Gidssoorten voor het Groninger cultuurland
Provincie Groningen Afdeling Landelijk Gebied december 2004
1. Inleiding Bij de actualisatie van het natuur- en landschapsbeleid, is besloten dat gidssoorten gebruikt worden als leidraad bij het agrarisch natuurbeheer. In de ‘Nota Actualisatie Natuur- en Landschapsbeleid’ (Provincie Groningen 2004) worden de gidssoorten bij een drietal actiepunten genoemd: Pt. 7. Om agrarische natuurprojecten helder te communiceren en uit te dragen in iedere regio verbinden we projecten aan gidssoorten die karakteristiek zijn voor die regio. Pt. 8. We stemmen de maatregelen en de projecten in het agrarisch gebied af op behoud en herstel van de gidssoorten. Pt.11. Binnen de bestaande en nieuwe projecten geven we prioriteit aan maatregelen die de gidssoorten ondersteunen. Een totaal pakket aan maatregelen moet bijdragen aan een stabiele basis voor de gidssoorten. Kort gezegd, gidssoorten worden gebruikt om het publiek meer bij het natuurbeleid te betrekken en dienen als leidraad bij de uitvoering van dat beleid. Dit impliceert dat ze dan ook op de één of andere manier een indicatie moeten geven over de effectiviteit van dat beleid. Ze vervullen dus een belangrijke rol, wat betekent dat de keuze van de soorten op een zorgvuldige wijze dient te geschieden. In deze notitie wordt de keuze van de gidssoorten nader toegelicht. Er wordt ingegaan op de doelen van het natuurbeleid, een relevante gebiedsindeling, criteria om tot een keuze van gidssoorten te komen, de op basis daarvan gekozen soorten en de mogelijkheden om daarmee de effectiviteit van het beleid te bepalen.
2. Wat is een gidssoort? Het door de provincie Groningen gebruikte begrip ‘gidssoort’ is gebonden aan agrarisch natuurbeheer en daarmee aan het agrarisch cultuurland. Een gidssoort is dus een soort die representatief is voor een soortgemeenschap van het agrarisch cultuurland. Daarnaast is de soort aansprekend voor het brede publiek en bruikbaar om in grote lijnen de effectiviteit van het uitgevoerde beleid te bepalen. Er is een relatie met de eisen die een soort aan zijn omgeving stelt, de doelstellingen en de uitvoering van het natuurbeleid en het meten van de effectiviteit van dat beleid. Gidssoorten worden gebruikt om voor gebieden of regio’s een indicatie te geven over het (saldo)effect van het beleid. Blijft de populatie van een gidssoort stabiel, of neemt deze toe tot een bepaald niveau, dan is het beleid waarschijnlijk succesvol geweest. Nemen gidssoort populaties verder af, dan is of de tekort schietende kwaliteit van de beleidsmaatregelen, of de omvang waarmee deze zijn ingezet, of een te korte tijdsduur, of een combinatie van deze factoren waarschijnlijk de oorzaak. Gidssoorten zijn niet bedoeld om het al dan niet behalen van beheersdoelen op af te rekenen, dat gebeurt in het kader van het 'Programma Beheer'. Gidssoorten zijn ook niet bedoeld om de effectiviteit van een bepaalde maatregel te beoordelen. Daarvoor is goed opgezet effectenonderzoek noodzakelijk met de juiste methodiek, zoals voor- en nametingen en het gebruik van controles. Het voorkomen van bijzondere soorten in het cultuurland is vaak gebonden aan zeer extensieve (dus oude) vormen van agrarisch beheer en bijzondere landschappelijke omstandigheden. De instandhouding daarvan past niet meer binnen de huidige agrarische bedrijfsvoering, vandaar dat voor het behoud van deze soorten reservaatbeheer noodzakelijk is. Andere, wat minder bijzondere soorten stellen niet zulke hoge eisen aan de landschappelijke omstandigheden, maar zijn wel veeleisend ten aanzien van het beheer. Deze soorten zijn in een aantal gevallen wel binnen de huidige bedrijfsvoering te handhaven, maar vergen zo’n grote beheersinspanning, dat hiervoor beheersovereenkomsten moeten worden afgesloten.
Soorten die bij de huidige bedrijfsvoering passen, kunnen momenteel zonder specifieke beheersmaatregelen behouden blijven. Verdere intensivering van het beheer kan in de toekomst echter ook voor deze soorten problemen met zich meebrengen. We concentreren ons bij de gidssoorten op de tweede groep, dwz de soorten die met aangepaste maatregelen binnen de huidige agrarische bedrijfsvoering behouden zouden kunnen worden.
3. Werkwijze De werkwijze wordt bepaald door de doelstellingen van het beleid. Wat wil men met het natuurbeleid bereiken, waar wordt dit ingezet en welke rol spelen gidssoorten daarbij. Het dient inzichtelijk te zijn op grond van welke criteria de gidssoorten zijn gekozen en voor welke gebieden ze relevant zijn. In de navolgende paragrafen wordt dan ook ingegaan op de volgende zaken: -beleidsdoelstellingen -gebiedsindeling -criteria gidssoortkeuze -gekozen gidssoorten -meten van effecten van het beleid met behulp van gidssoorten.
3.1. Beleidsdoelstellingen. Deze zijn verwoord in het 'Provinciaal Omgevingsplan', de 'Nota Ecologische Hoofdstructuur' en de 'Nota Witte gebieden'. Daarin wordt in grote lijnen aangegeven, dat de provincie streeft naar behoud en herstel van karakteristieke natuurwaarden in Groningen. Daarbij gaat het om natuurwaarden van het kustgebied, bos, water & moeras en delen van het agrarisch cultuurland. Deze doelstellingen zijn nader uitgewerkt in de ‘Herziening Gebiedsplan Groningen' (Provincie Groningen 2004). Momenteel staat de uitvoering van het beleid centraal. Naast de afronding van de EHS in 2018, inclusief de robuuste verbindingszones, krijgt de natuur in het agrarisch cultuurland de komende jaren meer aandacht. Voor de periode 2005 -2007 zijn daarvoor de volgende doelen voorzien (Werkplan 2005 – 2007, Uitvoering Nota Meer Gruin in Grunn, Provincie Groningen 2004): 1. Behoud en bescherming weidevogels. Met als beoogde doelstellingen: -Step forward populaties kritische weidevogels in weidevogelkerngebieden -Standstill algemene weidevogelsoorten buiten kerngebieden. 2. Behoud en bescherming akkervogels. Met als beoogde doelstellingen: -Standstill van akkervogelsoorten in akkervogelkerngebieden in 2008 -Bescherming rietganzen in akkergebieden. 3. Verbetering basisnatuurkwaliteit agrarisch natuurgebied. Met als beoogd doel: -Toename in aantallen en verspreiding van algemene flora- en faunasoorten in het agrarisch gebied. De financiering van de maatregelen om bovengenoemde doelstellingen te bereiken vindt in belangrijke mate plaats via het 'Programma Beheer', aangevuld met provinciale middelen. De inzet van provinciale middelen gebeurt in toenemende op projectbasis. De uitvoeringsmaatregelen bestaan uit de verwerving en het beheer van reservaten, particulier natuurbeheer, het al dan niet collectief afsluiten van beheersovereenkomsten voor percelen, randen en/of elementen, beperkt soortenbeleid en op projectbasis ondernomen activiteiten.
3.2. Indeling gebiedstypen Bij het beleid staat het open en besloten agrarisch cultuurlandschap centraal. Het gaat om soortgemeenschappen van het open en besloten agrarisch cultuurland, inclusief daarin voorkomende elementen (sloten, maren, wijken, poelen, singels, bosjes, erven, ruigten). De samenstelling van de diverse agrarische soortgemeenschappen wordt door landschappelijke en beheersmatige factoren bepaald en beïnvloedt mede de keuze van de gidssoorten. Het behoud van agrarische natuurwaarden vergt daarom ook de inzet van verschillende maatregelen in verschillende gebiedstypen. Vanuit het beoogde gebruik bekeken (een beperkt aantal gidssoorten) moet het aantal gebiedstypen met een bijbehorende gidssoort niet te groot worden. Bij de gebiedsindeling zijn de volgende criteria gebruikt: -Grondgebruik (Grasland, Bouwland) -Grondsoort (Klei, in akkergebied Licht en Zwaar, Veen, Zand) -Openheid (Open, Besloten) -Regio (Gorecht, Duurswold, ZWK, Centraal weidegebied, Hogeland-Marne, Middag-Humsterland, Oldambt, Veenkoloniën, Westerwolde) -Agrarische natuurvereniging. De hieruit resulterende indeling is opgenomen in tabel 1 en vormt de grondslag voor de keuze van de bijbehorende gidssoorten.
3.3. Criteria keuze gidssoorten In de beleidsnota’s worden flora, fauna, weide- en akkervogels expliciet genoemd. Het ligt dus voor de hand om in eerste instantie planten en vogels als gidssoorten te kiezen. Daarvoor bestaan nog enkele andere redenen: -Er is veel kennis over deze groepen -Vegetatiediversiteit en -structuur bepalen in belangrijke mate het voorkomen van diergroepen, met name insecten. -Vogels manifesteren zich op allerlei niveaus in de voedselketen, er zijn kort- en langlevende soorten, generalisten en specialisten. Daarom geven ze ook veel informatie over de kwaliteit van ecosystemen en andere daarin voorkomende diergroepen. -Planten en vogels zijn vaak “aaibaar” en bij het brede publiek bekend. -Veel beheersmaatregelen in het agrarisch gebied zijn gericht op planten en vogels -Er zijn betrouwbare inventarisatiemethoden voorhanden. Bij de keuze van de gidssoorten zijn de volgende ecologische en beleidsmatige criteria gehanteerd: Ecologische criteria: 1. De soort of groep dient kenmerkend te zijn voor een bepaald ecosysteem en de daarbij behorende soortgemeenschap. 2. De soort dient indicatief te zijn voor bepaalde inrichtings- en beheermaatregelen. 3. De soortpopulatie is kwetsbaar 4. De soortpopulatie dient levensvatbaar te zijn. 5. De soort is relatief makkelijk te inventariseren. Beleidsmatige criteria: 1. Aaibaarheid - herkenbaarheid 2. Beleidsmatige relevantie 3. Beschikbaarheid beheersmaatregelen / uitvoeringsmaatregelen 4. Mate van uitdaging 5. Geschiktheid om beleidseffecten te illustreren.
Ter wille van de eenvoud van het systeem is, voor zover mogelijk, per gebiedstype één planten- of vogelsoort gekozen. Daarop zijn enkele uitzonderingen. 1. Bij planten wordt gewerkt met soortgroepen, omdat door de grote soortenrijkdom, de ontwikkeling van 1 gidssoort weinig zegt over de effectiviteit van het beleid. Een soortgroep bestaat uit 10 soorten. De mate van effectiviteit kan worden afgelezen aan de ontwikkeling van de soortgroep. De groepen met de daartoe behorende soorten staan in bijlage 1. Als op een locatie 5 of meer van de soorten worden aangetroffen, dan is men op de goede weg. 2. Bij planten wordt een onderscheid gemaakt tussen gidssoorten van percelen en randen. De reden daarvoor is, dat in het reguliere boerenland op de percelen, ook bij de inzet van beheersmaatregelen, geen botanische hoogstandjes te verwachten zijn. Daar zal genoegen moeten worden genomen met het herstel van tot voor kort algemene soorten. Perceelsranden bieden wat dat betreft meer perspectief. Bij de akkers worden gidssoorten voor percelen en elementen als bermen, dijken en taluds vermeld. Een probleem is dat er oorspronkelijk veel kenmerkende soorten in de akkers voorkwamen, maar deze zijn momenteel vrijwel verdwenen, terwijl ook de zaadbank meestal niet meer aanwezig is. De kenmerkende plantensoorten kunnen op korte termijn alleen via inzaai met het juiste zaadmengsel worden terugverwacht. Faunaranden bieden hiervoor het meeste perspectief. Deze dienen bij voorkeur met inheemse kenmerkende plantensoorten te worden ingezaaid en niet met exoten als facelia en zonnebloemen. 3. Bij vogels speelt dit probleem in mindere mate. Er komen nog kritische weidevogels voor op de percelen en bij aangepast beheer is voor deze soorten ook herstel te verwachten. Deze soorten profiteren vaak ook van (botanisch) randenbeheer. In het klei akkergebied van Noord-Groningen wordt de samenstelling van de vogelgemeenschap sterk medebepaald door watergangen en sloten met riet. Daarom is voor dit element een specifieke gidssoort gekozen.
3.4. Gekozen gidssoorten. De gekozen gidssoorten staan in tabel 1. In tabel 2. zijn voor de vogels de gidssoorten en de met hen ‘meeliftende’ soorten samengevat. Tabel 1. Gebiedstypen en gidssoorten. Gebruik Bodem
Landschap Regio
ANV
Plantengroep
Vogelsoort
Grasland
Open
Eendracht, ZWK
Zuring-Boterbloem
Grutto
Veen
ZWK
Bonte weiderand Gorecht
Stad&Ommeland Zuring-Boterbloem
Grutto
Bonte weiderand Klei
Open
Centraal weide
Stad&Ommeland Zuring-Boterbloem
Grutto
Bonte weiderand Hogeland
Stad&Ommeland Zuring-Boterbloem Meervogel
Zand
Open
Grutto
Bonte weideranden
MH-land
Stad&Ommeland Zuring-Boterbloem
Grutto
Duurswold
Slochteren
Grutto
Pinksterbloem-Boterbloem Bloemrijke slootkant
Westerwolde
ANOG
Pinksterbloem-Boterbloem
Grutto
Bloemrijke slootkant Besloten
Bouwland KleiLicht
Open
Westerwolde
ANOG
Houtwal
Paapje
ZWK
Eendracht, ZWK
Elzensingel
Grote lijster
MarneHogeland
Wierde&Dijk
Grote klaproosgroep
Veldleeuwerik
Bloemrijke bermen, dijken en taluds Watergangen en sloten
KleiZwaar
Open
Oldambt
ANOG
Grote klaproosgroep Bloemrijke bermen, dijken en taluds
Zand
Open
Duurswold
Slochteren
Korenbloemgroep
Veenkolonien
ANOG
Korenbloemgroep
Rietzanger Grauwe kiekendief Patrijs Patrijs
Bloemrijke bermen, dijken en taluds Veldleeuwerik
Bloemrijke bermen, dijken en taluds Westerwolde
ANOG
Korenbloemgroep
Patrijs
Bloemrijke bermen, dijken en taluds Besloten
Westerwolde
ANOG
Houtwal
Patrijs
Gorecht
Stad&Ommeland Houtwal
Patrijs
Voor de klei- en veengraslanden zijn de zuring-boterbloem groep en de bonte weiderand (een SAN pakket) gidssoort, op zand de pinksterbloem-boterbloem groep en de bloemrijke slootkant. Bij de vogels geldt de grutto als gidssoort. Met de grutto ‘liften’ andere weidevogelsoorten als tureluur, kievit, scholekster en graspieper mee. Bij de besloten graslanden geldt de lengte aan houtwallen en elzensingels als leidraad voor de vegetatie. De grote lijster is gidssoort voor de elzensingel gebieden in het Zuidelijk Westerkwartier, het paapje is gidssoort voor de besloten graslanden in Westerwolde. Voor de akkers op de lichte kleigronden van Noord-Groningen is de veldleeuwerik gidssoort. Deze is indicatief voor de aanwezigheid van andere akkervogelsoorten zoals de gele kwikstaart en de graspieper. Voor sloten en watergangen is de rietzanger gidssoort. Deze is indicatief voor andere
rietsoorten als kleine karekiet, rietgors en blauwborst. De klaproosgroep en soorten van bloemrijke bermen, dijken en taluds zijn gidssoort voor de vegetatie. De grauwe kiekendief is gidssoort voor de akkers op zware klei in het Oldambt. Met deze ‘liften’ soorten als kwartelkoning, veldleeuwerik, graspieper, gele kwikstaart en patrijs mee. Voor de vegetatie gelden dezelfde gidssoorten als bij de lichte klei. Voor de open en besloten akkergebieden op zand zijn de veldleeuwerik (Veenkoloniën) en de patrijs gidssoort (overige gebieden). Beiden zijn indicatief voor akkervogels van grazige en kruidenrijke percelen en randen. Plantensoorten van bloemrijke bermen, taluds en dijken en de korenbloemgroep zijn gidssoort voor de vegetatie. Tabel 2. Gidssoorten vogels en meeliftende soorten. Gidsoort
Meeliftende soorten
Grasland Open Grutto
tureluur, slobeend, kievit, scholekster, graspieper, veldleeuwerik
Grasland Besloten Paapje
roodborsttapuit, grasmus, bosrietzanger
Grote lijster
boom-, struik- en kruidlaagvogels
Bouwland Open Klei Veldleeuwerik
gele kwikstaart, graspieper, kwartel, kievit
Grauwe kiekendief
kwartelkoning, veldleeuwerik, gele kwikstaart, graspieper, kwartel
Rietzanger
kleine karekiet, rietgors, blauwborst
Zand Veldleeuwerik
gele kwikstaart, graspieper, kwartel, kievit
Patrijs
kwartel, veldleeuwerik, gele kwikstaart
Bouwland Besloten Patrijs
kwartel, geelgors, veldleeuwerik, gele kwikstaart
3.5. Het meten van beleidseffecten met behulp van gidssoorten. Zoals al eerder is aangegeven, zijn gidssoorten niet alleen bedoeld om het publiek meer bij het natuurbeleid te betrekken, maar kunnen ze ook gebruikt worden om inzicht te geven in het (saldo)effect van het beleid. Dit is mogelijk door het monitoren van de aantalsontwikkelingen. Aantalsveranderingen van de gidssoorten kunnen in principe met het Biologisch Meetnet worden gevolgd op het schaalniveau van de provincie, grondsoort en grondgebruik en de meeste regio’s. Bij een schaarse soort als de patrijs is dit nauwelijks meer mogelijk, omdat de soort te zeldzaam is geworden om steekproefsgewijs te volgen. Hier zouden integrale, vlakdekkende, tellingen soulaas kunnen bieden. Uitspraken op het niveau van gebieden, of kerngebieden, zijn aan beperkingen onderhevig, omdat de steekproefdichtheid in een aantal gebieden te gering is. Deze beperkingen kunnen worden opgeheven door aanpassing van het meetnet, het aanboren van andere informatiebronnen en de medewerking van terreineigenaren, agrarische natuurverenigingen en vrijwilligers. Eén en ander wordt in de winter van 2004 / 2005 nader uitgewerkt. De gemeten aantalsontwikkelingen van de gidssoorten worden aan een breed publiek bekend gemaakt. Ze dienen ook als kapstok voor de korte jaarlijkse rapportages aan GS.
Bijlage 1. Samenstelling plantengroepen Grasland Veen Perceel
Rand
Zuring-Boterbloem veldzuring scherpe boterbloem kruipende boterbloem pinksterbloem gewone hoornbloem madeliefje smalle weegbree tijmereprijs akkerkers vertakte leeuwentand
Bonte weide dotterbloem echte koekoeksbloem hoge cyperzegge holpijp kattestaart moerasandoorn moerasrolklaver moeraswalstro veldlathyrus waterkruiskruid
Klei Perceel
Rand
Zuring-Boterbloem veldzuring scherpe boterbloem kruipende boterbloem pinksterbloem kamgras rode klaver gewoon duizendblad madeliefje vertakte leeuwentand zilverschoon
Bonte weiderand gewone waterbies kleine watereppe moerasvergeetmijnietje moerasrolklaver penningkruid pijptorkruid scherpe boterbloem valse voszegge veldlathyrus watermunt
Zand Perceel
Rand
Pinksterbloem-Boterbloem gewone hoornbloem kruipende boterbloem madeliefje paardebloem pinksterbloem rode klaver scherpe boterbloem tijmereprijs veldzuring vertakte leeuwentand
Bloemrijke slootkant gewone waterbies kale jonker moerasvergeetmijnietje moerasrolklaver moeraswalstro scherpe boterbloem smalle weegbree veldlathyrus watermunt zompvergeetmijnietje
Akker Klei Perceel Grote klaproosgroep grote klaproos akkerboterbloem kleine wolfsmelk naaldenkervel stinkende kamille akkerereprijs akkermunt nachtkoekoeksbloem rood guichelheil vierzadige wikke
Rand Bloemrijke bermen, dijken en taluds gele morgenster paarse morgenster margriet pastinaak kattedoorn kleine ratelaar knopig doornzaad groot streepzaad veldgerst blauw walstro
Zand Perceel Korenbloemgroep korenbloem bleke klaproos ruige klaproos rogge lelie akkermunt bolderik kleine leeuwenklauw korensla gele ganzenbloem bleekgele hennepnetel
Houtwal Zand bosanemoon dalkruid gewone eikvaren klimop lelietje-der-dalen muizeoor salamonszegel schapezuring schermhavikskruid wilde kamperfoelie
Rand
Bloemrijke bermen, dijken en taluds grasklokje blauwe knoop muizeoor grote ratelaar kleine leeuwentand knoopkruid schermhavikskruid steenanjer struikheide zandblauwtje