Notulen Algemene Ledenvergadering Nederlandse Museumvereniging 31 mei 2010 Locatie:
Teylers Museum, 13.15 -16.30 uur.
Aanwezig: Eric Fischer (voorzitter), Peter Schoon, Diana Wind, Jouetta van der Ploeg, Paul van Vlijmen, Jos Schatorjé, Siebe Weide, Clien Waardenburg, Bert Boer, Lisette Pelsers, Fokeline Rencken-Stenneberg Afwezig:
Peter Verhoeven (penningmeester), Willem Bijleveld (vice-voorzitter & secretaris)
Verslag:
Gerard van der Kroon, Notuleerservice Nederland, Rotterdam.
1. Opening en mededelingen Eric Fischer opent de vergadering om 13.20 uur. Hij dankt het Teylers Museum voor de geboden gastvrijheid. Mededelingen: - Clien Waardenburg gaat de NMV verlaten. Siebe Weide drukt in zijn dankwoord zijn spijt uit over het vertrek van Clien Waardenburg. Daarmee verliest de NMV een zorgzame en dierbare collega. Hij memoreert het vele werk dat zij verzet heeft bij de heropstart van de organisatie. De aanwezigen danken haar met een applaus. - Melding wordt gemaakt van het artikel over de bezuinigingen en de consequenties daarvan voor met name de musea, dat vanmorgen (31 mei 2010) in het Haarlems Dagblad heeft gestaan. Verwacht mag worden dat er binnenkort in Den Haag besluiten genomen worden over de begroting voor het komende jaar. Het bestuur heeft besloten een werkgroep in te stellen, die gaat proberen zo veel mogelijk die bezuinigingen in een zodanig perspectief te plaatsen dat politici precies weten wat er gaat gebeuren als die bezuinigingen doorgaan. Die werkgroep richt zich dus op de eerste plaats op de landelijke politiek, maar ook op de VNG, de politici en ambtenaren. Ook de media zullen bewerkt worden, zodat politici op dit punt bevraagd gaan worden. De leden die op lokaal gebied actief zijn, zullen daarbij vanuit de vereniging ondersteund worden, zodat gemeentebesturen met argumenten bestookt kunnen worden om kritisch naar de bezuinigingen op musea te kijken. De leden zullen hier verder nog van horen. Voor nu wordt men verwezen naar de door Gerard Marlet te houden inleiding.
2. Conceptnotulen ALV 23 november 2009 Naar aanleiding van pagina 4 (tweede alinea van onder), de vraag van Titus Yocarini (museum voor Communicatie)over wat het bestuur met de resolutie gaat doen, geeft Eric Fischer aan dat dat punt niet helemaal goed in de notulen is gekomen. Daar is bedoeld te zeggen dat die resolutie niet meteen in beleid vertaald zal worden, want daarvoor liepen de meningen in de zaal ook te zeer uiteen. Het punt zal wel in het denken van het be-
1
stuur een rol spelen. Er is inmiddels een projectgroep bezig, die bekijkt hoe er aan de resolutie invulling gegeven kan worden. Chris Ronteltap (Legermuseum) wijst erop dat bovenaan bladzijde 7 staat dat het goed gaat met de museumkaart en dat het aantal van 120.000 in 2002 zal oplopen tot 60.000 in 2009. Dat moet zijn ‘ruim 600.000’. Siebe Weide meldt dat het huidige aantal museumkaarten bij meer dan 700.000 ligt. Hiermee zijn de notulen vastgesteld.
3. Nieuwe gelieerde instellingen Het betreft een aanvraag van de Stichting Historisch Verpleegkundig Bezit. Het bestuur adviseert de ALV positief te reageren op dit verzoek zich te mogen liëren. De vergadering verklaart zich hiermee akkoord. Bij het agendapunt over de museumkaart zal kort worden ingegaan op de vraag hoe de museumkaart zich verhoudt tot instellingen die geen museum zijn volgens de museumdefinitie en hoe daar mee om te gaan.
4. Stand van zaken: register, verwervingen, experimenten Siebe Weide geeft aan dat het hierbij gaat om drie belangrijke projecten. 1. Het Museumregister is belangrijk voor de definitie van het lidmaatschap. Er is grondig gesproken over de normen die daarvoor van toepassing moeten zijn. Die normen zijn nu vastgesteld binnen het project en zullen, zodra andere elementen van het register ook klaar zijn, aan het bestuur van de Stichting Nederlands Museumregister worden aangeboden, die graag zal horen wat de NMV daarvan vindt. Dus de ledenvergadering zal wat dit onderwerp betreft naar haar mening gevraagd gaan worden. De andere twee delen zijn de gang van zaken bij toetsing en registratie. Daaraan wordt door twee projectgroepen hard gewerkt. Peter Schoon, die namens de NMV in het bestuur van de Stichting Nederlands Museumregister zit, geeft desgevraagd aan dat de projectgroep keurig op schema ligt. Zij zijn blij met de goede relatie met de leden van de NMV. De planning is dat er eind van het jaar een product opgeleverd wordt. 2. Het project Museale Verwervingen 1933. Er zijn 171 musea die aangegeven hebben mee te doen aan het onderzoek. Dat zijn er heel veel. Het gaat om een onderzoek naar collecties met identiteitswaarde. Dit onderzoek doet de NMV, omdat men meent dat het verstandig is dat deze vereniging dit onderzoek doet en niet de overheid. Het ministerie is wel geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek, waarbij de Directeur Generaal Cultuur en Media zich tevreden heeft getoond over de voortgang ervan. Verder vindt er op 6 september a.s. een symposium plaats voor onderzoekers en projectleiders van dit type onderzoek binnen de musea. Peter Schoon, lid van de desbetreffende begeleidingscommissie, wijst erop dat men de leden graag van dienst is bij het doen van het onderzoek. Hoe eerder men zich meldt, hoe beter men het vragende museum van dienst kan zijn. 3. Het onderzoek naar de zeven experimenten die het museumbezoek van kinderen tot en met twaalf jaar beogen te bevorderen, is een omvangrijk gebeuren waarvoor 4,8 miljoen euro beschikbaar is verkregen (als gevolg van het niet door laten gaan van de vrije toegang). De aanbesteding (een zeer leerzaam proces) van het projectmanagement heeft inmiddels plaatsgevonden en het project is van start gegaan. Een aantal projecten is naar voren gehaald, zoals dat van de vouchers die kinderen zijn toegezonden en aan de hand waarvan zij iemand gratis mochten meenemen. Bert Boer meldt desgevraagd dat een vraag van het ministerie was, hoe dit prijsmechanisme werkt. Er bleken in dit voucherproject nogal wat regionale verschillen op te treden. In Amsterdam kwam er bijna niemand met de vouchers, terwijl de opkomst in andere gebieden hoger was dan verwacht. De bedoeling is nu een soort handleiding te ontwerpen die musea helpt bij de vraag hoe kinderen het best binnengehaald kunnen worden. Vouchers zijn daarbij een van de middelen.
2
In dit kader van het ontwerpen van middelen die de musea van dienst zijn, past ook het ontwerpen van een website voor kinderen. Verder worden alle bestaande initiatieven en goede voorbeelden op dit gebied geïnventariseerd. Dit alles zal leiden tot een handzame brochure met goede ideeën, tips en trucs uit de praktijk. Theo Spil (Bakkerijmuseum Medemblik) wil weten hoe binnen het project rekening gehouden wordt met musea die gratis toegankelijk zijn. Bert Boer antwoordt dat daar in het voucherproject geen rekening mee is gehouden. Bij de website speelt de toegangsprijs geen rol, net als bij het experiment met het aanbieden van gratis vervoer. Verder wordt er bij scholen nagegaan wat de motivatie van leerkrachten is om naar het museum te gaan met de leerlingen.
5. Jaarverslag en jaarrekening 2009 Het betreft het jaarverslag van de NMV en van de Stichting Museumkaart. Jaarverslag, jaarrekening en bestuursverslag Nederlandse Museumvereniging Allereerst wordt gekeken naar het jaarverslag van de vereniging, dat nog niemand heeft kunnen lezen. Siebe Weide geeft aan de hand van lichtbeelden een korte presentatie over het Jaaroverzicht 2009. Hij staat daarbij stil bij de belangrijkste momenten in het voorgaande jaar. Er zijn geen vragen vanuit de zaal. Dan volgt de jaarrekening en het bestuursverslag van de vereniging. De balans geeft aan dat het eigen vermogen van de vereniging niet overdreven groot is, maar wel ieder jaar een overschot laat zien. De staat van baten en lasten (pagina 7) geeft een positief resultaat weer van 150.000 euro. Dat bedrag komt in de balans terug als een bestemming voor professionaliseringsprojecten. Chris Ronteltap (Legermuseum) wijst op de verschillen in de personeelslasten van 2008 ten opzichte van 2009.Dat heeft volgens Siebe Weide te maken met een indelingsvraagstuk. In 2008 zijn de overhead en ‘intern gefinancierd’ samen genomen. In 2009 is dat gesplitst. Verder hebben er verschuivingen in het personeel plaatsgevonden tussen interne en externe projecten. De omvang van de extern gefinancierde projecten is in 2009 al dusdanig dat daarmee de mede over de projecten verdeelde overhead verschuift? ten gunste van de exploitatie. In de personeelslasten samenhangend met de Museumkaart zit ook een overheaddeel. Dus de dynamiek in overhead speelt hierin mede een rol. Eric Fischer concludeert dat de verschillen dus nagenoeg geheel in de projectsfeer liggen. Paul Tekstra (Romeinse Catacomben Valkenburg) mist de accountantsverklaring. Clien Waardenburg antwoordt dat op het moment dat deze gegevens verstuurd werden de accountantsverklaring nog niet binnen was, maar zij verzekert dat de verklaring inmiddels binnen is en dat daarin geen enkel bezwaar wordt gemaakt. De accountantsverklaring zal ook op de website worden gezet. Eric Fischer concludeert dat de ALV de jaarrekening accepteert, zeker nu bekend gemaakt is dat de accountant ook zijn goedkeuring gegeven heeft. Vervolgens wordt het erbij behorende bestuursverslag pagina voor pagina doorgenomen. Op pagina 4 wijst Eric erop dat het exploitatieresultaat dat in de tweede alinea vermeld staat volgens de accountant € 150.369 moet zijn in plaats van de nu vermelde € 148.682. Hierdoor verandert de algemene reserve ook iets. Naar aanleiding van hetgeen op pagina 4 van het bestuursverslag over de Code Cultural Governance gezegd wordt, wil Titus Yocarini (Museum voor Communicatie), die in de toezichtcommissie van het Museumregister zit, weten waaruit blijkt dat het bestuur zich aan die code gehouden heeft. Siebe Weide verklaart dat alle voorwaarden die in de code staan gecontroleerd zijn op de vraag of daaraan voldaan wordt. Ze zijn niet expliciet uitgeschreven. Als expliciet ge-
3
maakt moet worden waaruit dat blijkt, zal de tekst moeten worden aangepast. Het principe bij de Cultural Governance is ‘pas toe, of leg uit’. Het bestuursverslag is goedgekeurd. Jaarrekening Stichting Museumkaart Ter toelichting geeft Eric Fischer aan dat de Stichting formeel de jaarrekening ter informatie presenteert aan de ALV, maar gezien het belang van de Museumkaart voor de leden uitgebreid aan orde stelt. De balans ziet er gezond uit. De bedoeling van de algemene reserve is eventuele tegenvallers te kunnen opvangen zonder dat dan meteen allerlei uitkeringspercentages naar beneden hoeven te worden bijgesteld. De verlies- en winstrekening toont aan dat het bedrag dat ter beschikking is gekomen van de leden aanzienlijk hoger is dan vorig jaar. Dat heeft deels te maken met het feit dat er weer meer Museumkaarten verkocht zijn en er weer meer mensen naar de musea gegaan zijn. Er wordt ongeveer 3 miljoen euro meer uitgekeerd: van ±14,5 miljoen euro naar ±17,5 miljoen euro. Er is een klein overschot van 300.000 euro. Naar zijn mening kan iedereen tevreden zijn over het uitkeringspercentage (67%). Carel Hofland (Nederlands Uurwerkmuseum, Zaandam) wijst ten aanzien van de kosten van de ombouw van het kassasysteem erop dat musea die niet over een dergelijk systeem beschikken toch aan die ombouw lijken te hebben bijgedragen. Siebe Weide antwoordt dat de uitkering aan de musea die aan de museumkaart deelnemen, ongeacht welk systeem ze hebben, is vastgesteld op 60%. Door het surplus heeft het bestuur ervoor gekozen de uitkering omhoog te brengen en om op voorhand een investering te doen. Het betreft dus een uit het surplus gedane uitgave. Eric Fischer vat de vraag samen met de conclusie dat de musea die niet een dergelijk kassasysteem hebben ook niets gekregen hebben. Dat is volgens Eric inderdaad het geval. Bert Boer geeft aan dat men vanuit de stichting Museumkaart graag wil dat er inzicht blijft bestaan in hoeveel mensen de musea bezoeken, omdat dat te maken heeft met de vergoedingen die gedaan moeten worden. Daarom is het wenselijk dat ook in de kleine musea apparaten staan waarmee die aantallen worden bijgehouden. Daarom neemt de stichting ook de kosten voor die apparatuur voor zijn rekening. Voor musea die nog geen kassasysteem hadden is die apparatuur een voordeel. Vervolgens stelt hij het bestuursverslag aan de orde. Het wordt pagina voor pagina doorgenomen. Op pagina 3, vierde regel, staat een klein foutje. Er staat dat het zeven procentpunt meer is dan de gegarandeerde 60%. De penningmeester zou volgens hem zeker bezwaar hebben gemaakt tegen een dergelijke formulering. De penningmeester zal ongetwijfeld geen enkele garantie willen geven en daar liever geschreven willen zien dat het streven is minstens 60% uit te keren. Eric Fischer wijst erop dat men bij de NMV-verslagen heel veel cijfertjes heeft ontvangen. Zijn vraag is of men daar behoefte aan heeft, omdat het wellicht allemaal te uitgebreid is. De vergadering geeft echter aan die cijfermatige gegevens op prijs te stellen.
6. Advies projectgroep Museumkaart Michael Huyser (Zuiderzeemuseum), lid van de projectgroep Museumkaart, geeft een toelichting aan de hand van lichtbeelden. Samengevat adviseert de projectgroep het bestuur van de stichting Museumkaart: 1) Als grondslag voor de uitkering de gemiddelde toegangsprijs van een jaar terug te nemen (T-1);
4
2) Deze grondslag te beperken tot 2x de gemiddelde toegangsprijs van alle deelnemende musea; 3) Het uitkeringspercentage van 50% te garanderen, met het streven 60% uit te keren; 4) De prijs van de Museumkaart te verhogen van € 35,- naar € 39,95 per 1 juli 2010 en die te handhaven tot 1 juli 2012, tenzij bovengenoemde uitkeringsgrondslag en percentage aanleiding geven eerder de prijs bij te stellen. 5) Verlaag de maximum leeftijd voor een jongerenkaart van 25 naar 18 jaar, per 1 januari 2011 voor nieuw verkochte Museumkaarten. Het bestuur van de stichting Museumkaart geeft aan dit advies te willen overnemen, maar hoort graag reacties van de ALV. Vragen Theo Spil (Bakkerijmuseum Medemblik) wijst erop dat zijn museum relatief veel kinderen binnenkrijgt, waardoor de gewogen prijs relatief laag is omdat die kinderen een lagere toegangsprijs betalen. De Museumkaarthouders zijn met name de volwassenen en niet de kinderen waardoor de uitkering bij Museumkaartbezoek relatief laag is. Hij heeft al eerder gevraagd of in de berekening de gemiddelde toegangsprijs voor volwassenen en kinderen gescheiden kunnen worden. Siebe Weide antwoordt dat kinderbezoeken niet de prijs drukken die gebruikt wordt als grondslag voor de uitkering. Er wordt alleen gekeken naar betalende bezoekers en niet naar de gratis entree. In de projectgroep is de vraag aan de orde geweest of er een knip gemaakt moet worden tussen jongeren en volwassenen. Het is namelijk omgekeerd ook zo dat musea waarin veel jongeren met een Museumkaart komen dezelfde uitkering krijgen bij dat jongerenbezoek als wanneer het om volwassenen zou zijn gegaan. Dat is dus een soort voordeel. In het geval van het Bakkerijmuseum pakt dit uit als een relatief nadeel als de kinderen nooit een Museumkaart op zak hebben. Uiteindelijk is er voor gekozen om die knip niet te maken, omdat dat de uitkeringssystematiek te zeer zou compliceren met de nodige administratiekosten als gevolg. Eric Fischer stelt voor om dit punt in de volgende bestuursvergadering nader aan de orde te stellen, zodat er dan een meer bevredigend antwoord gegeven kan worden. Er zal dan in de ALV van november op teruggekomen worden. Vervolgens stelt Eric Fischer de vier adviezen aan de orde. Het eerste en tweede advies (maximum tweemaal gemiddelde GTP en de uitkering koppelen aan de geschiedenis van één jaar terug). Desgevraagd geeft de ALV aan zich daarin te kunnen vinden. Het derde advies (een uitkeringsgrens van minimaal 50% met een streven naar 60% of meer). Ook hierin blijkt iedereen zich te kunnen vinden. Het vierde advies (op basis van onderzoek een soort optimum vinden door de kaart € 4,95 duurder te maken). Iedereen is akkoord. Carel Hofland (Nederlands Uurwerkmuseum, Zaandam) is van mening dat de volgende prijsverhoging na twee jaar sneller nodig zal zijn. Eric Fischer antwoordt dat een verhoging per jaar moeilijk ligt, omdat dan nauwelijks het effect ervan kan worden onderzocht. Bovendien zal een verhoging per jaar wegens de economische crisis tot een reflex leiden, waardoor het ook al beter is om niet ieder jaar de prijs te verhogen. Heleen Buijs (Geldmuseum Utrecht) heeft moeite met de datum van 1 juli a.s. Zij vraagt zich af dat voldoende tijd laat om te communiceren met de kaarthouders. Zij kan zich voorstellen dat die mensen daarmee overvallen worden.
5
Bert Boer antwoordt dat er in de projectgroep een communicatieplan is gemaakt voor de prijsverhoging. Dat is inmiddels in gang gezet. Hij verwacht daarbij geen grote problemen. Bovendien is het aantal musea dat meedoet met de museumjaarkaart weer uitgebreid, waardoor de kaart weer aantrekkelijker is geworden. Het vijfde advies (maximumleeftijd jongerenkaart vanaf 1 januari 2011 terugbrengen van 25 naar 18 jaar met gefaseerde uitgroei van de bestaande jongerenkaarthouders). Marijnke de Jong (Panorama Mesdag) wil weten of het bekend is hoeveel jongeren tussen de 18 en 25 jaar nu een museumkaart hebben. Bert Boer antwoordt dat dat er niet zo vreselijk veel zijn. Volgens hem hebben 60.000 jongeren een jongerenkaart. De grootste groep vormen de jongeren tussen de 4 en de 12 jaar. Men wil graag een meer eenduidige tarifering in de sector realiseren. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat er heel veel verschil zit tussen de leeftijdscategorieën die musea hanteren. Men wil drie categorieën onderscheiden: 0 – 3 jaar: gratis; de lagereschooljeugd (4 – 12 jaar) en jeugd van 13 tot 18 jaar. Daarna de volwassenen en de 65+’ers. Eric Fischer stelt vast dat de ALV ook met dit advies akkoord gaat. Hiermee zijn dus alle vijf de adviezen geaccepteerd.
7. Missie 2011 - 2013 Siebe Weide verzorgt deze presentatie, die ook weer gepaard gaat met lichtbeelden. Hij benadrukt dat deze verklaring over de missie open staat voor discussie, omdat deze koersbepaling niet alleen de goedkeuring van de ALV behoeft maar ook een bijdrage vanuit de leden. De missie is geschreven omdat dit jaar het beleidsplan afloopt, dat beoogde om de vereniging weer nieuw leven in te blazen. Nu is het moment aangebroken om de beleidshorizon te verleggen. Daarom is vorig jaar het project Agenda 2026 gestart, waarin met mensen vanuit het veld nagegaan wordt wat relevante en voorspelbare ontwikkelingen zijn. Er komt waarschijnlijk in dit najaar een publicatie waarin de resultaten van die verkenning tot 2026 aan iedereen bekend zullen worden gemaakt. Deze missie is reeds een product van dat project. Op grond van deze missie verwacht Siebe dat er in het najaar een goed beleidsplan voor de komende periode gepresenteerd kan worden. Eric Fischer benadrukt dat deze missie duidelijk maakt wat de belangrijkste trends, kansen en bedreigingen zijn voor de komende jaren en eenieder in staat stelt uit te maken wat dat voor hem of haar betekent. Hij stelt voor om hier in de novembervergadering uitgebreider bij stil te staan. Vragen vanuit de zaal Lambert Leusink (Speldjesmuseum) heeft het aspect van de belastingen gemist. Hij sluit niet uit dat de particuliere musea over enige tijd hun kosten niet langer kunnen aftrekken van de belastingen, maar wel geconfronteerd worden met een heffing van 1,2% op de jaarlijkse inkomsten. Siebe Weide geeft Lambert Leusink gelijk dat het niet alleen gaat om de subsidies die uitgegeven worden, maar ook om de belastingopbrengsten die verdiend worden. Titus Yocarini (Museum voor Communicatie) wijst erop dat een missie bepalend is voor de keuzen die gemaakt worden als belangenorganisatie. Hij zou die keuzen graag toegevoegd zien en pleit ervoor om daar in de najaarsvergadering ook over te praten. Kleis Broekhuizen (Anne Frank Huis) wil weten hoe er gemeten gaat worden wat het succes van het nieuwe beleid is en welke taken de brancheorganisatie en de musea daarin hebben. Een dergelijke benadering vergt een andere opzet en als er gemeten gaat wor-
6
den zal ook bekend moeten zijn wat het niveau is van de dienstverlening van de NMV. Hij bedoelt deze opmerking als opbouwend en niet als kritiek. Kees van Twist (Groninger Museum) is van mening dat de missie een zorgvuldige discussie vereist. Het gaat zijns inziens niet alleen om de belangenbehartiging van musea, maar ook om een museale taak en dat vergt dat er dieper op de materie wordt ingegaan waarin die relatie tussen de belangen van de musea en de missie uitgediept wordt. Dat maakt de discussie ingewikkelder, maar hij acht de ALV volwassen genoeg om die discussie op dat niveau met elkaar te voeren. Hij nodigt het bestuur uit om die discussie op die manier voor te bereiden voor de najaarsvergadering. Albert Scheffer (Gemeentemuseum Helmond) proeft in de missie een definitie van wat een museum is. Hij pleit daarbij vast te houden aan de internationale definitie van de ICOM. Dat is volgens Siebe Weide ook zeker het geval. Desgevraagd verklaart Siebe Weide dat de missie door het bureau ontwikkeld is en aan het bestuur is voorgelegd, dat ermee ingestemd heeft. Het stuk ligt nu voor in de ALV om te polsen of de leden van mening zijn dat de vereniging hiermee op de juiste koert ligt. Gezien de gehoorde geluiden stelt Eric Fischer voor om de gevraagde discussie in de zomervakantie voor te bereiden met een aantal mensen uit de museumwereld, die niet alleen de missie wat verder aanscherpen, maar ook de link leggen met de vraag wat het betekent voor de doelstelling van de vereniging. Aldus wordt afgesproken.
8. Bestuurswisseling Eric Fischer kondigt aan dat Fokeline Renckens aftreedt, omdat haar 2e en laatste bestuurstermijn is verstreken. Peter Schoon spreekt een dankwoord uit. Hij dankt haar namens het bestuur en alle leden. Als opvolgster van Fokeline Renckens wordt Lisette Pelsers voorgedragen door het bestuur. Zij wordt met applaus als zodanig geaccepteerd door de vergadering. Titus Yocarini vraagt zich af of de kandidaatstelling van kandidaten niet aan de leden moet worden meegedeeld. Hij neemt aan dat dat ook zo in de statuten staat. Vanuit het democratisch principe pleit hij ervoor ook de leden de gelegenheid te geven zich kandidaat te stellen. Eric Fischer constateert dat die mogelijkheid verzaakt is. Desgevraagd zegt hij toe ook in het kader van Cultural Governance die regel voortaan toe te passen. Danielle Lokin (Gemeentemusea Delft) wijst erop dat Eric Fischer zelf aan het einde van zijn eerste termijn als voorzitter is. Eric bevestigt dit en heeft zijn aftreden reeds een half jaar geleden op de Nieuwjaarsreceptie aangekondigd. Er is echter nog geen opvolger gevonden. Het bestuur heeft hem daarom gevraagd of hij bereid is een tweede termijn zitting te nemen in het bestuur, ten minste tot de ALV in november, om zo de tijd te hebben de opvolging te regelen. Eric zegt daar inderdaad toe bereid te zijn. Er ligt echter geen verlengingsvoorstel. Dat zal alsnog naar de leden per email worden gezonden met de vraag hier mee in te stemmen. De ALV gaat akkoord met deze procedure. Pauze
7
9. Spreker Gerard Marlet Eric Fischer leidt Gerard Marlet (directeur Atlas voor gemeenten) in en wijst erop dat zijn presentatie nauw aansluit bij het artikel in de pers van hedenmorgen, waarvan tijdens de mededelingen melding is gemaakt.
Gerard Marlet begint met de constatering dat politici en hun electoraat cultuur meer en meer als nutteloos en hooguit de slagroom op de taart achten. Bezuinigingen op deze sector lijken daarom op weinig maatschappelijke weerstand te stuiten. De sector zelf doet naar zijn mening tot nu toe weinig om dat tij te keren. Men meent zich daar te kunnen verschuilen achter de vermeende intrinsieke waarde van kunst en cultuur. De sector is verslaafd aan subsidies, maar allergisch voor getallen. Dat is in deze tijd een verkeerde reactie, volgens de heer Marlet. Die angst voor getallen is onterecht, omdat ook Oscar Wild al zei dat mensen intens van kunst en cultuur kunnen genieten, hetgeen van substantiële waarde is. Daarom is de angst voor het becijferen van de maatschappelijke waarde van kunst en cultuur onterecht en is het in feite de enige manier om er in de discussie rond bezuinigingen goed uit te komen. Dit geldt te meer omdat de ontwikkeling voor deze sector positief is. De recente geschiedenis heeft namelijk aangetoond dat mensen weer in toenemende mate in steden gaan wonen en de dingen weer dicht bij huis willen hebben. Daarin ligt nu precies de reden waarom men niet bang hoeft te zijn voor het becijferen van de waarde voor kunst en cultuur, want juist die kunst en cultuur blijkt niet op afstand te halen te zijn. Het blijkt dat mensen juist datgene wat ze op tv of internet zien live willen beleven. De beleving van kunst en cultuur is een van de voornaamste redenen dat mensen naar de stad trekken, waardoor die stad niet meer de ‘productiestad’ is, maar de ‘consumptiestad’ waar je consumeert en recreëert en daarin spelen kunst en cultuur een belangrijke rol. Hij onderbouwt het voorgaande vervolgens met schematisch weergegeven onderzoeksresultaten. Het blijkt dat succesvolle steden de steden zijn met een levend cultuuraanbod. Daar blijft het echter niet bij, want kunst en cultuur blijken dus middelen te zijn om de gevreesde bevolkingskrimp te bestrijden. Verder blijkt dat vooral de hoger opgeleiden gevoelig zijn voor cultuuraanbod en dat daar waar dat soort mensen heen trekken de werkgelegenheid stijgt. Dat komt omdat zij het human capital van die steden doen stijgen. Bedrijven vestigen zich om die reden graag in dat soort steden. In de wereld van de planologie is deze meerwaarde van cultuur een geaccepteerd wetenschappelijk feit. Er zijn nog twee redenen. Mensen met een hogere opleiding besteden over het algemeen een groter deel van hun inkomen in de lokale economie en dat niet alleen in de cultuursector, maar ook in de horeca, de winkeltjes et cetera. Ten tweede starten deze mensen vaker een eigen bedrijf. Steden kunnen zich dus middels kunst en cultuur wapenen tegen bevolkingskrimp en economische recessie. Dat soort steden herstellen zich ook sneller van een economische recessie, zoals in de VS is gebleken. Ook uit demografische ontwikkelingen in Nederland blijkt dat steden (bijvoorbeeld new towns als Spijkenisse of Almere) met weinig cultureel aanbod achteruitlopen in inwonertal. Juist de oudere steden zijn om die reden in opmars en met onderzoek kan aangetoond worden dat dat deels te verklaren valt vanuit het effect van kunst en cultuur, zeker als dat gepaard gaat met veel horeca en een historische binnenstad. In de praktijk hoeft deze ontwikkeling echter niet te blijken uit een sterk stijgend bezoekersaantal van een culturele instelling. Het blijkt dat de mogelijkheid om van culturele voorzieningen gebruik te kunnen maken (optiewaarde) al van invloed is op de bovenbeschreven demografische ontwikkeling en het economische effect ervan. Daarbij komt dat de maatschappelijke meerwaarde van mensen die cultuur zoeken (consumentensurplus) gemiddeld 50% hoger ligt dan de prijs die betaald moet worden voor het genieten van kunst en cultuur.
8
De som van de optiewaarde en het consumentensurplus kwam tijdens een desbetreffend onderzoek voor bijvoorbeeld Vredenburg in Utrecht uit op het feit dat er per inwoner van Utrecht jaarlijks aan de kassa van Vredenburg ± 25 euro werd besteed, terwijl de maatschappelijke waarde van die gemiddelde Utrechter meer dan 250 euro per jaar bleek te bedragen. Die mensen waarderen een bezoek aan Vredenburg dus meer dan tien maal hoger dan ze in feite uitgeven aan de kassa van het theater. Wat betekent dit voor de museumsector? Empirisch onderzoek onder culturele instellingen uitgedrukt in geld bevestigt voor podiumkunsten het zojuist beschreven effect. Voor musea is dergelijk onderzoek nog niet gelukt omdat de relevante data daarvoor nog ontbreken. Hetzelfde geldt voor festivals. Dit soort onderzoek is ook in de VS gedaan en dat leidde tot dezelfde resultaten, namelijk dat er voor musea geen resultaten gevonden konden worden. Dat komt volgens de heer Marlet vooral doordat musea alleen overdag open zijn en dus geen functie vervullen in het avondleven in de stad. Wellicht dat daar voor de sector nog wat te winnen valt! Zo zou het museum meer verbonden kunnen worden met de stad en de rol als ontmoetingsplaats (horeca) kunnen vervullen. Om succesvol te zijn, lijkt het dus belangrijk dat een culturele instelling zich richt op de plaatselijke bevolking van de stad (want voor een deel hebben die mensen daarom voor die stad gekozen). Verder gaat het erom kleinschalig en divers te zijn. Hierbij speelt de mogelijkheid tot communicatie tussen het maatschappelijk erfgoed en de esthetiek van de binnenstad een belangrijke rol. Mensen willen continu iets nieuws en iets anders beleven. Daar zou vanuit de programmering op ingespeeld kunnen worden. Het blijkt dat theaters in de binnensteden een belangrijkere functie hebben dan theaters in buitenwijken of aan de rand van de snelweg. Dat is bijvoorbeeld gebleken uit de ‘uitplaatsing’ van Vredenburg in Utrecht. Naast de boven geschetste indirecte maatschappelijke baten van kunst en cultuur, bestaan er ook directe baten in de vorm van werkgelegenheid en wel op de eerste plaats binnen de sector zelf, maar ook door bestedingen door toeristen. Hoewel dit laatste niet voor alle musea zal gelden. Kunst en cultuur zorgen dus ook voor het aantrekken van beter opgeleide mensen met cultureel en historisch besef. De beschreven effecten hebben vooral een landelijk, algemeen karakter en de vraag is of die wetenschap voor de lokale overheid overtuigend genoeg is om cultuursubsidies te rechtvaardigen. Het effect op de leefbaarheid is wel van direct belang. Dat zou voor lokale overheden wel een argument kunnen zijn om in kunst en cultuur te investeren. Vragen en discussie Siebe Weide mist in hetgeen gezegd werd over het effect van de bevolkingsamenstelling het belang dat musea hebben voor educatie (scholen etc. ) in de keuze van gezinnen voor de plek waar ze willen wonen. Is het feit dat er musea zijn een factor van betekenis in de keuze van de vestigingsplaats van mensen? Gerard Marlet antwoordt dat dat op macro niveau niet gemeten is. Er is wel onderzoek gedaan naar de brede school met hun ruimte voor cultuureducatie. Daarbij was wel een effect op de leefbaarheid en de aantrekkingskracht van de wijk aantoonbaar. Marijnke de Jong (Panorama Mesdag, Den Haag) verwijst naar een uitgebreid onderzoek in Den Haag uitgevoerd in het kader van city marketing. Daaruit bleek dat toeristen, maar ook Nederlanders van elders, op de stad afkwamen juist vanwege hetgeen daar permanent te zien valt en dat zijn met name de musea. Deze conclusie wordt dus ook door het onderzoek van Gerard Marlet onderbouwd. Maar een kosten-batenanalyse baseren op toeristische bestedingen wordt volgens hem een lastig verhaal voor de kleinere musea.
9
In het verhaal rond het consumentensurplus constateert Marjan Ruiter (Zeeuws Museum) een discrepantie met de praktijk, omdat zij ziet dat mensen hun activiteiten steeds meer verschuiven naar het weekend. Hoe valt dat te wegen? Gerard Marlet antwoordt dat op het moment dat empirische resultaten gekoppeld worden aan de theorie en vooral aan enquêtes over tijdsbesteding, men er niet komt. Hierin speelt die optiewaarde een rol. Dus mensen denken dat ze gebruik gaan maken van culturele voorzieningen, maar doen dat toch niet. Alleen al het feit dat ze er wel gebruik van zouden kunnen maken, geeft hier voor hen de doorslag. Daar ligt de maatschappelijke waarde. Kees van Twist (Groninger Museum) wijst op een onderzoek in Groningen, waarbij gebruikgemaakt is van gegevens uit Amsterdam. Toen bleek dat het Concertgebouw maar een geringe waarde heeft, terwijl de museale functie groter bleek wegens de functie van musea overdag, terwijl het Concertgebouw dan gesloten is. Musea vertegenwoordigen daardoor een veel grotere waarde voor de binnenstad dan theaters, die overdag gesloten zijn. Verder gaan steeds meer musea activiteiten ondernemen in de avonduren. Daarom betwijfelt hij de bewering dat theaters meer traffic genereren dan musea. Gerard Marlet antwoordt het daar mee eens te zijn. Hij wijst er echter op dat dat geldt voor musea die toeristen (= mensen die van buiten de stad komen) trekken. Daarmee krijg je echter niet de optiewaarde die nodig is om de maatschappelijke kostenbatenanalyse rond te krijgen. Dan geldt namelijk het omgekeerde, dan zijn de theaters belangrijker in het woongedrag van mensen. Erik Schilp (Nationaal Historisch Museum) wijst erop dat die 40% meerwaarde die te verklaren valt door de aanwezigheid van hoger opgeleide mensen, betekent dat er 60% door anderen wordt opgebracht. Daardoor overtuigt dat verhaal politici niet om niet te bezuinigen in de culturele sector. Gerard Marlet antwoordt dat het er om gaat dat mensen gemiddeld de aanwezigheid van kunst en cultuur in de stad waarderen en dat dat op een bepaalde manier kan worden uitgerekend via dat vestigingsgedrag en wat dat voor de betreffende stad betekent. Als vervolgens wordt gekeken naar de verdeling en de vraag wordt gesteld of er naast dat elitaire element van die hoger opgeleiden en creatievelingen ook nog iets meer sociaals te melden valt, dan kan gewezen worden op de groei van de werkgelegenheid. Juist die werkgelegenheid is geschikt voor jongeren en laaggeschoolden (het triple down effect). Margriet de Jong (NMV) vraagt zich af in hoeverre er sprake is van een trend en of er in het verleden onderzoek is gedaan dat de veronderstelde effecten bevestigt. Gerard Marlet antwoordt dat de trend (trek naar de stad om het daar allemaal te beleven) nu gunstig werkt voor de museale sector. Het consumer city-principe is in de jaren zeventig-negentig van de vorige eeuw ontstaan. Het valt moeilijk te voorspellen of die trend over tien jaar nog opgeld doet. Als iemand in de jaren zeventig die trend richting de stad zou hebben voorspeld, zou hij niet serieus genomen zijn. Steph Scholten (Bijzondere collecties Amsterdam) meent dat Gerard Marlet het steeds heeft over drie doelgroepen: jeugd (educatie), ouderen, toeristen. Deze drie groepen zijn goed bereikbaar voor de musea. De vierde groep ontbreekt, de hard werkende Nederlanders, die bij uitstek overdag geen tijd hebben. Hij vraagt zich af of musea die experimenteren met een avond in de week open te zijn het effect sorteren dat soort mensen aan te trekken. Het antwoordt komt van Rik van Koetsveld (Van Gogh Museum), die erop wijst dat een programmering die zich met het ’s avonds open zijn richt op jongeren niets oplevert. Dan is het beter ervoor te zorgen dat het restaurant wat leuker wordt en ook ’s avonds toegankelijk is. Dat gaat het Stedelijk Museum ook doen. Dan mag verwacht worden dat de mensen die naar het theater gaan eerst gezellig komen eten en dergelijke en dan ook nog iets kunnen zien. Dat soort combinaties moet meer gemaakt gaan worden. Gerard Marlet is het met die conclusie eens en voegt toe dat het verschil maakt of het alleen gaat om winstmaximalisatie of het maximaliseren van de maatschappelijke baten
10
(belangrijk voor subsidiegevers). In het laatste geval is de bezettingsgraad niet altijd de graadmeter.
10. Rondvraag Hiervan wordt geen gebruikgemaakt. Siebe Weide toont ten slotte de website www.zetcultuuropdekaart.nl die van groot belang is om het klantenbestand van de musea te informeren. Eric Fischer nodigt de aanwezigen uit voor de borrel en sluit de bijeenkomst om 16.30 uur.
Besluitenlijst 1) De ALV keurt de jaarrekening en het bestuursverslag van de vereniging over 2009 goed. 2) De ALV neemt met instemming kennis van de jaarrekening en het bestuursverslag 2009 van de stichting Museumkaart. 3) De ALV neemt met instemming kennis van het advies van de Projectgroep Museumkaart aan de stichting Museumkaart. 4) Het bestuur roept in het vervolg bij bestuursvacatures de leden op om zich kandidaat te stellen, conform de statuten. 5) De ALV stemt in met de benoeming van Lisette Pelsers als lid van het bestuur. Actielijst 1) Een werkgroep in te stellen, die gaat proberen zo veel mogelijk de bezuinigingen in een zodanig perspectief te plaatsen dat politici precies weten wat er gaat gebeuren als de bezuinigingen doorgaan. 2) De accountantsverklaring op de website zetten. 3) Discussie over de missie van de vereniging op agenda van najaars ALV zetten en een werkgroep met leden vragen dit voor te bereiden. 4) De leden per email akkoord vragen voor de herbenoeming van Eric Fischer voor een tweede termijn, met de intentie een opvolger te benoemen in de najaars ALV.
11