ERASMUS VAN ROTTERDAM & DE KLASSIEKE BIBLIOTHEEK VAN HET ERASMIAANS GYMNASIUM
dr. Adrie van der Laan Rotterdam ∙ 25 mei 2016
‘Homines non nascuntur sed finguntur.’ Ik ben hier vanavond te gast op een gymnasium, dus ik ga ervan uit dat ik Latijnse citaten niet hoef te vertalen. Maar misschien speelt niet uw kennis van het Latijn u parten, maar mijn Groninger tongval bij het uitspreken van deze taal. Voor de zekerheid geef ik dus toch maar de Nederlandse betekenis: ‘Mensen worden niet geboren, maar gevormd.’ Dit schrijft Erasmus in zijn boek over de opvoeding van kinderen uit 1529. De klassieke bibliotheek van het Erasmiaans Gymnasium, waarvan we vanavond de overdracht in bruikleen aan de Bibliotheek Rotterdam vieren, bevat geen exemplaar van dit boek van Erasmus. Evenmin bevat het een exemplaar van zijn nu bekendste boek, Lof der Zotheid. Toch is Erasmus goed vertegenwoordigd in de bibliotheek van het Erasmiaans. Slechts één andere auteur is beter vertegenwoordigd. Deze bibliotheek is dan ook bij uitstek een fysieke getuige van het gedachtegoed dat Erasmus propageerde. Dit gedachtegoed bestempelen we doorgaans met een modern woord: humanisme. Erasmus kende dit woord niet. Wel kende hij de Latijnse term waarvan het woord humanisme is afgeleid: studia humanitatis. Vanavond wil ik graag nog eens toelichten wat dit begrip inhoudt, en de maatschappelijke waarde ervan benadrukken, ook voor onze tijd. ‘We leren de dingen alleen kennen door de woorden die erbij horen’ schrijft Erasmus in 1511. Zonder taal verstomt het denken. Laten we het Latijnse begrip studia humanitatis dus eens onder de loep nemen. Een studium is iets waarop we onze aandacht richten, dus bijvoorbeeld een studie of een hobby; in dit geval betekent het zoiets als schoolvak. In humanitas herkent u humanus (menselijk) en homo (mens); humanitas is om te beginnen de aanduiding voor mensheid, maar vervolgens ook voor kenmerkende aspecten van mensheid, dus menselijkheid en ook beschaving. Het begrip studia humanitatis stamt uit de klassieke literatuur. We kunnen het vertalen als ‘vakken van beschaving’. Voor humanisten als Erasmus duidt het vijf concrete vakken aan: grammatica, retorica, poëzie, historiografie en ethiek. Naar modern Nederlands vertaald kunnen we zeggen: taal, communicatie, schrijfvaardigheid, gedrag in praktijk en gedrag in theorie. De componenten taal en gedrag zijn de pijlers waarop deze vakken rusten. Voor humanisten als Erasmus, die hierin welbewust en uit overtuiging staan op de schouders van de literaire reuzen uit de Grieks-Romeinse Oudheid, zijn taal en gedrag dan ook de basis voor
—1—
de vorming van mensen; de basis van de vakken waarin een mens geschoold moet worden om echt mens te worden; anders gezegd, om ten volle mens te worden, om de eigen potentie als mens volledig te benutten. Dit zijn de vakken gericht op de kunst van het mens worden, op de cultivering van de menselijke geest. Bildung dus, geestelijke en morele vorming. In zijn boek over de opvoeding van kinderen schrijft Erasmus: ‘Non est homo, qui literarum expers est.’ Iemand zonder scholing is niet echt mens. Scholing leidt tot beschaving en cultuur. Ons woord cultuur stamt niet voor niets af van het Latijnse werkwoord colere, dat ‘bewerken’ of ‘bebouwen’ kan betekenen. Bij geboorte is de mens braakland dat moet worden bewerkt voordat het vrucht draagt of, om het in hedendaagse termen te gieten, voordat het rendement oplevert. Ieder mens komt voor deze bewerking in aanmerking, ieder mens is hiervoor geschikt. Rond 20 voor Christus dichtte Horatius al: ‘Nemo adeo ferus est, ut non mitescere possit, si modo culturae patientem commodet aurem.’ Er is geen mens zo wild die niet getemd kan worden mits hij zijn oor geduldig openstelt voor vorming. (Piet Schrijvers) Woorden die ik als student in Groningen iedere dag op de muur in de kantine van het academiegebouw zag staan. Hier zijn we terug bij de woorden van Erasmus waarmee ik begon: ‘Mensen worden niet geboren, maar gevormd.’ Voor humanisten als Erasmus is de beste bron om uit te putten voor deze vorming, de Grieks-Romeinse beschaving zoals die naar voren treedt in de klassieke literatuur en daarmee ook in de klassieke bibliotheek van het Erasmiaans Gymnasium. Het gedachtegoed van Erasmus stoelt dus op een lange traditie. Die begint natuurlijk al bij de Grieken. Een prachtig voorbeeld is de Apologie van Socrates geschreven door Plato. Dit boek bevat het pleidooi dat Socrates in 399 voor Christus hield voor de 500 juryleden van de rechtbank in Athene, toen hij door zijn tegenstanders was aangebracht wegens onder meer het bederven van de jeugd. Socrates verdedigt zijn filosofische manier van denken en zijn filosofische zoektocht naar de zin en waarde van het menselijk leven door middel van socratische gesprekken met allerlei mensen. Plato laat Socrates zeggen: ‘Schaamt u zich niet aan materiële dingen wel aandacht te besteden, om er zoveel mogelijk van te krijgen, en aan reputatie en status, terwijl u aan inzicht en waarheid en aan uw ziel, om die zo goed mogelijk te ontwikkelen, geen aandacht besteedt en u daar niet om bekommert? ... Ik zeg dat er niets beters voor een mens is dan zich elke dag bezig te houden met de vraag wat een goed leven is ... dat een leven zonder kritiek voor een mens geen leven is.’ (Gerard Koolschijn) Dit laatste luidt in het origineel: ‘ὁ δὲ ἀνεξέταστος βίος οὐ βιωτὸς ἀνθρώπῳ.’ De Amerikaanse hoogleraar rechtsfilosofie en ethiek Martha Nussbaum vertaalt het kernbegrip (ὁ ἀνεξέταστος βίος) in het Engels als ‘the unexamined life’. In haar boek Cultivating Humanity merkt ze op dat ‘essential to the cultivation of humanity is the capacity for critical examination of oneself and one’s traditions.’ Dit ideaal is in de Oudheid en daarna door vele intellectuelen onderschreven, in allerlei literaire vormen. Een bekend
—2—
voorbeeld uit de twintigste eeuw is de roman Der Zauberberg van Thomas Mann uit 1924, waar de Italiaanse humanist Settembrini op deze leest fervente discussies voert met zijn tegenpool, de communistische jezuïet Naphta, met als inzet de gunst en overtuiging van Hans Castorp, het jongmens dat centraal staat in deze roman. Settembrini is haast een humanistische karikatuur, naar het schijnt door Thomas Mann geënt op zijn broer Heinrich. Een kersvers voorbeeld is de toespraak die paus Franciscus, net als Naphta een jezuïet trouwens, op 6 mei jl. hield als dankwoord na het hem toekennen van de Karelsprijs 2016. Hij sprak van de noodzaak om tot een ‘geheugen-transfusie’ te komen om inspiratie uit het verleden te halen voor een verbetering van de moderne Europese beschaving—iets wat Erasmus en zijn geestverwanten ook betoogden en in de praktijk brachten. Een kenmerkend begrip voor Erasmus is ook ‘dialoog’ in zowel letterlijke als figuurlijke zin. Letterlijk, omdat de dialoogvorm veel voorkomt in zijn oeuvre. Figuurlijk, omdat Erasmus een man van de dialoog was, en wenste te zijn, en de dialoog ook voorstond als middel tot verzoening. Hij zou, denk ik, volledig beamen wat paus Franciscus hierover in zijn toespraak zei: ‘De dialoogcultuur moet een integraal bestanddeel van het onderwijs op onze scholen zijn om jonge mensen te helpen en de middelen te geven om conflicten op een andere manier op te lossen dan we gewoonlijk doen.’ Veelzeggend sloot de paus zijn dankwoord af met de woorden: ‘Ik droom van een nieuw Europees humanisme. Ik droom van een Europa waarin jonge mensen de schoonheid van een cultuur liefhebben en een eenvoudig leven dat niet verminkt is door de onverzadigbare behoeften van het consumentisme.’ Al Horatius betoogde dat welvaart geen voorwaarde voor beschaving is, door op de hak te nemen wat hij vaak om zich heen hoorde: “‘Landgenoten, eerst moet geld worden gezocht, want deugd komt na de kassa” is wat de hele beurs dicteert en wat door jong en oud wordt nagezongen.’ (Piet Schrijvers) Voor humanisten komt vorming, komt beschaving eerst, door middel van de studia humanitatis, en pas daarna de vendibiliora studia quae magis arcam explent quam animum, de beter verkopende vakken die de portemonnee meer vullen dan de geest—om met Marcus Tullius Cicero en Rodolphus Agricola Phrisius te spreken. De humanistische traditie blijkt ook duidelijk uit de klassieke bibliotheek van het Erasmiaans die hier vanavond centraal staat. Het oudste boek in deze collectie is een uitgave van Plinius’ Naturalis historia uit 1549. Het jongste is een Duitse bloemlezing uit Vergilius’ Aeneis verschenen in 1892. Zoals haar naam al zegt, bestaat deze bibliotheek grotendeels uit klassieke auteurs. Vergilius komt het vaakst voor (14x). In zichzelf is dit al weinig verrassend, want hij is waarschijnlijk de beroemdste klassieke auteur. In de humanistische context van deze collectie is het ook toepasselijk, omdat Vergilius in zekere zin alle studia humanitatis in zich verenigt. Grammatica, omdat hij als schoolauteur wordt gebruikt om de Latijnse
—3—
taal te leren. Retorica, omdat zijn oeuvre vele aspecten van dit vak in praktische zin onderwijst. Poëzie licht ik natuurlijk niet toe. Historiografie, omdat het hele verhaal van Aeneas een geschiedenis is. Ethiek, omdat de lezer veel over het gedrag van mensen—wenselijk en onwenselijk, goed en kwaad—te lezen krijgt. Een van mijn eigen favorieten is de roeiwedstrijd in boek 5, waar het achterliggende team op de valreep wint en de dichter verklaart: ‘Possunt, quia posse videntur.’ (Ze kunnen het, omdat ze denken dat ze het kunnen.) Onder de auteurs die het vaakst in de klassieke bibliotheek van het Erasmiaans voorkomen, wordt Vergilius op de voet gevolgd door Erasmus (13x) en dan Johannes Graevius (een Duits-Nederlandse filoloog uit de 17e eeuw), Cicero, Horatius, Ovidius, Terentius en Tacitus. Alle vijf studia zijn in deze bibliotheek ruim vertegenwoordigd. Een prachtig voorbeeld van de vakken grammatica en retorica is boek EG 145: een verzamelband gebonden in 17e-eeuws perkament met het wapen van Rotterdam op voor- en achterplat. Deze band bevat onder meer een lesboek over de beginselen van het Latijn speciaal gemaakt voor het Erasmiaans Gymnasium en uitgegeven in Rotterdam in 1682, en ook een selectie uit Erasmus’ Colloquia. Erasmus is sowieso, zoals ik al zei, goed vertegenwoordigd met uitgaven van diverse werken uit zijn oeuvre, waaronder de Colloquia (Gesprekken), het boek dat in zijn eigen tijd verreweg het populairst was en dat naar mijn eigen overtuiging voor leken de beste introductie tot Erasmus in al zijn facetten is. Zelfs in de vorm, want Erasmus was een man van de dialoog, zoals ik ook al zei. De Erasmiaanse bibliotheek gaat deel uitmaken van de Erfgoedcollecties van de Bibliotheek Rotterdam, waarvan ’s werelds grootste Erasmuscollectie al een prominent onderdeel is. Op deze manier zijn ook de Erasmiaanse boeken verzekerd van een goed en duurzaam bestaan en, wat minstens even belangrijk is, toegankelijk voor het publiek. Dit publiek zou je kunnen opdelen in gebruikers en bewonderaars. Gebruikers noem ik mensen die in staat zijn om de boeken te lezen. Hun aantal is gering, maar daarom niet onbelangrijk. Bewonderaars noem ik mensen die niet in staat zijn om boeken zoals deze te lezen, maar die niettemin belangstelling voor deze boeken en vooral ook hun inhoud hebben, of kunnen hebben. Het is zaak om hen langs andere wegen bij deze boeken te betrekken. Dat gaat de Bibliotheek Rotterdam vanaf september doen met de Erasmus Experience. We gaan proberen de grote groep bewonderaars de inhoud en het belang van Erasmus’ gedachtegoed te laten ervaren. Mensen van nu willen we door de bril van Erasmus naar zichzelf laten kijken, naar hun eigen gedachtegoed in het perspectief van Erasmus, naar hun eigen plaats in de huidige samenleving en ook naar hoe die zich verhoudt tot die van andere bezoekers aan de Erasmus Experience. Op deze manier gaan we proberen mensen bewuster te maken van wat ze zelf vinden en van wat anderen vinden over taal, gedrag en geloof—de hoofdthema’s van Erasmus. Dit besef is wellicht de opmaat voor meer begrip, voor zelfbegrip en begrip van of voor andere mensen. Zo hopen we te bereiken dat om te beginnen de inwoners van
—4—
Rotterdam, maar zeker ook de bezoekers van deze stad weten waar de alom aanwezige naam Erasmus eigenlijk voor staat en dat zijn gedachtegoed altijd maatschappelijke relevantie heeft gehad en nog steeds heeft. Aan beschaving, dialoog en respect voor anderen valt immers op elk moment in iedere samenleving veel te winnen, zoals ook onze vice-premier gisteren impliciet weer vaststelde. Erasmus heeft er flink aan bijgedragen dat het onderwijs in Europa werd gerenoveerd en geschoeid op humanistische leest. Het Erasmiaans Gymnasium is hiervan een eminente verschijningsvorm. Eeuwenlang zijn leerlingen in de westerse beschaving in deze geest geschoold. Niet alleen in Europa, maar ook elders waar de Europse beschaving zich heeft doen gelden. Bijvoorbeeld in de Verenigde Staten van Noord-Amerika. Benjamin Franklin, de éminence grise onder de Amerikaanse founding fathers, was zelf niet gymnasiaal geschoold. Niettemin schreef hij bij de oprichting van de Universiteit van Pennsylvania in 1749: ‘When Youth are told, that the Great Men whose Lives and Actions they read in History, spoke two of the best Languages that ever were, the most expressive, copious, beautiful; and that the finest Writings, the most correct Compositions, the most perfect Productions of human Wit and Wisdom, are in those Languages, which have endured Ages, and will endure while there are Men; that no Translation can do them Justice, or give the Pleasure found in Reading the Originals; that those Languages contain all Science; that one of them is become almost universal, being the Language of Learned Men in all Countries; that to understand them is a distinguishing Ornament, &c. they may be thereby made desirous of learning those Languages, and their Industry sharpen’d in the Acquisition of them.’ Franklin gebruikt iets meer woorden voor wat Erasmus schrijft in zijn De ratione studii uit 1511: ‘Bijna alles wat het leren waard is, is uiteengezet in deze twee talen’ (Grieks en Latijn). De klassieke bibliotheek van het Erasmiaans Gymnasium, die we vanavond celebreren, is van deze opvatting een fysieke manifestatie.
—5—