ACADEMIEJAAR 2011-2012
GEVANGEN TUSSEN EIGEN VERLANGEN EN ANDERMANS BELANGEN HOE BEVORDEREN ZELFHULPGROEPEN IN KRISHNARAYAPURAM DE SOCIALE INCLUSIE VAN WEDUWEN? Bachelorproef ingediend door Tijana Popovic voor het behalen van het diploma Banaba Internationale Samenwerking Noord Zuid
Gevangen tussen eigen verlangen en andermans belangen Hoe bevorderen zelfhulpgroepen in Krishnarayapuram de sociale inclusie van weduwen? Tijana Popovic Abstract Weduwen worden na het overlijden van hun echtgenoot verhinderd om hun leven zelf richting te geven. Zij worden verondersteld in overeenstemming met de verwachtingen van de omgeving te handelen. Indien zij dit niet doet, riskeert ze sociale uitsluiting en zal na verloop van tijd haar lot moeten aanvaarden. Zelfhulpgroepen zijn een interventiemogelijkheid om vrouwen zelfbeschikkingsrecht te geven over onder andere materïele middelen, om haar toegang te verlenen tot maatschappelijke voorzieningen en streven ernaar een ruimte te creeëren waar allerhande problemen bespreekbaar worden. In deze scriptie onderzoeken wij hoe zelfhulpgroepen kunnen bijdragen tot de sociale inclusie van weduwen. Door twintig weduwen tot en met 40 jaar , zowel leden van zelfhulpgroepen als niet-leden in Krishnarayapuram ( Karur, Tamil Nadu) te bevragen, kwam ik tot de bevinding dat niet zozeer de participatie in zelfhulpgroepen dan wel de woonsituatie de mate van sociale inclusie bepaalt. Weduwen die in de omgeving van de schoonfamilie wonen, sluiten meer aan bij zelfhulpgroepen dan weduwen die bij hun ouders wonen. De voordelen die weduwen uit zelfhulpgroepen halen, zijn gering en sluiten onvoldoede aan bij de behoeften van de weduwen. Door de economische voordelen te verhogen en de sociale dimensie te accentueren kunnen meer weduwen bereikt en geholpen worden. Kernwoorden: Jonge weduwen – Zelfhulpgroepen– Krishnarayapuram – zelfbeschikking – woonsituatie
Academiejaar 2011-2012 Bachelorproef ingediend voor het behalen van het diploma BANABA Internationale samenwerking Noord-Zuid
“I’m not changed, yet change haunts me I’m not dead, yet a shroud stifles me” - Meera Khanna-
i
Woord vooraf Ik romantizeerde het familieleven in het Zuiden omdat ik dacht dat familiale banden onbreekbaar waren, niet zoals ik mijn relaties beleef. Bij het merendeel van de gezinnen blijven de familiale relaties sterk, ook al wordt de impact van de globalisering in het landelijke Tamil Nadu gevoeld. Aangetrouwde gezinnen die naast elkaar wonen, komen zeldzamer voor. Pendelarbeid, waarbij werk gezocht wordt in steden of in andere staten, zorgt voor een verzwakking van hun relaties. Maar globalisering is nog een vrij ‘recent’ fenomeen in vergelijking met de religieuze voorschriften die al eeuwenlang de structuur van de Indische samenleving bepalen en het gedrag van de mensen beïnvloeden. Weduwen worden volgens deze voorschriften gedwongen tot een leven in celibaat, in isolatie. Het gedrag van de weduwe, haar kledingstijl, haar eetstijl staan voor eeuwig gebrandmerkt in de wetten van Manu. Het sociaal leven van de weduwe eindigt bij de dood van haar man en een aantal eeuwen terug ook haar fysiek leven. De hopeloze toestand van de weduwen heeft mij doen besluiten om een interventiemogelijkheid, namelijk zelfhulpgroepen, voor de bevordering van hun welzijn te onderzoeken. Dit onderzoek is enkel mogelijk geweest dankzij het onaflatend engagement van de AREDS’ medewerkers. Bijzondere dank gaat naar Barathi Kanama, de interviewer, die met haar empathie de geïnterviewden, emotionele opvang heeft geboden en naar Ponraj Solomon, die tal van praktisch zaken heeft geregeld en kwaliteitsvolle vertalingen heeft geleverd. L.A Samy, de teamleider van AREDS, heeft met zijn rijke onderzoekservaring talrijke adviezen aangereikt en de vragenlijsten mee vorm gegeven. Daarnaast wens ik de medewerkers van Kalangarai, een organisatie die uitsluitend met alleenstaande vrouwen en weduwen werkt, te bedanken. Hun deskundigheid heeft waardevolle inzichten opgeleverd. Ik wens eveneens mijn dank te betuigen aan mijn promotor, Katleen Van den Broeck die steeds klaarstond om waardevol advies te verlenen en stukken tekst te verbeteren en aan mijn trajectbegeleider, Katrien Vergauwen, die steeds geloofde in al mijn activiteiten. Tenslotte gaat mijn dank naar Fleur voor het nalezen en verbeteren. Haar taaladviezen zullen mij ook in de toekomst dienen.
Tijana Popovic
ii
Management Summary In India widows are considered inauspicious, and are therefore restricted in their participation in ceremonial events. Their destitute status over several centuries has taught them to accept their fate and live according to ingrained societal rules. These derogatory rules, which were also written down, result in them being excluded even among the larger group of women. They are called the “living dead”, physically alive but socially dead. For these and many more reasons widows became the subject of this research. The impediments that widows face were the topic of a conference organised in Bangalore in 1994. Experts, government officials, NGOs, and of course a number of widows themselves were gathered to discuss opportunities for the betterment of their position. Economic hardship was prominent among all, and therefore access to credit was cited as a way to uplift their situation. In Tamil Nadu and the whole of India, self-help groups are a relatively new initiative which exhort women to save, to borrow and pay off in groups of minimum twelve members. The credit, backed up by skills training should generate a sustainable income on the long run. The members are not permitted to borrow immediately, but are first required to prove themselves as being credit-worthy. After an initial credit-rating they are typically deemed for credit. Mahalir Thittam is a Tamil Nadu government sponsored initiative working in cooperation with the NGO’s. This program has lately undergone some changes and is now known as “Puudu Vazhvu” or “New life”. Under the new program, women have access to a larger amount of credit and they will be involved in the responsibilities of local governance. In addition to an economic purpose, self-help groups have several social goals. The Tamil Nadu Corporation for Women’s Development, a governmental institution which coordinates Mahalir Thittam or Puudu Vazhvu, alleges that women joining self-help groups can improve their societal status and self-esteem, and acquire the societal benefits of sharing the knowledge of the representatives of Mahalir Thittam. Widows are socially excluded and are economically deprived, because they raise their children with little support from neither their own parents nor their in-laws. Self-help groups technically meet the needs of widows. Therefore I decided to research the impact of Self-help groups on the social inclusion of widows. Social inclusion has a multifaceted meaning, and can be separated into different areas. Based on literature and the reality in Tamil Nadu I demarcated social inclusion on five nonhierarchical levels.1 The first level refers to the economic position of widows. The second level is the societal consciousness, where we will measure the widows’ knowledge of her rights and her exercise of those same rights, and look into her participation in local governance. On a third level we look at the cultural participation and the widows’ physical appearance. The fourth level consists of the social relations of a widow. Finally on a fifth level, we decided to examine the capacity of widows to overcome the societal hurdles.
1
ATKINSON, JEHOEL and GIJBELS cited in TOUSSAINT, K. ( CESRT). Hoe zou je de term ‘exclusie’ middels gebruik van (vak)literatuur en onderzoek omschrijven? Limburg.
iii
We will measure the impact of intervention by selecting widows who partake in self-help groups and widows who have no connection with self-help groups. The stories of both groups will allow us to detect differences and contemplate whether self-help groups positively influence the life of widows. Simultaneously, we estimate that the duration of membership has a positive influence on the social inclusion of widows. Young widows and older widows face different problems. In AREDS, (Association of Rural Education and Development Services), the organisation of my internship, we believed that young widows of up to 40 years, experience more hardship as the physical and cultural restrictions debar them from developing further. AREDS, which is based in Karur, believes that by educating and mobilizing people we can exert their proper rights. AREDS and SWATE, (Society for Women in Action for Total Empowerment) are involved with self-help groups. Fieldworkers organised per block in Karur district guide the self-help groups and impart information about governmental programs and AREDS SWATE activities. The research was conducted in one block, called Krishnarayapuram, where five fieldworkers and one field executive work. 2682 widows live in the area, out of which 418 are younger than 40 years old. In the self-help groups of AREDS, 250 widows participate from which 32 widows are 40 years or younger. Initially, five fieldworkers gathered personal and socioeconomic data of 47 widows younger than 40 years, member and non-members. Afterwards one interviewer and translator were appointed to conduct personal interviews with 20 selected widows out of the 47. The outcome involved a qualitative understanding of the current situation, the fears and wishes of 13 members of self-help groups and 7 nonmembers. According to the first collection of data the average age is 34 years and 68% out of the 47 respondents have some educational background. Most of them studied up to 14 years old. Almost one third of the respondents though remain illiterate. When we categorize the respondents by their membership in self-help group we notice that 67% of the 30 members are literate, while 59% of non-members are literate. This can suggest that self-help groups are less accessible for illiterate women. A little more than half of the respondents (52%) work in the agricultural sector, followed by other occupations (37%) where women are piece workers and as last the industrial sector (11%). Almost half of the respondents (49%) earn less than 2500 rupees a month2. The average widow age is 26 years and on average women were married for 8 years. The main cause of dead of the husband is disease. There is often age difference between man and wife upon marriage, the man being older. A disturbing finding is that 38% of the respondents’ husbands committed suicide. The high incidence of suicides is not uncommon for Tamil Nadu and across India. In 2009, 1,060 men died of suicide in Tamil Nadu and 17,368 in the whole of India.3 When the husband dies the woman will stay in the house of the deceased husband, usually near her in-laws, or return to her natal village and live with her parents. Out of the 47 respondents, 27 live in the inherited property and 20 returned to their natal village. According to the law, the woman is the legal inheritor of the property but in de facto situations we ascertain that in-laws can hamper the women in securing her rights to this.
2 3
On the 18 of May 2012 69,34 rupees equalled €1. P. SAINATH, 17,368 farm suicides in 2009 (2010, 27 of December). The Hindu
iv
Within this research, we noticed that there is a connection between the marriage years and residence. 75% of women that returned to their natal place, were less than five years married. 85% of the respondents that live nearby their in-laws were more than 5 years married. Of those 20 respondents that returned to their natal village, half of them lost their husbands to suicide. This could suggest that the widow is blamed for the death of her husband and therefore denied by the in-laws to inherit property or that suicides are more common in short term marriages. Within the self-help groups 67% of members live close to their in-laws. This can be a coincidence, or it can mean that more widows that live independently in the house near to their in-laws require a loan to fulfil some urgent need, like house reparations. The in-depth interviews with 20 respondents elaborated qualitatively on the numbers and confirmed some of the statements above. We conclude that self-help groups have a limited and not assumed impact on the economic position of the widows, but do contribute to their social wellbeing. We also believe that the residential location of the widows has an influence on their social wellbeing. The benefits of available credit help widows to escape a despairing situation, but do not bolster their income. Widows that are not members perceive the self-help groups mainly as an investment that they cannot afford. This means that the representatives of the self-help group system fail to reach everybody, or that they do not divulge thoroughly all the benefits linked to the self-help groups. One of the reasons why the loan does not generate more income on a sustainable basis is the fact that widows, and women generally lack the skills to generate new activities. The provision of skills training is therefore an important initiative, but it is limited in scope, and not promoted effectively. As a consequence, only an insignificant number of widows participate and chiefly those who have a longer membership and a better position within the group. The economic struggle of widows can be alleviated by the government. Government aided schemes are abundant, but mainly inaccessible to the larger group of widows. The reasons are related to a shortcoming in knowledge transfer, the low educational attainment, the impediments to the application, and the severe criteria for eligibility. AREDS has the means and the professional background to educate the women further and impart information on their rights. The BLCC meetings (Block Level Coordination Committees) could serve for these kinds of informational sessions. The second hurdle involves the corruption of the VAO (Village Administrative Officer), but through a new system the widows will be able to directly receive the OAP (Old Age Pension) without the involvement of the VAO officer. The third hurdle involves the stringent criteria which only allow few to be eligible. The Government should revise those criteria in order to reach more widows. Generally it seems that widows within self-help groups have a more supportive network. This environment exhorts the widows to overcome social and cultural impediments. On a personal level, we observed that most of the widows have internalised mechanisms that are not beneficial for their own social inclusion. Those mechanisms could be the outcome of a long process of discrimination and subjugation. Some of the interviewed widows were able to overcome the hurdles and we believe that they should be used as an example for other widows. We believe that further research on the situation of widows and the high percentage of male suicides is needed.
v
Inhoudsopgave Woord vooraf .............................................................................................................................. i Management Summary .............................................................................................................. ii Lijst van afkortingen ..................................................................................................................vii Inleiding ...................................................................................................................................... 1 1
Conceptueel kader ............................................................................................................. 3 1.1
Een historisch perspectief ........................................................................................... 3
1.2
Wettelijke bescherming in het vooruitzicht ................................................................ 4
1.3
Enkele concepten toegelicht ....................................................................................... 5
1.3.1
Weduwe en weduwschap .................................................................................... 5
1.3.2
Gender .................................................................................................................. 6
1.3.3
Indicatoren van sociale inclusie en uitsluiting ..................................................... 7
1.3.4
Zelfhulpgroepen ................................................................................................... 9
1.4
2
3
Demografische, sociale, culturele en economische dimensies van het weduwschap 13
1.4.1
Een poging om de onzichtbaren, zichtbaar te maken........................................ 14
1.4.2
Sociale implicaties .............................................................................................. 14
1.4.3
Culturele implicaties ........................................................................................... 15
1.4.4
Economische implicaties .................................................................................... 16
1.4.5
Initiatieven om de positie van weduwen te versterken?................................... 16
Contextueel kader ............................................................................................................ 18 2.1
Voorzieningen in Tamil Nadu .................................................................................... 18
2.2
NGO Association for Rural Education and Development Services ............................ 19
2.2.1
De structuur van AREDS ..................................................................................... 20
2.2.2
Begeleiding van zulfhulpgroepen in Krishnarayapuram .................................... 21
2.2.3
Mogelijkheden en beperkingen van AREDS ....................................................... 22
Onderzoeksproces ............................................................................................................ 24 3.1
Doelstellingen en hypothesevorming........................................................................ 24
3.2
Methodologisch kader ............................................................................................... 25
3.2.1
Selectie van de onderzoeksgroep ...................................................................... 25
3.2.2
Verantwoording van de onderzoeksinstrumenten ............................................ 25
vi
3.2.3 4
5
Problemen tijdens de dataverzameling ............................................................. 26
Onderzoeksresultaten ...................................................................................................... 28 4.1
Het profiel van de respondenten .............................................................................. 28
4.2
Bekrachtiging of weerlegging van de hypothesen .................................................... 32
4.2.1
De materiële en economische welvaart ............................................................ 32
4.2.2
Kennis van de wettelijke voorzieningen en effectieve bemachtiging van rechten 34
4.2.3
Politieke participatie en toegang tot het politioneel netwerk........................... 35
4.2.4
Culturele participatie en kledingvoorschriften .................................................. 36
4.2.5
Al dan niet hertrouwen: een culturele drempel en/of eigen keuze? ................ 37
4.2.6
De sociale verwevenheid in formele en informele netwerken .......................... 38
4.2.7
Persoonlijk vermogen om te handelen buiten de gedragsvoorschriften .......... 39
4.2.8
Heeft de duur van het lidmaatschap een invloed op de sociale inclusie? ......... 40
Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................... 42
Bibliografie ............................................................................................................................... 45 Bijlage 1: Een mondelinge survey afgenomen bij 47 weduwen jonger dan 40 jaar uit Krishnarayapuram in januari en februari Bijlage 2: een diepte-interview afgenomen bij 20 weduwen jonger dan veertig jaar uit Krishnarayapuram in maart
vii
Lijst van afkortingen AOP
Old Age Pension
AREDS
Association for Rural Education and Development Services
BLCC
Block Level Coordination Committee
BPL
Below Poverty Line
EA
Economic Assistance
IBRD
International Bank of Reconstruction and Development
IFAD
International Fund for Agricultural Development
NABARD
National Bank for Agricultural and Rural Development
PLF
People Livelihood Forum
RF
Revolving Fund
SGSY
Swarnayanti Gram Swarozgar Yojana
SWATE
Society for Women in Action for Total Empowerment
THADCO
Tamil Nadu Adi Dravidar Housing and Development Organisation
TNCDW
Tamil Nadu Coorporation for the Development of Women
TNRLM
Tamil Nadu Rural Livelihood Mission
UNDP
United Nations Development Program
VAO
Village Administrative Officer
ZHG
Zelfhulpgroepen
viii
1
Inleiding Een echtgenoot verliezen is een aangrijpende emotionele gebeurtenis die littekens nalaat in het hart van de achterblijvende. Dit gevoel wordt door iedereen ervaren en daarom werd 23 juni officieel als ‘Wereld weduwen dag’ aangekondigd. In sommige culturen, vooral die culturen waar vrouwen een uiterst ondergeschikte positie hebben, krijgt de weduwe het zwaar te verduren. In India en in het bijzonder in Tamil Nadu betekent weduwschap voor een hindoe vrouw bovenop alle economische moeilijkheden, het einde van haar sociaal leven. Zelfhulpgroepen, een relatief recente ontwikkeling in India, bieden leningen aan lage interestvoeten zonder hypothecaire voorwaarden. Het systeem van zelfhulpgroepen brengt eveneens sociale veranderingen te weeg voor de leden. Omwille van die reden besloot ik het systeem van zelfhulpgroepen, die de sociale inclusie van weduwen van 40 jaar en jonger willen bevorderen, te onderzoeken. AREDS (Association for Rural Education and Development Services) begeleidt zelfhulpgroepen in acht taluks (gemeenten) binnen het district Karur. In de blok Krishnarayapuram van het district, werden met behulp van de medewerkers ter plaatse, persoonlijke en socio-economische gegevens via mondelinge surveys verzamelt van 47 weduwen 40 en jonger, zowel van leden van zelfhulpgroepen als niet-leden. Uit de 47 weduwen werden 20 respondenten geselecteerd voor de diepte-interviews. Hierbij werd er rekening gehouden met het percentage leden en niet-leden en de duur van het lidmaatschap van de leden. De methodologische aanpak wordt beschreven in het derde hoofdstuk. De bevragingen van leden en niet-leden zullen uitwijzen of het systeem van zelfhulpgroepen een impact heeft op de economische, sociale, culturele en maatschappelijke positie van weduwen. Ik veronderstel in de hypothesevorming dat de duur van het lidmaatschap een positieve invloed kan uitoefenen op de sociale inclusie, waarbij vrouwen die langer deel uitmaken van zelfhulpgroepen meer voordelen halen uit het systeem. De resultaten van zowel de kwanitatieve als kwalitatieve analyse worden weergegeven in het vierde hoofdstuk. De literaire informatie in het eerste hoofdstuk dient ter ondersteuning van het onderzoek. Dit eerste hoofdstuk vangt aan met een historisch perspectief. Door het verleden op te graven, kunnen wij de hedendaagse positie van weduwen beter kaderen en fenomenen zoals identiteitsverlies en lotsaanvaarding beter begrijpen. Dit zijn twee sociale gevolgen van van eeuwenlange onderdrukking die ook in de resultaten van het onderzoek zijn af te lezen. De positie van weduwen doorheen de eeuwen wordt gevolgd door een paragraaf over de rechtspositie. De informatie voor beide onderdelen steunt grotendeels op twee werken, namelijk Living dead: traumahood of widows in India en The problems of widows in India. Daarna worden begrippen van het onderzoek verhelderd. Achtereenvolgens worden
2
weduwe en weduwschap, gender, sociale uitsluiting en inclusie en ten laatste het systeem van zelfhulpgroepen toegelicht. Het onderzoeksbureau, Nirantar, heeft in 2007 een diepgaand onderzoek verricht naar de werking van zelfhulpgroepen in India. De bevindingen komen veelvuldig terug in het luik over zelfhulpgroepen, want de inzichten leveren stof op voor politieke discussies. Dit hoofdstuk wordt vervolledigd met demografische cijfers en sociale, culturele en economische beschouwingen van het weduwschap. Tenslotte worden enkele weduwen en deskundigen aan het woord gelaten met voorstellen om de positie van weduwen te bevorderen. Elke staat bezit soevereniteit In india om beleidsmaatregelen uit te stippelen. Tamil Nadu heeft een eigen beleid ten aanzien van weduwen en ontwikkelt voorzieningen om tegemoet te komen aan de behoeften van weduwen. Het tweede hoofdstuk contextualiseert het onderzoek en begint met een opsomming van de voorzieningen in Tamil Nadu. Aangezien het onderzoek zich binnen de werking van AREDS heeft voltrokken, wordt de bespreking van deze laatste niet buiten beschouwing gelaten. De structuur, de begeleiding van zelfhulpgroepen en de mogelijkheden en beperkingen worden beknopt weergegeven. De informatie is afkomstig uit het boek Anything under the sky and above the earth: SWATE story en steunt op mondelinge gesprekken met het personeel. Het onderzoeksproces wordt uitgebreid besproken in het derde hoofdstuk. De aanpak en de beperkingen vormen elk een apart onderdeel binnen dit luik. In het vierde hoofdstuk wordt een profiel geschetst van de onderzoeksgroep. De leeftijd, de onderwijsgraad, de tewerkstelling, data over het huwelijk en weduwschap komen hier aan bod. Vervolgens worden per indicator van sociale inclusie en uitsluiting de antwoorden op gestructureerde wijze weergegeven. De scriptie wordt afgesloten met een synthese van de voornaamste conclusies en met aanbevelingen op micro, meso en macro niveau. We pogen hier een antwoord te bieden op volgende vragen: Leveren zelfhulpgroepen een bijdrage aan de sociale inclusie van weduwen? Heeft de duur van het lidmaatschap hier een invloed op? Welke interventiemogelijkheden kunnen bijkomstig opgericht worden om de sociale inclusie te bevorderen?
3
1 Conceptueel kader Volgens een studie van de Britse Loomba Foundation in 2010 zijn er minstens 245 miljoen weduwen in de wereld. China en India, respectievelijk met 43 miljoen en 42.4 miljoen, tellen het hoogst aantal weduwen, gevolgd door de V.S. met 13.6 miljoen weduwen. Van het totaal aantal weduwen ter wereld leven 115 miljoen weduwen in schrijnende armoede. India is een van de enige landen in de wereld waar weduwschap verder reikt dan persoonlijke status. Het is verankerd in de sociale instituties (Chen, 2000). Omwille van die verankering wordt het weduwschap binnen het onderdeel ‘Conceptuele toelichting’ gekaderd binnen de bredere thematiek van genderstructuren in de Indische samenleving. De problematiek van weduwen gaat verder dan genderongelijkheid, want zelfs binnen de groep van vrouwen worden weduwen als buitenbeentjes behandeld. De verklaringen hiervoor gaan ver terug in de geschiedenis, toen bindende wetten over het wenselijk gedrag van weduwen werden geschreven. Daarom wordt dit hoofdstuk ingeleid met een korte geschiedenis over de status van weduwen gevolgd door een onderdeel over de wettelijke bescherming. In een volgend onderdeel worden enkele concepten toegelicht die de onderzoeksvraag zullen verhelderen. De opeenvolgende begrippen weduwen en weduwschap, gender, sociale uitsluiting, inclusie en zelfhulpgroepen krijgen hier een plaats. Via het systeem van zelfhulpgroepen hebben talrijke vrouwen toegang gekregen tot kredieten. In dit onderdeel wordt de werking, de financiering en de toekomstige richting van zelfhulpgroepen benaderd. Het onderdeel zelfhulpgroepen wordt afgesloten met enkele kritische bedenkingen. In het daaropvolgende onderdeel bespreek ik de demografische, sociale, culturele en economische implicaties van het weduwschap.
1.1
Een historisch perspectief
In India heeft men een uiterst fatalistische blik op het lot van een persoon en daaroor wordt de schuld voor een bepaalde schrijnende toestand zelden toegeschreven aan externe factoren (Nirantar, 2007). Weduwschap wordt traditioneel beschouwd als een straf voor een zonde die men begaan heeft in het voorgaande leven, zoals ongehoorzaamheid of ontrouw aan de man (Bhat, 2004). De weduwe wordt geconditioneerd om zich te verzoenen met haar lot en haar straf te aanvaarden (Khanna, 2002). Gedurende de periode van de Vedas hadden weduwen een vrij sterke positie in de samenleving en werd het hen toegestaan te hertrouwen. De Wetten van Manu onstonden in 500 voor Christus met letterlijke gedragsvoorschriften waarnaar weduwen zich moesten schikken en deze blijven nog steeds voor een groot deel de basishouding tegenover weduwen beïnvloeden. Vanaf dan kunnen wij stellen dat de mythe rond weduwschap werd geboren en onvermijdelijk de sociale interacties en de persoonlijke percepties hebben
4
beïnvloed (K.A. Parvathy, 2004). De komst van de “Mughals” benadeelde de positie van de weduwen verder (R.K. Upadhyay, 2002). 4 De Wetten van Manu stellen de onderschikking van de vrouw aan haar man centraal. Als de vrouw haar verantwoordelijkheden tegenover haar man niet vervult, dan zal zij getroffen worden door ziekten. Een vrouw die haar gedachten en acties leert bedwingen, zal beloond worden en krijgt een plaats naast haar man in het hiernamaals. Wanneer de man sterft moet de vrouw zich uithongeren door een strikt dieet van wortels, fruit en bloemen te volgen. Zij mag na de dood van haar man nooit de naam van een andere man uitspreken. Zij zal, ook zonder zonen, beloond worden met een plaats in de hemel als zij kuis blijft tot aan haar eigen dood. Een man die de brandstapel van zijn vrouw heeft aangestoken, mag hertrouwen en zijn eigen kaars weer laten branden.5 Het Brahmaanse patriarchale systeem, de hoogste kaste in de Indische samenleving, stond echter voor een dilemma. De weduwe leed dan wel een sociale dood, maar zij maakte nog steeds deel uit van de samenleving. De Brahmanen zagen slechts twee mogelijkheden voor haar : ofwel moest zij ook sterven ofwel moest zij naar de rand van de samenleving worden gedreven. De Sridharmapaddati wetten, geschreven in 1800 voor Christus, stelden dat op het ogenblik van het huwelijk de bevoegde priester het meisje op haar verantwoordelijkheid moest wijzen om haar man te vergezellen in het leven en in de dood. Wanneer de man sterft, daalt de vrouw neer in het vuur (de brandstapel) om nadien een plaats in de hemel te krijgen naast haar man. De praktijk die wij hier beschrijven, staat bekend als Sati. De Sati kende zijn hoogtepunt in de 18de en 19de eeuw en werd aanzien als een uiterst hooggewaardeerde daad van de vrouw. De traditie van Sati werd voor het eerst verbannen in 1829 door de Britse Regering (Khanna, 2002). Het verbannen van Sati was de eerste aanzet om de weduwen enige bescherming te bieden.
1.2 Wettelijke bescherming in het vooruitzicht De wettelijke bescherming van de weduwe heeft lang op zich laten wachten en is nog steeds niet in staat om de rechten van de weduwe volkomen te waarborgen. De belangrijkste hindernis betreft de interferentie van tradities met de burgerlijke wetgeving. Om te onderzoeken of de vrouw al dan niet erfrechten geniet, moet er een onderscheid worden gemaakt tussen het gewoonterecht, de wettelijke rechtsregels en hoe het er in de praktijk
4
De Vedas dateren van 1000 v.Ch en zijn ontstaan tijdens de bezetting van de eerste binnendringers, de Ariërs. de Rond die periode ontstonden eveneens de wetten van Manu. Aan het begin van de 16 eeuw regeerden de Mughals, een islamitische Indische dynastie, over voornamelijk het noorden van India tot aan het begin van de de 19 eeuw. 5 The laws of Manu. htpp://www.sacred-texts.com/hin/manu/manu05.htm, geraadpleegd op 12 februari 2012.
5
aan toegaat. De kloof tussen het gewoonterecht, de wettelijke rechtsregels en de praktijk is aanzienlijk en staat in de weg van een effectieve bescherming (Chen en Dreze, 1994). Zoals ik hierboven aangaf was het verbieden van Sati in 1829 de eerste prille wettelijke bescherming voor weduwen. In 1856 werd de Hindu Widow’s Remarriage Act ingevoerd die weduwen toelieten om te hertrouwen, maar evenwel zonder behoud van eigendom. The Hindu Women’s Right to Property Act van 1937 gaf een gelimiteerde toegang aan de vrouw tot de aandelen van haar man. Met de komst van de The Hindu Succession Act van 1956 werd de echtgenote absolute eigenaar van de eigendom in het geval dat de overleden echtgenoot geen testament had nagelaten en bleef zij de eigenaar zelfs wanneer zij hertrouwde (R.K. Upadhyay, 2002). Diezelfde wet werd gewijzigd in 2005 door de Hindu Succession (Amendment) Act dat de vrouw erfrechten verzekert met of zonder testament (K.A. Parvathy, 2004). Zelfs al zijn de weduwen bewust van de hierboven opgesomde rechten, we merken in de praktijk dat zij in de uitoefening ervan regelmatig belemmerd worden door hun schoonfamilie. De weduwe is eigenlijk onvoldoende geëmpowered om haar rechten op te eisen of er hardnekkig voor te vechten (Seth, 2002). Een blik op de behandeling van weduwen doorheen de geschiedenis en het onstaan van hun wettelijke bescherming geeft een initieel beeld over het thema dat ik verder zal uitdiepen. In het volgende onderdeel worden een aantal begrippen toegelicht die de sociale percepties in de Indische samenleving en in het bijzonder Tamil Nadu blootleggen. Hoe de vrouw onder andere wordt gepercipieerd heeft talrijke implicaties voor haar positie in de samenleving.
1.3 Enkele concepten toegelicht Achtereenvolgens worden de begrippen weduwe en weduwschap, gender, sociale inclusie, uitsluiting en zelfhulpgroepen toegelicht. 1.3.1 Weduwe en weduwschap Een weduwe is per definitie een vrouw die haar man verliest en die niet hertrouwt. Weduwschap is een toestand van weduwe zijn (K.A. Parvathy, 2004). Een vrouw kan een weduwe worden naar aanleiding van verschillende gebeurtenissen. Zo is er in oorlogsgebieden een hoog percentage weduwen of zijn er onder de oudere bevolking meer weduwen dan weduwnaars. Jonge en oude weduwen beleven hun weduwschap verschillend. Jonge weduwen hebben meer kans om het slachtoffer te worden van seksuele intimiteiten door aangetrouwde familieleden of andere mannen (Murdbidri, 2004). Het niet mogen hertrouwen of het verbod van bepaalde kledingstukken of versieringen wordt op jongere leeftijd moeilijker aanvaard dan op oudere leeftijd. De schoonfamilie beschouwt en behandelt de jonge weduwe als een tegenstander op vlak van de verdeling van de eigendom en stelt haar meestal verantwoordelijk voor de dood van hun zoon (R.K. Upadhyay, 2002).
6
Deze behandeling van weduwen wordt gerechtvaardigd, omdat een vrouw ondergeschikt staat aan de man. Daarom kunnen de zorgen van weduwen niet losgezien worden van deze van vrouwen in het algemeen. Bijgevolg kadert de problematiek van weduwen ook binnen de grotere strijd tegen genderongelijkheid. 1.3.2 Gender Gender behelst een reeks karakteristieken, sociale rollen en gedragspatronen die vrouwen onderscheiden van mannen. De karakteristieken zijn sociale constructies die voortgebracht en bestendigd worden door opvoeding, conditionering en sociaal -culturele normen. Ze zijn onderhevig aan tijd en verschillen van samenleving tot samenleving. Gender verwijst ook naar de geïnstitutionaliseerde structuren en geïnternaliseerde zelfbeelden die mannelijke en vrouwelijke rollen definiëren en die tot uiting komen in de machtsverhoudingen. ‘Gender’ constructies versterken de patriarchale structuren die aan de basis liggen van de sociale uitsluiting van weduwen (K.A. Parvathy, 2004). In een patriarchale samenleving zijn het merendeel van families patrilineair en patrilokaal opgesteld. Patrilineair houdt in dat de erfrechten voornamelijk van vader op zoon worden overgedragen (Khanna, 2002). Patrilokaliteit impliceert dat de vrouw op het moment van haar huwelijk haar vaderlijk huis verlaat om bij haar nieuwe echtgenoot in te trekken. Dit heeft talrijke gevolgen voor de vrouw. Door bij haar man te gaan wonen, wordt alle sociale en economische macht aan de man overgedragen. Hierdoor wordt zij eigendom van haar man. De samenleving ontleent immers ‘het zijn’ aan een vrouw op het moment van haar huwelijk en de vrouw versterkt de sociale identiteit van haar man door nakomelingen, voornamelijk zonen, voort te brengen (Khanna, 2002). De nadruk in de socialisatie van de vrouw ligt dus vooral op haar reproductieve en huishoudelijke rol (Khanna, 2002). De vrouw heeft als gevolg van haar ondergeschikte positie haast geen beslissingsbevoegdheid over familiale zaken, ondergaat alle druk van het huwelijk (fysiek geweld) en beschikt niet over de vrijheid om het huwelijk te beëindigen. Een vrouw die beslist om uit een huwelijk te stappen, hoe gewelddadig ook, komt in een andere noodlijdende situatie terecht (Bhat, 2004). De manier waarop een vrouw binnen een macho-samenleving, zoals in Tamil Nadu, wordt gepercipieerd, bepaalt het gedrag van haar omgeving. Een vrouw verliest haar ‘zijn’, wanneer zij haar man verliest. Haar omgeving gaat haar bijgevolg uitsluiten of misbruik maken van haar situatie. In deze positie is het voor een weduwe onmogelijk deel te nemen aan de samenleving. Hieronder worden de verschillende indicatoren van sociale uitsluiting beschreven. Diezelfde indicatoren werden tijdens het onderzoek gebruikt om de huidige situatie van de ondervraagde personen te analyseren.
7
1.3.3 Indicatoren van sociale inclusie en uitsluiting De term sociale uitsluiting duidt op relationele factoren die het individu belemmeren toegang te krijgen tot bepaalde rechten. Het zijn obstructies die het individu beletten zijn of haar doelstellingen te verwezenlijken. (Haan, 1997). Amartya Sen (1998) noemt het: ‘het lidmaatschap aan een bepaalde groep die het individu verhindert om zijn of haar capaciteiten te benutten.’ Om die redenen veronderstelt sociale uitsluiting meer dan de ontbering van maatschappelijke goederen, het gaat eveneens om de mechanismen die deze ongelijke toegang bewerkstelligen. Atkinson (1998) onderscheidt drie gemeenschappelijke kenmerken in sociale uitsluiting. Het begrip uitsluiting is uiterst relatief omdat het contextgebonden is. Het voltrekt zich in de samenleving en wordt vastgesteld door naar de omstandigheden van iemand te kijken in relatie tot anderen. Daarnaast bevat het ook een tijdsperspectief. We kunnen het constateren door de huidige situatie van het individu te evalueren, maar het ontbreken van een toekomstperspectief is van even groot belang. De actoren die een rol spelen in de sociale uitsluiting is een laatste kenmerk. Mensen worden immers uitgesloten door het actief of passief gedrag van anderen. De actoren situeren zich op verschillende niveaus: de overheid die de rechten van bepaalde groepen niet kan garanderen of wiens beleid sociale uitsluiting veroorzaakt, de uitvoerende instanties die het beleid op zodanige manier uitvoeren dat zij sociale uitsluiting voortbrengen of niet voorkomen en de individuele burger kan door morele afkeuring, ook iemand uitsluiten. Volgens Sagayam, medewerker van AREDS, bevat sociale uitsluiting van weduwen twee componenten die verweven zijn met elkaar. De gemeenschap enerzijds (familieleden, kaste, overheid, buren,…) belemmert de vrouw in haar vrijheid, in haar “zijn” door sociale druk uit te oefenen en anderzijds heeft de vrouw zelf mechanismen ingebouwd die haar gedragingen bepalen. Hierdoor kan zij niet volwaardig deelnemen aan het gemeenschapsleven. Op basis van die sociale en persoonlijke dimensie stelde ik indicatoren op die de mate van sociale inclusie en uitsluiting dienen vast te stellen. De indicatoren kwamen tot stand door de wetenschappelijke westerse indicatoren van sociale uitsluiting te combineren met de realiteiten in Tamil Nadu.
8
De volgende vijf indicatoren van Jehoel en Gijsbers worden gebruikt tijdens het onderzoek: a. De sociale participatie aan formele en informele netwerken. Dit omvat de contacten met familieleden, vrienden, buren, zelfhulpgroepleden, schoonfamilie, dorpelingen, overheidswerknemers, bankiers,… Een sociaal netwerk krijgt een andere betekenis in de landelijke context. Door werkdruk schiet er weinig tijd over voor vrouwen om sociale banden met andere vrouwen te vormen. b. Culturele attributen en participatie verwijzen naar het fysieke voorkomen van de weduwe en haar uitsluiting tijdens ceremoniële en religieuze aangelegenheden. Volgens kledingvoorschriften dragen gehuwde vrouwen een ‘thali’ (het huwelijkssieraad), een ‘pottu’ (een stip op het voorhoofd), ‘bangles’ (armbanden), ‘kolosu’ (voetband), ‘kleurrijke sarees’ (Indische klederdracht), oorbellen, ‘metti’ (teenring) en bloemen in het haar. Ceremoniële en religieuze aangelegenheden betreffen onder andere het huwelijk en de ‘Mukurthahal’ (het bouwen van een dak voor het huwelijk), het ‘piercen’ van de oren van kinderen, het puberaal feest van meisjes, de bangle ceremonie voor zwangere vrouwen, de constructie van een nieuw huis. Hertrouwen hoort eveneens onder deze indicator. c. Materiële en economische deprivatie betreft het recht dat de vrouw heeft om de eigendom van haar gestorven echtgenoot te gebruiken, te verkopen en haar financiële toestand. d. Rechten en maatschappelijke participatie betreffen de kennis van de vrouw over haar rechten en haar toegang tot die rechten, haar deelname aan de Gram Sabha (de volksvergadering op lokaal bestuursniveau) en de waarborging van haar veiligheid. Wanneer de rechten van de vrouw worden geschonden, heeft zij dan een adequate toegang tot de steun van bevoegde instanties en krijgt zij gerechtigheid. e. Persoonlijke weerstand en kracht omvat de capaciteiten van de vrouw om afstand te nemen van bepaalde bijgelovige praktijken en haar beslissingsvermogen op vlak van huwelijk, financiën, huis,… Er zijn verschillende interventiemogelijkheden om de sociale uitsluiting van een groep aan te pakken. Opbouwwerk in wijken, overheidsmaatregelen, sociale acties en andere activiteiten zijn voorbeelden van zulke acties. In dit onderzoek vestigen wij onze aandacht op het systeem van zelfhulpgroepen, als instrument om de sociale inclusie van weduwen te bevorderen.
9
1.3.4 Zelfhulpgroepen Volgens cijfers van de UNDP zijn 70% van de armen, vrouwen. Omwille van die reden beargumenteert de Wereldbank dat voornamelijk vrouwen de doelgroep moeten zijn van verscheidene armoede bestrijdende programma’s. Tegelijkertijd kunnen 6 armoedeprogramma’s voor vrouwen, genderkwesties aanpakken. Microkredieten is het wereld grootste financiële programma en wordt gezien als een belangrijke strategie om armoede uit te bannen en vrouwen te empoweren (Nirantar, 2007). Microfinanciering is het verlenen van een brede waaier aan financiële diensten, gaande van spaar –en kredietmogelijkheden tot micro-verzekeringen en micro-ondernemerschap. Het is gericht naar de zwakkeren binnen de samenleving, aangezien zij door de kleinschaligheid van hun onderneming niet kunnen beroepen op bestaande financiële instituties (NABARD, 2012). Het formele microfinancieringssysteem, zoals wij dat vandaag de dag kennen, verwierf bekendheid door de oprichting van de Grameen Bank in 1976. Het zelfhulpgroepmodel dat gangbaar is in India, vindt eveneens daar zijn oorsprong. Maar het verlenen van microkredieten was geen nieuw concept. Voordien spaarden mensen ook en leenden op vrijwillige en unanieme basis geld uit aan de meest behoeftigen (L.A Samy en Sondag, 2011). In India waren al tal van structuren van informele microfinanciering aanwezig onder de vorm van Sangams7. De ngo’s moedigden deze innovatieve aanpak aan en boden begeleiding aan Sangams in landelijke gebieden. De initiatieven bleven echter kleinschalig door de beperkte toegang tot bestaande financiële instituten. Tegelijkertijd moesten de capaciteiten van de doelgroep aanwezig zijn, opdat de leningen degelijk zouden benut worden. De “National Bank for Agricultural and Rural Development” of NABARD hield zich bezig met de uitbreiding van de financiële insituties op het platteland en zag een revolutionair idee in de koppeling van de traditionele financiële instituten met het zelfhulpgroepmodel. Een pilootversie werd uitgetest in 1992, waarbij de aandacht getrokken werd van gouvermentele en nietgouvermentele organisaties om hun krachten met NABARD te bundelen. NABARD, een onafhankelijke Nationale Bank, geeft financiële steun aan banken die kredieten en andere financiële diensten verlenen aan zelfhulpgroepen (NABARD, 2012). In India maken vrouwen 81.7% deel uit van alle zelfhulpgroepen. 27% van de zelfhulpgroepen zijn opgericht onder SGSY (Swarnayanti Gram Swarozgar Yojana), het armoede bestrijdingsprogramma van de Centrale Overheid. In Tamil Nadu maken 200% landelijke gezinnen deel uit van het zelfhulpgroepsysteem. Dit percentage is te wijten aan het feit dat mensen lid zijn van meerdere zelfhulpgroepen tegelijkertijd (NABARD, 2012).
6
Women Movement Against Poverty and Violence (2004), Impact of globalisation on livelihood of women in Tamil Nadu. Karur. 7 Sangams zijn grote collectieven van dorpelingen.
10
Elke staat stippelt een beleid uit ten aanzien van de transacties tussen zelfhulpgroepen en banken. In Tamil Nadu waakt het TNCDW (Tamil Nadu Cooperation for the Development of Women) over de werking van zelfhulpgroepen in landelijke gebieden. Het valt onder de bevoegdheid van de ‘Rural Department and the Pachayat Raj Institutions’ en heeft in 1983 twee programma’s geïmplementeerd om zijn taak uit te voeren. Mahalir Thittam en SGSY, worden gecoördineerd door deze overheidsinstantie in partenariaat met banken en ngo’s. De ngo’s helpen bij de identificatie van de arme landelijke vrouwen, de opvolging en het geven van trainingen aan zelfhulpgroepen. In Tamil Nadu zijn 452 ngo’s, partners van TNCDW. TNCDW schenkt bijzondere aandacht aan weduwen, behoeftigen, transseksuelen, HIV-positieven, andersvalieden,… bij de vorming van nieuwe zelfhulpgroepen.8 Het sociaaleconomisch project Mahalir Thittam verhoogt de kennis van vrouwen over verscheidene overheidsprogramma’s en stimuleert de participatie in de totstandkoming van deze programma’s. Reeds bij aanvang participeerden meer vrouwen in de Gram Sabha, de lokale volksvergadering, en werd de economische positie van de vrouwen verstevigd.9 Structuur en werking Een zelfhulpgroep is een homogene groep bestaande uit 12 à 20 arme personen met dezelfde sociaal- economische achtergrond die op vrijwillige basis het sparen onderling aanmoedigen en een gemeenschappelijk fonds aanleggen dat hen toelaat op democratische wijze leningen te verstrekken binnen de groep. Regelmatig sparen, periodische samenkomsten, systematische trainingen en verplichte aanwezigheid zijn belangrijke kenmerken van het zelfhulpgroepconcept.10 Leden van een zelfhulpgroep zijn tussen de 18 en 60 jaar. In elke zelfhulpgroep mag maar één familielid aanwezig zijn en het is wettelijk verboden om lid te zijn van meerdere groepen tegelijkertijd. Leningen kunnen ook aan individuele leden worden toegekend in gebieden waar het model weinig succes heeft.11 De interestvoet bedraagt 12.5%, wat lager is dan de ongeveer 20% interest van banken.12 De leden, de voorzitter en de vertegenwoordigers van de groep krijgen systematische trainingen om de cohesie binnen de groep te versterken en hun functioneren te bevorderen.13 In elke zelfhulpgroep worden een voorzitter (animator) en twee vertegenwoordigers aangesteld. De voorzitter neemt leiding over de groep en bewaart de administratieve formaliteiten. De vertegenwoordigers zijn de secretarissen van de groep die de boekhouding beheren. De leden krijgen een vierdaagse training opgedeeld in vier modules. De voorzitter en de twee vertegenwoordigers krijgen daarbovenop een training van drie modules over zes
8
TNCDW, Policy Note 2011-2012. http://www.tnrd.gov.in, geraadpleegd op 17 maart 2012. TNCDW. http://www.tamilnaduwomen.org, geraadpleegd op 14 maart 2012. 10 Ibid. 11 Ibid. 12 Tamil Nadu Women’s Development Project. http://www.ifad.org, geraadpleegd op 12 juni 2012. 13 TNCDW, Policy Note 2011-2012. http://www.tnrd.gov.in, geraadpleegd op 17 maart 2012. 9
11
dagen, waar aandacht wordt besteed aan de leiderscapaciteiten, team building en vaardigheidstraining in boekhouding.14 Mahalir Thittam staat in voor de vorming van nieuwe zelfhulpgroepen, werkt aan capaciteitsopbouw en geeft onder andere ondernemerschapstrainingen aan de leden. Elke nieuwe zelfhulpgroep moet minstens zes maanden functioneren en geëvalueerd worden alvorens zij kredietwaardig kan beschouwd worden. Tijdens de evaluatie wordt er rekening gehouden met de volgende parameters: de frequentie van de vergaderingen, het spaargedrag, interne leningen, de kwaliteit van de registers en de afbetalingen. Wanneer zelfhulpgroepen groen licht krijgen voor leningen kunnen zij recht krijgen op het RF (Revolving Fund), verschaft door Mahalir Thittam. 15 De RF verhoogt het financiële vermogen van een groep en wordt gebruikt om binnen de groep leningen te verstrekken voor kleinschalige economische activiteiten of gezondheids en onderwijskosten van de leden. De zelfhulpgroepen krijgen bij hun eerste leningaanvraag (Direct Linkage) van 50.000 roepies16 (±€721), indien zij dit wensen, een vergoeding van 10.000 roepies.17 Na het verstrijken van zes maanden tot een jaar kan een zelfhulpgroep een tweede kredietevaluatie ondergaan, die zal uitwijzen of de zelfhulpgroep een beroep kan doen op de EA (Economical Assistance) gefinancierd door SGSY en THADCO. EA dient voor het uitoefenen van economische activiteiten waarvoor de leden een bedrag van 10 lakh18 kunnen verwerven, waarvan 25% overheid gesubsidieerd geld is.19 Van Sangams naar zelfhulpgroepen naar People Livelihood Forums (PLF’s) Tot hiertoe heeft het TNCDW zo beweert zij toch, tal van resultaten geboekt op sociaal vlak, maar nog onvoldoende economische empowerment aan vrouwen verschaft. De coöperatie wenst meer economische activiteiten aan te moedigen door Mahalir Thittam om te vormen tot Puudu Vazhvu en het SGSY/TNRLM (Tamil Nadu Rural Livelihood Mission) te implementeren.20 De veranderingen werden al aangekondigd in 2005, maar gaan slechts dit jaar van kracht. Onder de nieuwe hervormingen zijn twee zaken opvallend. De leenbedragen en voordelen zullen stijgen, maar de rol van ngo’s zal aanzienlijk dalen. Door de hervorming van SGSY in TNRLM steeg de RF met 5.000 roepies en de EA werd 1.25 lakh, waarvan 50% gesubsidieerd is. Onder het nieuwe project Puudu Vazhvu (New Life Project) werden federaties op de drie bestuursniveaus, namelijk Village Panchayat, Block level en District Level, opgericht. De PLF’s dienen als platforms waar vrouwen hun ervaringen kunnen delen, 14
TNCDW, Policy Note 2011-2012. http://www.tnrd.gov.in, geraadpleegd op 17 maart 2012. TNCDW. http://www.tamilnaduwomen.org, geraadpleegd op 14 maart 2012. 16 Op 18 mei 2012 stond €1 gelijk aan 69,34 roepies. 17 TNCDW, Policy Note 2011-2012. http://www.tnrd.gov.in, geraadpleegd op 17 maart 2012. 18 1 lakh staat gelijk aan 100.000 roepies. 19 TNCDW, Policy Note 2011-2012. http://www.tnrd.gov.in, geraadpleegd op 17 maart 2012. 20 TNCDW. http://www.tamilnaduwomen.org, geraadpleegd op 14 maart 2012. 15
12
hun problemen kunnen bespreken en hiervoor collectieve oplossingen kunnen vinden. We merken op dat de doelstellingen van de PLF’s sterk overeenkomen met de werking van de Sangams. Goed presterende PLF’s zullen een beloning krijgen van 1 lakh en toegang krijgen tot grote leningen, die via een systeem van interne leningen aan elkaar kunnen verstrekt worden. CRP’s (Community Resource People) worden opgeleid om de PLF’s te versterken en informatie over overheidsprogramma’s te communiceren. De PLF’s zouden na verloop van tijd taken van de Village Panchayat, het laagdrempelige politieke bestuursniveau, overnemen. Ook zullen alle zelfhulpgroepen in het bezit zijn van identiteitskaarten om hun contacten met overheidsinstanties en banken te vergemakkelijken. De identiteitskaart bevat informatie omtrent het spaargedrag, de kredietevaluatie, status, leningen en persoonlijke gegevens.21 Financieringsbronnen van zelfhulpgroepen Door de komst van de veranderingen, zijn ook nieuwe investeerders in het veld betrokken. Het Mahalir Thittam project dat blijft voortbestaan, werd initeel gefinancierd door de VN wereldbank groep, IFAD (International Fund for Agricultural Development), maar nadien werd de financiering overgenomen door de overheid.22 Puudu Vazhvu wordt door de Wereldbank (International Bank of Reconstruction and Development) gefinancierd. SGSY, het nationaal beleidsinitiatief, wordt voor 75% gefinancierd door de Centrale overheid en 25% door de Tamil Nadu staatsregering. Haar doelstelling bestaat erin de BPL gezinnen (Below Poverty Line) of swarozgaries boven de armoedegrens te trekken door hen een behoorlijk en duurzaam inkomen te garanderen. Om deze doelstelling te realiseren wensen ze vrouwen te laten overgaan van micro-kredieten tot micro-ondernemerschap. De BPL gezinnen die aanspraak kunnen maken op SGSY worden uitgekozen in de Gram Sabha van de Village Panchayat, maar zullen in de toekomst door PLF’s worden geselecteerd. SGSY is een belangrijk instrument om de eerste millenniumdoelstelling, namelijk de grootste armoede en honger uit te bannen, te realiseren. Tegelijkertijd stellen wij vast dat in India de armoedegrens niet naar internationale normen werd bepaald. Voorlopig ligt deze op 26 roepies per dag, ongeveer een halve dollar. TNRLM, ter vervanging van SGSY, behoudt dezelfde financieringen. 23 Kritische bedenkingen We kunnen een aantal kritische bemerkingen formuleren over de spelers in de microfinanciering en hun doelstellingen. Microfinancieringsinstituten onstonden razendsnel, nadat zelfhulpgroepen al met banken werden verbonden. Ze zijn uiterst innovatief in het bereiken van de landelijke armen, maar handelen niet altijd naar ethische principes. Sommige kleine leningen hebben immers dodelijke gevolgen teweeggebracht. Volgens een
21
TNCDW, Policy Note 2011-2012. http://www.tnrd.gov.in, geraadpleegd op 17 maart 2012. TNCDW. http://www.tamilnaduwomen.org, geraadpleegd op 14 maart 2012. 23 TNCDW, Policy Note 2011-2012. http://www.tnrd.gov.in, geraadpleegd op 17 maart 2012. 22
13
studie, gepubliceerd in de krant “The Hindu” (26 februari 2012) zouden 200 landelijke armen in 2010 in de staat Andhra Pradesh zelfmoord hebben gepleegd ten gevolge van buitensporige dreigementen van microfinancieringsinstituten omdat zij de lening niet tijdig konden terugbetalen. In een aantal gevallen worden de kredietvragers aangespoord door medewerkers of andere zelfhulpgroepleden om zelfmoord te plegen, want slechts dan zullen hun schulden worden kwijtgescholden. Vrouwen zijn erg aantrekkelijk voor microfinancieringsinstituten, aangezien zij hun verantwoordelijkheid voor het sparen en terugbetalen ernstig opnemen. Tevens hechten vrouwen ontzettend veel belang aan de waardigheid van het gezin, waardoor zij snel bezwijken onder sociale druk. Door vrouwen te viseren wordt zowel het gezin, als het land er beter van. Vrouwen kunnen bijdragen tot het familiaal inkomen en via de structuur van zelfhulpgroepen kan informatie over familiale planning en verplicht onderwijs voor kinderen verspreid worden (Nirantar, 2007). Op vlak van inkomstgenererende activiteiten blijft de vrouw beperkt in haar mogelijkheden. Vaardigheidstrainingen in het kader van micro-ondernemerschap beperken zich tot stukarbeid en de tewerkstellingsmogelijkheden zijn geslacht specifiek. Daarbij leveren microkredieten slechts bij 28% van de kredietvragers voordelen op, omdat het geld meestal wordt gebruikt om de consumptiebehoeften te bevredigen (NABARD, 2012). De meeste trainingen hebben een meer functionele doelstelling, namelijk ter bevordering van de implementatie van het model. De kaderleden van de groep hebben meer toegang tot nieuwe leerkansen, want zij worden meestal uitgenodigd voor de vaardigheidstrainingen. Daarbij krijgen vrouwen meer trainingen over boekhouding, groepsvorming en financieel management en niet zozeer over genderkwesties, gezondheid of burgerrechten (Nirantar, 2007). We merken dat de microkredietbenadering de sociale agenda van ngo’s heeft verzwakt. De aandacht gaat voornamelijk naar de financiële aspecten, waarbij ngo’s meer fungeren als banken. Ook achten ngo’s het moeilijker om grote groepen mensen te mobiliseren vanwege de implementatie van het zelfhulpgroepmodel. Voordien werkten ngo’s samen met de Sangams, grote heterogene collectieven (Nirantar, 2007).
1.4 Demografische, sociale, culturele en economische dimensies van het weduwschap Volgens L.A Samy kunnen culturele verschillen om de 60 km in India opduiken en daarom is het enigszins onmogelijk om uitspraken te doen die voor de hele groep weduwen van toepassing zijn.24 In het opzoekwerk naar literatuur werd er rekening gehouden met dit gegeven en werd er gepoogd om zo algemeen mogelijk de problemen van weduwen te 24
L.A Samy is de coördinator van AREDS (Association for Rural Education and Development Services).
14
beschrijven. Afhankelijk van de geloofsovertuiging, kan de leefomstandigheden van weduwen eveneens verschillen. Wij hebben gekozen voor weduwen die het hindoeïsme aanhangen, aangezien in Tamil Nadu ± 88% van de bevolking hindoe is en in Karur, onderzoek regio, maar liefst ± 94%.25 In dit onderdeel wordt een beeld geschetst over het aantal weduwen in India en in het bijzonder in Tamil Nadu. De cijfers proberen zoveel mogelijk de werkelijkheid te benaderen, maar het precieze aantal is ongekend. Daarna worden de sociale, culturele en economische dimensies van het weduwschap toegelicht. 1.4.1 Een poging om de onzichtbaren, zichtbaar te maken In India leven 586 miljoen vrouwen en het is enigszins verontrustend om te weten dat 42.4 miljoen vrouwen, weduwen zijn. De Centrale Overheid en de staatsregeringen hebben tot hiertoe onvoldoende aandacht besteed aan de complexe problematiek van weduwen. Tot voor kort waren er zelfs geen cijfers over het aantal weduwen beschikbaar, noch bestonden er overheidsstudies over hun leefomstandigheden.26 Weduwen zijn meestal onzichtbaar, want het betreft individuen. Slechts in geval van een ramp of een oorlog, wanneer een grote groep vrouwen weduwen worden, wordt de aandacht getrokken (Chen, 2002). Tegelijkertijd wordt internationaal meer de aandacht gevestigd op problemen, zoals de ongelijke toegang van meisjes tot het onderwijs en geweld tegen vrouwen, dan de problemen die de weduwen afzonderlijk ervaren.27 Weduwen zijn meestal onzichtbaar, want het betreft individuen. Slechts in geval van een ramp of een oorlog, wanneer een grote groep vrouwen weduwen worden, wordt de aandacht getrokken (Chen, 2002). Tegelijkertijd wordt internationaal meer de aandacht gevestigd op problemen, zoals de ongelijke toegang van meisjes tot het onderwijs en geweld tegen vrouwen, dan de problemen die de weduwen afzonderlijk ervaren.28 Weduwschap wordt niet beschouwd als een levensfase, maar als een sociale afwijking en deze gedachtegang brengt tal van sociale, culturele en economische gevolgen met zich mee (Khanna, 2002). 1.4.2
Sociale implicaties
Van alle moeilijkheden die een weduwe moet doorstaan, weegt het verlies van identiteit het zwaarste door. Visuele attributen, zoals de stip en enkelbanden, worden haar ontzegd en haar sociale interacties worden beperkt. Zonder veel opsmuk en andere markante belangrijke sieraden wordt een weduwe herkenbaar en bijgevolg gestigmatiseerd. De
25
Population census 2011. http://www.tn.gov.in, geraadpleegd op 15 maart 2012 Kalangarai, Root-searching seeds. Document. 27 The loomba foundation : caring for widows around the world. http://www.theloombafoundation.org, geraadpleegd op 18 mei 2012. 28 Kalangarai, Root-searching seeds. Document. 26
15
redenen hiervoor houden verband met de seksualiteit van de weduwe die een mogelijke bedreiging kan vormen voor andere mannen (Khanna, 2002). Wie haar identiteit verliest, verliest ook haar sociale functie. Een weduwe moet met name afstand doen van haar rol als vrouw of andere sociaal-religieuze rollen die niet verzoenbaar zijn met haar nieuwe status. Dit proces tast het gevoel van eigenwaarde van de vrouw aan (Patri, 2002). Een vrouw die plots weduwe wordt, komt in een onzekere situatie terecht. Ten eerste komen alle administratieve beslissingen in haar handen terecht zonder dat zij ooit echt geïnformeerd werd over de verschillende formaliteiten. Dit maakt haar erg kwetsbaar omdat de aangetrouwde familie haar onwetendheid kan misbruiken (Murdbidri 2004). Ten tweede krijgt de weduwe weinig ondersteuning van de schoonfamilie en beperkt de omgeving haar mobiliteit en autonomie. De band met de schoonfamilie wordt gekenmerkt door spanningen en meestal krijgt de weduwe de schuld van de dood van haar man. Een vrouw zonder de bescherming van een man kan het slachtoffer worden van seksuele intimidatie en hier ook de schuld voor krijgen. Volgens de omgeving heeft de weduwe immers het gedrag zelf uitgelokt (Murdbidri 2004). Het resultaat is sociaal isolement veroorzaakt door de omgeving, maar geleidelijkaan door de weduwe zelf. 1.4.3 Culturele implicaties Weduwen worden door anderen ervaren als ongunstige personen. Daarom wordt hun de toegang tot religieuze en sociale aangelegenheden geweigerd, aangezien haar aanwezigheid ongeluk brengt (Chen en Dreze, 1995). Tijdens huwelijksceremonies mag de weduwe niet aanwezig zijn op de ‘Thali’ binding zelfs al betreft het die van haar eigen kinderen. De ‘Thali’ is het huwelijkssieraad dat de man en vrouw officieel verbindt (Khanna, 2002). Haar aanwezigheid is wel vereist op de ceremonie waar de ‘Thali’ ontbonden wordt. Enkel weduwen mogen aanwezig zijn bij de inwijding van nieuwe weduwen.29 Een weduwe, ongeacht haar leeftijd, wordt verboden om te hertrouwen en in principe kiest de persoon ook zelf niet voor een tweede huwelijk (Doss, 2002). De kans is immers groot dat haar tweede man niet goed voor de kinderen zal zorgen. De vrouwen geven ook aan dat er een geringe kans is op geluk in het tweede huwelijk. Een man die beslist om een weduwe te huwen heeft een aantal onaantrekkelijke karakteristieken, zoals een veel oudere leeftijd en een slechtere economische situatie (Chen en Dreze, 1995).
29
Kalangarai, Root-searching seeds. Document.
16
1.4.4 Economische implicaties Op het moment dat een vrouw haar man verliest, staat zij voor een drievoudige taakbelasting. Zij moet al dan niet kinderen opvoeden, huishoudelijke taken uitvoeren en een inkomen verwerven dat voldoende is om haar gezin te onderhouden. Economische moeilijkheden zijn de eerste problemen die zich opdringen bij vrouwen die net weduwe zijn geworden en de meeste vrouwen kunnen niet dezelfde levensstandaard behouden als tijdens het huwelijk (Khanna, 2002). Het behouden van de huisvesting is een eerste bezorgdheid van deze economische moeilijkheden. Afhankelijk van de kwetsbaarheid van de vrouw en de intenties van de aangetrouwde familie kan zij het recht op de eigendom van haar man behouden of verliezen. Indien zij haar erfrechten niet kan uitoefenen, moet zij naar haar ouderlijk huis terugkeren. Maar ook daar kan zij geweigerd worden, aangezien haar aanwezigheid de toekomstige huwelijken van haar broers en zussen kan saboteren (Murdbidri, 2004). Naast het huis kunnen er nog andere eigendommen zijn, zoals grond of bepaalde werktuigen. Sommige vrouwen hebben tijdens het huwelijk de grond samen met hun man bewerkt en beschikken over de vereiste kennis om de landbouw voort te zetten. Ook hier kan de schoonfamilie haar tewerkstellingskansen beperken door haar het gebruik van materialen of de bewerking van grond te ontzeggen. Haar toegang tot tewerkstelling hangt ook in belangrijke mate af van haar onderwijsgraad of competenties, vaardigheden om te onderhandelen met een man in economische transacties en/ of haar toegang tot institutionele kredieten. Tevens zijn niet alle beroepen toegankelijk voor vrouwen (Chen en Dreze, 1995). Zelfs met een tewerkstelling is het niet zeker dat het inkomen alle kosten dekt. Bijkomstige ondersteuning van familieleden is een noodzaak, maar niet altijd beschikbaar. De meeste weduwen geven aan weinig financiële ondersteuning te krijgen van de familie, buiten dan van hun zoon (Chen en Dreze, 1995). De weduwe staat er vaak alleen voor. Niet alle drempels kunnen institutioneel weggewerkt worden. Bepaalde culturele en sociaal verankerde gedragsvoorschriften moet de weduwe op haar eentje overbruggen. Toch kunnen een aantal hindernissen weggewerkt worden door bepaalde maatregelen te treffen. Hieronder staan enkele maatregelen die door deskundigen en door weduwen zelf werden geformuleerd. 1.4.5 Initiatieven om de positie van weduwen te versterken? In 1994 werd een conferentie georganiseerd in het Indian Institute of Management in Bangalore waar 35 weduwen aan deelnamen samen met 65 activisten, geleerden en beleidsmakers. De samenkomst gebeurde naar aanleiding van twee studies over de leefomstandigheden van de weduwen in landelijk India. Marta Chen en Jean Dreze, de
17
onderzoekers, waren tevens de initiatiefnemers van de conferentie. De 35 deelnemers, afkomstig uit verschillende delen in India, waren gezamenlijk overeengekomen dat ter verbetering van de positie van weduwen, het huis evenals de grond automatisch op naam van de weduwe zouden moeten staan bij overlijden van de echtgenoot. Ook is het wenselijk dat de tewerkstelling van de man overgedragen wordt naar de weduwe of haar zoon. Vaardigheidstrainingen in ondernemerschap zijn bevorderlijk voor het economische welzijn van weduwen. De deelnemers gaven ook financiële tegemoetkomingen voor het onderwijs van hun kinderen aan als belangrijke steun (Chen en Dreze, 1995). Vanuit de civiele maatschappij werden armoedebestrijdende en sociale beschermingsmaatregelen naar voor geschoven. Weduwen zouden bijvoorbeeld voorrang moeten krijgen in landverdeling programma’s of tewerkstellingsprogramma’s van de overheid. Een gedecentraliseerd en betrouwbaar systeem voor weduwepensioenen moet ontwikkeld worden zodat het al dan niet krijgen van een pensioen, niet afhankelijk is van de willekeur van de bevoegde persoon. Verder onderzoek naar de sociaal-psychische behoeften van weduwen moeten nog gevoerd worden (Chen en Dreze, 1995). Bijna twintig jaar zijn verstreken sinds de nationale conferentie. Hebben de weduwen gehoor gekregen en welke veranderingen hebben zich voltrokken? In het volgende hoofdstuk wordt de rol van de verschillende instanties weergegeven en de voorzieningen die zij bieden.
18
2 Contextueel kader In dit hoofdstuk wordt de micro context, waarin het onderzoek zich heeft voltrokken, verder uitvergroot. De staten in India worden geacht om beslissingen van de Centrale Overheid te implementeren, maar kunnen daarnaast ook hun eigen beleid uitstippelen. De overheid van Tamil Nadu heeft in het kader van haar sociale welzijnsvoorzieningen, enkele beleidsmaatregelen voor de weduwen geformuleerd. In een eerste onderdeel komen alle voorzieningen, waarop weduwen een beroep kunnen doen, aan bod. Het onderzoek werd begeleid door de medewerkers van AREDS (Association for Rural Education and Development Services) die al meer dan een decennium lang deel uitmaken van het zelfhulpgroepmodel. De structuur, de werking en de begeleiding van zelfhulpgroepen worden in het tweede onderdeel uitgebreid behandeld. We sluiten af met enkele bemerkingen en bevindingen van de medewerkers over het zelfhulpgroepen systeem.
2.1 Voorzieningen in Tamil Nadu De wet voorziet talrijke maatregelen om de toestand van weduwen te bevorderen, maar het zijn vaak een gebrek aan kennis of belemmeringen van de schoonfamilie of de gemeenschap die de weduwe verhinderen haar rechten uit te oefenen (Sharma, 2012). Een pensioen wordt een belangrijk inkomen voor weduwen, wanneer andere bronnen weinig of niet beschikbaar zijn. De OAP (Old Age Pension), ingetreden in 1962, heeft twee onderdelen die van belang zijn voor weduwen. De Indira Ghandi National Widow Pension en de Destitute Widow Pension Scheme dateren van 1975 en verschillen op vlak van de vereiste leeftijd en financiële toestand. De eerste is toegankelijk voor weduwen vanaf 40 jaar en de tweede is toegankelijk voor weduwen vanaf 18 jaar met een inkomen onder de armoedegrens (≤1.000 roepies per maand) op voorwaarde dat de persoonlijke eigendom de waarde van 5.000 roepies niet overschrijdt. Als de weduwe hertrouwt, dan verliest zij haar pensioen. De OAP omvat een geldbedrag, een saree voor feestelijke aangelegenheden, gratis maaltijden en twee kilogram rijst per maand.30 Het bedrag stond op 500 roepies per maand, maar werd opgewaardeerd in 2011 tot 1.000 roepies per maand (Satyanarayana en Ramanujam, 2011). Het OAP en de levensmiddelenkaart zijn veruit de belangrijkste en de meest gekende hulpmiddelen onder weduwen. De levensmiddelenkaart geeft aan elke BPL familie (≤ 15.000 roepies per jaar) recht op 20 kilogram rijst, 3 kilogram suiker en 5 liter kerosine aan een
30
Chapter 6, Social security net, http://www.tn.gov.in/schemes/swnmp/social_security_net.pdf, geraadpleegd op 15 april 2012.
19
eerlijke prijs die regelmatig aangepast wordt door de overheid.31 De overheid van Tamil Nadu verleent ook andere voordelen, die redelijk ongekend zijn voor het grote publiek maar niettemin een belangrijke steun kunnen zijn voor weduwen. Allereerst is er een voorziening die voorrang geeft aan weduwen met de vereiste competenties voor een tewerkstellingsplaats in de publieke sector.32 Ten tweede bestaat er een voorziening, E.V.R Maniammaiyar Ninaivu poor widow’s daughter’s marriage assistance scheme, die een bedrag van15.000 roepies toekent aan weduwen met een inkomen lager dan 12.000 roepies per jaar voor één dochter tussen de 18 en 30 jaar. Een derde voorziening betreft de, Dr Dharmambal Ammaiyar Ninaivu Widow Remarriage Scheme, die weduwen van 20 jaar aanspoort om te hertrouwen door een bedrag van 15.000 roepies uit te betalen. Er zijn geen criteria omtrent inkomen voor deze voorziening. De vierde voorziening, Sathiyavani Muthu Ammaiyar Ninaivu Free Supply of Sewing Machine Scheme, wordt aan behoeftige weduwen tussen de 20 en 40 jaar uitgevaardigd, waarvan het inkomen niet meer dan 12.000 roepies bedraagt. De weduwen kunnen middels kennis van kleermakersschap een naaimachine krijgen.33 De brede waaier van voorzieningen geeft blijk van een adequate ondersteuning voor weduwen. Toch stel ik vast dat het quotum van 12.000 roepies per jaar bijzonder laag ligt en dus meestal overschreden wordt. Hierdoor maken weinig hulpvragenden effectief aanspraak op de voorzieningen die hen toebehoren.
2.2 NGO Association for Rural Education and Development Services34 The Association for Rural Education and Development Services (AREDS) is een eerstelijn organisatie, opgericht in 1981, actief in het district Karur, Tamil Nadu. Reeds sinds de oprichting lag het accent sterk op het educatief empoweren van mensen en vervolgens hen in bewegingen te mobiliseren. AREDS is de moederorganisatie van tal van bewegingen, waaronder SWATE (Society of Women in Action for Total Empowerment), KADALU (Karur District all Labour Union), PDM (People’s Development Mouvement) en DRALM (Dalit Rights Awareness Liberation Mouvement). Daarbij heeft AREDS een cultureel team dat traditonele dans en theaterstukken opvoert, een studentenbeweging TTSM (Thulir Thalir Student Movement) voor jongeren tot en met 15 jaar en een onderzoeksteam FLR (Forum for Livelihood Resources).
31
Citizen charter, Coorporation, Food and Consumer Protection Department, Targeted Public Distribution System (TPDS), www.tn.gov.in, garaadpleegd op 13 mei 2012. 32 Tamil Nadu government, personnel and administrative reforms department, G.O. 395. Dated : 4.11.1993., www.tn.gov.in, geraadpleegd op 14 maart 2012. 33 Chapter 2, Social security net, http://www.tn.gov.in/schemes/swnmp/social_security_net.pdf, geraadpleegd op 15 april 2012. 34 FABEL, L. et.al. (1997), Anything under the sky and above the earth: the SWATE story. GDN Prints Associates, Chennai.
20
Elke beweging vertegenwoordigt een doelgroep, is verweven in een netwerk van partnerorganisaties en voert sociale en politieke acties. Elke beweging poogt eveneens zijn leiders verkiesbaar te stellen in lokale verkiezingen (Panchayat Raj Institutions) met de steun van AREDS en SWATE, die op hun beurt de leiders doorheen hun ambtstermijn begeleiden. AREDS begeleidt zelfhulpgroepen in het kader van het nationale armoedebestrijdingsprogramma SGSY. SWATE beschikt eveneens over een spaar -en kredietprogramma. Veel SWATE leden behoren tot een zelfhulpgroep en maken deel uit van het spaar -en kredietprogramma. Wat is het verband tussen SWATE en de zelfhulpgroepen? SWATE is een erkende gecoördineerde beweging van vrouwengroepen binnen dorpen. Die vrouwengroepen staan gelijk aan Sangams, zoals beschreven werd in 1.3.4. Binnen elke Sangam werden een voorzitter en secretaris gekozen, die zetelden binnen het Uitvoerend Comité van SWATE. SWATE ondersteunde de Sangams in hun aanvraag voor nieuwe faciliteiten zoals waterpompen of overheidswinkels, door middel van solidaire campagnes, acties, petities,… Na verloop van tijd heeft SWATE een spaar –en kredietprogramma opgericht, waarbij elk lid een minimum bedrag van 20 roepies per maand kon sparen. De oprichting van dit programma betekende de start van een ongekend succes voor SWATE, want het sparen was een reden voor vrouwen om zich aan te sluiten bij Sangams. Het spaargeld werd uitgeleend aan democratisch gekozen kandidaten binnen de Sangam. Nu heeft SWATE ook haar eigen bank opgericht. Toen de overheid met het systeem van zelfhulpgroepen kwam aandraven, was AREDS onrechtstreeks gedwongen om deel uit te maken van het overheidsprogramma. Ten eerste erkende de overheid enkel de nieuwe structuur van zelfhulpgroepen om de toegang tot bankleningen te verkrijgen. Ten tweede vreesde SWATE dat veel leden naar het nieuwe systeem zouden overstappen, aangezien de kredietmogelijkheden er breder waren. SWATE heeft de begeleiding van zelfhulpgroepen niet op zich genomen, want als zelfvoorzienende en activistische entiteiten wilden ze los van de overheid opereren. AREDS’ stafmedewerkers, ook leden van SWATE, namen de begeleiding op zich. AREDS telt inmiddels tussen de 1.200 en 1.500 zelfhulpgroepen. De stafmedewerkers zijn georganiseerd per afdeling, gecoördineerd door een terreinverantwoordelijke. In het volgende onderdeel ga ik de structuur nader toelichten. 2.2.1 De structuur van AREDS AREDS kent een vierledige structuur. In hiërarchische volgorde komen eerst de twee teamleiders, L.A Samy en Christina Samy, gevolgd door de programmacoördinatoren. Elk programma heeft een eigen coördinator en er zijn vijf programma’s (Vrouwen, KADALU, DRALM, PDM en overheidsprogramma’s) in totaal. Onder de coördinatoren staan de
21
terreinverantwoordelijken. De terreinverantwoordelijken, zoals de naam het zegt, zijn verantwoordelijk voor een gebied in Karur. Karur telt 8 taluks (gemeenten) en elke terreinverantwoordelijke bestuurt de activiteiten in een taluk. Vanwege de kleine oppervlakte zijn twee taluks afzonderlijk samengevoegd bij een andere taluk, waardoor zes terreinverantwoordelijken actief zijn in 8 taluks. De veldwerkers zijn actief in een taluk en voeren de opdrachten van de terreinverantwoordelijke uit. 2.2.2 Begeleiding van zulfhulpgroepen in Krishnarayapuram Krishnarayapuram is een taluk binnen het district Karur. Vijf veldwerkers zijn verdeeld over 24 dorpen en begeleiden zelfhulpgroepen, bestaande uit vrouwen, binnen die dorpen. Elke maandag en vrijdag komen zij samen in het AREDS gebouw in het centrum van Krishnarayapuram om te vergaderen. De terreinverantwoordelijke leidt de vergadering en informeert de veldwerkers over evenementen en andere belangrijke gegevens die besproken zijn op zaterdag op de vergadering met de programmacoördinatoren. AREDS maakt geen onderscheid tussen weduwen en andere vrouwen voor het samenstellen van zelfhulpgroepen in tegenstelling tot Kalangarai. Kalangarai, een organisatie in Nagapattinam (Tamil Nadu), begeleidt uitsluitend groepen bestaande uit alleenstaande vrouwen en weduwen. SWATE geeft wel voorrang aan weduwen in hun aanbod van beroepstrainingen in het SWATE college, maar verder bestaan er geen programma’s voor weduwen. Zoals in 1.3.4 beschreven staat, verloopt de vorming van zelfhulpgroepen in verschillende fasen. Een nieuwe groep kan bijvoorbeeld niet onmiddellijk beroep doen op een lening. De veldwerkers van Krishnarayapuram begeleiden de zelfhulpgroepen doorheen dit proces. De taak van de veldwerkers is tweeledig. Enerzijds dienen zij veel administratief werk uit te voeren in opdracht van de programmacoördinator die op haar beurt de bevelen van de coördinator van Mahalir Thittam dient op te volgen. Anderzijds mogen zij de waarden van AREDS niet verloochenen en vormen zij het medium tussen de ngo en de zelfhulpgroepen. Van bij de oprichting van een nieuwe zelfhulpgroep is die dubbele taak duidelijk. Een nieuwe groep wordt geïnformeerd over de administratieve en economische dimensies van het systeem van een zelfhulpgroep. De procedures, het sparen, het aspect van interne leningen en het beheer van de boekhouding worden onder andere toegelicht. Daarnaast krijgen zij eveneens advies over het opstellen van petities. Als de leden tekortkomingen of problemen in hun woongebied vaststellen dan kunnen zij een petitie aantekenen naar de voorzitter van de Panchayat. Telkens wanneer AREDS betogingen of andere evenementen organiseert, worden alle zelfhulpgroepen via de veldwerkers geïnformeerd. Op die manier wenst AREDS het contact met de mensen te behouden. De veldwerkers ontvangen via de programmacoördinator informatie over nieuwe maatschappelijke voorzieningen en geven dit door aan de leden.
22
Elke veldwerker begeleidt rond de zeventig zelfhulpgroepen en poogt zoveel mogelijk kwaliteit te bieden in de begeleiding. Zeventig zelfhulpgroepen per veldwerker is echter hoog gegrepen. Daarbovenop nemen de administratieve formaliteiten veel tijd in beslag. Hieronder worden deze beperkingen, maar ook mogelijkheden in beeld gebracht. 2.2.3 Mogelijkheden en beperkingen van AREDS De veldwerkers werken binnen het kader van AREDS. Niet alleen de economische aspecten, maar ook het belang van eenheid binnen een zelfhulpgroep staan centraal. De eenheid is belangrijk voor het voortbestaan van de groep, maar eveneens voor het bespreken van sociale en persoonlijke problemen. De leden mogen hun echtgenoten niet meebrengen naar de samenkomsten. Hierdoor ontstaat er vertrouwen en openheid binnen een groep. Toch stellen de veldwerkers vast dat veel van hun tijd verloren gaat in het samenwerken met banken, vanwege de administratie. Bijgevolg moeten zij al hun aandacht schenken aan nieuwe groepen. De oudere zelfhulpgroepen houden in veel gevallen hun boekhouding niet correct bij en laten het werk over aan de voorzitter en de vertegenwoordiger(s). Het komt zelfs voor dat het papierwerk ten laste wordt gelegd van de begeleidende veldwerker. Volgens het merendeel van de veldwerkers kunnen de zelfhulpgroepen niet zelfstandig functioneren en zijn ze sterk afhankelijk van de begeleiders. De voornaamste redenen hiervoor zijn analfabetisme, de beperkte ondernemersgezindheid van een groep en de terughoudende houding van banken. Door de veelheid aan werkkrachten binnen AREDS en de verschillende deelwerkingen, maken de leden van de zelfhulpgroepen deel uit van een groter geheel. Voor vaardigheidstrainingen kunnen zij terecht bij het SWATE college en bij persoonlijke problemen kunnen zij ondersteund worden door SWATE. De veldwerkers worden op de hoogte gehouden van nieuwe maatschappelijke voorzieningen en kunnen de informatie doorgeven aan de zelfhulpgroep. Het blijft helaas bij informatie want zij kunnen het individu niet opvolgen na de aanvraag van bepaalde voorzieningen. Corruptie bij de overheidsbeamten is de grootste drempel. Wanneer de ngo de aanvraag plaatst, dan kunnen zij gevraagd worden een omkopingsbedrag te betalen. De persoon die de aanvraag plaatst loopt zelf ook het risico de eerste uitbetaling van het weduwepensioen of een deel ervan te verliezen aan de VAO (Village Administrative Officer). Elke zelfhulpgroep kan deelnemen aan trainingen die ofwel door AREDS ofwel door Mahalir Thittam worden georganiseerd. AREDS’ trainingen of BLCC’s (Block Level Coordination Committees) zijn hoofdzakelijk gericht op sociale kwesties, terwijl de overheidstrainingen de economische aspecten van zelfhulpgroepen belichten. Weinig leden komen werkelijk opdagen bij die trainingen, omwille van het verlies aan inkomen. Tegelijkertijd worden de trainingen te laat aangekondigd door Mahalir Thittam. Hierdoor krijgen de veldwerkers onvoldoende tijd om alle leden in te lichten.
23
Zij proberen wel de voorzitter of vertegenwoordiger aan te sporen om deel te nemen. AREDS is een organisatie met velerlei mogelijkheden en via dit onderzoek poog ik te onderzoeken welke hindernissen en behoeften de weduwen formuleren en of zelfhulpgroepen als systeem voldoende aansluiten bij die behoeften. Mochten er lacunes blijken te zijn in de werking van dit systeem, wens ik aanbevelingen te formuleren voor AREDS en gegevens aan te bieden die gebruikt kunnen worden voor verder onderzoek of lobbywerk.
24
3 Onderzoeksproces Het onderzoek werd uitgevoerd in Krisnarayapuram, een taluk in Karur District. De onderzoeksgroep betreft weduwen tot en met 40 jaar. Het onderzoek verliep in twee fasen. In een eerste fase werden gegevens verzameld van 47 weduwen. In een tweede fase werden respectievelijk 20 respondenten uitgekozen om kwalitatieve vragen te beantwoorden. Voor de eerste fase hebben alle medewerkers van zelfhulpgroepen in Krishnarayapuram data verzameld van 47 vrouwen. De tweede fase werd uitgevoerd door een interviewer, een vertaler en mijzelf. De interviewer werd geïnformeerd over de vrijwilligheid van de deelnemers, de vertrouwelijkheid van de gegevens en de mogelijkheid om het interview op elk tijdstip te beëindigen. Dit hoofdstuk wordt aangevat met de onderzoeksvraag en de hypothesen. In een tweede onderdeel komt het methodologisch kader aan bod.
3.1 Doelstellingen en hypothesevorming De centrale onderzoeksvraag luidt: ‘In hoeverre kunnen zelfhulpgroepen bijdragen tot de sociale inclusie van landelijke weduwen tot en met 40 jaar in Krishnarayapuram, Tamil Nadu?‘ De doelstellingen van zelfhulpgroepen komen grotendeels overeen met de behoeften geformuleerd door de weduwen tijdens de conferentie in 1994. Omwille van die reden werd geopteerd om de interventiemogelijkheid zelfhulpgroepen te onderzoeken als instrument om weduwen meer te betrekken in het maatschappelijk leven. In dit onderzoek is het de bedoeling om na te gaan of weduwen die lid zijn van zelfhulpgroepen op sociaal, cultureel en economisch vlak er beter voor staan dan weduwen die geen deel uitmaken van zelfhulpgroepen. Volgens de doelstellingen van zelfhulpgroepen moeten leden in principe meer op de hoogte zijn van maatschappelijke voorzieningen en zijn ze economisch sterker aangezien zij toegang krijgen tot kredieten en vaardigheidstrainingen en sociaal geëmpowered zijn omdat de zelfhulpgroep een platform vormt voor het bespreken van maatschappelijke en individuele problemen. De hypothesen zijn opgebouwd rond de factoren die invloed kunnen uitoefenen op de sociale inclusie van de weduwe in kwestie. Ik neem aan dat weduwen die langer lid zijn van zelfhulpgroepen meer voordelen hebben kunnen genieten, waardoor hun sociale inclusie bevorderd is. Ik ga er tevens van uit dat weduwen die in het huis van hun overleden echtgenoot zijn blijven wonen meer deelnemen aan het maatschappelijk leven dan weduwen die teruggekeerd zijn naar hun geboortedorp.
25
3.2 Methodologisch kader In dit onderdeel wordt uitleg gegeven over de keuze van de onderzoeksgroep, worden de onderzoeksinstrumenten toegelicht en wordt ter afsluiting een opsomming gegeven van de problemen die tijdens de dataverzameling werden ervaren. 3.2.1 Selectie van de onderzoeksgroep Er werd geopteerd om het onderzoek specifiek toe te spitsen op weduwen tot en met 40 jaar om redenen die aangegeven werden in paragraaf 1.3.3. Volgens officiële cijfers van december 2011 leven er in Krishnarayapuram 2682 weduwen, waarvan 418 weduwen jonger zijn dan 40 jaar. Aan de zelfhulpgroepen van AREDS in Krishnarayapuram nemen 250 weduwen deel, waarvan 32 weduwen jonger zijn dan 40 jaar.35 De cijfers werden verkregen uit de overzichtstabellen met betrekking tot het aantal zelfhulpgroepen van de veldwerkers van Krishnarayapuram. Basisdata werden verzameld van 30 weduwen jonger dan 40 jaar die lid zijn van zelfhulpgroepen. Bijkomstig werden 17 weduwen jonger dan 40 jaar uitgekozen die geen lid zijn van zelfhulpgroepen. In totaal bedroeg het totaal aantal respondenten 47. In functie van de eerste hypothese met betrekking tot de duur van het lidmaatschap selecteerden wij 13 leden uit zelfhulpgroepen van drie categorieën. Een groep respondenten is minder dan drie jaar lid, een andere groep is meer dan drie jaar lid en minder dan vijf jaar en een laatste groep is langer dan vijf jaar lid van een zelfhulpgroep. De keuze voor de niet-ZHG leden was niet gebaseerd op specifieke criteria. Ik wenste wel min of meer een juiste vertegenwoordiging te hebben ten aanzien van beroepen en onderwijsgraad, zodat de selectie een weespriegeling is van het totaal aantal niet zelfhulpgroepleden. 3.2.2 Verantwoording van de onderzoeksinstrumenten Twee onderzoeksmethoden werden aangewend, namelijk een mondelinge survey en een diepte-interview en beide vertaald geweest naar het Tamil. De mondelinge survey werd afgenomen bij 47 weduwen jonger dan 40 jaar en bevatte persoonlijke gegevens, gegevens over het al dan niet lidmaatschap en socio-culturele gegevens met betrekking tot het weduwschap (zie bijlage 1). In deze fase van het onderzoek was het belangrijk om een zo breed mogelijk beeld te verwerven van de onderzoeksgroep en gegevens te verzamelen die de selectie voor de tweede meer diepgaande bevraging zouden mogelijk maken. De survey werd mondeling afgenomen, aangezien het merendeel van de landelijke bewoners in Krishnarayapuram analfabeet is of over een lage scholingsgraad beschikten. Een mondelinge
35
Nalinthor, Nala vudavi, Thittam, december 2011.
26
survey laat eveneens toe verduidelijking te vragen bij antwoorden of vragen bijkomend toe te lichten. Twintig diepte-interviews werden in de tweede fase van het onderzoek verricht bij 13 zelfhulpgroepleden en 7 niet-leden. Een standaard vragenlijst werd bij alle vrouwen afgenomen met hier en daar bijzondere accenten (zie bijlage 2). Op basis van de antwoorden werden een paar vragen verder uitgediept om duidelijkheid te verwerven, bijvoorbeeld de keuze om al dan niet te hertrouwen en de geschiedenis van het voorgaande huwelijk waren zaken die tijdens sommige interviews aangehaald werden. Elke geïnterviewde kreeg een nummer toegekend op basis van de mondelinge survey. Op die manier werd de vertrouwelijkheid van de gegevens gewaarborgd. Een interview duurde tussen een uur en anderhalf uur, afhankelijk van het feit of de vrouw tot een zelfhulpgroep behoorde of niet. De respondent stoorde zich niet aan de duurtijd en was opgelucht dat zij haar verhaal eindelijk met iemand kon delen. Bijna alle interviews waren emotioneel zwaar geladen, waardoor zelfs de interviewer even tijd nodig had om te bekomen. Tijdens de interviews werd psychosociale steun verleent en op het einde van de interviews werden, afhankelijk van de behoeften van de weduwen, voorstellen aangeboden om te studeren of om een beroepstraining te volgen. Voor sommigen voltrokken zich veranderingsprocessen tijdens de interviews. Voor een bijzonder kleine minderheid betekende het een zware bagage terug naar het heden te sleuren, terwijl ze het hoofdstuk al hadden afgesloten. Vanuit ethisch oogpunt wilde ik deze gevolgen vermijden, maar ongewild brachten de interviews dit soms met zich mee. 3.2.3 Problemen tijdens de dataverzameling De verzameling van de primaire data via de mondelinge surveys heeft twee maanden in beslag genomen, omdat de veldwerkers tijdens die periode onder een grote werkdruk stonden. Bij de vergaderingen werd beloofd aan de voorzitter van de organisatie dat het niet meer dan een week zou duren. De hiërarchische opstelling van AREDS spoorde in een aantal omstandigheden de medewerkers aan om beloften te maken, die niet steunden op realistische verwachtingen. De surveys werden eveneens niet van de eerste keer behoorlijk ingevuld. Bij de verwerking van de resultaten waren de antwoorden met betrekking tot de sociale en culturele dimensies van het weduwschap niet bruikbaar, aangezien het merendeel van de veldwerkers de vraag voor de respondente had beantwoord. Die vraag stond op een volgende pagina en vermoedelijk werd de vraag ofwel onopzettelijk overgeslagen ofwel te gevoelig geacht om te stellen. Dit zijn fouten die in de toekomst kunnen vermeden worden door de structuur van de vragenlijst aan te passen en de veldwerkers beter voor te bereiden. In de tweede fase vormde het bepalen van de plaats van het interview voor onenigheden. De terreinverantwoordelijke stelde om de respondenten naar een bepaalde plaats uit te
27
nodigen en beurt om beurt af te roepen voor het interview. De voordelen van deze aanpak hielden in dat de interviews onverstoord konden plaatsvinden en dat de respondenten zich comfortabel zou voelen om de vragen te beantwoorden. Mijn voorkeur ging naar het ter plaatse afnemen van de interviews omdat de verplaatsingen, de wachttijden en het verlies aan inkomen zaken waren, die ik zonder een vergoeding niet kon verwachten van de respondenten. Uiteindelijk werd er gekozen voor een combinatie van beide. Onderbrekingen en de vraag naar een vergoeding kwamen geregeld voor. De vooraf geselecteerde respondenten zijn grotendeels gewijzigd tijdens het onderzoek, vanwege de onbeschikbaarheid of het ongemak voor de interviewer. Hierdoor werden de vooropgestelde categorieën niet meer gerespecteerd. Door tijdsgebrek en de grote werkdruk werden soms vier interviews op een dag gepland, waardoor de kwaliteit van de ondervraging aan het einde van de dag verminderde. De resultaten zijn beïnvloed door de beperkingen van het onderzoek, maar niettemin heeft het onderzoek waardevolle inzichten opgeleverd. In het volgende hoofdstuk wordt een profiel geschetst van de respondenten en worden ook de inzichten toegelicht.
28
4 Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk wordt op basis van de mondelinge surveys een profiel geschetst van de respondenten. Hier zullen ook de verschillen tussen een zelfhulpgroep lid en een niet-lid toegelicht worden. Vervolgens worden de onderzoeksvragen beantwoord en de hypothesen getoetst. We sluiten af met een aantal bevindingen die duidelijk werden tijdens het onderzoek, maar niet tot de oorspronkelijke focus van het onderzoek behoorden.
4.1 Het profiel van de respondenten De weduwen voor dit onderzoek zijn jonge weduwen die in landelijke gebieden leven. Met jonge weduwen bedoel ik vrouwen tot en met 40 jaar. De leeftijd van de gemiddelde respondent bedraagt 34 jaar. Meer dan twee derde (68%) van de 47 ondervraagde vrouwen hebben een bepaalde graad van onderwijs genoten. Deze cijfers komen min of meer overeen met de 65% alfabetiseringsgraad van vrouwen in landelijk Tamil Nadu. Het onderwijs start op zesjarige leeftijd en tot 14 jaar is men schoolplichtig. Deze leeftijd stemt overeen met de beëindiging van de middenschool. Kinderen met een relatieve leeftijd van 11 jaar tot ongeveer 14 jaar gaan naar de middenschool, die verder volgt op het basisonderwijs.36 Tabel 1. De onderwijsgraad van de respondenten Onderwijsgraad
% respondenten (N=47)
Geschoold 68 Primair onderwijs (I-V) 36 Middenschool (V-VIII) 24 Secundair onderwijs (VIII- 8 XII) en hoger diploma Niet geschoold 32
Ik merk dat ongeveer een derde (32%) van de respondenten niet geschoold is en dat 60% van alle schoolgaanden tot de leerplichtige leeftijd onderwijs hebben gevolgd. Maak ik een onderscheid tussen een ZHG-lid en een niet ZHG-lid dan is er slechts een klein verschil op te tekenen. Bij de vrouwen in zelfhulpgroepen blijken iets meer vrouwen hun middenschool afgemaakt te hebben en zijn er minder ongeschoolden te tellen.
36
Tamil Nadu rights of children to free and compulsary education rules, 2011. http://www.tn.gov.in/, geraadpleegd op 29 mei 2012.
29
Tabel 2. De onderwijsgraad volgens lidmaatschap aan zelfhulpgroep Onderwijsgraad (%) (N=47) Geschoold Primair onderwijs Middenschool Secundair en hoger Niet geschoold
ZHG-lid (N=30) 67 30 27 10 33
Niet ZHG-lid (N=17) 59 35 18 6 41
Dit kleine verschil kan toevallig zijn of te wijten zijn aan de keuze van respondenten of kan ook insinueren dat zelfhulpgroepen minder toegankelijk zijn voor ongeschoolde vrouwen. Krishnarayapuram is een taluk binnen het district Karur. Karur is een overwegend landelijk gebied, waar 57% van de bevolking landbouw als hoofdactiviteiten kent. 37 De respondenten zijn hoofdzakelijk tewerkgesteld in de landbouw. Tabel 3. Tewerkstelling van de respondenten in % (N=47) Landbouw
52
Industrie
11
Andere
37
De helft van de ondervraagden (52%) is tewerkgesteld in de landbouw. Landbouw omvat eveneens veehoeders en MNREGS werknemers.38 Daarnaast werken 11% van de vrouwen in de industriële sector, zoals in een plastiekzakkenbedrijf of een cementbedrijf. De laatste groep (37%) zijn vrouwen die we onder huisarbeider kunnen classificeren. De huisarbeiders worden per stuk dat ze vervaardigen, betaald. Dit kan gaan om kussens voor IKEA, badkamergordijnen voor een Chinees bedrijf of kledingstukken voor particulieren. Het maandloon varieert sterk. Het minimumloon wordt meestal niet gerespecteerd. Bijna de helft van de vrouwen (49%) verdient niet meer dan 2.500 roepies, 36% heeft een inkomen tussen de 2.500 en 5.000 roepies en de andere 15% heeft een onstabiel inkomen of beschikt niet over een eigen loon. Alle ondervraagden zijn hindoe en overwegend niet-dalit. Slechts 26% van de ondervraagden behoorden tot de Sheduled castes of Sheduled tribes. Deze twee termen zijn gangbaar in overheidsdocumenten om te verwijzen naar de dalits en de versnipperde volksstammen. De vrouwen in het onderzoek zijn op een gemiddelde leeftijd van 26 jaar weduwe geworden en hebben gemiddeld 8 huwelijksjaren gekend. De jonge leeftijd van weduwschap kan
37
Population Census 2011. http://www.tn.gov.in, geraadpleegd op 15 maart 2012. MNREGS of Mahatma Gandhi National Rural Employment Government Scheme verzekert 100 werkdagen aan elke rechthebbende gezinslid aan een minimum loon. Dit betreft landelijke werken in een dorp onder toezicht van de voorzitter van de Panchayat. 38
30
verklaard worden door het leeftijdsverschil tussen man en vrouw op het moment van het huwelijk, maar ook door naar de doodsoorzaak te kijken. Tabel 4. Doodsoorzaak mannen in % (N=47) Ongeluk
11
Ziekte
51
Zelfmoord
38
Ik merk dat de helft van de weduwen hun echtgenoot aan een ziekte verloren. De kans op sterfte aan een ziekte neemt toe met de ouderdom. Dit bevestigt het leeftijdsverschil op het tijdstip van het huwelijk. Het is eveneens verontrustend dat 38% van de mannen zelfmoord heeft gepleegd. In Tamil Nadu pleegden in 2009 1.060 mannen zelfmoord en in heel India bedroeg dit cijfer voor hetzelfde jaar 17.368. Het is dus absoluut niet ongewoon om een hoog aantal zelfmoorden onder mannen aan te treffen.39 Volgens de veldwerkers van Krishnarayapuram is het hoge percentage zelfmoorden vooral te wijten aan het overdadig alcoholgebruik van mannen en de depressies die daaruit volgen. Een kleine meerderheid (57%) van de ondervraagden zijn in het huis van hun overleden echtgenoot gebleven, dat zich meestal in de nabije omgeving van de schoonfamilie bevindt, terwijl 43% naar hun geboortedorp zijn teruggekeerd om bij hun ouder(s) te wonen. De beslissing om al dan niet terug naar huis te keren, hangt nauw samen met het aantal huwelijksjaren. Hieronder maken wij een opdeling tussen schoonfamilie en ouders. Met schoonfamilie verwijzen wij naar de weduwen die in het huis van de overleden echtgenoot wonen in de buurt van de schoonfamilie. Ouders verwijst naar weduwen die thuis wonen met hun ouder(s). Tabel 5. De woonsituatie en de huwelijksjaren in % Woonsituatie Huwelijksjaren <5 jaar ≥5 jaar
Ouders (N=20) 75 25
Schoon Familie (N=27) 15 85
De keuze voor de woonsituatie wordt bepaald door de duur van het huwelijk. 85% van alle weduwen die in het huis van de overleden echtgenoot blijven wonen, hadden een huwelijk van langer of gelijk aan vijf jaar. Terwijl 75% van alle weduwen die teruggekeerd zijn naar huis, minder dan vijf jaar waren gehuwd. Vermoedelijk hebben vrouwen met een langer huwelijk meer recht om te erven, dan vrouwen met een kort huwelijk. Volgens de wettelijke bepalingen maakt elke vrouw aanspraak op de eigendom van haar overleden man, ongeacht de duur van het huwelijk (zie paragraaf 1.2). De schoonfamilie kan de vrouw echter
39
P. SAINATH, 17,368 farm suicides in 2009 (2010, 27 december). The Hindu.
31
verhinderen om haar rechten uit te oefenen en zeker wanneer de vrouw nog niet lang in hun omgeving heeft vertoefd. Er is eveneens nagegaan of de doodsoorzaak van de echtgenoot enige invloed heeft op de keuze van de woonsituatie. De volgende tabel vertelt hier iets meer over. Tabel 6. De woonsituatie en de doodsoorzaak in % Woonsituatie Doodsoorzaak Ongeluk Ziekte Zelfmoord
Ouders (N=20) 10 40 50
Schoon Familie (N=27) 11 59 30
Ik merk op dat 50% van de weduwen die naar huis zijn teruggekeerd hun man verloren aan zelfmoord. 59% van de weduwen die in het huis van hun overleden echtgenoot verblijven, verloren hun man aan een ziekte. Dit kan gerelateerd worden met het feit dat de schoonfamilie de schoondochter beschuldigt van nalatigheid in geval van zelfmoord en/ of dat zelfmoord meer voorkomt bij korte huwelijken. Ik heb ook gezocht naar een verband tussen de woonsituatie en de zelfhulpgroep participatie en ik merk dat de vrouwen die lid zijn van een zelfhulpgroep, voornamelijk weduwen zijn die in het huis van hun echtgenoot blijven wonen. Tabel 7. Woonsituatie en ZHG participatie in % ZHG participatie Woonsituatie Ouders Schoonouders
ZHG (N=30) 33 67
Niet ZHG (N=17) 59 41
Ik veronderstel dat weduwen die in de nabijheid van hun schoonfamilie wonen minder ondersteuning krijgen en ook een grotere behoefte hebben aan leningen, dan weduwen die terug thuis wonen. Dit strookt met wat in de paragraaf 1.4.2 werd gezegd, namelijk dat vrouwen geen ondersteuning krijgen van hun schoonfamilie. Bij de laatste groep weduwen kunnen de ouders instaan voor bijkomstige kosten en de huisreparaties uitvoeren. Dit onderscheid zal in het volgende onderdeel uitgebreider aan bod komen. Van het totaal aantal ondervraagden participeren 64% aan zelfhulpgroepen, waarvan 83% zich aansloten na hun weduwschap. De meeste ondervraagden zijn al langer dan vijf jaar lid. Tabel 8. Duur van het lidmaatschap in % (N=30) ≤ 1 jaar
27
≤ 3 jaar
33
≥ 5 jaar
40
32
In het volgende onderdeel worden de onderzoeksvragen met cijfergegevens en de ervaringen van 20 weduwen, waarvan 13 tot een zelfhulpgroep behoren en 7 geen lid zijn, over hun weduwschap en of zelfhulpgroep participatie verder uitgediept.
4.2 Bekrachtiging of weerlegging van de hypothesen In 1.3.3 werden indicatoren van sociale uitsluiting en inclusie besproken. Aan de hand van die indicatoren wordt onderzocht of zelfhulpgroepen als interventiemogelijkheid bijdragen tot de sociale inclusie van weduwen. Achtereenvolgens worden (1) de materiële en economische welvaart, (2) de kennis van rechten en de effectieve bemachtiging ervan, (3) de maatschappelijke participatie en toegankelijkheid van het politioneel netwerk, (4) de culturele attributen en participatie, (5) de kwesties van het hetrouwen, (5) sociale participatie aan formele en informele netwerken en als laatste (6) de persoonlijke beslissingskracht afgetoetst bij zelfhulpgroepleden en niet-leden. Het verschil in antwoorden geeft een beeld over de mate van impact van zelfhulpgroepen op de situatie van weduwen. Het is niet de bedoeling om sociale inclusie vast te stellen aan de hand van het al dan niet aanwezig zijn van alle indicatoren volgens een bepaalde meetschaal. Tijdens de analyse worden de hypothesen afgetoest, zoals (8) de duur van het lidmaatschap en de woonsituatie, die een mogelijke invloed kunnen uitoefenen op de sociale inclusie. De invloed van de woonsituatie wordt besproken bij enkele indicatoren. Er wordt voornamelijk gewerkt met beknopte conclusies die in het laatste hoofdstuk samengevoegd worden tot een algemeen besluit met aanbevelingen. In tegenstelling tot het vorige onderdeel worden hier hoofdzakelijk uitspraken van weduwen gebruikt om de analyse te bekrachtigen. 4.2.1 De materiële en economische welvaart De meeste vrouwen die niet deelnemen aan zelfhulpgroepen hebben een inkomen lager dan 2.500 roepies en wonen, met uitzondering van één, bij familieleden. Zij krijgen bijkomstige steun van hun familieleden en kunnen dankzij hun levensmiddelenkaart het hoofd net boven water houden. ‘Ik voed mijn kinderen met gratis rijst en ga niet voor luxe goederen’ - 40 jaar en woont bij ouders -
Bij de meerderheid van de vrouwen besliste de man vroeger over het inkomen en werd deze bevoegdheid overgedragen aan de familieleden waarmee de weduwe samenwoont. ‘Voordien besliste mijn man over het inkomen. Nu geef ik mijn loon dagelijks aan mijn moeder en mijn zoon en zijn zij verantwoordelijk voor alle economische beslissingen.’ - 32 jaar en woont bij ouders -
De weduwen die geen lid zijn van zelfhulpgroepen leken zelfhulpgroepen meer te percipiëren als een geld investerende dan een geld renderende zaak.
33
‘Ik heb het geld niet om deel te nemen aan zelfhulpgroepen.’ - 40 jaar en woont bij ouder -
‘Ik maak mij zorgen dat ik de lening niet zal kunnen terugbetalen.’ - 35 jaar en woont bij ouders -
Meer dan de helft van de zelfhulpgroepleden verdient in tegenstelling tot niet-leden tussen de 2.500 en 5.000 roepies, wat volgens hen nog steeds onvoldoende is om alle kosten te dekken. Alle leden kunnen wel een deel van hun inkomen sparen, waarvan de helft eveneens spaart voor een levensverzekering. Bijna alle vrouwen, met uitzondering van twee, wonen in het huis van hun overleden echtgenoot en krijgen geen steun van de schoonfamilie. Twee vrouwen krijgen een beetje steun, één van een buur en de andere vrouw van haar minnaar. De aanwezigheid van de veldwerker en mijzelf kunnen mogelijks een invloed hebben uitgeoefend op de vraag of het inkomen de kosten kan dekken. Vrouwen die in het huis van hun overleden echtgenoot wonen hebben meer kosten, zoals huisreparaties of begrafeniskosten, dan vrouwen die thuis wonen. De kredieten die ze via het systeem van zelfhulpgroepen verwerven, worden voornamelijk geïnvesteerd in het huis of gebruikt voor een noodsituatie, zoals gezondheidskosten, het terugbetalen van schulden of voor het onderwijs van hun kinderen. Zelden wordt de lening gebruikt voor een inkomen genererende activiteit. Slechts een kleine minderheid, namelijk drie vrouwen, heeft een training in microondernemerschap genoten, waarvan twee vrouwen effectief hebben geïnvesteerd in een inkomstgenererende activiteit. De vrouwen waren al langer dan drie jaar lid en twee vrouwen zijn daarbij voorzitters van de zelfhulpgroep. Alle andere vrouwen die lid zijn hebben enkel zelfhulpgroep trainingen gevolgd die gericht waren op het functioneren van de groep. De hogere participatie van voorzitters aan micro-ondernemerschapstrainingen kan eveneens te wijten zijn aan het feit dat kaderleden van zelfhulpgroepen meer gestimuleerd worden om deel te nemen, zoals in paragraaf 2.2.3 wordt vermeld. Ik besluit dat de microfinancieringskredieten via zelfhulpgroepen niet genoeg bijdragen om het maandelijks inkomen van de weduwen te versterken, maar wel de dringende kosten kunnen dekken, die vrouwen uit een noodlijdende financiële situatie kunnen houden. Weduwen die in het huis van hun overleden echtgenoot blijven, blijken uit dit onderzoek meer nood te hebben aan een lening. Volgens de resultaten bepaalt de woonsituatie in grote mate het lidmaatschap. Voornamelijk vrouwen met een hogere functie binnen de groep hebben meer toegang tot bepaalde vaardigheidstrainingen. De trainingen die toegankelijk en verplicht zijn voor iedereen hebben een meer functionele betekenis. Dit is tevens een kritiek op het ZHG-model die eerder geformuleerd werd in paragraaf 1.3.4.
34
4.2.2 Kennis van de wettelijke voorzieningen en effectieve bemachtiging van rechten In dit onderdeel maken wij een opdeling tussen de erfrechten en de wettelijke voorzieningen voor vrouwen met een weduwestatus. Erfrechten De niet- ZHG leden zijn allemaal op de hoogte van hun erfrechten, maar hebben geen toegang tot de eigendom van hun echtgenoot. Bij deze vrouwen controleert de schoonfamilie de eigendom. De meerderheid van de vrouwen die allemaal bij hun ouders wonen, zijn minder dan drie jaar gehuwd en verloren hun echtgenoot aan zelfmoord. Dit ondersteunt de gedachte dat de schoonfamilie de eigendom niet wil delen met een schoondochter die slechts enkele jaren met hun zoon heeft samengewoond en verantwoordelijk wordt geacht voor het overlijden van hun zoon. De zelfhulpgroepleden zijn over het algemeen op de hoogte van hun erfrechten. Een weduwe die bij haar ouders woont heeft de eigendom van haar man niet kunnen bemachtigen, maar alle andere vrouwen hebben de eigendomsrechten in handen. Vijf vrouwen hebben daarbij land geërfd, waarvan een vrouw haar land heeft moeten verpanden om de schulden van haar man af te betalen. Twee vrouwen zijn nog in conflict met de schoonfamilieleden voor de grondeigendom. Een kleine minderheid heeft het vee geërfd. De wettelijke voorzieningen Zowel zelfhulpgroepleden als niet-leden hebben een beperkte kennis van de overheidsvoorzieningen besproken in paragraaf 2.1. De kennis beperkt zich voornamelijk tot het weduwepensioen (OAP) en de levensmiddelenkaart. Een kleine minderheid heeft de naaimachine aangehaald. Twee vrouwen waren op de hoogte van alle overheidsvoorzieningen en een van die vrouwen bemerkte het volgende: ‘De overheidsvoorzieningen zijn enkel toegankelijk voor de al iets rijkere mensen.’ - 30 jaar, voorzitter en woont bij schoonfamilie -
Van de niet-zelfhulpgroepleden ontvangen drie vrouwen een weduwepensioen, waarvan twee vrouwen geen levensmiddelenkaart bezitten. Vier vrouwen hebben een levensmiddelenkaart. De meeste vrouwen menen geen aanspraak te maken op het weduwepensioen omdat ze niet aan de voorwaarden voldoen. ‘Ik heb aanvraag gedaan voor een weduwepensioen, maar ik ben geweigerd vanwege mijn twee zonen.’ - 30 jaar en woont bij schoonfamilie -
Bij de zelfhulpgroepleden waren dezelfde opmerkingen aanwezig, maar hier was er eveneens een bezorgdheid om de levensmiddelenkaart te verliezen, wanneer zij een weduwepensioen aanvragen.
35
‘Ik ontvang geen weduwepensioen, want anders ga ik mijn levensmiddelenkaart verliezen.’ - 37 jaar en woont bij schoonfamilie -
Vier vrouwen die lid zijn, cumuleren hun weduwepensioen en levensmiddelenkaart. Nergens staat er in de wet dat het ene voordeel het andere uitsluit en ik kan dus niet anders vermoeden dat ofwel de vrouw beperkte kennis heeft over haar rechten of dat het al dan niet krijgen van de voorzieningen afhangt van de VAO. Het merendeel van alle ondervraagden werd door de VAO op de hoogte gebracht van het weduwepensioen. AREDS veldwerkers informeren de vrouwen individueel, wanneer zij weten dat de persoon in aanmerking komt voor een wettelijke voorziening. Zij zullen de persoon niet bijstaan bij de aanvraag om redenen die aangehaald werden in paragraaf 2.2.3. Ik concludeer dat zelfhulpgroepleden meer toegang hebben tot hun erfrechten. De leden zijn weduwen die langer dan vijf jaar getrouwd waren en in het huis van de overleden echtgenoot zijn blijven wonen. Zowel zelfhulpgroepleden als niet-leden worden onvoldoende geïnformeerd over hun rechten. Ofwel maken veel vrouwen geen recht op de voorzieningen, omdat zij niet aan de voorwaarden beantwoorden. Ofwel is de bemachtiging sterk afhankelijk van de verlener, die al dan niet corrupt is. Hier zal binnenkort verandering in komen. Op 10 april 2012 meldde de Hindu dat een nieuw systeem wordt uitgetest die begunstigden via een ‘smart card’ toelaten om de eerste week van elke maand het weduwepensioen op een gratis aangemaakt bankrekening te ontvangen. Hierdoor worden de ongemakken van de bezoeken aan de VAO en de mogelijke corrupte praktijken geëlimineerd. 4.2.3 Politieke participatie en toegang tot het politioneel netwerk De volksvergadering of Gram Sabha die bij de omvorming van de zelfhulpgroepen naar PLF’s (People Livelihood Forum) een belangrijke rol zal spelen, heeft momenteel weinig bekendheid bij de ondervraagde zelfhulpgroepleden. 6 leden participeren aan de vierjaarlijkse volksvergadering, terwijl de overige geen interesse tonen of vanwege hun woonplaats niet kunnen participeren. Die laatste vrouwen wonen in een gemeente, terwijl de volksvergadering enkel kan bijgewoond worden door dorpelingen. Bij de niet-leden was de participatie aan de Gram Sabha helemaal onbestaand. Jonge weduwen krijgen zonder de bescherming of aanwezigheid van een man aanzoeken van getrouwde mannen of ervaren ongewenste intimiteiten, zoals in paragraaf 1.3.1 werd aangehaald. Weduwen kunnen in het dispuut over erfrechten eveneens fysiek geweld ervaren van de schoonfamilie. In de vragenlijst (zie bijlage 2) verwijzen vraag 27 en 28 naar het mogelijk verbaal of fysiek geweld dat een vrouw ervaart van haar omgeving en de wijze waarop ze hier mee omgaat. Aangezien de vragen gevoelige thema’s raken, weten wij niet of alle respondenten openhartig hebben geantwoord.Uit de antwoorden van zowel leden als niet-leden is alleszins gebleken dat 6 vrouwen geweld hebben ondergaan van aangetrouwde
36
familieleden over de eigendom. Één vrouw is naar de politie gegaan. 7 vrouwen hebben verbale ongewenste intimiteiten ervaren en een vrouw werd seksueel misbruikt door de man van haar schoonzus. Volgens de antwoorden is slechts één vrouw een klacht gaan neerleggen bij de politie. Sommige vrouwen ondernamen geen acties en andere vrouwen namen het heft in eigen handen. De antwoorden geven geen duidelijkheid over de redenen die weduwen ervan weerhouden om naar de politie te gaan. Vermoedelijk houdt het enerzijds verband met de bereikbaarheid en toegankelijkheid van politieagenten. In het kader van de CEDAW 40 over genderongelijkheid heeft de Indiase overheid beslist om meer vrouwelijke politieagenten te rekruteren.41 Anderzijds getuigen sommige verhalen van een wantrouwen in het optreden van de overheidsinstanties. ‘De man van mijn schoonzus wou mij verkrachten. Ik ben alleen naar zijn huis gegaan om het tegen zijn dochter te vertellen. Ik ben naar daar gegaan want niemand zou mij anders geloven.’ - 35 jaar, ZHG en woont bij schoonfamilie -
Ik besluit dat zowel zelfhulpgroepleden en niet-leden blootgesteld worden aan fysiek, verbaal of seksueel geweld in de omgeving. In paragraaf 4.2.7 wordt het persoonlijk vermogen van vrouwen om actie te ondernemen besproken. 4.2.4 Cculturele participatie en kledingvoorschriften Op het gebied van culturele participatie aan ceremoniële aangelegenheden nemen zowel zelfhulpgroepleden als niet-leden enkel aan de belangrijkste evenementen deel, met uitzondering van enkelen. ‘Zelfs al wil ik deelnemen, ik mag toch niets doen. Zelfs op het huwelijk van mijn zoon, mag ik bepaalde dingen niet aanraken.’ - 32 jaar, niet-ZHG lid en woont bij ouders -
De Thali binding of Mukurthahal, beschreven in paragraaf 1.3.3, mogen niet bijgewoond worden door de weduwen en en als ze een ceremonie bijwonen dan zullen zij op een plaats gaan staan waar ze geen negatieve invloed kunnen hebben of zij komen als laatste aan. ‘Ik zal naar alle evenementen gaan, maar nooit vooraan staan. Ik sta altijd aan de zijkant.’ - 40 jaar, niet ZHG-lid en woont bij ouders -
40
Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women. Elk land die dit document ratificeert moet een vierjaarlijks document opstellen met de huidige situatie en vooruitgangen. 41 UN (2005), Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women. http://www.un.org/womenwatch, geraadpleegd op 31 mei 2012.
37
Bijna alle ondervraagden verlangen deel te nemen aan ceremonies, maar doen dit niet uit vrees voor de reactie van anderen. ‘Ik zal mij niet mengen met de mensen, ik sta alleen. Ik wil heel graag deelnemen aan alle evenementen, maar ik vrees de reactie van anderen.’ - 30 jaar, ZHG lid en woont bij ouders -
Ten aanzien van het al dan niet volgen van kledingvoorschriften merken wij allereerst een positieve verandering ten op zichte van vroeger. Veel vrouwen dragen kleurrijke en goede sarees. Vroeger waren weduwen verplicht witte of beige sarees te dragen (Khanna, 2002). Er is wel een verschil tussen niet-leden en zelfhulpgroepleden. De vrouwen die geen lid zijn volgen strikter bepaalde kledingvoorschriften op en zullen algemeen de pottu (de stip), kurkuma (geel op het gezicht), bloemen, de enkelband, de teenring, de thali (huwelijksketting) en bangles vermijden. Een vrouw kamt haar haar niet om in overeenstemming met de voorschriften te handelen. Vijf vrouwen gaven te kennen door woorden of huilbuien, dat zij graag wensen goed gekleed en opgesmukt naar buiten te gaan, maar doen dit niet uit vrees voor de reactie van anderen of uit aanvaarding van hun lot. ‘De samenleving heeft kledingvoorschriften opgelegd. Het is mijn lot om bepaalde kledij niet te dragen, wat kan ik doen?’ - 34 jaar en woont bij ouders -
De zelfhulpgroep heeft een positieve weerslag op de kledingstijl van een lid. Zo werden sommige vrouwen aangespoord om een pottu (stip), enkelband, bangles en bloemen in het haar te dragen. Er is een onderscheid tussen vrouwen die recent weduwe zijn geworden en vrouwen die al langer dan vijf jaar weduwen zijn. Deze laatste groep ervaart meer beperkingen op het vlak van voorkomen. Dit kan duiden op een verbetering ten aanzien van de behandeling van weduwen of kan betekenen dat vrouwen die recent weduwen zijn geworden zich minder aantrekken van de reacties van de omgeving. Ik besluit dat het systeem van zelfhulpgroepen een impact heeft op de uiterlijke voorschriften van de weduwen, maar niets verandert ten aanzien van haar participatie aan socio-culturele evenementen. Zowel leden als niet-leden namen deel aan de belangrijkste evenementen, maar niet onder dezelfde voorwaarden als andere deelnemers. Ze zonderen zich af en wonen de rituele gebeurtenissen niet bij vanwege hun ongunstige invloed. 4.2.5 Al dan niet hertrouwen: een culturele drempel en/of eigen keuze? In paragraaf 1.4.3 brachten we naar aanleiding van literatuurstudies aan dat weduwen niet kunnen en niet willen hertrouwen vanwege de kinderen of de onaantrekkelijke karakteristieken van de nieuwe partner. Dit onderzoek heeft nieuwe inzichten over het onderwerp aan het licht gebracht. De helft van alle ondervraagden heeft tijdens het interview vermeld dat hun man een alcoholverslaafde was en bij vijf expliciete gevallen
38
pleegde de echtgenoot zelfmoord. Een aantal vrouwen ervaarden daarbij intensief fysiek geweld. Sommigen vertelden niet te hertrouwen omwille van die reden. ‘Ik ben niet geïnteresseerd in een tweede huwelijk. Wanneer ik hertrouw is het mogelijk dat mijn man mij zal mishandelen of slecht over mij zal spreken.’ - 37 jaar, niet-ZHG en woont bij ouders -
Een vrouw heeft spijt dat zij niet hertrouwd is, want een echtgenoot geeft ook vrijheid. Telkens als zij met een man spreekt voelt zij zich schuldig. Haar omgeving accepteert het niet en berispt haar. 4.2.6 De sociale verwevenheid in formele en informele netwerken Bij de niet-leden merk ik dat de helft van de vrouwen hun problemen met niemand deelt. Ze zien er het nut niet van in. Een vrouw zal sommige problemen met vrienden bespreken, maar uit wantrouwen sommige informatie achterhouden. Twee andere vrouwen vertellen hun problemen aan familieleden. Bijna alle niet-leden vermijden contact met de omgeving in de ochtend of houden zich op een afstand wanneer zij andere personen aanspreken. Het vermijdingsgedrag gebeurt vanuit traditie (sociale gedragsvoorschriften) of als voorzorgsmaatregel om zelf niet ontweken te worden. ‘Meestal hou ik mij op afstand, want de ouderen van het dorp zeggen dat het zo moet.’ - 35 jaar en woont bij ouders -
‘Ook al ontwijken mensen mij niet openlijk, ze willen het wel doen. Daarom zal ik hen eerst ontwijken.’ - 30 jaar en woont bij schoonfamilie -
Twee derde van de zelfhulpgroepleden vermijdt eveneens contact met andere mensen, aangezien hun voorkomen een negatieve invloed uitoefent op het verloop van iemands dag. ‘In de ochtend laat ik mij niet zien aan mensen. Ik ga eerst roepen en wachten totdat ze antwoorden. Als ze antwoorden dan blijf ik achter een obstructie verder praten. Als ze niet antwoorden, dan vertrek ik.’ - 35 jaar en woont bij schoonfamilie -
Een aantal zelfhulpgroepleden ontweken mensen bij aanvang van hun weduwschap of verlieten het huis niet, maar nu niet meer. De zelfhulpgroep heeft hen de moed gegeven om met mensen te praten en andere plaatsen op te zoeken. Enkele vrouwen moeten zelfs vanwege hun functie in de groep bankofficieren en voorzitters van Panchayats aanspreken. De meerderheid vertrouwt de zelfhulpgroep sterk voor steun en de aanpak van problemen. Sommigen beperken het contact met de zelfhulpgroep tot sparen en kredieten. Bij beiden worden vergaderingen op maandelijkse of zelfs wekelijkse basis georganiseerd.
39
‘Er is een sterke eenheid in de groep. De groep zorgt er ook voor dat zaken gebeuren.’ - 37 jaar en woont bij schoonfamilie -
Algemeen stel ik vast dat het merendeel van weduwen contacten met andere mensen in de omgeving vermijdt. Toch hebben vrouwen in zelfhulpgroepen meer ondersteuning van een netwerk, van zowel vrienden, buren als van de zelfhulpgroepleden zelf. Naar aanleiding van het lidmaatschap en de functie binnen de groepen moeten sommige vrouwen bankofficieren en voorzitters aanspreken. Een aantal vrouwen hebben dankij het zelfhulpgroepmodel meer moed gekregen om het huis te verlaten en de sociale normen die gepaard gaan met het weduwschap te overschrijden. Een mogelijke reden waarom niet-leden minder kunnen beroepen op een vriendennetwerk, houdt verband met de woonsituatie. Een vrouw die naar huis terugkeert moet de banden met haar omgeving verbreken. Zij komt terecht in haar geboortedorp waar het merendeel van haar vrienden gehuwd zijn en dus verhuisd zijn naar de woonplaats van hun echtgenoot. 4.2.7 Persoonlijk vermogen om te handelen buiten de gedragsvoorschriften Algemeen kunnen wij stellen dat zowel bij leden als niet-leden een gevoel van machteloosheid om de huidige positie te veranderen, prominent aanwezig is. ‘In Tamil Nadu kunnen wij als weduwen niets veranderen. Moest hij nog leven, dan zou ik nog alles kunnen doen. Maar nu ben ik beperkt in alles.’ - 37 jaar, ZHG en woont bij schoonfamilie -
‘Mannen mogen meerdere keren hertrouwen, maar vrouwen niet. Maar wat kan ik veranderen? Als ik probeer dan worden al mijn pogingen als zonden aanschouwd.’ - 40 jaar , ZHG en woont bij schoonfamilie -
Sommige vrouwen achten zichzelf niet in staat om iets te veranderen aan hun lot, maar willen wel anderen aansporen om bijvoorbeeld te hertrouwen. ‘Ik vertel tegen mijzelf dat het mijn lot is, maar ik zal vrouwen zonder kinderen aansporen om te hertrouwen. Weduwen zoals mijzelf moeten de weg tonen.’ - 35 jaar, niet-ZHG en woont bij ouders -
We merken bij specifieke gebeurtenissen niet meer belemmeringen voor het persoonlijk handelen. Zo aanvaarden weduwen die een liefdeshuwelijk hebben gehad meer dan andere weduwen de belemmeringen van het gedrag en worden ook door hun omgeving op hun lot gewezen. Weduwen, waarvan de man zelfmoord pleegde, worden in enige mate verantwoordelijk geacht voor zijn dood. ‘Mensen zeggen dat als ik bij mijn man was, dat ik hem nog kon redden’ - 35 jaar, ZHG en woont bij schoonfamilie -
Sommige weduwen verzetten zich tegen de beschuldigingen en zetten hun leven voort. ‘Hij heeft gekozen om zijn leven te beëindigen en ik moet een nieuw leven starten.’
40
- 30 jaar, ZHG en woont bij schoonfamilie -
‘De samenleving beschuldigt mij van zijn dood, maar ik accepteer het niet’ - 30 jaar, ZHG en woont bij schoonfamilie -
Een aantal vrouwen liet duidelijk uit hun antwoorden blijken dat zij niet ingaan op de verzoeken van mannen, zelfs niet in ruil voor hulp. ‘Een politieker heeft aanstalten gemaakt om een seksuele relatie te beginnen, maar ik heb geweigerd. Zelfs al heb ik mijn kans op een overheidsjob hierdoor verkeken.’ - 30 jaar, ZHG en woont bij schoonfamilie -
Ik besluit dat het merendeel van de ondervraagde weduwen handelt in overeenstemming met tradities of volgens wat anderen van hen denken. Hier en daar merken wij individuelen die hun lot niet aanvaarden en zelf het heft in handen nemen. Het merendeel van deze vrouwen is lid van een zelfhulpgroep. Een vrouw die al zeven jaren lid is van een zelfhulpgroep, formuleert dat zij de stip en bangles draagt, ongeacht de mening van anderen. Haar familie wou haar dwingen om een witte saree te dragen, maar zij weigerde. 4.2.8 Heeft de duur van het lidmaatschap een invloed op de sociale inclusie? Ongeacht of de weduwe al zes jaar deel uitmaakt van de zelfhulpgroep of recent is aangesloten, op economisch vlak acht zij net zoals het merendeel van de leden, dat haar inkomen onvoldoende om de kosten te dekken. We merken wel dat een beperkt aantal deelnemers die van micro-ondernemerschap trainingen gebruik maken, hoofdzakelijk leden die drie jaar en langer lid zijn. De duur van het lidmaatschap heeft geen invloed op de kennis of het verwerven van rechten. Zelfs de participatie aan de Gram Sabha heeft geen verband met de duur van het lidmaatschap, maar is volledig individueel bepaald. We merken wel dat weduwen die langer lid zijn en jong zijn zich minder aantrekken van de kledingbeperkingen en de verboden opsmuk en sieraden, zoals pottu en bangles. Hun deelname aan evenementen blijft gering door belemmeringen vanuit de omgeving, want zij zijn wel bereid om naar alle evenementen te gaan. ‘Ik ben niet naar het huwelijk van mijn zoon gegaan, want de andere mensen accepteerden het niet. Nu ga ik wel naar huwelijken en naar andere ceremonies. Op die manier hoop ik dat mensen ook naar mijn feestjes komen.’ - 39 jaar en 7 jaar ZHG lid -
Op vlak van sociale contacten is er geen opmerkelijk verschil tussen weduwen die recent of langer lid zijn. We merken wel dat leden die langer lid zijn en daarbij een leidinggevende functie in de groep vervullen, contacten onderhouden met voorzitters van de Panchayat en bankofficieren. Weduwen die drie jaar en langer deel uit maken van een zelfhulpgroep laten in hun suggesties voor verandering (zie bijlage twee vraag 29) minder machteloosheid uitschijnen. Ze zijn voor verandering door gezamenlijke actie.
41
‘We moeten het initiatief in eigen handen nemen en moedig zijn. Jongere vrouwen zouden moeten hertrouwen en wij zouden bloemen moeten dragen in het haar en een pottu op het voorhoofd.’ - 35 jaar en 4 jaar lid Ik besluit dat de duur van het lidmaatschap maar een kleine invloed heeft op de sociale inclusie van weduwen, waardoor de oorspronkelijke hypothese weerlegd wordt. Dit kan verband houden met wat de veldwerkers over de beperkingen van zelfhulpgroepen vertelden in paragraaf 2.2.3. Ze kunnen vanwege de werkdruk minder tijd spenderen met de zelfhulpgroepen die al langer bestaan en moeten zich voornamelijk richten op het vormen van nieuwe groepen.
42
5 Conclusies en aanbevelingen Als ik uitsluitend de impact van zelfhulpgroepen op het welzijn van weduwen op verschillende vlakken (economisch, maatschappelijk, cultureeel en sociaal) onderzoek, dan constateer ik dat het systeem een geringe impact heeft op het economisch welzijn van de weduwen, maar eerder op sociaal vlak een bijdrage levert. Tegelijkertijd ben ik geneigd om te vermoeden dat de woonsituatie van weduwen hierbij ook een rol in speelt. De weduwen die het huis van hun overleden echtgenoot hebben overgeërfd in de buurt van de schoonfamilie, zijn meer aanwezig in zelfhulpgroepen dan weduwen die hun erfrechten niet hebben kunnen uitoefenen en teruggekeerd zijn naar het ouderlijk huis. De lening levert geen bijdrage tot het versterken van het inkomen, maar meestal dekt ze de dringende kosten van de weduwen die in de buurt van de schoonfamilie wonen. De lening wordt in mindere mate geïnvesteerd in een activiteit die op lange termijn inkomen kan genereren. Vermoedelijk heeft het merendeel van de weduwen de vaardigheden niet om zulke activiteiten op te richten en de micro-ondernemerschapstrainingen zijn slechts toegankelijk voor enkelen, waaronder weduwen die langer dan 3 jaar lid zijn en voornamelijk een leidinggevende functie bekleden binnen de groep. De TNCDW besluit eveneens in zijn evaluatierapport dat ZHG de sociale doelstellingen verwezenlijken, maar minder aan de economische behoeften tegemoet komen. Daarom werden bij de omvorming van ZHG tot PLFs de leningen verhoogd. In het verlengde van deze bevindingen acht ik het bevorderlijk dat de vaardigheidstrainingen in aantal en variëteit toenemen volgens de noden van de omgeving. De TNCDW dient jaarlijks een kalender samen te stellen met de geplande trainingen, zodat de zelfhulpgroepleden op voorhand worden geïnformeerd en hun tijd kunnen inplannen. De lage deelname aan de trainingen is onder andere een gevolg van de late aankondigingen (zie paragraaf 2.2.3). Een aantal weduwen dat niet deelneemt denken dat zelfhulpgroepen geldinvesterende in plaats van geldrenderende systemen zijn. Dit toont aan dat de informatiespreiding over het systeem nog niet iedereen heeft bereikt of dat niet alle voordelen werden toegelicht. Sommige weduwen kregen geen uitnodiging van andere leden om zich aan te sluiten bij een zelfhulgroep en participeren omwille van die reden niet. We hebben geen gegevens over het totaal aantal weduwen die in Krishnarayapuram lid zijn van zelfhulpgroepen, begeleid door AREDS en andere privé micro-financieringsondernemingen. Het is mogelijk dat de sociale uitsluiting van weduwen hen eveneens belemmert om lid te worden. Zelfhulpgroepen worden immers gevormd op vrijwillige basis en de geringe contact met de omgeving kunnen een hindernis vormen.
43
Ik meen dat weduwen die teruggekeerd zijn naar hun ouderlijk huis, zich minder kunnen beroepen op een sociaal netwerk aangezien hun jeugdvrienden naar de woonplaats van hun echtgenoot zijn verhuisd. De economische moeilijkheden die weduwen ervaren kunnen opgevangen worden door maatschappelijke voorzieningen. De maatschappelijke voorzieningen zijn talrijk, maar weinig weduwen hebben een effectieve toegang. Dit is te wijten aan ondere andere een gebrek aan kennis gepaard met een lage scholingsgraad, de obstakels bij het verkrijgen van de voordelen en de strenge voorwaarden. De eerste hindernis kan weggewerkt worden door de begeleidende medewerkers van zelfhulpgroepen, namelijk AREDS. AREDS is een organisatie die sterk gelooft in de toegevoegde waarde van onderwijs en de macht van informatie. Tot dusver merk ik dat de weduwen in zelfhulpgroepen de informatie over maatschappelijke voorzieningen verkregen hebben via de VAO en niet via de medewerkers van AREDS. De VAO vormt vaak de tweede hindernis voor het effectief verkrijgen van de voorzieningen. Door corruptie of vriendjespolitiek komen sommige weduwen niet aan rechten of krijgen zij niet het volledig bedrag dat hen toebehoort. Het laatste obstakel betreft de voorwaarden van de maatschappelijke voorzieningen, zoals het loonplafond. Door de strenge voorwaarden kunnen weinig weduwen hierop beroepen. Op basis van de voorgaande bevindingen besluit ik dat de voorwaarden herbekeken moeten worden opdat meer weduwen toegang krijgen tot de maatschappelijke voorzieningen. Informatieverspreiding over de verschillende voordelen zijn even belangrijk. Daarom pleiten wij dat de BLCC vergaderingen tweemaandelijks plaatsvinden en dat informatie over de maatschappelijke voorzieningen een centrale plaats hierin krijgt. Aan de corruptie en willekeurigheid van de VAO komt langzaam een einde. Met de invoering van de ‘smart cards’ zullen vrouwen rechtstreeks via de bank hun weduwepensioen ontvangen. Door naar de persoonlijke vaardigheden van de weduwen te kijken om beslissingen te nemen of bepaalde voorschriften te doorbreken, viel het op dat veel vrouwen op basis van ingebouwde mechanismen voorzorgsmaatregelen nemen die hun sociale inclusie beletten. Bewustzijn campagnes kunnen de omgeving sensibiliseren rond de problematieken van weduwen, maar zullen de weduwen niet empoweren om zelf stappen te zetten om hun eigen positie te verbeteren. Er zijn weduwen nodig die de stappen al hebben gezet en andere weduwen kunnen aansporen dit ook te doen. Binnen AREDS’ visie past het niet om de weduwen als aparte groep te benaderen, want hun problemen situeren zich binnen het groter luik van genderongelijkheid. Binnen Kalangarais’ visie moeten de problemen van weduwen afzonderlijk worden benaderd, aangezien zij binnen de groep van vrouwen ook worden benadeeld. Ik laat in het midden welke benadering de meest effectieve is. Aan beide zijn voordelen en nadelen verbonden. Op basis van de resultaten echter stel ik voor om geëmpowerde weduwen het woord te laten nemen bij bijeenkomsten. De bijeenkomsten
44
kunnen georganiseerd worden op 8 maart ‘Wereld Vrouwendag’ of 23 juni ‘Wereld Weduwendag’. Veranderingen voltrekken zich gestaag in de Indiase samenleving, desalniettemin merk ik een positieve evolutie ten aanzien van de positie van de weduwe. Dit onderzoek heeft delen van die veranderingen kunnen bespreken, maar aangezien het niet tot de vooropgestelde doelstellingen behoorde, ben ik hier niet al te diep op ingegaan. Uit de geraadpleegde literatuur stel ik eveneens vast dat sommige informatie niet meer overeenstemt met de hedendaagse realiteit van weduwen. Een studie die de situatie van tien jaar geleden vergelijkt met de huidige situatie van weduwen kan nieuwe inzichten verschaffen. Het aantal zelfmoorden in landelijk Tamil Nadu en in heel India is verontrustend. De oorzaken blijven grotendeels onbekend. Volgens de weduwen en de veldwerkers is alcohol niet alleen de oorzaak van het geweld binnen gezinnen, maar ook een aanzet tot zelfmoord bij mannen. Alcohol is niet verweven in de cultuur van Tamil Nadu. AREDS heeft geweld binnen gezinnen naar aanleiding van alcoholgebruik aangekaart tijdens de “Wereldvrouwen dag”. Een onderzoek naar de oorzaken van het hoge percentage zelfmoorden, gekoppeld aan het overvloedig alcoholgebruik kan stof opleveren voor politieke discussies. De thematiek van weduwen kadert binnen de kwestie van genderongelijkheid. Het wegwerken van genderongelijkheid heeft zeker en vast positieve gevolgen voor de zaak van weduwen. Dit is ongetwijfeld een weg van lange adem, maar de wil en het bewustzijn zijn reeds aanwezig.
45
Bibliografie ATKINSON, JEHOEL en GIJSBERS geciteerd in TOUSSAINT, K. ( CESRT). Hoe zou je de term ‘exclusie’ middels gebruik van (vak)literatuur en onderzoek omschrijven? Limburg. Chapter 2, Social security net, http://www.tn.gov.in/schemes/swnmp/social_security_net.pdf, geraadpleegd op 15 april 2012. Chapter 6, Social security net, http://www.tn.gov.in/schemes/swnmp/social_security_net.pdf, geraadpleegd op 15 april 2012. CHEN, M. (2000). Perpetual mourning: Widowhood in Rural India. New Delhi, Oxford University Press. CHEN, M., DREZE, J. (1995). Recent Research on Widows in India: Workshop and Conference Report. Economic and Political weekly, 39, 2435-2439+2442-2450. Citizen charter, Coorporation, Food and Consumer Protection Department, Targeted Public Distribution System (TPDS). http://www.tn.gov.in, geraadpleegd op 12 mei 2012. Dictionary of Islamic Architecture. http://archnet.org, geraadpleegd op 20 mei 2012. FABEL, L. et.al. (1997), Anything under the sky and above the earth: the SWATE story. GDN Prints Associates, Chennai. HAAN, AMARTYA SEN geciteerd in IBRD/ The World Bank (2011). Poverty and social inclusion in India. Washington DC, The World Bank. Kalangarai, Root - searching seeds. Document. KHANNA, M., R.K. UPADHYAY, SETH, L., PATRI R., V., DOSS, M. geciteerd in V. MOHINI GIRI (2002). Living death: Trauma of Widowhood in India. New Delhi, Gyan. KINETZ. E, Small loans add up to lethal debts (2012, 26 februari). The Hindu. L.A, S. en SONDAG, A. (2011), Développement et civilisations : Les errements de la microfinance. Parijs, Lebret-Irfed, p.1. NABARD (2012), Status of Micro Finance in India 2010-2011. Mumbai. Nalinthor, Nala vudavi, Thittam, december 2011. Population Census 2011. http://www.tn.gov.in, geraadpleegd op 15 maart 2012. P. SAINATH, 17,368 farm suicides in 2009 (2010, 27 december). The Hindu. R. SATYANARAYANA & K. RAMANUJAM, Jayalalithaa to review all DMK govt decisions (2011, 17 mei). The Times of India. SHARMA, K., Money and marriage(2012, 1 januari). The Hindu. Tamil Nadu Women’s Development Project. http://www.ifad.org, geraadpleegd op 12 juni 2012.
46
Tamil Nadu government, Personnel and administrative reforms department, G.O. 395. Dated : 4.11.1993. http://www.tn.gov.in, geraadpleegd op 14 maart 2012. Tamil
Nadu
rights
of
children
to
free
and
compulsary
education
rules,
2011.
http://www.tn.gov.in/, geraadpleegd op 29 mei 2012. The
commission
of
sati
(prevention)
Act,
1987.
http://wcd.nic.in/commissionofsati
prevention.htm, geraadpleegd op 13 mei 2012. The Hindu Widow’s Remarriage Act 1856, India Act XV, 25 july 1856. The laws of Manu. htpp://www.sacred-texts.com/hin/manu/manu05.htm, geraadpleegd op 12 februari 2012 . The
loomba
foundation :
caring
for
widows
around
the
world.
http://www.theloombafoundation.org, geraadpleegd op 18 mei 2012. TNCDW, Policy Note 2011-2012. http://www.tnrd.gov.in, geraadpleegd op 17 maart 2012. TNCDW. http://www.tamilnaduwomen.org, geraadpleegd op 14 maart 2012. UN (2005), Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women. http://www.un.org/womenwatch, geraadpleegd op 31 mei 2012. UNDP/ Government of Tamil Nadu (2003). Tamil Nadu human Development Report.Delhi, Social Science Press. VIGNESH N. BHAT, K.A. PARVATHY, MURDBIDRI geciteerd in P. Adinarayana Reddy (2004). Problems of widows in India. New Delhi, Sarup & Sons. V.S Palaniappan, OAP disbursement through banks in 31 villages from May (10 april 2012). The Hindu. Women Movement Against Poverty and Violence (2004), Impact of globalisation on livelihood of women in Tamil Nadu. Karur.
47
Bijlage 1: Een mondelinge survey afgenomen bij 47 weduwen jonger dan 40 jaar uit Krishnarayapuram in januari en februari Personal data 1. Name ........................................................................................................................................ 2. Age.........................
Date of birth...............................
3. Educational background More answers are possible
o o o o o
Primary education High school Graduation Technical education Unschooled (The woman is not able to write and to read)
4. Occupation
Wage (month)
More answers are possible
o o o o o o o o o o
Specify....................................... Specify....................................... Specify....................................... Specify.......................................
.......................................................
Agricultural work Construction work Domestic work Factory work Odd jobs Livestock Tailoring Petti shop Others............................................................................................................................. No occupation
5. Name of the village ....................................................................................................................................... 6. Belongs to Hindu
Muslim
Christian
Dalit
NonDalit
Others .............
7. Year of marriage......................................................................................................... 8. The year your husband died....................................................................................... 9. The cause of death.....................................................................................................
10. Whom do you live with now? Parents
In-laws
On my own
11. Do you have children?
Others ................................... ................................... ...................................
YES/ NO
(M= Male, F= Female)
Name
Age
Gender (M / F)
12. Do you have siblings?
YES/ NO
(M= Male, F= Female)
Name
Age
Gender (M / F)
Self-help group (SHG) inquiries 13. Are you a member of a SHG? What is the name of your SHG? ...................................................
YES/ NO
14. Since when have you been a member of SHG? 5 years and more
3 years and more
1 year and more
Less than one year
15. Which benefits do you receive from the SHG? Benefits Credits (Sum all the credits that you have received) To avail widow pension
Specification Type:
Housing
YES / NO
Land
YES / NO
Title deeds for housing/ land
YES / NO
₹ YES / NO
Type:
Type:
₹
₹
₹
Others
Social and cultural inquiries 16. Do you experience social and cultural discrimination? More answers are possible
Prevented from visiting temple Prevented from attending weddings Prevented from festivities Prevented from wearing jewels, flowers,... Prevented from accessing Bank credits Not being looked at
Others: ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
WE THANK YOU FOR YOUR PARTICIPATION !
Bijlage 2: een diepte-interview afgenomen bij 20 weduwen jonger dan veertig jaar uit Krishnarayapuram in maart Number of the respondent 1. When did you become a member of an SHG? 1.a Why do you participate in an SHG? NON-SHG 1.b Have you ever been to an SHG in your village? 1.c What do you think about SHGs?
YES/ NO
If you are not a member of SHG, then go to question 10 2. On what do you spend your SHG loan and how much did it cost? o Educational fees............................ o Land purchase......................... o Health............................ o Own debts – husband debts – family debts (indicate the kind of debts)....................... o House repairs............................. o Small business (petty shop, livestock, sewing machine,...)................... o Others.............................................................................................................................. 3. How often do you attend meetings in SHG? o 1 – 2 times in a week o 1 a month o 1 in three months o Irregular attendance 3.a If no, why do you not attend the meetings regularly? 4. Do you attend training sessions for SHGs? YES/ NO 4.a If yes, what were the topics of the training sessions? 4.b If no, what are your reasons for not attending the training sessions? 5. What do you talk about in the SHG? 6. Why do you still remain in an SHG? 7. When you go out for a meeting or training, how do you dress? 7.a What can you wear and what can’t you wear? 8. What role did SHGS play in your personal life? 9. Are the members the same as when you started? 9.a Why did the SHG members leave? 9.b Why did the SHG members stay?
YES/ NO
10. What are your sources of income and how much? o Occupation.................. o Family support....................... o In-law support....................... o Others................... 10.a. Are the sources of income sufficient to cover your needs? YES/ NO 10.b. If yes, do you have some savings and what will you do with the savings? 10.c. If no, how do you manage? 11. Do you live in: Husband’s village Parent’s village Other village 12. What was your previous job and what is your present job? 12.a Who used the income and who uses it now? 13. Would you like to wear colourful clothes and jewellery when you leave the house?
YES/ NO
14. Do you decide about the following topics? (More answers are possible) o The education of my children o Where I go/ my mobility o My dress and ornaments o My work o My house 15. Do you participate in the Gram Sabha?
YES/ NO
16. Do you avoid certain questions, because they can bring bad luck?
YES/ NO
17. What are the assets your husband has left you? (More answers are possible) o House o Land o Animals 17.a Do your in-laws control these assets? 17.b Do you know you are entitled to the assets of your husband?
YES/ NO YES/ NO
18. Do you possess a ration card?
YES/ NO
19. What are the changes you experienced after your husband demised? Related to: - Appearance - Mobility (worship places, auspicious occasions)
20. Are you avoiding contact with people? 20.a On which occasions do you avoid contact and who do you avoid?
YES/ NO
21. How do people react to your dress code? 22. Do you know about the benefits the government gives to women with your status? 22.a What benefits do you receive? 22.b How did you become aware of those benefits? (More answers are possible) o P.R.I (Panchayat Raj Institutions) o Media o Individuals o Organisation 23. Which are the events that you would love to attend, but you can’t? 24. Do people avoid you on some occasions? 24.a If yes, on which occasions do people avoid you?
YES/ NO
YES/ NO
25. When you have a serious problem, who would you ask for help? 26. What do people say to you about your husband’s death? 27. Have you ever experienced any physical abuse? 27.a If yes, what and by whom? How do you deal with it? 28. Have you ever experienced verbal abuse? 28.a If yes, by whom? How do you deal with it?
YES/ NO YES/ NO
29. What would you suggest to bring changes in the life of widows and who has to make those changes?
Thank you for your participation!