Een foto-impressie van ons levend erfgoed 2010
Brabanter van Piet Kroon
Brabanters mogen met recht adellijke hoenders worden genoemd. Het zijn fraaie dieren van het landhoentype met een opvallende opstaande, zijdelings platgedrukte en iets naar voren gebogen smalle kuif. Vlak voor de kuif steken twee kampunten V-vormig omhoog, de zogenaamde hoorntjeskam. Tevens hebben zij een driedelige baard. De kinlellen zijn afwezig of bedekt door de baard. Erg opvallende kleurslagen zijn geelwitgetoept, zilverzwartgetoept en goudzwartgetoept. De veren zijn roomgeel, zilverwit of goudbruin van kleur met een witte of zwarte toep aan het eind van de veer. De Brabanter werd eeuwenlang gefokt op de buitenhuizen van de elite van de samenleving, met name in Brabant. De Brabanter treft men ook op schilderijen vanaf de zeventiende eeuw aan. De bekendste afbeelding staat op een schilderij uit 1676 van de beroemde vogelschilder M. d’Hondecoeter. In het begin van de twintigste eeuw was dit herenhoen bijna verdwenen, maar enkele fokkers hebben dit ras voor uitsterven weten te behoeden. Momenteel is de kwaliteit zeer goed. De speciaalclub van liefhebbers en fokkers van Brabanters, Kraaikoppen en Nederlandse Uilebaarden, ofwel de BKU, is in 1985 opgericht en zet zich heel actief in om dit ras te behouden. Piet Kroon uit Ede is sinds jaar en dag zo’n fanatieke fokker en groot promotor van dit ras. Hij is voorzitter van zowel de BKU speciaalclub als van de Nederlandse Hoender Club. Tevens heeft hij diverse cultuurhistorische kleindierboeken geschreven. Piet probeert in woord en daad anderen te inspireren om Nederlandse hoenderrassen te gaan fokken om op die manier een bijdrage te leveren aan het behoudt van biodiversiteit.
19
Schijndelaar
van Ruud Kaasenbrood De schijndelaar is een nieuw Nederlands ras. Het is een sierlijk middelgroot fazantachtige hoen dat blauw tot olijfgroene eieren legt. Het heeft een vrij lang type met brede afgeronde schouders. De staartpartij is rijk bevederd en wordt ongeveer horizontaal gedragen. Het heeft een kleine onregelmatige erwtenkam en een vrij kleine kuif zonder schedelknobbel. De oogkleur is oranje tot oranjerood, de snavel- en pootkleur zijn lichtgeel tot geel. Momenteel is de schijndelaar erkend in de witte kleurslag, hoewel de zwarte kleurslag al even imposant is. Het ras is gecreëerd in het dorp Schijndel (Noord-Brabant) met als doel een kip te fokken met een eigen verschijningsvorm en eikleur. Het idee is ontstaan naar aanleiding van een lezing over de erfelijkheidsleer van de plaatselijke dierenarts Ruud Kaasenbrood. Samen met de leden van de pluimveevereniging is na afloop van deze lezing besloten om een plaatselijk hoenderras te fokken. De standaard van dit ras werd vastgesteld, voordat dit ras bestond. Geen toevalsproduct; foktechnisch gezien is dit een bijzondere prestatie! Bij de ontwikkeling van de schijndelaar is gebruik gemaakt van araucana’s voor de olijfgroene eikleur, sumatra’s voor de sierlijke vorm en staartpartij, australorps voor de massa, Brabants boerenhoenders en Hollands kuifhoenders voor de kuif en witte leghorns voor de eierproductie. In 2001 is de schijndelaar officieel erkend als het eerste en enige Nederlandse kippenras met groene eieren. Ruud Kaasenbrood uit Schijndel heeft uiteraard zijn geesteskindje in zijn hokken en is de promotor van zijn creatie. Zijn inspanning werpt vruchten af, want langzaam maar zeker is er, ook vanuit het buitenland, een groeiende belangstelling voor dit exclusieve hoenderras.
49
Eksterkonijn van Doeke Nicolai
Het eksterkonijn is qua karakter een heel rustig konijn. Het is een goed ontwikkeld en licht gestrekt dier met een mooi, vol en breed lichaam en een zeer korte hals. De oortoppen zijn afgerond en de poten zijn relatief kort. De beharing van het eksterkonijn is kort en glanzend. Het gewicht ligt tussen de 3½ en 4 kilo. Het eksterkonijn is zwart-wit, met op de kop, borst en voor benen, de zogenaamde harlekijnaftekening, en op lichaam zowel witte als zwarte banden, met een minimum van drie banden aan elke zijde. De oogkleur is donkerbruin, en de nagelkleur is zowel van de witte als de zwarte benen ten allen tijde donker hoornkleurig. Het eksterkonijn bestaat als ras nog niet zo heel lang. Het is pas erkend sinds 1981. Het is gecreëerd in zowel Engeland als Nederland. Deze konijnen zijn in wezen japanners waarvan de geelrode kleurvlakken wit zijn. Door inkruising van de zogenaamde chinchillafactor wordt de aanmaak van geel pigment verhinderd. Het fokken van dit ras is een grote uitdaging vanwege de tekening van de dieren. Het kruisen van twee mooi getekende dieren geeft niet automatisch goede dieren. Doeke Nicolai uit Donkerbroek fokt al jaren eksterkonijnen. Op de bondsshows van Kleindier Liefhebbers Nederland (KLN) is Doeke met zijn dieren een vertrouwd gezicht. De tentoonstellingsresultaten zijn altijd goed. De speciaalclub voor het eksterkonijn is de Nederlandse Rijnlander- Ekster- enJapannerclub. Deze club behartigt niet alleen dit ras, maar herbergt ook andere rassen die zeer in trek zijn vanwege hun mooie wisselende, heldere kleuren en fraaie tekeningen.
61
Hollandse kropper van Adrie van Wel
De Hollandse kropper is een zwaar bevederde duif van een fors type. De duif zakt iets in het hakgewricht, waardoor een unieke diepe stelling ontstaat. Hij heeft een lange soepele hals met een grote geronde ballon, het zogenaamde blaaswerk. Het naar voren flink opblazen van deze ballon is essentieel voor dit ras. De oogkleur is diep oranjerood en de snavelkleur gaat mee met de veerkleur. Een blanke snavel bij de witroek, een hoornkleurige bij de rode en gele kleurslagen en een zwarte snavel bij de overige kleurslagen. Er zijn 22 erkende kleurslagen. De blauwbonten, de blauw zwartgebanden, maar vooral de zwarttijgers zijn momenteel kwalitatief de beste. De Hollandse kropper is een actieve duif, maar heeft een bedaard karakter waardoor het een fijn ras is om in de hokken te hebben. De Hollandse kropper is één van de oudste duivenrassen van Nederland en West-Europa. Dit ras kwam al rond 1600 in ons land voor, hetgeen van afbeeldingen op schilderijen en uit de literatuur is af te leiden. De Hollandse Kropper Club (HKC) is in 1914 opgericht. Deze speciaalclub heeft als doelstelling het ras naar de standaard te fokken in al zijn kleurslagen en het ras op alle mogelijke manieren te ondersteunen en te promoten. Daarnaast is het een club voor en door de leden, wat inhoudt dat de club bestaat voor de fokkers en liefhebbers van en geïnteresseerden in Hollandse kroppers. Adrie van Wel was van 1969 tot 1994 secretaris van de HKC en werd in 1994 benoemd tot erelid van deze speciaalclub. Tevens was hij van 1972 tot 1997 bestuurslid (secretaris) van de NBS, waar hij bij zijn afscheid in 1997 eveneens benoemd werd tot erelid. Vanaf 1976 is hij, samen met zijn vrouw, voor de NBS begonnen met de uitgifte van de vaste voetringen. Adrie heeft nog steeds Hollandse kroppers in zijn duivenhok. Het prettige karakter van dit prachtige sierduivenras blijft hem nog steeds bekoren.
93
Overbergse eend van Jan Dubbeldam
De Overbergse eend is een relatief nieuw Nederlands eendenras. Het ras is sinds 1996 erkend. Het is een middelgrote, volslanke en levendige eend met een enigszins opgerichte houding. Hij mag niet te plomp van bouw zijn. De borst wordt vrij hoog gedragen, echter nauwelijks naar voren tredend en goed gerond. Het achterlijf mag niet te zwaar ontwikkeld zijn. De ogen zijn donkerbruin. De snavel van de woerd is olijfgroen met een donker hoornkleurige snavelnagel en hij heeft een helder oranje pootkleur. De eend heeft daarentegen een blauwzwarte snavel aan de basis, overgaand in donkergroen naar de punt toe. De snavelnagel is zwart en zij heeft een donkere vaalbruine pootkleur. De woerd weegt tussen de 2¼ en 2½ kg en de eend tussen de 2 en 2¼ kg. De Overbergse eend is erkend in de kleur blauwbrons , ofwel een bleekblauwe, geelbruine donkerzilvere wildkleur. De Overbergse eend dankt zijn naam aan de plaats Overberg waar het ras is ontstaan. Door selectie uit Noord-Hollandse krombekeenden, Streichere eenden en Welsh Harlequine eenden is dit bijzondere ras gecreëerd. In het begin was er belangstelling voor de Overbergse eend. Momenteel is er in Nederland amper een fokker te vinden. Op tentoonstellingen kom je dit ras helaas zelden tegen. In Duitsland schijnen ze wel populairder te zijn. Marine consultant Jan Dubbeldam uit Hoogwoud fokt al een jaar of tien eenden, maar de Overbergse eend heeft hij pas zes jaar. Met de huidige wetenschap dat hij een van de weinige Nederlandse fokkers is, heeft hij zijn dieren weer aan het broeden gezet. Graag zou hij samen met meer fokkers dit ras in stand willen houden. Blijft dit nieuwe eendenras bestaan? De tijd zal het uitwijzen.
127
Twentse landgans van Herinckhave
De Twentse landgans is het enige overgebleven Nederlandse ganzenras. Het heeft een landganstype; bewegelijk, licht tot middelzwaar gebouwd en horizontaal gesteld. De ogen zijn altijd lichtblauw. De snavel is middellang en geeloranjekleurig met een licht hoornkleurige snavelnagel. De nauwelijks middellange hals wordt rechtop gedragen. De Twentse landgans heeft geen buik- en keelwam. De vleugelpunten raken elkaar op de staart. De geeloranje poten zijn stevig en middellang. De Twentse landgans komt voor in de kleurslagen wit en bont. De bonte dieren hebben vaak alleen aftekening op de kop, op de rug en op de flanken. De koptekening mag niet doorlopen in de hals. Al in de herfst worden eieren gelegd van ca. 160 gram. De Twentse gent weegt 5 tot 6 kilo en de gans 4 tot 5 kilo. Al in 1817 beschreef Freiherr v on Bönninghausen de veelvuldige aanwezigheid van ganzen bij boeren in het noordoosten van Twente. Overstromende beekjes en kleine rivieren, die een goede grasoogst beletten, waren in Wierden en Goor reden voor deze bedrijfsmatige ganzenteelt en handel. Begin twintigste eeuw nam de vraag naar ganzenproducten af. Maar ook het natte noordwesten van Twente werd ontwaterd ten behoeve van de intensieve landbouw en veeteelt. Tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw, werden in Goor nog wel honderden Twentse landganzen voor kerst afgemest. De fokkersgroep van de Twentse landgans heeft zich daarna over het ras ontfermd. Noreen en Edgar de Poel te Fleringen hebben fokcentrum Herinckhave opgericht en bezitten nu de grootse populatie Twentse landsganzen. De kwaliteit van de dieren wordt ieder jaar beter. Er zijn meer fokkers nodig om deze prachtige landgans te behouden.
129
Boerenfox
van Hoeve het Rondgors De boerenfox is een oude boerderijhond die zonder standaard wordt gefokt. Toch is het een typisch (niet erkend) Nederlands ras. De vacht van de boerenfox is meestal wit, zwart of bruin gekleurd. Deze hond is over het algemeen gladharig. De oren van een boerenfox zijn bij voorkeur halfhangend. De staart is meestal halflang en licht gekruld. De staarten werden in het verleden werden de staarten gecoupeerd. Een boerenfox is ca. 40 cm hoog. De dieren staan bekend om hun intelligentie, hun aanpassingsvermogen, hun doorzettingsvermogen en hun waaksheid. Boerenfoxen zijn zelfstandige, maar ook speelse honden. Aan het begin van de vorige eeuw waren ze zeer populair. Ze zijn gecreëerd met rasloze hondjes op boerderijen op basis van gewenste karaktereigenschappen, gezondheid en kleur. Het boerenfoxhondje werd door de boerenbevolking zeer op prijs gesteld, omdat het geweldige stropershonden, ratten- en mollenvangers bleken te zijn. De boerenfox was daarbij ook nog een goede waakhond. Tevens konden boerenfoxen op geweldige wijze de boerderijdieren naar de stal of de wei drijven. Deze honden zijn perfecte gezinshonden en daardoor heel populair. Ook zijn ze zeer geschikt voor de hondensport (agility, flyball en frisbee). Er zijn initiatieven geweest om een fokvereniging op te richten, maar voor zover bekend is dat nog niet gelukt. Wel bestaat er een vriendenclub van de boerenfox. Op Hoeve het Rondgors fokt de familie Jochems uit Rijsbergen veel Nederlandse rassen. Naast een boerenfoxkennel hebben zij o.a. een paardenmelkerij, een zorgboerderij en een pension. Men fokt al meer dan 25 jaar boerenfoxen. Niet alleen op uiterlijk, maar ook op gewenste karaktereigenschappen en kleur. Christ Jochems en zijn dochters Sofie en Inge zijn zichtbaar trots op hun boerenfoxen die de rastypische eigenschappen laten zien.
133
Schapendoes
van Hetty van Dongen De schapendoes is oorspronkelijk een Nederlandse gebruikshond. Het ras bezit de kenmerken van een schepers-/herdershond en vertoont duidelijk overeenkomsten met andere rassen uit deze groep. De karakteristieke kop heeft een hoge ooraanzet, een korte snuit, een geduchte kuif, een snor en een baard. De schapendoes is lichtgebouwd en heeft een schofthoogte van 40 tot 50 cm. De overvloedige iets golvende vacht is dicht met voldoende ondervacht. Alle kleuren zijn toegestaan maar de voorkeur gaat uit naar blauwgrijs tot zwart. Het ras is intelligent en heeft een goedaardig karakter. Dit type gebruikshond is al lang in ons land bekend. Op oude schilderijen staan dieren afgebeeld die sterk lijken op de schapendoes. Aan het eind van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw kwam dit type hond algemeen voor bij schaapskuddes op heide en veld. Door de opkomst van de veeteeltindustrie was het snel gedaan met dit ras. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wist kynoloog P.M.C. Toepoel weer bredere interesse te wekken voor de inmiddels bijna verdwenen schapendoes. In 1947 werd Vereniging De Nederlandse Schapendoes opgericht. In 1952 werd het ras voorlopig erkend door de Raad van Beheer. De standaard werd in 1954 vastgesteld, waardoor het ras werd opgenomen in het stamboek. De definitieve erkenning volgde pas in 1971. Het ras wordt momenteel door liefhebbers in stand gehouden, maar er komen steeds meer geluiden op om dit ras weer actief in te zetten bij schaapskuddes. Hetty van Dongen uit Breda is één van de regiocontactpersonen in regio West-Brabant en het Eiland van Dordrecht. Zij maakt o.a. samen met haar achtjarige hond Jaap Midreths, lange wandeltochten met andere schapendoesclubleden.
151
Drentse heideschaap van de herders van Balloo
Het Drentse heideschaap is het kleinste en het enige gehoornde Nederlandse schapenras. De rammen hebben grote spiraalvormige horens. De ooien hebben ook horens, hoewel er ook ongehoornde exemplaren voorkomen. Het ras heeft een opgerichte houding, is duurzaam, sober en bezit een hoge mate van overlevingsdrang. De ooien werpen een of twee lammeren en zijn zorgzame goede moederdieren. De wol van het Drentse heideschaap is lang en sluik en is heel geschikt om mee te vilten. Het ras kent een grote variëteit aan kleuren. De huidige dieren zijn grotendeels afkomstig van de in 1948 opnieuw gestichte kudde te Ruinen. Er zijn twee Drentse types. Het oorspronkelijke Drentse type heeft een korte rechte profiellijn van de neus. De kop heeft een matte, stugge beharing. De kruin is vaak van wol of krullend stug haar. De staart is lang en dik bewold. Het nieuwere type is forser, kreeg een ramsneus en een glanzende beharing op de kop en de poten, voortkomend uit kruisingen met o.a. de schoonebeeker. De Nederlandse Fokkersvereniging het Drentse Heideschaap (NFDH) is in 1985 opgericht en verzorgt het stamboek met als fokdoel het terugfokken van het oude type. De populariteit neemt weer sterk toe. Naast natuurbeheer, zijn ook hobbyschapenhouders meer geïnteresseerd in dit oud-Nederlandse ras. Sinds 2009 is er een Slow Food presidium voor de gescheperde Drentse heideschaapskuddes op de schrale heidegebieden in Drenthe. Albert Koopman en Marianne Duinkerken zijn de herders van Balloo. Ze hebben een mooie grote kudde opgebouwd die dagelijks op het Balloërveld graast. Naast het natuurbeheer, de verwerking van de wol en de vleesverkoop, doet men ook aan educatie en organiseert men kunstprojecten met als materiaal, afval van het bedrijf en het schaap, in combinatie met wat op het veld te vinden is.
161
Mergellandschaap van de Bemelberg
Het mergellandschaap, plaatselijk ködsjaop genoemd, is een groot en ongehoornd landras. De wigvormige kop heeft vlekkenpatronen tussen bruin, bruinrood en zwart op een lichte achtergrond of een voskleurige kop (voesköp). De neuslijn is convex. De kop-nekruglijn vormt een Z-lijn en de rug is horizontaal. Kop en poten zijn behaard en de lange staart is geheel bewold. De wolvacht is gelijkmatig, lang en slicht. De vacht is wit of, veel zeldzamer, zwart. Een lam heeft bij de geboorte vaak een nekvlek en een vlek op het puntje van de staart welke verdwijnen bij het ouder worden. Het mergellandschaap staat bekend om zijn relatief hoge vruchtbaarheid, probleemloze geboorten en geringe ziektegevoeligheid. De wol is goed te spinnen of te vilten en de kwaliteit van het vlees wordt geroemd. Het mergellandschaap was van oudsher een streeknutras in Zuid-Limburg. Door de opkomst van de kunstmest in het begin van de vorige eeuw, moest dit toch al niet talrijke schaap wijken. Het aantal nam zo zorgwekkend af, dat in 1978 de Nederlandse vereniging Oos Mergelland Sjaop (OMS) werd opgericht. Mede door de inzet van deze vereniging worden sinds de jaren tachtig kuddes mergellandschapen ingezet voor het beheer van natuurterreinen in Zuid-Limburg. Daarnaast hebben zij steeds meer hobbyfokkers weten te binden aan dit ras. Door de nieuwe belangstelling weet dit cultuurhistorische ras uit Zuid-Limburg zich steeds beter te handhaven. Peer de Win uit Cardier en Keer is herder van de ködsjaopen Bemelerberg. Hij zet zich in voor het behoud van de gehele biotoop van de Bemelerberg. Als voormalig geograaf heeft hij heel goed in de gaten dat alle delen samen pas een evenwichtig geheel vormen. Dat is pas echt duurzaam behoud van levend erfgoed.
167
Nederlandse bonte geit van Martien Mattheeuwse
De Nederlandse bonte geit is een hoogbenige, gerekte, kortharige en melktypische geit. De kop is sprekend, fijn besneden met een brede bek en lange, staande oren. Het neusbeen is iets hol geprofileerd. De hals is lang en goed aangesloten. De bespiering moet voldoende zijn om als melkgeit goed te kunnen functioneren. De bok toont meer macht en is zwaarder van uitvoering dan de geit. De geit heeft een symmetrisch gevormd, goed ontwikkeld uier dat soepel en zacht aanvoelt, met twee goed geplaatste, ca. 5 cm lange spenen. De kleur is tweekleurig, namelijk zwartwit en bruinwit, met scherpe aftekening en overgangen. Dit ras heeft een groot weerstandsvermogen, is vrij sober in onderhoud, vroegrijp, vruchtbaar en geeft goed melk met een redelijk hoog vet- en eiwitgehalte. De huidige Nederlandse bonte geit stamt af van de Nederlandse landgeit, waarvan vooral de koebonte zeeuwse de basis vormde van de fokkerij. zo’n dertig jaar geleden begonnen enkele enthousiaste geitenhouders bonte dieren aan te houden: met als doel het type en de productie te verbeteren. Vanaf 1980 werd het bonte ras erkend en heeft de Nederlandse Organisatie voor de Geitenfokkerij (NOG) een afdeling fokcommissie Nederlandse bonte geit toegevoegd. Vanaf die tijd werd het ras verbreid en vond er een strenge selectie plaats om de kwaliteit te verbeteren. De Nederlandse bonte geit is in trek bij zowel de hobby- als de bedrijfsmatige fokkers. Martien Mattheeuwse uit Oirschot heeft al vanaf zijn kleutertijd geiten. Vooral de bonte geit met veel Zeeuwse koebontfactor heeft zijn hart gestolen. Hiernaast staat Martien vol passie met zijn bruinbonte gehoornde melkgeit genaamd Mattheus Passie 28, geboren op 11 april 2002. Martien heeft dit oude type geit ook bij SZH aanhangig gemaakt. Als gevolg hiervan, heeft deze stichting het ras erkend als zeldzaam Nederlands huisdierras.
181
185
195
Nederlands landvarken van Jan van de Broek
Het Nederlands landvarken (NL) heeft het type van een landras. De dieren zijn wit en hebben grote, karakteristiek hangende oren. Het ras is ontwikkeld voor een bredere achterhand en zwaardere hammen. Het varken heeft een hoge vruchtbaarheid en zeer goede moedereigenschappen. Begin 1900 bestonden er nog drie regionale varkensrassen: het Limburgs varken, het Fries varken en het Zeeuws-Vlaams varken. Het Limburgs en Fries varken zijn na de Eerste Wereldoorlog verdwenen. Het Zeeuws-Vlaams varken is als laatste inlandse type varken in 1952 uitgestorven. Het Nederlands landvarken was de vervanger en is tevens ontstaan als verdringingskruising van de bovengenoemde rassen. Hiervoor zijn o.a. de groot yorkshire (GY) en het veredeld Duits landvarken (VDL) gebruikt. Maar het Deense landvarken heeft wel de meeste invloed gehad. Hiervan werden de eerste beren begin 1930 ingevoerd. De veredeling begon in Gelderland en Noord-Brabant. Met de uitwisselingen tussen de verschillende provinciale stamboeken van de varkensfokkerij is het verschil tussen de bloedlijnen langzamerhand vereffend. Omdat er tegenwoordig andere eisen aan varkensvlees worden gesteld, is het oude Nederlands landvarkentype feitelijk verdwenen. Toch zijn er varkensfokkers die beweren dit oude Nederlands landvarkentype nog steeds in hun hokken te hebben. Jan van de Broek uit Chaam heeft zijn leven lang varkens gefokt waaronder het Nederlands landvarken. Vandaag de dag worden er nog steeds NL-biggen geboren die sterk lijken op het oude Nederlandse landvarkentype. De vlees-vet-verhouding is echter totaal anders dan vroeger. Deze lookalike oude type Nederlandse landvarkens worden door Jan gewoon in de fokkerij gebruikt.
197
209
Maas- Rijn- IJsselvee (MRIJ) van Cor van Laarhoven
Het Maas-Rijn-IJsselvee (MRIJ) is een uitgesproken dubbeldoelrund uit Oost- en ZuidNederland. De nadruk ligt op melk, maar het is tevens een vleeskoe. Het zijn sobere, sterke en makke koeien met een forse kop en korte horens. Het beenwerk is zwaar en het kruis hellend. De kleur is roodbont, maar momenteel overwegend wit. De koe heeft een groot uier, vrij diep met een lage aanhechting en produceert ca. 6.500 kilo melk per jaar. De MRIJ is ontwikkeld langs de Maas, de Rijn en de IJssel uit het oorspronkelijke vee, overgebleven na achttiende-eeuwse veepestperiodes en inkruising van de Duitse münster koetjes. Het MRIJ bleek succesvol en werd heel veel uitgevoerd als fokvee. Het diende als basis voor meerdere nieuwe rassen. Vanaf 1970 had de komst van de holstein friesian (HF) tot gevolg dat het oorspronkelijke MRIJ-type snel afnam. Het MRIJ veranderde meer naar een melktype vleeskoe, waarbij de dikke dijen en het krachtige beenwerk plaats moesten maken voor een nog grotere uier. De MKZ-uitbraak van 2001 zorgde voor een halvering van het MRIJ. Tevens werd uitheems vee ingezet op begrazingsprojecten. Langzaam maar zeker nam het besef toe dat het oorspronkelijke type MRIJ niet mocht verdwijnen. Gelukkig wordt het ras nu weer ingezet als natuurbegrazer. De groeiende vraag naar authentieke streekproducten maakt het MRIJ economisch gezien weer aantrekkelijker. Cor van Laarhoven uit Loon op Zand heeft al meer dan 35 jaar MRIJ. Cor is deelnemer van het project Koeien & Kansen. Doel is het in de praktijk ontwikkelen, onderzoeken en demonstreren van duurzame melkveehouderij. Zijn koeien lopen vrij in de wei en kunnen zelfstandig in een grote open stal met een automatische melkinrichting worden gemolken.
# Pagina 231-232: Cornelia Anna Lagerberg-van Leeuwen en zoon Cees uit Leiden met oud MRIJ type koe Nelles van fokker M.T.S. Hannen Abels-Heythuyzen
225
229
Witrik
van Bezoekerscentrum Wolfslaar De witrik is een kleurslag en daarom niet als ras erkend. Het is een aftekening die van oudsher bij de Fries-Hollandse en de MRIJ voorkwamen. Deze koeien met de witrikaftekening zijn van het oude type. Sprekend is de aan beide zijden gespikkelde kop met korte horens. Kenmerkend is de witte aalstreep die over de nek tot aan de staart loopt. De staart en onderzijde zijn wit. Er zijn runderen die de witrikaftekening op een egaal haarkleed hebben. Ook zijn er witrikken met een symmetrische spikkeling en bijna witte dieren met alleen gepigmenteerde oren en gevlekte poten. Wytrêch, griemel, spikkel, streeprug, witrugge, ruggel(ing), aalstreep, stippeltje of ruggelér! De witrik kent vele namen en kwam het meest voor in Friesland, Zeeland, op de Hollandse eilanden en in West-Betuwe. In 1344 werden op een gerechtelijke verkoping in Monnikendam negen zwarte witrikken, twee rode en een witte witrik verkocht. Ook op schilderijen, van o.a. G. Dou en P. Potter, komt de witrik voor. Bij de invoering van het Nederlands Rundvee Stamboek (1874) en het Fries Rundvee Stamboek (1879) werden witrikken, valen en baggerbonten niet erkend. Boeren waren echter overtuigd van de goede productie-eigenschappen en hielden deze dieren aan. In 1953 werd de vereniging het Nederlandse Aalstrepen Stamboek opgericht. Het Nederlands Rundvee Stamboek erkende deze vereniging niet. Sinds 2002 behartigt stichting De Witrik de belangen van de witrik en andere zeldzame kleurslagen. Erik Franken uit Ulvenhout is het vaste, vertrouwde en karakteristieke gezicht op het Bezoekerscentrum Wolfslaar te Breda. Hij zet zich al jaren in om ons Nederlands levend erfgoed te behouden. Erik was een van de mensen die heeft bewerkstelligd dat op dit bezoekerscentrum uitsluitend Nederlandse rassen zijn gehuisvest.
# Pagina 235: Stierenkop rode witrik en koekop zwarte witrik # Pagina 236-237-238: Beitske van der Veen met de tijgerse witrik Hieke # Pagina 239-240: Arnold van der Veen met de rode witrik Rosa I
231
257
267
Nederlands trekpaard
van Jan Poppelaars en Sonja Vos-Poppelaars Het Nederlandse trekpaard is het zwaarste koudbloedras ter wereld, heeft een opgewekt karakter en straalt veel rust uit. Zijn grote trekkracht en langdurig uithoudingsvermogen makent dat er in alle omstandigheden een beroep op hem kan worden gedaan. Het ras is een voorbeeld van dienstbaarheid. Het is een zwaar bespierd paard, waardoor het een imposante uitstraling heeft. Zijn zware manen worden veelal naar twee zijden gedragen. Het beenwerk heeft veel behang en een grove hoefvorm. De staart werd in het verleden gecoupeerd. Bij keuringen keurt men drie maten: grote, midden- en kleine maat. Het stamboek is in handen van de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger. De ontwikkeling van dit ras is gelijk aan die van het Belgische trekpaard. Beide vinden hun oorsprong in het oude inlandse paard dat werd aangetroffen in de Lage Landen. Tot de jaren zestig van de vorige eeuw was het trekpaard de belangrijkste krachtbron in de landbouw. Door de mechanisatie is het ras in aantal zeer sterk teruggelopen. De liefde voor deze trouwe viervoeters was zo groot, dat men op zoek ging naar nieuwe mogelijkheden om ze te kunnen behouden. Momenteel worden ze ingezet voor verschillende doeleinden: onder het zadel of aangespannen, recreatief, voor showdoeleinden, op wedstrijdniveau en ook weer als werkpaard in de bosbouw! Jan Poppelaars is een gepensioneerde veeteeltboer uit Klein-Zundert. Zijn dochter Sonja woont nu op de boerderij. Paarden zijn hun grote passie. Ze toeren vaak rond in hun huifkar die voortgetrokken wordt door het donkerbruine ongecoupeerde Nederlandse trekpaard Joekel. Op die momenten is hun leven pas echt goed in het Brabantse land!
269
Zwarte bij
van Lütwich Asbreuk De Apis millifera millifera, kortweg mellifera of zwarte bij genoemd, is bij uitstek aangepast aan ons weerbarstige klimaat (winderig, kil en nat). In zuivere vorm, is onze inlandse bij niet steeklustig en vrij zwermtraag. Deze bij geeft een goede honingopbrengst. Het vliegbereik en lastvermogen is door de robuuste lichaamsopbouw beduidend groter dan dat van menig ander bijenras. Met de donkere pantserkleur raakt deze bij sneller opgewarmd dan lichter gekleurde bijenrassen. Door het grote lichaam en de lange beharing houdt de zwarte bij die warmte ook langer vast. De bijen vliegen uit bij lage temperaturen (vanaf 5½0C) waardoor ze van vroeg tot laat op de dag kunnen verzamelen. Aanhoudende druilregen of sterke wind houden deze bij evenmin in de kast. De zwarte bij overwintert uitstekend. De wintertros is klein, maar zeer compact, waardoor de warmte goed wordt vastgehouden en de sterfte minimaal blijft. Stuifmeel wordt al vroeg in de lente verzameld. Het broednest is mooi compact en het stuifmeel wordt vaak in een ononderbroken cirkel om het broednest opgeslagen. De koninginnen zijn vele jaren productief. Het bijen aantal van het volk blijft weliswaar beperkt, maar de werksters leven opmerkelijk lang. Doordat er ook opvallend meer haalbijen dan huisbijen in een volk zijn, is de honingopbrengst groot. De zwarte bij was in zuivere vorm bijna volledig uit ons land verdwenen. Tegenwoordig wordt men zich meer en meer bewust van het kapitale belang van de genetische diversiteit binnen de honingbij als soort. De Twentsche imkersclub ’t Landras zet zich in voor het behoud van dit bijenras. Vanaf 1980 laten ze op het bevruchtingsstation de Sprengenberg, nabij Haarle, jonge koninginnen bevruchten door zuivere vadervolken. Iedere imker, wel of geen lid, kan tegen een kleine vergoeding hieraan deelnemen. Lütwich Asbreuk uit Losser is secretaris van deze imkersclub. Hij is een fanatieke imker maar bovenal een promotor pur sang van dit nuttige Nederlandse huisdierras.
277