niet erg verwonderlijk dat juist staatssecretaris Eschel Rhoodie de Haagse Voorlichtingsafdeling als een van de belangrijkste buitenlandse kantoren beschouwde.162 Hij was er zelf enkele jaren als Voorlichtingsbeambte en persattaché gestationeerd. Toen Barrie in 1967 had aangegeven dat Nederland meer aandacht moest krijgen, raadde minister De Klerk hem aan Eschel Rhoodie over te plaatsen, de ‘regte’ (juiste) persoon voor deze taak.163 Rhoodie bleef tot 1971 in Den Haag werkzaam, een periode die hij ervoer als zwaar en ingrijpend. Keer op keer heeft hij hier later in zijn boeken en tijdens interviews naar verwezen. De keus van De Klerk voor Rhoodie was echter begrijpelijk. De jonge, ambitieuze Afrikaner had al veel buitenlandse ervaring opgedaan als Voorlichtingsbeambte in Australië en de Verenigde Staten. In dat land was hij na afloop van de schietpartij in Sharpville door zwarte en blanke studenten bespuugd: kritiek was Rhoodie dus wel gewend.164 In Nederland ging hij voortvarend aan de slag met het opbouwen van contacten onder politici. Door zijn bemiddeling brachten fractievoorzitters W.J. Geertsema (VVD) en J.T. Mellema (CHU) een bezoek aan Zuid-Afrika.165 Rhoodie trok naar eigen zeggen veel tijd uit om bekend te raken bij de Nederlandse politieke kopstukken. Het is niet overdreven om te stellen dat de actieve netwerker Rhoodie, en niet de Zuid-Afrikaanse ambassadeur, voor politiek Den Haag als ‘gezicht’ van Zuid-Afrika ging fungeren.166 160 161 162
163 164 165 166
Zie bijlage A Ibidem. Rhoodie aan staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Braam Fourie, 28-2-1974. Naast Den Haag noemt hij New York, Londen, Washington, Parijs en Keulen. Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 45. Barrie aan de Klerk, juli ’67, met aantekening van De Klerk. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 43. De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 283. Anti-apartheidsactivist Sietse Bosgra benadrukte op 10 maart 1979 in NRC Handelsblad de ijver van persattaché Rhoodie; hij zou meer dan zestig ‘prominenten’ hebben voorgedragen voor een bezoek aan Zuid-Afrika. Ferry Hoogendijk en John Wories, toentertijd lid van de hoofdredactie van Elseviers Magazine,
44
Desalniettemin had Rhoodie een zware dobber aan Nederland. De situatie die hij aantrof, zette hem aan het denken over de werkwijze van Voorlichting, zo merkte hij later op:
‘Holland is the most difficult of all posts for a South African information officer abroad. First, the Dutch are very well informed on South Africa. By temperament they are argumentative, and they tend to argue from a point of principle. If it is their principle that you are wrong, then they are not going to listen to your arguments. This taught me that there were far larger sections of the world who knew a great deal about South Africa – and for them you need more finesse, or an indirect approach.’167
Het was van belang dat deze fluwelen aanpak in Nederland zou slagen, want volgens Rhoodie was dit land voor Voorlichting om speciale redenen relevant. Hij constateerde namelijk dat er in veel westerse landen een onvermogen heerste de blanke Afrikaners als iets anders te zien dan Nederlandse kolonisten, die op ieder willekeurig moment weer in Nederland terecht konden. Hieruit trok Rhoodie de conclusie dat veel landen daarom extra aandacht schonken aan de Nederlandse stemming bij Zuid-Afrika-gerelateerde vraagstukken.168 Tijdens zijn verblijf in Den Haag voltooide Rhoodie zijn boek The Paper Curtain, dat in 1969 verscheen. Met het ‘Papieren Gordijn’ doelde de schrijver op de selectieve berichtgeving van journalisten en schrijvers, die een ‘muur’ van misleidende informatie om Zuid-Afrika dreigde te vormen. Over positieve ontwikkelingen in het land verscheen geen woord in de buitenlandse kranten, klaagde Rhoodie. In tegenstelling tot het IJzeren Gordijn, dat door communistische landen zelf was opgericht, werd het Papieren Gordijn Zuid-Afrika van buitenaf opgelegd - en wel door journalisten die meenden het land op die manier op weg te kunnen helpen.169 In The Paper Curtain introduceerde Rhoodie tenminste twee principes die enkele jaren later tot de vaste terminologie van de Voorlichtingspropaganda gingen horen: de ‘dubbele standaard’ en ‘journalistiek racisme’. Met de dubbele standaard (zie ook de passage over de Club of Ten in het eerste hoofdstuk) richtte Rhoodie zijn pijlen op de ‘selectieve verontwaardiging’ van buitenlandse nieuwsmedia: alleen de misstanden in Zuid-Afrika
167 168 169
beschouwden Rhoodie als ‘belangrijker dan de ambassadeur’ (interview op 5-4-07 en resp. 18-04-07). Rhoodie zelf zei meer Nederlandse parlementleden ‘intiem’ te kennen dan de ambassadeur en zijn hele personeel bij elkaar (Die ware inligtingskandaal, 38). Rees en Day, Muldergate, 166. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 166-167 en De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 284. E. Rhoodie, The paper curtain (Johannesburg 1969) 81.
45
stelden zij aan de kaak, terwijl de ergste dictaturen weinig tot geen aandacht kregen.170 Van journalistiek racisme betichtte Rhoodie de kranten en tijdschriften die zich slechts bekommerden om het welzijn van zwarten die door blanken werden onderdrukt. De misdaden die elders plaatsvonden tussen zwarten (of blanken) onderling, negeerden zij.171 Rhoodie beschouwde de Nederlandse verslaggeving over Zuid-Afrika, samen met die in Amerika, Engeland en Duitsland, als de meest kritische in de wereld. Het journalistiek racisme vond in Nederland zijn oorsprong, zo meende hij, vanwaar het zich verspreidde naar andere westerse landen. In Nederland nam Trouw het voortouw in deze ‘schijnheiligheid’, aldus Rhoodie.172 De protestantse krant kan in ieder geval worden aangemerkt als een vroege tegenstander van apartheid, die deze politiek vanuit een christelijk-humanistisch perspectief scherp veroordeelde.173 Misschien kwam het door zijn strubbelingen met de pers dat Rhoodie zich in tijdens zijn verblijf in Nederland met veel andere zaken begon bezig te houden. Ferry Hoogendijk, die als hoofdredacteur van Elseviers Magazine regelmatig contact met hem had, zou opmerken dat Rhoodie voor een persattaché wel erg vaak in het buitenland zat.174 Illustratief is dat Rhoodies vrouw Katy in haar (lichtvoetige) memoires Agter ’n marmerskans voornamelijk aan Nederland terugdenkt als springplank voor reisjes door Europa. ‘Gedurende die vier en ’n half jaar wat ons in Nederland gewoon het, het ons Wes-Europa dus platgery’. Parijs, drie tot vier keer per jaar door het echtpaar Rhoodie bezocht, werd bijna even bekend terrein als Pretoria.175 Tussen al zijn reizen door vond Rhoodie tijd om in zijn Haagse periode nog een ander boek af te ronden. In The Third Africa (1968) pleitte de persattaché voor een gemeenschap van zuidelijke Afrikaanse staten, naar Europees model.176 Ook studeerde Rhoodie nog twee jaar politieke wetenschappen in Leiden, waar hij onderricht kreeg van de beroemde politicoloog Arend Lijphart.177 Rhoodie kon niet vermoeden dat Lijphart, de uitvinder van de ‘pacificatiedemocratie’, vele jaren later aan de wieg zou staan van de grondwet van het nieuwe democratische Zuid-Afrika.
170 171 172 173
174 175
176 177
Ibidem, 89-93. Ibidem, 97. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 24-25. Zie voor de berichtgeving in Trouw over Zuid-Afrika, alsmede de paginaruil met de Zuid-Afrikaanse krant Die Burger: De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 83-84, 126-129, 149, 172, 223, 292, 327 en 361. Interview met Hoogendijk, 5-4-07. K. Rhoodie, Agter ’n marmerskans (Johannesburg 1982) 30-39. Tussen 1967 en 1971 bezochten de Rhoodies onder meer Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië, Oostenrijk en Zwitserland. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 476-477. Ibidem.
46
In een aantal gevallen oversteeg het belang dat Rhoodie aan Nederland toekende aantoonbaar de realiteit. Zo is er geen reden om aan te nemen dat het Nederlandse standpunt in de VN door andere landen werd gevolgd (vanwege de vermeende Nederlandse identiteit van de Afrikaners). Het was eerder Nederland dat omtrent Zuid-Afrika rekening hield met de opvattingen van anderen binnen de VN, met name die van de grote mogendheden en Derde Wereld-landen.178 Dat Rhoodie later Nederland tot de belangrijkste Zuid-Afrikaanse handelspartners ging rekenen, was eveneens een overtrokken constatering.179 Het handelsvolume tussen Nederland en Zuid-Afrika was tussen 1960 en 1977 niet bepaald fors van omvang. In die jaren kwam niet meer dan 0,5 procent van de totale Nederlandse import uit Zuid-Afrika, terwijl de export naar dit land nooit meer dan 1 procent bedroeg.180 Rhoodies merkwaardige ideeën over journalistiek racisme tenslotte, en de rol van Nederland en Trouw daarin, kunnen maar het beste worden bestempeld als gefrustreerde reacties op de kritische pers.
De familie Rhoodie in hun Nederlandse woning, ten tijde van Rhoodies stationering als persattaché in Den Haag (Foto: Agter ’n marmerskans)
Hoe het ook zij, ook nadat Rhoodie in 1971 teruggeroepen werd naar Zuid-Afrika bleven
178 179 180
De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 395-397. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 166. De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, bijlage I: de cijfers zijn afkomstig van het CBS.
47
hij en zijn gezin een speciale band houden met Nederland. Toen Rhoodie in februari 1979 met de Zuid-Afrikaanse journalisten Rees en Day onderdook in Ecuador, brachten zijn vrouw Katy en zijn zoon Eschel jr. de schoolvakantie door bij vrienden in Amsterdam en Rotterdam.181 Rond diezelfde tijd bleek dat Rhoodie zijn belangen liet behartigen door een Nederlandse advocaat uit Heerlen. Omdat Hubert Jussen en Martin Duyzings – de Nederlanders verbonden aan To The Point – uit dezelfde streek afkomstig waren, begon de pers veel interesse in Zuid-Limburg te tonen. Er gingen zelfs geruchten rond dat Rhoodie in deze contreien land zou bezitten, omdat hij zich van daaruit gemakkelijk kon verplaatsen door Europa.182
Zowel Rhoodie als zijn voorganger Barrie baseerden hun opvattingen en oordeel over Nederland voor een belangrijk deel op persoonlijke ervaringen. In hun positie van staatssecretaris fungeerden zij feitelijk als ideologen en uitvoerders van het overzeese Voorlichtingsbeleid. De vraag is nu in hoeverre hun eigen overtuigingen een stempel drukten op de departementale propaganda-activiteiten in Nederland. Barrie en vooral Rhoodie hadden grote moeite met de kritische houding van Nederlandse journalisten. Pakte Voorlichting de pers in dit land daarom ook extra hard aan? Het wordt tijd om de ‘Nederlandse connectie’ in beeld te brengen.
181 182
Rhoodie, Agter ’n marmerskans, 110-111. In Vrij Nederland suggereerden journlisten Gerald Mulder en Joop van Tijn dat de voortvluchtige Rhoodie wel eens in Zuid-Limburg zou kunnen opduiken (31-3-79). De Zuid-Afrikaanse Cape Times berichtte over Rhoodies vermeende landbezit in de provincie (6-4-79).
48
3 Voorlichting en de Nederlandse pers ‘The knowledge which Dutch newspapers had of South African affairs made me realise for the first time that simply to provide sufficient information of a positive kind to the foreign press was not enough to get them of South Africa’s backs.’ 183
3.1
Een brede aanpak
Op donderdagmiddag 1 juli 1971 werd in Rhoodies woning aan de Brusselselaan in Scheveningen de lunch gebruikt door een gemêleerd gezelschap van Zuid-Afrikanen en Nederlanders. Behalve Rhoodie zaten aan tafel: Connie Mulder (minister), Gerald Barrie (staatssecretaris), Nico du Bois (Rhoodies opvolger als persattaché in Den Haag), Willem Veenhoven (historicus), Maarten Schakel (ARP-kamerlid en burgemeester), G.J. de Lint (advocaat-generaal bij het Haagse Gerechtshof), Hubert Jussen (uitgever) en Martin Duyzings (journalist).184 Hoewel er zo op het oog geen verband lijkt te bestaan tussen deze verschillende personen, was dit geen willekeurige ontmoeting. Alle tafelgenoten hadden één ding gemeen: zij deelden de opvatting dat Zuid-Afrika door het buitenland oneerlijk werd bejegend en waren bereid daar iets tegen te doen. Het hoofddoel van deze lunch was dan ook dat Mulder en Barrie, die een reis maakten langs alle buitenlandse Voorlichtingsafdelingen, nader kennis konden maken met enkele sympathiserende Nederlanders. Het gezelschap dat die middag bij Rhoodie aanschoof, kan met enige goede wil symbool staan voor de brede aanpak van Voorlichting in Nederland: gericht op wetenschap, politiek, publieke opinie en journalistiek. Dr. Veenhoven was voorzitter van de in 1969 opgerichte Stichting Plurale Samenlevingen (SPS), verantwoordelijk voor de verspreiding van het wetenschappelijke tijdschrift Plural Societies. Veel bijdragen in het blad, waarvan Veenhoven tevens hoofdredacteur was, beoordeelden de Zuid-Afrikaanse apartheid als positief.185 Erg verwonderlijk is dit niet, want de SPS kreeg meerdere malen geld van Voorlichting. Een jaar na Mulders bezoek bedankte Veenhoven hem in een brief voor de ‘genereuze gift, waarmee u ook voor 1972 ons werk 183 184
185
Rhoodie, The real information scandal, 575. Dagprogramma 1 juli 1971 voor bezoek Mulder en Barrie aan Nederland, 29-6-71, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 86. De Nederlandse aanwezigen bij de lunch spraken diezelfde dag ook afzonderlijk met Mulder en Barrie. F. Bovenkerk, H. Tromp en A. Köbben, ‘Plural Societies and the ethics of publishing’, Current Anthropology 20 (1979) 103-108. Door middel van een inhoudsanalyse tonen de auteurs aan dat er veel aandacht aan de apartheidspolitiek wordt geschonken. Daarnaast geven zij nog een tiental argumenten voor de apartheidsgezinde ideologie van het tijdschrift.
49
heeft willen steunen’. Nu en dan werden in het blad ook progressieve medewerkers aan het woord gelaten, zo vertelde Veenhoven, om hiermee de eigenlijke doelstelling van Plural Societies te camoufleren. ‘In de Summer issue, die nog deze maand zal verschijnen, is een progressieve visie op het Andesprobleem de dekmantel van een positieve benadering van Suid-Afrika [sic].’186 Maarten Schakel was behalve oud-verzetsstrijder, burgemeester van Noordeloos en Kamerlid
namens
de
ARP
ook
voorzitter
van
de
Nederlands
Zuid-Afrikaanse
Werkgemeenschap. De financiële steun waar Barrie in 1966 nog voor pleitte, had de NZAW tot 1971 blijkbaar niet gekregen, want Schakel verdedigde Zuid-Afrika op dat moment ‘zonder enige vergoeding’.187 Niet namens de ARP in ieder geval, want uit principiële overwegingen wilde hij in de Tweede Kamer niet lobbyen voor Zuid-Afrika – iets waar Barrie ten onrechte van uitging.188 Wel adviseerden Schakel en de NZAW welke Nederlandse politici Voorlichting het beste naar Zuid-Afrika kon uitnodigen, om de ‘gescheiden ontwikkeling’ met eigen ogen te aanschouwen. Omgekeerd haalde de Werkgemeenschap Zuid-Afrikaanse politici en dagbladredacteuren naar Nederland.189 Doel van deze uitwisselingen was het kweken van wederzijds begrip. Rhoodie beweerde dat de NZAW tussen 1974 en 1978 zo’n 72 duizend rand kreeg (ook volgens BOSS-spion Gordon Winter werd de Werkgemeenschap gesubsidieerd). De NZAW heeft altijd ontkend geld te hebben ontvangen.190 Er waren meer Nederlandse organisaties die zich voor Zuid-Afrika inspanden. De stichting West-Europa-Zuidelijk Afrika, met G.J. de Lint als voorzitter, was binnen die groep een van de minder belangrijke. De stichting Beheercentrum daarentegen ontving tot 1977 zo’n 70 duizend rand van Voorlichting, blijkt uit documentatie van Rhoodie. Beheercentrum was onder meer opgericht om de administratie te verzorgen van de “aangesloten instellingen, welke allemaal een ideëel doel hebben”, zo bleek uit het Centraal Stichtingenregister.191 De ideële doelen van deze instellingen was zonder uitzondering zeer rechts georiënteerd:
186
187 188 189
190
191
Veenhoven aan Mulder, 3-8-72, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 66. Plural Societies had, aldus Veenhoven, een vaste plaats veroverd binnen de Amerikaanse universiteiten. Ook alle Nederlandse universiteiten abonneerden zich erop. Vanwege de linkse sociologen bleef Nederland echter een ‘zorgenkind’. Reisverslag van Barrie en Mulder, mei-juli ’71, pag. 18. Ibidem en De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 231. De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 284 en 287. Enkele Kamerleden van de ARP en VVD hadden hun uitnodiging van Voorlichting aan de NZAW te danken. Een van de Zuid-Afrikaanse politici die als gast van de Werkgemeenschap naar Nederland kwam, was NP-parlementariër en latere president F.W. de Klerk. Ibidem, 287, Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 186 en ‘”Mister BOSS” Gordon Winter’, de Tijd, 11-1281. Elseviers Magazine, 18-8-79. Het document met de donatie van Voorlichting is in het artikel afgedrukt.
50
aangesloten waren onder andere de Rooms-Katholieke Partij Nederland (RKPN) en de SPS. In 1979 erkende de stichting dat ze geld had ontvangen van Voorlichting. Volgens de penningmeester was dit in totaal echter niet meer dan 80 duizend gulden, drie keer zo weinig als het bedrag dat door Rhoodie werd genoemd.192 De stichting Beheercentrum kreeg dat geld echter niet voor haar administratieve werkzaamheden maar voor het voeren van een heimelijke strijd tegen Nederlandse actiegroepen die kritiek leverden op Zuid-Afrika. Op het moment dat Rhoodie staatssecretaris werd, bestond er alleen in Engeland en Nederland een zekere anti-apartheidstraditie. Volgens Rhoodie deed Voorlichting in deze landen dan ook meer moeite dan elders in Europa om ‘die lewe van die anti-apartheidsbewegings te versuur’.193 De enige bekend geworden activiteit van de stichting Beheercentrum in dit verband was het eenmalig uitbrengen van een ‘alternatieve’ Vredeskrant, de jaarlijkse uitgave van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV). Toen Rhoodie in 1974 vernam dat de ‘nauw met de antiapartheidsgroepen gelieerde’ IKV in hun Vredeskrant Zuid-Afrika ging behandelen, liet hij Beheercentrum een zelf vervaardigde krant, met dezelfde naam maar vol met apartheidspropaganda, naar de geadresseerden sturen (de adressenlijst van het IKV had Rhoodie naar eigen zeggen ergens weten te kopen). Verder profileerde de stichting zich echter nauwelijks, waardoor Rhoodie drie jaar later besloot de geldkraan dicht te draaien.194 Het ‘Vredeskrant-project’ was voor een groot deel uitgedacht en uitgevoerd door Nico du Bois, de nieuwe persattaché op de Zuid-Afrikaanse ambassade.195 De Voorlichtingsafdeling in Den Haag hielp al langere tijd heimelijk mee bij Nederlandse pro-apartheidsacties. Toen minister Luns van Buitenlandse Zaken in 1969 een petitie ontving van 94 in Afrika verblijvende Nederlanders, waarin zij aandrongen op het verbreken van handelsbetrekkingen met blank zuidelijk Afrika, gaf de NZAW een contrapetitie uit: Twee petities 94 tegen 940. Hierin ondertekenden 940 Zuid-Afrikaanse Nederlanders de stelling dat Nederland deze banden juist moest aanhalen. Het was echter niet de NZAW maar het Haagse Voorlichtingskantoor die de contrapetitie had verzorgd.196 192 193 194
195 196
Ibidem. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 202. Ibidem, 187 en Elseviers Magazine, 18-8-79. In het artikel is een document afgedrukt waaruit blijkt dat de geboekte resultaten van de stichting Beheerscentrum financiële steun niet langer rechtvaardigen. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 187. Waarnemend staatssecretaris van Voorlichting Momberg aan Mulder, 14-1-71, Nationaal Archief van ZuidAfrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 43. Voorlichting leverde de basische gegevens voor de contrapetitie en stelde hem in zijn geheel op. ‘Die N.Z.A.W. en die Departement het onderhandel en daar is op die kontra-petities besluit hoewel ons vanzelfsprekend heeltemal in die agtergrond gebly het.’ (‘De NZAW en het departement hebben onderhandeld en daarbij is besloten tot de contrapetities, waarbij wij vanzelfsprekend geheel op de achtergrond zijn gebleven.’)
51
Zulke ondermijnende bezigheden ontstonden meestal niet spontaan, maar als reactie op de activiteiten van anti-apartheidsbewegingen. Zo beweert Rhoodie dat bijeenkomsten van deze actiegroepen niet altijd goed werden bezocht omdat Voorlichting geregeld anoniem meedeelde dat de plaats of het tijdstip van de betreffende vergadering was veranderd.197 Een ander voorbeeld is de reactie van Voorlichting op de Nederlandse boycot van Zuid-Afrikaanse Outspan-sinaasappelen, door de actiegroep Boycot Outspan Actie (BOA) in 1973. Voorlichting besloot het geplande bezoek van zogenaamde ‘Outspanmeisjes’ -promotiedames van de Zuid-Afrikaanse fruitproducent – te annuleren, zonder BOA hiervan op de hoogte te stellen. De actiegroep zou veel tijd en moeite verspillen met het organiseren van een protest tegen deze bezoeksters, zo meende Nico du Bois, om vervolgens door hun afwezigheid een modderfiguur te slaan.198
3.2
Twee Limburgers in Zuid-Afrika
De laatste twee personen aan Rhoodies eettafel, Hubert Jussen en Martin Duyzings, deelden een gezamenlijke geschiedenis bij Elseviers Magazine. Jussen was voor Mulder geen onbekende. Hij had hem in het voorafgaande jaar persoonlijk ontmoet, toen hij op uitnodiging van Voorlichting een reis naar Zuid-Afrika maakte. Als directeur van Bonaventura, de werkmaatschappij verantwoordelijk voor de uitgave van Elseviers Weekblad (zoals Elseviers Magazine vóór 1970 heette) bezocht Jussen het land al in 1966, toen nog op eigen initiatief. De reis was bedoeld om – in het belang van de goede betrekkingen tussen Elsevier en Zuid-Afrika – een beeld te krijgen van de Afrikaanstalige pers, en om te onderzoeken of de Afrikaner bevolking voor het tijdschrift een afzetmarkt kon vormen. Er werd tevens een ontmoeting gearrangeerd met de toenmalige minister van Voorlichting De Klerk.199 Weer terug in Nederland stuurde Jussen de minister een uitgebreide brief met suggesties ‘betreffende de voorlichting van de Zuid-Afrikaanse politiek in Europa en voor Nederland in het bijzonder’.200 Uit de brief blijkt duidelijk dat Jussen het met die politiek goed voor had. De Zuid-
197 198
199
200
Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 187. Du Bois aan Rhoodie, 11-4-73 en Rhoodie aan Mulder, 12-7-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 92, ref. 2751-2800. De beslissing om de Outspanmeisjes in ZuidAfrika te houden werd genomen in samenspraak met de Zuid-Afrikaanse ambassadeur in Den Haag, T.J. Endemann. Staatssecretaris van Voorlichting Fourie aan De Klerk, 11-5-66, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 3. Jussen aan De Klerk, 6-6-66, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 4.
52
Afrikaan moest zich bij kritiek niet terugtrekken, zo meende hij, maar juist propaganda maken voor de ‘goede zaak’. Dat gebeurde naar zijn smaak nog veel te weinig. De verdediging van Zuid-Afrika diende trouwens in toenemende mate te worden gevoerd door Zuid-Afrikaanse immigranten en niet-blanken, vanwege hun grotere geloofwaardigheid in het buitenland. Verder benadrukte Jussen de invloed van televisie (‘In het bijzonder Premier Verwoerd zou via exclusieve TV-interviews met betrouwbare journalisten zeer veel goodwill kunnen kweken’) en pleitte hij voor het uitnodigen van groepjes belangrijke industriëlen, die bij thuiskomst hun regeringen vervolgens van de economische betekenis van Zuid-Afrika zouden kunnen overtuigen. Tot slot stelde Jussen een Voorlichtingscampagne voor, een soort Operatie Senekal avant la lettre. De directeur van Elseviers Weekblad (EW) sprak over een goede vriend, ‘een der grootste reclame-deskundigen in West-Europa’, die wel bereid was om een plan samen te stellen voor de wijze waarop het Voorlichtingsbudget het meest effectief kon worden gebruikt, teneinde ‘propaganda te voeren via bladen en andere reclame-media’ in Europa.201 De Klerk liet echter weten dat het budget van Voorlichting voor zo’n soort project niet toereikend was.202 Rond 1968 verliet Jussen het Elsevier-concern en ging aan de slag bij uitgeverij VNU. Don Marshall, een journalist van de Rand Daily Mail die ten tijde van Muldergate onderzoek deed in Nederland, kreeg van een anonieme informant een verklaring voor Jussens vertrek: bij Elsevier was onenigheid ontstaan over zijn buitensporige declaraties. ‘Jussen is a big spender. He wines and dines at extreme cost.’203 Zeker is in ieder geval dat Jussen zich op dat moment niet meer thuis voelde binnen de Nederlandse journalistiek. Volgens Rhoodie, die als persattaché eind jaren zestig met Jussen in contact kwam, had de man nog één grote ambitie: het uitgeven van een conservatief weekblad in de trant van Time of Newsweek. Het linkse klimaat in Nederland en Europa was daarvoor niet geschikt: het tijdschrift zou gelanceerd moeten worden in Zuid-Afrika. Bovendien vergemakkelijkte dat de berichtgeving over het Afrikaanse continent, waar Jussen zich specifiek op wilde richten.204 In 1970 maakte Jussen weer een reis naar Zuid-Afrika, ditmaal betaald door Voorlichting. De uitgever had van tevoren schriftelijk contact gezocht met minister Mulder, met wie hij
201 202 203 204
Ibidem. De Klerk aan Jussen, 9-9-66, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 4. Rees en Day, Muldergate, 42. Ibidem, 167, Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 60 en 250-251 en Winter, Geheim agent voor ZuidAfrika, 400.
53
‘zekere aangelegenheden’ wilde bespreken.205 Blijkbaar volgde een vruchtbare ontmoeting, want het jaar daarop verhuisde Jussen naar Johannesburg en richtte hij samen met de ZuidAfrikaanse zakenman Van Zyl Alberts de African International Publishing Company (AIP) op. Dit werd de uitgeverij van To The Point. Het blad, waarvan het eerste nummer verscheen in januari 1972, had zijn bestaansrecht te danken aan het grote aantal abonnementen dat door Voorlichting werd afgenomen. 30 duizend per nummer, volgens Rhoodie.206 Aanvankelijk werd het drukwerk nog door twee firma’s verzorgd: Keartland Press uit Johannesburg en de Nederlandse VNU-drukkerij Smeets Offset uit Weert.207 Na een half jaar echter nam Smeets het gehele drukproces voor zijn rekening. De samenwerking moet goed zijn bevallen, want AIP liet Smeets vervolgens meerdere malen boeken drukken over ZuidAfrika. Deze werden vervolgens gretig afgenomen door Rhoodie.208 Diegenen die een abonnement wensten op To The Point dienden te schrijven naar een postbus in Weert, hetgeen suggereert dat de drukkerij ook enkele administratieve taken op zich nam. Hoofdredacteur van het tijdschrift werd Martin Duyzings, evenals Jussen een Limburger met Bourgondische inslag. Duyzings had bij EW naam gemaakt als sport- en reisverslaggever. Hierbij hanteerde hij een smakelijke manier van schrijven (in de woorden van Elsevierjournalist Gerry van der List: pittig gekruid en met wolken altijd zwanger van onweer). In 1968 was Duyzings onder lichte druk tot de hoofdredactie van EW toegetreden. Heel erg op zijn plek voelde hij zich niet: met evenveel plezier trok hij als reporter de wereld over.209 Het ontging Voorlichting niet dat Duzyings sympathie opvatte voor Zuid-Afrika. Men vond echter wel dat de nieuwe hoofdredacteur niet voldoende op de hoogte was van de ontwikkelingen in het land, ook al voorzag de Haagse Voorlichtingsafdeling hem geregeld van informatie. Een persoonlijk bezoek werd noodzakelijk geacht, ‘veral omdat hy oor ’n besondere skryfstyl beskik wat eerstehandse indrukke pragtig uitbring.’210 De betaalde reis van Duyzings naar Zuid-Afrika moest in 1970 plaatsvinden, maar hij werd verhinderd door
205 206 207
208
209 210
Barrie aan Mulder, 15-10-70, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie) inventarisnr. 72. Sanders, South Africa, 66 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 250-252. Deze en aanverwante gegevens over het management en de redactiebezetting zijn ontleend aan de colofons van To The Point en To The Point International, 1972-1980. Rhoodie aan Vorster, 18-10-73 en antwoord van Mulder op vraag 256 van de Volksraad, 15-2-78, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie) inventarisnrs. 46 en 51. Het betrof verschillende edities van de boeken Africa’s Powerhouse en South African Mosaic. Dit laatste boek werd door Voorlichting aangekocht in het Engels, Duits, Frans en Spaans. Jussens uitgeverij AIP en Smeets Offset ontvingen voor deze boekenorders tenminste 390 duizend rand van het departement. G. van der List, Meer dan een weekblad. De geschiedenis van Elsevier (Amsterdam 2005) 100 en 134. Waarnemend staatssecretaris Roux aan Mulder, 28-4-69, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 71. ‘(…) vooral omdat hij over een bijzondere schrijfstijl beschikt, waarbij indrukken uit de eerste hand prachtig naar voren komen.’
54
journalistieke verplichtingen in Europa. Een ander lid van de hoofdredactie, Daan van Rosmalen, ging in zijn plaats.211 In juni 1971, vlak voordat Jussen zich in Zuid-Afrika vestigde, stapte Duyzings op als hoofdredacteur bij EW. De overige leden van de hoofdredactie kregen niet te horen waarom.212 Niet lang daarna vertrok hij in navolging van Jussen naar Zuid-Afrika. Duyzings op zijn beurt werd enkele maanden later gevolgd door Eschel Rhoodie, die door Mulder naar het vaderland was teruggeroepen.213 Volgens Rhoodie waren Mulder en Vorster ervan overtuigd dat híj de juiste man was om Duyzings te ondersteunen bij zijn hoofdredacteurschap. Jussen zelf zou hebben gevraagd naar assistentie van een ZuidAfrikaanse journalist, en Rhoodie had enige journalistieke ervaring.214 Duyzings werkte snel, zo verklaarde Jussen later, maar kon niet goed uit de voeten met diepgaande achtergrondverhalen.215 To The Point werd door Voorlichting naar invloedrijke personen over de gehele wereld verstuurd, maar was in de eerste plaats bedoeld voor een Zuid-Afrikaans publiek. Dat veranderde toen Jussen in januari 1974 een internationaal zustertijdschrift introduceerde, To The Point International (TTPI). Een vergelijking tussen beide publicaties toont meer overeenkomsten dan verschillen. Geconcludeerd kan worden dat in To The Point het accent evenwel iets meer op Afrika ligt dan in het internationale nummer. Uitgeverij AIP mocht zich maar ten dele eigenaar noemen van TTPI: een meerderheidsbelang van 58 procent was in handen van de families Jussen en Duyzings.216 De eerste paar maanden werd het nieuwe tijdschrift nog in Zuid-Afrika gemaakt, maar in april richtte Jussen een aparte redactie op in Antwerpen. TTPI verscheen elke veertien dagen (later wekelijks) in een oplage van 40 duizend exemplaren. Geïnteresseerden in Europa en Amerika konden een abonnement nemen: het tijdschrift was niet los verkrijgbaar.217 Het drukken van de ‘oude’ To The Point werd wederom een taak van Keartland Press: Smeets Offset verzorgde vanaf nu uitsluitend de internationale editie. Naar het zich laat aanzien kostte het Jussen enige moeite om de juiste medewerkers voor TTPI te vinden. De Zuid-Afrikaanse journalist Don Marshall hoorde later dat verschillende 211 212 213 214
215 216 217
Barrie aan Mulder, 12-5-70, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 72. Vraaggesprek met Ferry Hoogendijk, destijds lid van de hoofdredactie, 5-4-07 Mulder aan Barrie, 25-8-71, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 45. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 61. Rhoodie had aan het begin van zijn loopbaan enige jaren gewerkt als redacteur bij het Zuid-Afrikaanse legerblad Commando en de Afrikaanstalige krant Die Vaderland. Rees en Day, Muldergate, 42. ‘Objectieve waarheid is ook niet alles’, Vrij Nederland, 10-9-77. Alleen in 1976 was TTPI even los te koop. Dit bleek niet rendabel en in 1977 stapte het tijdschrift weer van de losse verkoop af.
55
ervaren journalisten een betrekking hadden afgeslagen, omdat Jussen hen geen onvoorwaardelijke redactionele zelfstandigheid kon garanderen.218 Oude bekenden vulden de gaten op: hoofdredacteur Anthony Mertens werd al snel bijgestaan door de Zuid-Afrikaanse journalist Gordon van der Merwe, die in de hoofdredactie van To The Point had gezeten.219 De uiteindelijke hoofdredactionele leiding lag – vanuit Zuid-Afrika - bij Duyzings. Besturend directeur van TTPI was sinds 1976 Peter Newton, een schoonzoon van Jussen.220
De hoofdredactie van To The Point aan het werk, begin jaren zeventig. Vorster (uiterst links) wordt geïnterviewd door (vlnr) hoofdredacteur Martin Duyzings, assistenthoofdredacteur Gordon van der Merwe en adjunct-hoofdredacteur Eschel Rhoodie. (Foto: To The Point / Die ware inligtingskandaal)
Via ingewijden in Nederland en België vernam journalist Don Marshall dat de financiering van TTPI erg schimmig was. Het blad trok te weinig abonnees en advertenties om de enorme kosten mee te dekken, maar Jussen leek daar niet mee te zitten. Hij en Duyzings maakten naar verluidt regelmatig dure reizen naar Europa, waarvoor geen echte noodzaak leek te bestaan: de redactie van TTPI in Antwerpen kon immers zelfstandig functioneren. Eind 1976, tegen de tijd dat Auditeur-Generaal Gerald Barrie in Zuid-Afrika onderzoek begon te doen naar Voorlichting, werd het budget van TTPI vrij plotseling verlaagd. Een medewerker 218 219
220
Rees en Day, Muldergate, 42. Anthony Mertens (niet te verwarren met de gelijknamige neerlandicus, geboren in 1946) had een twijfelachtig verleden. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg hij vier maanden gevangenisstraf voor zijn hulp aan de Nederlandse SS-er Willem Sassen bij diens ontsnapping naar Argentinië. Daarna werkte hij bij het rechtse jezuïetenblad De Linie en in België als cultuurredacteur bij De Standaard. Rees en Day, Muldergate, 44 en Winter, Geheim agent voor Zuid-Afrika, 401.
56
constateerde echter dat, terwijl hijzelf in zijn salaris werd bekort, in de Antwerpse garage van Jussen en Duyzings twee nieuwe Mercedessen waren verschenen.221 Krap een jaar later was voor de redactie de maat vol. De Zuid-Afrikaanse directie liet weten dat er een eind moest komen aan het herschrijven en weggooien van kopij uit Johannesburg, wat vanwege het ‘vooringenomen en racistische’ karakter van de berichten blijkbaar nogal eens door de redacteuren van TTPI werd gedaan.222 Toen zij hier afkeurend op reageerden, sommeerde Jussen hen het pand onmiddellijk te verlaten. Het persbericht dat de ex-redacteuren lieten uitgaan, sprak boekdelen: ‘All but one of the journalists (…) have chosen to leave after being ordered to accept South African propaganda.’223 Kort daarna plaatste Jussen zware bewaking in de foyer van het redactiegebouw, als bescherming tegen eventuele demonstranten.224 De redactie in Antwerpen werd opgedoekt en TTPI transformeerde tot een bijna identieke kopie van het moedertijdschrift in Zuid-Afrika. Jussen droeg de publicatie van het blad over aan zijn AIP-collega Van Zyl Alberts. Hoofdredacteur werd de ex-Voorlichtingsbeambte John Poorter, tot in april 1979 het internationale tijdschrift uiteindelijk ophield te bestaan. In ZuidAfrika wist To The Point opmerkelijk genoeg de eerste commotie rond Muldergate te overleven. In mei 1979 promoveerde minister Pik Botha het blad zelfs tot een ‘openbaar project’. Dit hield in dat de regering financiële steun zou verlenen, maar alleen als To The Point het niet voor een bepaalde politieke partij zou opnemen.225 Deze regeling functioneerde tot eind 1980: daarna was het geld definitief op en ging ook dit tijdschrift ter ziele. Jussen was intussen verwikkeld geraakt in de affaire rond The Citizen. Hij en Jan van Zyl Alberts waren door Mulder en Rhoodie benaderd om het beheer van de regeringsgezinde krant over te nemen van kunstmestgigant Louis Luyt, die bij Voorlichting in ongenade was gevallen. Voor zover hij nog niet op de hoogte was, kreeg Jussen dus kennis van de ware eigendomsverhoudingen achter The Citizen (Van Zyl Alberts wist er al van: hij was persoonlijk bij de oprichting in 1976 betrokken geweest). Na enige twijfel stemden het tweetal toe uit ‘landsbelang’. Vanaf 14 februari 1978 kregen zij The Citizen formeel in eigendom, Van Zyl Alberts als directeur van de krant en Jussen als uitgever.226 Eén belangrijke voorwaarde had hen de knoop doen doorhakken: de eerste twee jaar zou Voorlichting een subsidie geven om de bedrijfskosten te dekken. Pas daarna zouden Van Zyl 221 222 223 224 225 226
Rees en Day, Muldergate, 42-44. ‘Objectieve waarheid is ook niet alles’, Vrij Nederland, 10-9-77. Verklaring van de voormalige staf van TTPI, geciteerd door: Sanders, South Africa, 67. ‘Up to a Point…’, New Statesman, 23-09-77, p. 390. ‘Editors’ Memo’, To The Point, 4-5-79. Erasmus-rapport I, 56-64.
57
Alberts en Jussen proberen de krant op eigen kracht rendabel te maken. Direct na de aankoop in februari maakte Voorlichting aan de nieuwe directeur honderdduizenden randen over, ten dele via Zwitserse bankrekeningen.227 Deze heimelijke financieringen keerden zich in oktober 1978 tegen de nieuwe ‘eigenaren’, toen de Sunday Express en de Rand Daily Mail de ware aard van The Citizen blootlegden. Van Zyl Alberts en Jussen zagen zich gedwongen een valse verklaring uit te geven, waarin het gebruik van ‘vreemd’ kapitaal werd ontkend.228 Het mocht niet baten. Toen op 5 december het eerste rapport van de commissie-Erasmus verscheen, werd daarin pijnlijk duidelijk gemaakt dat van de ruim 30 miljoen rand die Voorlichting in totaal aan The Citizen had besteed, 5 miljoen was betaald aan Van Zyl Alberts.229 Hij en Jussen hadden het rapport niet afgewacht en de krant ondertussen ‘verkocht’ aan de grote Zuid-Afrikaanse uitgeverij Perskor.230 Zuid-Afrika had Jussen niets meer te bieden. Nadat hij zich van The Citizen had proberen te distantiëren legde hij in april 1979 zijn functies bij To The Point neer – en Martin Duyzings tegelijk met hem. Jussen verkocht zijn Zuid-Afrikaanse huis en ging met pensioen in ZuidFrankrijk, waar hij eerder had gewoond aan de Côte d’Azur.
231
Ook Duyzings streek
definitief neer in de Provence en begon aan een boek over de kwalijke gevolgen van sponsors in de topsport.
3.3
Een eigen Nederlandse nieuwsdienst?
Kort na de gebeurtenissen in Sharpeville in 1960 richtten enkele Zuid-Afrikaanse personen verbonden aan de Universiteit van Potchefstroom een persbulletin op. African Express zou het beeld van Zuid-Afrika in het buitenland moeten verbeteren.232 Gedurende de jaren zestig bestond er een zekere vorm van samenwerking tussen deze ‘nieuwsdienst’ en Voorlichting. Het departement gaf African Express enige tijd zelfs een financiële ondersteuning, maar hield daar vóór 1971 weer mee op.233 Het eigenaardige nieuwsbureautje dient volledigheidshalve in dit onderzoek te worden behandeld omdat het, voor zover bekend, uitsluitend actief was in Nederland. 227 228 229 230 231 232
233
Ibidem, 54-65. Rees en Day, Muldergate, 87. Erasmus-rapport I, 64-65. Rees en Day, Muldergate, 132. Sunday Times, 6-5-79 en de Volkskrant, 26-7-79. Medewerker Van der Walt aan Mulder, 2-7-76, Nationaal Archief van Zuid-Afrika MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 103, ref. 4437-4600. Barrie aan Mulder, 17-2-71, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 78.
58
Spaarzame edities van African Express uit 1971 die bij het NiZA in Amsterdam bewaard zijn gebleven, wekken de indruk dat de publicatie bedoeld was voor willekeurige Nederlandse sympathisanten. Erin werden onderwerpen behandeld die gunstig voor Zuid-Afrika en de apartheid uitpakten. Het nieuws werd aangeleverd door de eigenaar uit Potchefstroom, General African News Service. Een particulier uit Mijdrecht, G. van der Laan, was in zijn eentje verantwoordelijk voor de Nederlandse uitgave en verspreiding. Het verklaart ten dele de amateuristische uiterlijk van de periodiek: elk ‘nummer’ bestond uit een stuk of vier velletjes getikte tekst, met als enige frivoliteit het gekleurde briefhoofd African Express. Voorlichting kon dan ook niet veel enthousiasme opbrengen voor het persbulletin. De journalistieke kwaliteiten van Jan van de Graaf, vanuit Zuid-Afrika verantwoordelijk voor de artikelen, werden door Barrie bovendien ‘in geen enkel opzicht’ indrukwekkend gevonden.234 In Van de Graafs verzoek om bij Voorlichting te mogen werken zag de staatssecretaris dan ook niets. General African News Service werd begin 1972 ontbonden, waarbij de directeur minister Mulder hartelijk bedankte ‘vir die aangename samewerking tussen hierdie onderneming en u Departement oor baie jare.235 In Nederland maakte African Express opmerkelijk genoeg een soort van doorstart. Van de Graaf ging ogenschijnlijk op eigen kracht verder als nieuwsleverancier, en liet het bulletin drukken, nieten en verspreiden door zijn geestverwant Van der Laan. De inhoud werd zo mogelijk nog rechtser dan tevoren. Overname van artikelen was toegestaan onder bronvermelding, aldus het voorblad. Of het bulletin zich daarmee wilde richten op Nederlandse kranten en tijdschriften, kan niet met zekerheid worden gezegd. Het lijkt echter hoogst onwaarschijnlijk dat de ‘artikelen’ ooit door de Nederlandse pers zijn gebruikt: met de verhalende en subjectieve beschouwingen had geen enkele journalist uit de voeten gekund. African Express bleef bestaan tot 1999, maar kon zich in al die jaren niet aan uit de pamflettensfeer onttrekken.
3.4
Karl Breyer
De uit Duitsland afkomstige Breyer werkte van 1973 tot 1984 als Zuid-Afrikaanse correspondent voor de Gemeenschappelijke Pers Dienst (GPD), die buitenlandse kopij leverde aan een tiental Nederlandse regionale dagbladen. Daarnaast schreef hij als freelancer voor onder meer het Algemeen Dagblad en de Duitse bladen Der Spiegel en Quick. De behandeling 234 235
Barrie aan Mulder, 23-8-71, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie). Directeur Van Rooy aan Mulder, 31-1-72, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie).
59
van Breyers geschiedenis in dit onderzoek is relevant omdat hij voorkomt op de loonlijst van Voorlichting. Als Operatie Senekal niet voortijdig was uitgelekt, had de correspondent in het boekjaar ‘78/’79 van het departement 30 duizend rand gekregen voor het beheren van een eigen nieuwsbureau. Dit blijkt uit een begroting van 97 geheime projecten die Mulder in april 1978 liet ondertekenen door de minister van Financiën, Owen Horwood. Deze in het Afrikaans opgestelde lijst zou instrumenteel worden in de bewijsvoering rond Muldergate.236 In het tweede Erasmus-rapport (maart 1979) waren de namen van de projecten nog uit het afgedrukte document verwijderd, maar in april 1981 lekten deze namen uit naar The Star uit Johannesburg. De krant drukte de lijst met projecten af maar moest met tegenzin sommige betrokken personen en instanties onherkenbaar maken, omdat het daarbij mogelijk ging om projecten die in het belang van Zuid-Afrika door de regering werden voortgezet.237 Een afgedrukt fragment uit het document verwees naar project ‘G9’ en het financieren van een ‘extern nieuwsbureau’. Een naam bij dat project was door de redactie onleesbaar gemaakt. In juni kwam de lijst echter in bezit van het Nederlandse Komitee Zuidelijk Afrika (KZA). De anti-apartheidsgroepering onthulde dat de naam die genoemd werd bij het externe nieuwsbureau, die van Karl Breyer was. Toen Eschel Rhoodie twee jaar later in zijn boek The real information scandal dezelfde lijst mét namen publiceerde, was het inderdaad Breyers naam die opdook bij project G9 en werd definitief duidelijk dat ook hij geld van Voorlichting had moeten ontvangen. De Duitse fotograaf en journalist was in Nederland overigens al eerder in opspraak geraakt. Rhoodie had in juli 1979 in een interview met Ferry Hoogendijk van Elseviers Magazine aangegeven dat Breyer uit zijn naam een eenmans-fotopersbureau runde. Daarnaast zou hij zijn functie als journalist hebben gebruikt om vergaderingen bij te wonen van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid. Volgens Rhoodie speelde Breyer de daar gewonnen informatie door aan zowel Voorlichting als de geheime dienst BOSS. Gordon Winter, een geheim agent die uit de dienst was gedeserteerd, bevestigde dit in 1981 in zijn memoires. Ook hij beweerde overigens dat Breyer 30 duizend rand had gekregen, maar kon dit - in tegenstelling tot Rhoodie in 1983 – niet met een document aantonen.238 Rhoodie had in The real information scandal meer over Breyer te melden dan zijn plaats op de loonlijst van Voorlichting. Zo schreef hij dat de journalist rond 1973 als voltijds geheim
236 237 238
De inhoud van dit document is afgedrukt in bijlage B. ‘The full list of “Info” secret projects’, The Star, 11-4-81. G. Winter, Geheim agent voor Zuid-Afrika. 16 jaar in dienst van de BOSS (Amsterdam 1981) 409.
60
Twee dezelfde fragmenten uit de projectenlijst die Mulder opstuurde naar minister van Financiën Horwood. Het bovenste fragment werd als zodanig afgedrukt in The Star van 11 april 1981. Achter project G9 is informatie door de redactie onleesbaar gemaakt. Het onderste deel verscheen in Rhoodies boek The real information scandal in 1983. (Bron: The Star en Die ware inligtingskandaal)
medewerker van het departement was aangesteld, om foto’s en artikelen te publiceren die de Zuid-Afrikaanse regering welgevallig waren. De ‘Breyer-operasie’ zou zo’n 26 duizend rand per jaar hebben gekost, maar dat was het waard, volgend Rhoodie: ‘Dit sou tien keer soveel kos om in dieselfde koerante en tydskrifte advertentie-spasie, gelykstaande aan wat dié wat Breyers se artikels opgeneem het, te koop (…)’. De GPD-correspondent zou bovendien een adviserende rol hebben gespeeld bij het uitnodigen van buitenlandse journalisten.239 Iedere betrokkenheid bij Voorlichting of BOSS werd door Breyer ten sterkste ontkend. De beschuldigingen in Elsevier in 1979 waren, zo vertelde hij de Volkskrant, niets anders dan een verkapte wraakpoging van Rhoodie en Hubert Jussen, die door hem kritisch waren afgeschilderd in zijn artikelen over Muldergate. Daarbij zij hij nooit een eigen fotopersbureau te hebben gerund. Zijn fotomateriaal had hij rond 1976 zelfs verkocht.240 Toen het KZA Breyer twee jaar later vervolgens confronteerde met de projectenlijst met zijn naam erop, beweerde de journalist dat de lijst was vervalst. Omdat hij naar eigen zeggen teveel van het
239
240
Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 50-51. ‘Het zou tien keer zoveel hebben gekost om in de betreffende kranten en tijdschriften evenveel advertentieruimte te kopen als de ruimte die Breyers artikelen innamen (…)’. ‘Nederlanders in “Muldergate”’, de Volkskrant, 26-7-79 en Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 51. Breyer schreef voor de GPD een dertigtal artikelen over de affaire.
61
informatieschandaal wist, zouden zijn tegenstanders hebben geprobeerd hem in een kwaad daglicht te stellen.241 Er zijn echter enkele punten aan te wijzen die de beschuldigingen aan Breyers adres aannemelijk maken. Om te beginnen blijkt uit drie afzonderlijke documenten dat Breyer Voorlichting al sinds 1974 bepaalde diensten verleende. Zo stuurde hij in april dat jaar een lijst op met namen van vijf Duitse journalisten die, aldus Breyer, ‘volgens mij voor een uitnodiging naar Zuid-Afrika in aanmerking komen en met zekerheid positief over de ontwikkeling zouden schrijven’.242 Rhoodies opmerking dat Breyer optrad als journalistiek ‘adviseur’ is dus aantoonbaar juist. Breyer leverde ook andere informatie aan het departement. De Zuid-Afrikaanse spion Gordon Winter verwijst hiernaar in een brief aan Rob van Gennep, de Amsterdamse uitgever die in 1981 een Nederlandse vertaling van zijn memoires publiceerde, Geheim agent voor Zuid-Afrika. Toen Winter begin 1978 Rhoodies archieven bij Voorlichting doorzocht op zoek naar materiaal voor een artikel – als dekmantel werkte de geheim agent als journalist voor The Citizen – trof hij daarin een dossier aan dat aan Rhoodie was overhandigd door Karl Breyer. Het ging over Rita Hoefling, een blanke Zuid-Afrikaanse vrouw van Duitse afkomst van wie de huid door een ziekte bruin kleurde, wat haar vanwege de apartheidswetgeving problemen opleverde. Rhoodie stond Winter toe het dossier voor een artikel in The Citizen te gebruiken. In zijn brief deed Winter aan Van Gennep echter het verzoek deze informatie niet in de Nederlandse vertaling op te nemen, omdat hij omtrent Breyer niets kon bewijzen.243 Een derde document, uit 1975, maakt duidelijk dat plaatsvervangend staatssecretaris Les de Villiers Breyer wilde gebruiken om een - door hemzelf verzonnen - interview met minister Mulder te verspreiden in het buitenland. De bedoeling was blijkbaar dat Breyer het stuk zou vertalen in het Duits, zodat het (onder zijn eigen naam?) verstuurd kon worden naar Duitse, Zwitserse en Oostenrijkse kranten. Andere ‘kontakte’ moesten het nep-interview aan de man brengen in Frankrijk en de Verenigde Staten, opperde De Villiers.244 Duidelijk is dus dat Breyer al enkele jaren vòòr 1978 als contactpersoon van Voorlichting optrad. Rhoodies bewering dat de journalist dit deed onder dekking van een eigen 241 242
243
244
‘Breyer ontkent beschuldiging van Komitee’, Utrechts Nieuwsblad, 18-6-81. Breyer aan het departement van Voorlichting, april 1974, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 97, ref. 3451-3500. Met geschreven aantekening van een voorlichtingsbeambte: ‘Johannesburgse journalis Karl Breyer het aanbeveel dat ons die persone oorweeg als gaste’. Winter aan Van Gennep, medio 1981, Archief KZA, Nederlands instituut voor Zuidelijk Afrika. Zie ook: Winter, Geheim agent voor Zuid-Afrika, 359. De Villiers aan Mulder, 4-4-75, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 99, ref. 3801-3850.
62
fotopersbureau, valt evenmin moeilijk te betwijfelen. Breyer maakte in 1973 inderdaad een carrièrestap: hij verliet het blad To The Point - waar hij sinds de oprichting in 1972 fulltime als redacteur had gewerkt – en ging aan de slag als correspondent voor verschillende Europese media. Waarschijnlijk droeg het eenmans-persbureau zijn eigen naam. Het briefpapier waarmee hij vanaf 1973 met zijn Nederlandse werkgever (de GPD) correspondeerde, bevat slechts een simpel briefhoofd: ‘Karl Breyer. Bilder und Berichte aus dem südlichen Afrika’. Breyer bleef dit briefpapier gebruiken tot tenminste 1980. Zijn uitspraak dat hij sinds 1976 geen foto’s meer produceerde, houdt in dit opzicht dan ook moeilijk stand.245 Evenmin overtuigend tenslotte is Breyers bewering dat zijn naam onder valse voorwendselen door Rhoodie en Jussen op de projectenlijst was geplaatst. Zijn vermoeden dat het tweetal hem de kritische verslaggeving over het informatieschandaal niet in dank afnam was weliswaar terecht, maar de projectenlijst was op dat moment allang tot stand gekomen. Uit de publicatie in The Star blijkt namelijk dat het document al voor 26 april 1978 was opgesteld, inclusief Breyers (weggestreepte) naam. Het zou toen nog een half jaar duren voordat de eerste feitelijke informatie over Muldergate door de Zuid-Afrikaanse pers op papier werd gezet.246
Als Breyers inspanningen voor Voorlichting sinds 1973 inderdaad met duizenden randen werden beloond – en er is geen aantoonbare reden om die verklaring van Rhoodie in twijfel te trekken – dan kwam dat nog het best tot uiting in zijn producties. Breyers artikelen tonen op zijn zachtst gezegd een zekere mildheid ten opzichte van het apartheidsregime. Weliswaar kon hij niet alle aspecten van de apartheid waarderen, maar als vurig tegenstander van het communisme zag Breyer in Zuid-Afrika vooral een bastion tegen het oprukkende Rode Gevaar uit landen als Angola en Mozambique. In 1979, na de Rhoodie-interviews in Elsevier, merkte GPD-hoofdredacteur Jan van Beek op dat zijn Zuid-Afrikaanse correspondent weliswaar tot 1973 bij To The Point had gewerkt, maar het blad daarna verliet omdat het zijns inziens teveel een spreekbuis van de ZuidAfrikaanse regering was geworden.247 Het lijkt echter sterk dat Breyer daar moeite mee had. 245
246
247
Breyers naam stond gedurende twee jaar, van januari 1972 tot eind 1973, vermeld in het colofon van To The Point. De besproken correspondentie is bewaard in het archief van de GPD in Den Haag. Ook het KZAarchief in Amsterdam bevat een brief van Breyer. Breyer zelf schreef pas op 30 april 1979 een kritisch stuk over de financiering van To The Point, wat de GPD een woedende reactie van Jussen opleverde (zie de Volkskrant, 26-7-79). De projectenlijst van Mulder was op dat moment ruim een jaar oud. ‘Medewerker UN ontkent beschuldiging Rhoodie’, Utrechts Nieuwsblad, 26-7-79.
63
Ook in dienst van de GPD bleef hij het nieuws vanuit een blank Zuid-Afrikaans perspectief behandelen. Van Beek moest Breyer al in 1975 subtiel meedelen dat zijn berichtgeving in het voorafgaande jaar nogal gekleurd was geweest. De journalist werd verzocht in het vervolg het Zuid-Afrikaanse standpunt in zijn artikelen te verlaten. ‘Wij willen er bij u op aandringen afstand en objectiviteit zoveel mogelijk in uw berichten en artikelen te “demonstreren”.’248 Desalniettemin kon Breyer in een GPD-blad als de Amersfoortse Courant zo nu en dan zijn anti-communistische stokpaardje berijden. In commentaren liet hij niet na te waarschuwen voor de oprukkende Russische invloed in Afrika. Een interview met de ZuidAfrikaanse blanke anti-apartheidsactivist en dominee Beyers Naudé was wel neutraal van toon, maar doorspekt met vragen over het communistische gehalte van diens Christelijke Instituut.249 Evengoed nam Breyer het in de krant ondubbelzinnig voor Zuid-Afrika op. In een interview met de net uit de gevangenis ontslagen Winnie Mandela omschreef hij haar dan wel als het symbool van een strijd tegen rassendiscriminatie en onderdrukking, maar noemde haar vrijlating tegelijkertijd ‘een levendig bewijs van de toenemende ontspanning in Zuid-Afrika en van groeiende vrijheid in dit land’. Dat naast de vrijheid ook de Zuid-Afrikaanse economie groeide, deelde Breyer mee in een commentaar dat rond kerst 1975 in de krant verscheen: ‘Vooral de zwarte bevolking koopt meer dan ooit in de grote warenhuizen, waar sommige artikelen niet meer te krijgen zijn’. Dat Zuid-Afrika ondanks dit alles nog altijd een slechte pers kreeg, zag Breyer als boos opzet: ‘Een massieve propaganda-oorlog tegen het blanke zuidelijk Afrika draait op volle toeren’, liet hij de lezer in een hoofdartikel weten.250 In deze context valt goed te begrijpen dat de buitenlandredacteuren van de GPD-bladen – in de regel veel scherper in hun beoordeling van Zuid-Afrika en de apartheid – niet altijd even gelukkig waren met de teneur van Breyers toegestuurde artikelen. Redacteur Willem Wansink van het Utrechts Nieuwsblad merkte in 1981 over Breyer op dat hij de optiek vertegenwoordigde van de Zuid-Afrikaanse blanke elite. Daarom nam de buitenlandredactie van het UN zijn artikelen ook liever niet over als er nieuws uit een andere bron voorhanden was.251 Willem Offenberg, die in de jaren zeventig als Zuid-Afrikaans correspondent voor
248 249
250
251
Van Beek aan Breyer, 14-1-75, archief GPD, Den Haag. ‘Onder de loep: Russische invloed in Afrika’, 9-12-75, ‘Vorster bang voor communistische overheersing’, 11-12-75, ‘Beyers Naudé: ik kan nooit communist zijn’, 19-9-75. ‘Winnie Mandela kan zich na 13 jaar weer vrij bewegen’. 23-10-75, ‘Onder de loep: Sombere kerst in Afrika’, 19-12-75, ‘Propaganda-oorlog in Zuidelijk Afrika’, 8-3-76. Van Daal en De Clercq, De Nederlandse pers en apartheid, 76.
64
NRC Handelsblad (niet aangesloten bij de GPD) zo nu en dan met Breyer in contact kwam, beschouwde hem als ingesneeuwd en onbetrouwbaar.252 Ondanks de beschuldigingen van Rhoodie, The Star, het KZA en Gordon Winter kon Breyer vanaf 1981 gewoon het dienstverband bij zijn Nederlandse opdrachtgevers voortzetten. Bij de GPD aangesloten kranten als het Utrechts Nieuwsblad konden zich nu eenmaal
geen
eigen
correspondent
in
Zuid-Afrika
veroorloven,
hoe
graag
de
buitenlandredactie dat misschien ook wenste. Bovendien was er naast Breyer bijna geen enkele journalist in Zuid-Afrika die Nederlandstalige artikelen kon leveren. Ook het Algemeen Dagblad maakte daarom van Breyer gebruik, zij het als ‘stringer’ (freelancer). Opmerkelijk genoeg publiceerde de journalist in deze krant onder een heuse schuilnaam: Robert Owen.253 Hoewel niet duidelijk is of de ware identiteit van Owen bekend was bij de buitenlandredactie van het AD, heeft toenmalig chef-buitenland Bert van Oosterhout achteraf moeten constateren dat de redactie ‘met personen in zee is gegaan met wie zij dat beter niet had kunnen doen’. Een alternatief diende zich evenwel niet aan en daarom kon ook deze buitenlandredactie – overigens zelf altijd kritisch over Zuid-Afrika – niets anders doen dan Breyers artikelen accepteren.254 Rhoodies boek The real information scandal, met nieuwe onthullingen over Breyer, verscheen in oktober 1983. Een maand later stelde Jan van Beek, op last van de GPDhoofdredacteuren, een afvloeiingsregeling aan Breyer voor.255 Het dienstverband werd uiteindelijk op 31 december van dat jaar verbroken. Aanvankelijk kon Breyer als ‘Robert Owen’ gewoon blijven doorschrijven voor het Algemeen Dagblad. Pas toen midden jaren tachtig Erik van Ees voor de krant als correspondent naar Zuid-Afrika vertrok, werd ook deze samenwerking beëindigd. Voor de GPD had Breyers vertrek toch wel enige invloed gehad, begreep de Nederlandse consul-generaal in Zuid-Afrika van de journalist: ‘De GPD voelt zich kennelijk inmiddels wel enigszins onthand, zodanig dat zij – aldus Breyer – hem weer had gevraagd of hij toch af en toe nog eens “free lance” haar over saillante gebeurtenissen van nieuws zou willen voorzien’.256
252 253
254
255 256
Ibidem, 75. Dit deelde Breyer zelf mee aan de Nederlandse consul-generaal in Zuid-Afrika. Archief code 9 (11-2-84), Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag. Interview met Bert van Oosterhout, 22-6-07. Hoewel Breyer waarschijnlijk al sinds de jaren zeventig voor het AD schreef, is niet duidelijk wanneer hij begon te publiceren onder de naam Robert Owen. Het vroegst gedateerde artikel dat de auteur onder die naam heeft aangetroffen is van 4 december 1981 en behandelt de ‘onafhankelijkheid’ van het thuisland Ciskei. Van Beek aan Breyer, 21-11-83, archief GPD, Den Haag. Archief code 9, 1-2-74, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag.
65
3.5
Het ‘opkopen’ van kranten
Otto Postma, directeur van het dagblad Trouw, werd in 1973 bezocht door enkele sympathisanten van de Evangelische Omroep. Zij wilden de krant graag overnemen met het doel er weer een ‘echt’ christelijk blad van te maken. Acht jaar later besprak Postma deze ontmoeting met journalist Frénk van der Linden, op dat moment voor weekblad de Tijd bezig met een artikel over BOSS-spion Gordon Winter. ‘Ik had vermoedens dat het een door ZuidAfrika gefinancierde zaak was,’ vertelde Postma hem. ‘Een voorlichter uit de stad Amsterdam, een dominee uit Zaandam en een directeur van een pianofabriek die niet zo liep: waar halen die vijf miljoen vandaan? En mensen die een hekel aan Trouw hebben, hebben toch niks voor zo’n blad over?’257 Waarom hij dacht dat deze heren een bod op zijn krant wilden doen uit naam van ZuidAfrika, heeft Postma (inmiddels overleden) nooit verder toegelicht. Misschien leidde hij dit af uit het pro-Zuid-Afrikaanse standpunt dat de EO uitdroeg. Eschel Rhoodie verwees in ieder geval niet naar Trouw, toen hij in 1978 – geïnterviewd door Ferry Hoogendijk – onthulde dat Voorlichting ook in Nederland kranten had willen opkopen. Rhoodie zou zijn zinnen eerder hebben gezet op Het Parool.258 Een paar jaar later werd het ‘kopen’ van Nederlandse kranten door de ex-staatssecretaris aanzienlijk genuanceerd. Het idee was gaan rijpen toen Voorlichting in 1975 - dus twee jaar ná Postma’s ontmoeting met de EO-sympathisanten - had geprobeerd een meerderheidsbelang te verkrijgen in de Britse uitgeversgroep Morgan-Grampian (zie hoofdstuk 1). Als dit concern in handen kwam van zijn departement, redeneerde Rhoodie, kon het fungeren als de basis waarop een volgend vijfjarenplan zou worden uitgebouwd. In deze tweede fase van Operatie Senekal, beginnend rond 1979, wilde Rhoodie het opkopen van prominente buitenlandse kranten en tijdschriften groot aanpakken, en Morgan-Grampian zou daarbij een geschikt instrument zijn.259 Maar zoals bekend mislukte de overname van de uitgeversreus, zodat Rhoodie rond 1976 zijn strategie voortijdig moest afblazen. Pogingen om de beoogde kranten op te kopen werden dus ook niet gedaan. Het waren overigens slechts minderheidsbelangen geweest waar de staatssecretaris aan had gedacht, in bijvoorbeeld Paris Match, The Observer, de Volkskrant
257 258 259
‘”Mister BOSS” Gordon Winter’, de Tijd, 11-12-81. ‘De infiltraties in Europa’, Elseviers Magazine, 18-8-79. Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 175.
66
of, inderdaad, Het Parool.260 Concreter dan een tijdelijk voornemen van Rhoodie zou de aankoop van een Nederlandse krant nooit worden.
3.6
De ‘Club of Ten’
Zo af en toe plaatste de Nederlandse persafdeling van Voorlichting ideologisch getinte advertenties in Nederlandse dagbladen.261 Dit gebeurde onder eigen naam en de afkomst van de advertenties was voor de lezer dan ook duidelijk. Dit kan niet gezegd worden van advertenties van de ‘Club of Ten’. Deze pro-Zuid-Afrikaanse organisatie was een van de eerste concepten die door Voorlichting als onderdeel van Operatie Senekal werd uitgewerkt. De Engelsman Gerald Sparrow vertegenwoordigde tien anonieme zakenmannen die door middel van een grote advertentiecampagne hun sympathie met Zuid-Afrika lieten blijken. Dit was althans het beeld dat door Rhoodie en zijn adjunct Les de Villiers was geschapen: in werkelijkheid waren er geen zakenmannen en bestond er geen Club. Er was alleen Sparrow, en een grote verscheidenheid aan advertenties die door Rhoodie en De Villiers waren bedacht en geschreven.262 De advertenties, met het uiterlijk van politieke pamfletten, verschenen tussen 1973 en 1978 onder meer in grote Britse en Amerikaanse kranten als The Times, Guardian en de Washington Post. Volgens zowel De Villiers als Sparrow werden de epistels van een hele of halve pagina groot door geen enkele krant geweigerd.263 De eerste advertentie van de Club in Nederland werd op 23 augustus 1973 afgedrukt op pagina 5 van het dagblad Trouw. De keus voor dit protestants-christelijke dagblad viel met betrekking tot de inhoud van de advertentie wel te begrijpen: in ‘Het Sjollema Syndroom’ werden de wapens opgenomen tegen de Wereldraad van Kerken. De Club beschuldigde in de advertentie dr. Baldwin Sjollema, de leider van het anti-racismeprogramma binnen de beweging, van hypocrisie en ontwaarde communistische tendensen bij de Wereldraad in het bijzonder.264 Door de omvang (een halve pagina) van de advertentie kon de redactie van Trouw haar moeilijk negeren. Op de dag van plaatsing verscheen dan ook tevens een commentaar over de ‘Club van Tien’, waarin de krant meedeelde dat de advertentie ‘ons uit Engeland [is] komen 260 261
262
263 264
Ibidem, 175-178. Zoals in een bijlage van De Telegraaf op 22 november 1969 en in het Algemeen Dagblad van 26 januari 1971. Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 114, Sanders, South Africa, 65-66 en Rees en Day, Muldergate, 186. De Villiers, Secret information, 55 en Sanders, South Africa, 65. ‘Het Sjollema Syndroom’ (adv.), Trouw, 23-8-73.
67
aanwaaien’. Er werd uitgelegd dat organisaties in Angelsaksische landen vaak naar het middel van de advertentie grepen als zij hun visie in de krant onvoldoende vertegenwoordigd vonden. De inhoud van deze specifieke advertentie was in de loop der jaren al vanuit verschillende standpunten op de kerkpagina behandeld, schreef Trouw. ‘Daardoor is ons lezerspubliek bekend, dat deze zaken op zijn minst ingewikkelder liggen dan de “Club van Tien” suggereert.’265 De Trouw-lezer werd niet alleen uitvoerig geïnformeerd over kerkelijke zaken, maar ook over Zuid-Afrika. Nadat ANC-leider Nelson Mandela in 1964 tot levenslang was veroordeeld, was de krant zich steeds radicaler tegenover de apartheid gaan opstellen. Hoofdredacteur Sieuwert Bruins Slot – die in de jaren zestig een ommezwaai maakte naar progressief evangelisme – en redacteur Ben van Kaam besteedden veel aandacht aan Zuid-Afrika vanuit een christelijk perspectief.266 De kritische berichtgeving
over
de
apartheidspolitiek
was
kwalitatief én kwantitatief: van alle Nederlandse kranten schreef Trouw gedurende de jaren zestig en zeventig over het geheel genomen het meest over ZuidAfrika.267 Rhoodie had als persattaché dan ook geregeld
Trouw gaf Het Sjollema Syndroom een prominente plaats in de krant (Bron: Trouw, 23-8-73)
informatie en brochures naar de redactie verzonden, maar volgens Ben van Kaam ‘verdween die propaganda ongelezen in de prullenbak’.268 Juist vanwege het anti-apartheidsstandpunt van Trouw zorgde de plaatsing van ‘Het Sjollema Syndroom’ voor enige commotie. Een dag later moest de krant berichten over Nederlandse aanwezigen op een bijeenkomst van de Wereldraad in Genève, bij wie de advertentie ‘kwaadheid en teleurstelling’ had gewekt.269 Eind augustus verschenen in de krant de eerste ingezonden brieven over de kwestie. De meeste schrijvers konden de plaatsing van
265 266
267
268 269
‘Club van Tien’, Trouw, 23-8-73. C. Welgraven, Typisch Trouw. Een autobiografie van de redactie (Amsterdam 2002) 33-37 en De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 292. De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 292. Een nieuwsanalyse van student communicatiewetenschappen Henk Vriezen laat daarbij zien dat deze situatie in 1979 nog steeds opging: H. Vriezen, Afrika in het internationale nieuws (Nijmegen 1979) 103-108. Interview met Ben van Kaam, 15-5-07. ‘Genève ontdaan over advertentie in Trouw’, Trouw, 24-8-73.
68
‘dit soort vuiligheid’ niet waarderen. ‘Door het plaatsen van een dergelijke advertentie breekt u met de ene hand af wat u met de andere opbouwt’, was een reactie. Een mededeling van de krant dat de ‘Club of Ten’ half Zuid-Afrikaans was, deed daar weinig aan af. Tot twee keer toe werd Trouw hypocrisie verweten: de apartheidspolitiek werd scherp veroordeeld, maar ondertussen verdiende de krant met het plaatsen van pro-Zuid-Afrikaanse advertenties.270 In literatuur en tijdschriftartikelen over de ‘Club of Ten’ wordt steevast in één adem verwezen naar diens advertenties in ‘Amerikaanse, Britse, Nederlandse en Duitse kranten’.271 De namen van deze kranten blijven evenwel ongenoemd. Hoewel deze beweringen het bestaan suggereren van meerdere Nederlandse advertenties, is het bovenstaande exemplaar uit Trouw het enige bekende voorbeeld.272 Zo er meer bestaan, zal het aantal niet heel groot zijn: de beroering die de Club of Ten-advertentie bij Trouw had veroorzaakt, werd opgepikt door andere Nederlandse dagbladen. Zodoende werd algemeen bekend welke mogelijke negatieve effecten de plaatsing van zo’n advertentie kon opleveren.273 Desondanks is het goed mogelijk dat ‘Het Sjollema Syndroom’ niet de enige Nederlandse advertentie was. Zekerheid hierover kan pas bestaan na bestudering van alle edities van de grote Nederlandse dagbladen tussen 1973 en 1977, iets waar de auteur tot nog toe geen tijd voor heeft kunnen vrijmaken.
3.7
Een Grand Tour door Zuid-Afrika
De tot nu toe in dit hoofdstuk beschreven gebeurtenissen vloeiden bijna allemaal voort uit Rhoodies geheime projecten. Aan dergelijke activiteiten is in deze studie al veel aandacht besteed: de lezer zou welhaast kunnen denken dat Voorlichting uitsluitend in de schaduw opereerde. Dit was uiteraard niet het geval. Al sinds 1948 bestond de kerntaak van de dienst uit
270
271
272
273
het
produceren
en
verspreiden
van
brochures,
boeken,
promotiefilms
en
Tussen 28 en 31 augustus plaatste de krant werden zes ingezonden brieven over de advertentie, waarvan één overigens de inhoud ervan toejuichte. Deze bewering is in verschillende bewoordingen te vinden in: Rees en Day, Muldergate, 35, De Villiers, Secret information, 55, Winter, Geheim agent voor Zuid-Afrika, 245, Panorama, 13-5-77 en Elseviers Magazine, 18-8-79. Naar ‘Het Sjollema Syndroom’ wordt verwezen in Elseviers Magazine, 18-8-79 en De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 285. Volgens De Boer verscheen ook in NRC Handelsblad van 11-4-74 een Club of Ten-advertentie, maar dit berust op een vergissing. Onder meer De Telegraaf (24-8) en de Volkskrant (25-8) brachten verslag uit over de Trouw-advertentie. Er werd geen melding gemaakt van een andere Nederlandse krant waarin ‘Het Sjollema Syndroom’ was verschenen.
69
nieuwsoverzichten. Voorlichtingsmedewerkers in den vreemde participeerden daarnaast in discussies met tegenstanders en verschenen namens Zuid-Afrika op radio en televisie.274 Het universele doel van deze openlijke activiteiten was de ‘onwetendheid’ over ZuidAfrika in het buitenland weg te nemen en informatie te verspreiden over positieve ontwikkelingen. Dit was de functie van Voorlichting in de ogen van de Zuid-Afrikaanse bevolking. Geheimen speelden hierbij geen rol: elk jaar zette de regering een bedrag opzij voor het departement, dat vervolgens in de Volksraad, het Zuid-Afrikaanse parlement, keurig verantwoording aflegde over de behaalde resultaten. Ondanks alle geheime inspanningen in het kader van Operatie Senekal was het uitgerekend zo’n ‘openlijk project’ dat door Rhoodie werd omschreven als ‘the most important element of almost everything we did.’275 Het ging om het Buitenlandse Gastenprogramma, bedoeld om beleids- en opiniemakers van over de hele wereld kennis te laten maken met het ‘echte’ Zuid-Afrika. Voorlichting nodigde daartoe uiteenlopende buitenlandse personen uit voor een betaalde rondreis door het land: politici, wetenschappers, geestelijken, zakenlui, en ook journalisten. In het Zuid-Afrika dat Voorlichting graag wilde laten zien was een belangrijke rol was weggelegd voor de bloeiende economie, onafhankelijke Bantustans (‘Thuislanden’), kritische oppositiepartijen in het parlement en welvarende, succesvolle personen uit het zwarte deel van de bevolking. Uitgenodigde gasten konden zo ‘uit de eerste hand’ kennis opdoen van de situatie in het land. Met de betaalde reizen stelde het departement zich ten doel om een ‘kerngroep ingeligte persone in verskillende lande tot stand te bring wat met begrip oor die Republiek kan praat en skryf en so invloed op die openbare mening kan laat geld.’276 Het gastenprogramma ging terug tot in ieder geval de vroege jaren zestig.277 Vanaf 1966 nam het aantal uitgenodigde bezoekers met enkele tientallen per jaar toe tot 164 personen in 1974: daarna zette een lichte daling in. Deze bezoekers kregen van Voorlichting de hoge status van ‘ambtelijk gast’. Het departement betaalde niet alleen hun binnenlandse reis- en verblijfkosten, maar ook de vliegreis naar Zuid-Afrika en weer terug. Omdat de kosten voor Voorlichting op deze manier gemakkelijk konden oplopen tot drieduizend rand per gast, 274 275 276
277
Geldenhuys, The diplomacy of isolation, 113. Interview van Meryn Rees met Rhoodie, afschrift geciteerd door: Sanders, South Africa, 59. Departement van Voorlichting, Begrotingspost 12 (1975/1976), Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 49. …om een ‘kerngroep ingelichte personen in verschillende landen tot stand te brengen die met begrip over de Republiek kan praten en schrijven en zo de openbare mening kan beïnvloeden’. De vroegste gast die in de Zuid-Afrikaanse documenten van Voorlichting voorkomt, bezocht het land in 1962: dit was C.J. Brandt, hoofdredacteur van De Telegraaf. Barrie aan Mulder, 4-2-70, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 71.
70
moest aan een ambtelijke uitnodiging altijd een ministeriële goedkeuring voorafgaan. Dit was niet nodig voor het veel grotere aantal van ‘binnenlandse gasten’ dat op eigen initiatief naar Zuid-Afrika reisde en alleen de binnenlandse reis- en verblijfskosten kreeg vergoed.278 Een buitenlandse journalist die als potentiële ambtelijke gast was aangemerkt, werd in beginsel door de persafdeling van de plaatselijke Zuid-Afrikaanse ambassade voorgedragen voor uitnodiging. Een goedkeuring van de ambassadeur was hierbij eerder complementair dan noodzakelijk. De buitenlandse Voorlichtingsafdelingen baseerden hun voorstel op de berichtgeving van de betreffende journalist: sympathiseerde hij (vrouwelijke journalisten speelden in de ideologie van Voorlichting geen rol) met de Zuid-Afrikaanse zaak, dan kon dat na afloop van de reis zorgen voor positieve stukken in de krant. Was hij juist kritisch, dan schepte een reis door Zuid-Afrika in ieder geval een voedingsbodem voor ‘objectievere’ artikelen.279 In een aantal gevallen maakten persafdelingen bij hun overweging gebruik van onafhankelijke ‘adviseurs’ bekend op het terrein van de journalistiek: met betrekking tot de uitnodiging van Duitse journalisten waren dat bijvoorbeeld Heinz Behrens en Karl Breyer. Ook in Nederland had Voorlichting zo’n ‘skakelman’ (contactman). Uit verschillende documenten van het departement blijkt dat deze speciale adviseur in ieder geval tot 1970 aanwijzingen gaf bij het uitnodigen van Nederlandse journalisten. De naam van deze persoon, die niet was verbonden aan het Haagse Voorlichtingskantoor, wordt nergens genoemd.280 Als de minister van Voorlichting tenslotte zijn goedkeuring had uitgesproken, stuurde de plaatselijke persafdeling een uitnodiging naar de journalist. Uit de archieven van het departement blijkt dat zulke invitaties, wat Nederlandse journalisten betreft, in de meeste gevallen ook daadwerkelijk een reis tot gevolg hadden.281 De acceptatie van zo’n uitnodiging valt vanuit journalistiek oogpunt goed te begrijpen. Voor Nederlandse verslaggevers was het wellicht een unieke kans om met eigen ogen de toestand in het vergelegen maar nieuwswaardige Zuid-Afrika te aanschouwen. Hun eigen werkgevers zouden hier immers niet zomaar duizenden guldens voor opzij willen zetten. 278
279
280
281
De bepalingen voor verschillende soorten gasten zijn opgenomen in Begrotingspost 12 (1975/1976). Uit de schriftelijke beantwoording van vragen uit het parlement, waarin de bezoekersaantallen en verwante uitgaven uit 1973, 1975 en 1977 worden genoemd, valt op te maken dat de kosten voor een ambtelijk gast lagen tussen de 2500 en de 3100 rand. Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 94, ref. 3051-3100 en MNL (correspondentie), inventarisnr. 46. Deze informatie is ontleend aan alle aanwezige uitnodigingen van Voorlichting in het Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie en voorleggingen aan minister), 1966-1977. Deze adviseur komt ter sprake in tenminste vijf documenten met betrekking tot het uitnodigen van Nederlanders naar Zuid-Afrika. Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 71 Zie hiervoor bijlage C. De informatie is ontleend uit alle aanwezige uitnodigingen gericht aan Nederlandse journalistieke personen, in de periode 1966-1978. Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL.
71
Daar komt bij dat tussen 1966 en 1978 Zuid-Afrikaanse reportages van Nederlandse verslaggevers ‘ter plekke’ voor kranten en tijdschriften golden als een bijzonderheid. Mede door de strenge pers- en censuurwetten zou het namelijk tot 1976 duren voor er twee Nederlandse correspondenten in Zuid-Afrika (Johannesburg) werden gestationeerd.282 De aangeboden rondreis van Voorlichting vormde voor journalisten van vòòr 1976 dus een duidelijke buitenkans. Noodzakelijk voor de buitenlandberichtgeving waren de reizen evenwel niet. Grote internationale persbureaus als Reuters, UPI en AFP leverden met regelmaat feitelijke informatie over Zuid-Afrika aan alle Nederlandse dagbladen (regionale kranten verkregen die informatie veelal via het ANP). De GPD-kranten konden daarnaast (indien gewenst) gebruik maken van de reportages van Karl Breyer. Landelijke kranten beriepen zich voor dergelijke artikelen op ‘stringers’, Zuid-Afrikaanse freelancers die op onregelmatige basis een stuk leverden.283 Alleen van de jaren tussen 1972 en 1978, toen Eschel Rhoodie staatssecretaris was, is bekend hoeveel journalisten Voorlichting uit andere landen uitnodigde. Bijlage D laat zien dat het gastenprogramma in die jaren groot werd aangepakt: niet minder dan 326 journalisten uit 27 landen mochten van het departement een betaalde reis door Zuid-Afrika maken. Het overzicht laat zien dat Voorlichting met name journalisten uitnodigde uit West-Duitsland, de Verenigde Staten, Frankrijk en – opmerkelijk – de Alpenlanden. Nederlandse journalisten bevonden op het gebied van invitaties in de middenmoot, maar accepteerden een uitnodiging van Voorlichting verhoudingsgewijs vaker dan hun collega’s uit de ‘grotere’ landen.284 Zo af en toe liet Voorlichting Nederlandse journalisten gezamenlijk door Zuid-Afrika reizen, zij het niet zo regelmatig in groepsverband als de Duitsers.285 Verder was de invulling van de reis opmerkelijk eenduidig. Gemiddeld waren journalisten achttien tot twintig dagen
282
283
284
285
Sibolt van Ketel schreef vanaf dat jaar voor De Telegraaf en Elseviers Magazine, Willem Offenberg voor NRC Handelsblad. Offenberg had van 1974 tot 1976 vanuit de Zambiaanse hoofdstad Lusaka gewerkt voor Trouw en de KRO-radio. Het waren overigens twee niet-Nederlanders die al op een eerder tijdstip voor Nederlandse kranten schreven: Karl Breyer en Evert van Dijk. De Duitser Breyer werkte vanaf 1974 onder meer voor de GPD-bladen. Van Dijk, die uit Nederland afkomstig was maar in 1961 het Zuid-Afrikaans staatsburgerschap had aangevraagd, schreef voor het Nederlands Dagblad. Nationaal Archief van ZuidAfrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 93, ref. 2901-2950. Zoals Tom Copeland (NRC Handelsblad), John Kane-Berman (de Volkskrant) en Hennie Serfontein (Trouw). Het proces waarop regionale dagbladen hun buitenlandse kopij betrokken staat nauwkeurig beschreven in: Van Daal en De Clercq, De Nederlandse pers, 58-61. Zie bijlage D. 13 van de 15 uitgenodigde Nederlandse journalisten, in procenten gerekend 87 procent, bezochten Zuid-Afrika. Dat is beduidend meer in vergelijking met West-Duitsland (57 procent), Zwitserland (57 procent), Oostenrijk (53 procent), de Verenigde Staten (53 procent) en Frankrijk (36 procent). Duitse journalisten bezochten Zuid-Afrika traditioneel in groepen die samengesteld waren door Heinz Behrens (zie hoofdstuk 1).
72
onderweg, waarbij zij de reis begonnen in Pretoria en eindigden in Kaapstad. Tijdens de reis werden doorgaans Johannesburg en het grote township Soweto aangedaan, het Krugerpark, Durban en het ‘thuisland’ Transkei. Voorlichting arrangeerde ontmoetingen tussen de gasten en Zuid-Afrikaanse politici, wetenschappers, zakenlui, journalisten en zelfs critici van de apartheid. Veel van deze personen stonden vermeld op de ‘contactenlijst’ van het departement en werden bij de ontvangst van buitenlandse gasten herhaaldelijk ingezet.286 Doordat in de Zuid-Afrikaanse archieven een gedetailleerd verslag bewaard is gebleven van een Voorlichtingsbeambte die een groep journalisten vergezelde, is het mogelijk een goed beeld te krijgen van de persreizen. Toevallig behandelt dit rapport uit 1969 een van de weinige groepsreizen van Nederlandse journalisten, namelijk die van Ger Vaders (Nieuwsblad van het Noorden), G.A. de Kok (Provinciale Zeeuwse Courant), Loek Leijendekker (De Stem) en L. Middelbeek (Alkmaarsche Courant). De hieronder beschreven gang van zaken rond de reis van deze heren (allen in de functie van hoofdredacteur) geeft duidelijk weer hoe het gastenprogramma tot stand kwam.
Aan het moment waarop de vier Nederlanders voet op Zuid-Afrikaanse bodem zetten, was de nodige moeite vooraf gegaan. In de tweede helft van de jaren zestig hadden Voorlichtingsbeambten succesvolle contacten gelegd met journalisten op het Amerikaanse en Britse platteland, met als gevolg dat verschillende redacteuren van lokale kranten een bezoek brachten aan Zuid-Afrika. Ook in Nederland was Voorlichting zich meer gaan concentreren op de regionale pers, omdat verwacht werd dat daarmee betere resultaten vielen te behalen dan met de grootsteedse kranten.287 Rond 1968 reisde een medewerker van het Haagse Voorlichtingskantoor door de Nederlandse provincies en concludeerde dat het ‘raadzaam’ was een groep hoofdredacteuren van regionale kranten uit te nodigen. Vaders, De Kok, Leijendekker en Middelbeek waren de eersten van de acht voorgedragen personen die naar Zuid-Afrika vertrokken.288 De vier hoofdredacteuren werden tijdens hun rondreis, van 27 februari tot 19 maart 1969, vergezeld door de heer Visagé, een Voorlichtingsbeambte die later het reisverslag zou schrijven. Daarin gaf hij allereerst zijn oordeel over de gasten, voordat zij aan de reis door 286
287
288
Een dergelijke lijst (gedateerd 6-6-75) is te vinden in het Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 99, ref. 3801-3850. Deze personen mogen absoluut niet worden beschouwd als medewerkers van Voorlichting. Waarnemend staatssecretaris I. Burger aan waarnemend minister F.W. Waring, 12-6-67, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 2. Barrie aan Mulder, 14-11-68 en 20-2-69, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie) inventarisnr. 71.
73
Zuid-Afrika begonnen. Vaders beschouwde hij als een eerlijk journalist maar bijzonder kritisch ten opzichte van de apartheid, die in zijn ogen vanwege economische redenen nooit kon slagen. Een moeilijk te overtuigen man, volgens Visagé. Ook De Kok zag in apartheid geen oplossing, maar dan vooral vanwege de ‘tijdbom’ die was geschapen met de thuislanden. Leijendekker maakte op Visagé de indruk open te staan voor andere standpunten, en Middelbeek had zich nog geen definitieve mening over de apartheid gevormd: wel vond hij dat het Zuid-Afrikaanse beleid niet altijd rechtvaardig in het buitenland werd weergegeven. Alle vier Nederlanders waren aperte tegenstanders van de zogeheten ‘kleine’ apartheid, waarbij de zwarte bevolking onder meer door vernederende bordjes met de tekst ‘slegs vir blankes’ werd geweerd uit openbare parken en toiletten.289 De Nederlandse redacteuren maakten in drie weken een heuse Grand Tour door ZuidAfrika en deden daarbij alle plaatsen aan die Voorlichting de moeite waard vond. De reis begon deze keer in Kaapstad, waar gesproken werd met enkele parlementsleden en minister Mulder. In Stellenbosch ontmoetten de journalisten een paar Afrikaner geleerden, waarna men via de kust naar Oost-Londen en het thuisland Transkei afreisde. Daar volgden gesprekken met ‘premier’ Kaiser Matanzima en de leider van de oppositie, Knowledge Guzana. Vervolgens ging het naar Durban, waar de situatie van de Indiërbevolking centraal stond. Na een korte stop in Johannesburg en Soweto vloog het hele gezelschap voor twee dagen naar Zuidwest-Afrika (het huidige Namibië) dat onder mandaat stond van Zuid-Afrika. Daarna werd een dag aan Pretoria besteed, alvorens het weekend door te brengen in het Krugerpark. Afsluitend keerden de redacteuren weer terug naar Pretoria, voor een laatste ronde ontmoetingen met hoogleraren, militairen en schoolleiders.290 Na afloop van de gehele onderneming kon Visagé de volgende bevindingen over zijn reisgenoten noteren. Vaders had uiteindelijk de mening uitgesproken dat de grote lijnen van de ‘Afzonderlijke Ontwikkeling’, zoals apartheid in Zuid-Afrika werd genoemd, te rechtvaardigen waren en dat deze politiek een zekere kans van slagen had. Deze uitspraak van de moeilijk overtuigbare Vaders stemde Visagé zeer positief. De Kok en Middelbeek (volgens de begeleider eenparig in hun mening) zagen ook wel kansen voor de apartheid, mits de ontwikkeling van de thuislanden zou worden versneld. De Afrikaners achtten zij echter te conservatief voor snelle veranderingen. Ook Leijendekker tenslotte was genuanceerder over
289
290
Reisverslag van J. Visagé, 31-3-69, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 71. Ibidem.
74
Zuid-Afrika gaan denken, en gaf aan dat de complexe samengesteldheid van de bevolking hem had doen beseffen dat schrijven over apartheid nog niet zo eenvoudig was.291 Aan het eind van het verslag deed Visagé nog wat aanbevelingen. Een bepaalde hoogleraar kon beter niet meer als contactpersoon worden gebruikt, omdat hij nogal traag reageerde bij het verdedigen van zeker Zuid-Afrikaans beleid. Daarnaast raadde Visagé aan om de reis te starten in de stad waar het parlement op dat moment in vergadering was (dit kon - zoals in dit geval - Kaapstad zijn, maar ook Pretoria). De gasten konden zo eerst de standpunten van de politieke partijen vernemen en vervolgens, gewapend met nieuwe kennis, het land verkennen. Tot slot werd voorgesteld met onderhandelingen te beginnen om een groep Nederlandse politici naar Zuid-Afrika uit te nodigen.292 De negen ‘politieke adviseurs’ afkomstig uit zes politieke partijen -bezochten het land uiteindelijk een paar maanden later.293
De Telegraaf en Elsevier
Bijlage C laat zien dat de Nederlandse journalisten die tussen 1966 en 1978 door Voorlichting werden uitgenodigd, werkzaam waren voor uiteenlopende media. Twee titels komen echter opmerkelijk vaak op de lijst voor. Het is dan ook niet toevallig dat het departement pretendeerde juist met De Telegraaf en Elsevier ‘goede banden’ te hebben. Dit rechtvaardigt een afzonderlijke benadering van deze twee periodieken. Van de grote Nederlandse dagbladen had De Telegraaf de meeste sympathie voor de blanke bevolking van Zuid-Afrika. De berichtgeving uit de jaren zestig en zeventig laat hier geen twijfel over bestaan.294 Hoofdredacteur C.J. Brandt, die het land al in 1962 op uitnodiging bezocht, maakte er geen geheim van dat in zijn ogen de Nederlandse regering Zuid-Afrika onrechtvaardig behandelde.295 Het speet Voorlichting dan ook zeer dat Brandt verdere ambtelijke uitnodigingen steeds weer moest afzeggen. Brandt was persoonlijk bevriend geraakt met Eschel Rhoodie toen deze in Den Haag werkte. Het is goed mogelijk dat deze verstandhouding in die periode ook op professioneel vlak werd uitgebouwd: begin 1973 berichtte de Zuid-Afrikaanse ambassade in Den Haag in 291 292 293
294 295
Ibidem. Ibidem. Barrie aan Mulder, 5-8-69, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 71. De betrokken personen waren veelal wetenschappelijk medewerker of jurist en afkomstig uit de ARP, D66, CHU, KVP, PvdA en VVD. Zie hiervoor o.a. De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 148, 222 en 290-291. Ibidem. Ook een brief van Brandt geschreven aan een Zuid-Afrikaanse particulier (14-6-73) getuigt van deze visie: Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 92, ref. 27012750.
75
ieder geval over een ‘bestaande reëling dat ons iedere jaar een man van “De Telegraaf” kan uitnooi.’296 Waar andere Nederlandse kranten meestal maar eenmalig een invitatie van Voorlichting kregen toegestuurd, gebeurde dit bij De Telegraaf dus volgens een vastgesteld patroon. ‘Die resultate hiervan was nog altyd baie positief,’ aldus Mulder in 1973.297 Op dat moment had het departement in totaal al zes Telegraaf-journalisten uitgenodigd.298 Eén van de medewerkers die Zuid-Afrika bezocht was adjunct-hoofdredacteur Jan Heitink.299 Of dit bezoek in het kader van de jaarlijkse ‘regeling’ plaatsvond is niet zeker, maar voor Heitink was de reis in 1972 niet zonder gevolgen: twee jaar later begon hij als columnist bij het net opgerichte To The Point International. Heitink bleef wonen in Nederland: het was de bedoeling dat hij zijn artikelen schreef vanuit een Europese invalshoek, wat goed paste bij het karakter van het tijdschrift. Bovendien kon hij zo het columnistenschap combineren met zijn functie bij De Telegraaf. Bestudering van TTPI laat zien dat Heitink na verloop van tijd op steeds onregelmatiger basis artikelen ging leveren, maar het zou tot februari 1979 duren voor zijn naam uit het colofon verdween. Ondertussen was hij lid geworden van de stichting ‘Geen Kerkgeld voor Geweld’, een pro-Zuid-Afrikaanse organisatie. Het Voorlichtingskantoor in Den Haag handhaafde volgens Mulder ‘nauwe contacten’ met de redactie van De Telegraaf.300 Er werd dan ook enige moeite gedaan om die contacten in stand te houden. In 1973 stelde persattaché Nico du Bois aan Eschel Rhoodie voor om journalist Hans van Loon als gast uit te nodigen. Het leek Du Bois namelijk verstandig ook mensen van De Telegraaf te vragen die een positie bekleedden net onder de hoofdredactionele leiding. Redacteuren als Van Loon zouden dan, aldus de persattaché, ‘aan ons kant staan alvorens die drie ouer here (Mnre. Heitink, Brand en Jongerious [sic]) uittree.’301 Voorlichting streefde er dus naar de goede betrekkingen met De Telegraaf te waarborgen voor de toekomst. De journalist Dick Meeldijk, twee jaar eerder voor een bezoek uitgenodigd, was al langer een goede bekende van het departement. Meeldijk, Haags verslaggever voor De Telegraaf én
296
297
298
299 300 301
Ambassade aan Rhoodie, 23-2-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 90, ref. 2501-2550. ‘een bestaande regeling dat wij ieder jaar iemand van De Telegraaf kunnen uitnodigen.’ Mulder aan particulier, 27-8-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 92, ref. 2701-2750. Zie bijlage C. Zoals de lijst laat zien, hebben – voor zover bekend – overigens maar twee van die zes uitnodigingen een reis tot gevolg gehad. Dit gaf Heitink desgevraagd zelf aan in Nieuwe Revu, 18-12-81. Mulder aan particulier, 27-8-73. Du Bois aan Rhoodie, 23-2-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 90, ref. 2501-2550.
76
lid van de Nederland Zuid-Afrikaanse Werkgemeenschap, was rond die tijd bezig Eschel Rhoodies boek The Third Afrika in het Nederlands te vertalen. Dat was echter niet de reden van zijn bekendheid bij de Haagse Voorlichtingsafdeling. ‘Mnr. Meeldijk is reeds die afgelope tien jaar die nommer-een kontak van die Ambassade vir die verkryging van vertroulike inligting oor koerante en persone vir visumaansoeke’, verklaarde de begeleidende tekst bij zijn uitnodiging.302 Of Meeldijk dezelfde persoon was als de anonieme Nederlandse ‘adviseur’ die eerder in dit hoofdstuk is besproken, blijft evenwel onduidelijk. Die geheimzinnige adviseur bezocht in 1969 Zuid-Afrika, waar hij van Voorlichting vernam dat de wens bestond om een speciale bijlage in een Nederlandse krant te realiseren. Terug in Nederland overlegde de adviseur met het Voorlichtingskantoor en de ambassadeur. De Telegraaf bleek een goede kandidaat, niet alleen vanwege haar standpunt inzake ZuidAfrika, maar ook omdat de krant elke twee weken de gekleurde zaterdagbijlage Telekleur publiceerde. Na samenspraak tussen Voorlichting, de ambassadeur en hoofdredacteur Brandt werd besloten een editie van dit magazine voor Zuid-Afrika vrij te maken. Speciaal voor deze klus mocht financieel redacteur Cees Boerman het land een bezoek brengen.303 De Telekleur over Zuid-Afrika verscheen op 22 november 1969. Met bijna vijf volle pagina’s aan advertenties waren Zuid-Afrika-gerelateerde organisaties goed in het blad vertegenwoordigd.304 Hoewel ook over auto’s en mode werd bericht, was de meeste redactionele ruimte gereserveerd voor Boermans vier reportages. Die vielen zonder meer gunstig uit voor de Zuid-Afrikaanse regering. Het eerste stuk schetste een negatief beeld van de ‘Bantoe’, zoals een zwart persoon in Zuid-Afrika werd genoemd (alsmede in brede lagen van de Nederlandse bevolking), en ademde de beschavingsgedachte uit. Daarmee was het artikel overigens niet per sé mild voor blanke Zuid-Afrikanen. Hierna volgden twee aansporende verhalen over immigratie naar en toerisme in Zuid-Afrika. Het magazine werd afgesloten door een interview met Vorster, die vanuit zijn ambtswoning in Kaapstad vroeg om meer begrip in Nederland. Zonder twijfel werd deze Telekleur op de Haagse burelen van Voorlichting met veel tevredenheid doorgebladerd.
Voor begrip in Nederland kon Vorster in ieder geval terecht bij Elseviers Weekblad (EW). Medewerkers van Voorlichting wisten rond 1970 wel wat ze van het blad mochten 302
303 304
Barrie aan Mulder, 15-2-71, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 72. ‘De heer Meeldijk is sinds de afgelopen tien jaar de belangrijkste bron van de ambassade bij het verkrijgen van vertrouwelijke informatie over kranten en personen m.b.t. visumaanvragen.’ Barrie aan Mulder 2-6-69, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 71. Hieronder vielen advertenties van de ambassade in Den Haag, het reisbureau Satour en de Suid-Afrikaanse Lugdiens.
77
verwachten: ‘Die tydskrif staan besonder simpatiek teenoor Suid-Afrika en het ook ten opsigte van politieke verwikkelinge elders in die wêreld en in Afrika ’n konserwatiewe standpunt ingeneem wat dikwels ooreenkom met die Suid-Afrikaanse benadering. In spesifieke beriggewing oor Suid-Afrika was die blad nog altyd baie objektief.’305 Voor de leiding van Elsevier was het geen onbekend terrein. Behalve door Jussen werd Zuid-Afrika in de jaren zestig en zeventig door zeker drie andere personen van het blad bezocht, zowel uit de redactie als de directie.306 Toen hoofdredacteur Daan van Rosmalen in 1970 Vorster interviewde, kon het Haagse Voorlichtingskantoor tevreden vaststellen dat het uiteindelijke artikel Rosmalens bezoek aan Zuid-Afrika ‘dubbel en dwars’ rechtvaardigde. Mulder stemde hiermee in en merkte op dat hier geld op een zeer goede wijze was belegd.307 G.B.J. Hiltermann bezocht het land tenminste twee keer als gast van Voorlichting en berichtte daarover in Elsevier en op de radio, waar hij voor de AVRO de toestand in de wereld besprak. Beide bezoeken wierpen volgens Rhoodie ‘goeie vrugte’ af.308 Vorsters voorganger Hendrik Verwoerd was in 1966 ook door EW geïnterviewd, en wel door politiek redacteur Ferry Hoogendijk. Volgens de laatste zou er bij dat gesprek een ontzettende ruzie zijn ontstaan, maar in de ogen van Voorlichting had het bezoek uitstekende resultaten opgeleverd.309 Omgekeerd toonde Hoogendijk belangstelling in de werkwijze van het departement. Tijdens een eerdere reis naar Zuid-Afrika, in 1963, had hij op een persconferentie in Umtata (Transkei) gesteld dat als Voorlichting zijn geloofwaardigheid wilde vergroten, naast elke blanke Voorlichingsbeambte ook een niet-blanke benoemd moest worden.310 Hoogendijk was zeer geïnteresseerd in het doen en laten van Eschel Rhoodie, die in 1967 in Den Haag was komen werken. Het duurde niet lang of er ontstond een goed contact tussen de twee. Rhoodie liet later tijdens een gezamenlijk diner doorschemeren dat hij geheime projecten ontplooide. Hoogendijk, inmiddels hoofdredacteur bij EW, rook een primeur, maar
305
306
307 308
309
310
Barrie aan privé-secretaris van Vorster, 15-4-70, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie) inventarisnr. 72. ‘Het tijdschrift staat bijzonder sympathiek tegenover Zuid-Afrika en neemt ook ten opzichte van politieke ontwikkelingen elders in de wereld een conservatief standpunt in, hetgeen dikwijls overeen komt met de Zuid-Afrikaanse benadering. Wat betreft de specifieke berichtgeving over Zuid-Afrika was het blad tot nu toe erg objectief.’ Zie bijlage C. Het gaat om Hoogendijk (onder andere 1966), Van Rosmalen (1970), Hiltermann (1971) en Ten Brink (1975). Barrie aan Mulder, 18-6-70, Natuinaal Archief van Zuid-Afrika. MNL (correspondentie), inventarisnr. 72. Rhoodie aan Mulder, 18-5-73 en 11-6-75, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnrs. 91, ref. 2601-2650 en 99, ref. 3901-3950. Interview met Hoogendijk., 5-4-07 en Barrie aan Mulder, 15-4-70, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 72. Jussen aan De Klerk, 6-6-66.
78
Rhoodie wilde er verder niets over kwijt. Volgens de journalist werd echter in een soort gentlemen’s agreement afgesproken dat Rhoodie hem over de activiteiten zou inlichten als hijzelf in gevaar zou komen.311 Rhoodie achtte die tijd aangebroken in de zomer van 1979, toen hij - terecht vermoedend dat er een internationaal opsporingsbevel tegen hem was uitgevaardigd – een half ondergedoken bestaan leidde in Zuid-Frankrijk. Hoogendijk, die in diezelfde periode in zijn Zuid-Franse appartement verbleef, trof op zekere dag bij zijn voordeur een zichtbaar nerveuze (en gewapende) Rhoodie aan. De ex-staatssecretaris liet weten dat hij over de projecten wilde vertellen in ruil voor een bedrag tussen de 300 en 400 duizend gulden. Hoogendijk vond dit wel erg veel en verzocht John Wories, zijn adjunct bij Elsevier, naar Frankrijk te komen om hierover te onderhandelen.312 In een chique hotel aan de Côte d’Azur maakte Rhoodie duidelijk dat het geld niet voor hemzelf was bedoeld, maar voor de toekomst van zijn kinderen. Zijn zoon zat op een Engelse kostschool, verscholen voor de Zuid-Afrikaanse publiciteit, en daar wilde Rhoodie hem graag houden. Wories, Hoogendijk en Rhoodie kwamen uiteindelijk overeen dat het resterende verblijf van Eschel jr. in Engeland door het tijdschrift zou worden betaald. Terug in Nederland nam Wories contact op met de kostschool en deelde mee dat de rekening van de jonge heer Rhoodie vanaf nu naar Elsevier kon worden verstuurd. Aldus geschiedde: de komende tweeënhalf jaar zou het blad 100 tot 140 duizend gulden bijdragen aan de opvoeding van Rhoodies zoon.313 Voor dat geld was Hoogendijk vastbesloten het interview met Rhoodie groot aan te pakken. Vanwege veiligheidsoverwegingen werden op kosten van Elsevier drie huizen afgehuurd in de omgeving, zodat het tweetal in de daaropvolgende veertien dagen geregeld van locatie kon wisselen. Om de grote hoeveelheid informatie die Rhoodie vrijgaf te verwerken en uit te tikken, liet Hoogendijk vier secretaresses overkomen. Op de redactie van Elseviers Magazine (sinds 1970 de nieuwe naam van het tijdschrift) was niemand op de hoogte van de verblijfplaats van het secretariaat of de hoofdredacteur.314 Rhoodie had een belangrijke voorwaarde gesteld: het interview zou pas mogen worden afgedrukt indien de Franse politie hem oppakte en aan Zuid-Afrika zou uitleveren. De gepubliceerde artikelen zouden hem in dat geval munitie kunnen verschaffen bij zijn verdediging, zo redeneerde hij. Het moment kwam sneller dan Rhoodie had kunnen 311 312 313 314
Interview met Hoogendijk. Ibidem. Interview met John Wories. 18-4-07. Interview met Ferry Hoogendijk.
79
vermoeden: op 19 juli, vlak na afronding van het interview, werd hij door Franse agenten gearresteerd. Toen enkele dagen later een gerechtelijk proces begon met het doel Rhoodie aan Zuid-Afrika over te dragen, deelde in Amsterdam een advocaat aan Hoogendijk mee dat hij mocht overgaan tot publicatie.315 ‘De Zuid-Afrikaanse propaganda-oorlog’ werd vanaf 28 juli 1979 in vier uitgebreide delen in EM afgedrukt. De kosten van de hele operatie waren uiteindelijk opgelopen tot 300 duizend gulden, iets wat al gauw de ronde deed op de redactie en Hoogendijk niet in dank werd afgenomen.316 De ophef was ook wel begrijpelijk: er was veel geld betaald voor een serie interviews met een buitenlandse ex-staatssecretaris, waarin Nederland in feite maar een kleine rol speelde. Zuid-Afrikaanse journalisten hechtten echter veel belang aan het verhaal, omdat er projecten in werden besproken waar tot dan toe nog niets over bekend (of bewezen) was.317
Elsevier-hoofdredacteur Ferry Hoogendijk interviewt Rhoodie in Zuid-Frankrijk, vlak voor deze door de Franse politie wordt opgepakt (Foto: Charles Vlek / Elsevier)
Rhoodie had Hoogendijk wel degelijk een behoorlijke primeur bezorgd. Documenten die hij aan de hoofdredacteur liet zien, waren niet getoond aan de Zuid-Afrikaanse journalisten Rees 315 316
317
Rhoodie, Die ware inligtingskandaal, 447 en 483. Van der List, Meer dan een weekblad, 147-148. De auteur citeert een passage uit een brief van Paul Tesselaar, financieel directeur van Bonaventura (de uitgever van Elsevier) aan algemeen directeur Louis Leeman, waarin staat dat ‘de totale kosten ad fl. 300 000,-, die dit hele project kost, terug verdient (sic) te worden d.m.v. licensen van deze verhalen aan derden.’ Een selectie van de eerste Zuid-Afrikaanse krantenknipsels m.b.t. het Elsevier-interview werd afgedrukt in het derde deel van de serie: ‘De beïnvloeding van de verkiezingen in Rhodesië en Namibië’, Elseviers Magazine, 11-8-79.
80
en Day, ondanks de lange gesprekken die Rhoodie met hen in Ecuador had gevoerd. Zij konden aanvankelijk dan ook weinig over de projecten publiceren. Ook de BBC-journalist David Dimbleby, die in maart 1979 een spraakmakend tv-interview met Rhoodie had afgenomen, had niet al diens papieren mogen aanschouwen. In Rhoodies eigen woorden ging het hierbij om ‘documentation summarising all the secret projects, code numbers, code names, the file numbers, the amounts of money spent, names of people, the summary of the projects, who received what, the people who were directly involved in the field.’318 De namen van politici, journalisten en vakbondsmensen die geld van Voorlichting hadden ontvangen, kreeg Dimbleby dan ook niet te weten.319 Hoogendijk wel. Waarom Rhoodie zijn explosieve documenten juist aan hem had laten zien blijft onduidelijk. De hoofdredacteur van EM kreeg evenwel een deel van de belastende informatie in eigendom (al dan niet in kopie) en drukte er enkele fragmenten van af in de Rhoodie-artikelen. Daarin staan inderdaad beschrijvingen van de projecten te lezen, alsmede codenamen, codenummers, persoonlijke toekenningen en bedragen die tot op een zekere datum aan de activiteiten waren besteed. Dat Hoogendijk hiermee in feite unieke informatie over de affaire in handen had gekregen, was niet alleen Zuid-Afrikaanse journalisten opgevallen. De hoofdredacteur merkte dit aan den lijve toen hij thuis in Wassenaar bezoek kreeg van twee onvriendelijke Zuid-Afrikaanse personages van de BOSS. Hierna leek het Hoogendijk beter zijn Muldergate-documenten te vernietigen.320
318 319 320
Rees en Day, Muldergate, 210-214. NRC Handelsblad, 22-3-79. Interview met Ferry Hoogendijk.
81
4 Dagbladjournalisten en het effect van de persreizen ‘Onder de blanke Zuid-Afrikanen leven meer genuanceerde opvattingen, dan wij gedacht hadden.’ 321
4.1.
Landelijk en regionaal
Tijdens de ambtsperiode van Gerald Barrie, van 1966 tot 1972, werden 34 journalisten van Nederlandse dagbladen en tijdschriften door Voorlichting uitgenodigd een reis door ZuidAfrika te maken. In ieder geval 22 pakten daadwerkelijk het vliegtuig. Van 1972 tot 1978, de periode waarin Eschel Rhoodie als staatssecretaris optrad, inviteerde het departement niet meer dan 13 schrijvende journalisten uit Nederland. Tenminste 9 daarvan bezochten ZuidAfrika.322 De archieven van het departement maken geen melding van een beleidsverandering in het gastenprogramma en geven evenmin een verklaring voor het afgenomen aantal uitnodigingen. Wie bijlage C bekijkt, ziet echter dat na 8 juni 1976 geen Nederlandse journalisten meer werden voorgedragen voor bezoek. Een verklaring zou kunnen liggen in de Soweto-rellen, die een week later, op 16 juni, waren begonnen. Nadat op die dag de jonge zwarte scholier Hector Pieterson in het grote township door de Zuid-Afrikaanse politie was doodgeschoten, barstten in het hele land gewelddadigheden los. De onrust zou voortduren tot eind 1977, toen er al bijna zeshonderd doden waren gevallen.323 In deze context is het niet ondenkbaar dat Voorlichting het uitnodigen van journalisten (tijdelijk) op een laag pitje zette. Wat gedurende de jaren zestig en zeventig in ieder geval ongewijzigd bleef was het doel van de persreizen: de journalist begrip laten opbrengen voor de Zuid-Afrikaanse situatie, zodat uiteindelijk zijn artikelen over het land iets ‘genuanceerder’ zouden worden. Om vast te kunnen stellen in hoeverre dat gewenste effect werd bereikt, volstaat een relatief eenvoudige onderzoeksmethode. Een vergelijking van de berichtgeving van de uitgenodigde journalist vóór en na de Zuid-Afrikaanse reis moet duidelijk kunnen maken of deze persoon op enige wijze was beïnvloed. Besloten is om het effect van de persreizen te onderzoeken met een representatieve steekproef. Daartoe zijn uit het totaal van 43 Nederlandse journalisten 6 personen geselecteerd, die Zuid-Afrika verspreid over de periode tussen 1966 en 1978
321 322 323
Hein Eskens, Zwolse Courant, 16-3-74. Zie bijlage C. J. Barber, South Africa in the twentieth century (Oxford 1999) 211-212.
82
bezochten. Omdat nergens uit de archieven van Voorlichting blijkt dat de ene Nederlandse krant belangrijker werd gevonden dan de andere, is gekozen voor journalisten van zowel landelijke als regionale dagbladen Zes willekeurige journalisten die in aanmerking kwamen voor het onderzoek waren Ger Vaders van het Nieuwsblad van het Noorden, Anton van der Vet van het Algemeen Dagblad, André Spoor van NRC Handelsblad, Hein Eskens van de Zwolse Courant, K.L. Koopmans van de Amersfoortse Courant en Cees Gloudemans van de Volkskrant. De eerste drie personen bezochten Zuid-Afrika tijdens het ambtstermijn van Barrie, de laatste drie tijdens dat van Rhoodie. De ambtenaren van Voorlichting wisten wel wie zij moesten uitnodigen: drie van deze zes personen waren op dat moment hoofdredacteur. De gedachte was blijkbaar dat begrip voor Zuid-Afrika vanuit de journalistieke leiding wel zou doorsijpelen naar de redacties. De kranten waar bovenstaande personen aan waren verbonden, zijn allemaal voor een periode van zes maanden bestudeerd: de laatste drie maanden voor het vertrek van de redacteur naar Zuid-Afrika, en de eerste drie maanden na diens terugkeer. Gekeken is of er na de reis veranderingen optraden in de toon, de hoeveelheid en de aard van de artikelen over het land. Uiteraard wordt daarbij steeds de vraag gesteld of de gebeurtenissen in Zuid-Afrika zelf ook een rol speelden bij die veranderingen. Uit praktische overwegingen is het onderzoek beperkt tot de berichtgeving op de voorpagina, de buitenlandpagina’s, de redactionele commentaren en de zaterdagbijlagen. Artikelen over publieke manifestaties of politieke vraagstukken omtrent Zuid-Afrika – vallend onder binnenlands nieuws – worden dus niet behandeld. Het doel van Voorlichting was om de berichtgeving over Zuid-Afrika zelf te beïnvloeden, niet zozeer de berichtgeving over de Nederlandse visies op dat land. Niet voor niets nodigde het departement naast hoofdredacteuren ook buitenlandredacteuren uit, zoals uit het onderstaande zal blijken. Geregeld verwijst deze analyse naar krantenartikelen die positief, negatief, dan wel neutraal van toon zijn ten opzichte van Zuid-Afrika. Daaronder wordt het volgende verstaan. Positieve berichten beschrijven een gebeurtenis waarbij Zuid-Afrika op een of andere manier een positieve rol vervult óf op een positieve wijze wordt beschreven. Zo zijn de artikelen ‘Kabelverbinding tussen Europa en Zuid-Afrika vandaag open’ (Nieuwsblad van het Noorden, 18-2-69) en ‘Immoraliteitswet in Zuid-Afrika niet toegepast’ (Algemeen Dagblad 27-1-71) allebei positief te noemen. Negatief van toon zijn vanzelfsprekend die berichten waarin een Zuid-Afrikaanse wantoestand als gevolg van de apartheidspolitiek wordt beschreven. Ook artikelen waarin 83
officiële verklaringen van de Zuid-Afrikaanse regering in twijfel worden getrokken, of waarin een nieuwsfeit is aangevuld met kritische achtergrondinformatie, vallen in deze categorie. Voorbeelden zijn ‘Economische banden tussen Duitsland en Zuid-Afrika’ (Amersfoortse Courant, 7-10-75) en ‘Premier Transkei wint verkiezingen’ (negatief vanwege de arrestatie van de oppositie, de Volkskrant, 16-10-76). Neutraal tenslotte zijn alle artikelen waarin puur het nieuws wordt vermeld, zonder daarbij in te gaan op de positieve of negatieve consequenties van de gebeurtenis. Dit geldt bijvoorbeeld voor het bericht ‘Nieuwe sabotage bij spoorweg Zuid-Afrika’ (NRC Handelsblad, 4-4-72), maar ook voor ‘Soweto-doden deels in de rug geschoten’ (de Volkskrant, 15-10-76).
4.2.
Ger Vaders, hoofdredacteur Nieuwsblad van het Noorden
Bezoekt Zuid-Afrika van 27 februari tot 19 maart 1969
Waarom de Haagse Voorlichtingsafdeling het in 1968 ‘raadzaam’ heeft gevonden om ook de hoofdredacteur van het Nieuwsblad uit te nodigen, is moeilijk te verklaren. De uitgesproken mening die Vaders al dan niet heeft over apartheid (zie hoofdstuk 3) vertaalt zich niet naar de krant: de drie maanden voor zijn vertrek wordt er nauwelijks een woord over Zuid-Afrika in afgedrukt. Slechts vijf korte berichten verschijnen over het land, en niet eens zo kritisch van toon. Het betreft vooral ‘algemeen nieuws’; een treinongeluk, een niertransplantatie en de aanleg van een kabelverbinding met Europa. Na Vaders terugkeer in maart verandert er weinig aan deze situatie. Op 10 april, als de hoofdredacteur alweer bijna een maand op de redactie vertoeft, wordt in de krant echter een serie beschouwingen aangekondigd: ‘Zuid-Afrika, studie in zwart en wit’. De aankondiging op de voorpagina waarborgt de journalistieke onafhankelijkheid. ‘De heer G. Vaders, hoofdredacteur van het nieuwsblad, heeft op uitnodiging van de Zuid-Afrikaanse regering een studiereis van drie weken door dit land gemaakt. Daarbij heeft hij, zoals hij voor de aanvang van de reis uitdrukkelijk had bedongen, alle bewegingsvrijheid en medewerking gekregen bij het bereiken van de bronnen, die hem voor een gefundeerde onbevangen meningsvorm dienstig leken.’ De serie, opgedeeld in zeven reportages met een minimale omvang van tweederde pagina per artikel, verschijnt daarop bijna dagelijks in de krant. Vaders maakt aan het begin ervan goed duidelijk wat hij van de Zuid-Afrikaanse politiek vindt. ‘Apartheid is in consequenties een stinksysteem, dat in praktijk de ongelijkheid van de ene mens tegenover de andere vooropstelt’. In datzelfde artikel moet hij echter aantekenen dat er duidelijke aanwijzingen 84
zijn dat de apartheid in Zuid-Afrika op zijn retour is, zoals de groeiende economie, de ‘onderwijsexplosie’ bij zwart en blank en de verbeterde betrekkingen met andere landen in zuidelijk Afrika. Vaders roept op niet te hard over de Afrikaners te oordelen: ‘Wij in hun plaats zouden waarschijnlijk niet anders handelen.’ Bovendien irriteert de Nederlandse houding, hetgeen een gunstige ontwikkeling zal frustreren.324 In de daarop volgende reportages behandelt Vaders onder meer het verschil tussen de zwarte bevolking in Zuid-Afrika en die in de Verenigde Staten, interviewt hij minister Mulder en het progressieve parlementslid Helen Suzman, beschrijft hij zijn ontmoeting met premier Matanzima van Transkei, verdiept zich in de situatie van de Zuid-Afrikaanse Indiërs en kleurlingen die tussen wal en schip lijken te vallen, en duidt het probleem van de goedkope (want zwarte) industrie. Inderdaad toont hij zich daarbij kritisch en wantrouwig ten opzichte van personen van wie hij vermoedt dat zij een al te rooskleurig beeld koesteren. ‘Deze mensen vertellen niet het hele verhaal,’ zegt hij over de kleurlingen en Indiërs die pretenderen gelukkig te zijn met de apartheidspolitiek.325 Over die apartheid heeft Vaders enigszins ambivalente opvattingen. Na een bezoek aan het thuisland Transkei dat vanwege de toekomstige ‘onafhankelijkheid’ pogingen doet zelfvoorzienend te worden, noteert hij over het thuislandenbeleid: ‘Laten we wel wezen: dit aspect van de apartheid is niet immoreel (…). Het is in mijn ogen geen misdaad om negervolken, die even lang als de Boeren in Zuid-Afrika hun koeien op hun stamlanden laten grazen, hun eigen boontjes te laten doppen, met geld en goede woorden toe en de gouden mogelijkheid van onafhankelijkheid (…) in het vooruitzicht’. Evengoed vindt hij dat door de ‘uitersten’ van de apartheid, de scheiding tussen blank en zwart, een wat onrealistische politiek is ontstaan ‘met typische angstreflexen tegenover het zwarte getal (…).’326 Het laatste stuk uit de serie (een hele pagina groot) verschijnt in de krant van 19 april. ‘De kern van deze slotbeschouwing is dat schelden en boycotten geen zin heeft, maar de dialoog de beste oplossing biedt. De Afrikaners moeten niet geïsoleerd worden.’ Vaders oppert dat Zuid-Afrika de gelegenheid moest krijgen om de binnenlandse problemen zelf op te lossen. ‘Het zou daarom beter zijn, Zuid-Afrika de tijd en de kans te geven.’327 De reportagereeks heeft in totaal meer dan vijf volle krantenpagina’s in beslag genomen. Dat Vaders door de reis enig begrip heeft gekregen voor het Zuid-Afrikaanse standpunt en een aantal apartheidsprincipes werkbaar acht, zoals in het reisverslag uit hoofdstuk 3 werd 324 325 326 327
‘Nachtmerrie van de blanke: verdrinken in de zwarte zee’, 10-4-69. ‘Wij hebben cultuur in ons bloed. De Bantoe’s niet…’, 17-4-69. ‘Ons volk is gekant tegen blank-zwarte huwelijken’, 16-4-69. ‘Het absurde theater der moraalpredikers’, 19-4-69.
85
geconcludeerd, lijkt dus te kloppen. De berichtgeving in het Nieuwsblad van het Noorden verandert er echter niet door. Na het laatste deel van Vaders’ reportages verdwijnt ZuidAfrika weer nagenoeg uit de kolommen. Niet meer dan zes artikelen uit Zuid-Afrika, slechts één meer dan in de maanden voorafgaand aan de reis, halen de krant. Het gaat nog steeds om enigszins triviaal nieuws, zoals de invloed van de minirok op Zuid-Afrikaanse mannen en de ontvoering van een Zuid-Afrikaanse ambassadeursdochter in Wenen. Eén bericht echter maakt melding van in Zuid-Afrika wonende tegenstanders van de apartheid; een ander artikel noemt de veroordeling van apartheid op een conferentie in Genève. In de maanden vóór Vaders’ reis is over Zuid-Afrika nooit vanuit een politieke invalshoek bericht.
4.3
Anton van der Vet, columnist Algemeen Dagblad
Bezoekt Zuid-Afrika van begin november tot 24 november 1970
Een belangrijke reden die in 1969 bij het uitnodigen van Van der Vet meespeelt, is dat hij de voorafgaande tien jaar hoofdredacteur van het AD is geweest. Pas sinds kort heeft hij die functie neergelegd en is voor de krant rubrieken gaan schrijven over politiek, economie en buitenlandse onderwerpen. Gerald Barrie meent dat het AD veel gelezen wordt in zakenkringen en wil daarom graag iemand van die krant naar Zuid-Afrika halen. Van der Vet lijkt een geschikte persoon, juist omdat hij slechts een oppervlakkige kennis van het land zou hebben, als gevolg van de ‘eenzijdige berichtgeving’ waaraan hij en anderen in Nederland jarenlang zijn blootgesteld.328 Omdat Van der Vet niet meer als vaste kracht aan de redactie is verbonden heeft Mulder aanvankelijk zijn bedenkingen, maar Barrie weet hem ervan te overtuigen dat de journalist een goede naam heeft in Nederland en dat zijn beschouwende rubriek dagelijks in het AD verschijnt. Bovendien wordt Van der Vets bezoek aanbevolen door de Zuid-Afrikaanse ambassadeur en de speciale adviseur.329 Barrie heeft de zaak iets mooier voorgesteld dan hij is: de column van Van der Vet, ‘Op langer zicht’,verschijnt hoogstens twee keer per week. Het aantal keer dat de auteur een buitenlands onderwerp behandelt lijkt bovendien erg mee te vallen. Evenals het Nieuwsblad van het Noorden besteedt het AD weinig aandacht aan ZuidAfrika. In de maanden voor Van der Vets vertrek verschijnen slechts zeven, merendeels korte
328 329
Barrie aan Mulder, 23-10-69, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 71. Ibidem en Barrie aan Mulder, 28-1-70, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 71.
86
artikelen in de krant. Deze komen vooral van het grote persbureau Reuters en zijn kritisch of hoogstens neutraal van toon. Wel gaat het zonder uitzondering om politiek nieuws, zoals de veroordeling
van
Afrikaanse
verzetsleden
en
de
ontwikkelingen
rond
Europese
wapenleveranties aan Zuid-Afrika. Op 28 november, vier dagen naar Van der Vets terugkeer, handelt ‘Op langer zicht’ voor het eerst over Zuid-Afrika. De auteur deelt mee dat aan zijn reis een enige twijfel vooraf is gegaan, nadat hij de zaak aan kennissen heeft voorgelegd. ‘Sommigen vonden dat je dat eigenlijk niet kon doen: als Nederlandse journalist een uitnodiging aanvaarden van de ZuidAfrikaanse regering om “zèlf te komen kijken”.’ Toch kan hij nu, achteraf, concluderen een evenwichtiger voorstelling van de problematiek te hebben gekregen: ‘Na een tocht van drie weken door Zuid-Afrika, na tientallen gesprekken (…) gaat men steeds meer nuances zien in dat eerst zo plezierig eenvoudige zwart-witte beeld.’330 Het is de eerste van vijftien columns over Zuid-Afrika, allen een kwart pagina groot. De frequentie van ‘Op langer zicht’ wordt opgevoerd zodat de rubriek nu bijna dagelijks in de krant verschijnt. Van der Vet toont zich een scherp waarnemer: tijdens zijn verblijf in ZuidAfrika heeft hij opgevangen dat sommige leden van de Nationale Party ‘overwogen een Britstalig dagblad te gaan uitgeven om de steun van de regeringspartij gemakkelijker te laten doorklinken in het buitenland.’331 Het idee achter The Citizen, opgericht in 1976, lijkt dus niet nieuw. De weken daarop behandelt Van der Vet uiteenlopende facetten van de Zuid-Afrikaanse samenleving, waarbij hij melding maakt van zijn gesprekken met Mulder, oppositieleider Guzana uit Transkei en Piet Cillié, hoofdredacteur van de Afrikaantalige krant Die Burger. De strekking van Van der Vets beschouwingen komt er vooral op neer dat de problematiek in Zuid-Afrika complex is en dat daar niet zo makkelijk over moet worden geoordeeld. De politieke machthebbers zijn bijvoorbeeld niet zo star als hij had verwacht. ‘Het denken van de Zuid-Afrikaanse regering over de verdere tenuitvoerlegging van de politiek van afzonderlijke ontwikkeling (apartheid) is, zo hebben kenners van het land me verzekerd, wat genuanceerder aan het worden dan tot voor kort het geval was.’332 Zuid-Afrika biedt volgens de journalist onderdak aan ‘een samenleving – laat dat nog eens met klem gezegd zijn – die velen in Nederland slechts wit-zwart zien, terwijl zij uit reeksen nuances van grijs bestaat.’333
330 331 332 333
‘Het beeld is niet zwart-wit’, 28-11-70. ‘De Boerenoorlog is nog lang niet vergeten’, 2-12-70. ‘Een begin van twijfel’, 5-12-70. ‘De angst van de schuld’, 18-12-70.
87
Hoewel Van der Vet zich in zijn rubriek voornamelijk neutraal of positief over de ZuidAfrikaanse status quo uitlaat, maakt hij wel degelijk kritische kanttekeningen. Dat alleen blanken stemrecht hebben keurt hij af, evenals het superioriteitsgevoel dat hij bij hen constateert. Hij stelt de woonomstandigheden in Soweto aan de kaak, en behandelt de bedreigde vrijheid van rechtspraak en de pers. Desondanks pleit hij in op 19 december in zijn slotbetoog voor een dialoog met Zuid-Afrika, de enige manier waarop de binnenlandse situatie ten goede kan worden beïnvloed. Juist nu is er een kans, volgens Van der Vet: ‘Ik heb het al vaker in deze serie reportages geconstateerd: het kabinet-Vorster is minder star dan zijn voorgangers.’334 ‘Op langer zicht’ heeft uitgebreid verslag gedaan van de reis door Zuid-Afrika. Toch meent Van der Vet dat heel wat kanten van de zaak onderbelicht zijn gebleven. Daarom kondigt hij in zijn slotartikel een speciale bijlage over Zuid-Afrika aan. Deze verschijnt uiteindelijk op 26 januari 1971 op krantenformaat bij het AD. Evenals bij de Telekleur-editie (zie hoofdstuk 3) weten Zuid-Afrikaanse organisaties feilloos hun weg naar de bijlage te vinden: zes van de dertien pagina’s worden met hun advertenties gevuld. Vooral in het oog springend is de advertentie van het Haagse Voorlichtingskantoor – ‘Zuid-Afrika… kent u dat land?’ – verspreid over twee pagina’s. Daarin wordt de missie van de persafdeling, vergezeld van een lijst publicaties en een rijtje feiten over Zuid-Afrika, uitvoerig uit de doeken gedaan. In het openingsartikel ‘Dialoog!’ verklaart Van der Vet dat hij in zijn rubriek vooral de politieke en menselijke kanten van het leven in Zuid-Afrika heeft belicht: deze bijlage is bedoeld om ook de economische ontwikkeling van het land te behandelen. Wederom roept de auteur op tot een dialoog met Zuid-Afrika, iets waaraan hij met zijn reportages in ‘Op langer zicht’ heeft willen bijdragen. ‘Hetzelfde doel – en nogmaals: bij afwijzing van de beginselen der “apartheidspolitiek” – wordt met deze bijlage beoogd.’335 Van der Vets nieuwe reeks artikelen beschrijft enkele Zuid-Afrikaanse aspecten die Voorlichting zelf ook graag mag benadrukken. Het beste komt dit tot uiting in de artikelen ‘Russen op de zee’ (over de communistische dreiging in zuidelijk Afrika), ‘Vorster geen “verkrampte” [conservatief] maar “verligte” [liberaal]’ en ‘Zuid-Afrika’s troeven’. Daar staat tegenover dat de apartheid door Van der Vet wordt bestempeld als een hinderpaal van de economie, en het thuisland Transkei als barstend van de problemen. Een aardige journalistieke vondst vormen de twee series interviews met Nederlandse voor- en tegenstanders van de apartheid, afgenomen door andere AD-redacteuren. 334 335
‘Dialoog enige toekomstkans’, 19-12-70. ‘Dialoog!’, 26-1-71.
88
De betaalde persreizen resulteerden in enkele gevallen in speciale themabijlagen over Zuid-Afrika. Links de omslag van Telekleur, het kleurenmagazine van De Telegraaf, van 22 november 1969. Rechts de bijlage in het Algemeen Dagblad van 26 januari 1971. (Bron: De Telegraaf en Algemeen Dagblad)
In zijn verslaggeving over Zuid-Afrika heeft Van der Vet uiteindelijk veel zaken aangeroerd die Voorlichting graag in het buitenland besproken ziet, zoals de complexiteit van de ZuidAfrikaanse samenleving en politiek. Mulder toont zich dan ook niet ontevreden als hij de artikelen onder ogen krijgt. ‘Die aanbieding is heel objectief. Ek dink dis ’n goeie deurbraak ten spyte vd feit dat hij nog hier en daar skerp krities is. ’n Goeie belegging’, bericht hij Barrie.336 Die belegging lijkt echter niet zo duurzaam. Met de bijlage heeft Van der Vet voorlopig zijn laatste woorden aan Zuid-Afrika besteed, en in zekere zin geldt dat ook voor de krant als geheel. Drie maanden na de terugkeer van de journalist heeft het AD in totaal niet meer dan acht nieuwsberichten over Zuid-Afrika geplaatst. Die zijn over het algemeen wel iets langer dan in de voorgaande periode. Het materiaal is in de meeste gevallen aangeleverd door de persbureaus Reuters en AP, waarvan het nieuws, in het AD althans, doorgaans niet zo goed voor de Zuid-Afrikaanse regering uitpakt.
336
Barrie aan Mulder, met diens aantekening, 19-2-71, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 72. ‘Het aanbod is heel objectief. Volgens mij is dit een goede doorbraak, ondanks het feit dat hij hier en daar scherp nog behoorlijk kritisch is. Een goede belegging.’
89
4.4
André Spoor, hoofdredacteur NRC Handelsblad
Bezoekt Zuid-Afrika van half februari tot 12 maart 1972
Als het Haagse Voorlichtingskantoor in 1970 enkele journalisten voordraagt voor een toekomstig Nederlands ‘gasteprogram’, blijkt dat zij over A.S. Spoor niet helemaal goed is ingelicht. De oud-diplomaat zou hoofdredacteur zijn van de Nieuwe Rotterdamse Courant, maar Spoor kent op dat moment noch een verleden als diplomaat, noch een als hoofdredacteur van de NRC. In 1968 is hij als adjunct-hoofdredacteur juist toegetreden tot de ‘andere’ deftige krant, het Algemeen Handelsblad. Wat men in Den Haag wel goed heeft begrepen is dat beide kranten in het najaar van 1970 zullen fuseren en dat ook het dagblad De Tijd hierbij een zekere rol gaat spelen. De laatste wordt uiteindelijk geen onderdeel van het nieuwe NRC Handelsblad, maar beide titels starten wel een redactionele samenwerking. Voor de nieuwe krant betekent dit dat er financiële ruimte ontstaat om het correspondentenbestand uit te breiden.337 Deze uitbreiding past in de lijn die voor NRC Handelsblad is uitgezet. Al in maart 1970 hebben vertegenwoordigers van de NRC en het Algemeen Handelsblad met elkaar afgesproken dat de fusiekrant een buitenlandrubriek van formaat zal krijgen.338 Ongetwijfeld tot tevredenheid van Spoor (een van de onderhandelaars), die als correspondent voor de GPD in Bonn en Washington heeft gewerkt. Als NRC Handelsblad in oktober 1970 van start gaat, is het Spoor die zich – in een samenwerking met J.L. Heldring en Henk Hofland – hoofdredacteur van de nieuwe krant mag noemen. Vanwege de al vroeg bestaande nadruk op buitenlands nieuws is het niet verwonderlijk dat er in NRC Handelsblad meer over Zuid-Afrika wordt bericht dan in de twee kranten die eerder in deze analyse zijn behandeld. In de drie maanden voorafgaand aan Spoors reis verschijnen er negentien artikelen over Zuid-Afrika in de krant, soms meerdere op een dag. Daarvan zijn er negen door de buitenlandredactie zelf geproduceerd. Het betreft hier echter vooral korte nieuwsberichten, neutraal van karakter. Het enige grote artikel van de redactie, over de omvorming van Zoeloeland tot thuisland, is negatief van toon. De felle kritiek op het thuislandenbeleid is ‘terecht’, volgens de auteur. ‘Dertien procent van het grondgebied van Zuid-Afrika is veel te weinig voor de zwarte meerderheid om een redelijke levensstandaard te
337
338
‘De fusie van NRC en Handelsblad’, in: Door onze redacteuren. NRC Handelsblad 1970-1995 (Amsterdam 1995). Ibidem.
90
vinden (…)’.339 Kort zijn ook vrijwel alle artikelen van de grote persbureaus, tien stuks in totaal. Wellicht door de geringe lengte kunnen de meeste van deze berichten neutraal worden genoemd. Het eerste stuk van Spoor over zijn reis verschijnt op 16 maart op de opiniepagina. Het is een interview met de Zoeloeleider Chief Mangosuthu Buthelezi, die zijn kritiek op de apartheid mag uitdragen.340 Twee dagen later staat in de zaterdagbijlage een grote reportage over de Transkei. De auteur schetst een negatief beeld van de staat waarin hij het thuisland heeft aangetroffen, en spaart daarbij ook zijn regering niet. Spoor constateert dat er volop blanke staatssecretarissen zijn aangesteld, terwijl Pretoria met geld invloed uitoefent.341 Vanaf 28 maart verschijnt op de buitenlandpagina’s een serie van vier artikelen van Spoor over het ‘Zuid-Afrikaanse bantoebeleid’. Pas nu laat hij de lezer weten dat hij ‘een reis van vier weken’ door Zuid-Afrika heeft gemaakt. Alle vier de stukken zijn kritisch en negatief over apartheid. Spoor spreekt veel met critici van deze politiek, waaronder Colin Eglin van de Progressieve Partij en hoofdredacteur Allister Sparks van de Rand Daily Mail. Overigens ontmoet hij ook Mulder, die hij beschuldigt van ‘krampachtig optimisme’. Spoor merkt in zijn slotartikel echter op dat al zijn Zuid-Afrikaanse gesprekspartners unaniem van mening zijn ‘dat boycot en isolatie van Zuid-Afrika door het buitenland deze emancipatie [van de nietblanke bevolking, RvdM] eerder zou afremmen dan bevorderen.’342 Bij het voordragen van Spoor had Voorlichting wel een idee van zijn opvattingen. ‘Sy persoonlike benadering ten opsigte van Suid-Afrika is krities, maar objectief. Aan ’n uitnodiging aan hom is ’n mate van risiko verbonde’. Mulder vroeg om meer aanvullende informatie over Spoor, maar keurde de uitnodiging wel goed.343 Nu Spoor zijn artikelen heeft gepubliceerd, lijkt het erop dat het departement verkeerd heeft gegokt. De bijna drie pagina’s die de hoofdredacteur in totaal over Zuid-Afrika heeft geschreven, hebben de blanke regering juist negatief in de schijnwerpers gezet. Gelukkig voor Voorlichting neemt de berichtgeving over het land hierna weer het ‘oude’ karakter aan. In de drie maanden na Spoors thuiskomst haalt Zuid-Afrika vijftien keer de krant, iets minder dan in de periode daarvoor. De meerderheid hiervan bestaat wederom uit 339 340 341 342
343
‘Zoeloeland testcase voor Bantoebeleid’, 4-2-72. ‘ “Boycot zou vooral de zwarten treffen”’, 16-3-72. ‘Transkei, armzalig thuisland voor Bantoes’, 18-3-72. ‘Premier Vorster schippert pragmatisch met de beginselen van Verwoerds apartheidspolitiek’, 28-3-72, ‘Stemmen van niet-blanken steeds luider’, 31-3-72, ‘Economische belangen veroorzaken scheuren in apartheidsmuur’, 5-4-72, ‘Stedelijke bantoe – kernprobleem van apartheid’, 8-4-72. Barrie aan Mulder, 15-2-71, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (correspondentie), inventarisnr. 72. ‘Zijn persoonlijke benadering van Zuid-Afrika is kritisch, maar objectief. Aan een uitnodiging van hem is een zeker risico verbonden’.
91
korte berichten van persbureaus, die in NRC Handelsblad meestal neutraal van toon blijven. Een duidelijke uitzondering hierop is een fotobijschrift (het nieuws is afkomstig van het Franse persagentschap AFP) op de voorpagina van 3 juni, ‘Politie Zuid-Afrika mept erop’, die moeilijk als iets anders dan negatief kan worden beoordeeld. De buitenlandredactie schrijft in deze maanden slechts drie keer zelf een bericht over Zuid-Afrika. Eén daarvan betreft een commentaar over de wenselijkheid van een economische boycot van het land. De krant ziet daar niets in. ‘Isolement van Zuid-Afrika, stel dat dit een haalbare zaak zou zijn, lijkt geen hoop te bieden op een verandering van het maatschappelijk en economisch bestel. Integendeel. Verstarring van de huidige situatie lijkt een waarschijnlijker gevolg (…).’ Het zijn bijna dezelfde woorden als die van Spoor in het slot van zijn artikelenreeks. Het commentaar voegt hier echter nog aan toe: ‘Aan de andere kant moet gewoon zaken doen met en investeren in Zuid-Afrika (…) evengoed volstrekt verwerpelijk genoemd worden.’344
4.5
Hein Eskens, chef buitenland Zwolse Courant
Bezoekt Zuid-Afrika van half februari tot half maart 1974
Hein Eskens is een van de journalisten van wie de functie door Voorlichting enigszins wordt overdreven: in de begeleidende tekst bij zijn voordracht in 1973 valt enkele keren het woord ‘hoofdredacteur’. Die positie bekleedt Eskens niet, maar als chef buitenland is hij evengoed interessant om uit te nodigen. De Zwolse Courant is namelijk aangesloten bij de GPD, en Voorlichting heeft begrepen dat het gebruikelijk is dat de aan dit persbureau gelieerde kranten artikelen van elkaars ‘senior redakteure’ overnemen, als die op reis gaan naar het buitenland. Met Eskens hoopt men dan ook een ‘groot slag te slaan’.345 Bij de meeste artikelen over Zuid-Afrika vermeldt de Zwolse Courant niet wie of wat het nieuws heeft geleverd. Aangesloten bij de GPD ontvangt de krant naast berichten van internationale persbureaus ook artikelen van de Zuid-Afrikaanse GPD-correspondent (dit is sinds 1974 Karl Breyer). Daarom is niet altijd duidelijk wie de leverancier is van nieuws uit Zuid-Afrika. In de drie maanden voordat Eskens het land bezoekt publiceert de krant evenwel maar vijf van deze berichten. Afgezien van het artikel ‘Zuid-Afrika wil kleine apartheid afschaffen’ (17-1-74) zijn zij allen negatief. De Zwolse Courant geeft overigens bijna
344 345
‘Sleutel’, 23-5-72. Rhoodie aan Mulder, 16-7-73, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr 72, ref. 2701-2750.
92
evenveel aandacht aan de Nederlandse verhouding met Zuid-Afrika. Artikelen daarover zijn afkomstig van het ANP of worden door de binnenlandredactie verzorgd. Het eerste verslag van Eskens’ reis vult driekwart pagina in de zaterdagbijlage van 16 maart. Het is een positief getint verhaal over het verdwijnen van de denigrerende uitwassen van de ‘kleine apartheid’. Niet-blanke werknemers worden in Zuid-Afrika steeds meer ingezet, constateert de redacteur. Achter dit uiterlijk van positieve ontwikkelingen gaat echter wel ‘een ingewikkelde problematiek schuil, die de toekomst van het land veel meer bepaalt’. Eskens vindt dat hij thuis in Nederland op een eenzijdige manier over het land en de politiek is bericht. ‘[Er] wordt in Zuid-Afrika een discussie gevoerd, waarin de zekerheden veel minder absoluut gesteld worden dan wij dachten, aan de hand van de normale nieuwsbronnen. Onder de blanke Zuid-Afrikanen leven meer genuanceerde opvattingen, dan wij verwacht hadden.’346 In dezelfde editie wordt een paar pagina’s verder nog een volkomen a-politieke kant van Zuid-Afrika belicht: de beheersing van de geboorte-explosie onder de olifanten in het Krugerpark. ‘Een uniek dierenrijk,’ aldus Eskens, die het reservaat met plezier heeft bezocht. Daarna droogt de verslaggeving van de journalist over Zuid-Afrika voor een paar weken op. Pas op 13 april verschijnt in de zaterdagkrant nog een reportage van een halve pagina, wat meteen Eskens’ laatste stuk is over de reis. Het gaat over de economische verschillen tussen blank en zwart, waar hij bijna een maand geleden nog zo rooskleurig over schreef. Eskens wekt de indruk daar enigszins op terug te komen. ‘Zuid-Afrika doet het meest van de landen in Afrika aan woonmilieu, onderwijs en medische verzorging, maar de economische kloof tussen blank en zwart verdwijnt niet.’347 Na afloop van zijn reis heeft Eskens artikelen geschreven die over het algemeen positief uitvallen voor de blanke Zuid-Afrikaanse regering. Helaas voor Voorlichting is zijn productie, in verhouding tot de verslaggeving van eerdere gasten, betrekkelijk laag gebleven. In de drie maanden na Eskens’ terugkeer lijkt de aandacht voor Zuid-Afrika ter redactie echter toe te nemen: er verschijnen in totaal twaalf artikelen over het land, drie keer zo veel als in de voorafgaande periode. De toename is voor een deel te verklaren door de Zuid-Afrikaanse verkiezingen, een gebeurtenis die vier berichten oplevert. Twee daarvan zijn positief. Niet voor de zittende Nationale Party, maar voor de oppositievoerende Progressieve Partij, die goede resultaten heeft behaald.348
346 347 348
‘Niet-blanke werknemer in Zuid-Afrika steeds belangrijker’, 16-3-74. ‘In Zuid-Afrika wordt de kloof tussen blank en zwart niet smaller’, 13-4-74. ‘Doorbraak progressieve partij in Zuid-Afrika’, 26-4-74, ‘Verkiezingsoverwinning voor Progressieven in
93
Maar ook de Zuid-Afrikaanse regering ontvangt een gunstige berichtgeving, en wel via GPDcorrespondent Karl Breyer. Hij levert deze drie maanden twee artikelen, waarvan de eerste, ‘Apartheid geen belemmering tot investeren’ (6-4-74), positief voor deze politiek uitvalt. Daarbij moet overigens wel worden opgemerkt dat Breyer voor- en tegenstanders van investeringen aan het woord laat. Zijn tweede stuk behandelt de spanningen tussen ZuidAfrika en buurland Lesotho, waarbij de correspondent het dwergstaatje erg negatief afschildert.349 Al met al wordt Zuid-Afrika in deze periode niet ongunstig door de Zwolse Courant behandeld. Voor een deel komt dit door Breyers berichten, voor een deel door het verkiezingssucces van de Progressieve Partij. Slechts een minderheid van drie korte artikelen kan expliciet als negatief worden bestempeld. Dit terwijl vóór Eskens’ bezoek juist positieve berichten als een zeldzaamheid kunnen worden opgevat. De balans lijkt dus omgeslagen in het voordeel van Zuid-Afrika, en Voorlichting.
4.6
K.L. Koopmans, hoofdredacteur Amersfoortse Courant
Bezoekt Zuid-Afrika in november 1975
Omdat de politieke richting van de Amersfoortse Courant afhangt van de overtuiging van de betreffende journalist, kan het uitnodigen van de objectieve en bereisde hoofdredacteur Koopmans goede resultaten opleveren, meent men bij Voorlichting. Bovendien lijkt hij een invloedrijk lid te zijn van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ). Zijn invitatie kan dus niet alleen gunstige gevolgen hebben voor de berichtgeving in de krant, maar biedt ook de gelegenheid om binnen de NVJ een ‘gematigde invloed’ uit te oefenen, bericht Rhoodie verwachtingsvol.350 De krant waar Koopmans leiding aan geeft, verwaarloost Zuid-Afrika in zijn berichtgeving niet. In de drie maanden voordat de hoofdredacteur het land bezoekt, wordt er over Zuid-Afrika veertien keer geschreven. De beschikbaarheid van correspondenten helpt hierbij: Karl Breyer levert vijf artikelen, de afvaardiging in Duitsland schrijft er twee (over Duitse nucleaire en economische banden met Zuid-Afrika). Zo ontstaat de enigszins bijzondere situatie dat Zuid-Afrikaanse persberichten de verslaggeving over het land nu eens niet domineren.
349 350
Zuid-Afrika’, 13-6-74. ‘Spanning Lesotho-Zuid-Afrika groeit met de dag’, 11-4-74. Rhoodie aan Mulder, 21-11-74, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 97, ref. 3501-3550.
94
De redactie van de Amersfoortse Courant zelf schrijft evenwel maar één stuk, een commentaar,
over
Zuid-Afrika.
Het
handelt
over de Nederlandse levering van
kernreactorvaten. De krant spreekt zich uit tegen een boycot. Nederland moet zich niet ‘roomser dan de paus’ tonen, ook zwarte Afrikaanse landen handelen met Zuid-Afrika. Beter is het de dialoog in stand te houden.351 De overige drie artikelen die Zuid-Afrika in deze maanden positief benaderen, zijn allemaal van Breyer. De berichten van zijn collega in Duitsland moeten echter allebei als negatief omschreven worden. Zeven van de totaal veertien artikelen over Zuid-Afrika zijn neutraal van toon: het betreft hier vooral de persberichten van Reuters en AP. Vanaf 9 december 1975 worden Koopmans’ reiservaringen afgedrukt als de serie ‘Notities uit Zuid-Afrika’. Het blijkt een serie van formaat: negentien delen, verspreid over de resterende maand december, met elkaar goed voor meer dan acht gevulde krantenpagina’s. Deze respectabele omvang dankt de reeks aan haar opzet in dagboekvorm, waarin Koopmans de ruimte neemt om gedetailleerd over zijn reis te vertellen. In zijn openingsartikel deelt de hoofdredacteur mee dat hij op uitnodiging van de Zuid-Afrikaanse regering ‘een studiereis van drie weken’ door Zuid-Afrika heeft gemaakt. ‘Hoe voltrekken [zich] de ontwikkelingen in de Republiek zelf, waar Vorster zijn “differentiatiebeleid” voortzet, dat in Nederland nog altijd fel als racistische apartheid wordt bekritiseerd?’, heeft hij zich daarbij afgevraagd.352 De eerste afleveringen van de serie dienen nog ter oriëntatie, zowel voor de lezer als de schrijver zelf. ‘De eerste gesprekken verduidelijken nog niet zo bijster veel,’ aldus Koopmans in het vierde deel van zijn reportage. Misschien komt dat omdat de auteur tot dan toe voornamelijk met voorstanders met de apartheidspolitiek heeft gepraat. Die wijzen hem daarbij geregeld op de ontmanteling van de ‘kleine apartheid’. Over de ‘grote apartheid’, het thuislandenbeleid, is Koopmans mild. Tijdens een bezoek in Zoeloeland ziet hij weinig problemen: ‘Het fabeltje dat de blanke regering de slechtste en kleinste stukjes land aan de Zoeloes geeft is onzin.’353 In Transkei is de situatie toch nijpender, merkt hij. Koopmans schrijft over een achtergesteld gebied, waar door de lage productiviteit van de zwarte bevolking de zaak er niet beter op wordt. De cultuur van de Xhosa’s, de grootste bevolkingsgroep in het thuisland, is hier debet aan. ‘Het buitenland is nodig. Nederland, dat Transkei niet wel erkennen, loopt in deze niet voorop. Actiegroepen en de Wereldraad van Kerken zijn tegen omdat investeren in
351 352 353
‘Reactorvaten’, 21-10-75. Notities uit Zuid-Afrika, deel 1, 9-12-75. Deel 4, 12-12-75 en deel 9, 19-12-75.
95
Transkei de apartheidspolitiek van Vorster steunt. Maar daar kopen de Xhosa’s natuurlijk geen brood voor.’ Koopmans spreekt er met de oppositieleider Guzana, een tegenstander van het thuislandenbeleid. Het is het enige artikel uit de reportagereeks waarin de auteur de apartheid echt kritisch benadert.354 De reis gaat verder naar de Kaapprovincie. In Stellenbosch spreekt Koopmans met drie Afrikaner professoren over de ideologie achter de Zuid-Afrikaanse politiek. Het stemt hem hoopvol. ‘In Nederland weet men niet wat in kringen zoals hier omgaat. Dat is jammer. We zouden er meer van moeten weten omdat er een duidelijke basis in is te vinden voor het voortzetten van de dialoog.’ Minder enthousiast is de hoofdredacteur over zijn interview in Kaapstad met Helen Suzman, al jaren de belangrijkste apartheidscriticus in het parlement. ‘Om eerlijk te zijn: we hadden aanzienlijk meer ethische bewogenheid en minder juridisch gepraat verwacht van de Helen Suzman-partij (…).’355 Het laatste deel van ‘Notities uit Zuid-Afrika’ verschijnt op 3 januari 1976. Evenals enkele van zijn Nederlandse voorgangers schijnt de situatie rond de apartheid Koopmans complexer toe dan vóór zijn reis. ‘De problematiek van Zuid-Afrika is nog veel ingewikkelder dan iemand kan begrijpen die alleen maar in zijn luie stoel voor de televisie van het land kennis neemt.’ De hoofdredacteur formuleert dan ook voorzichtig zijn oordeel ‘dat het vaak zo gemakkelijk geopperde alternatief van gelijkschakeling van alle rassen en het geven van gelijke politieke rechten aan iedereen – althans op korte termijn – niet reëel is. De verschillen in ontwikkeling zijn daarvoor veel te groot.’ Een tegenstrijdige uitspraak volgt: ‘Een onderscheid op grond van huidskleur sluit evenwel alle deuren’. Koopmans ziet evenwel geen alternatief voor de apartheid, omdat de blanken in ZuidAfrika geen compromissen willen sluiten. Toch zal het land zelf tot een oplossing moeten komen, constateert hij. ‘Er is een heikel evenwicht tussen de strategie van binnenuit om geleidelijk tot een betere machtsverdeling te komen en de druk van buitenaf om – desnoods met geweld – gelijkheid af te dwingen. Kiezen tussen beide mogelijkheden is geen zaak van buitenstaanders (…).’356 Het grootste deel van Koopmans’ reportages valt uit in het voordeel van de Zuid-Afrikaanse regering. De hoofdredacteur heeft de pluriformiteit van het land en de afschaffing van de ‘kleine apartheid’ benadrukt, zich een aanhanger van de Nederlands-Zuid-Afrikaanse dialoog getoond en de verantwoordelijkheid voor de apartheidskwestie in handen van de eigen
354 355 356
Deel 11, 22,12-75, deel 12, 23-12-75 en deel 13, 24-12-75. Deel 16, 30-12-75 en deel 18, 2-1-76. Deel 19, 3-1-76.
96
bevolking gelegd. Voorlichting lijkt zogezegd een ‘goede belegging’ te hebben gedaan. Over de verdere Zuid-Afrikaanse berichtgeving in de Amersfoortse Courant mag het departement ook niet ontevreden zijn: in de drie maanden na Koopmans’ bezoek halen twintig artikelen over het land de krant, waarvan slechts vier met een uitgesproken negatief karakter. Zeven berichten, ruim een derde deel van het totaal, beschrijven Zuid-Afrika juist in een positieve context. Zes van deze artikelen zijn dan ook geleverd door Karl Breyer, van wie de krant goed gebruik maakt. Breyer schrijft in gunstige bewoordingen over de rol van ZuidAfrika bij de opstand in het naburige Angola: de vluchtende Portugese blanken worden door Zuid-Afrikaanse soldaten beschermd.357 De overige artikelen, negen stuks, hebben een neutraal karakter. Zij zijn merendeels afkomstig van persbureaus.
4.7
Cees Gloudemans, buitenlandredacteur de Volkskrant
Bezoekt Zuid-Afrika van 22 november tot 11 december 1976
Tijdens de bezoeken van de voorafgaande journalisten in deze analyse is er al een lange tijd sprake van een relatief rustige situatie in Zuid-Afrika. Sinds in 1963 enkele belangrijke leden van het ANC zijn opgepakt, is het zwarte verzet tegen de apartheid in hevigheid afgenomen. Dat de ontevredenheid onder de zwarte bevolking echter op ieder moment massaal naar boven kan komen, staat voor vele waarnemers buiten Zuid-Afrika wel vast. De bom barst op 16 juni, als na een zwarte demonstratie in Soweto een dode valt. De daaropvolgende rellen, stakingen en vernielingen zullen nog veel meer slachtoffers tot gevolg hebben. Erg verwonderlijk is het dan ook niet dat de Volkskrant, toch al kritisch op de ZuidAfrikaanse regering, de situatie op de voet volgt. Van augustus tot november 1976 verschijnt er een grote hoeveelheid berichten. Zuid-Afrika en de Soweto-rellen in het bijzonder halen in deze periode bijna dagelijks de krant, soms meerdere malen per editie. In drie maanden tijd worden er 79 artikelen over Zuid-Afrika afgedrukt: het overgrote deel daarvan, 72 stuks, is afkomstig van de internationale persbureaus. Gezien de gebeurtenissen in Zuid-Afrika is het niet vreemd dat in 49 berichten op negatieve wijze naar de het beleid van de regering wordt verwezen. Hierbij gaat het echter ook om artikelen die een gunstige ontwikkeling afkondigen, zoals ‘Rust keert terug in Soweto’ (28-876). Hierin wordt nieuws over het wegebben van de ongeregeldheden aangevuld met kritische informatie over een eerdere gebeurtenis. Ook het persbericht ‘Transkei kiest president’ (20357
‘Confrontatie Cubanen met Zuid-Afrikanen’, 13-2-76, ‘Blanke vluchtelingen prooi voor moordende Unita en F.N.L.A.’, 23-2-76.
97
10-76) is niet neutraal maar kritisch van toon, vanwege de beperkingen waar de oppositie in het thuisland aan is blootgesteld. Het handjevol artikelen dat de buitenlandredactie in deze periode produceert, wordt in de regel geschreven door Afrika-specialist Cees Gloudemans. In zijn achtergrondverhalen over geweld onder de Zoeloebevolking en de onafhankelijkheidsverklaring van Transkei haalt hij flinke uit naar de apartheidspolitiek.358 Voorlichting is zich bij diens voordracht, op 8 juni, wel bewust van Gloudemans’ opvattingen. ‘Daar word nie verwag dat mnr. Gloudemans ’n reeks ongekwalifiseerd pro-Suid-Afrikaanse artikels na een besoek aan Suid-Afrika sal skryf nie (…)’. Toch wil het departement de uitnodiging doorzetten, omdat het Haagse Voorlichtingskantoor een goede werkverhouding met de redacteur heeft opgebouwd. Bovendien, zo wordt voorspeld, kan in een ‘links-sosialistiese’ krant als de Volkskrant enigszins genuanceerde berichtgeving over Zuid-Afrika al positieve gevolgen hebben. Op 14 juni, twee dagen voor ‘Soweto’, keurt adjunct-minister Louis Le Grange de uitnodiging goed.359 Uitgerekend een kritische Volkskrant-journalist naar Zuid-Afrika halen op het moment dat het land een van de meest explosieve periodes uit zijn geschiedenis meemaakt, lijkt een soort van zelfkastijding. Toch laat Voorlichting het bezoek doorgaan, en op 24 december verschijnt het eerste verslag in de krant. Gloudemans, zo wordt vermeld, heeft zich vooral geconcentreerd op de vraag of er na de Soweto-rellen op korte termijn politieke hervormingen zullen worden doorgevoerd. In hetzelfde artikel geeft de auteur het antwoord al : ‘Een bezoek van ruim drie weken en talrijke moedgevende gesprekken hebben mij er niet van kunnen overtuigen of van de regering Vorster (…) tot de verbeelding sprekende concessies kunnen worden verwacht.’360 In de vijf stukken die over de reis in de Volkskrant worden afgedrukt, ontbreekt enigszins het reportage-element. Gloudemans schrijft vooral beschouwende artikelen, waarin hij zijn Zuid-Afrikaanse ervaringen integreert. De veelzijdigheid van de Zuid-Afrikaanse bevolking, door voorgaande collega’s zo uitvoerig besproken, doet voor de Volkskrant-redacteur niet ter zake. Gloudemans ziet weinig goeds op zijn reis. De oppositiepartijen die hij in Kaapstad ontmoet, beschouwt hij als een ingekapseld onderdeel van de Zuid-Afrikaanse politiek. De
358
359
360
‘Zoeloe-geweld verhult apartheidsellende’, 28-8-76, ‘Transkei: een fel betwiste onafhankelijkheid’, 23-1076. Rhoodie aan adjunct-minister Le Grange, 8-6-76, Nationaal Archief van Zuid-Afrika, MNL (voorleggingen aan minister), inventarisnr. 103, ref. 4437-4600. ‘Het valt niet te verwachten dat de heer Gloudemans na een bezoek aan Zuid-Afrika een reeks onverholen pro-Zuid-Afrikaanse artikelen zal schrijven (…)’ ‘Vorsters regering trekt zich terug in het “laager”’, 24-12-76.
98
maatregelen die de regering voor de zwarte bevolking ontplooit, zijn vooral bedoeld om het verzet uit hen te halen, zo meent de journalist. Over de censuur in het land is hij al helemaal niet te spreken. Het enige artikel dat iets positiever van toon is, gaat dan ook over sport: op dit gebied zal de scheiding tussen blank en zwart wel degelijk verdwijnen, krijgt Gloudemans van sportminister Koornhof te horen.361 Het slotartikel uit Zuid-Afrika bevat echter weer kritische aantekeningen over het thuislandenbeleid. Gloudemans moet constateren dat er nog niet veel verbeteringen in ZuidAfrika ophanden zijn. Dit is volgens hem toch echt noodzakelijk. ‘Na Soweto is het de hoogste tijd om op zijn minst rente te gaan betalen. Het kan misschien nog. Bij een gewelddadig conflict heeft niemand baat, zeker de blanken niet.’362
Voorlichting mag van geluk spreken dat Gloudemans het bij vijf artikelen (bijna vier volle pagina’s) heeft gelaten. Zuid-Afrika heeft het al moeilijk genoeg in de Volkskrant. De situatie is in vergelijking met de periode voorafgaand aan Gloudemans’ bezoek nagenoeg niet veranderd: de krant schrijft 68 keer over Zuid-Afrika in de drie volgende maanden, en hiervan vallen 41 artikelen op de een of andere manier negatief uit voor de machtshebbers in Pretoria. De totale berichtgeving bestaat ook nu weer voor een grote meerderheid (64) uit korte persberichten van met name Reuters, AP en AFP. De negatieve artikelen maken in deze maanden zo mogelijk een nog kritischer indruk dan in de periode ervoor. De gebeurtenissen in Zuid-Afrika lijken grimmiger te worden, getuige koppen als ‘Honderden opgepakt bij razzia in Kaapstad’ (3-12-76), ‘Zwarte leider dood in Zuid-Afrikaanse cel’, (14-12-76), ‘Politie schiet op Kaapse zwarten’ (29-12-76) of ‘Honden losgelaten op gevangenen in Zuid-Afrika’ (2-3-77). In zo’n situatie is het niet vreemd dat een bericht waarin Pretoria zegt veranderingen te willen doorvoeren, niet als positief maar als neutraal wordt gepresenteerd.363 Van de slechts drie artikelen die in deze periode gunstig voor de Zuid-Afrikaanse regering uitpakken, betreft er één een redactioneel commentaar: de Volkskrant keurt een economische boycot af. Vorster moet wel degelijk tot inzicht gebracht worden, betoogt de krant, maar een boycot is onhaalbaar en kan de zwarte bevolking schaden.364
361
362 363 364
‘Oppositie in Kaapstad: deel van het systeem’, 31-12-76, ‘”Beter leven” moet zwarte onrust sussen’, 8-1-77, ‘Sportbeleid van Zuid-Afrika gaat op de helling’, 31-12-76. ‘Vorster volhardt in een omstreden thuislandenbeleid’, 15-1-77. ‘Pretoria belooft “aanpassingen”’, 22-1-77. ‘Actie tegen Vorster’, 15-1-77.
99
4.8
Het gastenprogramma: een succes?
Nu de berichtgeving van alle geselecteerde journalisten is onderzocht, kunnen over de persreizen enkele zaken worden geconcludeerd. In de eerste plaats werd bij de voordracht van drie van de zes journalisten de situatie door Voorlichting mooier voorgesteld dan hij was. De column van Anton van der Vet verscheen aanmerkelijk minder dan gemeld, en André Spoor en Hein Eskens waren op het moment dat zij werden voorgedragen (nog) geen hoofdredacteur. Een verklaring zou kunnen zijn dat de Haagse Voorlichtingsafdeling die de persoonsbeschrijvingen samenstelde, graag een ministeriële goedkeuring in de wacht wilde slepen. Zodoende werd dan aan de betrokken Nederlandse journalist wat meer gewicht toegekend. Voorlichting nodigde niet alleen journalisten uit waarvan verwacht werd dat zij gunstige reportages zouden schrijven, maar ook personen met een kritische reputatie. Dit pakte niet altijd uit in het voordeel van het departement. De reisverslagen in NRC Handelsblad en de Volkskrant waren over het algemeen negatief. De verslaggeving in de Amersfoortse Courant en het Algemeen Dagblad stemden ongetwijfeld tot meer tevredenheid. Een scheidslijn tussen landelijke en regionale kranten valt er op dit gebied dus niet te trekken. Bij de meeste dagbladen vervulden internationale nieuwsbureaus een belangrijke rol in de conventionele verslaggeving over Zuid-Afrika. De toon van deze persberichten, meestal kritisch of neutraal, was bepalend voor het karakter van de Zuid-Afrikaanse berichtgeving in de krant. Artikelen geschreven door Karl Breyer verhoogden in de GPD-bladen Zwolse Courant en Amersfoortse Courant het aantal positief getinte artikelen over het land. De correspondent heeft voor zover bekend zeer weinig artikelen geschreven waarin Zuid-Afrika op een negatieve wijze wordt benaderd. Door de algemene dominantie van persberichten in de berichtgeving over Zuid-Afrika was het feitelijk onmogelijk voor de uitgenodigde journalist om invloed uit te oefenen op het karakter van die berichtgeving (zo hij dit had gewenst). Dit geldt in nog sterkere mate voor de hoeveelheid van de artikelen. Het nieuwsaanbod vóór en na de Zuid-Afrikaanse reis lijkt, gemeten over periodes van drie maanden, nagenoeg onveranderlijk. Er kan dan ook rustig worden vastgesteld dat de invloed van de persreizen op de hoeveelheid nieuws over ZuidAfrika nihil is geweest, althans op lange termijn. Hierbij geldt namelijk één grote uitzondering: de reisverslagen van de uitgenodigde journalisten. De bestudeerde persreizen hebben allemaal voor uitgebreide reportages gezorgd, in een periode waarin er over het algemeen geen nieuwe ontwikkelingen in Zuid-Afrika 100
plaatsvonden. Boven alles vormden de persreizen voor Voorlichting dus een garantie voor enkele volle krantenpagina’s (variërend van anderhalf in de Zwolse Courant, tot bijna tien in het Algemeen Dagblad) met Zuid-Afrikaanse achtergronden. De meeste journalisten pleitten er daarin bovendien voor het land ‘nog een kans te geven’, en de dialoog in stand te houden. Tenslotte kan nog worden geconstateerd dat niet alle journalisten in hun reportages duidelijk maakten dat zij door Voorlichting, en daarmee door de Zuid-Afrikaanse regering, waren uitgenodigd en op diens kosten de reis hadden ondernomen. Het betreft Spoor van NRC Handelsblad, Eskens van de Zwolse Courant en Gloudemans van de Volkskrant, die daarmee niet hebben vermeld wat de lezer, in de context van het gemaakte reisverslag, eigenlijk wel had behoren te weten.365
365
De uitnodigingen van deze drie journalisten zijn, naast die van anderen, bewaard gebleven in het Nationaal Archief van Zuid-Afrika. Dat het inderdaad om betaalde reizen ging is door de heren Spoor en Eskens bij navraag telefonisch bevestigd. Spoor tekent hierbij aan dat hij samen met diplomaat Coen Stork een lijst met apartheidscritici had opgesteld, teneinde die heimelijk te interviewen tijdens de ‘gaten’ van het officiële reisprogramma. De betaling van de reis door Zuid-Afrika beschouwt hij als een ‘noodzakelijk compromis’. Eskens was naar eigen zeggen zo teleurgesteld door de striktheid van het reisprogramma, dat hij bewust weinig over zijn bezoek schreef. Gloudemans tenslotte weigert ieder commentaar.
101
Conclusie Zoals zoveel Nederlandse kranten en tijdschriften probeerde ook Vrij Nederland tijdens de Muldergate-affaire de Nederlandse rol binnen het schandaal in kaart te brengen. Wat journalisten Gerard Mulder en Joop van Tijn op 31 maart 1979, de dag waarop het tweede Erasmus-rapport werd afgerond, allemaal over de activiteiten van Rhoodie en zijn stromannen wisten te vertellen was in al zijn schimmigheid erg interessant. Toch moesten de auteurs concluderen dat Nederland in vergelijking met andere Europese landen maar van weinig belang was geweest. ‘En áls Rhoodie al zou hebben geprobeerd invloed te krijgen op Nederlandse politici, belangengroepen en de media,’ voegden zij daaraan toe, ‘dan is dat in elk geval zonder enig meetbaar resultaat gebleven.’ Tot het meten van het resultaat van Rhoodies projecten is, wat betreft de media, in deze scriptie in ieder geval een poging gewaagd. De activiteiten van het departement van Voorlichting zijn bovendien voor een langere periode onderzocht, om antwoord te kunnen geven op de vraag in hoeverre de geheime projecten van de jaren zeventig eigenlijk innoverend waren. Tevens is veel aandacht besteed aan activiteiten van Voorlichting gericht op andere landen dan Nederland, in het bijzonder met betrekking tot de inspanningen op journalistiek gebied. Hierdoor werd het mogelijk een beeld te krijgen van het belang dat het departement aan Nederland toedeelde. Om te kunnen beoordelen of dat belang door Nederland zelf werd beïnvloed, is beknopt de Nederlandse houding ten opzichte van ZuidAfrika geschetst. De onderzoeksperiode van deze scriptie, 1966-1978, betreft de jaren waarin de staatssecretarissen van Voorlichting Gerald Barrie en Eschel Rhoodie, in de dagelijkse praktijk verantwoordelijk voor het departementale beleid, hun ambt vervulden. De overdracht tussen deze twee personen vond plaats in 1972, precies op het midden van het onderzochte tijdvak. Het jaar vormt dan ook de waterscheiding tussen het ‘oude’ beleid onder uitvoering van Barrie, en het ‘nieuwe’ beleid onder uitvoering van Rhoodie. In algemeen opzicht leken de verschillen in de werkzaamheden van beide staatsecretarissen inderdaad levensgroot. Met Operatie Senekal, informeel al in 1972 gelanceerd, transformeerde het departement van Voorlichting onder Rhoodie tot een geldverslindende propagandamachine, die door middel van geheime projecten en megalomane omkopingspogingen de apartheidspolitiek in het buitenland salonfähig probeerde te maken. Zijn voorganger Barrie was dichter bij huis gebleven, zo leek het: hij had zich voornamelijk beziggehouden met de kerntaken van het departement, zoals het
102
vervaardigen van brochures en informatieve films over Zuid-Afrika, en het uitnodigen van buitenlandse gasten. Dit beeld van de ‘voorzichtige’ Barrie werd door Rhoodie gecultiveerd in zijn boek The real information scandal, als iets waar hij zichzelf tegen af kon zetten. Nu was het inderdaad zo dat Barrie nooit had geprobeerd buitenlandse politici om te kopen, of uitgeverijen in bezit te krijgen. Maar op het gebied van de journalistiek trad hij, in tegenstelling tot wat Rhoodie wilde laten geloven, wel degelijk doortastend op. Meteen na zijn aanstelling had Barrie een intensivering van de Voorlichtingsdienst ingediend, inclusief geheime projecten. Hij wilde meer geld werd uittrekken voor het nieuwsagentschap van de Duitser Heinz Behrens, speciale pro-Zuid-Afrikaanse symposia houden in Engeland en Amerika om voor positieve publiciteit te zorgen, en Zuid-Afrikaanse bijlagen aanbieden aan buitenlandse kranten. In 1971 was het bovendien in de eerste plaats Barrie die het blad To The Point als ideaal middel zag om de Zuid-Afrikaanse zaak te promoten. De staatssecretaris kreeg voor zijn mediaplannen evenwel niet de benodigde fondsen. Zijn baas, minister van Voorlichting De Klerk, speelde hierin voor zover bekend geen stimulerende rol. Jaren later werden Barries voorstellen echter vrijwel ongewijzigd door Rhoodie geïncorporeerd in zijn Operatie Senekal. Wat de staatssecretaris ook van zijn voorganger had mogen denken, zijn ideeën om de buitenlandse publieke opinie te beïnvloeden waren blijkbaar wel de moeite waard.
Zowel Barrie als Rhoodie had een speciale band met Nederland. Beide mannen brachten een zekere periode in het land door alvorens zij staatssecretaris werden van Voorlichting. De brede Nederlandse kennis over Zuid-Afrika, de algemeen gevoelde afkeer van de apartheid en de duidelijke veroordeling daarvan in veel Nederlandse kranten maakten op Barrie, maar met name op Rhoodie, een diepe indruk. De eerste stuurde verontrustende berichten naar zijn minister, de laatste vormde op basis van zijn Nederlandse ervaringen enkele theorieën die zich later zouden concretiseren in Operatie Senekal. Beide staatssecretarissen vonden dat het kritische Nederland de nodige aandacht van Voorlichting verdiende. Degene die daar uiteindelijk over besliste, Connie Mulder, had naar eigen zeggen zelf kennis gemaakt met de moeilijk overtuigbare Hollanders. Persoonlijk zag hij de pogingen tot beïnvloeding in Nederland als een enigszins hopeloze zaak. De feiten laten evenwel zien dat zijn departement, in termen van Voorlichtingsmedewerkers, een behoorlijk belang aan Nederland toekende. Tijdens Barries ambt groeide van alle overzeese Voorlichtingskantoren die in Den Haag het snelst. In de jaren zeventig, onder Rhoodie, waren alleen in New York, Londen en Keulen meer Voorlichtingsbeambten gestationeerd. 103
Werden er, gezien de omvang van het Haagse personeel, door Voorlichting dan ook veel journalistieke activiteiten opgezet in Nederland? Tijdens het tijdperk-Barrie bleef dit beperkt tot het uitnodigen van Nederlandse journalisten. Daarmee werden zo nu en dan aantoonbaar goede resultaten geboekt. In ieder geval twee keer resulteerde een aangeboden persreis van Voorlichting in een Zuid-Afrikaanse bijlage bij een Nederlandse krant, waarin ruimte was voor het standpunt van Zuid-Afrika zelf. Het uitnodigen van journalisten naar Zuid-Afrika had bovendien in de regel tot gevolg dat er grote verhalen over het land in de krant verschenen, waarin volop ruimte was voor de door Voorlichting zo graag geziene nuance en objectiviteit. In theorie kon het departement, mits het de uitnodigingen goed plande en de juiste personen inviteerde, op deze manier zelf sturing geven aan het tijdstip waarop een ZuidAfrikaanse reportage in een Nederlandse krant goed van pas zou komen. Tijdens het ambtstermijn van Rhoodie was er meer gaande tussen Zuid-Afrika en de Nederlandse
pers.
Verschillende
Nederlanders
afkomstig
uit
de
kranten-
en
tijdschriftenwereld gingen een directe of indirecte rol spelen in Operatie Senekal, soms uit overtuiging, soms zonder daar weet van te hebben. Activiteiten van personen als Jussen en Duyzings in Zuid-Afrika klonken echter nauwelijks door naar Nederland. Meer effect had hier Karl Breyer, die, ook al was hij geen uitgesproken voorstander van apartheid, voornamelijk artikelen schreef ten gunste van de blanke Zuid-Afrikaanse regering. Breyer, die een werkverhouding had met Voorlichting en daar naar het zich laat aanzien voor betaald kreeg (of zou krijgen), had als correspondent voor de GPD en het Algemeen Dagblad een groot bereik in Nederland, al drukte niet elke krant zijn stukken even graag af. Uitzonderingen daargelaten waren Rhoodies ‘journalistieke projecten’ in Nederland niet uit de lucht komen vallen. Het voorwerk was al door Barrie verricht, en soms zelfs eerder. De contacten met De Telegraaf en Elsevier, de belangrijkste sympathisanten binnen de Nederlandse pers, bestonden al sinds de vroege jaren zestig. Het gastenprogramma was eveneens een voortzetting van bestaand beleid. Al met al werd er op journalistiek gebied dan ook weinig concreets in Nederland door Rhoodie ontplooid. Veel meer concentreerde hij zich hier op het tegenwerken van de anti-apartheidsbewegingen, het leggen van politieke contacten en het opzetten van het ‘wetenschappelijke’ instituut SPS. De lokale journalistieke uitwassen van Operatie Senekal bleven hier, in vergelijking met andere landen, dan ook binnen de perken. Er zijn geen aanwijzingen dat excessen als in Frankrijk en Oostenrijk, waar Voorlichting zich letterlijk bij kranten en tijdschriften inkocht, zich ook in Nederland hebben voorgedaan. Evenmin lijkt het erg waarschijnlijk dat een Nederlandse communicatieadviseur, als evenknie van de Duitser Heinz Behrens, 104
honderdduizenden guldens heeft ontvangen voor het verspreiden van pro-Zuid-Afrikaanse artikelen in de Nederlandse media. De naïeve opvatting van Rhoodie tenslotte dat het verwerven van een minderheidsbelang in een krant of tijdschrift voldoende is om het redactionele beleid te kunnen beïnvloeden, is - in tegenstelling tot in de Verenigde Staten en Frankrijk - in Nederland nooit aan de praktijk getoetst.
Het journalistieke gastenprogramma mocht dan in de eerste instantie grote reportages opleveren, het effect was nooit blijvend. Nadat uitgenodigde journalisten hun reisverslagen in de krant hadden afgerond, gingen zij weer over tot de orde van de dag. Desondanks ging Voorlichting door met het voordragen van redacteuren, en in het Nederlandse geval werden de uitnodigingen van het departement relatief vaak geaccepteerd. Uit een journalistiek perspectief gezien was dat, zeker in die tijd, helemaal niet zo gek. Zuid-Afrika was een nieuwswaardig land, maar verslaggevers kwamen er op eigen kracht niet of nauwelijks binnen. De uitnodiging van Voorlichting bood inderdaad een mooie kans om, in de terminologie van het departement, ‘zelf eens te gaan kijken’. Het feit dat in ieder geval vijf journalisten ook hun echtgenote meenamen, suggereert dat er tevens in zekere mate vakantie werd gevierd. Dat de reis niet voor niets door de Zuid-Afrikaanse regering werd betaald zullen de meeste journalisten wel hebben begrepen. Vastbesloten zich niet te laten inpakken door Voorlichting zal mening redacteur ervoor hebben gewaakt om niet alléén maar te kijken naar wat het departement aanwees. Spijtig is daarom dat de lezer niet in alle gevallen werd geïnformeerd over de (financiële) totstandkoming van de reis. Juist omdat het ging om een bezoek aan een land met een twijfelachtige reputatie, hadden de verslaggevers meer openheid van zaken moeten geven over de argumenten om met bepaalde personen te spreken, of bepaalde locaties te bezoeken. Het is kwalijk te noemen dat lezers in sommige reportages op deze manier op het verkeerde spoor zijn gezet. De periode na 1972, het jaar waarin Rhoodie staatssecretaris werd, nam het aantal voorgedragen journalisten uit Nederland in vergelijking met de voorgaande zes jaar drastisch af. In het onderzoek zijn de Soweto-rellen als een mogelijke verklaring genoemd. Hierbij moet echter worden gerealiseerd dat Voorlichting in de periode 1972-1978 grote aantallen journalisten uit West-Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten voordroeg voor een bezoek, precies die landen die door het departement en Rhoodie als het meest relevant waren beschreven.
105
Zo ontstond de paradox dat, terwijl Voorlichting over de hele wereld miljoenen randen uitgaf om de buitenlandse media te bespelen, de nadruk op het kritische Nederland juist afnam. Tijdens de periode 1966-1972, onder het bewind van de ‘voorzichtige’ Barrie, was er in feite meer moeite gedaan om de Nederlandse pers te beïnvloeden dan in de zes jaar daarna, en het had nauwelijks geholpen. De apartheid werd in 1972, door de opkomst van het progressieve Nederlandse denken en de sterke groei van de anti-apartheidsbeweging, nog altijd scherp veroordeeld. Rhoodie besloot zijn pijlen vooral te gaan richten op journalisten in andere delen van de wereld. Aan Nederland, met zijn ‘onoortuigbare’ en ‘hardkoppige’ pers, viel geen eer meer te behalen.
106
Bijlage A Buitenlandse werknemers van het departement van Voorlichting
Periode Locatie en vestiging
1953*
1966
New York Londen Keulen Den Haag Parijs Buenos Aires Bern Lissabon Brussel Rome Canberra Ottawa Wenen San Francisco Washington Wellington Genève Salisbury Madrid Hamburg Tel Aviv
8 7 3 1 3 2 3 2 2 1 1 2 2 1 1 2 -
Verenigde Naties
1
Totaal aantal werknemers
30
42
Totaal aantal vestigingen (excl. VN)
14
16
1969-‘70*
1973-‘74
1
22
1974-‘75
1975-‘76
Totaal per vestiging
9 7 5 4 4 3 3 3 3 2 3 3 3 3 2 2 2 1 1 -
9 8 6 5 4 4 3 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 1 1 -
9 8 6 5 4 5 4 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 1 1 1
35 30 20 15 15 12 12 12 11 10 10 10 9 9 8 7 6 4 3 2 1
1
1
1
1
64
68
71
19
19
20
* Werknemersgegevens niet beschikbaar
Bron: Archief MNL, inventarisnummers 1-89 (correspondentie) en 90-105 (voorleggingen aan minister), Nationaal Archief van Zuid-Afrika, Pretoria
107
Bijlage B Geplande geheime projecten voor de periode 1978-1979 In april 1978 stuurde minister Mulder van Voorlichting een (Afrikaanstalige) lijst met geheime projecten aan minister Owen Horwood van Financiën. Mulder verzocht zijn collega om elke pagina van de lijst te ondertekenen zodat de projecten, bedoeld voor het boekjaar ‘78/’79, doorgang konden vinden. Horwood deed dit, maar trok zijn handtekening een paar dagen later terug. Toen Eschel Rhoodie in maart 1979 door BBC-journalist David Dimbleby werd geïnterviewd, verwees hij naar deze lijst om aan te tonen dat Horwood van de geheime projecten had geweten. Details van de lijst werden in het tv-interview echter niet gegeven. Diezelfde maand drukte de commissie-Erasmus de lijst af in hun tweede rapport. De namen van de projecten waren verwijderd. In april 1981 kwam de lijst, mét namen, in handen van The Star uit Johannesburg. Het document en de projecten werden uitvoerig beschreven, maar de krant besloot enkele namen niet af te drukken. Hetzelfde gold voor Eschel Rhoodie die twee jaar later op de lijst in zijn boek The real information scandal 26 van de 97 projecten onherkenbaar had gemaakt ‘because they are either ongoing or it is not in the national interest they should be revealed.’ Opmerkelijk genoeg waren enkele projecten die Rhoodie had doorgestreept (G.18, G.90 en G.97), twee jaar daarvoor door The Star gewoon afgedrukt. Tijdens onderzoek voor zijn boek South Africa and the international media kwam historicus James Sanders in een Amerikaans archief de onderstaande Engelse vertaling van de projectenlijst tegen, inclusief de 26 namen die Rhoodie in zijn boek onherkenbaar had gemaakt. Daaronder vielen onder meer de steun aan de Nederlands Zuid-Afrikaanse Werkgemeenschap (G.26B) en aan het blad Plural Societies van de Nederlandse Stichting Plurale Samenlevingen (G.26F, foutief Plural Studies Journal genoemd). Rhoodie’s motief om deze projecten in zijn boek ongenoemd te laten, suggereert dat deze organisaties mogelijk nog in de jaren tachtig heimelijk door de Zuid-Afrikaanse regering werden gefinancierd. De onderstaande lijst werd tevens door Sanders als bijlage gepubliceerd in zijn hierboven genoemde boek. De 26 projecten die door Rhoodie werden weggelaten, zijn voorzien van een asterisk. De getallen aan het eind van elk project zijn de kosten in randen.
Project G.2
1978-1979
African comics project in South Africa and South West Africa
108
400.000
G.2A G.2E G.2G G.5 and G.16D* G.6 G.7 G.8A G.8B G.8C G.8D G.8E* G.9 G.10 G.11A/ G.11B G.11C G.11D G.12 G.14 G.15* G.16A G.16F* G.16H G.16K* G.16L* G.16M* G.16N* G.16O* G.16P* G.16Q G.17A G.17B G.18* G.19 G.20A G.20B G.20C G.20D G.20G G.20H G.21A G.21D G.21F G.22 G 23* G.25 G.26A
Publication of monthly journal Hit and supplement Purchase and expansion of Drum Weekend (nominal) Purchase costs for the establishment of a black newspaper
1.000 1.000 1.000
Count Donhoff, Germany and fellow workers Club of Ten, London Committee for Fairness in Sport Don DeKiefer and Assiociates, Washington Heinz Behrens liaison programme in Latin America Hennenhofer liaison programme in Germany Liaison programme in Germany Special Jewish liaison programme in USA, especially in regard to senators and academics External news bureau (Carl Breyer) Special covert advertisements, e.g. via To The Point and Business Week
100.000
Ad hoc church actions. NGK special overseas action programme Christian League of South Africa and actions in Britain and US Church actions in Germany African Development magazine in London for Southern and East Africa Covert opinion surveys and market analyses African American Affairs Association in New York Ad hoc secret co-workers Tom Stacey Publishers, London Special news bureau in Nairobi for African news (van Zyl Alberts) Jean Abadie in France Dr. W. Breytenbach A.A.T. Kaptein in the Netherlands A. de St Agnes in France G. Lorraine in London W. de Boer in the Netherlands Gary Player (nominal) Bantu Films Production Distribution of films to black population Case Studies in Human Rights – central manuscript Institute for the Study of Plural Societies Special conferences in US Special conferences in Germany Special conferences in South Africa Special conferences in London Special conferences in Frankfurt Ad hoc contribution for special conferences which must still be arranged La Monde Modern, France France Eurafrique – monthly journal University Libre magazine in Paris A guarantee for books about South Africa worldwide Del Film Production companies in Switserland To The Point Front organisations: Ad hoc – actions
60.000 320.000 10.000 25.000 6.000 20.000 6.000 500 1.000 500.000 500.000 50.000 100.000 150.000 60.000 1.000 1.000 1.000 75.000 30.000 13.000 200.000 200.000 300.000 -
109
13.000 300.000 150.000 250.000 20.000 470.000 215.000 20.000 30.000
G.26B* G.26C G.26D G.26E G.26F* G.26G G.26H G.26J G.26K G.26L G.26M G.26N G.26O G.26P G.26R G.27 G.28 G.29* G.30 G.31 G.32 G.33 G.34A G.34D* G.34E G.35 G.36 G.42 G.43* G.44A G.44B G.44C G.44E* G.44G G.45 G.47 G.48 G.52 G.61 G.62 G.65
G.73 G.75 G.76* G.77
NZAW South African Society, London OESAC – Austrian Action AGNETA (Sweden) Plural Studies Journal in the Netherlands Foundation Control Centre, the Netherlands Israel – South African Chamber of Commerce Centre for International Politics, Potchefstroom Institute for Strategic Studies, University of Pretoria German – South Africa Association, Germany Institute for African Studies Netherlands – South African Association visits to the Netherlands Japanese- South African Association, Tokyo Human Rights Foundation, London Human Rights Research Institute, South Africa Legal actions in the US, Britain, Netherlands and Germany Bernard Lejeune: Salary, Travelling and Subsistence Co-worker Ya’acov Yannay in Israel Anonymous co-workers Ad hoc travel and subsistence of officials and other visitors Foreign guests of front organisations Purchase of special equipment, e.g. tape recorders, telephone scramblers, etc. Valiant Publications – book publishing company Production Editoriale book publisher, France South Africa Freedom Foundation Special South West Africa actions against Swapo Special secret administration costs (nominal) Emergency Fund Communal actions together with the Israeli Government (nominal) Ad hoc contributions for pro-South African actions French South African Association, Johannesburg and Paris South African Railways re To The Point Satour for providing cover for operations of Ya’acov Yannay in Israel French South African Association’s actions in France Foreign Affairs association (academic study organisation, organised seminars as well as publishing academic papers Operations in the Far East (..?..) British Parliament members’ visit to South Africa Guard: Foreign Policy Institute, London Special radio cassette programmes in African countries (nominal) Political studies and evaluation in Africa Thor Communicators – upkeep costs of company and replacement by Homerus Finance Corporation for channelling of funds to foreign countries (single) Management budget for British, French and South African operations, including offices in Johannesburg, Paris and London Prescon Business News – financial news service to the world Americans Concerned for South Africa Operations in the USA Internal actions in the black residential areas
110
19.000 6.000 5.500 12.000 21.000 13.000 11.000 25.000 10.000 105.000 4.000 7.000 5.000 70.000 45.000 42.000 25.000 100.000 200.000 5.000 160.000 5.000 130.000 20.000 2.000 5.000 100.000 12.500 12.000 20.000 153.000 5.000 10.000 120.000 5.000 5.000
6.000 200.000 37.000 50.000 25.000
G.78 G.79 G.80 G.81 G.82* G.83 G.84 G.85/ G.86 G.87 G.88* G.89 G.90* G.91 G.92 G.93 G.94 G.95 G.96
G.97*
Bron:
External news-picture service Ad hoc printing and distribution, e.g. Rotarians and Lions Special bursary programme for foreigners tied in with (..?..) Ian Player Confidential French newsletter S/project (Axel Springer), Berlin International article service (nominal) Letter writing campaign in different countries Special research programme re the World, the Rand Daily Mail and other projects Action programme in Rhodesia for the benefit of moderate political parties (a one shot programme) National Freedom Association, British (60.000 members) Purchase of Investors Review, London and extension programme Senate actions via Jewish groups Purchase of Marie Nouvelle journals in France (passports from the Bureau) Purchase of French municipal journals (two cabinet ministers) Establishment of the Atlantic Council branch for South Africa as well as the establishment of the head office in London and branch office in US Actions in Scandinavia Special actions programme for trade unions in Britain, Germany, Belgium and the US (nominal) Purchase of special space in newspapers and magazines in Europe, Australia and the US by means of the so-called ‘sailor’ system whereby sympathetic journalists are involved (nominal) Special movie programmes, e.g. the movie of Dr Beurt Servaas of the Saturday Evening Post about South Africa (nominal)
1.000 25.000 30.000 1.000 28.000 10.000 500
1.000 400.000 200.000 30.000 280.000 10.000 1.000
1.000 1.000
J. Sanders, South Africa and the international media. A struggle for representation (Londen 2000) Appendix B
111
Bijlage C Nederlandse journalisten uitgenodigd voor een bezoek aan Zuid-Afrika, 1966-1978 De onderstaande lijst is opgedeeld in de uitnodigingen en bezoeken onder Barries ambt die onder dat van Rhoodie, die staatssecretaris werd in september 1972. Voor de volledigheid zijn in dit overzicht ook de voorgedragen televisiejournalisten opgenomen.
1966-1972
Naam
Ferry Hoogendijk W.P. Timmers H.D. Gideonse C.J. Rotteveel Willem (Brand) Klooster Carel van der Linden H.A.M. Hoefnagels J.W. de Bode Evert Diemer H.J. “Boy” Idema G.A. Knepflé G.A. de Kok Loek Leijendekker L. Middelbeek Ger Vaders Martin Duyzings Daan van Rosmalen Cees Boerman Anton van der Vet C.J. Brandt J.G. Gleichman C.L. Menschaar Louis Metzemaekers J.W. van der Meulen Joop Lucker Jan de Visser A. (Ton) Brouwers Louis Frequin G.B.J. Hiltermann* Dick Meeldijk André Spoor A. Visser Piet Jongeling Steven Paas Huib Appel Meindert Leerling
Medium
Elseviers Weekblad GPD-bladen De Telegraaf Leidsche Courant Bussumsche Courant De Telegraaf Haagsche Courant Dagblad Tubantia Kwartetbladen Nieuwe Apeldoornse Courant De Nieuwe Limburger Provinciale Zeeuwse Courant De Stem Alkmaarsche Courant Nieuwsblad van het Noorden Elseviers Weekblad Elseviers Weekblad De Telegraaf Algemeen Dagblad De Telegraaf Arnhems Dagblad Overijsselse/Zwolsche Courant Het Financieele Dagblad Nieuwe Rotterdamse Courant De Tijd AVRO Eindhovens Dagblad De Gelderlander Elseviers Weekblad, AVRO De Telegraaf NRC Handelsblad Deventer Dagblad Nederlands Dagblad Reformatorisch Dagblad Algemeen Dagblad EO
112
Datum van
Uitnodiging
Periode van
uitnodiging
aanvaard
bezoek
~ ~ ~ 12-6-67 12-6-67 15-3-68 5-7-68 14-11-68 14-11-68 14-11-68 14-11-68 14-11-68 14-11-68 14-11-68 14-11-68 28-4-69 12-5-69 2-6-69 23-10-69 4-2-70 4-2-70 4-2-70 4-2-70 4-2-70 4-2-70 4-2-70 15-2-71 15-2-71 15-2-71 15-2-71 15-2-71 15-2-71 ~ 18-2-72 12-4-72 ~
Ja Ja ~ Ja Ja Ja Ja Ja Ja ~ Ja Ja Ja Ja Ja Nee (drukte) Ja Ja Ja ~ Ja Nee (ziekte) ~ Ja Ja Ja Ja Ja Ja ~ Ja ~ Ja ~ ~ Ja
1966 Maart 1967 Jaren 60 December 1967 December 1967 December 1967 1968 Juni 1970 Augustus 1970 ~ Juni 1970 Februari 1969 Februari 1969 Februari 1969 Februari 1969 N.v.t. Mei 1970 Oktober 1969 November ‘70 ~ Oktober 1970 N.v.t. ~ November ‘70 Juni 1970 Oktober 1970 November ‘71 November ‘71 Januari 1973 ~ Februari 1972 ~ Maart 1972 ~ ~ November ‘72
1972-1978
Naam
Medium
Hans van Loon Peter Craghs Hein Eskens Albert Klomp Jan Onstenk Piebe Prins Hans Knoop K.L. Koopmans Anton van der Vet Meindert Leerling Ferry Hoogendijk G.B.J. Hiltermann B. Lulofs Cees Gloudemans H.A.M. Hoefnagels
De Telegraaf Kluwer Zwolse Courant Friesch Dagblad Noordhollands Dagblad Drentse en Asser Courant Accent Amersfoortse Courant Algemeen Dagblad EO Elseviers Magazine AVRO De Telegraaf de Volkskrant Haagsche Courant
Datum van
Uitnodiging
Periode van
uitnodiging
aanvaard
bezoek
23-2-73 4-7-73 4-7-73 4-7-73 4-7-73 4-7-73 2-12-74 2-12-74 2-12-74 ~ ~ 11-6-75 ~ 8-6-76 8-6-76
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja ~ Ja Ja ~
September ‘73 1974 Februari 1974 April 1974 1974 1974 Februari 1976 November ‘75 Oktober 1975 1974 1974 ~ 1975 November ‘76 ~
Uitgenodigde bestuurs- en directieleden verbonden aan Nederlandse media, 1966-1978
W. Lucas Huub Jussen Ygbert Jacobs Willem Glashouwer C. Smits Henny ten Brink Siebe van der Zee
VNU Bonaventura EO EO Regionale Omroep Zuid Bonaventura AVRO
7-7-69 ~ 27-7-73 27-7-73 27-8-73 2-12-74 2-12-74
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Oktober 1969 Oktober 1970 1974 1974 1974 April 1975 November ‘77
~
Gegevens onbekend
*
Hiltermann bezocht in januari 1973 (als een van de weinige Nederlanders) Zuid-Afrika als binnenlands gast, wat betekende dat hij zijn reis naar het land zelf had betaald. In 1971 had hij Zuid-Afrika wel als ambtelijk gast bezocht en kreeg toen ook zijn reis vergoed.
Bron: Archief MNL, inventarisnummers 1-89 (correspondentie) en 90-105 (voorleggingen aan minister), Nationaal Archief van Zuid-Afrika, Pretoria
113
Bijlage D Buitenlandse journalisten uitgenodigd voor een bezoek aan Zuid-Afrika, 1972-1978 Argentinië
Bezocht
Alejandro Samek Rafael Pereyra Osiris Troiani Marchas Perez Leon Gleizer Enrique Criado Jacobo Blanco Enrique Mancini Enrique de Madariaga Francisco Juarez Ruben Valdez Alfredo Sciutto Carlos Abalo Noe Gutman Narciso Carmona
~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ Ja Ja Ja
~ ~ ~ Ja Ja Ja
A. Schiotzz
~ Ja ~ ~ ~ ~ ~ ~
Ja
Finland Matti Arjanne Mikko Vola
Ja Ja Ja Ja ~ ~ Ja ~
Ja Ja
Frankrijk Paul Giniewski Jean Jolly J.M. Boell Georges Suffert Jacques Guilleme-Brulon A. Ferrini Alain Vernay Jean Ferniot Robert Lacontre Andre Gallaird Paul Gravillon Francois Lebrette R. Poulard Christine Deval
~ ~ Ja ~
Brazilië R.M. Filho Joao das Neves
Ja Ja Ja Ja ~ ~ ~ Ja ~
Denemarken
Bolivia Alfredo Estivariz Jorge Villabos Huascar Cajias Gamucio Baptista
Peter Northington Larry Henderson Jan van Bruchem John Phillips John Grace Paul Jackson R. Bower A.H. Partridge Richard Malone
Banados Precht Hector Vallejos Jaime Williams Daniel Galleguillos Arturo Fontaine Silvia Pinto Joaquin Goldsmith Enrique Espinoza
België Herman Wuyts Maurice Schmieder Walter Geerts Omer Grawet Theo Poppe Fernand Peters Elie Bile Guido Naets
Bezocht
Chili
Australië David McNicoll Paul Tressider Michael Barnard David Lord Dominique Nagle Goodwin Ewence
Canada
~
114
Ja Ja Ja ~ ~ Ja ~ ~ ~ ~ ~ ~ Ja ~
Gabriel Domenech M. Wacquez-Galic Yves-Rene Breheret Patrice Drouin Georges Mars Jean Marc Kalfleche Jean-Marie Burgaud Christian Sadoux Alain Louyot Pierre Dumas-Vorzet Roland Fauwe Pierre Ceria Francois d'Orcival Francois Gaulme Daniel Saint-Hamont Maurice Morin-Marty Bernard Alluson Max Olivier-Lacamp Michel Colones Rene Mauries H. Barbe Jo Dieudonne Roger Quesnoy Fabre Eric Leguebe Roger Giquel Jacques Debailly Pierre Ragond Guy Riboureau Domenique de Roux
~ Ja Ja ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ Ja Ja ~ Ja Ja Ja Ja ~ ~ ~ Ja Ja Ja ~
Hana Semer Yeshayahu Ben Porath Shimon Horn Italië Piero Buscaroli Egisto Corradi Livio Caputo Luigi Bernardi Georgio Torchia Giuseppe Lugato Corrado Pizzinelli Sergio Galli Nino Nutrizio
T. Saji F. Kitamura
Ja Ja
Mexico Julio Garcia
Ja
Nederland Meindert Leerling Hans van Loon Cees Gloudemans H.A.M. Hoefnagels Jan Onstenk Albert Klomp Anton van der Vet Peter Crachs Ferry Hoogendijk Hein Eskens K. L. Koopmans Piebe Prins B.Lulofs Hans Knoop G.B.J. Hiltermann
~ ~ Ja
Israël Avram Schweitzer Mordechai Naor Moshe Zak Zvi Gil Matti Golan S. Schnitzer Eliahu Salpeter Zvi Lidar Y. Yannay S. Rosenfeld Daniel Bloch Shaul Ben Haim Gershon Schocken
Ja ~ Ja Ja Ja Ja ~ ~ Ja
Japan
Iran Kazem Zarnegar Shaul Bakhash Parviz Mesbazadeh
Ja Ja Ja
Ja Ja ~ ~ ~ Ja ~ ~ Ja Ja Ja Ja ~
Ja Ja Ja ~ Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja ~
Nieuw-Zeeland Mervyn Keane J. Kelleher Alex Veysey Naylor Hillary G. McGregor Richard Long Robert Watson Trevor Rowe
115
~ Ja ~ ~ ~ ~ ~ Ja
Frank Hayden
Jerome Caminda
Ja
Verenigde Staten
Oostenrijk Alfons Dalma Wolfgang Oberleitner Rupert Kerer Richard Nimmerrichter Hermann Czekal Ernst-Werner Nussbaum Harald Schwab Gerhard Neureiter Lucian Meysels Gerfried Sperl Otto Schulmeister Peter Klar Hubert Feichtlbauer Ingomar Pust Karl Heinz Ritschel Fritz Molden Alfred Payleitner
Michael Littlejohns John Crown Grady Randolph Harvey Jacobs Glen Boissoneault Paul Scott William Cheshire Milford Chipp Theodore Kurrus Jim Hoagland Allan Brownfeld Anthony Harrigan Bradly Black Carlyle Reed John Hjelle Dan Cutner Jack Miller E. Meyer Victor Riesel T. Harris Brien Benson Dale Freeman Mike Ungersma Charles 'Mike' Morgan George Killenberg Lee Porter James Jacobson James Kelley Doroty Faber William Woestendiek William Smart
Ja Ja Ja Ja ~ Ja ~ ~ Ja ~ ~ Ja Ja Ja ~ ~ ~
Paraguay Aldo Zucolilo Demetrio Rojas Hugo Chaves
~ ~ ~
Peru Luis Garcia Miro
Ja
Portugal Marais Cabral Dora Couto Nuno Rocha
~ ~ Ja
Matthias Walden Malte Zeeck Kremp Wilhelm Greiner H. Schafer Egon von Mauchenheim Randolph Braumann Rudolf Bernhard E.G. Schwartz Gerd Krockert R. Kunkel Helmut Scheuing K.L. Diekamp Dieter Stolte L. Munzinger
~ Ja ~
Verenigd Koninkrijk Ian Waller Ian Smith Andrew Hood J. Thomas David Frost John Ellison Norman Cook Duncan Gardiner Bernard Dineen
Ja Ja Ja ~ ~ ~ ~ Ja ~ Ja Ja Ja Ja Ja ~ ~ ~ Ja Ja Ja ~ ~ ~ ~ ~ ~ Ja Ja Ja Ja ~
West-Duitsland
Uruguay Manini Eugenio Hintz Battle
Ja
Ja ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ Ja
116
Ja Ja ~ Ja Ja Ja Ja ~ Ja Ja Ja ~ Ja ~ Ja
Konrad Simons W. Saile Gunter Weber H. Friedag G. Kuntze Werner Tietzrath Wolfgang von Gropper Walter Bruckmann Franz Wordemann W. Horlacher Ludwig Schubert Giselher Wirsing K. Botscher Martin Neuffer J. von Musulin M. Walden Uwe Schoop Nils Pichner S. Hasselblat Bruno Bandulet Jochen Waldmann Wolfgang Schulz-Heidorf Rudi Kilgus Heinz van Nouhuys Johannes Gross A. Hoenle Kurt Bross Reinhold Voth R. Muhlfenzl G. Brueggemann Helmut Hammerschmidt Hans Ziegler A. Mueller Norbert Weller Johannes Mohn Theo Loch R. Koeppen Oexle Gunthan Lehner Albert Weinstein W. Schmidt Dieter Kronzucker Zodel Karl-Heinz Reintgen Ludolf Hermann Gunter Krabbe Gunter Kaeckenhoff Hans-Joachim Deckert Kurt Bross
Gunter Peus Hans Ruth Kurt Eichner H. Hoelscher Heinz Kemmer Hans Heigert Gilbert von Monbart Heinzfriedrich Mueller Heinz Koster Kurt Milte Hans Kroll W. Raichle Walter Seidlitz J. Sommerfeld Horst Kosian Karlheinz Hauswald Konrad Schaub C.C. Troebst
Ja Ja ~ Ja Ja ~ ~ ~ ~ Ja Ja ~ Ja ~ Ja Ja ~ ~ Ja ~ ~ Ja ~ ~ ~ ~
Ja ~ Ja ~ Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Zambia Mijoni
~
Zwiterland Gil Bailliod Hans-Peter Labrument Annamarie Schwyter Hans Lang H. Tauber Rolf Siegrist Max Schnetzer Cyrill Tschimorin Ernst Muehlheim Gaudenz Baumann Hans Theiler Reno Klages Pierre Chevalier Guido Olivieri Paul Schaffroth Max Ammann Claude Monnier Max Rapold Alexander Beck Bernard Bickel Othmar Kempff R. Aeberhard R. Balsiger
Ja ~ Ja ~ ~ Ja ~ ~ ~ ~ Ja ~ ~ ~ Ja ~ ~ Ja ~ Ja ~ Ja Ja
~ Gegevens onbekend Bron: Archief MNL, inventarisnummers 90-105, Nationaal Archief van Zuid-Afrika
117
Ja Ja ~ ~ Ja ~ Ja Ja ~ Ja Ja Ja Ja Ja ~ ~ ~ ~ ~ ~ Ja Ja Ja
Geraadpleegde bronnen en literatuur
Archieven
-
Nationaal Archief van Zuid-Afrika, Pretoria Archief MNL*, inventarisnummers 1-89 (correspondentie) en 90-105 (voorleggingen aan minister)
-
William Cullen Library, Universiteit van Witwatersrand, Johannesburg Report…Interim report…Supplementary report of the Commission of inquiry into alleged irregularities in the former department of Information (Erasmus-rapporten)
-
Nederlands instituut voor Zuidelijk Afrika, Amsterdam Archief KZA, diverse documenten en publicaties
-
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag Archief Code 8*, archief Code 9* en archief Geheime Stukken
-
Gemeenschappelijke Pers Dienst, Den Haag Personeelsdossier Karl Breyer (gedeeltelijk)
* Betekenis van archiefnamen onbekend
Literatuur
-
Barber, J., South Africa in the twentieth century. A political history – in search of a nation state (Oxford 1999).
-
Barber, J. en Barratt, J., South Africa’s foreign policy. The search for status and security 1945-1988 (Cambridge 1990).
-
Boer, S. de, ‘Nederland en de apartheidskwestie, 1948-1990’, in: Kuitenbrouwer, M. en Leenders, M., ed., Geschiedenis van de mensenrechten. Bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering (Hilversum 1996).
-
Boer, S. de, Van Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid, 1960-1977 (Den Haag 1999).
-
Bovenkerk, F., Tromp, H. en Köbben, A., ‘Plural Societies and the ethics of publishing’, Current Anthropology 20 (1979).
-
Butijn, H., De Nederlandse pers en Zuid-Afrika. Toets voor objectiviteitsstreven
118
(Groningen 1995). -
Daal, H. van en Clercq, M. de, De Nederlandse pers en apartheid. Een onderzoek naar de totstandkoming van de berichtgeving over Zuid-Afrika (Nijmegen 1981).
-
Es, G. van, ed., Door onze redacteuren. NRC Handelsblad 1970-1995 (Amsterdam 1995).
-
Geldenhuys, D., The diplomacy of isolation. South African foreign policy making (Johannesburg 1984).
-
Meulen, J. W. van der, ‘Nederland en de apartheid’, in: Rozemond, S., ed., Het woord is aan Nederland. Thema’s van buitenlands beleid in de jaren 1966-1983 (Den Haag 1983).
-
List, G. van der, Meer dan een weekblad. De geschiedenis van Elsevier (Amsterdam 2005).
-
O’Meara, P., ‘South Africa’s Watergate: The Muldergate Scandals’, American Universities Field Staff Reports 43 (Hanover, NH 1979).
-
Rees, M. en Day, C., Muldergate. The story of the Info Scandal (Johannesburg 1980).
-
Rhoodie, E. , Die ware inligtingskandaal (Pretoria 1984).
-
Rhoodie, E., The paper curtain (Johannesburg 1969).
-
Rhoodie, K., Agter ‘n marmerskans (Johannesburg 1982).
-
Sanders, J., Apartheid’s friends. The rise and fall of South Africa’s secret service (Londen 2006).
-
Sanders, J, South Africa and the international media, 1972-1979. A struggle for representation (Londen 2000).
-
Villiers, L. de, Secret information (Kaapstad 1980).
-
Vriezen, H., Afrika in het internationale nieuws (Katholieke Universiteit Nijmegen 1979).
-
Welgraven, C., Typisch Trouw. Een autobiografie van de redactie (Amsterdam 2002).
-
Winter, G., Geheim agent voor Zuid-Afrika. 16 jaar in dienst van de BOSS (Amsterdam 1981).
Kranten en tijdschriften Categorisch: -
Algemeen Dagblad (4 augustus 1970 - 24 februari 1971)
-
Amersfoortse Courant (1 september 1975 - 9 maart 1976)
119
-
Nieuwsblad van het Noorden (27 november 1968 - 19 juni 1969)
-
NRC Handelsblad (20 november 1971 - 13 juni 1972, december 1978, maart - april 1979)
-
To The Point (januari 1972 - mei 1979)
-
To The Point International (januari 1974 - maart 1974, mei 1975 - september 1978)
-
Trouw (23 augustus 1973 - 31 augustus 1973, december 1978)
-
de Volkskrant (20 augustus 1976 - 10 maart 1977, december 1978, maart - april 1979)
-
Zwolse Courant (1 december 1973 - 16 juni 1974)
Incidenteel: African Express, Algemeen Dagblad, Elseviers Magazine, New Statesman, NRC Handelsblad, Panorama, Der Spiegel, The Star (Johannesburg), De Telegraaf, Trouw, De Tijd, Utrechts Nieuwsblad, de Volkskrant, Vrij Nederland
Interviews
-
Ferry Hoogendijk, 5 april 2007
-
John Wories, 18 april 2007 (telefonisch)
-
Ben van Kaam, 15 mei 2007 (telefonisch)
-
Bert van Oosterhout, 22 juni 2007 (telefonisch)
-
André Spoor, 25 september 2007 (telefonische navraag)
-
Hein Eskens, 25 september 2007 (telefonische navraag)
Niet geciteerd, maar als oriëntatie voor dit onderzoek zeer nuttig waren gesprekken met (oud-)journalisten Cees Boerman, Bert van der Ent, Gerard Mulder, Willem Offenberg en Willem Wansink.
120