GGD Midden-Nederland
Iedereen Gezond & Wel?! Gezondheidsonderzoek Volwassenen 2008 Regionaal rapport
GGD Midden-Nederland Postbus 51 3700 ab Zeist t 030-608 60 86 f 030-608 60 00 www.ggdmn.nl
[email protected] Bezoekadres: De Dreef 5 Openingstijden: 8.30 uur – 17.00 uur
09-2985 DEF GGD Boekcover Volwassenen-02.indd 1-2
17-08-09 11:59
GGD Midden-Nederland Gezondheidsonderzoek volwassenen 2008
Françoise Schütz, epidemioloog Heleen Glazema, adviseur lokaal gezondheidsbeleid
Voorwoord Geachte lezer, Met preventie richten we ons vaak op de jeugd. We hopen dan dat wat men jong geleerd heeft, in de volwassen leeftijd zijn vruchten afwerpt. Deze volwassenenmonitor, die elke vier jaar wordt uitgevoerd, laat zien in hoeverre dat lukt. Het geeft inzicht in de gezondheidssituatie van de volwassen bevolking van de regio Midden-Nederland. Veel volwassenen in de regio Midden-Nederland zijn en leven gezond, maar dit rapport toont aan waar het lokale gezondheidsbeleid aangrijpingspunten kan vinden voor aanvullende zorg en preventie. Het doel van dit onderzoek is immers om beleidsmakers in gemeenten en organisaties handvaten te bieden om hun beleid zo in te richten dat zij de bevolking in staat stellen zo gezond mogelijk te leven. Aan het welslagen van dit onderzoek hebben velen een bijdrage geleverd. Onze dank gaan in de eerste plaats uit naar de respondenten, die de tijd hebben genomen om de vragenlijst in te vullen. Daarnaast willen wij al onze partners bedanken – de organisaties in de regio die werken aan gezondheid en welzijn – voor hun adviezen en bijdragen bij de voorbereiding, de uitvoering en de aanbevelingen van dit onderzoek.
Noortje van Tankeren Hoofd afdeling Gezondheidsbevordering, Beleid & Epidemiologie GGD Midden-Nederland
2
Inhoudsopgave Samenvatting --------------------------------------------------------------------- 4 Regionale aanbevelingen --------------------------------------------------------- 8 1. Inleiding -----------------------------------------------------------------------14 1.1 Achtergrond------------------------------------------------------------14 1.2 Leeswijzer--------------------------------------------------------------15 2. Kenmerken onderzoekspopulatie en representativiteit----------------------16 2.1 Bereik en representativiteit -------------------------------------------16 2.2 Demografische en achtergrondkenmerken ---------------------------16 3. Lichamelijk gezondheid -------------------------------------------------------18 3.1 Ervaren gezondheid ---------------------------------------------------18 3.2 Chronische ziekten en aandoeningen---------------------------------19 3.3 Diabetes----------------------------------------------------------------20 3.4 Conclusies--------------------------------------------------------------21 4. Psychische gezondheid -------------------------------------------------------22 4.1 Psychische ongezondheid ---------------------------------------------22 4.2 Angst en depressie ----------------------------------------------------23 4.3 Ervaren problemen ----------------------------------------------------24 4.4 Eenzaamheid ----------------------------------------------------------24 4.5 Slaap en kalmeringsmiddelen-----------------------------------------26 4.6 Persoonlijke competenties --------------------------------------------26 4.7 Conclusies--------------------------------------------------------------27 5. Leefgewoonten ----------------------------------------------------------------29 5.1 Roken ------------------------------------------------------------------29 5.2 Alcoholgebruik ---------------------------------------------------------30 5.3 Voeding ----------------------------------------------------------------32 5.4 Beweging --------------------------------------------------------------34 5.5 Overgewicht -----------------------------------------------------------35 5.6 Seksueel gedrag -------------------------------------------------------36 5.7 Oordeel over de eigen leefwijze --------------------------------------37 5.8 Conclusies--------------------------------------------------------------38 6. Zorg en preventie -------------------------------------------------------------40 6.1 Contact zorgvoorzieningen --------------------------------------------40 6.2 Mantelzorg -------------------------------------------------------------41 6.3 Opvoedingsondersteuning --------------------------------------------42 6.4 Conclusies--------------------------------------------------------------43 7. Fysieke omgeving -------------------------------------------------------------44 7.1 Soort woning en tevredenheid woning -------------------------------44 7.2 Binnenmilieu -----------------------------------------------------------45 7.3 Buitenmilieu -----------------------------------------------------------46 7.4 Conclusies-------------------------------------------------------------- 47 8. Huiselijk geweld ---------------------------------------------------------------48 8.1 Huiselijk geweld -------------------------------------------------------48 8.2 Conclusies--------------------------------------------------------------49 9. Financiën ----------------------------------------------------------------------50 9.1 Inkomen ---------------------------------------------------------------50 9.2 Rondkomen -------------------------------------------------------------50 9.3 Conclusies--------------------------------------------------------------52 10. Literatuur --------------------------------------------------------------------53 3
Samenvatting In navolging van het volwassenenonderzoek van 2004 is in het najaar van 2008 een gezondheidsonderzoek gehouden onder 19 tot 65 jarigen in de regio Midden-Nederland. 11783 volwassenen hebben de vragenlijst ingevuld. Dit is een respons van 44%. Lichamelijke gezondheid Negen op de tien volwassenen voelt zich gezond. Toch heeft bijna de helft (47%) tenminste één chronische ziekte of aandoening. De meest voorkomende klachten en aandoeningen zijn migraine (14%), hoge bloeddruk (11%), ernstige of hardnekkige aandoening aan de rug (incl. hernia) (8%) en gewrichtsslijtage van de heupen of knieën (8%). In de afgelopen 4 jaar is het percentage volwassenen dat zich gezond voelt stabiel gebleven. Ook het percentage volwassenen met minimaal één chronische aandoening is stabiel gebleven. Van de volwassenen met een chronische ziekte of aandoening voelt 12% zich sterk belemmerd in het uitvoeren van de dagelijkse bezigheden. Eén op de zeven volwassenen (15%) heeft aangegeven de 4 weken voorafgaande aan het onderzoek minder bereikt te hebben ten gevolge van hun lichamelijk gezondheid. Bij mensen met een chronische aandoeningen ligt dit percentage aanmerkelijk hoger namelijk 37%. Over het algemeen ervaren vrouwen, volwassenen in de leeftijdscategorie 50 tot 65 jaar en volwassenen met psychosociale problemen hun gezondheid als minder goed. Ook hebben ze vaker minimaal één chronische ziekte of aandoening. 57% van de volwassenen heeft een verhoogd of hoog risico op het krijgen van diabetes. Volwassenen die een verhoogd of hoog risico hebben op diabetes, hebben vaker een matig/hoog risico op angststoornissen en depressieve klachten, zijn vaker psychisch ongezond, ervaren hun gezondheid vaker als minder goed en ze zijn vaker eenzaam. Ze voldoen wel vaker aan de ontbijten fruitnorm.
Psychische gezondheid Eén op de acht volwassenen in de regio Midden-Nederland is psychisch ongezond. Psychische gezondheid wordt bepaald door de balans tussen de mate van positieve en negatieve gevoelens. Wanneer de negatieve gevoelens overheersen is er sprake van psychische ongezondheid. Een derde van de volwassenen in Midden-Nederland heeft een matig of hoog risico op angststoornissen en depressieve klachten. Uit het onderzoek komt naar voren dat in de leeftijdscategorie 19 tot 35 jaar het aantal volwassenen met een matig of hoog risico op angststoornissen en/of depressieve klachten hoger is dan in de andere leeftijdscategorieën. Ook vrouwen, volwassenen met een matig/slecht ervaren gezondheid, volwassenen met weinig persoonlijke competenties en eenzamen vormen een risicogroep. Eén op de drie volwassenen is eenzaam, 5% is (zeer) ernstig eenzaam. Deze cijfers komen overeen met landelijke cijfers, maar vergeleken met het onderzoek van 2004 is er een lichte toename te zien van het percentage eenzame volwassenen. Vrouwen, volwassenen met een lage opleiding, allochtonen en alleenstaanden voelen zich vaker eenzaam. Slaapproblemen hangen sterk samen met de psychische gezondheid. In Midden-Nederland heeft 5% van de volwassenen slaap- en kalmerende 4
middelen gebruikt in de twee weken voor het onderzoek. Een kwart van de gebruikers slikt ze tussen de 3 maanden en 2 jaar en 60% slikt ze al langer dan 2 jaar. Eén op de zeven volwassenen beschikt over weinig persoonlijke competenties. Deze volwassenen hebben beperkte sociale vaardigheden, onvoldoende probleemoplossend vermogen en weinig zelfvertrouwen. Weinig persoonlijke competenties komt vooral voor bij eenzame volwassenen en mensen met een slechte psychische gezondheid. Leefgewoonten Eén op de 5 volwassenen (22%) rookt en bijna de helft van de rokers wil binnen een half jaar stoppen met roken. Ruim één op de tien volwassenen overschrijdt de norm van verantwoord alcoholgebruik. Voor de mannen betekent dit dat ze gemiddeld drie of meer glazen alcohol per dag drinken en voor de vrouwen twee of meer glazen. 9% binge-drinkt minimaal eenmaal per week en 8% binge-drinkt 1 tot 3 keer per maand. Dit houdt in voor vrouwen minimaal 4 glazen alcohol en voor mannen minimaal 6 glazen alcohol in een korte periode achter elkaar opdrinken. De groep onverantwoord alcoholgebruikers is in de afgelopen 4 jaar gelijk gebleven. 62% van de respondenten voldoet aan de norm voor gezond bewegen. Dit houdt in dat ze minimaal 5 dagen per week een half uur per dag matig intensief bewegen. Ondanks de lichaamsbeweging heeft toch 33% overgewicht en 8% obesitas. Vergeleken met het onderzoek van 2004 is het percentage volwassenen met overgewicht en obesitas gelijk gebleven. Bijna 9 op de tien volwassenen (87%) voldoet aan de ontbijtnorm (minimaal 5 dagen per week ontbijten). Aan de fruitnorm (2 stuks fruit per dag of één stuks fruit en één glas vruchtensap per dag) wordt door ongeveer een kwart (27%) van de volwassenen voldaan en bijna een derde (31%) van volwassenen voldoet aan de groentenorm (200 gram groente per dag). Mannen en volwassenen in de leeftijdscategorie 19 tot 35 jaar ontbijten minder vaak en voldoen minder vaak aan de fruit- en groentenorm. Allochtonen voldoen minder vaak aan de ontbijtnorm vergeleken met autochtonen, maar voldoen wel vaker aan de groentenorm. Ook rokers, laag opgeleiden en volwassenen die niet voldoen aan de beweegnorm hebben vaker een ongezond voedingspatroon. Eén op de 20 respondenten heeft in de 6 maanden voor het onderzoek geslachtsgemeenschap gehad met iemand waarmee ze geen vaste relatie hadden, of waarbij de relatie binnen 3 maanden weer over was. Ruim een derde van deze volwassenen heeft aangegeven geen condoom te hebben gebruikt tijdens de geslachtsgemeenschap. Volwassenen in de oudere leeftijdscategorie gebruiken minder vaak condooms dan volwassenen in de jongste leeftijdscategorie. 3.6% van de respondenten heeft zich wel eens laten testen op SOA’s. Het zijn vooral de volwassenen uit de jongste leeftijdscategorie die dit hebben laten doen. Ruim een kwart van de volwassenen weet niet waar ze terecht kunnen voor vragen en advies over SOA’s. Zorg en preventie Bijna drie kwart van de volwassenen heeft in het jaar voor het onderzoek contact gehad met zijn of haar huisarts. Een op de drie heeft contact gehad met een medisch specialist en 85% is naar de tandarts geweest in het afgelopen jaar. Vergeleken met het onderzoek van 2004 is er geen verschil te zien in het contact met zorgverleners.
5
Eén op de 8 volwassenen geeft mantelzorg. 14% van de volwassenen die mantelzorg geeft voelt zich (tamelijk) zwaar belast door het geven van deze zorg. Om informatie en persoonlijke begeleiding te krijgen kunnen mantelzorgers terecht bij het steunpunt mantelzorg. Of het nu gaat om advies en bemiddeling, emotionele en praktische ondersteuning, het overnemen van regeltaken, een cursus of respijtzorg, het steunpunt kan de mantelzorgers hierbij ondersteunen. Bijna twee derde van de mantelzorgers is niet bekend met dit steunpunt. Vier op de tien volwassenen met kinderen in de leeftijd tot 19 jaar hebben weleens vragen over de opvoeding van het kind. Bijna een kwart van de ouders heeft wel eens problemen bij de opvoeding. Onderwerpen waar zij problemen mee hebben zijn: houden aan of stellen van grenzen, regels, afspraken, luisteren, gehoorzamen, omgaan met boosheid en verdriet, ontwikkeling en gezondheid (bijv. eten, slapen, praten, zindelijkheid), angst, onzekerheid, faalangst en schoolprestaties. 60% van de ouders heeft geen behoefte aan informatie, advies of hulp. Eén op de zes volwassenen met kinderen vindt het huidige aanbod van opvoedingsondersteuning niet toereikend. Eén op de vier weet niet waar ze terecht kunnen voor vragen en advies over opvoedingsondersteuning.
Fysieke omgeving Driekwart van de respondenten heeft een koopwoning. Over het algemeen zijn volwassenen met een koopwoning meer tevreden met hun woning dan volwassenen met een huurwoning. Eén op de drie volwassenen (31%) heeft het afgelopen jaar last gehad van vocht en/of schimmelplekken in de woning. Schimmel of vochtplekken komen het meest voor in de badkamer of douche. In huurwoningen (39%) komen vaker vocht en/of schimmelplekken voor dan in koopwoningen (29%). Er zijn in Nederland steeds minder stille gebieden. De geluidsbelasting zal de komende jaren verder toenemen door de hoge bevolkingsdichtheid, de voortgaande verstedelijking en de groei van het verkeer. Twee derde van de volwassenen in de regio Midden-Nederland ervaren enige vorm van geluidshinder. 45% ervaart ernstige geluidshinder. De meeste hinder wordt ondervonden van bedrijven/industrie, treinen en verkeer op wegen waar harder dan 50 km/u gereden mag worden.
Huiselijk geweld 7% van de respondenten is ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Bij één op de tien slachtoffers heeft het geweld het afgelopen jaar plaats gevonden. Van de respondenten die hebben aangegeven ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld is de grootste groep slachtoffer van psychisch of emotioneel geweld (72%), gevolgd door lichamelijk geweld (59%), ongewenste seksuele toenadering (17%) en seksueel misbruik (15%). De dader is in een derde van de gevallen de ex-partner en in eveneens een derde van de gevallen de (stief)ouder(s). In bijna een vijfde van de gevallen is de huidige partner de dader. Vrouwen worden vaker door hun (ex-)partner mishandeld en mannen vaker door hun (stief)ouder(s). Vrouwen zijn vaker slachtoffers van huiselijk geweld dan mannen. Ook mensen die eenzaam zijn, volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen of depressieve klachten, alleenstaande en allochtonen zijn vaker slachtoffer van huiselijk geweld.
6
Van de respondenten die het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld heeft 31% dit voorval of de voorvallen aangegeven of gemeld bij een instantie. Het huiselijk geweld is met name gemeld bij politie (20.7%), huisarts (13.4%) en slachtofferhulp (5.5%). Belangrijkste redenen om het geweld niet te bespreken is dat mensen het niet ernstig genoeg vinden (22.2%), zich ervoor schaamden (18.4%) of het niet durfde (14.9%). Financiën 13% van de volwassenen heeft enige moeite om financieel rond te komen en 3% heeft grote moeite om rond te komen. Ook is gevraagd aan de respondenten of ze schulden hebben. 8% van de volwassenen in MiddenNederland heeft een risicovolle of problematische schuld. Schulden zijn risicovol wanneer aan minimaal één van de volgende criteria is voldaan: er zijn meer dan 3 schuldeisers, een betalingsachterstand duurt langer dan 12 maanden, een betalingsachterstand is groter dan €1.000,- of een betalingsachterstand kan niet zelfstandig binnen 12 maanden worden opgelost. Schulden zijn problematisch wanneer aan twee of meer van de criteria voor een risicovolle schuld wordt voldaan. Volwassenen in de leeftijdscategorie 19 tot 35 jaar, laag opgeleiden, allochtonen, eenzamen, volwassenen die psychisch ongezond zijn en volwassenen die een matig/hoog risico hebben op angststoornissen en depressieve klachten hebben vaker risicovolle of problematische schulden.
7
Regionale aanbevelingen Algemeen • Veel volwassenen in de regio Midden Nederland hebben een ongezonde leefstijl en daarbij behorende (potentiële)gezondheidsproblemen. Gezondheid wordt door veel factoren (leefstijl & gedrag, persoonskenmerken, fysieke en sociale omgeving, gezondheidszorg, externe ontwikkelingen) beïnvloed. Preventie van de gezondheidsproblemen vraagt dan ook om een integrale aanpak waarbij aandacht is voor alle terreinen. Veel terreinen vallen buiten het volksgezondheidsdomein. Maar onderzoek heeft aangetoond dat bijvoorbeeld het aanpassen van de verkooptijden van alcohol, fietsvriendelijke steden en aangepast aanbod van bedrijfskantines, een positief effect hebben op de gezondheid. Aanbevolen wordt dan ook om als sector volksgezondheid (meer) samenwerking te zoeken met andere gemeentelijke beleidssectoren (bv milieu, ruimtelijke ordening, openbare orde & veiligheid, onderwijs) en (maatschappelijke) organisaties. •
Binnen bovenstaande integrale aanpak is het belangrijk dat er aandacht is voor diverse invalshoeken zoals voorlichting & bewustwording, signalering & advies, preventieve ondersteuning en een gezonde leefomgeving. Gemeenten wordt aanbevolen de regie te voeren op een aanpak die aan alle invalshoeken aandacht besteed.
•
Beslissingen buiten het domein van volksgezondheid kunnen (grote) consequenties hebben voor de volksgezondheid (bijvoorbeeld het bebouwen van openbaar groen, vestigingsbeleid fast-food ketens, horeca vergunningen). Gemeenten wordt daarom geadviseerd om bij bestuurlijke beslissingen na te gaan of er negatieve gevolgen voor de gezondheidssituatie te verwachten zijn en zo nodig hierover advies in te winnen bij de GGD.
•
Ook uit dit gezondheidsonderzoek blijkt dat mensen met een lage sociaal economische status (SES) over de hele linie (lichamelijke & psychische gezondheid, leefgewoonten) slechter scoren dan mensen met een hogere SES. Tevens hebben ze vaker problemen op diverse terreinen (bijvoorbeeld men heeft financiële problemen, maar is ook depressief en heeft overgewicht). Mensen met een lage SES zijn dus een kwetsbare groep. Aanbevolen wordt om binnen een integrale aanpak specifiek aandacht te hebben voor deze doelgroep. Bekend is wel dat mensen met een lage SES moeilijker te bereiken zijn, maar via wijkgericht werken of community projecten zijn goede ervaringen met gezondheidsbevordering opgedaan (http://www.slag.nu/default.cfm).
Lichamelijke gezondheid • Veel mensen (14%) hebben last van migraine. Migraine is een ziekte die een grote impact heeft op iemands functioneren in de maatschappij. Wat opvalt is dat relatief veel mensen aangeven dat migraine niet door een arts is vastgesteld. Ondanks dat er nog veel onduidelijkheid is over de precieze oorzaken van migraine is er wel steeds meer mogelijk qua (preventieve) behandeling. Gemeenten wordt geadviseerd om in gesprek te gaan met de 1e lijn om te kijken wat er aan voorlichting rondom dit thema mogelijk is. •
11% van de volwassenen geeft aan hoge bloeddruk te hebben. Hoge bloeddruk is één van de risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Gemeenten wordt aanbevolen om een gezonde leefstijl te bevorderen (zie
8
tevens
de
aanbevelingen
bij
het
hoofdstuk
leefgewoonten).
•
Uit dit onderzoek blijkt dat een substantieel deel van de volwassenen last heeft van nek- schouderklachten en rugklachten (arbeidsomstandigheden en werkdruk/stress zijn belangrijke veroorzaker). Arbodiensten worden geadviseerd hier extra aandacht aan te besteden.
•
Roken, ernstig overgewicht, gebrek aan lichaamsbeweging en weinig sociale contacten zijn leefstijlfactoren die mede bijdragen aan het ontstaan van ziekten. Ter preventie van chronisch ziekten is aandacht voor bovenstaande leefstijlfactoren zeker wenselijk (zie tevens de aanbevelingen bij het hoofdstuk leefstijl). Samenwerking met de 1e lijn is hierbij van essentieel belang.
•
Mensen met een chronische ziekte hebben vaak een combinatie van (gezondheids)problemen (bijvoorbeeld financiële problemen, eenzaamheid, overgewicht). Organisaties die contact hebben met chronisch zieken (bijvoorbeeld thuiszorg, AMW, huisartsen, vrijwilligers) wordt aanbevolen om alert te zijn op iemands totale welzijn en zo nodig door te verwijzen naar andere instanties. Om goede doorverwijzing mogelijk te maken is een sociale kaart en onderling contact van die organisaties op regionaal- en gemeentelijk niveau een voorwaarde.
•
Gezien de grote groep mensen met een chronische ziekte is het belangrijk dat er voldoende kwantiteit en kwaliteit van de zorg is. Gemeenten wordt aanbevolen om in de gaten te houden of aan de zorgbehoeften (oa in het kader van de WMO) voldaan wordt.
•
Bij de preventie en aanpak van diabetes wordt een integrale aanpak aanbevolen. Dat wil zeggen dat er wordt ingestoken op een breed samenhangend pakket van middelen, bestaande uit vijf pijlers: draagvlak, voorlichting en bewustwording, maatregelen gericht op de omgeving, signaleren & adviseren en preventieve ondersteuning (aanbod voor mensen met klachten). Lokaal dient gekeken te worden hoe aan deze pijlers het beste invulling gegeven kan worden, een groot deel van de activiteiten en programma’s komen overeen met de middelen die ingezet worden bij de aanpak van overgewicht en stoppen met roken.
•
Zoals uit de cijfers blijkt heeft meer dan de helft van de volwassen een (zeer) hoog risico op het krijgen van diabetes. Door middel van diabetes risicotesten kunnen volwassenen zich hiervan bewust worden. Uit onderzoek blijkt, dat een negatief testresultaat voor velen aanleiding is om meer te gaan bewegen en gezonder te gaan eten. Binnen bovenstaande pijlers, verdient de bewustwording onder volwassenen dus zeker grote aandacht. Maar dient er daarna natuurlijk voldoende ondersteuningaanbod te zijn en een leefomgeving die gezond gedrag stimuleert c.q. mogelijk maakt.
Psychische gezondheid • Ook bij de aanpak van psychische problemen biedt een integrale aanpak, waarbij naast zorgverleners, maatschappelijke organisaties, zorgverzekeraar ook relevante gemeentelijke beleidsterreinen (bv RO, WMO) betrokken zijn de meeste kans van slagen. Aanbevolen wordt om aan de vier pijlers van het basispakket aandacht te besteden; voorlichting & bewustwording, signalering & advies, preventief ondersteuningsaanbod en maatregelen gericht op een gezonde leefomgeving. Gemeenten wordt geadviseerd hierbij als regievoerder op te treden. • Naast uitwerking van diverse pijlers, is het minstens zo belangrijk dat er verbindingen worden gemaakt. In de regio is bijvoorbeeld al een groot 9
aanbod van activiteiten voor mensen met angst- en of depressieve klachten maar de bekendheid hiervan, bij de doelgroep en (1elijns)zorgverleners, is niet altijd optimaal. Aanbevolen wordt om op lokaal niveau te verbinden wat er al is en bestaand (effectief) aanbod te onderhouden in plaats van te snel opnieuw te beginnen. Praktisch gezien heeft het starten met een integrale aanpak binnen een geselecteerde buurt/wijk de voorkeur. •
Qua verbinden liggen er ook goede mogelijkheden op het terrein van de WMO. Aanbevolen wordt om te kijken wat er op het gebied van psychische problemen mogelijk is binnen bijvoorbeeld de gemeentelijke Wmo loketten. De meeste Wmo loketten zijn nu namelijk vooral gericht op lichamelijke gezondheidsproblemen, maar psychische problemen kunnen het ‘meedoen’ in de maatschappij ook ernstig verstoren. Ook digitale informatie/(zelf)hulp moet hierbij niet vergeten worden.
•
In veel gemeenten is momenteel aandacht voor eenzaamheid bij senioren. Dit onderzoek laat zien dat eenzaamheid ook bij volwassenen (vooral alleenstaanden, laag opgeleiden, weinig persoonlijke competenties en/of een chronische aandoening hebben) regelmatig voor komt. Eenzaamheid is een risicofactor voor de WMO doelstelling, dat alle burgers kunnen participeren in de maatschappij. Het verbeteren van buurtvoorzieningen en bevorderen van sociale cohesie zijn aangrijpingspunten. Maar het signaleren en aanbieden van individuele hulpverlening is tevens belangrijk. Gemeenten wordt aanbevolen om te kijken waar de aanpak van eenzaamheid bij volwassen kan aansluiten bij het traject rondom senioren en waar aanvullende actie nodig is.
Leefgewoonten Roken • Gemeenten wordt aanbevolen om samen met lokale partners (denk hierbij aan huisartsen, verloskundigen, thuiszorgorganisaties, basis- en voortgezet onderwijs, jongerenwerk) een actieplan tabakspreventie op te stellen, waarin de pijlers (voorkomen dat jongeren gaan roken, stimuleren dat rokers gaan stoppen, beschermen van niet-rokers tegen tabaksrook) gezamenlijk worden uitgewerkt. •
In het kader van volwassenen is het goed om te weten dat 42% van de volwassen de intentie heeft om te stoppen. Landelijk en regionaal is er een groot aanbod van effectieve stopondersteuning, de bekendheid hiervan laat alleen te wensen over. In een lokaal actieplan kan de gemeente zelf verschillende stopmethoden onder de aandacht brengen door links en/of banners op de gemeentelijke website te plaatsen (www.stoppenkunjeleren.nl, www.iniedererokerziteenstopper.stivoro.nl). Daarnaast kan de gemeente (1e lijns)zorgverleners stimuleren om gebruik te maken van effectieve ondersteuningmethode. Verder kan de gemeente rondom volwassenen extra inzetten op handhaving van de tabakswet en overtredingen melden aan de VWA.
•
Uit onderzoek blijkt dat een stopadvies door een 1e lijn zorgaanbieders effectief is, maar dat nog maar weinig zorgverleners dit advies geven. 1e lijn zorgaanbieders wordt daarom aanbevolen om effectieve ondersteuningsmethode te implementeren. Voor huisartsen is er bijvoorbeeld een protocol kortdurend stopadvies en een stappenplan (HMIS) om binnen de huisartsenpraktijk mensen te ondersteunen bij het stoppen met roken. Soortgelijke interventies zijn er ook voor verloskundigen en apotheken.
10
Alcohol • Gezien de omvang en de gevolgen die onverantwoord alcohol gebruik met zich meebrengen wordt gemeenten aanbevolen om onverantwoord alcohol gebruik op te nemen in hun nota lokaal gezondheidsbeleid. Hierbij wordt een integrale aanpak aanbevolen, die gericht is op gezondheidsbelangen en openbare orde en veiligheid. Samen met lokale partners kan een actieplan worden opgesteld, bestaande uit de volgende vier pijlers: draagvlak/ bewustwording, regelgeving, handhaving en vroegsignalering. •
Uit landelijk onderzoek blijkt dat de 1e lijn een goede vindplaats is voor volwassenen met onverantwoord alcohol gebruik. Het preventieplatform van Midden Nederland waarin onder andere Centrum Maliebaan, GGD Midden-Nederland, GGZ, Thuiszorg, Sportservice vertegenwoordigd zijn wordt aanbevolen om samen met Raedelijn te kijken hoe de 1e lijn in de regio het beste rondom voegsignalering benaderd/ondersteund kan worden.
•
Naast de 1e lijn is de sportsector ook één mogelijk vindplaatsen voor volwassenen met onverantwoord alcoholgebruik/binge-drinken. De gemeente wordt geadviseerd om met sportverenigingen in gesprek te gaan rondom verantwoord alcoholgebruik binnen hun vereniging. De gemeenten kan bijvoorbeeld de IVA cursussen (Verantwoord Alcoholschenken) voor barvrijwilligers onder de aandacht brengen en financieel ondersteunen.
Gewicht • Overgewicht is een complexprobleem, waarvoor helaas niet één oplossing aanwezig is. Het wordt veroorzaakt door een veelheid van factoren. Op wereld, europees en landelijk niveau worden hiervoor momenteel allerlei convenanten gesloten tussen overheden en bedrijfsleven. Maar ook op gemeentelijk niveau is een integrale aanpak essentieel. Dat wil zeggen dat overgewicht alleen succesvol aangepakt kan worden als er wordt ingestoken op een breed samenhangend pakket van middelen, bestaande uit vijf pijlers: draagvlak, voorlichting en bewustwording, maatregelen gericht op de omgeving, signaleren en adviseren en preventieve ondersteuning (aanbod voor mensen met klachten). Lokaal dient gekeken te worden hoe aan deze pijlers het beste invulling gegeven kan worden, een aanpak op wijkniveau blijkt in de praktijk goed aan te slaan. •
Binnen bovenstaande pijlers lijkt een belangrijke rol weggelegd voor de eerstelijnszorgverleners. Het Partnership Huisartsenzorg in Beweging (PHiB) heeft hiernaar een landelijk onderzoek gedaan. Hieruit blijkt dat een multidisciplinaire samenwerking geen vanzelfsprekendheid is. Eerstelijnszorg, publieke gezondheidszorg, welzijn en sport moeten nog naar elkaar toegroeien. Er is behoefte aan scholing op het gebied van leefstijladvisering. Een sociale kaart rondom lokaal (aangepast) beweegaanbod wordt gemist. De wil is er maar er wordt gevraagd om een ‘derde partij’ als aanjager. Gemeente wordt geadviseerd die rol op zich te nemen, door gemeentelijk van start te gaan met een brede werkgroep die bezig houdt met het opstellen van een integraal plan gezond gewicht.
•
Zorgverzekeraars wordt aanbevolen om te komen met een gepaste, structurele financiering voor (gecombineerde) leefstijlinterventies.
•
Vier op de tien volwassenen in Midden Nederland beweegt te weinig. Gemeenten worden geadviseerd om praktische belemmeringen om voldoende te kunnen bewegen, zoveel mogelijk weg te nemen. Bijvoorbeeld genoeg fiets- en wandelpaden, veilige routes om te skaten, voldoende goed bereikbare sportaccommodaties. Lokaal aansluiten bij de 11
landelijke beweegcampagnes is tevens wenselijk omdat 37% van de volwassenen denkt genoeg te bewegen terwijl dit niet het geval is. Werkgevers in de regio worden tevens opgeroepen om beweging te stimuleren. Zorg en preventie • Met de invoering van de WMO wordt er steeds meer een beroep gedaan op mantelzorgers. Gemeenten worden geadviseerd te zorgen voor voldoende ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorgers. Hierin zijn de volgende drie invalshoeken van belang: 1. het versterken van de eigen kracht van mantelzorgers. Dit kan door middel van lotgenotencontact, cursussen en gespreksgroepen. 2. Het beter afstemmen van de hulp en zorg op de wensen/behoeften van mantelzorgers. Voorbeelden zijn een betere communicatie van hulpverleners met mantelzorgers en deskundigheidsbevordering van hulpverleners op het gebied van mantelzorg. 3. Het verbeteren van informatie en ondersteuning voor mantelzorgers zelf. Voorbeelden zijn langdurig zorgverlof, voldoende vormen van respijtzorg of het adequaat inzetten van het persoonsgebonden budget. •
De steunpunten mantelzorg kunnen een belangrijke rol vervullen bij het ondersteunen van mantelzorgers. Maar twee derde van de mantelzorgers is hier niet bekend mee. Gemeenten worden geadviseerd om te kijken hoe de lokale ondersteuning goed bekend gemaakt kan worden. Wmo loketten zouden hierin ook een rol kunnen spelen. Wel is dan belangrijk dat deze loketten qua naamgeving, locatie en openingstijden aansluiten bij de doelgroep.
•
Het wordt tevens aanbevolen dat mantelzorgers meer outreachend worden benaderd. Veel mantelzorgers zijn zich namelijk niet bewust van het feit dat ze mantelzorger zijn en zullen om die reden ook niet om hulp vragen. Een goed voorbeeld van deze werkwijze is de functie van dementie consulent. Deze persoon neemt contact op zodra de diagnose is gesteld om het ziekte proces te volgen en te ondersteuning te bieden in de diverse fasen.
•
(1e lijn) professionals (bv huisartsen, jeugdgezondheidszorg, Wmo loket, fysiotherapeuten) worden geadviseerd om actiever te signaleren hoe het met mantelzorgers gaat en tijdig door te verwijzen. Belangrijk hierbij is om ook ouders, die zorgen voor een chronisch ziek kind, niet te vergeten.
Fysieke omgeving • Gemeenten wordt aanbevolen om de kwaliteit van het binnenmilieu op te nemen als speerpunt in het gemeentelijk beleid. De aanpak zou zich aan de ene kant moeten richten op voorlichting aan het publiek over de verbetering van de gezondheidskundige kwaliteit van woningen. Hiervoor kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van de GGD Midden-Nederland “Reizende tentoonstelling binnenmilieu”, voorlichting via huis aan huisbladen en/of het (selectief) verspreiden van foldermateriaal (VROM/GGD). Aan de andere kant heeft de gemeente mogelijkheden om via handhaving van het bouwbesluit te sturen op de kwaliteitseisen voor (mechanische)ventilatie. •
Op basis van dit onderzoek zien we dat inwoners van de regio MiddenNederland vooral ernstige hinder ondervinden van bedrijven/industrie. Gemeenten worden aanbevolen om bij het (opnieuw) inrichten van bedrijfsterreinen extra alert te zijn op het niveau van geluidshinder in relatie tot woongebieden.
12
Huiselijk geweld • Binnen het district Eemland (en Veenendaal en deel district Heuvelrug) wordt geadviseerd om de huidige aanpak huiselijk geweld, waarbij de gemeente Amersfoort de regie heeft en de GGD als beleidscoördinator optreedt te continueren. In het convenant (maart 2009) is een actieve overlegstructuur afgesproken en wordt via werkgroepen en casusoverleg gewerkt aan draagvlak en bewustwording (onder andere via scholen, vrouw- en kindcentra, wijkcentra). De huidige afspraken lopen tot eind 2010, maar gezien de omvang en ernst van de problematiek zal continuering zeker noodzakelijk zijn. •
Binnen het district Rijn & Venen, Binnensticht en deel Heuvelrug wordt de aanpak Huiselijk Geweld vanuit de gemeente Utrecht vormgegeven (alsmede voor de stad Utrecht). Binnen de GGD Midden-Nederland zijn een beperkt aan uren beschikbaar, zodat de GGD als contactpersoon kan fungeren voor de verbinding met de regio t.b.v. de aanpak huiselijk geweld.
•
Het verdient aanbeveling om te onderzoek of er in de regio rondom de stad sprake is van een sluitende aanpak huiselijk geweld (t.o.v. de aanpak in de stad Utrecht). Is de keten goed in beeld, is het hulpverleningsaanbod compleet en inzetbaar (functioneren van casus overleggen), is er een gevarieerd aanbod van voorlichtingen inzetbaar, zijn de afspraken tussen ketenpartners vastgelegd?
•
Daarnaast worden alle gemeenten in het werkgebied van GGD MiddenNederland geadviseerd om (een verdere) integratie van de aanpak Huiselijk Geweld en kindermishandeling op te pakken. Gedacht wordt aan integrale meldcodes, scholingsplan, overkoepelende handelingsprotocollen en borging van beide aanpakken.
Financiën • Volwassenen met een lage sociaal economische status hebben vaker financiële problemen. Financiële problemen kunnen de sociaaleconomische gezondheidsverschillen versterken. Aanbevolen wordt om deze specifieke doelgroep (lage SES en financiële problemen) gerichter te benaderen . •
Om de doelgroep te bereiken dient het aanmelden bij de schuldhulpverlening of kredietbanken te worden gestimuleerd, zodat deze mensen daar terecht kunnen met hun financiële problemen. Dit kan door middel van diverse media.
•
Het landelijke platform integrale schuldhulpverlening heeft een handreiking geschreven voor gemeenten en uitvoerende instanties. Hierin staat een ‘basispakket’ beschreven welke de gemeente geacht wordt in huis te hebben. Om de doelgroep van dienst te kunnen zijn, dient de schuldhulpverlening op orde te zijn. De handreiking is hier een goede leidraad voor.
•
Verschillende partijen betrekken bij het integrale hulpverleningsplan. Een goed voorbeeld hiervoor komt van de GGD Zuidelijk Zuid Limburg, waar gezondheidsbevordering en schuldhulpverlening in één pakket worden aangeboden.
13
1. Inleiding
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 1
17-08-09 12:04
1. Inleiding 1.1
Achtergrond
In de Wet publieke gezondheid (Wpg) is geregeld dat gemeente verantwoordelijk zijn voor de publieke gezondheidszorg en de verbinding met de curatieve gezondheidszorg. Het gemeentelijke gezondheidsbeleid moet daarmee gericht zijn op het beschermen en bevorderen van gezondheid en het verminderen van een eventuele ongelijkheid in gezondheid tussen verschillende bevolkingsgroepen. Om gemeentelijk gezondheidsbeleid te kunnen ontwikkelen, is het nodig om inzicht te hebben in de gezondheidssituatie van de bevolking en in de factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden. De GGD heeft, in navolging van het volwassenenonderzoek van 2004, in het najaar van 2008 een gezondheidsenquête gehouden onder volwassenen in de leeftijd van 19 tot 65 jaar, in alle 28 gemeenten van de regio MiddenNederland. Met als doel inzicht te geven in de gezondheidssituatie van de volwassenen in de regio Midden-Nederland. Figuur 1.1 Overzicht gemeenten GGD regio Midden-Nederland
14
De regionale gegevens uit dit onderzoek staan in dit rapport weergegeven. De resultaten van dit onderzoek dienen als basis voor gemeenten en GGD om beleid uit te zetten en/of aan te passen. Dit betreft niet alleen het terrein van (preventieve) gezondheidszorg maar ook terreinen waarmee een groot raakvlak bestaat, zoals WMO, sportbeleid, ruimtelijke ordening en huisvestingsbeleid. De informatie uit het onderzoek vormt tevens een belangrijke basis voor de productontwikkeling van preventieve instellingen zoals bijvoorbeeld thuiszorg organisaties, GGZ, Centrum Maliebaan, Sportservice Midden-Nederland en GGD Midden-Nederland. De GGD heeft bij het volwassenenonderzoek niet alleen gegevens verzameld, maar de volwassenen ook de mogelijkheid gegeven om, op basis van de ingevulde antwoorden, een persoonlijk leefstijladvies op te vragen. Dit kon alleen wanneer de respondenten de vragenlijst digitaal hadden ingevuld. Dit leefstijlprofiel geeft een overzicht van iemands leefgewoonte met betrekking tot roken, alcoholgebruik, gewicht, beweging, psychosociale problemen en het hebben van schulden. Bij een ongunstige score is een gezondheidsbevorderend advies gegeven en is doorverwezen naar organisaties en instellingen die hulp kunnen bieden om de gezondheid en leefstijl te verbeteren. Ruim 6100 volwassenen hebben hier gebruik van gemaakt. Er zijn van het volwassenenonderzoek ook 28 gemeentelijke verslagen verschenen. Daarnaast worden de resultaten van alle afzonderlijke gemeenten in de digitale gezondheidsatlas van GGD Midden-Nederland opgenomen (zie www.ggdatlas.nl ). Dit rapport en de gemeentelijke verslagen zijn te vinden op de website van de GGD Midden-Nederland (www.ggdmn.nl onder: onderzoek en beleid). Hier kunt u ook achtergrondinformatie over het onderzoek vinden (bijvoorbeeld de vragenlijst). 1.2
Leeswijzer
rapport geeft een overzicht van de resultaten van het Dit gezondheidsonderzoek onder volwassenen. De resultaten zijn al dan niet uitgesplitst naar geslacht en/of leeftijdscategorieën, afhankelijk van de omvang van het probleem. Waar mogelijk worden er landelijke referentie cijfers gepresenteerd. Voor een aantal onderwerpen zijn de resultaten vergeleken met de gegevens van de onderzoeken die in 2004 onder volwassenen zijn gehouden (zowel in regio Midden-Nederland als de regio Eemland).(1)(2) Bij elk onderwerp is aangegeven wat de risicogroepen zijn en indien gemeenten significant afwijken van het regionale gemiddelde is dit ook weergegeven. In de bijlagen vindt u de vragenlijst, werkwijze, de analysemethode, de dataverzameling en uitleg over de meetinstrumenten.
15
2. Kenmerken onderzoekspopulatie en representativiteit
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 2
17-08-09 12:05
2. Kenmerken onderzoekspopulatie en representativiteit Bepaalde kenmerken van mensen kunnen van invloed zijn op hun gezondheid, zoals etniciteit en opleidingsniveau. Zo leven mensen met een lagere sociaal economische status (SES) over het algemeen korter en minder lang in goede gezondheid dan mensen met een hoge SES. In dit hoofdstuk wordt een aantal achtergrondkenmerken besproken om inzicht te geven in de samenstelling van de onderzoeksgroep. 2.1
Bereik en representativiteit
Van de 26.720 volwassenen in de leeftijd van 19 tot 65 jaar die aangeschreven zijn, hebben uiteindelijk 11783 respondenten aan het volwassenenonderzoek meegedaan. (Voor verdere toelichting op methode zie bijlage 2). Dit betekent een respons van 44%. De onderzoekspopulatie is 2.1% van de totale volwassen bevolking woonachtig in de regio MiddenNederland. Om uitspraken te kunnen doen over de bevolking op gemeenteniveau is het belangrijk dat de respondenten een representatief beeld geven van de werkelijke bevolking. Daarom is bij de analyses gebruik gemaakt van weging. Door te wegen voor leeftijd en geslacht staan de resultaten van de gezondheidsenquête in verhouding tot de werkelijke bevolking voor leeftijden geslachtsverdeling. 2.2
Demografische en achtergrondkenmerken
Tabel 2.1 Demografische kenmerken naar geslacht en leeftijd Mannen Vrouwen Aantal % Aantal % Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 970 19.3% 1596 23.6% • 35-49 jarigen 1874 37.3% 2773 41.0% • 50-64 jarigen 2177 43.4% 2393 35.4% Totaal 5021 42.6% 6762 57.4%
Totaal Aantal % 2566 4647 4570 11783
Tabel 2.2 Etniciteit volgens CBS-classificatie* naar geslacht en leeftijd Mannen Vrouwen 19-34 35-49 50-64 19-34 35-49 50-64 jaar jaar jaar jaar jaar jaar Nederlands 86.4% 88.1% 90.9% 87.7% 87.5% 91.1% Surinaams 1.1% 1.0% 0.7% 0.8% 0.9% 1.0% Antilliaans/Arubaans 0.2% 0.4% 0.5% 0.6% 0.6% 0.4% Turks 1.7% 1.7% 0.3% 2.0% 0.9% 0.4% Marokkaans 1.1% 1.3% 0.3% 1.6% 0.8% 0.3% Overig westers 6.3% 5.6% 6.4% 4.6% 6.8% 5.8% Overig niet-westers 3.4% 1.9% 1.0% 2.6% 2.8% 1.1%
21.8% 39.4% 38.8% 100%
Totaal
88.6% 0.9% 0.4% 1.1% 0.9% 5.9% 2.1%
*
De etnische achtergrond van een persoon wordt vastgesteld op basis van het geboorteland van de respondent zelf en het geboorteland van de moeder en de vader (CBS classificatie, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/_unique/_concept/default.htm?concept=Etniciteit&postingguid=% 7B935AB4DB-1448-4F30-AD74-49F283727725%7D)). Personen worden tot de allochtonen gerekend indien zij zelf of één van de ouders in het buitenland geboren is. Als de persoon in het buitenland geboren is en beide ouders in Nederland, dan is de etniciteit Nederlands.
16
Tabel 2.3 Achtergrond kenmerken naar geslacht en leeftijd Mannen 19-34 35-49 50-64 jaar jaar jaar Burgerlijke staat • Gehuwd/samenwonend 54.0% 87.6% 89.0% • Ongehuwd,nooit 45.1% 8.0% 3.7% gehuwd geweest • Gescheiden,gescheiden 4.0% 6.1% 0.8% levend • Weduwe,weduwnaar 0.3% 1.2% 0.1% Samenstelling huishouden • 1-persoonshuishouden 13.1% 8.3% 8.8% • 2 of meer personen 86.9% 91.7% 91.2% Opleidingsniveau∗ 19.2% 24.5% 33.6% • Laag 46.0% 30.2% 25.4% • Midden 34.8% 45.3% 41.0% • Hoog Werksituatie • Betaald werk 81.0% 95.6% 70.8% 0.3% 0.3% 18.6% • (Vervroegd) pensioen 0.5% 0.8% 2.2% • Werkloos 1.1% 2.2% 6.9% • Arbeidsongeschikt 0.3% 0.3% 0.5% • Bijstandsuitkering 0.2% 0.6% 1.0% • Fulltime huisvrouw/huisman 16.5% 0.3% 0.0% • Student 22.8% 32.8% 34.9% • Doet vrijwilligerswerk Inkomen • Minder dan €950 10.1% 1.7% 1.6% • €951 t/m €1300 7.8% 3.8% 4.9% • €1301 t/m €1700 17.1% 9.5% 12.0% 27.3% 30.3% 34.3% • €1701 t/m €2950 18.1% 41.0% 31.8% • €2951 of meer 19.6% 13.7% 15.4% • Wil het niet zeggen Financieel rondkomen • Nee, geen moeite 52.2% 52.0% 58.0% • Nee,geen moeite,maar 32.8% 31.0% 28.7% moet wel opletten 13.2% 13.5% 10.6% • Ja, enige moeite 1.9% 3.5% 2.7% • Ja, grote moeite
19-34 jaar
Vrouwen 35-49 50-64 jaar jaar
Totaal
59.5% 37.9%
85.9% 7.2%
81.1% 4.3%
77.7% 16.0%
2.4%
6.4%
10.0%
5.1%
0.2%
0.5%
4.7%
1.2%
10.9% 89.1%
7.2% 96.8%
13.9% 86.1%
10.1% 89.9%
16.5% 42.4% 41.1%
27.0% 32.5% 40.5%
49.4% 20.8% 29.8%
28.6% 32.3% 39.1%
77.2% 0.0% 1.2% 2.1% 1.4% 4.8%
83.8% 0.0% 0.8% 3.0% 0.8% 11.0%
59.5% 8.9% 1.4% 5.8% 0.9% 23.0%
78.7% 4.5% 1.2% 3.5% 0.7% 6.9%
13.4% 24.0%
0.6% 38.2%
0.5% 32.4%
4.5% 31.5%
13.5% 11.1% 12.7% 22.4% 18.4% 21.9%
3.4% 6.5% 9.5% 25.5% 29.7% 25.3%
3.7% 8.6% 12.7% 26.6% 19.4% 29.1%
5.2% 6.9% 12.0% 27.8% 27.3% 20.8%
44.9% 37.1%
47.5% 33.6%
57.0% 32.0%
51.9% 32.4%
13.3% 4.7%
15.6% 3.4%
9.0% 2.0%
12.6% 3.1%
∗
Er worden drie categorieën onderscheiden: laag (geen opleiding, alleen lagere school, lager beroepsonderwijs of MAVO), middelhoog (HAVO, VWO of MBO) en hoog (HBO of universiteit).
17
3. Lichamelijke gezondheid
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 3
17-08-09 12:05
3. Lichamelijk gezondheid In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de lichamelijke gezondheid van de bevolking, waarbij onder andere ervaren gezondheid, de kwaliteit van leven met betrekking tot de fysieke gezondheid, chronische ziekten en aandoeningen en diabetes aan de orde komen. 3.1
Ervaren gezondheid
Door te vragen wat mensen in het algemeen genomen van hun gezondheid vinden, wordt een beeld van hun gezondheid verkregen. Hoewel dit beeld subjectief is, blijkt het toch een goede voorspeller te zijn van gezondheidsgerelateerde uitkomsten als sterfte en het gebruik van gezondheidszorgvoorzieningen. Landelijk beoordeelt 84% van de mannen en 78% van de vrouwen hun gezondheid als (zeer) goed (totaal 81%). Het percentage van de bevolking dat zijn of haar gezondheid als (zeer) goed ervaart, is de laatste 5 jaar constant.(3) In de onderstaande tabel is weergegeven hoeveel respondenten in Midden-Nederland hun gezondheid als goed of zeer goed ervaren. Tabel 3.1 (zeer)goed ervaren gezondheid naar geslacht en leeftijd Regio Midden-Nederland Geslacht • Mannen 92.4% • Vrouwen 90.2% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 92.8% • 35-49 jarigen 92.5% • 50-64 jarigen 88.4% Totaal 91.3% 3.1.1 Risicogroepen Uit landelijk onderzoek blijkt dat vrouwen vaker hun gezondheid als minder goed ervaren dan mannen. Het aantal mensen dat hun gezondheid als minder goed ervaart stijgt met toenemende leeftijd. Tevens hebben mensen uit een lagere sociaal economische klasse, allochtonen en alleenstaanden een minder goed ervaren gezondheid. (4) Uit dit onderzoek blijkt dat vrouwen en volwassenen in de leeftijdscategorie 50-64 jaar hun gezondheid vaker als matig/slecht ervaren vergeleken met mannen en volwassenen in andere leeftijdscategorieën. Andere risicogroepen die uit dit onderzoek naar voren komen zijn: • volwassenen met minimaal 1 chronische aandoening • volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen en/of depressieve klachten • volwassenen die psychisch ongezond zijn 3.1.2 Veranderingen t.o.v. 2004 Landelijk is door de tijd heen het percentage volwassenen dat de eigen gezondheid als goed beoordeelt, redelijk stabiel gebleven. In de regio MiddenNederland is het percentage volwassenen dat de eigen gezondheid als goed beoordeelt ook stabiel gebleven vergeleken met het onderzoek uit 2004.(1)(2) 3.1.3 Verschillen per gemeenten In de gemeenten Houten (94.2%) en Eemnes (94.0%) ervaren de volwassenen hun gezond vaker als (zeer) goed vergeleken met het regionaal
18
gemiddelde (91.3%). In de gemeenten Nieuwegein (88.8%) en Amersfoort (89.8%) wordt de gezondheid minder vaak als (zeer) goed beoordeeld. 3.2
Chronische ziekten en aandoeningen
Een chronische ziekte is een ziekte die lange tijd voortduurt. Meestal spreekt men van een chronische ziekte als deze minstens drie maanden aanhoudt. In Nederland heeft ruim een kwart van de mensen een of meer chronische aandoeningen. Chronische ziekten komen op alle leeftijden voor, maar vooral onder ouderen zijn relatief veel chronisch zieken. Absoluut gezien vinden we de meeste chronisch zieken echter tussen de 25 en 64 jaar oud. Vrouwen hebben vaker een chronische aandoening dan mannen.(5) In dit onderzoek konden respondenten voor 18 ziekten en aandoeningen aankruisen of zij deze hebben gehad in de 12 maanden voorafgaand aan het invullen van de vragenlijst en of deze ziekte of aandoening al dan niet door een arts was vastgesteld. In de onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven over het voorkomen van chronische ziekten of aandoeningen in Midden-Nederland. De percentages wel of niet door een arts vastgesteld zijn hier bij elkaar opgeteld. Bijna alle aandoeningen waren in de meerderheid van de gevallen door een arts vastgesteld. Uitzondering vormen migraine en onvrijwillig urineverlies. Tabel 3.2 Prevalentie van meest voorkomende langdurige chronische aandoeningen in de voorafgaande twaalf maanden
Migraine Hoge bloeddruk Andere ernstige of hardnekkige aandoening aan nek of schouder Ernstige of hardnekkige aandoening aan de rug (incl. hernia) Gewrichtsslijtage van heupen of knieën Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD Andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand Onvrijwillig urineverlies (incontinentie) Diabetes
Regio Midden-Nederland 14.0% 11.1% 8.7%
Landelijk(6)
8.0%
8.8%
7.8% 6.6%
10.2% 7.6%
4.9%
4.8%
4.7% 2.6%
3.7% 3.9%
11.5% 12.4% 8.1%
In de regio Midden-Nederland heeft 47% van de volwassenen minimaal 1 chronische aandoening. Vergeleken met de landelijke referentie cijfers komt migraine in de regio Midden-Nederland vaker voor terwijl gewrichtsslijtage en diabetes minder vaak voorkomen. De respondenten is gevraagd in welke mate ze in hun dagelijkse bezigheden thuis, op school of in hun werk, of in hun vrije tijd belemmerd worden vanwege de eerder genoemde chronische ziekten of aandoeningen. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabel. In totaal ervaart 40% van de chronische zieken helemaal geen belemmeringen terwijl 12% zich sterk belemmerd voelt in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden.
19
Tabel 3.3 Belemmeringen t.g.v. een chronische ziekte of aandoening naar geslacht en leeftijd
Sterk belemmerd
Licht belemmerd
11.3% 12.8%
43.3% 50.1%
11.6% 10.6% 13.9% 12.1%
50.7% 47.5% 44.8% 47.2%
Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
Uit het onderzoek blijkt dat mensen die hartproblemen (hartinfarct, hartfalen, angina pectoris) hebben of een beroerte hebben gehad, zich het meest belemmerd voelen door hun ziekte. Een derde van de mensen met deze aandoeningen voelt zich in sterke mate belemmerd door deze ziekte in hun dagelijks leven. Eén op de zeven volwassenen (15%) heeft aangegeven de 4 weken voorafgaande aan het onderzoek minder bereikt te hebben ten gevolge van hun lichamelijk gezondheid. Bij mensen met een chronische aandoeningen ligt dit percentage aanmerkelijk hoger namelijk 37%. Ook is de volwassenen gevraagd of gedurende de vier weken voorafgaand aan het onderzoek men beperkt is geweest in het soort werk of andere bezigheden ten gevolge van de lichamelijke gezondheid. 14% heeft hierop bevestigend geantwoord. Van de volwassenen met een chronische aandoening is dit 40%. 3.2.1 Risicogroepen Het percentage volwassenen met minimaal 1 chronische aandoening neemt met de leeftijd toe. Bij vrouwen liggen de percentages wat ongunstiger dan bij mannen. Andere risicogroepen die uit dit onderzoek naar voren komen zijn: • volwassenen met een matig of slecht ervaren gezondheid • volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen en/of depressieve klachten • volwassenen met overgewicht 3.2.2 Veranderingen t.o.v. 2004 Het percentage volwassenen dat minimaal 1 chronische aandoening heeft is vergeleken met het vorige onderzoek gelijk gebleven. 3.2.3 Verschillen per gemeenten In Woerden (40.5%) en Abcoude (38.3%) is het percentage volwassenen met minimaal een chronische aandoening lager vergeleken met de regionale cijfers (46.7%). 3.3
Diabetes
Diabetes mellitus ofwel suikerziekte, is een chronische stofwisselingsziekte die gepaard gaat met een te hoog glucosegehalte in het bloed. Bij diabetes mellitus is het lichaam niet meer in staat om glucose goed te verwerken. Dat komt omdat er te weinig of geen insuline wordt aangemaakt of omdat het lichaam ongevoelig is geworden voor de insuline. Insuline is nodig voor het transport van glucose uit het bloed naar de lichaamsweefsels. Bij geen of onvoldoende insuline heeft het lichaam moeite om de glucose uit het bloed te krijgen en stijgen de bloedglucose waarden. Hierdoor ontstaan allerlei klachten en complicaties.(7) Uit landelijke cijfers blijkt dat in 2003 ruim 600.000 mensen diabetes hadden: 292.500 mannen en 316.400 vrouwen (36,4 per 1.000 mannen en 38,6 per 20
1.000 vrouwen). Dit zijn schattingen van het aantal patiënten met diabetes type 1 en type 2 samen. De afgelopen jaren is het aantal volwassenen met diabetes mellitus toegenomen. Enkele redenen voor deze toename zijn: toename van het aantal mensen met overgewicht en/of een verminderde lichamelijke activiteit. Ook veranderingen in de voeding kunnen aan de stijging hebben bijgedragen evenals actievere opsporing van diabetespatiënten door huisartsen. Op basis van alleen demografische ontwikkelingen is de verwachting dat het absoluut aantal personen met diabetes mellitus tussen 2005 en 2025 met 32,5% zal stijgen.(8) 3.3.1 Diabetes risicotest In het onderzoek is de diabetes risicotest van het Diabetesfonds opgenomen. Met behulp van 10 vragen over leeftijd, geslacht, gewicht, bewegen, erfelijke factoren etc. is het risico op het krijgen van diabetes mellitus berekend. Vooral bij volwassenen vanaf 45 jaar is er een verhoogde kans op het ontwikkelen van diabetes mellitus. Tabel 3.4 Risico op diabetes naar leeftijd en geslacht laag risico verhoogd risico Geslacht • Mannen 48.3% 28.0% • Vrouwen 38.7% 30.3% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 76.1% 16.5% • 35-49 jarigen 37.8% 36.0% • 50-64 jarigen 23.8% 30.9% Totaal 43.4% 29.2%
hoog risico 23.7% 31.0% 7.3% 26.1% 45.3% 27.4%
Volwassenen die een verhoogd/hoog risico hebben op diabetes, hebben vaker een matig/hoog risico op angststoornissen en depressieve klachten, zijn vaker psychisch ongezond, ervaren hun gezondheid vaker als minder goed en ze zijn vaker eenzaam. Ze voldoen wel vaker aan de ontbijt- en fruitnorm. 3.3.2 Verschillen per gemeenten In de gemeenten Nieuwegein (62.5%), Renswoude (63.0%), De Ronde Venen (63.1%) en Vianen (62.0%) hebben volwassenen vaker een verhoogd risico op het krijgen van diabetes dan het regionaal gemiddelde (57.6%). In de gemeenten Amersfoort (52.9%) en Leusden (50.2%) hebben volwassenen minder vaak een verhoogd risico op diabetes. 3.4
Conclusies
91.3% van de volwassenen ervaart zijn of gezondheid als goed, toch heeft 47% tenminste één chronische ziekte of aandoening.
Migraine (14%), hoge bloeddruk (11%), ernstige of hardnekkige aandoening aan nek of schouder (9%) en ernstige of hardnekkige aandoening aan de rug (8%) zijn de meest voorkomende ziekten en aandoeningen.
12.1% van de volwassenen met een chronische ziekte of aandoening voelt zich sterk belemmerd in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden.
Ruim de helft van de volwassenen (56.6%) heeft een verhoogd/hoog risico op het krijgen van diabetes. Met het toenemen van de leeftijd neemt ook het risico op diabetes toe.
21
4. Psychische gezondheid
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 4
17-08-09 12:05
4. Psychische gezondheid Behalve door lichamelijke aandoeningen kan het welbevinden en functioneren belemmerd worden door psychische stoornissen. Naast psychische stoornissen zal in dit hoofdstuk ook ingegaan worden op psychosociale problemen, gebruik van slaap- en kalmerende middelen en eenzaamheid. 4.1
Psychische ongezondheid
Verschillende factoren kunnen van invloed zijn op de psychische ongezondheid. Het gaat hierbij om persoonsgebonden factoren, omgevingsgebonden factoren en gebeurtenissen in iemands leven en de manier van reageren hierop. Bij persoonsgebonden factoren gaat het om factoren die de weerbaarheid en kwetsbaarheid van een persoon bepalen, zoals genetische factoren, persoonlijkheidskenmerken (bijvoorbeeld geremdheid, zelfwaardering) maar ook gezondheidstoestand. Lichamelijke klachten en chronische ziekten verhogen het risico op het ontstaan van psychische klachten. Andersom hebben psychische problemen ook invloed op de lichamelijke gezondheid. Omgevingsgebonden factoren zijn bijvoorbeeld sociale relaties en sociale steun, sociaal economische status en de mate van verstedelijking.(9) Uit onderzoek van het CBS uit 2003 blijkt dat 1 op de 6 Nederlanders (16%) psychisch ongezond is gemeten met de MHI-5. Deze vragenlijst meet de algemene psychische gezondheidstoestand in een bevolking. Dit wordt bepaald door de balans tussen de mate van positieve en negatieve gevoelens. Wanneer de negatieve gevoelens overheersen is er sprake van psychische ongezondheid. Psychische ongezondheid komt vaker bij vrouwen voor dan bij mannen (19.2% van de vrouwen en 13.1% van de mannen).(10) Van de volwassenen die psychisch ongezond zijn heeft 32% een matig/hoog risico op het krijgen van angststoornissen en depressieve klachten. Tabel 4.1 Psychische ongezondheid naar geslacht en leeftijd Psychisch ongezond Geslacht • Mannen 10.9% • Vrouwen 14.2% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 13.4% • 35-49 jarigen 12.4% • 50-64 jarigen 12.0% Totaal 12.6% 4.1.1 Risicogroepen Vrouwen zijn vaker psychisch ongezond dan mannen. Uit het volwassenenonderzoek komt naar voren dat psychische ongezondheid vaker voorkomt bij: • volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen en/of depressieve klachten • volwassenen met weinig persoonlijke competentie • volwassenen met een matig of slecht ervaren gezondheid • volwassenen die eenzaam zijn 4.1.2 Verschillen per gemeenten In de gemeenten Breukelen (10.3%), Montfoort (9.1%), Oudewater (6.2%), Renswoude (8.7%) en Woerden (6.2%) zijn volwassenen minder vaak psychisch ongezond vergeleken met het regionaal gemiddelde (12.6%). In de gemeenten Nieuwegein (17.0%) en Amersfoort (14.9%) daarentegen komt psychische ongezondheid vaker voor. 22
4.2
Angst en depressie
Kenmerkend voor een depressie zijn een aanhoudende neerslachtige stemming en een ernstig verlies van interesse in (bijna) alle dagelijkse activiteiten. Daarnaast komen symptomen voor als eet- en slaapproblemen, concentratieproblemen, gevoelens van waardeloosheid of terugkerende gedachten aan dood of zelfdoding. Bij angststoornissen treden heftige angstklachten op zoals hartkloppingen, beklemd gevoel, verhoogde spierspanning of zweten, zonder dat er sprake is van een reële dreiging. In 2004 leed ongeveer één op de 16 volwassenen tussen 18 en 65 jaar (6,6 %) aan depressie. Depressie komt tweemaal zo veel voor bij vrouwen als bij mannen. Jaarlijks krijgt 3,1% van de volwassen bevolking tussen 18 en 65 jaar voor het eerst een angststoornis; 4,6% van de vrouwen en 1,6% van de mannen.(11) Angststoornissen komen het meest voor in de leeftijdsgroep van 25 tot 44 jaar. Vrijwel alle angststoornissen komen meer voor onder vrouwen dan onder mannen.(12) In de enquête zijn 10 vragen gesteld waaruit het risico op een angststoornis of een depressie berekend kan worden. De score wordt in drie categorie ingedeeld, namelijk laag tot geen risico op een angststoornis of een depressie, matig risico en hoog risico. Uit tabel 4.2 blijkt dat bij 36% van de inwoners in Midden-Nederland een risico op een angststoornis of een depressie aanwezig is. Bij 4% van de inwoners is er sprake van een hoog risico op een angststoornis of een depressie. Tabel 4.2 Angst en depressie naar geslacht en leeftijd laag of geen matig risico risico Geslacht • Mannen 69.7% 26.9% • Vrouwen 58.6% 36.9% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 61.9% 33.8% • 35-49 jarigen 64.7% 31.4% • 50-64 jarigen 65.2% 31.3% Totaal 64.1% 32.0%
hoog risico
3.4% 4.5% 4.3% 4.0% 3.6% 3.9%
4.2.1 Risicogroepen Uit landelijk onderzoek blijkt dat mensen die gehuwd zijn of samenwonen over het algemeen minder psychische klachten hebben dan alleenstaanden. Hiervoor zijn twee verklaringen. Enerzijds biedt een goede relatie bescherming tegen het ontwikkelen van psychische problemen. Anderzijds is het voor mensen met psychische problemen vaak lastig zo'n relatie op te bouwen of te behouden.(13) Uit het volwassenenonderzoek komt naar voren dat in de leeftijdscategorie 19 tot 35 jaar het aantal volwassenen met een matig of hoog risico op angststoornissen en/of depressieve klachten hoger is dan in de andere leeftijdscategorieën. Ook vrouwen vormen een risicogroep. Andere risicogroepen die uit het volwassenenonderzoek naar voren komen zijn: • Volwassenen met een matig/slecht ervaren gezondheid • Volwassenen met weinig persoonlijke competentie • Volwassenen die eenzaam zijn • Volwassenen die psychisch ongezond zijn 4.2.2 Verschillen per gemeenten Uit de regionale vergelijking blijkt dat het risico op angststoornissen en depressieve klachten in de gemeenten Breukelen (31.4%), Oudewater (26.8%) en Bunschoten (29.1%) minder vaak voorkomen en in Nieuwegein (40.8%) vaker voorkomen. 23
4.3
Ervaren problemen
Om een indicatie te verkrijgen waar mogelijke psychische problemen mee te maken hebben, is onderzocht op welke terreinen de respondenten problemen ervaren. Van de 19 gevraagde problemen zijn de meest voorkomende problemen in de onderstaande tabel weergegeven. Tabel 4.3 Ervaren problemen naar geslacht • • • • • • • • • • • • • • • • •
Financiën Werk of baan Eigen ontwikkeling/ ontplooiing Besteding vrije tijd Combinatie werk en zorg Seksuele problemen Relatie met partner Relatie met ouders Overlijden naasten Wonen Ernstig zieke naasten Relatie met andere belangrijke personen Kinderen Contact met anderen Leefsituatie en veiligheid buurt Verzorgen naasten Genotmiddelen
Mannen 16.1% 15.2% 11.1% 10.2% 6.2% 8.0% 8.2% 6.7% 5.3% 6.0% 5.0% 5.0% 5.5% 5.4% 5.4% 3.3% 3.5%
Vrouwen 15.2% 12.6% 12.3% 11.1% 10.7% 8.0% 7.4% 7.0% 7.8% 6.3% 6.9% 6.9% 6.3% 4.8% 5.0% 5.0% 2.4%
Totaal 15.7% 13.9% 11.7% 10.6% 8.5% 8.0% 7.8% 6.9% 6.6% 6.1% 6.0% 6.0% 5.9% 5.1% 5.2% 4.2% 2.9%
17% van de volwassenen ervaart 3 of meer problemen. Volwassenen in de leeftijdscategorie van 19 tot 35 jaar ervaren vaker drie of meer problemen dan de volwassenen in de oudere leeftijdscategorieën. Ook volwassenen met een laag opleidingsniveau, een matig/slecht ervaren gezondheid, volwassenen die psychisch ongezond zijn, volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen en depressieve klachten, volwassenen die eenzaam zijn, allochtonen en rokers ervaren vaker 3 of meer problemen. Mannen ervaren vaker problemen met werk of baan en genotmiddelen en vrouwen ervaren vaker problemen met de combinatie van werk en zorg, overlijden van naasten, relaties met andere belangrijke personen en het verzorgen van naasten. Van degene die aangegeven hebben problemen te ervaren met financiën heeft 27% risicovolle of problematische schulden en 65% heeft aangegeven moeite te hebben met rondkomen. 4.3.1 Veranderingen t.o.v. 2004 Vergeleken met de onderzoeken uit 2004 is er geen verschil te zien in de problemen die ervaren worden. 4.4
Eenzaamheid
Eenzaamheid kan worden beschouwd als een ervaren tekort aan sociale steun. Dit is een factor die met name van grote invloed is op iemands psychisch welbevinden. Mensen met eenzaamheidsgevoelens lopen risico om in een sociaal isolement terecht te komen. Er wordt gesproken over een sociaal isolement wanneer er een onaanvaardbaar of ongewenst verschil bestaat tussen de kwaliteit en omvang van het sociale netwerk en datgene wat iemand voor zichzelf nodig acht voor een goed sociaal functioneren. Men kan door allerlei factoren in een sociaal isolement komen. Die kunnen persoonlijk of maatschappelijk van aard zijn. Persoonlijke factoren zijn 24
bijvoorbeeld ingrijpende levensgebeurtenissen zoals een echtscheiding of het overlijden van een partner. Ook gezondheid is een factor die meespeelt. Met persoonlijke competenties zoals zelfvertrouwen, probleemoplossend vermogen en sociale vaardigheden heeft men juist weer een buffer tegen de gevolgen van negatieve gebeurtenissen. Maatschappelijke factoren zijn het ontbreken van maatschappelijke participatie (bijvoorbeeld het hebben van een betaalde baan buitenshuis, of vrijwilligerswerk, lid zijn van verenigingen) en een heterogene sociale woonomgeving met een diversiteit aan bevolkingsgroepen, woonwensen en opvattingen. Voor het bepalen van de mate van eenzaamheid is gebruik gemaakt van de zogenaamde Eenzaamheidsschaal, waarin eenzaamheid gedefinieerd wordt als ‘het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties’. Eenzaamheid verschilt daarmee dus van alleen zijn.(14) Ongeveer 30% van de volwassenen in Nederland zijn eenzaam. Van deze 30% is ongeveer twee derde matig eenzaam en een derde, dus 10%, sterk eenzaam. Van de respondenten in Midden-Nederland is 35% eenzaam. Daarvan voelt 30% zich matig eenzaam, 5% (zeer)ernstig eenzaam. Zie onderstaande tabel. Grafiek 4.1 Eenzaamheid naar geslacht en leeftijd 35 30 25 20
Matig eenzaam
15
Ernstig eenzaam
% 10
5 0 Mannen
Vrouwen
19-34 jarigen
35-49 jarigen
50-64 jarigen
4.4.1 Risicogroepen Uit het volwassenenonderzoek komt naar voren dat in de regio MiddenNederland mannen vaker eenzaam zijn dan vrouwen. Daarnaast komt ook naar voren dat alleenstaanden, laag opgeleiden en allochtonen vaker eenzaam zijn. Andere risicogroepen die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen zijn: • Volwassenen met weinig persoonlijke competentie (zie paragraaf 4.6) • Volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen en depressieve klachten • Volwassenen die psychisch ongezond zijn 4.4.2 Veranderingen t.o.v. 2004 Vergeleken met de onderzoeken uit 2004 is er een lichte toename te zien in het percentage volwassenen dat eenzaam is. 4.4.3 Verschillen per gemeenten In Renswoude (28.9%), Baarn (27.5%) en Leusden (27.8%) komt eenzaamheid minder vaak voor vergeleken met het regionale gemiddelde (35.4%). In Nieuwegein (40.4%) zijn volwassenen vaker eenzaam.
25
4.5
Slaap en kalmeringsmiddelen
Kalmerende middelen en slaapmiddelen kunnen helpen om de angstgevoelens te verminderen en om beter te kunnen slapen, maar ze zijn alleen geschikt voor gebruik gedurende korte periodes. Het wordt aanbevolen om kalmerende middelen en slaappillen niet langer dan twee tot drie weken te gebruiken. Het menselijk lichaam raakt snel gewend aan het innemen van kalmerende middelen en er kan een lichamelijke afhankelijkheid van het medicijn ontstaan. (15) Een derde van de volwassenen heeft problemen met de slaap; 10 tot 15% van deze volwassenen raadpleegt hiervoor een arts. Slaapklachten komen vaker voor op latere leeftijd. Het slaapmiddelengebruik in Nederland is aanzienlijk. Naar schatting 12% van de Nederlandse bevolking gebruikte in 1998 een slaapmiddel.(16) Tabel 4.4 Slaap en kalmeringsmiddelengebruik, op doktersvoorschrift, in de twee weken voor het onderzoek naar geslacht en leeftijd
Regio Midden-Nederland Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
3.4% 6.4% 2.1% 4.2% 8.3% 4.9%
26.0% van de slaap en kalmeringsmiddelengebruikers, gebruikt deze middelen tussen de 3 maanden en 2 jaar. 59.3% gebruikt ze langer dan 2 jaar. Vooral volwassenen in de leeftijd van 35 t/m 49 jaar (57.8%) en van 50 t/m 64 jaar (68.4%) gebruiken deze middelen langer dan 2 jaar.
4.6
Persoonlijke competenties
Een van de oorzaken van psychische problemen zijn vaak ingrijpende negatieve gebeurtenissen. Een andere factor die meespeelt is de manier waarop mensen deze tegenslag weten op te vangen. Dit hangt sterk af van bepaalde persoonskenmerken. Sommige mensen gaan piekeren, zonderen zich af, terwijl anderen juist mensen in hun omgeving gaan opzoeken, afleiding zoeken of het probleem aanpakken. In het seniorenonderzoek is gebruik gemaakt van een schaal die deze persoonskenmerken en vaardigheden meet. De schaal meet drie aspecten van persoonlijke competenties namelijk sociale vaardigheden, het probleemoplossend vermogen (ook wel coping genoemd) en zelfvertrouwen.(17) Uit landelijk onderzoek blijkt dat 18% van de volwassenen een lage score heeft op de competentieschaal.(17) In het volwassenenonderzoek heeft 14.6% een lage score. Een lage score wil zeggen dat men weinig persoonlijk competenties heeft om problemen op te lossen.
26
Grafiek 4.2 Persoonlijke competenties
Laag risico angststoornis en depressie Matig/hoog risico angststoornis en depressie
Niet eenzaam Eenzaam 0
5
10
15
20
25
30
35
%
Weinig competenties
4.6.1 Risicogroepen Volwassenen in de leeftijdscategorieën 19 tot 35 en 50 tot 65 jaar hebben vaker weinig persoonlijke competenties om problemen op te lossen dan volwassenen in de leeftijdscategorie 35 tot 50 jaar. Ook vrouwen hebben vaker weinig persoonlijke competenties. Andere risicogroepen die in dit volwassenenonderzoek naar voren zijn gekomen zijn: • Volwassenen die eenzaam zijn • Volwassenen die psychisch ongezond zijn • Volwassenen met een verhoogd risico op angststoornissen en depressieve klachten 4.6.2 Verschillen per gemeenten Geen van de gemeenten wijkt significant af van het regionaal gemiddelde. 4.7
Conclusies
12.6% van de volwassenen in de regio Midden-Nederland is psychisch ongezond.
Bij 36% van de inwoners in Midden-Nederland is een risico op een angststoornis of een depressie aanwezig. Bij 4% van de inwoners is er sprake van een hoog risico op een angststoornis of een depressie.
Risicogroepen voor angststoornissen en depressieve klachten zijn vrouwen, volwassenen in de leeftijd van 19 tot 35 jaar, volwassenen met een matig/slecht ervaren gezondheid, eenzamen, volwassenen met weinig persoonlijke competenties en volwassenen die psychisch ongezond zijn.
Bijna één op de vijf volwassenen ervaart minimaal 3 problemen. Ze ervaren de meeste problemen met hun financiën, werk of baan en de eigen ontwikkeling/ontplooiing.
35% van de volwassenen voelt 5% ernstig tot zeer ernstig vergeleken met het onderzoek lichte toename te zien in het Nederland.
Vrouwen, mensen met een lage opleiding en allochtonen voelen zich vaker eenzaam. Ook volwassenen met een matig/oog risico op angststoornissen en depressieve klachten, volwassenen met weinig persoonlijke competenties en psychisch ongezonde volwassenen voelen zich vaker eenzaam.
zich eenzaam: 30% is matig eenzaam en eenzaam. Deze cijfers zijn ongunstiger van 2004. in de afgelopen 4 jaar is een aantal eenzame volwassenen in Midden-
27
Eén op de twintig volwassenen gebruikte in de twee weken voor het onderzoek op doktersvoorschrift slaap en kalmerende middelen. Bijna 60% gebruikte deze middelen al langer dan 2 jaar.
Eén op de zeven volwassenen heeft weinig persoonlijke competenties. Weinig persoonlijke competenties komt vooral voor bij volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen en depressieve klachten en eenzame volwassenen.
28
5. Leefgewoonten
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 5
17-08-09 12:05
5. Leefgewoonten Een ongezonde leefstijl levert een belangrijke bijdrage aan de ziektelast in Nederland. Roken is de determinant die gepaard gaat met het meeste
gezondheidsverlies; 13% van de totale ziektelast kan worden toegeschreven aan roken. Naast roken nemen ook andere determinanten een behoorlijk deel van de ziektelast voor hun rekening: te weten overmatig alcoholgebruik (4,5%), overgewicht (9,7%), verhoogde bloeddruk (7,8%), het eten van teveel verzadigd vet, te lage groente- en fruitconsumptie en lichamelijke inactiviteit. (18) In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de leefgewoonten van de bevolking die van invloed zijn op de gezondheid. De volgende onderwerpen komen aan de orde: roken, alcoholgebruik, voedingsgewoonten, beweging en seksueel gedrag. Niet alleen de gewoonten op dit terrein zijn onderzocht. Tevens is nagegaan wat men zelf van zijn of haar leefgewoonten vindt en of men de intentie heeft om deze te verbeteren. 5.1
Roken
Roken was in 2005 verantwoordelijk voor bijna 20.000 sterfgevallen in Nederland. Bij mensen boven de twintig jaar is een groot deel van de sterfgevallen door longkanker, COPD en kanker in het hoofdhals gebied te wijten aan roken. Roken is ook een risicofactor voor een aantal aandoeningen aan hart en bloedvaten en diverse andere aandoeningen. Behalve rokers lopen ook mensen die meeroken (passief roken) meer risico op onder meer longkanker en hart- en vaatziekten. Het landelijk percentage rokende volwassenen daalde in de tachtiger jaren en stabiliseerde in de negentiger jaren, maar is de laatste jaren weer gedaald van circa 33% (jaren negentig) naar 28% in 2008 (mannen 31%, vrouwen 24%). Gemiddeld worden er 11 sigaretten per dag gerookt. Vrouwen roken evenveel sigaretten per dag als mannen. In de nota 'kiezen voor gezond leven' heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport roken benoemd tot één van de vijf speerpunten van het preventiebeleid. Als doelstelling is geformuleerd het percentage rokers terug te brengen van 28% in 2005 tot 20% in 2010.(19) Tabel 5.1 Roken naar geslacht en leeftijd
Regio Midden-Nederland Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
25.0% 19.1% 26.3% 21.1% 19.4% 22.0%
Gemiddeld roken volwassenen in de regio Midden-Nederland ook 11 sigaretten per dag. Er is geen verschil in het aantal sigaretten dat er gerookt wordt tussen mannen en vrouwen en tussen de verschillende leeftijdscategorieën.
29
5.1.1 Risicogroepen Het percentage volwassenen dat rookt, neemt met de leeftijd af. Mannen roken vaker dan vrouwen, maar niet meer sigaretten per dag. Andere risicogroepen die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen zijn: • Overmatige alcohol gebruikers • Laag opgeleiden • Alleenstaanden • Volwassenen met ondergewicht 5.1.2 Intentie om te stoppen met roken Aan de respondenten die roken is gevraagd of zij willen stoppen met roken. Uit dit onderzoek komt naar voren dat met het toenemen van de leeftijd het percentage volwassenen dat de intentie heeft om binnen een half te stoppen met roken afneemt. Tabel 5.2 Binnen een half jaar stoppen met roken naar geslacht en leeftijd
Regio Midden-Nederland Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
41.6% 41.2% 48.0% 40.9% 34.1% 41.5%
5.1.3 Veranderingen t.o.v. 2004 Vergeleken met de onderzoeken uit 2004 is een lichte daling van het aantal volwassenen dat rookt te zien. De intentie om te stoppen met roken is gelijk gebleven. 5.1.4 Verschillen per gemeenten Vergeleken met het regionaal gemiddelde wordt er in de gemeenten Breukelen (18.2%), Houten (14.5%) en Montfoort (18.6%) minder vaak gerookt. In de gemeenten Wijk bij Duurstede (26.1%) en Bunschoten (26.9%) wordt vaker gerookt. 5.2
Alcoholgebruik
De schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik zijn talrijk. Teveel alcohol heeft negatieve effecten op diverse organen en systemen van het menselijk lichaam, zoals lever, nieren, centraal zenuwstelsel, immuunsysteem en hart en bloedvaten. Bovendien kan overmatig alcoholgebruik alcoholverslaving of afhankelijkheid van alcohol tot gevolg hebben. Alcoholafhankelijkheid verhoogt de kans op het optreden van alle typen stemmingsstoornissen (bijvoorbeeld depressieve stoornissen) en angststoornissen. Overmatig alcoholgebruik verhoogt het risico op verschillende vormen van kanker, evenals het risico op verhoogde bloeddruk en daarmee het risico op beroerte en coronaire hartziekten. Verder verhoogt overmatig alcoholgebruik het risico op beschadiging van hersenen en zenuwen. Tenslotte heeft (over)matig alcoholgebruik gevolgen voor de vruchtbaarheid bij zowel mannen als vrouwen, en bij zwangere vrouwen voor de ontwikkeling van het kind voor en na de geboorte.(20)
30
Tabel 5.3 Alcoholgebruik naar geslacht en leeftijd drinkt alcohol Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
drinkt onverantwoord (=overmatig)∗
90.4% 80.6%
14.5% 7.9%
83.7% 84.9% 87.7% 85.4%
9.9% 8.7% 15.2% 11.1%
Tabel 5.4 Binge-drinken∗∗ naar geslacht en leeftijd
Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
minimaal 1 keer per week
1 tot 3 keer per maand
1 tot 5 keer per half jaar
nooit
14.3% 4.1%
11.3% 4.8%
29.1% 17.5%
45.4% 73.6%
12.4% 6.6% 8.2% 8.8%
10.9% 7.3% 5.4% 7.8%
27.2% 23.6% 17.9% 22.9%
49.5% 62.5% 68.5% 60.5%
5.2.1 Risicogroepen Mannen drinken vaker overmatig alcohol en binge-drinken vaker dan vrouwen. Overmatig alcoholgebruik komt vaker voor onder volwassenen in de leeftijdscategorie van 50 tot 65 jaar, terwijl binge-drinken vaker voorkomt onder volwassenen in de leeftijd van 19 tot 35 jaar. Andere risicogroepen die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen zijn: • Rokers • Autochtonen • Volwassenen met overgewicht 5.2.2 Veranderingen t.o.v. 2004 Vergeleken met het onderzoek uit 2004 is het percentage onverantwoord alcoholgebruikers niet veranderd. 5.2.3 Verschillen per gemeenten Vergeleken met de regionale cijfers wordt er in de gemeenten Bunnik (7.7%), Vianen (9.3%) en Leusden (8.5%) minder vaak overmatig alcohol gebruikt. In de gemeenten Abcoude (12.5%), Bunschoten (14.1%) en Eemnes (11.5%) wordt vaker overmatig alcohol gebruikt. Binge-drinken komt vaker voor in de gemeenten Abcoude, Bunschoten en Oudewater. In Houten, Vianen en Woudenberg wordt minder vaak binge gedronken. 5.2.4 Perceptie eigen alcoholgebruik De respondenten is gevraagd wat zij van hun eigen alcoholgebruik vinden. In tabel 5.5 een overzicht van de perceptie van het eigen alcoholgebruik uitgesplitst naar onverantwoord/verantwoord alcoholgebruikers en bingedrinken. ∗
overmatig alcohol gebruik is: mannen maximaal 21 glazen/week, max 5 glazen/drinkdag, max 5 drinkdagen/ week, vrouwen maximaal 14 glazen/week, max 3 glazen/drinkdag, max 5 drinkdagen/week ∗∗ binge drinken is: vrouwen (wel eens) binnen een paar uur 4 of meer glazen en als man wel eens 6 of meer glazen drinkt
31
Tabel 5.5 Perceptie eigen alcohol gebruik
Drink weinig • Onverantwoord alcoholgebruikers • Verantwoord alcoholgebruikers Binge-drinken • Minimaal 1 keer per week • 1 tot 3 keer per maand • 1 tot 5 keer per half jaar • Nooit
2.4% 59.6%
Drink niet veel/niet weinig 55.1% 36.6%
Drink veel/ te veel 34.1% 2.9%
6.4% 12.5% 33.5% 67.2%
60.3% 67.2% 58.6% 30.5%
33.3% 20.3% 7.9% 2.4%
Ruim de helft van de onverantwoord alcohol gebruikers en binge-drinkers vindt dat hij/zij niet te veel drinkt. 5.2.4 Intentie om minder te gaan drinken Aan de respondenten is gevraagd of zij van plan zijn om hun alcohol gebruik te verminderen. 9.4% van de alcohol drinkers heeft aangegeven binnen een half jaar minder te willen gaan drinken. Van de overmatig alcohol gebruikers wil bijna een op de drie het alcohol gebruik binnen een half jaar gaan verminderen. 5.3
Voeding
Een ongezond voedingspatroon heeft grote gevolgen voor de gezondheid. Het is onder meer een belangrijke risicofactor voor doodsoorzaak nummer één in Nederland: hart- en vaatziekten. Het risico op hart- en vaatziekten neemt toe door een voeding die rijk is aan verzadigde vetzuren en transvetzuren. Anderzijds neemt het risico op hart- en vaatziekten af door het consumeren van veel vis, groenten en fruit. Volgens de landelijke richtlijnen dient men elke dag te ontbijten, dagelijks tenminste twee stuks fruit te nuttigen en dagelijks 200 gram groente te eten. Behalve voor hart- en vaatziekten is ongezond eten ook een risicofactor voor diabetes mellitus type 2, kanker en osteoporose. Zo beschermt het eten van veel groenten en fruit tegen diverse vormen van kanker.(21) 5.3.1 Ontbijten Ontbijten is van belang in verband met het behoud van een gezond gewicht. Er zijn aanwijzingen dat mensen die niet ontbijten een groter risico hebben op overgewicht.(22) Als norm voor een verantwoord eetpatroon is minimaal vijf keer per week ontbijten gehanteerd. Tabel 5.6 Voldoen aan ontbijtnorm naar geslacht en leeftijd
Voldoet aan ontbijtnorm Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
83.6% 90.1% 81.8% 87.6% 90.6% 86.9%
32
5.3.2 Groente en fruitconsumptie Uit de laatste voedselconsumptie peiling uit 2003 onder jong volwassenen (19-30 jaar) bleek dat er voor de consumptie van groente en fruit reden was tot zorg. Zo haalde geen van de deelnemers de richtlijn van 200 gram groente en slechts 2% van de deelnemers at 150 gram groente. Het percentage onder deze jong volwassenen dat de richtlijn voor fruit behaalde was eveneens laag (81% eet iedere dag fruit: gemiddelde inname 98 gram (norm 200 gram).(23) Tabel 5.7 Voldoen aan fruitnorm en voldoen aan groentenorm naar geslacht en leeftijd
Fruitnorm∗
Groentenorm∗∗
20.1% 33.1%
30.0% 32.9%
17.9% 23.8% 37.7% 26.6%
25.1% 30.4% 38.5% 31.4%
Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal 5.3.3 Risicogroepen
Mannen hebben vaker ongezonde voedingsgewoonten dan vrouwen. Ze ontbijten minder vaak en voldoen minder vaak aan de fruitnorm. Ook volwassenen in de leeftijdscategorie 19 tot 35 jaar ontbijten minder vaak, voldoen minder vaak aan de fruit- en groentenorm. Allochtonen voldoen minder vaak aan de ontbijtnorm vergeleken met autochtonen, maar voldoen wel vaker aan de groentenorm. Volwassenen met overgewicht ontbijten minder vaak minimaal 5 dagen per week vergeleken met volwassenen met een normaal gewicht. Andere risicogroepen zijn: • Rokers • Laag opgeleiden • Volwassenen die niet aan de beweegnorm voldoen 5.3.4 Veranderingen t.o.v. 2004 Het percentage volwassenen dat ’s ochtends niet ontbijt is vergeleken met het vorige onderzoek afgenomen. Bij de groente en fruit consumptie is geen verschil te zien vergeleken met 2004. 5.3.5 Verschillen per gemeenten Vergeleken met de regionale cijfers (86.9%) wordt er in de gemeenten Bunnik (93.5%), De Bilt (92.4%), Oudewater (91.3%) en Leusden (91.5%) vaker ontbeten en in Amersfoort (84.7%) wordt minder vaak ontbeten. De groentenorm wordt vaker gehaald in de gemeenten Abcoude (37.5%), Bunnik (39.2%) en Utrechtse Heuvelrug (38.4%) en minder vaak wordt er aan de groentenorm voldaan in Lopik (23.3%), Renswoude (22.3%), Veenendaal (21.8%) en Bunschoten (23.9%). In Utrechtse Heuvelrug (36.0%) en Montfoort (34.1%) wordt vaker en in De Ronde Venen (20.9%) minder vaak de fruitnorm gehaald vergeleken met het regionaal gemiddelde (26.6%). 5.3.6 Perceptie eigen eetgedrag In de onderstaande tabel is weergegeven wat de mensen van hun eigen eetgedrag vinden en hoeveel mensen van plan zijn om de komende tijd gezonder te gaan eten. Van degenen die ‘ja eet zeker gezond’ hebben
∗ ∗∗
fruitnorm: 2 stuks fruit per dag groentenorm: 2 ons groenten per dag
33
geantwoord op de vraag of ze gezond eten, bleek 87% toch onvoldoende groente en fruit te eten. Tabel 5.8 Perceptie eigen eetgedrag naar geslacht en leeftijd ja, eet zeker gezond nee, eet (veels te)ongezond Ontbijtnorm • Voldoet aan norm 93.8% 6.2% • Voldoet niet aan norm 69.6% 30.4% Fruitnorm • Voldoet aan norm 97.1% 2.9% • Voldoet niet aan norm 88.3% 11.7% Groentenorm • Voldoet aan norm 96.8% 3.2% • Voldoet niet aan norm 87.7% 12.3% Totaal 90.6% 9.4% Tabel 5.9 Intentie tot gezonder eetgedrag naar geslacht en leeftijd ja, binnen een ja, binnen een maand half jaar Geslacht • Mannen 7.9% 9.9% • Vrouwen 11.0% 8.7% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 14.5% 16.1% • 35-49 jarigen 8.8% 8.6% • 50-64 jarigen 5.6% 4.0% Totaal 9.4% 9.3%
5.4
nee
82.2% 80.3% 69.4% 82.6% 90.3% 81.3%
Beweging
Matig intensieve lichamelijke activiteit heeft een gunstig effect op de gezondheid en het beloop van ziekten, mits deze regelmatig wordt verricht. Onvoldoende lichamelijke activiteit verhoogt de kans op vroegtijdig overlijden en kan het risico op ontstaan van ziekten verhogen. Het betreft ziekten zoals coronaire hartziekten, diabetes mellitus, osteoporose en een aantal vormen van kanker. De Nederlandse Norm Gezond Bewegen schrijft voor volwassenen van 18 tot 55 jaar het volgende voor: tenminste 5 dagen per week een half uur matig intensief bewegen. Deze dertig minuten hoeven niet aaneengesloten te zijn. Lichamelijke activiteit omvat behalve (georganiseerd en ongeorganiseerd) sporten ook diverse bewegingsvormen in de vrije tijd (zoals fietsen en wandelen) en tijdens dagelijkse verplichtingen (zoals huishoudelijk werk, klussen, fietsen of wandelen van en naar werk of school). In Nederland voldoet 56% van de volwassenen in de leeftijd van 18 tot 55 jaar aan de Nederlandse norm gezond bewegen.(24) Tabel 5.10 Voldoen aan de beweegnorm naar geslacht en leeftijd
Voldoet aan de beweegnorm Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
58.6% 64.9% 61.5% 57.8% 66.9% 61.8%
34
5.4.1 Risicogroepen Vrouwen voldoen vaker aan de beweegnorm dan mannen. Volwassenen in de leeftijdscategorie van 35 tot en met 49 jaar voldoen het minst vaak aan de beweegnorm. Ook volwassenen die werken voldoen minder vaak aan de beweegnorm. Andere risicogroepen die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen zijn: • Hoog opgeleiden • Niet voldoen aan ontbijt-, groente-, en fruitnorm • Allochtonen • Overgewicht 5.4.2 Verschillen per gemeenten In Bunnik (70.9%) wordt vaker aan de beweegnorm voldaan vergeleken met het regionaal gemiddelde (61.8%) en in De Ronde Venen (56.4%) en Rhenen (52.7%) wordt minder vaak voldaan aan de beweegnorm. 5.4.3 Perceptie eigen beweeggedrag De respondenten is ook gevraagd wat men van zijn of haar eigen beweeggedrag vindt, en of men plannen heeft om meer te gaan bewegen. In onderstaande tabel een overzicht van de perceptie van het eigen beweeggedrag. Tabel 5.11 Perceptie eigen beweeggedrag beweeg voldoende • Voldoet aan beweegnorm • Voldoet niet aan beweegnorm Totaal
66.5% 37.0% 55.3%
beweeg (veel) te weinig 33.5% 63.0% 44.7%
5.4.4 Intentie om meer te bewegen Vier op de tien volwassenen heeft aangegeven de intentie te hebben om in de komende 6 maanden meer te gaan bewegen. Vooral in de jongste leeftijdscategorie willen volwassenen meer gaan bewegen. Van de volwassenen die niet voldoen aan de beweegnorm wil ruim de helft binnen 6 maanden meer gaan bewegen. 5.5
Overgewicht
Overgewicht en met name ernstig overgewicht (obesitas) hangen samen met tal van chronische aandoeningen. Dit betreft vooral diabetes mellitus type 2, maar ook hart- en vaatziekten, een aantal soorten kanker en aandoeningen aan galblaas, bewegingsstelsel en ademhalingsorganen. Ongeveer de helft van alle Nederlandse volwassenen heeft overgewicht: 51% van de mannen en 40% van de vrouwen van twintig jaar en ouder. Bij 10% van de mannen en 12% van de vrouwen is sprake van ernstig overgewicht. Om de mate van overgewicht te bepalen wordt de zogenaamde Body Mass Index (BMI) als volgt berekend: gewicht/(lengte)2. Vervolgens wordt deze index ingedeeld in ondergewicht (BMI<18.5), normaal gewicht (18.5>BMI<25), overgewicht (25>BMI<30) en ernstig overgewicht (BMI>30).(25)
35
Tabel 5.12 Gewicht naar geslacht en leeftijd
Ondergewicht
Normaal gewicht
Overgewicht
Ernstig overgewicht
1.1% 1.8%
50.7% 63.2%
40.9% 25.3%
7.2% 9.6%
3.6% 0.7% 0.5% 1.5%
67.2% 56.7% 48.4% 57.0%
23.0% 34.7% 40.1% 33.1%
6.2% 8.0% 11.0% 8.4%
Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal 5.5.1 Risicogroepen
Met het toenemen van de leeftijd neemt het aantal volwassenen met overgewicht toe. Ook het aantal volwassenen met ernstig overgewicht neemt met de leeftijd toe. Bij mannen komt overgewicht vaker voor, terwijl vrouwen vaker ernstig overgewicht hebben. Ander risicogroepen die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen zijn: • Laag opgeleiden • Volwassenen die niet aan de ontbijtnorm voldoen • Volwassenen die niet aan de fruitnorm voldoen • Volwassenen die niet aan de beweegnorm voldoen 5.5.2 Veranderingen t.o.v. 2004 Het percentage volwassenen met (ernstig)overgewicht is in vergelijking met de onderzoeken van 2004 gelijk gebleven. 5.5.3 Verschillen per gemeenten In de gemeente Bunnik (36.9%) hebben volwassenen minder vaak (ernstig) overgewicht vergeleken met het regionaal gemiddelde (41.5%). In de gemeenten De Ronde Venen (46.7%), Nieuwegein (47.5%) en Veenendaal (48.7%) komt vaker (ernstig)overgewicht voor. 5.5.4 Perceptie eigen gewicht Uit het onderzoek blijkt dat van degenen die hun lichaamsgewicht als (ongeveer) goed beschouwen, 20% overgewicht of obesitas hebben. Aan de andere kant blijkt dat van degenen die zichzelf ‘een beetje te zwaar’ vinden, een kwart toch een normaal gewicht heeft. 5.5.5 Intentie om af te vallen Vrouwen geven vaker dan mannen aan de intentie te hebben om af te vallen. Bijna de helft vrouwen wil binnen een half jaar beginnen met afvallen. Bij de mannen is dit ongeveer één op de drie. 5.6
Seksueel gedrag
Van onveilig vrijen ofwel seksueel risicogedrag is sprake als men onbeschermde geslachtsgemeenschap of anale seks heeft met seksueel ervaren personen en/of met personen die intraveneus drugs gebruik(t)en. Door dergelijk risicogedrag kunnen ziekteverwekkers worden overgedragen en kunnen seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) ontstaan. Uit recent onderzoek onder jongeren en jongvolwassenen (15-35 jaar) blijkt dat van de mensen met losse partners in het afgelopen half jaar iets meer dan de helft (51% van de mannen en 65% van de vrouwen) niet altijd een condoom gebruikten bij het vrijen.(26) Uit landelijk onderzoek blijkt dat van de volwassenen (18-64 jaar) 8% van de mannen en 3% van de vrouwen twee of meer sekspartners had van hen had 36
in het voorgaande jaar ongeveer 2 op de 3 onbeschermde seks gehad met die partners. Door deze cijfers te combineren en door het omrekenen naar de gehele Nederlandse bevolking blijkt dat 4.9% van de mannen en 2.3% van de vrouwen seksueel risicogedrag vertoont. In deze cijfers zijn de mensen die via het seksuele gedrag van hun vaste partner potentieel risicolopen niet meegeteld. (27)(28) Grafiek 5.1 Seksueel gedrag naar geslacht en leeftijd 60 50 40 % 30 20 10 0 Mannen
Vrouwen
geslachtsgemeenschap met losse partner
19-34 jarigen 35-49 jarigen 50-64 jarigen nooit/meestal geen een condoom gebrukt
Van alle respondenten heeft 3.6% zich de afgelopen zes maanden laten testen op geslachtsziekten. Mensen in de jongste leeftijdscategorieën (19 tot 34 jarigen en 35 tot 49 jarigen) hebben zich vaker laten testen op geslachtsziekte dan mensen in de oudere leeftijdscategorieën (50-64 jarigen). Aan de respondenten is ook gevraagd of men weet waar men terecht kan voor vragen en advies over geslachtsziekten (SOA). 28.4% van de respondenten gaf aan dit niet te weten. Mannen weten dit vaker niet dan vrouwen, oudere respondenten weten het vaker niet dan jongere respondenten en laag opgeleiden weten vaker niet waar ze terecht kunnen met vragen en voor advies over SOA’s dan hoog opgeleiden. 5.6.1 Verschillen per gemeenten In Abcoude hebben volwassenen vaker in de 6 maanden voor het onderzoek geslachtsgemeenschap gehad met iemand waarmee ze geen vaste relatie hadden, of waarbij de relatie binnen 3 maanden weer over was vergeleken met de regionale cijfers. In de gemeenten Houten en Renswoude is dit percentage lager dan de regionale cijfers. In Abcoude wordt wel vaker een SOA test gedaan en de volwassenen weten daar ook vaker waar ze terecht kunnen met vragen en voor advies over SOA’s. In Woerden en Nieuwegein weten de volwassenen ook vaker waar ze terecht kunnen voor vragen en advies over SOA, maar in de gemeenten Renswoude, Bunschoten en Woudenberg weten ze minder vaak waar ze terecht kunnen. 5.7
Oordeel over de eigen leefwijze
Het is belangrijk om te weten welk beeld de respondenten van hun eigen gezondheidsgedrag hebben. Een discrepantie tussen de perceptie van gedrag en het daadwerkelijke gedrag geeft een indicatie van de mate waarin men zich bewust is van de (on)gezondheid van het eigen gedrag. Dit kan een aanknopingspunt vormen voor gezondheidsbevorderend beleid.
37
Tabel 5.13 Perceptie eigen leefwijze naar geslacht en leeftijd (zeer) gezond Niet gezond, niet ongezond Geslacht • Mannen 40.7% 57.8% • Vrouwen 47.2% 50.9% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 39.9% 58.3% • 35-49 jarigen 43.1% 55.2% • 50-64 jarigen 48.8% 49.8% Totaal 44.0% 54.3%
(zeer) ongezond
1.5% 1.9% 1.9% 1.7% 1.4% 1.7%
Volwassenen denken vaak dat ze gezond leven. In onderstaande tabel een overzicht van hoe volwassenen met een ongezonde leefstijl over hun eigen leefstijl denken. Tabel 5.14 Relatie perceptie eigen leefstijl en ongezonde leefgewoonten perceptie gezond Onverantwoord alcoholgebruik 30.8% Binge-drinken (minimaal 1 keer per week) 29.0% Roken 26.5% Voldoet niet aan de beweegnorm 34.4% Overgewicht 36.7% Obesitas 21.0% Hoog risico op diabetes 35.3% Voldoet niet aan de fruitnorm 38.2% Voldoet niet aan de groentenorm 39.3% Voldoet niet aan de ontbijtnorm 24.3% 5.8
Conclusies
22% van de volwassenen rookt. Dit percentage is gunstiger dan het landelijk gemiddelde. Twee op de vijf rokers wil binnen een half jaar stoppen met roken.
11.1% van de volwassen overschrijdt de norm van verantwoord alcoholgebruik. Voor mannen bekent dit dat ze gemiddeld meer dan 3 glazen alcohol drinken en voor de vrouwen meer dan 2 glazen.
8.8% van de volwassenen binge-drinkt minstens één dag per week. Voor mannen betekent dit 6 of meer glazen alcohol en voor vrouwen 4 of meer glazen in korte tijd drinken.
Mannen drinken vaker overmatig alcohol en binge-drinken vaker dan vrouwen. Overmatig alcoholgebruik komt vaker voor onder volwassenen in de leeftijdscategorie van 50 tot 65 jaar, terwijl binge-drinken vaker voorkomt onder volwassenen in de leeftijd van 19 tot 35 jaar.
62% van de volwassenen voldoet aan de norm voor gezond bewegen. Van de volwassenen die onvoldoende bewegen wil de helft binnen 6 maanden meer gaan bewegen.
Bijna 9 op de tien volwassenen (87%) voldoet aan de ontbijtnorm (minimaal 5 dagen per week ontbijten). Aan de fruitnorm (2 stuks fruit per dag of één stuks fruit en één glas vruchtensap per dag) wordt door ongeveer een kwart (27%) van de volwassenen voldaan en bijna een derde (31%) van volwassenen voldoet aan de groentenorm (200 gram groente per dag).
38
Mannen en volwassenen in de leeftijdscategorie 19 tot 35 jaar ontbijten minder vaak en voldoen minder vaak aan de fruit- en groentenorm. Allochtonen voldoen minder vaak aan de ontbijtnorm vergeleken met autochtonen, maar voldoen wel vaker aan de groentenorm. Volwassenen met overgewicht ontbijten minder vaak dan volwassenen met een normaal gewicht.
33.1% van de volwassenen heeft overgewicht en 8.8% heeft ernstig overgewicht. Het percentage volwassenen met overgewicht en ernstig overgewicht is gelijk gebleven vergeleken met de onderzoeken van 2004.
Eén op de 20 respondenten heeft in de 6 maanden voor het onderzoek geslachtsgemeenschap gehad met iemand waarmee ze geen vaste relatie hadden, of waarbij de relatie binnen 3 maanden weer over was. Ruim een derde van deze volwassenen heeft aangegeven geen condoom te hebben gebruikt tijdens de geslachtsgemeenschap.
39
6. Zorg en preventie
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 6
17-08-09 12:05
6. Zorg en preventie 6.1
Contact zorgvoorzieningen
De mate waarin mensen zich gezond of ongezond voelen gaat veelal samen met een bepaalde behoefte aan zorg. Deze zorgbehoefte bepaalt voor een belangrijk deel de vraag naar zorg en leidt via het aanbod aan zorg tot zorggebruik. Het gebruik dat mensen maken van voorzieningen en instellingen in de gezondheidszorg varieert over het algemeen naar aandoening, leeftijd, geslacht en sociaal economische status. In de enquête is gevraagd naar het gebruik van eerstelijnszorg en tweedelijnszorg. Onder eerstelijnszorg vallen o.a. huisartsen, tandartsen, fysiotherapeuten en diëtisten. Zij zijn doorgaans de eersten die zorg verlenen aan patiënten met (nieuwe) gezondheidsklachten. Onder tweedelijnszorg vallen o.a. ziekenhuis en de geestelijke gezondheidszorg. 6.1.1 Contact met huisarts De huisarts is het eerste aanspreekpunt voor mensen met vragen of problemen over gezondheid en ziekte. Uit landelijke cijfers blijkt dat 72% van de volwassenen (20-65 jaar) in het afgelopen jaar contact heeft gehad met de huisarts. Vrouwen hebben vaker de huisarts bezocht dan mannen. Ook het gemiddeld aantal bezoeken per persoon in het afgelopen jaar, ligt bij vrouwen hoger dan bij mannen (vrouwen 4.6 bezoeken per persoon en mannen 3.1 bezoeken per persoon). Ook de ouderen volwassenen (45-65 jarigen) gaan vaker naar de huisarts dan de jongere volwassenen (20-45 jarigen).(29) Tabel 6.1 Contact huisarts in afgelopen jaar naar geslacht en leeftijd
Contact huisarts Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
66.9% 78.8% 70.6% 70.8% 77.5% 72.9%
6.1.2 Verschillen per gemeenten In Montfoort (65.0%) en Renswoude (67.1%) hebben volwassenen het afgelopen jaar minder contact gehad met de huisarts dan het regionale gemiddelde (72.9%). In Eemnes (78.5%) is vaker contact geweest met de huisarts. 6.1.3 Contact andere zorgverleners Uit landelijke cijfers blijkt dat 41% van de volwassenen (20-65 jaar) in het afgelopen jaar contact heeft gehad met de medisch specialist. 3 op de 4 volwassenen heeft contact gehad met de tandarts en 1 op de 5 met de fysiotherapeut.(30)
40
Tabel 6.2 Contact met zorgverleners in het afgelopen jaar naar geslacht
Medisch specialist Tandarts Fysiotherapeut Diëtist Riagg/GGZ Algemeen maatschappelijk werk Verslavingszorg Psycholoog Psychiater Bedrijfsarts
Mannen 29.5% 81.7% 23.1% 3.6% 2.3% 2.2% 1.0% 3.2% 1.4% 9.6%
Vrouwen 37.5% 88.0% 29.9% 5.3% 3.1% 2.7% 0.8% 6.4% 1.5% 8.6%
Totaal 33.5% 84.9% 26.5% 4.5% 2.7% 2.5% 0.9% 4.8% 1.5% 9.1%
6.1.4 Veranderingen t.o.v. 2004 In vergelijking met de onderzoeken van 2004 is er geen verschil te zien in het contact met zorgverleners. 6.2
Mantelzorg
Mantelzorg wordt omschreven als zorg die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is. Deze zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoorts. Mantelzorg wordt per definitie gegeven aan mensen die een hulpbehoefte hebben. Zo krijgen mensen met chronische aandoeningen meer mantelzorg dan mensen zonder chronische aandoeningen en krijgen mensen met ernstige beperkingen meer mantelzorg dan mensen zonder beperkingen. Wat dit laatste betreft gaat het om lichamelijke beperkingen, waardoor mensen niet meer in staat zijn om huishoudelijk werk te doen, zichzelf te verzorgen of zich zelfstandig te verplaatsen. Dankzij mantelzorg kunnen mensen langer zelfstandig thuis blijven wonen. In meer dan de helft van de gevallen is de zorgperiode langer dan drie maanden. Vaak is het een periode van jaren: 1.1 miljoen mensen gaven in 2008 meer dan drie maanden en meer dan acht uur per week hulp. (31) Tabel 6.3 Mantelzorg geven naar geslacht en leeftijd
Geeft mantelzorg Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
8.8% 17.7% 5.6% 12.2% 21.5% 13.3%
Van de mantelzorgers voelt 14.4% zich (tamelijk) zwaar belast door het geven van de mantelzorg. 43.4% voelt zich niet of nauwelijks belast en 42.1% voelt zich enigszins belast. Hoe meer uren mantelzorg mensen geven hoe zwaarder ze zich belast voelen. Het onderzoek laat zien dat mantelzorgers de zorg als zwaar ervaren als de zorg gegeven wordt aan de partner of kinderen. De zorg die gegeven wordt bestaat voornamelijk uit het geven van gezelschap, troost of afleiding en hulp in de huishouding. Mantelzorgers kunnen voor informatie en persoonlijke begeleiding terecht bij het steunpunt mantelzorg. Of het nu gaat om advies en bemiddeling, emotionele en praktische ondersteuning, het overnemen van regeltaken, een cursus of respijtzorg, het steunpunt kan de mantelzorgers hierbij 41
ondersteunen. Bijna twee derde van de mantelzorgers is niet bekend met dit steunpunt. 6.2.1 Risicogroepen Uit landelijk onderzoek is gebleken dat vrouwen vaker mantelzorg geven dan mannen. Mantelzorgers zijn vaak tussen de 45 en 54 jaar oud. Ze hebben even vaak een betaalde baan als de rest van de Nederlandse bevolking en ongeveer hetzelfde opleidingsniveau. Ze zijn echter minder vaak alleenstaand.(31) Uit dit volwassenenonderzoek komt naar voren dat vrouwen vaker mantelzorg verlenen en dat het percentage volwassenen dat mantelzorg verleent met de leeftijd toeneemt. Andere risicogroepen die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen zijn: • Laag opgeleiden • Volwassenen zonder betaalde werkkring • Huishouden bestaand uit 2 of meer personen 6.2.2 Veranderingen t.o.v. 2004 Het percentage volwassenen dat mantelzorg geeft is in vergelijking met de onderzoeken van 2004 wat afgenomen. 6.2.3 Verschillen per gemeenten In de gemeente Amersfoort wordt minder vergeleken met het regionale gemiddelde. 6.3
vaak
mantelzorg
gegeven
Opvoedingsondersteuning
Alle ouders hebben wel eens vragen over de opvoeding van hun kinderen. Meestal biedt een gesprek met andere ouders, vrienden of familie voldoende antwoord. Sociale steun is dan ook een belangrijke, informele vorm van opvoedingsondersteuning.(32) Onder opvoedingsondersteuning wordt verstaan het ondersteunen van ouders bij de opvoeding, om een optimale ontwikkeling van de kinderen te bevorderen. Het doel hierbij is de pedagogische competenties en vaardigheden van ouders te vergroten. Het is van oudsher een taak van de jeugdgezondheidszorg om ouders te ondersteunen door middel van voorlichting, advies, instructie en begeleiding.(33) Aan respondenten met (pleeg)kinderen jonger dan 19 jaar, is gevraagd of ze wel eens vragen hebben over het opvoeden van hun (pleeg)kinderen. Vervolgens is gevraagd of ouders wel eens problemen ervaren bij het opvoeden. En zo ja, welke problemen ze ervaren. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabellen. Tabel 6.4 Vragen/ problemen bij opvoeding (bijna) Nooit Vragen over de opvoeding 60.3% Problemen met de opvoeding 75.4%
Soms 33.9% 21.0%
Vaak 4.8% 2.5%
Aan mensen die soms of vaak problemen ervaren bij het opvoeden is gevraagd over welke onderwerpen die problemen gaan. De onderwerpen die het meest aangekruist werden, zijn: • Houden aan of stellen van grenzen, regels, afspraken, luisteren, gehoorzamen • Omgaan met boosheid en verdriet • Ontwikkeling en gezondheid (bijv. eten, slapen, praten, zindelijkheid) • Angst, onzekerheid, faalangst • Schoolprestaties
42
Aan de respondenten is ook gevraagd of ze behoefte hebben aan informatie, advies of hulp van een deskundige (professional) bij het opvoeden. In onderstaande tabel een overzicht van de antwoorden Tabel 6.5 Behoefte aan informatie, advies of hulp Ja, die krijg ik al Ja, sta op een wachtlijst Ja, heb hulp gezocht, maar kon nergens terecht Ja, maar weet niet waar ik die hulp moet zoeken Ja, maar heb nog niet geprobeerd om hulp te zoeken Nee, heb daar geen behoefte aan
% 26.6% 2.5% 0.9% 1.1% 7.2% 61.6%
Eén op de zes volwassene met kinderen vindt het huidige aanbod van opvoedingsondersteuning niet toereikend. Eén op de vier weet niet waar ze terecht kunnen voor vragen en advies over opvoedingsondersteuning. 6.3.1 Veranderingen t.o.v. 2004 Vergeleken met de onderzoeken uit 2004 is het percentage volwassenen dat vragen en/of problemen heeft bij de opvoeding gelijk gebleven. 6.4
Conclusies
72.9% van de volwassenen heeft het afgelopen jaar contact gehad met de huisarts. 84.9% heeft de tandarts bezocht en 26.5% heeft contact gehad met een medisch specialist.
Vrouwen en volwassenen in de leeftijdscategorie 50-64 jaar hebben vaker contact gehad met zorgverleners dan mannen en volwassenen in de leeftijdscategorie van 19 tot 49 jaar.
13.3% van de volwassenen geeft mantelzorg. Van de mantelzorgers voelt 14.4% zich (tamelijk) zwaar belast door het geven van de mantelzorg. Met de leeftijd neemt het aantal volwassenen dat mantelzorg geeft toe. Ook vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen.
38.7% van de volwassenen met kinderen in de leeftijd tot 19 jaar heeft weleens vragen over de opvoeding van het kind. 23.5% van de ouders heeft wel eens problemen bij de opvoeding. Ouders ervaren vooral problemen op het terrein van luisteren en gehoorzamen, omgaan met boosheid en verdriet en de ontwikkeling en gezondheid.
Eén op de zes volwassene met kinderen vindt het huidige aanbod van opvoedingsondersteuning niet toereikend. Eén op de vier weet niet waar ze terecht kunnen voor vragen en advies over opvoedingsondersteuning.
43
7. Fysieke omgeving
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 7
17-08-09 12:05
7. Fysieke omgeving In de meeste huizen is de binnenlucht meer vervuild dan de buitenlucht. In het binnenmilieu kunnen verschillende stoffen voorkomen die gezondheidseffecten veroorzaken. Het gaat onder andere om vocht, allergenen, tabaksrook, verbrandingsproducten, vluchtige organische stoffen, radon en asbest. De meest voorkomende klachten zijn problemen met de luchtwegen, hinder en hoofdpijn. De belangrijkste oorzaken zijn vocht, schimmels en stank in de woning. Recentelijk heeft het RIVM geschat dat 2 tot 5% van de ziektelast (uitgedrukt in DALY’s∗) in Nederland toegeschreven kan worden aan milieufactoren. In dit hoofdstuk wordt eerst het type woning waarin men woont besproken en de tevredenheid over de woning. Daarna wordt er ingegaan op het binnenmilieu en buitenmilieu.(34) 7.1
Soort woning en tevredenheid woning
Landelijk heeft 56% van de volwassenen een koopwoning.(35) Uit dit onderzoek komt naar voren dat in de regio Midden-Nederland 75% van de respondenten een koopwoning heeft. Mannen en respondenten van 35 jaar en ouder hebben vaker een koopwoning. De respondenten is gevraagd hun woning te beoordelen met een rapportcijfer van 1 (zeer ontevreden) tot en met 10 (zeer tevreden). Het gemiddelde cijfer voor de woning is een 8.1 en 95% is tevreden (score van 6 of hoger) met de woning. Volwassenen die een huurwoning hebben beoordelen hun woning met gemiddeld een 7.2 en volwassenen met een koopwoning met een 8.4. Inwoners van de regio Midden-Nederland zijn vaker tevreden met hun woning dan inwoners van Nederland (84%). Grafiek 7.1 Soort woning naar geslacht en leeftijd 90 80 70 60 %
50
huur
40
koop
30 20 10 0 man
vrouw
19-34 jarigen
35-49 jarigen
50-64 jarigen
7.1.1 Verschillen per gemeenten In de gemeenten Breukelen (8.34), Oudewater (8.45), Renswoude (8.48), Wijk bij Duurstede (8.34), IJsselstein (8.32), Baarn (8.35), Bunschoten (8.47) en Woudenberg (8.32) zijn de volwassenen meer tevreden met hun woning dan het regionale gemiddelde. In de Nieuwegein (7.90) en Amersfoort (7.96) zijn ze minder tevreden met hun woning.
∗
Disability-Adjusted Life-Year: maat voor de totale hoeveelheid gezondheid die verloren gaat in een bevolking door ziekte
44
7.2
Binnenmilieu
Het binnenmilieu is de omgeving waarin we ons bevinden als we binnen zijn. Dit is thuis, op het werk, in winkels, scholen en dergelijke. Mensen zijn gemiddeld 85% van hun tijd binnenshuis, waarvan ongeveer 70% in hun eigen huis. De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door de aanwezige bronnen van verontreiniging en de mate van ventilatie. Ventileren zorgt voor verdunning en afvoer van ongezonde stoffen die in het binnenmilieu aanwezig zijn. Hoe meer en beter de ventilatie hoe beter de binnenmilieukwaliteit. Doordat uit het oogpunt van energiebesparing woningen steeds meer “luchtdicht” zijn, en vaak vanwege geluidhinder en inbraakrisico ramen worden dichtgehouden, is bewust ventileren belangrijker geworden om de binnenmilieukwaliteit op peil te houden. Bij onvoldoende ventileren is er in moderne nieuwbouwwoningen een risico op een slechte binnenmilieukwaliteit.(36) In de enquête is gevraagd welk ventilatiesysteem aanwezig is in huis en hoe vaak en in welke ruimte geventileerd wordt. Zie onderstaande tabel. Tabel 7.1 Soorten ventilatiesystemen aanwezig in woning Uitsluitend natuurlijke ventilatie Natuurlijke ventilatie in combinatie met ventilator in raam of muur Mechanische ventilatie in combinatie met ventilatieroosters of klapraampjes Mechanische ventilatie met recirculatie en/of balansventilatie Anders
% 40.2% 13.9% 40.2% 3.7% 2.0%
In Nederland wordt door 17% van de bevolking te weinig geventileerd. In 18% van de woningen zijn vochtplekken aanwezig.(37) In de koopwoningen worden de badkamer en de slaapkamer beter geventileerd dan in huurwoningen. Grafiek 7.2 Aantal uur ventileren per ruimte 60 50 nooit
40
minder dan 1 uur per 24 uur 1-8 uur per 24 uur
% 30
meer dan 8 uur per 24 uur continu
20 10 0 woonkamer
slaapkamer
badkamer
keuken
Ventilatie is extra belangrijk in huishoudens waar binnenshuis wordt gerookt. Uit dit onderzoek komt naar voren dat rokers in de regio Midden-Nederland in alle ruimtes net zo vaak ventileren als niet rokers.
45
7.2.1 Vocht- of schimmelplekken Het wonen in een vochtig huis kan luchtwegaandoeningen verergeren en mogelijk veroorzaken. Bij kinderen neemt de kans op astmaklachten in vochtige woningen toe met een factor 1,5 tot 3,5. Bij volwassenen is dit een factor 1,5 tot 2. Het is niet duidelijk welke specifieke stoffen in vochtige woningen verantwoordelijk zijn voor deze gezondheidseffecten. Mogelijk spelen allergenen van huisstofmijten en schimmels een belangrijke rol, deze groeien goed op vochtige plaatsen. In deze regio heeft 31.2% van de huishoudens het afgelopen jaar schimmelof vochtplekken gehad in de woning. Schimmel of vocht komt het meest voor in de badkamer of douche.(38) In huurwoningen (39%) komen vaker vocht en/of schimmelplekken voor dan in koopwoningen (29%). 7.2.2 Verschillen per gemeenten Huishoudens in Abcoude, Loenen, Amersfoort en Baarn hebben het afgelopen jaar vaker vocht en/of schimmelplekken in hun woningen gehad vergeleken met het regionale gemiddelde. In Oudewater hadden huishoudens minder vaak last van vocht en/of schimmelplekken. 7.3
Buitenmilieu
7.3.1 Geluidhinder Er zijn in Nederland steeds minder stille gebieden. De geluidsbelasting zal de komende jaren verder toenemen door de hoge bevolkingsdichtheid, de voortgaande verstedelijking en de groei van het verkeer. Geluidhinder geeft aan hoeveel last (hinder) mensen ondervinden van een bepaald geluid in de woon- of werkomgeving. Blootstelling aan geluid kan hinder en slaapverstoring veroorzaken en kan leiden tot een verminderd prestatievermogen. Blootstelling aan geluid kan via lichamelijke stressreacties leiden tot een verhoogde bloeddruk en hart- en vaatziekten. Het percentage volwassenen in Nederland met ernstige slaapverstoring door wegverkeergeluid is naar schatting 12% (1,5 miljoen personen). Wegverkeer is de belangrijkste bron van geluidshinder in Nederland, gevolgd door buren. Binnen de groep van wegverkeer veroorzaken brommers de meeste ernstige hinder.(39) Tabel 7.2 Geluidshinder∗ naar geslacht en leeftijd Geen geluidshinder Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
Enige vorm van geluidshinder
34.4% 32.6%
65.6% 67.4%
29.1% 32.1% 39.2% 33.5%
70.9% 57.9% 60.8% 66.5%
Bijna de helft (45.1%) van de volwassenen ervaart ernstige geluidshinder.
∗
De hindervragen hebben een 11-puntsschaal, lopend van 0 tot 10, als antwoordcategorie. Een score van 0 tot en met 3 wordt beschouwd als geen hinder, een score van 4 tot en met 7 als enige hinder en een score van 8 tot en met 10 als ernstige hinder.
46
Grafiek 7.3 Ernstige geluidshinder per categorie bromfietsen buren bedrijven/industrie vliegtuigen treinen verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/u verkeer op wegen waar je harder mag dan 50 km/u 0
5
10
15
20
25
%
7.3.2 Verschillen per gemeenten Volwassenen in de gemeenten Woerden, Breukelen, Nieuwegein en Eemnes hebben vaker geluidshinder van wegen waar harder dan 50 km/u gereden mag worden. In de gemeenten Abcoude, Loenen, De Ronde Venen en Breukelen heeft men vaker geluidshinder vanwege vliegtuigen. In Breukelen, Nieuwegein en Leusden heeft men vaker geluidshinder door bedrijven en industrie. Geluidshinder door buren komt vaker voor in de gemeente Nieuwegein.
7.4 Conclusies 75% van de respondenten heeft een koopwoning.
Het gemiddelde cijfer dat volwassenen voor hun woning geven is een 8.1. Eigenaren van koopwoningen (8.4) zijn vaker tevreden met hun woning dan volwassenen die een woning huren (7.2).
40.2% van de volwassenen heeft uitsluitend natuurlijke ventilatie.
In de regio Midden-Nederland heeft 31.2% van de huishoudens het afgelopen jaar schimmel- of vochtplekken gehad in de woning. Schimmel of vocht komt het meest voor in de badkamer of douche. In huurwoningen (39%) komen vaker vocht en/of schimmelplekken voor dan in koopwoningen (29%).
Twee derde van de volwassenen in de regio ervaart enige vorm van geluidshinder. Men ondervindt de meeste hinder van bedrijven en industrie, treinen en wegen waar harder dan 50 km/u gereden mag worden.
47
30
8. Huiselijk geweld
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 8
17-08-09 12:05
8. Huiselijk geweld 8.1
Huiselijk geweld
Huiselijk geweld is veruit de meest voorkomende geweldsvorm in onze samenleving en het komt in alle maatschappelijke milieus en binnen alle culturen voor.(40) Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd (gezin, familie, (ex)partner, huisvrienden). Hierbij wordt onder geweld ‘aantasting van de persoonlijke integriteit’ verstaan. Het kan gaan om lichamelijk, seksueel en psychisch huiselijk geweld, belaging (‘stalking’) en bedreiging. Huiselijk geweld komt in verschillende vormen voor, zoals: fysiek geweld, seksueel geweld, psychisch geweld, verwaarlozing, opsluiting, schending van rechten en belaging.(41) Uit landelijk onderzoek kwam naar voren dat mannen en vrouwen in vrijwel gelijke mate slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld in brede zin. Vrouwen zijn echter ruim twee keer zo vaak slachtoffer van partnergeweld dan mannen: 16% van de vrouwen tegenover 7% van de mannen.(42) Tabel 8.1 Percentage volwassenen dat ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld naar geslacht en leeftijd Slachtoffer huiselijk geweld Geslacht • Mannen 3.9% • Vrouwen 10.1% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 7.0% • 35-49 jarigen 7.1% • 50-64 jarigen 6.9% Totaal 7.0% Bij 70% van de slachtoffers heeft het geweld meer dan vijf jaar geleden plaatsgevonden. Van de respondenten die ooit slachtoffer is geweest heeft 11% het afgelopen jaar te maken gehad met huiselijk geweld en 19% tussen de één en vijf jaar geleden. Tabel 8.2 Vorm van huiselijk geweld naar geslacht en leeftijd Psychisch of Lichamelijk Ongewenste emotioneel geweld seksuele geweld toenadering Geslacht • Mannen 76.5% 55.4% 8.6% • Vrouwen 70.0% 60.5% 19.9% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 71.7% 62.1% 11.9% • 35-49 jarigen 71.9% 55.0% 17.9% • 50-64 jarigen 70.8% 61.9% 20.4% Totaal 71.5% 59.2% 16.9%
Seksueel misbruik
10.5% 17.2% 15.9% 17.9% 11.7% 15.4%
De dader is in een derde van de gevallen de ex-partner en in eveneens een derde van de gevallen de (stief)ouder(s). In bijna een vijfde van de gevallen is de huidige partner de dader. Vrouwen worden vaker door hun (ex-)partner mishandeld en mannen vaker door hun (stief)ouder(s). Van de respondenten die het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld heeft 31% dit voorval of de voorvallen aangegeven of gemeld bij een instantie. Het huiselijk geweld is met name gemeld bij politie (20.7%), huisarts (13.4%) en slachtofferhulp (5.5%). Belangrijkste redenen om het
48
geweld niet te bespreken is dat mensen het niet ernstig genoeg vinden (22.2%), zich ervoor schaamden (18.4%) of het niet durfde (14.9%). 8.1.1 Risicogroepen Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat vrouwen vaker slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld dan mannen. Andere risicogroepen die naar voren zijn gekomen uit dit onderzoek zijn: • eenzamen • volwassenen met een matig/hoog op angststoornissen en/of depressieve klachten • alleenstaanden • allochtonen 8.1.2 Verschillen per gemeenten In Montfoort (3.7%) is het percentage volwassenen dat ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld lager vergeleken het regionale gemiddelde (7.0%). In Zeist (12.4%) ligt het percentage wat hoger. 8.2
Conclusies
7% van de volwassenen is ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Vrouwen zijn vaker slachtoffer dan mannen. Ook eenzamen, volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen en depressieve klachten, alleenstaanden en allochtonen zijn vaker slachtoffer van huiselijk geweld.
Vormen van huiselijk geweld die met meest voorkomen zijn psychisch of emotioneel geweld en lichamelijk geweld.
De dader is in een derde van de gevallen de ex-partner en in eveneens een derde van de gevallen de (stief)ouder(s). In bijna een vijfde van de gevallen is de huidige partner de dader. Vrouwen worden vaker door hun (ex-)partner mishandeld en mannen vaker door hun (stief)ouder(s).
Van de respondenten die het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld heeft 31% dit voorval of de voorvallen aangegeven of gemeld bij een instantie.
Belangrijkste redenen om het geweld niet te bespreken is dat mensen het niet ernstig genoeg vinden (22.2%), zich ervoor schaamden (18.4%) of het niet durfde (14.9%).
49
9. Financiën
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 9
17-08-09 12:05
9. Financiën 9.1
Inkomen
In de enquête is gevraagd naar het netto maandinkomen van het huishouden. Dit zijn inkomsten uit arbeid, pensioen, uitkeringen, toeslagen of alimentatie die de respondent (en eventuele partner) maandelijks op de bank- of girorekening krijgen. Kinderbijslag en vakantie-uitkeringen worden niet meegerekend. Ruim tweederde van de volwassenen in de regio Midden-Nederland heeft een boven modaal inkomen∗. Vrouwen en volwassenen in de leeftijd van 19 tot 34 jaar hebben vaker een inkomen beneden modaal. Grafiek 9.1 Inkomen per geslacht en leeftijd 100% 90% 80% wil ik niet zeggen
70%
€2951 of meer
60%
€1701 t/m €2950
50%
€1301 t/m €1700
40%
€951 t/m €1300
30%
minder dan €950
20% 10% 0% vrouwen
mannen
19-34 jarigen
35-49 jarigen
50-64 jarigen
9.2 Rondkomen en schulden In de enquête is gevraagd of mensen moeite hebben om rond te komen en naar schulden en/of betalingsachterstanden. Schulden zijn risicovol wanneer aan minimaal één van de volgende criteria is voldaan: er zijn meer dan 3 schuldeisers, een betalingsachterstand duurt langer dan 12 maanden, een betalingsachterstand is groter dan €1.000,- of een betalingsachterstand kan niet zelfstandig binnen 12 maanden worden opgelost. Schulden zijn problematisch wanneer aan twee of meer van de criteria voor een risicovolle schuld wordt voldaan. Een derde van de Nederlanders heeft naast een eventuele hypotheekschuld ook nog andere schulden.(43) Deze schulden hoeven niet risicovol of problematisch te zijn. Zolang de afbetalingstermijnen kunnen worden voldaan, is er geen probleem. Pas als betalingsachterstanden oplopen, neemt het risico toe en kan de schuld problematisch worden. In de regio Midden-Nederland heeft ongeveer 1 op de 12 volwassen inwoners (8.0%) een risicovolle of problematische schuld. Dit zijn naar schatting zo’n 42.000 mensen.
∗
bruto modaal inkomen 2008 €31.000 (inclusief 8% vakantietoeslag)
50
Tabel 9.1 Rondkomen naar geslacht en leeftijd Nee, geen Nee, geen enkele moeite, moeite maar moet wel opletten op mijn uitgaven Geslacht • Mannen 54.0% 30.8% • Vrouwen 49.8% 34.1% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 48.5% 35.0% • 35-49 jarigen 49.7% 32.3% • 50-64 jarigen 57.5% 30.3% Totaal 51.9% 32.4%
Ja, enige moeite
Ja, grote moeite
12.5% 12.8%
2.8% 3.3%
13.3% 14.5% 9.8% 12.6%
3.3% 3.4% 2.4% 3.1%
Tabel 9.2 Schulden naar geslacht en leeftijd Geen Problematische problematische schulden schulden, maar wel risicovol Geslacht • Mannen 2.3% 1.6% • Vrouwen 1.7% 1.7% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 2.3% 2.5% • 35-49 jarigen 2.4% 1.5% • 50-64 jarigen 1.2% 1.1% Totaal 2.0% 1.7%
Problematische schulden, hulp is nodig
4.1% 4.5% 4.2% 5.0% 3.6% 4.3%
10% van de volwassenen met een risicovolle of problematische schuld heeft hulp gevraagd bij een hulpverleningsinstantie. 9.2.1 Risicogroepen Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat volwassenen in de jongste leeftijdscategorie vaker schulden hebben dan de oudere volwassenen. Ook eenzamen, volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen en depressieve klachten en psychisch ongezonde volwassenen hebben vaker schulden. Andere risicogroepen die naar voren zijn gekomen uit dit onderzoek zijn: • Allochtonen • Laag opgeleiden • Volwassenen die slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld 9.2.2 Verschillen per gemeenten In de gemeenten Abcoude (11.6%), Bunnik (8.9%), Montfoort (9.4%), Oudewater (10.9%), Bunschoten (11.7%) en Leusden (10.0%) heeft men minder vaak moeite om rond te komen vergeleken met de regionale cijfers (15.7%). In Nieuwegein (19.5%), Veenendaal (20.4%) en Amersfoort (17.1%) heeft men vaker moeite om rond te komen. In Leusden (2.8%) is het percentage volwassenen met schulden lager vergeleken met de regionale cijfers (8.0%)
51
9.3
Conclusies
15.7% van de volwassenen heeft enige tot grote moeite om financieel rond te komen.
8% heeft risicovolle of problematische schulden. 19 tot 35 jarigen, allochtonen, alleenstaanden en slachtoffers van huiselijk geweld hebben vaker schulden, maar ook eenzamen, volwassenen met een matig/hoog risico op angststoornissen en depressieve klachten en psychisch ongezonde volwassenen hebben vaker schulden.
52
10. Literatuur
09-2985 GGD hoofdstukopening-04.indd 10
17-08-09 12:05
10. Literatuur (1) Tromp E, Bun C. Een gezonde kijk op volwassenen. Resultaten van het volwassenenonderzoek 2004 in de regio Midden-Nederland, GGD MiddenNederland 2004. (2) Vos de, Gezondheidspeiling volwassenen 2004, GGD Eemland. (3) CBS, Statline. Zelfgerapporteerde medische consumptie, gezondheid en leefstijl http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=03799&D1=93&D2 =1-2,20-24&D3=0&D4=3-7&HDR=G2,T,G3&STB=G1&VW=T. (4) Hoeymans N, Picavet HSJ, Tijhuis MAR. Ervaren gezondheid: doel en definitie. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. http://www.nationaalkompas.nl> Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Ervaren gezondheid, 29 april 2008. (5) Hoeymans N (RIVM), Schellevis FC (NIVEL), Wolters I (NIVEL). Hoeveel mensen hebben één of meer chronische ziekten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Chronische ziekten en multimorbiditeit, 12 december 2008. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o8493n45418.html. (6) CBS, Statline. Zelfgerapporteerde medische consumptie, gezondheid en leefstijl. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=03799&D1=124125,127,132-134,136-137,139&D2=0,20-24&D3=0&D4=18&HDR=G2,T,G3&STB=G1&VW=T. (7) Baan CA (RIVM), Wolleswinkel-van den Bosch JH (Pallas), Eysink PED (RIVM), Hoeymans N (RIVM). Wat is diabetes mellitus en wat is het beloop? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten en immuniteitsstoornissen\ Diabetes mellitus, 21 juni 2009. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1248n17502.html. (8) Baan CA (RIVM), Poos MJJC (RIVM). Hoe vaak komt diabetes mellitus voor en hoeveel mensen sterven eraan? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Endocriene, voedingsen stofwisselingsziekten en immuniteitsstoornissen\ Diabetes mellitus, 12 december 2005. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1259n17502.html. (9) Witte KE (RIVM). Wat zijn de determinanten van psychische (on)gezondheid? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten, 24 november 2004. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2694n16908.html. (10) Schoemaker C (RIVM). Zijn er sociaaldemografische gezondheidsverschillen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychische gezondheid 53
volwassenen, 13 december http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2914n39772.html.
2005.
(11) Vollebergh WAM, Graaf R de, Have M ten, Schoemaker CG, Dorsselaer S van, Spijker J, et al. Psychische stoornissen in Nederland: overzicht van de resultaten van NEMESIS. Utrecht: Trimbos-instituut, 2003. (12) Spijker J (Trimbos-instituut), Schoemaker C (RIVM). Wat is depressie en wat zijn de gevolgen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Depressie, 13 december 2005 http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1272n17537.html. (13) Schoemaker C (RIVM), Hoeymans N (RIVM). Psychische gezondheid samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychische gezondheid, 13 december 2005. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o3045n18746.html. (14) Tilburg van T, Jong Gierveld J de. Zicht op eenzaamheid, achtergronden, oorzaken en aanpak. Van Gorcum, 2007. (15) Informatie over kalmerende middelen en slaapmiddelen. www.reconnexion.org.au/secure/downloadfile.asp?fileid=1002286. (16) Nederlands huisartsen genootschap http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_richtlijnen/k_nhgstandaarden/NHGS tandaard/M23_std.htm#N67299 bezocht 24-03-2009. (17) Hortulanus R, Machielse A, Meeuwesen L. Sociaal isolement. Een studie over sociale contacten en sociaal isolement in Nederland. Elsevier Overheid, ’s-Gravenhage, 2003. (18) Hoeymans N (RIVM), Gommer AM (RIVM), Poos MJJC (RIVM). Ziektelast in DALY's samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Sterfte, levensverwachting en DALY's\ Ziektelast in DALY's, 19 juni 2006. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1465n18840.html. (19) VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Kiezen voor gezond leven, Den Haag, 2006. (20) Kuunders MMAP (RIVM), Laar MW van (Trimbos-instituut). Wat zijn de
mogelijke gezondheidsgevolgen van alcoholgebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Alcoholgebruik, 30 maart 2009. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1189n19086.html. (21) Leent-Loenen HMJA van (RIVM), Leest LATM van (RIVM). Voeding samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Voeding, 23 september 2005. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1449n19088.html.
54
(22) Song WO, Chun OK, Obayashi S, Cho S, Chung CE. Is consumption of breakfast associated with body mass index in US adults? J Am Diet Assoc. 2005 Sep;105(9):1373-82. (23) Hulshof K.F.A.M., Ock M.C., Rossum van C.T.M., Buurma-Rethans E.J.M., Brants H.A.M., Drijvers J.J.M.M., Doest ter D. Resultaten van de voedselconsumptiepeiling 2003. Bilthoven: RIVM, 2004. (24) Wendel-Vos GCW (RIVM). Lichamelijke activiteit samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 23 september 2008. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1200n19090.html. (25) Leent-Loenen HMJA van (RIVM), Visscher TLS (VUmc), Gommer AM (RIVM). Lichaamsgewicht samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Persoonsgebonden\ Lichaamsgewicht, 22 september 2008 http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1251n18950.html. (26) Leent-Loenen HMJA van (red.). Seksueel gedrag samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Seksueel gedrag, 16 mei 2005. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1441n19092.html. (27) NEMESIS, Netherlands Mental health Survey and Incidence Study, Trimbos Instituut,1996. (28) Bakker F (Rutgers Nisso Groep). Hoeveel mensen vertonen onveilig seksueel gedrag? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Seksueel gedrag, 17 mei 2005. (29) CBS, Statline. Gerapporteerd gebruik medische voorzieningen en geneesmiddelen. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=7042MC&D1=1113,19-20&D2=l&HDR=G1&STB=T&VW=T). (30) CBS, Statline. Gerapporteerd gebruik medische voorzieningen en geneesmiddelen http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=7042MC&D1=121123,129-130&D2=l&VW=T. (31) De Boer AH, Schellingerhout R, Timmermans JM (2003). Mantelzorg in getallen. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag. http://www.mezzo.nl/index.php?p=224 http://english.scp.nl/publicaties/boeken/9037701469/Mantelzorg_in_getallen. pdf. (32) Nederlands Jeugd Instituut. http://www.nji.nl/eCache/DEF/5/627.html. (33) Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM). http://www.rivm.nl/jeugdgezondheid/onderwerpen/voorlichtingenadvies/Opvo edingsondersteuning/.
55
(34) Knol AB, Staatsen BAM trends in de milieugerelateerde ziektelast in Nederland, 1980 - 2020 RIVM rapport 500029001. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4556n24389.html. (35) Vereniging eigen huis. http://www.eigenhuis.nl/VerenigingEigenHuis/Actueel/Nieuws/woonpeil1.htm (36) Houweling DA (RIVM), Duijm F (Hulpverleningsdienst Groningen). Wat is binnenmilieu? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4556n24389.html. (37) Houweling DA (RIVM), Duijm F (Hulpverleningsdienst Groningen). In hoeveel woningen is sprake van een slechte binnenmilieukwaliteit en neemt dit aantal toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4553n24389.html. (38) Houweling DA (RIVM), Duijm F (Hulpverleningsdienst Groningen). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van een slechte binnenmilieukwaliteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4548n24389.html. (39) Passchier-Vermeer W (TNO Inro). Hoeveel mensen ondervinden hinder of andere gevolgen van geluid en neemt dit toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Geluid, 17 mei 2005 http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2402n23235.html. (40) Lünneman KD, Bruinsma MY. Geweld binnen en buiten. Aard, omvang en daders van huiselijk en publiek geweld in Nederland. Den Haag/Tilburg: WODC / IVA, 2005. (41) Movisie, Huiselijk geweld, Feiten en cijfers. www.huiselijkgeweld.nl. (42) Dijk T. van et al. Huiselijk geweld : aard,omvang en hulpverlening. Den Haag. Ministerie van Justitie 1997. (43) Motivaction, Maatschappelijke barometer meting 24: Stand van de barometer, kredietcrisis en schulden, 2008 Amsterdam.
56
Bijlage 1 Vragenlijst
Iedereen Gezond & Wel?! Vragenlijst gezondheidsonderzoek volwassenen 2008 Graag voor het invullen van de vragenlijst onderstaande instructie lezen. Deze vragenlijst gaat over uw gezondheid. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Het gaat om uw mening en uw eigen ervaringen. Wij vragen u het volgende: •
Graag de vragenlijst invullen met een zwarte of blauwe balpen (niet met potlood).
•
Zet een kruisje in het hokje bij het door u gekozen antwoord. De bedoeling is dat u bij iedere vraag slechts één antwoord aankruist. Wanneer u meerdere antwoorden mag aankruisen, staat dit apart vermeld.
•
Als u zich vergist heeft, maak dan het hokje van het antwoord dat u wel wilt geven helemaal zwart (zie voorbeeldvraag hieronder) (voorbeeld) Heeft u huisdieren?
Ja (Het goede antwoord is dus ja) Nee
Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 30 minuten. U kunt er ook voor kiezen de vragenlijst in delen in te vullen. U bent uiteraard niet verplicht alle vragen in te vullen. De ingevulde vragenlijst kunt u in de bijgevoegde antwoordenvelop terugsturen. Er hoeft geen postzegel op.
Alvast hartelijk dank voor uw medewerking!
VRAGEN OVER U EN UW GEZONDHEID
1.
Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen?
Uitstekend Zeer goed Goed Matig Slecht
2.
Wilt u bij de volgende ziekten en aandoeningen aankruisen of u die heeft of in de afgelopen 12 maanden heeft gehad. Let u er a.u.b. op dat u bij elke regel een hokje aankruist.
57
Nee
a.
Diabetes mellitus/suikerziekte
b.
Beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA
c.
Hartinfarct
d.
Een andere ernstige hartaandoening (zoals hartfalen of angina pectoris)
e.
Een vorm van kanker (kwaadaardige aandoening)
f.
Migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn
g.
Hoge bloeddruk
h.
Vernauwing van de bloedvaten in de buik of benen (geen spataderen)
i.
Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD
j.
Ernstige of hardnekkige darmstoornissenlanger dan 3 maanden
k.
Psoriasis
l.
Chronisch eczeem
m.
Onvrijwillig urineverlies (incontinentie)
n.
Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia)
o. p. q. r. s.
3.
4.
5.
6.
Ja, niet door arts vastgesteld
Gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën Chronische gewrichtsontsteking (ontstekingsreuma, chronische reuma, reumatoïde artritis) Andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder Andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand Andere langdurige ziekte of aandoening, namelijk:
In welke mate wordt u door de bovengenoemde ziekten en aandoeningen belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden thuis, op school of in uw werk of in uw vrije tijdsbesteding?
Sterk belemmerd Licht belemmerd Niet belemmerd Niet van toepassing. Ik heb in de afgelopen 12 maanden geen van bovenstaande aandoeningen gehad.
Hoeveel kilo weegt u (zonder kleren)? (Indien u zwanger bent hier graag uw gewicht van vóór de zwangerschap invullen)
Hoe lang bent u (zonder schoenen)?
Wat vindt u van uw lichaamsgewicht?
Kilogram
Centimeter
Te licht (Ongeveer) goed Een beetje te zwaar Veel te zwaar
7.
Ja, door arts vastgesteld
Bent u van plan af te gaan vallen?
Ja, binnen een maand Ja, binnen een half jaar Nee
58
Voor de volgende vraag moet u de omtrek van uw buik meten. Gebruik hiervoor een centimeter. Het is het beste als u uw blote buik meet. Zorg dat de centimeter over uw navel komt. Zo meet u de middelomtrek. 8.
Wat is uw middelomtrek? Centimeter
9.
Gebruikt u medicijnen voor hoge bloeddruk?
Ja Nee
10.
11.
12.
Komt suikerziekte of diabetes (type 1 of type 2) voor in uw familie? (type 2 wordt ook wel ouderdomsdiabetes genoemd) Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Nee Ja, bij opa, oma, tante, oom, neef of nicht Ja, bij vader, moeder, broer, zus of kind Weet ik niet
Hebt u al eens een te hoge bloedsuiker gehad? Bijvoorbeeld bij zwangerschap of ziekte?
Ja Nee
Heeft u in de afgelopen 12 maanden voor uzelf contact gehad met een van de volgende zorgverleners? Ja
a.
Huisarts
b.
Medisch specialist
c.
Tandarts of mondhygiënist
d.
Bedrijfsarts
e.
GGD of GG&GD (gemeentelijke gezondheidsdienst)
f.
Diëtist
g.
Ergotherapeut
h.
Fysiotherapeut
i.
Logopedist
j.
Oefentherapeut Cesar/Mensendieck
k. l.
Thuiszorg (wijkverpleegkundige, gezinsverzorging, Alfa-hulp) Riagg/GGZ (instellingen voor geestelijke gezondheidszorg
m.
Algemeen Maatschappelijk Werk
n.
Verslavingzorg
o.
Vrijgevestigd psycholoog
p.
Vrijgevestigd psychiater
q.
Alternatieve behandelaars (homeopaat, acupuncturist, iriscopist, etc.)
13.
Nee
Hoe vaak heeft u de afgelopen 2 weken slaap- of kalmeringsmiddelen gebruikt op doktersvoorschrift, zoals oxazepam (Seresta), temazepam (Normison), diazepam (Stesolid), zopiclon (Imovane) of zolpidem (Stilnoct)?
5 à 7 keer per week 3 à 4 keer per week 1 à 2 keer per week 1 keer in de afgelopen 2 weken 0 keer Ik gebruik geen slaap- en kalmeringsmiddelen Ga naar vraag 15
59
14.
Hoe lang gebruikt u al slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift?
0 tot 3 maanden 3 maanden tot 1 jaar 1 tot 2 jaar 2 jaar of langer
De volgende vragen gaan over bezigheden die u zou kunnen doen op een doorsnee dag. Wilt u bij iedere bezigheid aangeven of u op dit moment door uw gezondheid ernstig, een beetje of helemaal niet beperkt wordt bij deze bezigheden, en zo ja, in welke mate? 15.
Wordt u door uw gezondheid op dit moment beperkt bij één van de volgende dagelijkse bezigheden? Zo ja, in welke mate? Ja, een beetje beperkt
Ja, ernstig beperkt
Nee, helemaal niet beperkt
a.
Matige inspanning, zoals het verplaatsen van een tafel, stofzuigen, fietsen
b.
Een paar trappen oplopen
16.
De volgende vragen gaan over uw lichamelijke gezondheid en uw dagelijkse activiteiten. Ja
a.
Heeft u gedurende de afgelopen 4 weken minder bereikt dan u zou willen ten gevolge van uw lichamelijke gezondheid?
b.
Was u gedurende de afgelopen 4 weken beperkt in het soort werk of andere bezigheden ten gevolge van uw lichamelijke gezondheid?
c.
Heeft u gedurende de afgelopen 4 weken minder bereikt dan u zou willen ten gevolge van emotionele problemen (zoals depressieve of angstige gevoelens)?
d.
Deed u gedurende de afgelopen 4 weken uw werk of andere bezigheden niet zo zorgvuldig als gewoonlijk ten gevolge van emotionele problemen (zoals depressieve of angstige gevoelens)?
17.
In welke mate bent u de afgelopen 4 weken door pijn gehinderd in uw normale werk, zowel werk buitenshuis als huishoudelijk werk
Nee
Helemaal niet Een klein beetje Nogal Veel Heel erg veel
De volgende vragen gaan over hoe u zich voelt en hoe het met u ging in de afgelopen 4 weken. Wilt u bij elke vraag het antwoord geven dat het best benadert hoe vaak u zich zo voelde. 18.
Hoe vaak:
a.
was u erg zenuwachtig?
b.
zat u zo in de put, dat niets u kon opvrolijken?
c.
voelde u zich kalm en rustig?
d.
had u veel energie?
e.
voelde u zich somber en neerslachtig?
f.
was u een gelukkig mens?
g.
hebben uw lichamelijke gezondheid of emotionele problemen u gehinderd bij uw sociale activiteiten (zoals vrienden of familie bezoeken)?
Altijd
Meestal
Vaak
Soms
Zelden
60
Nooit
VRAGEN OVER UW MANIER VAN LEVEN
19.
Rookt u wel eens?
Ja Nee, vroeger wel Ga naar vraag 22 Nee, nooit gerookt Ga naar vraag 22
20.
21.
Wat rookt u en hoeveel?
±
Sigaretten per dag (uit een pakje of zelf gerold)
±
Sigaren per week
±
Pakje(s) pijptabak (van 50 gram) per week
Bent u van plan te stoppen met roken?
Ja, binnen een maand Ja, binnen een half jaar Nee
22.
Wilt u aangeven welke soorten alcoholhoudende drank u in de afgelopen 12 maanden wel eens heeft gedronken? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Bier (geen alcoholarm of alcoholvrij/malt bier) Wijn, sherry, port vermout Likeur, advocaat, bessenjenever, citroenjenever Jenever, brandewijn, vieux, rum, cognac, whisky, wodka of ander gedestilleerd Alcoholhoudende drank gemengd met frisdrank of met vruchtensap (bv. Breezers, shooters) Ik dronk vroeger wel, maar ik heb de afgelopen 12 maanden geen alcoholhoudende dranken gedronken Ik heb nooit alcoholhoudende dranken gedronken Ga naar vraag 30
23.
Op hoeveel van de 4 doordeweekse dagen (hiermee wordt bedoeld maandag t/m donderdag) drinkt u gemiddeld genomen alcoholhoudende drank?
4 dagen 3 dagen 2 dagen 1 dag minder dan 1 dag Ik drink nooit op doordeweekse dagen Ga naar vraag 25
24.
Als u op zo’n doordeweekse dag alcoholhoudende drank gebruikt, hoeveel glazen drinkt u dan gemiddeld (het gaat hierbij nog steeds om maandag t/m donderdag)? Met een glas wordt bedoeld een glas dat voor die drank gebruikelijk is. Reken voor een blikje of flesje bier 1,5 glas. Dus twee flesjes bier 3 glazen (halve glazen naar boven afronden). Ik drink op zo’n doordeweekse dag gemiddeld
25.
Op hoeveel van de 3 weekenddagen (hiermee wordt bedoeld vrijdag t/m zondag) drinkt u gemiddeld genomen alcoholhoudende drank?
glas/glazen
3 dagen 2 dagen 1 dag Minder dan 1 dag Ik drink nooit in het weekend Ga naar vraag 27
61
26.
Als u op zo’n dag in het weekend alcoholhoudende drank gebruikt, hoeveel glazen drinkt u dan gemiddeld (het gaat hierbij nog steeds om vrijdag t/m zondag). Met een glas wordt bedoeld een glas dat voor die drank gebruikelijk is. Reken voor een blikje of flesje bier 1,5 glas. Dus twee flesjes bier 3 glazen (halve glazen naar boven afronden). Ik drink op zo’n weekenddag gemiddeld
27.
glas/glazen
Hoe vaak heeft u de afgelopen zes maanden 4 of meer glazen alcoholhoudende drank op één dag gedronken en hoe vaak dronk u in dezelfde periode 6 of meer glazen op één dag? Geef op iedere regel uw antwoord.
Elke dag
5-6 keer per week
3-4 keer per week
1-2 keer per week
3-5 keer per half jaar
1-3 keer per maand
1-2 keer per half jaar
Nooit
4 of meer glazen 6 of meer glazen 28.
Wat vindt u van de hoeveelheid alcohol die u gebruikt?
Weinig Niet veel/niet weinig Veel Te veel
29.
Bent u van plan minder alcohol te gaan drinken?
Ja, binnen een maand Ja, binnen een half jaar Nee
30.
Hoeveel dagen in de week eet u gewoonlijk gekookte of gebakken groenten, sla of rauwkost? NB. Groenten in eenpansgerechten (zoals stamppotten) tellen ook mee, maar een blaadje sla op bijvoorbeeld een broodje gezond telt niet mee. Geef op iedere regel uw antwoord. Aantal dagen per week Minder dan 1
1
2
3
4
5
6
7 dagen
a.
Gekookte/gebakken groenten
b.
Sla/rauwkost
31.
Op de dagen dat u groenten, sla of rauwkost eet, hoeveel opscheplepels eet u dan gewoonlijk? NB. Een opscheplepel is ongeveer 50 gram. Geef op iedere regel uw antwoord. Aantal opscheplepels Minder dan 1
1
2
3
4
5
a.
Gekookte/gebakken groenten
b.
Sla/rauwkost
32.
Hoeveel dagen in de week eet u gewoonlijk fruit of drinkt u gewoonlijk vruchtensap?
meer dan 5
Aantal dagen per week Minder dan 1 a.
Fruit
b.
Vruchtensap (vers geperst of uit een pak)
1
2
3
4
5
6
7 dagen
62
33.
Op de dagen dat u fruit eet, hoeveel stuks fruit eet u dan? NB. 1 stuk fruit is bijvoorbeeld een middelgrote appel of 2 mandarijntjes. Bij klein fruit, zoals kersen, kunt u een handje vol voor 1 stuk tellen. Aantal stuks fruit Minder dan 1
34.
1
2
3
4
5
meer dan 5
Op de dagen dat u vruchtensap drinkt, hoeveel glazen vruchtensap (vers geperst of uit pak) drinkt u dan? Aantal glazen vruchtensap Minder dan 1
35.
1
2
3
4
5
meer dan 5
Hoeveel dagen in de week gebruikt u gewoonlijk een ontbijt? NB. Drinkontbijt, ontbijtreep, muesli en dergelijke telt ook als ontbijt. Geef op iedere regel uw antwoord. Aantal dagen per week Minder dan 1
1
2
3
4
5
6
7 dagen
Ontbijt 36.
Vindt u dat u gezond eet?
Ja, gezond Nee, ongezond Nee, veel te ongezond
37.
Bent u van plan om gezonder te gaan eten?
Ja, binnen een maand Ja, binnen een half jaar Nee
Neem in uw gedachten een normale week in de afgelopen maanden. Wilt u aangeven hoeveel dagen per week u de onderstaande activiteiten verrichtte en hoeveel tijd u daar gemiddeld op zo’n dag mee bezig was? 38.
Woon/werkverkeer
Aantal dagen per week
a. Lopen van/naar werk of school b. Fietsen van/naar werk of school
Gemiddelde tijd per dag
uur
minuten
uur
minuten
c. Niet van toepassing
39.
Lichamelijke activiteit op werk of opleiding
Aantal uren per week
a. Licht en matig inspannend werk
uur
b. Zwaar inspannend werk (lopend werk of werk waarbij regelmatig zware dingen moeten worden opgetild)
uur
c. Niet van toepassing
63
40.
Huishoudelijke activiteiten
Aantal dagen per week
Gemiddelde tijd per dag
a. Licht en matig inspannend werk (zoals koken, afwassen, strijken etc.)
uur
minuten
b. Zwaar inspannend werk (zoals vloeren schrobben, met zware boodschappen lopen)
uur
minuten
c. Niet van toepassing 41.
Vrije tijd
Aantal dagen per week
Gemiddelde tijd per dag
a.
Wandelen
uur
minuten
b.
Fietsen
uur
minuten
c.
Tuinieren
uur
minuten
uur
minuten
• Voetbal
uur
minuten
• Tennis
uur
minuten
• Zwemmen
uur
minuten
d.
Klussen/doe-het-zelven
e.
Sport:
• Anders, namelijk:
f.
42.
uur
minuten
uur
minuten
uur
minuten
Niet van toepassing
Vindt u dat u voldoende beweegt?
Ja, voldoende Nee, te weinig Nee, veel te weinig
43.
Bent u van plan meer te gaan bewegen?
Ja, binnen een maand Ja, binnen een half jaar Nee
44.
Hoe gezond vindt u alles bij elkaar genomen uw manier van leven?
(Zeer) gezond Niet gezond, niet ongezond (Zeer) ongezond
64
ZORGEN VOOR IEMAND IN UW OMGEVING
Onderstaande vragen gaan over mantelzorg. Mantelzorg is de zorg die u geeft aan een bekende uit uw omgeving, zoals partner, ouders, kind, buren of vrienden. Die zorg is nodig als deze persoon psychische problemen heeft of voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. De zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, ondersteuning geven, vervoer, geldzaken regelen, etc. 45.
Geeft u momenteel mantelzorg of heeft u de afgelopen 12 maanden mantelzorg gegeven?
Ja, ik geef die mantelzorg nu nog Ja, maar ik geef die mantelzorg nu niet meer Ga naar vraag 52 Nee Ga naar vraag 52
46.
47.
Hoeveel uur mantelzorg geeft u momenteel gemiddeld per week?
Sommige mensen voelen zich erg belast door de verzorging van een ander. Zij vinden de zorg zwaar en moeilijk vol te houden. Voor andere mensen geldt dat minder. Alles bij elkaar genomen, hoe belast voelt u zich momenteel?
Incidenteel (niet elke week) Gemiddeld uren per week (inclusief reistijd) niet van toepassing Niet of nauwelijks belast Enigszins belast Tamelijk zwaar belast Zeer zwaar belast Overbelast (kan de zorg eigenlijk niet meer volhouden niet van toepassing
48.
Uit welke activiteiten bestaat deze mantelzorg voornamelijk? Meerdere antwoorden mogelijk
Hulp in de huishouding (boodschappen, schoonmaken) Klaarmaken van de warme maaltijden Hulp bij persoonlijke verzorging (wassen, aankleden) Hulp bij medische verzorging Gezelschap, troost, afleiding enz. Begeleiding en/of vervoer (bij bezoek aan arts, kapper enz. Regeling geldzaken en/of andere administratie Anders, namelijk:
49.
Aan wie geeft u mantelzorg?
Echtgeno(o)t(e) of partner Kinderen (Schoon)ouders Andere familieleden Buren/vrienden/kennissen
65
50.
Er volgen nu enkele uitspraken. Wilt u van elk van de volgende uitspraken aangeven in hoeverre die op u, zoals u de laatste tijd bent, van toepassing is? Met naaste bedoelen we de persoon aan wie u mantelzorg geeft. Ja
a. b.
Min of meer
Nee
Door de situatie van mijn naaste kom ik te weinig aan mijn eigen leven toe Het combineren van verantwoordelijkheid voor mijn naaste en de verantwoordelijkheid voor mijn gezin valt niet mee
c.
Door mijn betrokkenheid bij mijn naaste doe ik anderen tekort
d.
Ik moet altijd maar klaarstaan voor mijn naaste
e.
Mijn zelfstandigheid komt in de knel
f.
De situatie van mijn naaste eist voortdurend mijn aandacht
g.
Door mijn betrokkenheid bij mijn naaste krijg ik conflicten thuis
h.
De situatie van mijn naaste laat mij nooit los
i.
Ik voel me over het geheel genomen erg onder druk staan door de situatie van mijn naaste
51.
Bent u bekend met het Steunpunt mantelzorg?
Ja Nee
VRAGEN OVER HET OPVOEDEN VAN UW KIND(EREN)
52.
53a.
53b.
Heeft u één of meer thuiswonende (pleeg)kinderen?
Nee Ga naar vraag 58 Ja
Heeft in de afgelopen 12 maanden vragen gehad bij het opvoeden van uw (pleeg)kind(eren)?
Heeft u in de afgelopen 12 maanden problemen gehad bij het opvoeden van uw (pleeg)kind(eren)?
(Bijna)Nooit Soms Vaak
(Bijna) Nooit Ga naar vraag 57 Soms Vaak
66
54.
Bij welke onderwerpen ervaart u opvoedingsproblemen? (meerdere antwoorden mogelijk)
Omgang met computer(games)/
internet/ spelletjescomputer Besteding vrije tijd Ontwikkeling en gezondheid (bijv. eten, slapen, praten, zindelijkheid) Angst, onzekerheid, faalangst Somberheid, depressiviteit Omgaan met boosheid en verdriet Houden aan of stellen van grenzen, regels, afspraken Luisteren, gehoorzamen Stelen, vandalisme Druk, agressief zijn Pesten/ gepest worden Vriendschap/ uitgaan Sociaal contact, spelen Seksualiteit Gebruik genotmiddelen (roken, alcohol, drugs)
Schoolprestaties Anders, namelijk:
55.
Heeft u momenteel behoefte aan informatie, advies of hulp van een deskundige (professional) bij het opvoeden? We bedoelen dus niet de adviezen van familie of vrienden.
Ja, en die krijg ik al Ja, en ik sta op een wachtlijst Ja, en ik heb hulp gezocht maar ik kon nergens terecht Ja, maar ik weet niet waar ik de hulp moet zoeken Ja, maar ik heb nog niet geprobeerd om hulp te zoeken Nee, ik heb daar geen behoefte aan
56.
57.
Vindt u het huidige aanbod van opvoedingsondersteuning in uw gemeente toereikend genoeg? (zoals consultatiebureau, schoolarts/ verpleegkundige, opvoedspreekuur, jeugdloket)
Ja
Weet u waar u terecht kunt voor vragen en advies over opvoedingsondersteuning?
Ja
Nee
Nee
67
VRAGEN OVER HOE U ZICH VOELT
58.
a. b. c. d.
De volgende vragen gaan over hoe u zich voelde in de afgelopen maand. Kruis op iedere regel het antwoord aan dat het beste omschrijft hoe vaak u dit gevoel hebt. Af en Altijd Meestal Soms Nooit toe Hoe vaak voelde u zich erg vermoeid zonder duidelijke reden? Hoe vaak voelde u zich zenuwachtig? Hoe vaak was u zo zenuwachtig dat u niet tot rust kon komen? Hoe vaak voelde u zich hopeloos? Hoe vaak voelde u zich rusteloos of ongedurig? Hoe vaak voelde u zich zo rusteloos dat u niet meer stil kon zitten? Hoe vaak voelde u zich somber of depressief? Hoe vaak had u het gevoel dat alles veel moeite kostte? Hoe vaak voelde u zich zo somber dat niets hielp om u op te vrolijken? Hoe vaak vond u zichzelf afkeurenswaardig, minderwaardig of waardeloos?
e. f. g. h. i. j.
59.
Geef voor elk van de volgende stellingen aan of de stelling op u van toepassing is. Wanneer de stelling op u van toepassing is, kunt u het hokje ‘ja’ aankruisen, anders kruist u het hokje ‘nee’ aan. Ja Nee
a.
Ik ben iemand die graag zomaar een praatje maakt
b.
Ik maak makkelijk nieuwe vrienden
c.
Ik vind het moeilijk andere mensen te vertrouwen
d.
Ik vind het prettig om veel mensen om mij heen te hebben
e.
Er gaat regelmatig een dag voorbij dat ik niemand spreek
f.
In gezelschap met onbekende mensen ben ik verlegen
g.
Ik ga graag naar feestjes
h.
Ik heb het gevoel er helemaal alleen voor te staan
i.
Ik vind het vervelend om met onbekenden te praten
j.
Ik ben tevreden met mezelf
k.
Alleen bij mensen die ik goed ken voel ik me op mijn gemak
l.
Ik vind dat ik voldoende zelfvertrouwen heb
m.
Negatieve ervaringen hebben mij bitter gestemd
n.
Als ik iets wil bereiken zet ik meestal door
o.
Ik kan goed met andere mensen om gaan
p.
Ik kan mijn problemen zelf wel aan
q.
Ik weet het in mijn eentje goed gezellig te maken
68
60.
Kunt u voor ieder van de hieronder genoemde gebieden aangeven of u daarop momenteel problemen of moeilijkheden ervaart? Let op dat u bij elke regel een hokje aankruist. Indien iets voor u niet van toepassing is - bijvoorbeeld als u geen studie/opleiding volgt (vraag d) – kruis dan ‘nee’ aan. Ja
a.
Uw financiën
b.
Wonen of uw huisvesting
c.
Relatie met ouders
d.
Studie of opleiding
e.
Uw werk of baan
f.
Relatie met partner (man, vrouw, verloofde, vaste vriend(in))
g.
Uw kinderen
h.
Relatie met andere voor u belangrijke personen
i.
Contacten met anderen
j.
Seksuele problemen
k.
Godsdienst
l.
Het feit dat u te weinig gelegenheid heeft om u zelf te ontwikkelen/ontplooien
m.
Gebruik van middelen als alcohol, medicijnen, drugs
n.
De leefsituatie/veiligheid in uw gemeente of in uw buurt
o.
De besteding van uw vrije tijd
p.
Combinatie van werk en zorg
q.
Het verzorgen van uw naasten
r.
Ernstige ziekte van uw naasten
s.
Overlijden van uw naasten
t.
Anders, namelijk:
Nee
VRAGEN OVER VEILIG VRIJEN
61.
62.
Heeft u in de afgelopen 6 maanden geslachtsgemeenschap gehad met iemand waarmee u geen vaste relatie had, of waarbij de relatie binnen drie maanden weer over was (zogeheten ‘losse partners’)?
Ja
Hoe vaak heeft u in de afgelopen 6 maanden condooms gebruikt met losse partners bij geslachtsgemeenschap?
Nooit
Nee Ga naar vraag 63
Meestal niet Soms wel, soms niet Meestal wel Altijd
63.
Soa zijn seksueel overdraagbare aandoeningen, en hiv is het virus dat AIDS veroorzaakt. Bent u ooit in uw leven getest op hiv of andere soa (testen bij 1e zwangerschap of bloeddonorschap niet meerekenen)?
Nee Ja, in de afgelopen 3 maanden Ja, tussen 3 en 6 maanden geleden Ja, maar langer dan 6 maanden geleden
69
64.
Weet u waar u terecht kunt voor vragen en advies over geslachtsziekten (SOA)?
Ja, namelijk:
Nee
VRAGEN OVER UW SOCIALE OMGEVING
65.
a.
Er volgen nu enkele uitspraken. Wilt u van elk van de volgende uitspraken aangeven in hoeverre die op u, zoals u de laatste tijd bent, van toepassing is? Ja Min of meer Nee Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan
b.
Ik mis een echt goede vriend of vriendin
c.
Ik ervaar een leegte om mij heen
d.
Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen
e.
Ik mis gezelligheid om mij heen
f.
Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt
g.
Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen
h.
Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel
i.
Ik mis mensen om mij heen
j.
Vaak voel ik me in de steek gelaten
k.
Wanneer ik daar behoefte aan heb, kan ik altijd bij vrienden terecht
66.
67.
Uit hoeveel personen bestaat het huishouden waartoe u behoort, uzelf meegerekend?
personen
Met welke personen woont u momenteel samen? Geef op iedere regel uw antwoord. Ja
a.
Met een partner
b.
Met kind(eren) t/m 3 jaar
c.
Met kind(eren) van 4 t/m 11 jaar
d.
Met kind(eren) van 12 t/m 17 jaar
e.
Met kind(eren) van 18 jaar en ouder
f.
Met mijn ouder(s)
g.
Met andere volwassene(n)
h.
Woon niet samen met een partner, maar heb een duurzame relatie
Nee
ENKELE ALGEMENE VRAGEN
68.
Wat is uw geboortejaar?
69.
Wat is uw geslacht?
1 9 Man Vrouw
70.
Wat is uw burgerlijke staat?
Gehuwd/geregistreerd partnerschap Samenwonend Ongehuwd, nooit gehuwd geweest Gescheiden, gescheiden levend Weduwe, weduwnaar
70
71.
Wat is uw postcode?
72.
Wat is de hoogste opleiding die u heeft afgemaakt? Er is maar één antwoord mogelijk.
Geen opleiding (lager onderwijs: niet afgemaakt) Lager onderwijs (basisschool, speciaal basisonderwijs) Lager of voorbereidend beroepsonderwijs (zoals LTS, LEAO, LHNO, VMBO) Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals MAVO, (M)ULO, MBO-kort, VMBO-t) Middelbaar beroepsonderwijs en beroepsbegeleidend onderwijs (zoals MBOlang, MTS, MEAO, BOL, BBL, INAS) Hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (zoals HAVO, VWO, Atheneum, Gymnasium, HBS, MMS) Hoger beroepsonderwijs (zoals HBO, HTS, HEAO, HBO-V, kandidaats wetenschappelijk onderwijs) Wetenschappelijk onderwijs (universiteit) Anders, namelijk:
73.
Wat is het geboorteland van uzelf, uw moeder en uw vader?
a.
Nederland
b.
Suriname
c.
Nederlandse Antillen
d.
Aruba
e.
Turkije
f.
Marokko
g.
Anders namelijk:
74.
Welke situatie is het meest op u van toepassing?
Uzelf
Uw moeder
Uw vader
Ik werk, betaald, 32 uur of meer per week Ik werk, betaald, 20 of meer maar minder dan 32 uur per week Ik werk, betaald, 12 of meer maar minder dan 20 uur per week Ik werk, betaald, minder dan 12 uur per week Ik ben (vervroegd) met pensioen (AOW, VUT, FPU) Ik ben werkloos/werkzoekend (geregistreerd bij het arbeidsbureau) Ik ben arbeidsongeschikt (WAO, AAW, WAZ, WAJONG) Ik heb een bijstandsuitkering Ik ben fulltime huisvrouw/huisman Ik volg onderwijs/ik studeer
71
75.
Doet u vrijwilligerswerk? Hieronder wordt verstaan: werk dat in georganiseerd verband onbetaald wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld kerkbestuur, sportvereniging, school, zorg/ welzijnswerk).
Ja Nee
VRAGEN OVER GELDZAKEN
76.
77.
Heeft u het afgelopen 12 maanden moeite gehad om van het inkomen van uw huishouden rond te komen?
Nee, geen enkele moeite Nee, geen moeite, maar ik moet wel opletten op mijn uitgaven Ja, enige moeite Ja, grote moeite
Wat is het netto maandinkomen van uw huishouden? Netto is het bedrag dat u maandelijks op uw bank- of girorekening(en) krijgt. Dit zijn inkomsten uit arbeid, pensioen, uitkeringen of alimentatie. Eventuele kinderbijslag, vakantieuitkering of andere toeslagen zoals zorgtoeslag, huurtoeslag, kindertoeslag en kinderopvangtoeslag moet u niet meerekenen.
Minder dan € 950,€ 951,- t/m € 1.300,€ 1.301,- t/m € 1.700,€ 1.701,- t/m € 2.950,€ 2.951,- of meer Wil ik niet zeggen
78.
Ja
a.
Heeft u meer dan drie soorten betalingsachterstanden (bijv. huurschuld, betalingsachterstand winkelpas/creditcard, aflossing lening, energiekosten, waterkosten)?
b.
Heeft u een betalingsachterstand die 12 maanden of langer duurt?
c.
Heeft u een betalingsachterstand die groter is dan € 1.000?
d.
Heeft u tenminste één betalingsachterstand die u niet zelfstandig binnen 12 maanden kunt oplossen?
e.
Heeft u een betalingsachterstand waarvoor u hulp hebt gevraagd bij hulpverleningsinstanties?
Nee
VRAGEN OVER UW LEEFOMGEVING
79.
Woont u in een huur of koopwoning?
Huurwoning Koopwoning
80.
Hoe tevreden bent u met uw woning? (Druk dit uit in een rapportcijfer van 1 t/m 10, 1=zeer ontevreden, 10= zeer tevreden)
81.
Welk ventilatiesysteem is in uw woning aanwezig? Eventuele afzuigkap in de keuken buiten beschouwing laten.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Uitsluitend natuurlijke ventilatie (met bijv. klapraampjes/ bovenlicht/ opendeur) Natuurlijke ventilatie in combinatie met ventilator in raam of muur Mechanische ventilatie (met keuze uit standen en/of aan- uit stand) in combinatie met ventilatieroosters of klapraampjes Mechanische ventilatie (altijd aan) in combinatie met ventilatieroosters of klapraampjes Mechanische ventilatie met recirculatie en/of balansventilatie (meestal samen met luchtverwarming) Anders
72
10
82.
Kunt u aangeven hoe lang er in de winter in de volgende ruimten van uw woning wordt geventileerd (raam op een kier, ventilatieschuiven open, mechanische ventilatie aan). Geef op iedere regel uw antwoord. Minder dan 1 uur per 24 uur
Nooit
Meer dan 8 uur per 24 uur
1-8 uur per 24 uur
a.
Woonkamer
b.
Slaapkamer
c.
Badkamer
d.
Keuken
83.
Had u in de afgelopen 12 maanden schimmel- of vochtplekken in uw woning en zo ja, waar dan? (meerdere antwoorden mogelijk)
Continu
Nee Ja, in de badkamer/ douche Ja, in de keuken Ja, in de gang/ op de trap Ja, in de woonkamer Ja, in de slaapkamer Ja, in de kelder of kruipruimte Ja, op andere plekken
84.
De volgende vragen gaan over hinder van geluid in de afgelopen 12 maanden. Als u helemaal niet gehinderd wordt kiest u de 0, als u extreem gehinderd wordt kiest u de 10. Als u daar ergens tussenin zit, kiest u een getal tussen 0 en 10. Als een geluid bij u thuis niet hoorbaar is, kunt u dit in de laatste kolom aangeven. Geef op iedere regel een antwoord. Hinder door geluid van ...
Helemaal niet gehinderd tot extreem gehinderd
0
a.
Verkeer op wegen waar je harder mag dan 50 km/uur
b.
Verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur
c.
Treinen
d.
Vliegtuigen
e.
Bedrijven/industrie
f.
Buren
g.
Bromfietsen / bromscooters
h.
Overig
1
2
3
4
5
6
7
8
9
VRAGEN OVER HUISELIJK GEWELD
Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd (gezinsleden, familieleden, (ex)partners, huisvrienden). Slachtoffers en daders van geweld kunnen zowel vrouwen, kinderen als mannen zijn. Het kan gaan om: • Psychisch of emotioneel geweld (getreiterd, gekleineerd of uitgescholden worden, etc.); • Lichamelijk geweld (mishandeld, geschopt en geslagen, etc.); • Ongewenste seksuele toenadering (seksueel getinte opmerkingen, ongewenst aangeraakt, etc.); • Seksueel misbruik (aangerand of verkracht). 85.
Bent u ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld?
Ja Nee Einde vragenlijst
73
10
Niet hoorb aar
86.
Om welke vorm van huiselijk geweld ging het? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Psychisch of emotioneel geweld Lichamelijk geweld Ongewenste seksuele toenadering Seksueel misbruik
87.
Wie was of waren de dader(s)? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Mijn partner Mijn ex-partner Mijn (stief)kind Mijn (stief)ouder(s) Mijn (stief)broer(s)/zus(sen) Een ander familielid Een huisvriend Anders
88.
Hoe lang is het geleden dat u slachtoffer was van huiselijk geweld?
1 jaar geleden of korter Tussen 1 en 5 jaar geleden Langer dan 5 jaar geleden
89.
Heeft u het voorval of de voorvallen aangegeven of gemeld bij een instantie? Zo ja, bij welke instantie? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Ja Nee Ga naar vraag 90 Politie Huisarts Vertrouwensarts Slachtofferhulp Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Een andere instantie
90.
Indien u het voorval of de voorvallen niet heeft gemeld of aangegeven, kunt u aangeven waarom niet? Meerdere antwoorden mogelijk
Het was niet ernstig genoeg Ik wist niet waar ik het moest melden of aangeven Ik durfde niet Ik schaamde me ervoor Er wordt toch niets mee gedaan Anders, namelijk:
Als u behoefte heeft aan hulp of een gesprek rondom huiselijk geweld, dan kunt u contact opnemen met Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld Stad en Regio Utrecht, telefoonnummer: 0900-2300300 (24 uur per dag, lokaal tarief), of per e-mail: [email protected] Of kijk op de website: www.huiselijkgeweldutrecht.nl
TOT SLOT Nu bent u aan het einde gekomen van de vragenlijst. Wij willen u heel hartelijk bedanken voor het invullen van deze uitgebreide lijst van vragen. Mocht u nog aanvullende opmerkingen willen maken, dan kunt u deze hieronder aangeven.
U kunt de vragenlijst in de antwoordenvelop verzenden. U hoeft geen postzegel op de envelop te plakken. Nogmaals bedankt voor uw medewerking.
74
Bijlage 2 Werkwijze Doelstelling Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de gezondheidssituatie van de volwassenen in de regio Midden-Nederland. De volgende vragen zijn hiervoor geformuleerd • Hoe is de gezondheidstoestand (zowel geestelijk als lichamelijk) en de gezondheidsbeleving van volwassenen in de regio Midden-Nederland? • Hoeveel mensen zijn er met ongezonde gewoonten op het gebied van roken, voeding, alcoholgebruik, beweging en hoeveel hebben de intentie tot gedragsverandering? • In hoeverre verlenen volwassenen mantelzorg? • Hoe vaak komt huiselijk geweld voor? • Hoeveel volwassenen hebben een betalingsachterstand? • Hoe ervaren mensen hun woonomgeving? De volgende aspecten komen hierbij aan de orde: algemeen oordeel woning, ventilatie, geluidsoverlast. • Zijn er risicogroepen (op basis van de indicatoren: geslacht, leeftijdscategorie, samenlevingsvorm en sociaal economische status) aan te wijzen met betrekking tot gezondheid of factoren die de gezondheid bepalen? • Zijn er relevante verschillen in bovengenoemde punten tussen de afzonderlijke gemeenten en vergeleken met regio Midden-Nederland en Nederland? Onderzoekspopulatie Binnen de landelijke vakgroep epidemiologie is vastgesteld dat de doelgroep volwassenen begint bij 19 jaar en eindigt bij 65 jaar. Deze leeftijdsgrens is ook gehanteerd in dit volwassenenonderzoek (anders dan in 2004, daar was gekozen voor de leeftijdscategorie 25-55 jarigen voor de Midden-Nederland gemeenten en de leeftijdscategorie 20-65 jarigen voor de Eemland gemeenten). Geïnstitutionaliseerde volwassenen zijn uitgesloten in dit onderzoek. Samenstellen van de vragenlijst Bij het opstellen van de vragenlijst zijn eerst de hoofdthema’s voor het onderzoek bepaald met de daarbij behorende indicatoren. De indicatoren zijn vastgesteld in overleg met de ambtenaren volksgezondheid van alle gemeenten. De volgende stap was het opstellen van de vragenlijst. De vragen die opgenomen zijn in de vragenlijst zijn zoveel mogelijk gestandaardiseerd en vergelijkbaar met vragenlijsten van andere regio’s. Er is bij het uitzoeken van de vragen gebruik gemaakt van de standaarden die door GGD Nederland ontwikkeld zijn. Dit gebeurt in het kader van het project Monitors Gezondheid waarbij vraagstellingen die lokale GGD’en gebruiken in gezondheidsenquêtes worden geüniformeerd. Voor extra vragen naast de standaard vragen, wordt gebruik gemaakt van vragen uit het volwassenenonderzoek 2004, het seniorenonderzoek 2006, of volwassenenonderzoeken van andere GGD’en. Bij de samenstelling van de vragenlijst is rekening gehouden met de volgende punten: - het onderwerp valt binnen de invloedsfeer van de GGD of gemeente - er zijn concrete aangrijpingspunten voor preventie mogelijk - het onderwerp kan bijdragen aan de onderbouwing van lokaal of regionaal gezondheidsbeleid - uit de enquête komen monitorgegevens die te vergelijken zijn met de gegevens uit de vorige en volgende volwassenenmonitor Dataverzameling Om betrouwbare conclusies op gemeentelijk niveau te kunnen trekken zijn tenminste 250 ingevulde vragenlijsten per gemeente nodig. Uitgaande van 75
een geschatte respons van 50% betekent dit dat circa 600 volwassenen per gemeente aangeschreven zijn. Hierbij is rekening gehouden met mutaties in verband met verhuizing en overlijden. De deelnemers aan het onderzoek zijn at random geselecteerd. De persoonsgegevens zijn afkomstig uit de gemeentelijke basis administratie (GBA) van de betrokken gemeenten. De uitnodigingskaart met daarop een inlogcode, voor het invullen van de digitale vragenlijst, is in september 2008 verstuurd. Mensen die na drie weken de digitale vragenlijst nog niet in hadden gevuld, hebben een schriftelijk vragenlijst met begeleidende brief ontvangen. Weer drie weken later is een herinneringsbrief gestuurd naar degene die nog niet gereageerd hadden. Het bijhouden van de respons is door de GGD zelf gedaan. De verzending van de uitnodigingskaart, vragenlijst en herinneringsbrief is gedaan door de Sociale Werkplaats Zeist. Het scannen van de schriftelijke vragenlijst is uitbesteed aan ScanServe. Respons 26.720 inwoners van de regio Midden-Nederland in de leeftijd van 19 tot 65 jaar zijn voor het onderzoek geselecteerd door middel van een willekeurige steekproef uit het bevolkingsregister van de 28 gemeenten. Het was dit keer voor eerst mogelijk om de vragenlijst digitaal in te vullen. Alle geselecteerde personen hebben hiervoor in eerste instantie een digitale inlogcode ontvangen. Indien men na 3 weken niet gereageerd had, kreeg men alsnog een schriftelijke vragenlijst toegestuurd. 12248 volwassenen hebben de vragenlijst teruggestuurd, wat een respons van 46% betekent. Sommige vragenlijsten waren zeer onvolledig ingevuld en zijn niet betrokken bij de analyses. Uiteindelijk bleven er 11783 bruikbare vragenlijsten over, waarmee de respons uitkomt op 44%. Hiervan was 26% digitaal ingevuld en 18% schriftelijk. De onderzoekspopulatie is 2.1% van de totale volwassen bevolking woonachtig in de regio Midden-Nederland. De respons is het hoogst in de gemeente Bunnik (50.4%) gevolgd door Montfoort (49.7%). In de gemeente Nieuwegein is de respons het laagst (40.2%). Over het algemeen is de respons lager onder mannen en onder 19 tot 35 jarigen. Gegevens verwerking en analyse De vragenlijstgegevens zijn ingevoerd door Scan Serve BV. De verzamelde gegevens zijn door middel van weging representatief gemaakt voor de gehele bevolking van de regio Midden-Nederland. Door weging corrigeert men voor verschillen in opbouw van de onderzoeksgroep en de opbouw van de bevolking. In dit onderzoek is naar leeftijd en geslacht gewogen. Betrouwbaarheidsintervallen geven het interval aan waarin de werkelijke percentages (95% waarschijnlijkheid) in de regio Midden-Nederland liggen. Waar mogelijk worden de gegevens van de regio Midden-Nederland vergeleken met landelijke gegevens. De statische analyse is uitgevoerd met het statisch analyse programma SPSS (versie 17.0). Om de samenhang met achtergrondvariabele te analyseren is gebruik gemaakt van logistische regressie analyse. Met deze methode kan de samenhang van variabelen worden onderzocht waarbij gecorrigeerd wordt voor de invloeden van de andere variabelen. Omdat bij de steekproef is uitgegaan van de lokale insteek, waarbij elke gemeente even zwaar meetelt, is een weging naar gemeentegrootte toegepast op het gegevensbestand om tot een regionaal representatief beeld te komen. Er wordt alleen gesproken over verschillen als er sprake is van een statistisch significant verschil. Verschillen worden berekend met behulp van logistische regressie. Waar mogelijk wordt vergeleken met percentages afkomstig uit de gezondheidsenquête van 2004. Indien beschikbaar worden landelijke cijfers opgenomen. Naast het geven van prevalentie cijfers wordt ingegaan op het vóórkomen van gezondheidsproblemen en op ziekten en determinanten van ongezond gedrag naar achtergrondkenmerken zoals geslacht en leeftijd. 76
Bijlage 3 Meetinstrumenten Gemeente- of wijkcode: De toewijzing naar een gemeente of wijk heeft plaatsgevonden op basis van de zes-cijferige postcode. Leeftijd: De leeftijd is vastgesteld op basis van de standaard Leeftijd van de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid. In deze standaard wordt gevraagd naar het geboortejaar. Leeftijd wordt dan berekend door het geboortejaar van het onderzoeksjaar af te trekken. Leeftijd is in de analyses gesplitst in drie groepen: • 19-34 jaar • 35-49 jaar • 50-64 jaar Etniciteit: Etniciteit is vastgesteld op basis van de standaard Etniciteit. Het gaat uit van het geboorteland van de respondent en zijn/haar ouders. Als tenminste 1 ouder niet in Nederland is geboren, is de respondent als allochtoon gecategoriseerd. Opleiding: De opleiding is bevraagd middels de standaard Opleiding van de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid. Het opleidingsniveau is in de analyses gesplitst in drie groepen: • Laag: geen opleiding en lager onderwijs • Midden: LAVO, MAVO, LBO, VWO, HAVO, MBO • Hoog: HBO en universiteit Huishoudsamenstelling: De standaard Huishoudsamenstelling van de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid is gebruikt om de huishoudsamenstelling na te vragen. Gezondheid Gezondheid is in dit onderzoek gemeten door middel van ervaren gezondheid, lichamelijke gezondheid en psychische gezondheid. Ervaren gezondheid: De ervaren gezondheid is bekeken met behulp van een vraag naar hoe men zelf de eigen gezondheid ervaart. In de analyses worden de categorie ‘uitstekend’, ‘zeer goed’ en ‘goed’ afgezet tegen de categorie ‘matig’ en ‘slecht’. Lichamelijke gezondheid Het lichamelijk functioneren is beoordeeld aan de hand van de standaard Chronische aandoeningen. Aan de hand van de standaard Chronische aandoeningen is bij dit onderzoek gekeken naar het percentage volwassenen, dat in de afgelopen 12 maanden last heeft gehad van achttien (door de arts) vastgestelde aandoeningen en in welke mate zij hierdoor belemmerd is geweest. Diabetes risicotest De diabetes risicotest van het Diabetesfonds berekend met behulp van 10 vragen over leeftijd, geslacht, buikomvang, gewicht, lengte, bewegen, erfelijke factoren, medicijnen hoge bloeddruk, hoog bloedsuiker, het risico op het krijgen van diabetes mellitus. Voor elke antwoord voor een bepaald aantal punten gegeven, dus moeten opgeteld worden. De scores liggen tussen de 0 en 22 punten. Met een score van 6 of lager heeft men een klein risico op diabetes, een score tussen de 7 en 9 betekend een verhoogd risico en een score van 10 of hoger betekend dat men een hoog risico heeft op het krijgen van diabetes. E RZOEKSOPZET 77
Psychisch welbevinden Psychische klachten worden gemeten met behulp van de Mental Health Inventory (MHI-5), een 5-item subschaal van de SF-36. De vragen hebben betrekking op de gemoedstoestand vier weken voorafgaand aan het moment dat de vragenlijst wordt ingevuld. De vragen hebben zes antwoordmogelijkheden: ‘altijd’, ‘meestal’, ‘vaak’, ‘soms’, ‘zelden’ en ‘nooit’. Op basis van de vijf vragen wordt een somscore berekend met een waarde tussen de 0 en 100, waarbij een hogere score een betere geestelijke gezondheid weergeeft. In dit onderzoek is het afkappunt 60 gehanteerd om personen te classificeren als psychisch ongezond en gezond. Voor het vaststellen van het risico op een angststoornis of een depressie is gebruik gemaakt van de Kessler Psychological Distress Scale (K10; dit is de landelijke standaard Angst en depressie). De K10 bestaat uit tien vragen over niet-specifiek psychisch welbevinden en gaat over het risico op een angststoornis of een depressie in de afgelopen maand. De vragen hebben vijf antwoordmogelijkheden: ‘altijd’, ‘meestal’, ‘soms’, ‘af en toe’ en ‘nooit’. Op basis van de tien vragen kan een somscore berekend worden met een range van 0 en 50. De afkappunten voor de K10 zijn: een score tussen 10 en 15 is een laag of geen risico, een score tussen 16 en 29 is een matig risico en een score tussen 30 en 50 is een hoog risico op een angststoornis of een depressie. Bij dit onderzoek wordt een score van 10 tot en met 29 gerekend tot ‘geen of een matig risico op een angststoornis of een depressie’ en een score van 30 tot en met 50 wordt gerekend tot ‘een hoog risico op een angststoornis of een depressie’. De standaard eenzaamheid dient ter beschrijving van het voorkomen van eenzaamheid in de afgelopen tijd. De standaard is afgeleid van de eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld. De elf vragen zijn zowel positief als negatief gesteld. Er zijn drie antwoordmogelijkheden: ‘ja’, ‘min of meer’ en ‘nee’. De volgende afkappunten van de eenzaamheidsscore worden gehanteerd: score 0 t/m 2 is gedefinieerd als ‘geen eenzaamheid’, score 3 t/m 8 als ‘matige eenzaamheid’, score 9 t/m 10 als ‘sterke eenzaamheid’ en score 11 als ‘zeer sterke eenzaamheid’. In dit onderzoek is een score van 0 t/m 2 als ‘niet eenzaam’ beoordeeld en een score van 3 t/m 11 als ‘eenzaam’. Leefstijl Alcoholgebruik Voor het vaststellen van het excessief alcoholgebruik is gebruik gemaakt van de standaard Alcohol van de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid. De grens voor excessief alcoholgebruik wordt gelegd bij het drinken van 6 of meer glazen per dag op 3 of meer dagen in de week. Er is daarnaast een indeling gemaakt in zwaar drinken volgens de definitie van het CBS (als er op een of meer dagen per week minstens 6 glazen alcohol worden gedronken). ERZOEKSOPZET Roken Het rookgedrag is gemeten met behulp van de standaard Roken van de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid. In de analyses is het percentage personen dat op dit moment rookt gepresenteerd. Overgewicht Gewicht en lengte zijn gevraagd om de Body Mass Index (standaard Overgewicht) te kunnen berekenen. De BMI wordt berekend op basis van lengte en gewicht (gewicht/lengte2). De afkappunten voor de gewichtsindeling zijn: • Ondergewicht: BMI<18,5 • Normaal gewicht: 18,5≤BMI<25 • Overgewicht: 25≤ BMI<30 • Ernstig overgewicht: BMI≥30 78
Voeding Door middel van de standaard Voeding van de Lokale en Nationale en Monitor Volksgezondheid is het eetgedrag nagevraagd. In de standaard wordt gevraagd naar ontbijten en groente- en fruitconsumptie. De criteria voor een gezond voedingspatroon zijn minimaal vijf keer per week ontbijten. De landelijke richtlijnen voor verantwoorde groente en fruitconsumptie zijn dagelijks twee ons groente en twee keer fruit. Bewegen De landelijke norm Bewegen is vastgesteld op iedere dag (7 dagen per week) een half uur matig tot intensief bewegen. Zorg Slaap en kalmeringsmiddelengebruik Ter beschrijving van het slaap en kalmeringsmiddelen gebruik is gebruik gemaakt van de standaard Slaap en kalmeringsmiddelengebruik van de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid. Mantelzorg Mantelzorg is de zorg die gegeven wordt aan/van een bekende uit de omgeving, zoals partner, ouders, kind, buren of vrienden, wanneer deze persoon of de respondent zelf voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoorts. Mantelzorg wordt niet betaald. Een vrijwilliger van een vrijwilligerscentrale valt niet onder deze definitie. Er is gebruik gemaakt van de standaard Mantelzorg geven van de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid. Deze standaard peilt bovendien de mate waarin de mantelzorger belast is door het geven van mantelzorg. Fysieke omgeving Binnenmilieu en ventilatiegedrag De kwaliteit van het binnenmilieu en het ventilatiegedrag is vastgesteld door middel van de standaard Binnenmilieu van de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid. In de analyses is gekeken naar het percentage personen dat in het afgelopen jaar in de woning binnen milieuklachten, zoals schimmel- en vochtplekken heeft waargenomen. Aangezien ventilatiegedrag van belang is voor de kwaliteit van het binnenmilieu is ook het ventilatiegedrag in ogenschouw genomen. Geluidshinder Door middel van de standaard Buitenmilieu van de Lokale en Nationale en Monitor Volksgezondheid is nagevraagd hoeveel geluidshinder volwassenen hebben. ONDERZOEKSOPZET Financiën Het hebben van risicovolle of problematische schulden is berekend met vijf vragen van het Nationaal instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) en het Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening. Aan de 5 vragen is een score verbonden. De scores liggen tussen de 0 en 11 punten. Bij een score van 0 of 1 punt heeft men geen risicovolle of problematische schulden. Een score van 2 punten geeft aan dat er een risicovolle schuld is, maar niet problematisch. Bij een score tussen de 3 en 5 punten is er een problematische schuld en bij een score van 6 of hoger is de schuld problematisch waar zonder hulp waarschijnlijk niet uit te komen is.
79
Bijlage 4 Betrouwbaarheidsintervallen In onderstaande tabellen een overzicht van de verschillende variabelen met daarbij de betrouwbaarheidsintervallen. Een 95% betrouwbaarheidsinterval houdt in dat bijvoorbeeld bij de variabele ‘ervaren gezondheid’ met 95% zekerheid gezegd kan worden dat het percentage volwassenen dat hun gezondheid als (zeer)goed ervaart tussen de 88.3% en 94.3% ligt. Tabel 3.1 (zeer) goed ervaren gezondheid
Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
Regio Midden-Nederland
95% BI
92.4% 90.2%
87.7-97.2% 86.6-93.9%
92.8% 92.5% 88.4% 91.3%
86.5-99.6% 87.9-97.2% 84.1-92.9% 88.3-94.3%
Tabel 3.2 Chronische aandoeningen
Migraine Hoge bloeddruk Andere ernstige of hardnekkige aandoening aan nek of schouder Ernstige of hardnekkige aandoening aan de rug (incl. hernia) Gewrichtsslijtage van heupen of knieën Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD Andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand Onvrijwillig urineverlies (incontinentie) Diabetes
Regio Midden-Nederland 14.0% 11.1% 8.7%
95% BI 13.2-14.9% 10.4-11.8% 8.1-9.4%
8.0%
7.4-8.6%
7.8%
7.3-8.4%
6.6%
6.1-7.2%
4.9%
4.5-5.4%
4.7%
4.3-5.2%
2.6%
2.3-3.0%
Tabel 3.4 Risico op diabetes naar leeftijd en geslacht laag 95% BI verhoogd risico risico Geslacht • Mannen 48.3% 46.3-50.2% 28.0% • Vrouwen 38.7% 37.1-40.3% 30.3% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 76.1% 73.5-78.6% 16.5% • 35-49 jarigen 37.8% 35.8-39.9% 36.0% • 50-64 jarigen 23.8% 22.1-25.6% 30.9% Totaal 43.4% 42.1-44.7% 29.2% Tabel 4.1 Psychische ongezondheid naar geslacht en leeftijd Psychisch 95% BI Psychisch licht matig ongezond ongezond Geslacht • Mannen 7.6% 6.7-8.6% 2.0% • Vrouwen 10.8% 9.9-11.7% 2.0% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 9.7% 8.4-11.3% 2.1% • 35-49 jarigen 8.8% 7.9-9.8% 2.1% • 50-64 jarigen 9.2% 8.2-10.3% 1.9% Totaal 9.2% 8.6-9.9% 2.0%
95% BI
hoog risico
95% BI
26.2-29.8% 28.8-31.9%
23.7% 31.0%
22.2-25.4% 29.5-32.5%
14.5-18.8% 34.1-38.1% 29.0-32.8% 28.0-30.4%
7.3% 26.1% 45.3% 27.4%
5.8-9.2% 24.4-28.0% 43.3-47.3% 26.3-28.5%
95% BI
Psychisch ernstig ongezond
95% BI
1.6-2.6% 1.7-2.5%
1.3% 1.4%
0.9-1.9% 1.1-1.8%
1.5-2.8% 1.6-2.6% 1.5-2.5% 1.7-2.4%
1.6% 1.5% 0.9% 1.4%
1.0-2.7% 1.1-2.1% 0.6-1.4% 1.1-1.7%
80
Tabel 4.2 Angst en depressie naar laag of geen risico Geslacht • Mannen 69.7% • Vrouwen 58.6% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 61.9% • 35-49 jarigen 64.7% • 50-64 jarigen 65.2% Totaal 64.1%
geslacht en leeftijd 95% BI matig risico
95% BI
hoog risico
95% BI
68.0-71.4% 57.1-60.1%
26.9% 36.9%
25.3-28.6% 35.4-38.4%
3.4% 4.5%
2.7-4.2% 3.9-5.2%
59.4-64.4% 63.0-66.5% 63.4-66.9% 62.9-65.2%
33.8% 31.4% 31.3% 32.0%
31.4-36.2% 29.6-33.0% 29.5-32.9% 30.9-33.1%
4.3% 4.0% 3.6% 3.9%
3.3-5.6% 3.3-4.8% 3.0-4.3% 3.5-4.5%
Tabel 4.4 Gebruik van slaap en kalmerende middelen naar geslacht en leeftijd Regio 95% BI Midden-Nederland Geslacht • Mannen 3.4% 2.8-4.2% • Vrouwen 6.4% 5.7-7.1% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 2.1% 1.3-3.2% • 35-49 jarigen 4.2% 3.6-5.0% • 50-64 jarigen 8.3% 7.3-9.3% Totaal 4.9% 4.4-5.4% Tabel 5.1 Roken naar geslacht en leeftijd
Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
Regio Midden-Nederland
95% BI
25.0% 19.1%
23.5-26.6% 17.9-20.3%
26.3% 21.1% 19.4% 22.0%
24.1-28.6% 19.6-22.6% 18.0-20.9% 21.0-23.0%
Tabel 5.2 Binnen een half jaar stoppen met roken naar geslacht en leeftijd Regio 95% BI Midden-Nederland Geslacht • Mannen 41.6% 36.5-47.3% • Vrouwen 41.2% 36.4-46.5% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 48.0% 40.8-56.2% • 35-49 jarigen 40.9% 35.6-47.1% • 50-64 jarigen 34.1% 28.8-40.2% Totaal 41.5% 37.8-45.4%
81
Tabel 5.3 Alcohol gebruik naar geslacht en leeftijd drinkt 95% BI drinkt alcohol onverantwoord (=overmatig)∗ Geslacht • Mannen 90.4% 89.2-91.4% 14.5% • Vrouwen 80.6% 79.4-81.8% 7.9% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 83.7% 81.7-85.5% 9.9% • 35-49 jarigen 84.9% 83.5-86.1% 8.7% • 50-64 jarigen 87.7% 86.5-88.9% 15.2% Totaal 85.4% 84.6-86.3% 11.1% Tabel 5.6 Ontbijten naar geslacht en leeftijd Ontbijten Geslacht • Mannen 83.6% • Vrouwen 90.1% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 81.8% • 35-49 jarigen 87.6% • 50-64 jarigen 90.6% Totaal 86.9%
95% BI
13.2-15.9% 7.1-8.7% 8.3-11.8% 7.7-9.9% 13.9-16.5% 10.4-11.9%
95% BI 82.2-84.9% 89.2-91.0% 79.8-83.7% 86.3-88.7% 89.5-91.6% 86.1-87.7%
Tabel 5.7 Voldoet aan fruitnorm en voldoet aan groentenorm naar geslacht en leeftijd Groentenorm∗∗ Fruitnorm∗ 95% BI 95% BI Geslacht • Mannen 20.1% 18.7-21.5% 30.0% 28.4-31.7% • Vrouwen 33.1% 31.7-34.5% 32.9% 31.5-34.3% Leeftijdscategorieën 16.1-19.9% 25.1% 22.9-27.4% • 19-34 jarigen 17.9% • 35-49 jarigen 23.8% 22.3-25.4% 30.4% 27.8-32.1% • 50-64 jarigen 37.7% 36.0-39.5% 38.5% 36.7-40.2% Totaal 26.6% 25.7-27.6% 31.4% 30.4-32.5% Tabel 5.10 Voldoet aan de beweegnorm naar geslacht en leeftijd Voldoet aan de beweegnorm Geslacht • Mannen 58.6% • Vrouwen 64.9% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 61.5% • 35-49 jarigen 57.8% • 50-64 jarigen 66.9% Totaal 61.8%
95% BI 56.8-60.4% 63.5-66.4% 58.9-64.0% 56.0-59.6% 65.1-68.5% 60.6-62.9%
Tabel 5.12 Gewicht naar geslacht en leeftijd Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
Ondergewicht (95% BI)
Normaal gewicht (95% BI)
Overgewicht (95% BI)
1.1% (0.6-1.8%) 1.8% (1.5-2.3%)
50.7% (49.0-52.5%) 63.2% (61.8-64.6%)
40.9% (39.2-42.7%) 25.3% (24.1-26.6%)
3.6% 0.7% 0.5% 1.5%
67.2% 56.7% 48.4% 57.0%
23.0% 34.7% 40.1% 33.1%
(2.7-4.9%) (0.5-0.9%) (0.3-0.8%) (1.2-1.8%)
(64.7-69.6%) (54.9-58.4%) (46.6-50.2%) (55.9-58.2%)
(20.8-25.3%) (33.0-36.4%) (38.4-41.9%) (32.0-34.2%)
Ernstig overgewicht (95% BI) 7.2% (6.4-8.2%) 9.6% (8.8-10.5%) 6.2% 8.0% 11.0% 8.4%
∗
overmatig alcohol gebruik is: mannen maximaal 21 glazen/week, max 5 glazen/drinkdag, max 5 drinkdagen/ week, vrouwen maximaal 14 glazen/week, max 3 glazen/drinkdag, max 5 drinkdagen/week ∗ fruitnorm: 2 stuks fruit per dag ∗∗
groentenorm: 2 ons groenten per dag
82
(5.1-7.6%) (7.1-9.0%) (9.9-12.1%) (7.8-9.1%)
Tabel 6.1 Contact huisarts in afgelopen jaar naar geslacht en leeftijd Contact huisarts 95% BI Geslacht • Mannen 66.9% 65.2-68.6% • Vrouwen 78.8% 77.5-80.0% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 70.6% 68.2-72.9% • 35-49 jarigen 70.8% 69.1-72.4% • 50-64 jarigen 77.5% 76.0-79.0% Totaal 72.9% 71.8-73.9% Tabel 6.3 Mantelzorg geven naar geslacht en leeftijd Geeft mantelzorg Geslacht • Mannen 8.8% • Vrouwen 17.7% Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen 5.6% • 35-49 jarigen 12.2% • 50-64 jarigen 21.5% Totaal 13.3%
95% BI 7.9-9.8% 16.6-18.9% 4.6-6.8% 11.1-13.4% 20.1-23.1% 12.6-14.0%
Tabel 6.5 Behoefte aan informatie, advies of hulp Ja, die krijg ik al Ja, sta op een wachtlijst Ja, heb hulp gezocht, maar kon nergens terecht Ja, maar weet niet waar ik die hulp moet zoeken Ja, maar heb nog niet geprobeerd om hulp te zoeken Nee, heb daar geen behoefte aan
% 26.6% 2.5% 0.9% 1.1% 7.2%
95% BI 23.7-29.7% 1.6-4.0% 0.4-2.0% 0.6-2.1% 5.7-9.2%
61.6%
58.3-64.8%
% 40.2% 13.9%
95% BI 39.1-41.4% 13.1-14.8%
40.2%
38.3-42.0%
3.7%
3.3-4.2%
2.0%
1.7-2.4%
Tabel 7.1 Ventilatiesysteem Uitsluitend natuurlijke ventilatie Natuurlijke ventilatie in combinatie met ventilator in raam of muur Mechanische ventilatie in combinatie met ventilatieroosters of klapraampjes Mechanische ventilatie met recirculatie en/of balansventilatie Anders Tabel 7.2 Geluidshinder
Geslacht • Mannen • Vrouwen Leeftijdscategorieën • 19-34 jarigen • 35-49 jarigen • 50-64 jarigen Totaal
Geen geluidshinder
95% BI
Enige vorm van geluidshinder
95% BI
34.4% 32.6%
30.9-35.9% 30.0-34.2%
65.6% 67.4%
64.1-69.1% 65.8-70.0%
30.7% 32.2% 35.8% 33.5%
26.6-35.2% 30.2-34.2% 32.7-39.1% 31.1-34.3%
70.9% 57.9% 60.8% 66.5%
64.8-73.4% 65.8-69.8% 60.9-67.3% 65.7-68.9%
83
GGD Midden-Nederland
Iedereen Gezond & Wel?! Gezondheidsonderzoek Volwassenen 2008 Regionaal rapport
GGD Midden-Nederland Postbus 51 3700 ab Zeist t 030-608 60 86 f 030-608 60 00 www.ggdmn.nl [email protected] Bezoekadres: De Dreef 5 Openingstijden: 8.30 uur – 17.00 uur
09-2985 DEF GGD Boekcover Volwassenen-02.indd 1-2
17-08-09 11:59