1
2
3 4
5 6
7 8 9 10
11
literatuur Koehler PJ, Jagella C. De correspondentie tussen Winkler en Von Monakow. 1. Persoonlijke aangelegenheden en visies. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:2469-73. Monakow C von. Über den gegenwärtigen Stand der Frage nach der Lokalisation im Grosshirn. Erbgebnisse der Physiologie 1902;1 (II. Abteilung):534-664. Monakow C von. Gehirnpathologie. 2e druk. Wenen: Hölder; 1905. Gijn J van, Koehler PJ. Eenheid of mozaïek? De ontwikkeling van het denken over plaatsgebondenheid van lichaamsfuncties in de hersenen. Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:2564-9. Winkler C. Over de lokalisatie der psychische functies in het centrale zenuwstelsel. Ned Tijdschr Geneeskd 1909;53:312-32. Monakow C von. Neue Gesichtspunkte in der Frage nach der Lokalisation im Grosshirn. Vortrag bei der Gründung der Schweizerischen Neurologischen Gesellschaft in Bern am 13. März 1908. Correspondenzblatt für Schweizer Ärzte 1909;39:401-15. Koehler PJ, Jagella C, Isler H. Zur Rezeption Von Monakows Werk. Schweiz Arch Neurol Psychiatr 1995;146(Suppl 1):31-9. Finger S. Origins of neuroscience. A history of explorations into brain function. New York: Oxford University Press; 1994. p. 90-1. Zeki S. A vision of the brain. Oxford: Blackwell; 1993. p. 57-65. Mazzarello P. The hidden structure: a scientific biography of Camillo Golgi. Translated and edited by Henry A.Buchtel and Aldo Badiani. New York: Oxford University Press; 1999. Winkler C. Herinneringen van Cornelis Winkler 1855-1941. Utrecht: Bohn Scheltema & Holkema; 1947.
12
13 14 15
16
17
18
19
Rooijmans HGM. Negenennegentig jaar tussen wal en schip. Geschiedenis van de Leidse Universitaire Psychiatrie (1899-1998). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 1998. p. 34. Stärcke A. Prof Winkler vijfentwintig jaar hoogleraar. Elsevier 1918:145-9. Bleuler E. Freud’sche Mechanismen in der Symptomatologie von Psychosen. Psychiatrisch-Neurologische Wochenschrift 1906;8:35-6. Bleuler E, Jung CG. Komplexe und Krankheitsursachen bei Dementia praecox. Zentralblatt für Nervenheilkunde und Psychiatrie 1908;31:220-7. Jagella C, Isler H, Hess K. 100 Jahre Neurologie an der Universität Zürich 1894 bis 1994. Constantin Von Monakow (1853 bis 1930) Hirnforscher, Neurologe, Psychiater, Denker. Schweiz Arch Neurol Psychiatr 1994;145(Suppl 1):44-5. Jagella C. Eugen Bleulers Warnung vor dem ‘autistischundisziplinierten Denken in der Medizin’ als Beitrag zur Erkenntniskritik ärztlicher Forschung. Ein Zürcher Konzept über ‘ratio et experientia’ im ärztlichen Denken. Gesnerus 1998;55:87-116. Bleuler E. Das autistischundisziplinierte Denken in der Medizin und seine Ueberwindung. 2e nieuwe druk. 1e druk in 1919. Berlijn: Springer; 1966. Monakow C von. Kritischer Besprechung von E.Bleuler: das autistischundisziplinierte Denken in der Medizin. Schweiz Arch Neurol Psychiatr 1920;7:167. Aanvaard op 3 juli 2001
Geschiedenis der geneeskunde
Geschiedenis van de hypofysechirurgie bij mens en dier: van experimenten bij honden naar behandeling van patiënten b.p.meij Aan het einde van de 19e eeuw en in het begin van de 20e eeuw werden bij hond en kat experimentele hypofysectomieën verricht om de fysiologische rol van de hypofyse te onderzoeken. In 1886 publiceerde Victor Horsley (1857-1916) de eerste beschrijving van hypofysectomie bij de hond via een laterale temporale intracraniale benadering.1 In deze publicatie, die gewijd was aan de verwijdering van de schildklier, werd kort verslag gedaan van de verwijdering van de hypofyse bij 2 honden. De dieren overleefden de operatie respectievelijk 5 en 6 maanden zonder dat ze zich onderscheidden van andere honden. De conclusie van Horsley dat de hypofyse een onbelangrijk en nutteloos orgaan is, hield stand gedurende de volgende 20 jaar. In 1908 kwam de fysioloog Nicholas C.Paulesco (18691931) tot de conclusie dat de hypofyse juist essentieel was voor het leven. Na totale hypofysectomie overleefde niet één van de 22 honden de operatie langer dan 48 h.2 Paulesco koos net als Horsley voor de laterale temporale benadering, maar maakte tevens een opening in het schedeldak en de dura aan de contralaterale zijde, zodat de hersenen wat verder verplaatst konden worden en de expositie van het hypofysegebied verbeterde. Universiteit Utrecht, Faculteit der Diergeneeskunde, hoofdafdeling Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Postbus 80.154, 3508 TD Utrecht. Dr.B.P.Meij, chirurg voor gezelschapsdieren (
[email protected]).
2478
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
samenvatting Aan het einde van de 19e eeuw en in het begin van de 20e eeuw werden experimentele hypofysectomieën verricht bij honden en katten, via de laterale temporale benadering, met als doel de functie van de hypofyse te onderzoeken. Men streed over de vraag of de hypofyse essentieel voor het leven was. Tegelijkertijd werden door pioniers van de neurochirurgie zoals Harvey Cushing via dierexperimenten de eerste schreden gezet voor de ontwikkeling van de neurochirurgie voor mensen. Uiteindelijk koos men bij de operatie voor de transsfenoïdale benadering. De laatste decennia heeft de diergeneeskunde kunnen profiteren van de ervaringen bij de mens en wordt de hypofysectomie bij hond en kat als gezelschapsdieren therapeutisch toegepast bij de behandeling van hypofyseaandoeningen.
is de hypofyse essentieel voor het leven of niet? Zo ontstond in het begin van de 20e eeuw een tegenstelling tussen onderzoekers die zich bedienden van gelijkgerichte experimenten. Een groep onderzoekers rapporteerde resultaten die identiek waren aan die van Horsley: honden overleefden na hypofysectomie en daaruit zou blijken dat de hypofyse niet essentieel is voor het leven.1 3 4 Andere onderzoekers waren het eens met Paulesco: honden overleefden niet na hypofysectomie en dus was hun conclusie dat de hypofyse essentieel is voor het leven.2 5 6
De neurochirurg Harvey Cushing (1869-1939) is een van de grootste pioniers geweest op het gebied van de chirurgie van de hersenen bij de mens. Cushing gebruikte bij de hond dezelfde bilaterale temporale benadering en bevestigde de resultaten van Paulesco, waarbij hij tevens het radicale karakter van de ingreep bevestigde met morfologisch onderzoek van de basis van de hersenen.5 In 1909 rapporteerde Cushing: ‘Als wij voorlopig afzien van de vraag wat bij de mens de beste benaderingswijze voor de hypofyse is onder verschillende omstandigheden, en als wij onszelf tot het experimentele probleem beperken, dan kan er geen twijfel over bestaan dat de laterale en intracraniale benadering onder de temporale kwab de enige methode is die bij de hond in aanmerking komt – het proefdier dat het geschiktst is voor deze onderzoeking.’7 In 1912 berichtte Bernard Aschner (1883-1960) over overleving van honden na hypofysectomieën via de extracraniale transbuccale route.3 Volgens Cushing overleefden de honden de operaties van Aschner omdat de hypofysectomieën incompleet waren.8 Ook meende hij dat bij de gehypofysectomeerde hond het syndroom ‘cachexia hypophyseopriva’ de laatste uren van het leven inluidde. Dit syndroom werd gekenmerkt door gewichtsverlies, ondertemperatuur, toenemende lusteloosheid, slaperigheid, coma en convulsies.8 Dat de ene onderzoeker (Cushing) de intracraniale benadering gebruikte en de andere (Aschner) de extracraniale transbuccale route, werd in die periode niet in de discussie betrokken. In 1925 publiceerde Walter E.Dandy (1886-1950) samen met Reichert een uitstekende analyse van de tegenstrijdige resultaten.9 In eigen experimenten lieten Dandy en Reichert zien dat honden die een complete verwijdering van de hypofyse ondergingen volgens de intracraniale route (unilaterale temporale benadering) de operatie ook overleefden. Hun resultaten waren in overeenstemming met die van Aschner die de transbuccale route had gebruikt. Dandy en Reichert waren zich bewust van het belang van een atraumatische werkwijze bij de retractie van de temporale hersenkwab voor de intracraniale benadering van de hypofyse. Om iatrogeen trauma van de hersenen te voorkomen inverteerden zij de kop, waardoor de hersenen als het ware wegvielen van de schedelbasis (figuur 1). Voorts lieten zij zoveel mogelijk cerebrospinale vloeistof afvloeien en lieten zij de hersenen krimpen door intraveneuze toediening van een geconcentreerde natriumchlorideoplossing. Deze auteurs concludeerden dat het zogenaamde cachexiahypophyseoprivasyndroom een direct gevolg was van trauma van de hersenen door retractie van de temporale hersenkwab.9 Toen de totale hypofysectomie bij honden door de verbetering van de ingreep met een langere overlevingstijd gepaard ging, concentreerde het onderzoek zich op het ontrafelen van de diverse endocriene functies van de hypofyse en werd door Cushing de pathologie van hypofyseaandoeningen bij de mens beschreven.7 8 Naast de temporale route,9-11 kozen steeds meer onderzoekers bij hun experimenten met proefdieren de transsfenoïdale route.11-13
figuur 1. Hypofysectomie: benadering van de hypofyse bij de hond via de unilaterale transtemporale route, getekend door J.Macdonald in 1924. De kop van de hond werd ondersteboven gepositioneerd zodat een hersenhelft van de schedelbasis kon wegvallen, waarmee het zicht op de hypofyse werd verbeterd.9
transsfenoïdale hypofysectomie bij de mens De otolaryngoloog Oscar Hirsch en de neurochirurg Cushing ontwikkelden in Noord-Amerika de klassieke transsfenoïdale benadering van de sella turcica bij de mens (figuur 2).14-16 In 1914 schreef Cushing over de
figuur 2. Transsfenoïdale benadering van een hypofysetumor bij de mens door de neurochirurg Harvey Cushing, getekend door Max Brödel in 1914.15 Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
2479
transsfenoïdale benadering: ‘De uitvoering zelf is sterk vereenvoudigd sinds de oorspronkelijke transsfenoïdale operatie die Schloffer (1868-1937) voortvarend invoerde. De procedure die ik ben gaan gebruiken, is niet meer dan een combinatie van de modificaties van de Schloffer-operatie voorgesteld door Kanaval (18741938), Halstead (1869-1926), Hirsch en anderen, en aangepast aan mijn eigen eisen. Die procedure is dus zeker niet origineel’.15 Niettemin verkoos Cushing rond 1921 bij de mens steeds vaker de fronto-orbitale benadering boven de transsfenoïdale, omdat hij geloofde dat hij op die wijze gemakkelijker de intracraniale druk kon verlagen in geval van een suprasellaire uitbreiding van de tumor. Veel neurochirurgen volgden zijn voorbeeld, enkelen daarentegen bleven de intranasale route trouw. Norman Dott (1897-1973), een leerling van Cushing, verbeterde het zicht in de sinus sphenoidalis door de bevestiging van 2 kleine lampjes op het neusspeculum volgens Cushing en hield aldus de transsfenoïdale benadering van de hypofyse overeind.17 Gerard Guiot (1912-1996) maakte via Dott in 1956 kennis met de transsfenoïdale benadering. Dit deed in Parijs de interesse voor de transsfenoïdale benadering voor de verwijdering van hypofyseadenomen bij de mens herleven.18 Jules Hardy, een student van Guiot, ontwikkelde de transsfenoïdale benadering verder in Montreal en bracht de techniek weer terug naar NoordAmerika.19 De transsfenoïdale benadering voor de operatieve verwijdering van hypofyseadenomen werd verder verbeterd met de introductie van de operatiemicroscoop en door microchirurgische technieken, plaatsbepaling met de beeldversterker (figuur 3)19 en meer recent door geavanceerde beeldvormingstechnieken zoals CT en MRI. Met kleine modificaties is de oorspronkelijke transsfenoïdale benadering bij de mens mondiaal de frequentst toegepaste methode voor de chirurgische verwijdering van zowel de endocrien actieve adenomen
(van prolactine-, groeihormoon- of corticotropinecellen) als de niet-functionele adenomen (thyreoïdstimulerendhormooncellen, gonadotrofe cellen en zogenaamde nulcellen (daarin is geen van de bekende hypofysehormonen aantoonbaar)) van de hypofyse. Transsfenoïdale selectieve adenomectomie is de eerste keus bij de behandeling van het corticotrofe hypofyseadenoom dat verantwoordelijk is voor de ziekte van Cushing bij de mens.20 hypofysectomie in de diergeneeskunde De ervaringen van medische onderzoekers en neurochirurgen leidden tot de beschrijving van de experimentele transsfenoïdale hypofysectomie bij de hond voor medisch gerelateerd onderzoek en vormden de basis voor de klinische toepassing van de hypofysectomie in de diergeneeskunde.21 Hypofyse-afhankelijk hyperadrenocorticisme (ziekte van Cushing) is een vaak voorkomende endocriene aandoening bij de hond, maar is zeldzaam bij de kat.22 Evenals bij de mens ligt bij de hond en de kat een corticotroof hypofyseadenoom ten grondslag aan deze ziekte. Andere endocrien actieve en niet-functionele hypofyseadenomen zijn bij zowel hond als kat zeldzaam. Aan het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw werd door Rijnberk et al. van de Utrechtse veterinaire faculteit al gepubliceerd over succesvolle hypofysectomieën bij 4 honden met de ziekte van Cushing.23 Na de introductie van 2,4′-dichloordifenyldichloorethaan (o,p′DDD) als adrenocorticolytisch agens in 1973,24 wordt dit medicament wereldwijd het meest toegepast bij de behandeling van de ziekte van Cushing bij de hond.25 26 Dit is vooral het gevolg van de gemakkelijke toediening, de bijzondere gevoeligheid van de hond voor dit middel, de beschikbaarheid en de goede resultaten op korte termijn. Toch kleven er ook belangrijke nadelen aan deze chemische destructie van de bijnierschors, zoals de
figuur 3. Operatieopstelling voor transsfenoïdale hypofysechirurgie bij de mens, met beeldversterker en binoculaire operatiemicroscoop, getekend door R.Leblanc.19 2480
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de beeldvorming in de diergeneeskunde (MRI) en aanvullende hormoonsubstitutie na hypofysectomie (groeihormoon) kunnen de resultaten van transsfenoïdale hypofysectomie bij de hond met de ziekte van Cushing waarschijnlijk nog verder verbeteren. Recent werd de techniek ook met succes ingezet voor de behandeling van de ziekte van Cushing bij katten waar voorheen bilaterale adrenalectomie de enige therapeutische optie was.38 De transsfenoïdale hypofysectomie kan ook worden ingezet bij de behandeling van acromegalie veroorzaakt door een groeihormoonproducerend hypofyseadenoom bij de kat (zeldzaam) en als cytoreductieve procedure bij nietfunctionele macroadenomen bij de hond. slot Transsfenoïdale hypofysectomie heeft een rijke historie die teruggaat tot het einde van de 19e eeuw. Medische onderzoekers die pionierden met de hypofysechirurgie bij de hond hebben de fundamenten gelegd voor de huidige kennis van de (patho)fysiologie van de hypofyse en voor de hypofysechirurgie bij mens en dier. figuur 4. Het operatieveld voor transsfenoïdale hypofysectomie bij de hond, getekend door B.Janssen. De incisie ( ) in het palatum molle geeft toegang tot de nasofarynx en het os sphenoidale.35
neurologische en gastro-intestinale bijwerkingen van het medicament, de hoge frequentie van recidief, het gevaar van het ontstaan van de ziekte van Addison en uiteindelijk de neurologische verschijnselen als gevolg van een expansief groeiende hypofysetumor.25 27 28 In 1977 beschreef Lubberink de behandeling van 28 honden met de ziekte van Cushing via transsfenoïdale hypofysectomie.29 Haar resultaten waren opmerkelijk als wij ons realiseren dat er in die tijd nog geen geavanceerde beeldvormingstechnieken beschikbaar waren om de hypofyse in beeld te brengen. In de periode 1970-1997 verschenen geen oorspronkelijke publicaties over de behandeling van de ziekte van Cushing bij de hond via transsfenoïdale hypofysectomie. Wel werd in veterinaire handboeken de transsfenoïdale hypofysectomie tot in detail beschreven.30 31 Tussen 1980 en 1990 verschenen diverse oorspronkelijke publicaties over transsfenoïdale hypofysectomie bij gezonde honden. Deze studies waren gericht op plaatsbepaling van de hypofyse, de hypofysefunctie na de operatie, de complicaties en de overleving.32-34 In 1993 werd aan de Universiteit Utrecht de beeldvorming van de hypofyse met (dynamische) CT geïntroduceerd en werd de chirurgische behandeling van honden met de ziekte van Cushing verfijnd.35 Microchirurgische transsfenoïdale hypofysectomie wordt uitgevoerd bij de hond in borst-buikligging (figuur 4).36 37 Hormonale substitutie bestaat uit tijdelijke toediening van een vasopressine-analogon en levenslange verstrekking van cortison en thyroxine. Hechte samenwerking tussen de diergeneeskundig chirurg, de diergeneeskundig internistendocrinoloog en de diergeneeskundig radioloog is essentieel gebleken voor het welslagen van de behandeling.
abstract The history of pituitary surgery in humans and animals: from experiments in dogs to patient treatment. – At the end of the 19th century and the start of the 20th century experimental hypophysectomy was carried out on cats and dogs, by means of the lateral temporal approach, to investigate the physiological role of the pituitary gland because there was a debate as to whether the pituitary gland was essential for life. At the same time pioneering neurosurgeons such as Harvey Cushing used animal experiments to explore the different approaches to the neurocranium and the pituitary, thereby taking the first steps towards neurosurgery in humans. Eventually the transsphenoidal route was chosen for such an operation. Veterinary medicine has benefited from these developments in the medical field. For the past few decades, hypophysectomy has been used for the treatment of pituitary adenomas in dogs and cats that are kept as pets.
1
2
3
4 5 6
7 8
literatuur Horsley V. Mr.Victor Horsley: The Brown Lectures. Lecture III. Functional nervous disorders due to loss of thyroid gland and pituitary body. Lancet 1886;i:5. Paulesco NC. Recherches sur la physiologie de l’hypophyse du cerveau. L’hypophysectomie et ses effects. Journal de Physiologie et de Pathologie générale 1907;9:441-56. Aschner B. Über die Funktion der Hypophyse. Pflüger’s Archiv für die gesamte Physiologie des Menschen und der Tiere 1912;146: 1-146. Sweet JE, Allen AR. The effect of the removal of the hypophysis in the dog. Ann Surg 1913;57:485-91. Reford LL, Cushing H. Is the pituitary gland essential to the maintenance of life? Bulletin of the Johns Hopkins Hospital 1909;20:105-7. Dott NM. An investigation into the function of the pituitary and thyroid glands. Part I. The technique of their experimental surgery and summary of results. Q J Exp Physiol 1923;13:241-82. Cushing H. The hypophysis cerebri. Clinical aspects of hyperpituitarism and of hypopituitarism. JAMA 1909;53:249-55. Cushing H. Anatomy, physiology, pathology and chemistry. In: Cushing H, ed. The pituitary body and its disorders: clinical states produced by disorders of the hypophysis cerebri. Philadelphia: Lippincott; 1912. p. 1-23.
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
2481
9
10 11
12 13 14
15 16 17
18 19 20 21
22
23 24
25
Dandy WE, Reichert FL. Studies on experimental hypophysectomy. I. Effect on the maintenance of life. Bulletin of the Johns Hopkins Hospital 1925;37:1-13. Keller AD, Lawrence WE, Blair CB. Effects of varying degrees of hypophysectomy in the dog. Arch Pathol 1945;40:289-308. Ganong WF, Hume DM. The effect of graded hypophysectomy on thyroid, gonadal, and adrenocortical function in the dog. Endocrinology 1956;59:293-301. Essex HE, Astarabadi TM. Transbuccal hypophysectomy in the dog. Ann Surg 1953;138;143-4. Tiscornia OM, Dreiling DA. Microsurgical ablation of the canine pituitary gland. Surgery 1966;60:1077-82. Hirsch O. Über Methoden der operativen Behandlung von Hypophysistumoren auf endonasalem Wege. Archiv für Laryngologie 1910;24:129-77. Cushing H. The Weir Mitchell lecture. Surgical experiences with pituitary disorders. JAMA 1914;63:1515-25. Hirsch O. Pituitary tumors. A borderland between cranial and transsphenoidal surgery. N Engl J Med 1956;254:937-9. Landolt AM. History of pituitary surgery. In: Greenblatt SH, editor. A history of neurosurgery. Park Ridge: American Association of Neurological Surgeons; 1997. p. 373-400. Guiot G, Arfel G, Brion S, Cheguillaume J. Adénomes hypophysaires. Parijs: Masson; 1958. p. 276. Hardy J. Transsphenoidal hypophysectomy. J Neurosurg 1971;34: 582-94. Melby JC. Therapy of Cushing disease: a consensus for pituitary microsurgery. Ann Intern Med 1988;109:445-6. Markowitz J, Archibald J, Downie HG. Hypophysectomy in dogs. In: Markowitz J, Archibald J, Downie HG, editors. Experimental surgery. 5th ed. Baltimore: Williams & Wilkins; 1964. p. 630-43. Rijnberk A. Pituitary-dependent hyperadrenocorticism. In: Rijnberk A, editor. Clinical endocrinology of dogs and cats. Dordrecht: Kluwer; 1996. p. 74-83. Rijnberk A, Kinderen PJ der, Thijssen JHH. Spontaneous hyperadrenocorticism in the dog. J Endocrinol 1968;41:397-406. Schechter RD, Stabenfeldt GH, Gribble DH, Ling GV. Treatment of Cushing’s syndrome in the dog with an adrenocorticolytic agent (o,p′DDD). J Am Vet Med Assoc 1973;162:629-39. Kintzer PP, Peterson ME. Mitotane (o,p′-DDD) treatment of 200 dogs with pituitary-dependent hyperadrenocorticism. J Vet Intern Med 1991;5:182-90.
26
27
28 29
30
31
32
33 34
35
36
37
38
Hertog E den, Braakman JCA, Teske E, Kooistra HS, Rijnberk A. Results of non-selective adrenocorticolysis by o,p′-DDD in 129 dogs with pituitary-dependent hyperadrenocorticism. Vet Rec 1999;144: 12-7. Sarfaty D, Carrillo JM, Peterson ME. Neurologic, endocrinologic, and pathologic findings associated with large pituitary tumors in dogs: eight cases (1976-1984). J Am Vet Med Assoc 1988;193:854-6. Nichols R. Problems associated with medical therapy of canine hyperadrenocorticism. Probl Vet Med 1990;2:551-6. Lubberink AAME. Diagnosis and treatment of canine Cushing’s syndrome [proefschrift]. Utrecht: Universiteit Utrecht; 1977. p. 4485. Lubberink AAME, Rijnberk A. Hypophysectomy. In: Kirk RW, editor. Current veterinary therapy V – small animal practice. Philadelphia: Saunders; 1974. p. 787-9. Niebauer GW. Hypophysectomy. In: Slatter D, editor. Textbook of small animal surgery. 2nd ed. Philadelphia: Saunders; 1993. p. 1496510. Lantz GC, Ihle SL, Nelson RW, Carlton WW, Feldman EC, Lothrop CD, et al. Transsphenoidal hypophysectomy in the clinically normal dog. Am J Vet Res 1988;49:1134-42. Niebauer GW, Evans SM. Transsphenoidal hypophysectomy in the dog. A new technique. Vet Surg 1988;17:296-303. Niebauer GW, Eigenmann JE, Van Winkle TJ. Study of long-term survival after transsphenoidal hypophysectomy in clinically normal dogs. Am J Vet Res 1990;51:677-81. Meij BP, Voorhout G, Ingh TSGAM van den, Hazewinkel HAW, Verlaat JW van ’t. Transsphenoidal hypophysectomy in beagle dogs: evaluation of a microsurgical technique. Vet Surg 1997;26:295-309. Meij BP, Mol JA, Bevers MM, Rijnberk A. Residual pituitary function after transsphenoidal hypophysectomy in dogs with pituitarydependent hyperadrenocorticism. J Endocrinol 1997;155:531-9. Meij BP, Voorhout G, Ingh TSGAM van den, Hazewinkel HAW, Teske E, Rijnberk AD. Results of transsphenoidal hypophysectomy in 52 dogs with pituitary-dependent hyperadrenocorticism. Vet Surg 1998;27:246-61. Meij BP, Voorhout G, Ingh TSGAM van den, Rijnberk A. Transsphenoidal hypophysectomy for treatment of pituitary-dependent hyperadrenocorticism in 7 cats. Vet Surg 2001;30:72-86. Aanvaard op 23 april 2001
Geschiedenis der Geneeskunde
Noma: de Nederlandse geschiedenis van een inmiddels bijna vergeten aandoening k.w.marck Noma is een orofaciaal gangreen dat meestal ontstaat bij ondervoede en door ziekten verzwakte kinderen met een necrotiserende gingivitis.1 2 Het betreft een opportunistische infectie. De verwekkers ervan, zoals Fusobacterium nucleatum en een spirocheet die vroeger werd geïdentificeerd als Borrelia vincenti, behoren tot de normale mondflora.3 De sterfte is hoog: zonder behandeling (en dat is bijna altijd het geval) overlijdt circa 90% van de patiënten binnen een week tot een maand.1 De patiënten die de aandoening overleven, hebben doorgaans ernstige misvormingen van het gelaat. Nederlandse Noma Stichting, De Pôlle 24, 9084 BT Goutum. Dr.K.W.Marck, plastisch chirurg en voorzitter van de Nederlandse Noma Stichting (
[email protected]).
2482
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
samenvatting Noma is een orofaciaal gangreen dat kan ontstaan bij ondervoede en door ziekten verzwakte kinderen. De aandoening kwam in vroeger eeuwen veel in Nederland voor. De medische historie van noma kent enige belangrijke Nederlandse bijdragen. Carel Baten beschreef de aandoening in 1595 voor het eerst als klinische entiteit, terwijl Cornelis van de Voorde in 1680 de aandoening de benaming ‘noma’ meegaf, in plaats van het toen gebruikelijke ‘waterkanker’. Ook werd een van de eerste gelaatsreconstructies bij noma in Nederland verricht, door Leendert Stelwagen in 1779. Noma verdween in Nederland in de tweede helft van de 19e eeuw als gevolg van een verbeterde voedingstoestand van de armen. Elders in de wereld overlijden heden ten dage jaarlijks circa 110.000 kinderen aan deze in ons land inmiddels vrijwel vergeten aandoening.