GESCHIEDENIS BOVENBOUW
HAVO ACTIVITEITENBOEK antwoorden hoofdstuk 2
2
De Grieks‐Romeinse wereld
ORIËNTATIEKENNIS – EXAMENSTOF – BEVRAAGD
Antwoorden op de basisvragen De zwart genummerde vragen gaan over de door de overheid voorgeschreven examenstof van tijdvak 2. Bij vragen over stof ter aanvulling op die examenstof zijn de vraagnummers rood en onderstreept.
Blok 1 KA-04a De ontwikkeling van het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat (par. 1) 1 a Op welke manier was het oude Griekenland politiek georganiseerd? Het oude Griekenland bestond uit ongeveer 200 aparte stadstaten. Elke stadstaat (stad met omgeving) had een eigen bestuur (en was een onafhankelijke staat). Zo iets als een ‘Griekse regering’ bestond dus niet. b Waardoor konden er in het oude Griekenland zoveel stadstaten ontstaan? De vele stadstaten ontstonden als gevolg van natuurlijke omstandigheden: veel gebieden waren geschei‐ den door bergen of zee. c Noem de belangrijkste kenmerken van de Griekse polis. De belangrijkste kenmerken van de Griekse stadstaat waren: ‐ Het middelpunt was een versterkte heuvel (acropolis, ‘hoge stad’), waar de bewoners bij aanvallen hun toevlucht konden zoeken. ‐ Vaak was op de acropolis ook een tempel, waarin de belangrijkste god of godin van de polis vereerd. ‐ Ook was er een agora, een plein waar de burgers elkaar ontmoetten, handel dreven en het bestuur van de polis bespraken. ‐ Rondom de acropolis en de agora ontstonden echte steden, grote nederzettingen waarvan de meeste bewoners van iets anders leefden dan akkerbouw en veeteelt. 2 De Grieken kwamen op nieuwe ideeën over de betrokkenheid van mensen bij het bestuur van hun staat. Welke soorten bestuur ontstonden in de Griekse stadstaten? In de stadstaten ontstonden verschillende soorten bestuur met verschillende maten van betrokkenheid van burgers: ‐ bestuur door alleenheersers (autocratie), ‐ bestuursvormen waaraan alleen de aanzienlijkste burgers deelnamen (oligarchie), ‐ bestuursvormen waaraan alle burgers deelnamen (democratie). 3 a Beschrijf op welke manier de macht in de polis aanvankelijk was verdeeld. Aanvankelijk had de adel in de polis de macht. De adel bestond uit een groep rijke families. Hun rijkdom was vooral gebaseerd op grondbezit. Een raad van edelen nam alle belangrijke beslissingen. Vaak was er ook een vergadering van alle mannen: de volksvergadering. Deze stond echter sterk onder invloed van de adel en besloot wat de adel wilde. b Welke bevolkingsgroep werd veel belangrijker? Waardoor? De handelaren. De Griekse steden kregen te maken met overbevolking. Men besloot daarom tot kolonisa‐ tie. De kolonies bleven goede handelscontacten onderhouden met de moederstad. In de stadstaten nam het aantal mensen dat handel dreef, daardoor sterk toe. Veel handelaren werden even rijk of rijker dan de edelen. c Welke gevolgen had dit voor het bestuur van de stadstaten? De handelaren wilden ook deel hebben aan de macht. Vrijwillig of na verzet ontstonden in veel stadstaten ‘democratieën’. Echte democratieën waren het niet. Want alleen mannen kregen stemrecht. 4 a Welke nieuwe regeringsvorm werd in Athene in 509 voor Chr. ingevoerd? In Athene werd de directe democratie ingevoerd. b Noem de belangrijkste kenmerken van die regeringsvorm. ‐ Alle belangrijke beslissingen werden door de volksvergadering genomen. In de volksvergadering had‐ den de burgers het recht voorstellen goed‐ of af te keuren en tegenvoorstellen in te dienen. ‐ Alle mannen vanaf 18 jaar hadden stemrecht. ‐ De vergaderingen werden voorbereid door een Raad van Vijfhonderd. havo – hoofdstuk 2
– 1 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
‐ De vijfhonderd werden voor een jaar door loting aangewezen uit een grotere groep die door de volks‐ vergadering was gekozen. ‐ Het dagelijks bestuur was in handen van een telkens wisselende groep van vijftig leden van de Raad van Vijfhonderd. ‐ De volksvergadering koos tien leiders van leger en vloot. c Welke bevolkingsgroepen hadden nog steeds geen politieke zeggenschap? Vrouwen, slaven en buitenlanders die in Athene woonden, hadden geen stemrecht. (par. 2) Sparta 5 Op welke manier losten de Spartanen het probleem van de overbevolking op? De Spartanen veroverden het land van hun buren, de Messeniërs. Deze werden gedwongen voedsel te leveren aan de Spartanen. 6 a Noem de belangrijkste kenmerken van de regeringsvorm in Sparta. ‐ In de volksvergadering konden alle Spartaanse mannen voorstellen aannemen of verwerpen. ‐ Alleen een raad van edelen mocht voorstellen doen. ‐ De volksvergadering mocht geen voorstellen wijzigen. b Welk deel van de bevolking had geen politieke zeggenschap? De meeste bewoners van het door Sparta beheerste gebied hadden geen burgerrechten, want de meeste bewoners waren geen ‘echte’ Spartanen, maar afstammelingen van de oorspronkelijke bevolking. (par. 2) De Grieken verslaan de Perzen 7 Geef een omschrijving van het bestuur van het Perzische rijk. In het Perzische rijk bestond geen democratie. Eén man, de koning, had alle macht in handen. 8 a Wat was de aanleiding tot de Perzische Oorlogen? Griekse kolonisten die zich aan de kust van Klein‐Azië hadden gevestigd, wilden zich onafhankelijk maken van de Perzische koning. In 500 voor Chr. kwamen zij in opstand tegen de Perzische koning. Deze opstand werd de aanleiding tot de Perzische Oorlogen. b De Grieken wonnen; in welke opzichten waren zij in het voordeel? ‐ De Grieken waren tijdig op de hoogte van het Perzische plan Griekenland te veroveren. Niet letterlijk in de tekst, wel daaruit af te leiden: ‐ De Grieken vochten in en voor hun eigen grondgebied. ‐ Na de slag bij Salamis waren de Perzen beroofd van de aanvoer van voorraden en moesten zij zich terugtrekken. c In welke opzichten in het nadeel? ‐ De Grieken slaagden er niet in tot een goede samenwerking te komen. Ze waren bang dat één van hen de andere staatjes zou gaan overheersen. Niet letterlijk in de tekst, wel daaruit af te leiden: ‐ Het Perzische rijk was erg groot en machtig. Het had dus een groot leger. ‐ De Perzen veroverden een groot deel van Griekenland. Veel Grieken moesten vluchten, zoals de be‐ woners van Athene. (par. 2) De Grieken strijden onderling 9 Waarom gingen veel Griekse staatjes samenwerken? Uit angst voor een nieuwe Perzische aanval besloten veel Griekse staatjes te gaan samenwerken. 10 Waarom kwam het toch tot een oorlog die een einde maakte aan de grote macht van Athene? Er kwamen twee bondgenootschappen bij de Grieken, het ene onder leiding van Athene, het andere on‐ der leiding van Sparta. Beide bondgenootschappen probeerden het machtigst te worden. Zowel Athene als Sparta probeerde bondgenoten van de andere partij tot overlopen te bewegen. Daardoor brak de Peloponnesische Oorlog uit.
havo – hoofdstuk 2
– 2 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
KA-04b De ontwikkeling van wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat (par. 3) 11 a Wat was er nieuw aan de manier van denken van Griekse onderzoekers? Nieuw in hun manier van denken was het voortdurend vragen en zoeken naar nieuwe kennis. Nieuw was ook het zoeken naar antwoorden in de natuur zelf en niet in de godsdienst. b Geef een voorbeeld van dit Grieks wetenschappelijk denken op het terrein van: geneeskunde, geschiedenis, filosofie. ‐ Geneeskunde. Hippocrates zocht de verklaring voor het ziek zijn in de natuur zelf. Hij ging precies op‐ schrijven hoe een ziekte bij iemand verliep. Zo probeerde hij erachter te komen hoe de ziekte ont‐ stond en hoe die genezen kon worden. ‐ Geschiedenis. Herodotus reisde veel en noteerde wat hij over het verleden van de mensen hoorde. Als hij verschillende verhalen over hetzelfde hoorde, schreef hij beide verhalen op. Hij gaf daarna zijn eigen mening over die verhalen. ‐ Filosofie. Socrates probeerde al vragend erachter te komen hoe de wereld in elkaar zat en wat het beste was. Socrates meende dat mensen alleen slechte dingen deden, omdat ze te weinig nadachten. Als de mensen wisten dat ze iets slechts deden, dan zouden zij het niet doen. Domheid was dus het grootste gevaar voor de mens.
Blok 2 KA-05 De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur (par. 4) 12 Noem de belangrijkste grondregel (ideaal) van de Griekse kunst. De belangrijkste grondregel van de Griekse kunst was: ‘Het schone berust in de maat en de orde’ (Aristoteles). 13 Uit welke kenmerken van de Griekse beeldhouwkunst blijkt de toepassing van die grondregel? ‐ Er werd gebruik gemaakt van een vaste verhouding; het hoofd maakt precies één zevende van het lichaam uit. ‐ De beelden waren vrijstaand, in beweging en hadden een natuurlijke weergave van het lichaam. ‐ De Griekse beeldhouwers maakten beelden van mensen in hun meest ideale vorm (de ‘klassieke’ vorm). 14 a Wat waren de belangrijkste bouwwerken van de Grieken? Tempels en theaters b Op welke wijze werd de grondregel toegepast in de Griekse bouwkunst? ‐ Het belangrijkste kenmerk van tempels waren de zuilen. Ook daarbij was de ideale verhouding tussen lengte en dikte van groot belang. De bovenkant van de zuilenrijen vormde geen exact rechte lijn, maar een iets gebogen lijn. De ideale verhouding tussen breedte en lengte van een tempel was een benade‐ ring van 3 : 8, maar nooit precies 3 : 8. Door deze bijna maar niet helemaal vastgelegde verhoudingen maakten de tempels een harmonieuze maar geen doodse indruk. ‐ De voorkant van de tempels viel op door symmetrie. Die werd bereikt door het timpaan, de driehoe‐ kige bovenkant van de gevel. (blz. 30 Handboek) 15 a Welke vernieuwingen brachten de Romeinen in de bouwkunst? Zowel in de bouwkunst als in de beeldhouwkunst volgden de Romeinen de Grieken na. Maar vooral in de bouwkunst kwamen zij met belangrijke vernieuwingen: ‐ Het Romeinse theater was niet, zoals het Griekse, in een heuvel ingebed, maar was een vrijstaande constructie. Via talrijke trappen en ingangen in de buitenmuur konden de toeschouwers hun zitplaat‐ sen bereiken. ‐ Bij de Romeinen was (anders dan bij de Grieken) wel verschil tussen voor‐ en achterzijde: aan de voor‐ zijde was de ingang en het voorportaal, omgeven door vrijstaande zuilen, verder alleen halfzuilen met de platte kant aangebouwd tegen de muur (bij de Grieken vrijstaande zuilen). ‐ Er werden typisch Romeinse vormen ontwikkeld zoals de boog, het gewelf en de koepel. ‐ Nieuwe bouwtechnische middelen creëerden de mogelijkheid om, zoals in het Pantheon grote ruimten met gewelven en een koepel te overspannen. Zuilen en steunberen waren hierdoor overbodig. b Welke soorten bouwwerken zijn typisch voor de Romeinse bouwkunde? Triomfbogen, de thermen en de amfitheaters (zie HB blz. 27, 30; AB blz. 19, 25) havo – hoofdstuk 2
– 3 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
KA-06 De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verbreidde (par. 6) 16 Op welke manier ontstond de vrije stad Rome? Rond 800 voor Chr. veroverden de Etrusken, een volk uit het Midden‐Oosten, een groot deel van Noord‐ en Midden‐Italië. In dat gebied lag Rome. Rond 500 voor Chr. kwamen de inwoners van een aantal steden in opstand tegen de Etrusken. Rome behoorde tot de steden die zich vrij vochten. 17 In welke periode veroverden de Romeinen Italië? In de twee eeuwen vanaf 500 voor Chr. veroverden de Romeinen het grondgebied van de volken die in Italië woonden (behalve in het uiterste noorden). Met de onderwerping van de Griekse kolonisten in Zuid‐ Italië was de verovering van het Italiaanse vasteland voltooid (± 275 voor Chr.). (par. 7) 18 a In welke periode veroverden de Romeinen een imperium en welk gebied omvatte dat imperium? In bijna driehonderd jaar vanaf 275 voor Chr. veroverden de Romeinen een imperium, dat bestond uit het Middellandse Zeegebied en een groot deel van de rest van Europa. b Welke redenen hadden de Romeinen om een imperium tot stand te brengen? Het Romeinse imperium kwam niet tot stand volgens een van tevoren opgesteld plan. De Romeinen had‐ den telkens weer andere redenen om een gebied te veroveren: ‐ Soms deden ze het omdat dat land een bondgenoot van de Romeinen aanviel, soms omdat de bevol‐ king van een bepaald land de handel of de veiligheid van de Romeinen bedreigde. ‐ Soms omdat de Romeinen meer grond wilden hebben voor hun eigen bevolking. ‐ Sommige Romeinen, zoals de dichter Vergilius, vonden dat de Romeinen de taak hadden in de hele wereld een rechtvaardig bestuur te brengen. (par. 6) 19 Wie hadden de grootste invloed op het bestuur van Rome in de tijd van de republiek? De twee consuls en de senaat 20 Welke groepen hadden geen invloed op het bestuur van Rome? De vrouwen en de slaven (par. 8) 21 a Waardoor kon Caesar in Rome de macht veroveren? Caesar kon in Rome de macht veroveren doordat zijn soldaten trouwer waren aan hem dan aan Rome. Daardoor kon hij met zijn leger naar Rome trekken om de macht in handen te krijgen. b Waarom werd Caesar vermoord? Om de macht van de senaat te herstellen pleegden enkele senatoren een moordaanslag op Caesar (44 voor Chr.). 22 Op welke voorzichtige wijze wist Octavianus (Augustus) alle macht in handen te houden? Hij liet de senaat, het consulaat en de volksvergadering bestaan. Maar hij zorgde er wel voor dat hij in werkelijkheid de macht had. 23 Waardoor kon de Romeinse Vrede (Pax Romana) enkele eeuwen lang blijven bestaan? De onderzoekers noemen daarvoor verschillende oorzaken: ‐ Het leger bleef trouw aan de keizers. De soldaten kregen betere grond of meer geld na hun diensttijd dan tijdens de republiek. De keizer benoemde legeraanvoerders die hem trouw waren. Bovendien wa‐ ren die legeraanvoerders maar korte tijd in dienst. ‐ Er kon goed handel worden gedreven, zodat de welvaart toenam. ‐ Er verschenen geen krachtige vijanden aan de grenzen van het rijk. 24 Op welke manier konden inwoners van de provincies Romeins burger worden? Daarvoor moesten zij bewijzen dat ze geromaniseerd waren (de Romeinse cultuur hadden overgenomen). (rubriektekst blz. 29 Handboek) 25 Waardoor verbreidde de Griekse cultuur zich in de 2de eeuw voor Chr. nog meer onder de Romeinen? In de 2de eeuw voor Chr. werden Griekenland en de rijken in het Midden‐Oosten door de Romeinen on‐ derworpen. Deze rijken hadden als gevolg van de veroveringen van Alexander de Grote een Griekse cul‐ tuur. Meer nog dan tevoren vermengden zich de Griekse en de Romeinse cultuur. (blz. 26‐27, 29 – ook rubriektekst ‐ Handboek) 26 Op welke manier droegen de bestuursorganisatie, de taal en de romanisering bij tot de verbreiding van de Grieks‐Romeinse cultuur? havo – hoofdstuk 2
– 4 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
‐ De bestuursorganisatie De Romeinen verdeelden de veroverde gebieden in provincies. Elke provincie kreeg een Romeins be‐ stuur met een gouverneur aan het hoofd. In iedere provincie werden Romeinse troepen gelegerd. Zo konden de Romeinen overal de Grieks‐Romeinse cultuur verbreiden. ‐ De taal In sommige provincies verdween de oorspronkelijke taal en werd vervangen door een vorm van de taal van de Romeinen, het Latijn. In het Latijn komen ook veel Griekse woorden voor. Via de taal ver‐ breidde de Grieks‐Romeinse cultuur zich snel. ‐ De romanisering Iedereen kon in het Romeinse rijk het Romeinse burgerrecht krijgen. Veel inwoners van de provincies wilden Romeinse burger worden. Daarvoor moesten zij bewijzen dat ze geromaniseerd waren. (blz. 29 – rubriektekst – Handboek en par. 9) 27 Geef voorbeelden van wat er nog te zien is van de Grieks‐Romeinse cultuur in de veroverde gebieden: a op het gebied van de bouwkunst In de veroverde gebieden verrezen overal Romeinse bouwwerken. Iets daarvan is nog steeds, min of meer gaaf, te zien. Het meeste in Frankrijk: een tempel in Nîmes, een amfitheater in Arles, theaters in Arles en Orange, triomfbogen in Orange en Carpentras, een aquaduct in Pont du Gard. Een aquaduct is ook te zien in Segovia (Spanje), een tempel en een amfitheater in Pula (Kroatië), een stadspoort, een amfitheater, een basiliek en thermen in Trier (Duitsland). In Heerlen zijn de opgravingen te bezichtigen van de thermen (badhuis). b op het gebied van de taal Sommige provincies werden zo sterk geromaniseerd dat de oorspronkelijke taal van de bevolking verdween en vervangen werd door een vorm van de taal van de Romeinen, het Latijn. Die talen worden tegenwoordig romaanse talen genoemd. Het zijn, naast het Italiaans, het Spaans, Portugees, Frans en Roemeens. Het Latijn is altijd de officiële taal van de rooms‐katholieke Kerk gebleven. In het Latijn komen veel Griekse woorden voor. Maar ook in de talen in de veroverde gebieden waar het Latijn niet werd overgenomen komen veel Romeinse en Griekse woorden voor. c op het gebied van de rechtspraak Kenmerken van het Romeinse recht komen in onze tijd in de rechtspraak van westerse landen voor: ‐ iemand is onschuldig tot zijn schuld is bewezen; ‐ iemand die ergens van is beschuldigd, moet de kans krijgen zich te verdedigen; ‐ niemand mag worden gestraft voor wat hij denkt; ‐ de bestuurders van een land mogen zich niet met de rechtspraak bemoeien, dat mogen alleen de rech‐ ters.
Blok 3 KA-08 Ontwikkeling van het jodendom en het christendom als eerste monotheïstische godsdiensten (blz. 31 Handboek) 28 a Noem de belangrijkste kenmerken van de joodse godsdienst. ‐ Andere volken vereerden veel goden, maar de Joden geloofden in één God. ‐ Deze had de Joden regels gegeven waarnaar de mens moest leven, waarvan de Tien Geboden de be‐ kendste waren. ‐ In ruil voor naleving van die voorschriften zou God het Joodse volk bij uitstek beschermen en bevoordelen. b Waarin staan de geschiedenis en de godsdienstige opvattingen van het Joodse volk beschreven? De ‐ deels mythische ‐ geschiedenis en de godsdienstige opvattingen van het Joodse volk staan beschre‐ ven in de ‘Joodse bijbel’, Tanach genoemd. De christenen noemen dit het Oude Testament. Het is een verzameling boeken, waarvan de eerste vijf, de ‘Boeken van Mozes’, het belangrijkste zijn. Die heten samen de Torah. c Wat is het belangrijkste heiligdom van de Joden? Het belangrijkste heiligdom van de Joden is de tempel in Jeruzalem. 29 Waardoor ontstond onder de Joden het geloof in een Verlosser of Messias? Onder de koningen David en Salomon (ongeveer 1000 voor Chr.) leefden de Joden in een onafhankelijk koninkrijk. Maar omdat ze een klein volk vormden, werden ze vaak overheerst door grotere buurvolken havo – hoofdstuk 2
– 5 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
zoals de Egyptenaren, de Babyloniërs, de Assyriërs en de Perzen. Tijdens zo’n periode van overheersing ontstond het geloof in een Verlosser of Messias, die het koninkrijk van David weer zou herstellen. 30 Welke gevolgen voor de Joden had de verovering van Palestina door de Romeinen? In 63 voor Chr. werd Palestina ingelijfd bij het Romeinse rijk. De Joden begonnen een grote opstand. Deze mislukte en eindigde met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel door de Romeinse bevelhebber – en latere keizer – Titus (70 na Chr.). Veel Joden vluchtten naar andere gebieden in het Midden‐Oosten (en later ook in Europa). Sindsdien leefden er meer Joden buiten dan in Palestina. De gevluchte Joden behielden hun godsdienst en hun gebruiken. Overal vormden zij een duidelijk herken‐ bare minderheid. 31 Het optreden van Jezus van Nazareth leidde tot verschillende reacties onder de Joden. Welke? Sommigen gingen hem zien als de verlosser die de Joden in Palestina zou bevrijden van het Romeinse juk. Maar Joodse leiders die bang waren hun leiderschap te verliezen, klaagden hem aan, waarna de Romeinse gouverneur hem veroordeelde tot de dood aan een kruis. 32 Noem de belangrijkste punten van de christelijke geloofsbelijdenis. De belangrijkste punten van de christelijke geloofsbelijdenis waren: ‐ Jezus van Nazareth was, behalve mens, ook de zoon van God. ‐ Door zijn dood verloste Jezus de mensheid van alle zonden en kwaad. ‐ Hij verrees uit de dood en steeg op naar de hemel. ‐ De mens die in hem gelooft, krijgt vergeving van zonden en wordt na zijn dood beloond met eeuwig geluk. ‐ Aan het eind van de tijd zal Jezus Christus terugkomen om een Laatste Oordeel uit te spreken over levenden en doden. ‐ De goede mensen worden beloond met een eeuwig leven in de hemel, de boosdoeners verdwijnen voor altijd in de hel. (blz. 32 Handboek) 33 a Welke zijn de belangrijkste christelijke waarden? Menslievendheid en vergevingsgezindheid zijn de belangrijkste christelijke waarden. b Welke zijn de belangrijkste christelijke deugden? De deugden die daar voor de christenen uit voortvloeien, zijn geweldloosheid, behulpzaamheid, eerlijk‐ heid, vrijgevigheid en eenvoud. 34 a Waardoor kon het christendom zich snel verbreiden in het Romeinse rijk? Keizer Augustus en zijn opvolgers hadden ervoor gezorgd dat er in het Middellandse‐Zeegebied vrede heerste (Pax Romana). Ook het christendom profiteerde daarvan. Het verbreidde zich snel in het Romeinse rijk. Een belangrijke bijdrage daaraan leverde de apostel Paulus. b Voor welke bevolkingsgroepen had het christendom grote aantrekkingskracht? Waarom? ‐ Veel armen en onderdrukten in de Romeinse samenleving werden christen. ‐ Er waren verschillende redenen voor hen om christen te worden. Jezus had geleefd onder de armen in Palestina. Hij predikte gelijkheid van alle mensen. En hij gaf hoop op een beter leven na de dood. 35 Waarom werden de christenen vaak vervolgd door Romeinse keizers en andere Romeinse bestuur‐ ders? Veel Romeinen hadden bezwaren tegen het christendom, omdat de christenen niet deelnamen aan de feesten ter ere van Romeinse goden, niet zoals de andere mensen naar de amfitheaters gingen en geen dienst wilden nemen in het Romeinse leger. De Romeinse bestuurders vonden dat de christenen meer trouw waren aan hun geloof dan aan de Romeinse keizer. 36 Welke houding namen de keizers Constantijn en Theodosius aan ten opzichte van het christendom? Door vervolgingen hoopten de Romeinen het christendom uit te roeien. Het tegendeel gebeurde. Het aantal christenen werd steeds groter. In 313 werd het christendom toegestaan door keizer Constantijn, die zelf ook christen werd. In 394 maakte keizer Theodosius het christendom tot de enig toegestane godsdienst. 37 a Naar welk voorbeeld werd de christelijke Kerk georganiseerd? Het Romeinse rijk kende een verfijnd netwerk van bestuur, belastingen, rechtspraak, wegen, posterijen en beveiliging. De christelijke Kerk maakte daarvan gebruik en bouwde parallel daaraan een sterke organisa‐ tie in het gehele rijk op. Toen na 461 het Romeinse rijk op bestuurlijk gebied uiteenviel (Rome werd ver‐ woest en Germaanse stammen trokken binnen), bleef die kerkelijke organisatie voor een groot deel ge‐ handhaafd. havo – hoofdstuk 2
– 6 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
b Omschrijf in drie zinnen de organisatie van de christelijke Kerk. ‐ Centraal in de organisatie van de christelijke Kerk stonden bisschoppen, die kerkelijke bestuurders waren van steden en de omringende regio, het bisdom. ‐ Aan het hoofd van de West‐Europese bisdommen stond de bisschop van Rome, ook wel de paus ge‐ noemd. ‐ Aan de basis van de organisatie stonden de bestuurders van kleine kerkelijke gemeenschappen, zoals dorpen of wijken, de pastoors. (blz. 37 Handboek) 38 Welke verschillen waren er tussen het christendom in het West‐Romeinse en het Oost‐Romeinse rijk? ‐ De katholieke Kerk van het Westen erkende de paus van Rome als hoogste gezag, de orthodoxe Kerk in het Oosten erkende de patriarch van Constantinopel. ‐ In het Westen bleef het Latijn als kerktaal, in het Oosten de landstaal (naast het Grieks het Slavisch). ‐ Verschillende rituelen (liturgie) en heiligenverering. KA-07 Confrontatie tussen de Grieks-Romeinse en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa (par. 11) 39 Wanneer en op welke manier verliep het contact tussen de Romeinen en de Germanen? ‐ Tijdens de laatste eeuwen van het Romeinse rijk trokken Germaanse volken het rijk binnen. Sommige trokken zich weer terug, andere bleven. Een groot deel van West‐Europa kwam in handen van Germanen. ‐ Een deel van de Germanen die zich in het Romeinse rijk vestigden, romaniseerde. Het merendeel bleef de Germaanse cultuur geheel of grotendeels trouw. 40 a In welk opzicht waren de Germanen verschillend? De Germanen waren niet één volk maar een groep van verschillende volken. b Wat hadden de Germanen gemeenschappelijk? Alle Germaanse volken hadden veel gemeenschappelijk: ‐ hun talen leken sterk op elkaar; ‐ zij leefden vooral van landbouw en woonden in dorpen; ‐ elk Germaans volk was verdeeld in verschillende stammen; ‐ in iedere stam had de vergadering van vrije mannen de meeste macht; ‐ hun samenleving was gelaagd met slaven als onderste laag, vrijgelatenen als middelste laag en vrije mannen in de bovenlaag; ‐ vrouwen en kinderen moesten hun man of vader volledig gehoorzamen; ‐ in oorlogstijd werd een aanvoerder gekozen. 41 Noem de belangrijkste verschillen tussen de godsdienst van de Germanen en het christendom. ‐ De Germanen vereerden anders dan de christenen meer goden, die vaak natuurkrachten verbeeldden. ‐ Anders dan in het christendom stonden de Germaanse goden nogal onverschillig tegenover de mensen en moesten zij tot aandacht en welwillendheid gebracht worden met brandoffers van fruit, graan en vlees. ‐ Anders dan in het christendom geloofden Germanen ook in kleinere goden of natuurkrachten die huisden in bomen, vennen, wouden, rivieren en bergen. ‐ Elke Germaanse stam gaf zijn goden een naam in de eigen taal en bewaarde eigen verhalen en ritue‐ len. In het christendom gelden overal dezelfde verhalen (Bijbel) en rituelen. ‐ In de Germaanse godsdienst bestonden andere waarden, normen en deugden dan in het christendom. Het welzijn en overleven van de familie en de stam waren de belangrijkste waarden. De belangrijkste normen waren het eren van de voorvaderen en de plicht het stamland te verdedigen. Germaanse deugden waren lichaamskracht, dapperheid, eergevoel en vergeldingsdrang.
havo – hoofdstuk 2
– 7 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Antwoorden toepassingsvragen examenstof
Blok 1 1
a Bestudeer het schema en de toelichting hieronder. b Neem het schema vergroot over in je schrift; of download het (svd). c Schrijf in de lege vakken in het schema de ontbrekende woorden. Maak gebruik van wat er in het Handboek staat over de staatsinrichting van de Atheense democratie (blz. 20‐21).
2
Ambtenaren werden door loting aangewezen. Legerleiders werden gekozen, en ze waren als enigen herkiesbaar. Waarom zal men voor hen een uitzondering hebben gemaakt? Voor een staat is het van levensbelang de beste legerleiders te hebben. Wanneer legerleiders (in een oorlog) hun functie goed blijken te vervullen, is het van belang om die leiders te kunnen houden. 3 Waarom had de adel meer moeite de macht in handen te houden na de stichting van de poleis? De Griekse steden kregen te maken met overbevolking. Men besloot tot kolonisatie. Kolonies onderhiel‐ den contacten met de moederstad. In de poleis kwam door die handel een nieuwe groep op: de handela‐ ren. Die werden even rijk of rijker dan de edelen. Zij wilden ook deel hebben aan de macht. 4 Gebruik beeldbron 1. Stelling: Het bestaan van het schervengericht toont aan dat de Atheners weinig vertrouwen hadden in de democratie. Verdedig de stelling en val de stelling aan. In beide gevallen met minstens één argument. Deze stelling klopt, want ‐ als de Atheners een vorm van rechtspraak als het schervengericht nodig hadden om te voorkomen dat één man alle macht in handen zou nemen, dan waren ze er kennelijk van overtuigd dat de democratie als regeringsvorm niet sterk genoeg is;
havo – hoofdstuk 2
– 8 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
‐ als de Atheners voldoende vertrouwen hadden in de democratie, dan stuurden ze iemand die de democratie (misschien) bedreigde niet in ballingschap, maar zouden ze hem met argumenten bestrijden. Deze stelling klopt niet, want ‐ de Atheners discussieerden voorafgaand aan de stemming op de agora; als ze geen vertrouwen had‐ den in de democratie, zouden ze daaraan niet meedoen; ‐ de Atheners konden blijkbaar openlijk kritiek hebben op de democratie; een regeringsvorm die opposi‐ tie toestaat, voelt zich kennelijk sterk genoeg. 5 In Griekenland ontwikkelde zich de democratie, niet in het Midden‐Oosten. Bedenk daarvoor een mogelijke verklaring. Mogelijk verklaringen: ‐ In Griekenland waren de poleis kleiner dan de rijken in het Midden‐Oosten. In kleine stadstaten was het eenvoudiger gezamenlijk over het bestuur te praten / beslissen dan in grote gebieden. ‐ In de Griekse stadstaten kwam een nieuwe groep op, de handelaren. Die eisten en kregen deelname aan het bestuur. Vrijwillig of na verzet ontstonden in veel stadstaten ‘democratieën’. 6 Bekijk in je Handboek de afbeelding op blz. 20. Welke feiten over de mensen in Cyrene en hun samen‐ leving kun je uit de schaal afleiden? ‐ Het was een monarchie. ‐ Handel was een belangrijk bestaansmiddel. ‐ Cyrene dreef handel met Griekenland en vermoedelijk ook met Afrikaans binnenland (aapje, luipaard). ‐ Hoe mensen zich kleedden. ‐ Dat en hoe zij van een weegschaal gebruik maakten. 7 Waarom kunnen we eigenlijk niet van dé Griekse geschiedenis spreken en waarom doen we het toch? We kunnen eigenlijk niet van dé Griekse geschiedenis spreken, omdat in het oude Griekenland ongeveer tweehonderd aparte staatjes ontstonden. Die hadden allemaal hun eigen geschiedenis. We spreken toch over dé Griekse geschiedenis, omdat de Grieken ondanks hun verdeeldheid veel ge‐ meenschappelijke cultuuruitingen hadden (taal, godsdienst, bouwkunst), veel contacten met elkaar on‐ derhielden (handel, sport) en gemeenschappelijke belangen hadden (oorlogen tegen de Perzen). 8 In Griekse stadstaten vond een ontwikkeling plaats van wetenschappelijk denken en het denken over politiek. Geef van elke ontwikkeling een voorbeeld en leg telkens uit wat deze ontwikkeling inhield.
(Uit: pilot‐examen 2006)
Een juist antwoord bevat de volgende elementen: ‐ een juist voorbeeld met uitleg van een ontwikkeling in het wetenschappelijk denken (bijvoorbeeld er vond een overgang plaats van mythisch denken naar wetenschappelijk denken: in plaats van natuurverschijnselen als de zonsopgang toe te schrijven aan de goden, werden er ande‐ re/logische verklaringen voor gezocht); ‐ een juist voorbeeld met uitleg van een ontwikkeling in het denken over politiek (bijvoorbeeld de macht van vrije burgers wordt vergroot: invoering van het schervengericht maakte het mogelijk dat de machthebber/tiran kon worden weggestuurd door de burgers van de stadstaat). 9 Gebruik tekstbron 1. Deze tekst over Socrates is een voorbeeld van het wetenschappelijk denken bij de Grieken in die tijd. Leg dit uit.
(Deels uit: pilot‐examen 2010)
Voorbeeld van een juist antwoord is: De tekst over Socrates is een voorbeeld van het wetenschappelijk denken bij de Grieken in die tijd, omdat eruit blijkt dat het handelen van de goden niet meer alleen het uitgangspunt is van de redenering/verkla‐ ring / dat Socrates de mensen wil leren kritisch te denken door vragen te stellen (bij alles wat vanzelfspre‐ kend lijkt).
havo – hoofdstuk 2
– 9 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Blok 2 10 Gebruik beeldbron 2. Overblijfselen van dergelijke monumenten zijn gevonden in het Midden‐Oosten, Noord‐Afrika en op verschillende plaatsen in Europa. Hieronder bijvoorbeeld in Trier, gebouwd in on‐ geveer 100 na Chr. en plaats biedend aan 20.000 personen. a Wie bouwden deze monumenten, hoe worden ze genoemd en wat hadden ze voor functie? De Romeinen bouwden deze monumenten; ze worden amfitheaters genoemd; er werden gladiatorenspe‐ len in gehouden: gladiatoren tegen elkaar en tegen dieren. b Leg uit waardoor de grote verspreiding van deze monumenten kan worden verklaard. Deze Romeinse bouwwerken zijn verspreid over het gehele Romeinse rijk, de genoemde plaatsen hebben allemaal tot het Romeinse rijk behoord. c Welke conclusie kun je trekken over de culturele beïnvloeding in deze tijd en in dit gebied?
(Deels uit: pilot‐examen 2006)
De Romeinse levenswijze / cultuur verspreidde zich in het gebied waarover zij heersten. 11 Gebruik tekstbron 2. Stel: Je doet onderzoek naar de uitbreiding van het Romeinse imperium. Je vindt deze tekst van Plinius en je vraagt je af of deze bron bruikbaar is voor twee onderdelen van je onderzoek: 1 de leefwijze van Germaanse stammen aan de grens van het Romeinse Rijk; 2 de argumenten die de Romeinen gebruiken om hun imperialisme terechtvaardigen. Bepaal de bruikbaarheid van deze bron voor je onderzoek door: − eerst bij elk van beide onderdelen de informatie te noteren die de bron er over geeft en − vervolgens uit te leggen dat de functie van Plinius de betrouwbaarheid van de bron voor elk on‐ derdeel waarschijnlijk vergroot en − ten slotte uit te leggen waarom over de eigen opvattingen van de Chauken weinig zekerheid be‐ staat.
(Uit: pilot‐examen 2010)
Voorbeeld van een juist antwoord is: De informatie over de leefwijze van Germaanse stammen is, dat wordt beschreven hoe de Chauken erin slagen in het getijdengebied van de Noordzee te overleven / wonen op terpen / een armoedig bestaan lijden. De informatie over de argumenten die de Romeinen gebruiken om hun imperialisme te rechtvaardigen is, dat Plinius vindt dat de Romeinen de overwonnen volken beschaving/welvaart/ontwikkeling brengen. De functie van Plinius vergroot waarschijnlijk de betrouwbaarheid van de bron, want: ‐ als bestuurder van een grensprovincie beschikt hij over (militaire) inlichtingen over de leefwijze van volken aan de andere kant van de grens; ‐ als bestuurder van een grensprovincie / hoge Romeinse politicus/militair kent hij (de argumenten voor) het Romeinse imperialisme van binnenuit. Over de eigen opvattingen van de Chauken bestaat weinig zekerheid omdat zijzelf nog geen schrift heb‐ ben / in de Prehistorie leven, waardoor van hun eigen opvattingen (door henzelf) niets is vastgelegd. 12 Hier volgt een bewering: ‘De Romeinse republiek was geen democratie, maar een aristocratie.’ Ben je het eens of oneens met de bewering? Of twijfel je? Licht je standpunt toe. Door de leerlingen. Mogelijke argumenten: Mee eens: ‐ De volksvergadering had weinig invloed op het bestuur van Rome. ‐ Alleen rijke mensen (patriciërs, later ook rijke plebejers: de nobiles) konden de hoogste ambten in het bestuur bekleden. ‐ De Senaat (een kleine groep oud‐bestuurders) had grote invloed op het bestuur: mocht raad geven aan consuls; kon wetten tegenhouden. Mee oneens: ‐ De volksvergadering stemde over de wetten. ‐ De volksvergadering koos de bestuurders, inclusief de consuls, en hun eigen vertegenwoordigers (volkstribunen).
havo – hoofdstuk 2
– 10 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
‐ De volkstribunen hadden het recht van veto op de besluiten van de bestuurders. ‐ De volkstribunen konden wetten voorstellen. 13 Noem een voor‐ en een nadeel dat verbonden is aan de Romeinse regel, dat men voor een bestuurs‐ functie in de republiek niet werd betaald. Voordeel: ‐ Alleen degenen die iets voor het vaderland over hadden, stelden zich verkiesbaar voor een bestuurs‐ functie. Nadeel: ‐ Alleen mensen uit rijke groepen konden een bestuursfunctie vervullen; bekwame armen kwamen niet in aanmerking. 14 Gebruik beeldbron 3. Aan deze bron zijn verschillende voorbeelden van romanisering te ontlenen. Noem hiervan drie voorbeelden.
(Uit: pilot‐examen 2010)
Voorbeeld van een juist antwoord is (drie van de volgende): ‐ Op de steen staat een Latijnse tekst. ‐ Op de steen staat een figuur in Romeinse kleding. ‐ Op de steen staan klassieke zuilen. ‐ Votiefstenen zijn onderdeel van de Romeinse godsdienst. ‐ Op de votiefsteen staat een inscriptie (in plaats van alleen een afbeelding). ‐ De scheepvaart tussen het continent en de Britse eilanden was intensief (dankzij de Romeinse infra‐ structuur). 15 Welke punten van de christelijke geloofsbelijdenis zie je op de afbeelding op blz. 32 in je Handboek? De dood van Jezus Christus (de kruisiging) en zijn opstanding uit het graf (verrijzenis). 16 Een uitspraak: ‘De wortels van het christendom liggen in het jodendom.’ Wat wordt er met deze uitspraak bedoeld? Jezus, de stichter van het christendom, was een Jood. Hij preekte onder het Joodse volk. Sommige Joden zagen hem als de verlosser die de Joden van het Romeinse juk zou verlossen.
Blok 3 17 Gebruik tekstbron 3. Het is een fragment uit een brief van een bestuurder van een Romeinse provincie in Klein‐Azië aan de keizer in die tijd, Trajanus, omstreeks 110 na Chr. a Geef twee redenen waarom de Romeinse overheid besloot zich tegen de christenen te keren. ‐ De christenen wilden de keizer (en de Grieks‐Romeinse goden) geen eer bewijzen. ‐ De aanhang van de christenen groeide zo sterk dat de Romeinse overheid zich verplicht voelde tegen hen op te treden. b De Romeinse overheid erkende tenslotte het christendom. Tot welke veronderstelling geeft de brief aanleiding met betrekking tot dat besluit? De groei van het christendom bleek niet te keren door de maatregel van de Romeinse overheid. 18 Gebruik tekstbron 4. a Stel: je wilt deze bron gebruiken voor een onderzoek naar het vertrek van Attila uit het Romeinse rijk. Leg uit waarom je twijfelt aan de bruikbaarheid van deze bron voor dit onderzoek. Voorbeeld van een juist antwoord is: Je kunt twijfelen aan de bruikbaarheid van deze bron voor een onderzoek naar het vertrek van Attila, omdat de oorzaak van het vertrek van Attila eenzijdig wordt verklaard vanuit de christelijke visie / uitslui‐ tend wordt toegeschreven aan de aanwezigheid van de paus (wat de bron niet betrouwbaar lijkt te ma‐ ken). b Uit deze bron blijkt de verwevenheid tussen het laat‐Romeinse bestuur en de christelijke Kerk. Ondersteun deze interpretatie met de bron.
(Uit: pilot‐examen 2011)
Kern van een juist antwoord is: Uit de beschrijving blijkt, dat de paus samen met twee hoge Romeinse bestuurders naar Attila gaat / dat havo – hoofdstuk 2
– 11 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
de paus leiding geeft aan een gezamenlijk bezoek aan Attila om Rome te redden. 19 In Rome staat de San Clemente, een kerk uit de 12de eeuw. Onder de kerk bevinden zich drie oudere bouwlagen (van boven naar beneden): 1 Een christelijke kerk uit de 4de eeuw. 2 Een Romeins huis uit de eerste eeuw. Consul Titus Flavius stelde zijn kelder beschikbaar voor ge‐ heime bijeenkomsten van christenen. 3 Een Mithras‐heiligdom. Deze Perzische zonnecultus kwam in de eerste eeuw naar Rome via de Oosterse provincies en was onder soldaten populair. Hierbij kun je de volgende bewering doen: De San Clemente illustreert de opkomst van het christendom. Toon dit met deze drie gegevens aan door bij elke laag aan te geven wat de positie van het christen‐ dom was in die tijd.
(Uit: pilot‐examen 2011)
Uit het antwoord moet blijken dat: ‐ in de oudste laag (het Mithras‐heiligdom) vind je nog geen overblijfselen van de christelijke cultus; het christendom is blijkbaar nog een van vele sekten die in het Romeinse Rijk bestaan; ‐ in de middelste laag een hoge Romeinse functionaris sympathiek staat tegenover het christendom / het christendom voet aan de grond krijgt in Rome; ‐ in de bovenste laag het christendom “bovengronds” gekomen is / staatsgodsdienst is geworden in Rome. Confrontatie van de Grieks‐Romeinse en de Germaanse cultuur 20 a Bestudeer het schema hiernaast. b Neem het schema vergroot over in je schrift; of download het (svd). c Vergelijk de cultuur in de laatste eeuw van het Romeinse keizerrijk met de cultuur van de Germa‐ nen in dezelfde tijd. De kolom van het Romeinse keizerrijk hebben wij ingevuld. Vul zelf de Germaanse kolom in. Gegevens daarvoor kun je vinden op blz. 33 van het Handboek.
Confrontatie van de Grieks‐Romeinse en de Germaanse cultuur
Cultuur in de laatste eeuw van het Romeinse keizerrijk Politiek Het rijk werd bestuurd door een keizer. Het rijk was verdeeld in provincies met een gouverneur aan het hoofd. Economie ‐ De meeste mensen werkten in de land‐ bouw en woonden op het platteland in dorpen. ‐ Maar er woonden en werkten ook zeer veel mensen in steden. Gelaagdheid op grond van: Sociale omstandig‐ ‐ bezit (rijken, mensen met enig bezit en armen) heden ‐ persoonlijke vrijheid (vrije mensen en slaven) Godsdienst In het hele rijk overheerste het christen‐ dom met dezelfde god, dezelfde Bijbel en dezelfde rituelen (sacramenten).
havo – hoofdstuk 2
– 12 –
Germaanse cultuur in dezelfde tijd Elk volk was verdeeld in verschillende stammen. In elke stam had de vergadering van vrije mannen de meeste macht. De Germanen leefden van de landbouw en woonden in dorpen.
Gelaagdheid op grond van persoonlijke vrijheid: vrije mannen; vrijgelatenen; slaven.
Elke stam gaf zijn goden een naam in de eigen taal en had eigen verhalen en rituelen.
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Blok 4 ASPECT- EN/OF TIJDVAK-OVERSCHRIJDENDE EN VERGELIJKENDE OPDRACHTEN Grieks‐Romeinse sporen in onze tijd 21 Vergelijk de democratie in het oude Athene met de democratie nu in Nederland: a Noem de twee belangrijkste verschillen. b Geef voor elk verschil een verklaring. Mogelijk te noemen belangrijkste verschillen en een verklaring daarvoor: ‐ a In het oude Athene hadden vrouwen geen stemrecht, bij ons wel. b De vrouwen in het oude Griekenland hadden een ondergeschikte positie, bij ons is emancipatie vrijwel volledig ingevoerd. ‐ a In het oude Athene was een directe democratie, wij hebben een indirecte democratie (via verte‐ genwoordigers). b Athene was klein in vergelijking met Nederland; daar kon de volledige stemgerechtigde bevolking bijeenkomen en direct beslissingen nemen in de volksvergadering; miljoenen stemgerechtigde Nederlanders kunnen niet tegelijk op dezelfde plek bijeenkomen en stemmen. ‐ a In het oude Athene werden bestuurders voor een jaar gekozen, in ons land voor 4 jaar. b In Athene was men bang dat bestuurders de macht in handen wilden houden (de autocratie wil‐ den herinvoeren). Die angst bestaat in onze tijd niet. 22 De Grieks‐Romeinse cultuur heeft grote invloed uitgeoefend op de cultuur van het Westen: a Noem drie voorbeelden van Grieks‐Romeinse cultuuruitingen die het Westen heeft overgenomen. Mogelijke voorbeelden: ‐ de democratie als regeringsvorm ‐ de Olympische Spelen ‐ het christendom ‐ (het uitvoeren van) klassieke tragedies ‐ (in sommige perioden) delen van de bouwstijl ‐ de socratische manier van onderwijzen wordt ook nu nog toegepast ‐ een manier van onderzoeken: voortdurend vragen en zoeken naar nieuwe kennis ‐ het Latijn als officiële taal van de rooms‐katholieke Kerk ‐ kenmerken van het Romeinse recht b Noem drie voorbeelden van Grieks‐Romeinse cultuuruitingen die het Westen niet heeft overge‐ nomen. Mogelijke voorbeelden: ‐ de godsdienst / de vele goden ‐ het (gebruik maken van een) orakel ‐ de massale belangstelling voor toneel, zoals bij de Grieken ‐ de slavernij ‐ de gladiatorenspelen Chronologisch ordenen 23 De volgende historische ontwikkelingen staan in willekeurige volgorde: a De Romeinen voegen Griekenland bij hun imperium. b Groepen jagers/verzamelaars in het Midden‐Oosten ontdekken landbouwmethoden. c De Franken gaan ten westen van de Rijn wonen. d In het Midden‐Oosten ontstaan de eerste steden. e Grote Joodse opstand tegen de Romeinen mislukt, veel Joden vluchtten naar andere gebieden. f De Romeinen vervolgen de christenen tot keizer Constantijn er een eind aan maakt. Zet deze zes historische ontwikkelingen in de juiste volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de letters.
(Deels uit: pilot‐examen 2006)
De juiste volgorde is: b, d, a, e, f, c Opmerking Als door het weglaten van één foutief geplaatst nummer een verder foutloze reeks ontstaat, havo – hoofdstuk 2
– 13 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
mag de helft van de scorepunten worden toegekend. Historische romans en films 24 Je hebt misschien wel eens een historische roman gelezen zoals Kruistocht in Spijkerbroek van Thea Beckman of Bericht aan de Koning van Tonke Dragt. Wat zijn de voor‐ en nadelen van historische ro‐ mans boven (populair‐)wetenschappelijke boeken over het verleden, wanneer je iets over het verle‐ den te weten wilt komen? Mogelijke antwoorden: Voordelen: ‐ geboeid door spanning en taalgebruik kom je als via een tijdmachine in het verleden terecht; ‐ een historische roman treft de historische werkelijkheid soms beter dan een geschiedkundig werk; ‐ een goede historische roman is een prettiger manier om in het verleden terecht te komen dan een gedegen historisch werk (en ik ben geen historicus maar lezer); ‐ een historische roman wil op de eerste plaats boeien en op de tweede plaats verantwoorden; bij een geschiedkundig werk is dat vaak omgekeerd. Nadelen: ‐ je bent als lezer overgeleverd aan de historische kennis van de romanschrijver; ‐ een romanschrijver kan een loopje nemen met de historische werkelijkheid; ‐ je moet de schrijver kritisch volgen en dat is soms moeilijk, zeker als het een meeslepend verhaal is; ‐ je kunt niet iedere historische roman gaan napluizen op mogelijke historische fouten. 25 a In hoeverre gelden de voor‐ en nadelen van historische romans ook voor historische speelfilms wanneer je iets over het verleden te weten wilt komen? Motiveer je antwoord. Voordelen: ‐ Speelfilms zijn een nog directer, krachtiger en meeslepender middel om in het verleden terecht te komen. ‐ Voordelen van de historische romans gelden bij speelfilms nog sterker door de kracht van het medium. Nadelen: ‐ Bij speelfilms is het moeilijker en duurder om de historische werkelijkheid zo precies mogelijk uit te beelden. Een beschrijving van een triomftocht met woorden is goedkoper dan het oefenen en aankle‐ den van figuranten en het vervaardigen van decors. ‐ Bij speelfilms is de verleiding voor de makers groter om de historische werkelijkheid op te offeren aan effecten en een krappe begroting. ‐ Bij speelfilms is het voor de kijker nog moeilijker om zich kritisch op te stellen en de makers te contro‐ leren. b Wat zijn voor een speelfilm aparte voor‐ en nadelen als historische bron? Voordelen: ‐ Historische personen komen beter tot leven dan in andere bronnen. ‐ Je kunt je heel goed inleven in een tijd, een persoon of een gebeurtenis. ‐ Je begrijpt (abstracte) onderwerpen beter. Nadelen: ‐ Niet alles uit het verleden kan door filmmakers worden gereconstrueerd. Daarom verzinnen zij be‐ paalde informatie. Het is moeilijk vast te stellen wat er in een speelfilm is verzonnen. ‐ Speelfilms hebben de bedoeling een zo groot mogelijk publiek te bereiken / winst te maken. Daarom kan de filmmaker de werkelijkheid bewust anders hebben uitgebeeld (meer romantiek, meer geweld, een happy end aan een verhaal e.d.) dan de vermoedelijke werkelijkheid was. ‐ Filmmakers moeten in een beperkte tijd veel uitbeelden. Daarom voegen zij dingen samen of later iets of iemand weg. ‐ Speelfilms kunnen bedoeld zijn als propagandamiddel (vooral tijdens oorlog is dat het geval).
havo – hoofdstuk 2
– 14 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Eenheden
Levensvragen op het Griekse toneel (AB blz. 19) 1 Over welk probleem gaat elk toneelstuk? De Perzen: ‐ hoe de Perzen de nederlaag in de slag bij Salamis verwerken Medea: ‐ de scheiding van Jason en Medea Antigone: ‐ het conflict tussen Antigone en Kreon over de vraag of Polyneikes begraven mag worden Is.man: ‐ eerwraak onder bepaalde bevolkingsgroepen in Nederland 2 Welke waarden en welke daaruit afgeleide normen botsen in dit toneelstuk? De Perzen: Botsende waarden: ‐ de oppermacht van de goden botst met het verlangen naar macht van koning Xerxes Eruit afgeleide botsende normen: ‐ mensen horen zich te houden aan wat de goden willen (het Perzische rijk niet overzee uitbreiden), botst met de norm van Xerxes dat hij als koning mag veroveren wat hij wil. Botsende waarden: ‐ het vrijheidsverlangen van de Griekse stadstaten botst met de veroveringszucht van Xerxes Eruit afgeleide botsende normen: ‐ geen staat heeft het recht een andere staat te veroveren botst met de norm dat een staat het recht heeft een andere staat te veroveren. Medea: Botsende waarden: ‐ het eigenbelang voorop botst met het vooropstellen van het familiebelang Eruit afgeleide botsende normen: ‐ de norm van Jason dat hij zijn huwelijk mag verbreken om koning te kunnen worden, botst met de norm dat een man zijn vrouw en kinderen niet mag verlaten. Botsende waarden: ‐ trouw in het huwelijk botst met ontrouw Eruit afgeleide botsende normen: ‐ niemand heeft het recht een huwelijk te verbreken, botst met de norm dat mensen wel het recht daartoe hebben Antigone: Botsende waarden: ‐ de regels van de goden (iedereen moet begraven worden om de onderwereld binnen te kunnen gaan), botsen met de wil van de koning Eruit afgeleide botsende normen: ‐ de norm van Antigone dat zij haar broer mag en moet begraven, botst met de norm van Kreon dat dat niet mag wanneer iemand een wettige koning van de troon heeft willen stoten. Is.man: Botsende waarden: ‐ de regels en gebruiken binnen de eigen cultuur botsen met het Nederlandse strafrecht als hoogste waarde Botsende normen: ‐ de norm dat iemand het recht heeft een familielid of een ander te doden als deze in hun ogen de eer van de familie heeft geschonden, botst met de norm dat niemand het recht in eigen hand mag nemen. havo – hoofdstuk 2
– 15 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
3 Welke gelijkenis is er op het gebied van waarden en normen tussen toen en thans? ‐ Zowel Jason als Medea rekenen op hun gelijk bij de goden, Jason roept de goden op Medea te ver‐ vloeken en Medea zegt dat Zeus vindt dat Medea haar wraak heeft verdiend. Ook onze tijd gaat ieder er vanuit dat God aan zijn zijde staat, of het nu twee voetbalteams zijn of twee staten die met elkaar in strijd geraken. Aan beide zijden worden kruisjes geslagen en godsdienstige ceremonies uitgevoerd. ‐ Zowel toen als thans vinden mensen dat zij op grond van hun ‐ in hun overtuiging ‐ aangedaan onrecht het recht hebben persoonlijk wraak te nemen buiten de officiële rechtspraak om. ‐ Ook in onze tijd proberen staten hun vrijheid te behouden door samen te werken tegen staten en stromingen die deze vrijheid bedreigen. ‐ Ook in onze tijd komen mensen voor de keus te staan of ze (de regels van) de overheid in alle gevallen moeten gehoorzamen. 4 Welke verschillen zijn er op het gebied van waarden en normen tussen toen en thans? ‐ Ook in onze tijd proberen machtige staten kleinere staten te overheersen of zelfs te veroveren. Maar daarbij gaat het doorgaans meer om economische belangen dan om machtswellust van heersers. Anders dan vroeger hebben niet meer zoveel heersers een zo onbeperkte macht als Xerxes had. ‐ Ook in onze tijd komen mensen op voor hun eigen belang en stellen dat boven andere belangen, maar in onze tijd speelt bij veel mensen de godsdienst daarbij nauwelijks een rol meer door de afnemende aanhang van godsdiensten. In onze tijd zijn in de westerse wereld bovendien Kerk en staat officieel ge‐ scheiden. In de tijd van de Grieken was die scheiding er niet. ‐ In onze tijd worden waarden als tolerantie, respect voor anderen belangrijker gevonden dan in de tijd van het oude Griekenland. Over gelijkheid tussen mannen en vrouwen wordt nu anders gedacht dan toen. Dat heeft veel te maken met wat door de Verlichting en de Franse Revolutie in gang is gezet. ‐ Een waarde als gehoorzaamheid aan de overheid wordt in onze tijd evenzeer als in het oude Griekenland gerespecteerd, maar in het oude Griekenland konden mensen zich ook op de goden be‐ roepen om hun gelijk te halen, in onze tijd is het bepalen van het gelijk alleen in handen van de recht‐ sprekende macht (ook al stelt een klein deel van de moslims en van de christenen in ons land eigen culturele en religieuze regels boven de Nederlandse wet). ‐ Vermoedelijk zal Medea van de Grieken en hun goden op meer sympathie voor haar handelen hebben kunnen rekenen dan een Medea in onze tijd. Zowel voor de Grieken als voor ons bieden de tragedies stof ter overdenking en ter discussie. Maar vanuit westerse waarden en normen bezien zal het daarbij niet om precies hetzelfde gaan. Wie dat beseft, heeft meer historisch besef dan iemand die kampioen historische feitenkennis is.
havo – hoofdstuk 2
– 16 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Vragen als Socrates: hoe doe je dat? (AB blz. 20‐21) 1 Ga eerst na op welke wijze Socrates zijn stadgenoten ondervroeg. Lees daarvoor de illustratieve tekst op de volgende bladzijde. Beschrijf op grond van dit voorbeeld in enkele zinnen wat het socratische vragen inhoudt. Als Socrates op een vraag geen duidelijk of een oppervlakkig antwoord kreeg, dan stelde hij een nieuwe vraag. En zo nodig nog meer vragen. Zo leerde hij de mensen beter begrijpen wat er in de samenleving aan de hand was. En betere oplossingen voor problemen bedenken. 2 a Hoe zullen de meeste Grieken over de taak van de vrouw hebben gedacht: zoals Socrates en Glauco of zoals Euripides, Pericles en Aristoteles (blz. 21)? Op grond waarvan denk je dat? De meeste Grieken zullen over de taak van de vrouw hebben gedacht zoals Euripides, Pericles en Aristoteles. Dat blijkt onder andere uit: ‐ Griekse afbeeldingen van vrouwen laten meestal vrouwen zien die bezig zijn met huishoudelijke taken; er zijn geen vrouwen te vinden op afbeeldingen over bijvoorbeeld sport, politiek en bijeenkomsten in het openbaar. ‐ Vrouwen mochten niet naar de volksvergadering gaan en mochten geen politieke ambten uitoefenen. b Welk woord is volgens jou op Socrates en Glauco van toepassing: modern of ouderwets? Op grond waarvan vind je dat? Als je Socrates en Glauco beoordeelt vanuit een hedendaags standpunt, dan vind je hen ouderwets. Ze vinden wel dat mannen en vrouwen de taken zouden moeten delen en alles samen zouden moeten doen. Maar dat de vrouw 'in alle taken moet onderdoen voor de man' kun je niet modern noemen. Maar als je Socrates en Glauco beoordeelt met het oog op wat in hun tijd gewoon werd gevonden, dan noem je hen modern voor hun tijd. 3 Verdeel de klas in groepen. Gebruik de richtlijnen voor twee rondes die in het Activiteitenboek op blz. 20 staan. Door de leerlingen
havo – hoofdstuk 2
– 17 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
De democratie van Pericles getoetst (AB blz. 22‐23) 1 Zoek bij minstens drie van de genoemde kenmerken naar voorbeelden in het verhaal die het kenmerk bevestigen en/of tegenspreken. Kenmerk 1 De macht is in handen van de meerderheid van de bevolking. N.B. Pericles bedoelde met 'meerderheid' niet de meerderheid van alle mensen bedoelde, maar de meer‐ derheid van de kiesgerechtigde burgers. Kinderen, vreemdelingen, vrouwen en slaven hadden geen stem‐ recht. Dit kenmerk wordt bevestigd in het verhaal van Thucydides. Daaruit blijkt dat de belangrijkste besluiten tijdens de Peloponnesische Oorlog door de volksvergadering werden genomen: ‐ Op voorstel van Pericles de strijd tegen de Spartanen voortzetten ‐ De straf die Mytilene werd opgelegd (mannen doden en vrouwen en kinderen verkopen als slaaf) ‐ De herziening van straf van Mytilene (alleen Mytileners die zich tegen Athene hadden gekeerd, doden) ‐ Het voorstel van Kleon de blokkade van de opgesloten Spartanen op Sfakteria vol te houden ‐ De expeditie van Kleon om Sfakteria te veroveren ‐ Het voorstel van Kleon zich in een veldslag met de Spartanen te meten ‐ De expeditie naar Sicilië Kenmerk 2 Voor het verkrijgen van belangrijke functies telt niet je afkomst, maar de vraag of je in staat bent die functies te vervullen. In het verhaal staat alleen hoe militaire leiders werden gekozen. Hierbij speelden zowel capaciteiten voor die functie een rol maar ook de bekwaamheden als praten in de volksvergadering en het 'bespelen' van de volksvergadering. Dit blijkt uit de volgende voorbeelden: ‐ Pericles werd als generaal herkozen, blijkbaar omdat hij bekwaam was, terwijl de Atheners vonden dat hij in een andere functie fouten had gemaakt (wanbeheer van staatsgelden). ‐ Kleon kon als leerlooier een belangrijke militaire functie krijgen: afkomst telde dus niet. Maar hij dank‐ te zijn verkiezing niet aan zijn militaire talenten maar aan zijn talent om in de volksvergadering zijn zin te krijgen. ‐ Alkibiades was van adel maar kreeg zijn functie als militair leider vooral omdat hij door zijn redenaars‐ gaven de volksvergadering met gemak op zijn hand kreeg. Kenmerk 3 Als burgers onderling een conflict hebben, is iedereen gelijk voor de wet. In het verhaal staat een aanwijzing (geen bewijs) dat iedereen gelijk was voor de wet. De populaire Alkibiades was van adel. Hij werd tot bevelhebber van de tocht naar Sicilië benoemd. Toen hij al vertrok‐ ken was, werd hij beschuldigd van heiligschennis. Hij werd daarom teruggeroepen. Kenmerk 4 De burgers hebben belangstelling voor de politiek en vertrouwen in de democratie als rege‐ ringsvorm. Het verhaal getuigt van grote interesse van de burgers die naar de volksvergadering kwamen: na het be‐ sluit Mytilene te straffen, bleef een deel van de burgers er 's nachts over nadenken en werd de discussie de volgende dag heropend. Er was ook plaats voor humor (bij Kleon's voorstel Sfakteria te veroveren) en enthousiasme (bij het besluit tot het Siciliaanse avontuur). Alleen is niet duidelijk hoe groot de opkomst was. De Atheners hebben duidelijk vertrouwen in de democratie. Aan het eind van de oorlog werd de demo‐ cratie gedurende een korte tijd afgeschaft. Maar later werd de regeringsvorm weer ingevoerd en die bleef ook bestaan, toen Athene zijn toonaangevende positie verloor. 2 Zoek daarna in het Handboek blz. 22 en 24 en Activiteitenboek blz. 14, 15, 20 naar andere voorbeel‐ den. Kenmerk 1 ‐ AB blz. 14: De rechtspraak was in handen van alle kiesgerechtigde burgers. Jaarlijks maakten ongeveer 6000 Atheners deel uit van rechtbanken. ‐ AB blz. 15: Als meer dan de helft van de stemmers in de volksvergadering ervoor was, werd iemand via het schervengericht voor tien jaar verbannen.
havo – hoofdstuk 2
– 18 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
Kenmerk 2 ‐ AB blz. 14: Vanaf omstreeks 450 voor Chr. kregen leden van de Raad van Vijfhonderd, de ambtenaren en de leden van de rechtbanken een vergoeding. Hierdoor konden ook minder rijke mensen deze amb‐ ten bekleden. Je afkomst telde dus niet (meer). Kenmerk 3 ‐ AB blz. 15: Iedereen kon onderworpen worden aan het schervengericht; iedereen was daarbij gelijk. Kenmerk 4 ‐ AB blz. 15: Het bestaan van het schervengericht toont aan dat de Atheners vertrouwen hadden in de democratie: ze lieten het aan de (meerderheid in de) volksvergadering over om te voorkomen dat één persoon alle macht in handen zou nemen door die persoon als dan niet te verbannen. Anderzijds kan het bestaan van het schervengericht erop wijzen dat het blijkbaar nodig was. Kennelijk waren er ook Atheners die geen vertrouwen hadden in de democratie en naar een andere regerings‐ vorm streefden. ‐ AB blz. 20: Uit de tekening blijkt dat de burgers belangstelling hadden voor de democratie: er wordt druk gediscussieerd, voorafgaande aan een schervengericht. ‐ HB blz. 22: Lang niet iedereen had altijd zin naar de volksvergadering te gaan. De burgers werden met pas geverfde rode touwen naar de vergaderplaats gedreven. ‐ HB blz. 24: Na afloop van toneelstukken bleven Grieken elkaar praten over de inhoud van het toneel‐ stuk. Dergelijke stukken gingen vaak ook over politieke kwesties / onderwerpen. Politieke leiders als Pericles bevorderden dat met gratis voedsel en drank om de eenheid onder de bevolking te bevorderen. 3 Maak daarna de balans op: wat kwam er in de praktijk van de idealen terecht? Van de idealen van de Atheense democratie kwam veel terecht. Voor de kenmerken 1, 2 en 4 zijn verschil‐ lende voorbeelden gevonden. Ook kenmerk 3 lijkt te zijn toegepast. Maar anderzijds luisterde de volksvergadering misschien vaak naar iemand die goed kon praten (Kreon, Alkibiades) en koos men niet altijd de meest capabele persoon.
havo – hoofdstuk 2
– 19 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
De ene triomftocht is de andere niet (AB blz. 24‐25) 1 Bekijk de triomftochten in ‘Quo Vadis’ en in ‘De Val van het Romeinse Rijk’. Geef met argumenten en voorbeelden aan welke film het best de vermoedelijke historische werkelijkheid benadert. Mogelijk antwoord: Quo Vadis benadert het best de vermoedelijke historische werkelijkheid. Argumenten: ‐ In beide films ontbreken elementen die tot een triomftocht hoorden, maar in De Val van het Romeinse Rijk ontbreken er meer dan in Quo Vadis. ‐ In De Val van het Romeinse Rijk komen historisch onjuiste elementen voor, in Quo Vadis is dat niet het geval. (NB deze opmerking slaat alleen op de triomftocht, niet op de rest van de film) ‐ In beide films komen historisch juiste elementen voor, maar in Quo Vadis zijn dat er meer dan in De Val van het Romeinse Rijk. Voorbeelden: Quo Vadis Ontbrekende elementen: De praalwagens, de senatoren, de offerdieren, de maquettes Historisch juist: 1 Het onderscheid tussen als leger opmarcheren, wachten voor de stad en toestemming krijgen voor een triomftocht wordt getoond. 2 Ook de aanwezigheid van krijgsgevangenen (die belegeringswerktuigen slepen) wordt in beeld ge‐ bracht. 3 Dat een triomftocht samenviel met vertier en feest wordt duidelijk in de woorden van Nero en uit het podium met dansers. 4 Dat een triomftocht een religieus gebeuren is blijkt uit het aanroepen en danken van de goden door een priesteres en uit de rook (van een offer). 5 De vier witte paarden, de rode mantel, de kroon boven het hoofd. 6 De slaaf die zegt: “Bedenkt dat ge slechts een mens zijt.” De Val van het Romeinse Rijk Ontbrekende elementen: De praalwagens, de senatoren, de krijgsgevangenen, de buit, de offerdieren, de maquettes Historisch onjuist: 1 In de film komen veel bewapende soldaten voor. Bewapende legers waren verboden in Rome. Triom‐ ferende troepen droegen geen lansen, maar stokken. Ze droegen ook geen schilden of harnassen. 2 De triomfator heeft geen roodgeverfd gezicht en geen rood‐gouden mantel. 3 De slaaf houdt geen kroon boven zijn hoofd. 4 Dat de tocht van buiten de stad komt, dwars door de stad trekt en dat er feestende soldaten bij be‐ trokken waren, is niet zien. 5 Dat een triomftocht een religieus gebeuren is, wordt niet duidelijk. Historisch juist: 1 Het vierspan, de witte paarden. 2 De slaaf die fluistert: ‘Bedenk dat je sterfelijk bent…’ 3 De route over het forum naar de tempel van Jupiter. 2 De verfilming van de triomftochten in beide films wijkt in sommige opzichten af van de vermoedelijke werkelijkheid. Geef daarvoor twee verklaringen. Mogelijke antwoorden: ‐ De filmmakers wilden misschien helemaal geen historisch betrouwbare triomftocht verfilmen, maar iets wat daar in onze verbeelding op leek. Iets moois en kleurrijks. ‐ De filmmakers wilden misschien geen documentairemaker zijn. Zij waren bereid om de historische werkelijkheid op te offeren aan de eisen van de speelfilm. ‐ De triomftocht is zo’n klein onderdeel van de film (3 minuten) dat het misschien niet de moeite was om historisch onderzoek te doen. havo – hoofdstuk 2
– 20 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw
‐ De filmmakers zijn niet historisch‐kritisch te werk gegaan. Zij wilden een spectaculaire film en hun aandacht ging uit naar trucage en vechtscènes en zeker niet naar zo’n triomftocht. ‐ Het maken van maquettes en uitbeelden van veld‐ en zeeslagen was misschien te duur voor een klein en minder belangrijk onderdeel van de film. 3 Een triomftocht was voor een triomferende bevelhebber een kostbare zaak: a Waarom deden bevelhebbers deze kolossale uitgaven? ‐ Zegevierende bevelhebbers hadden meestal een politieke carrière voor zich. Ze wilden bij voorbeeld keizer worden. Daarvoor hadden ze steun van de massa nodig. Dat verklaart de gulheid. ‐ Zegevierende bevelhebbers waren afhankelijk van hun populariteit onder de soldaten. Gulheid was daarvoor een middel. ‐ Ook keizers hadden behoefte aan populariteit, zowel onder de soldaten als onder de bevolking. b Waardoor waren zij in staat zulke uitgaven te doen? ‐ Opperbevelhebbers kwamen vaak uit het patriciaat. Ze hadden landgoederen en geld. ‐ Opperbevelhebbers kregen (of namen) een groot deel van de buit en van de belastingopbrengst in de gebieden die zij hadden veroverd. 4 Doeschka Meijsing (zie haar bespreking van deze films) viel het op dat de verfilming van de triomf‐ tochten gelijkenis vertoonde met de verfilming van de partijdagen van Hitlers NSDAP in Neurenberg. a Welke gelijkenis zie jij? Mogelijke antwoorden: ‐ De centrale plaats van de leider. Hij is de enige met een identiteit, de rest van de mensen is anonieme massa. ‐ De uitgestoken rechterarm, de Hitlergroet. ‐ Massaregie, uniformiteit, militaire uitstraling, wapens, discipline, suggestie van kracht en macht. b Waarom zal Hollywood gekozen hebben voor een ‘Neurenbergse’ verfilming van de triomftoch‐ ten? Mogelijke antwoorden: ‐ Een historisch meer verantwoorde verfilming is waarschijnlijk minder spectaculair en daarom minder commercieel. ‐ De meeste mensen willen alleen geamuseerd worden en hebben geen speciale voorkeur voor histo‐ risch verantwoorde verfilmingen. ‐ De VS hebben een sterke militaire traditie, met parades, uniformen, discipline en wapenschouw. De filmmakers projecteren die vorm van Amerikaanse militaire ‘schoonheid’ op de Romeinse geschiede‐ nis. c Waarom heeft deze ‘Neurenbergse’ stijl zo weinig kritische vragen opgeroepen? Mogelijke antwoorden: ‐ In de VS is het deel van de bevolking dat aan den lijve de oorlog heeft ervaren en met eigen ogen ge‐ zien, kleiner dan in Europa. De VS hebben geen Duitse bezetting gekend. De herinnering aan en her‐ kenning van het fascisme en nationaal‐socialisme is kleiner. De drempel om de fascistische ‘groots‐ heid’ te imiteren is lager. ‐ In Europa was na WO II de bewondering voor de VS groot en veel mensen waren bereid om de cultuur van de VS en dus ook de historische verfilmingen te accepteren.
havo – hoofdstuk 2
– 21 –
© WPE – Sprekend verleden bovenbouw