GENEESMIDDELEN Veel gestelde vragen en antwoorden Augustus 2008 Toelichting: De vragen zijn ingedeeld in drie onderdelen: -1- vergoedingen voor geneesmiddelen, -2- preferentiebeleid van zorgverzekeraars, -3- farmaceutische zorg De antwoorden op de vragen in deel 1 en deel 2 zijn gemaakt in samenhang met informatie die de Nederlandse Zorgautoriteit geeft; daarnaast het College voor Zorgverzekeringen. De antwoorden in deel 3 zijn gemaakt in samenhang met de recente beleidsnota van de minister van Volksgezondheid; daarnaast de beleidsvisie van de NPCF. 1. Vergoedingen voor geneesmiddelen 1.1. Welke geneesmiddelen worden vergoed? De overheid bepaalt in eerste instantie welke geneesmiddelen voor vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet in aanmerking komen. Deze geneesmiddelen zijn opgenomen in het Geneesmiddelen Vergoeding Systeem (GVS). Als geneesmiddelen niet in het GVS zijn opgenomen, worden ze niet vergoed. In het GVS zijn de geneesmiddelen onderverdeeld in groepen van onderling vervangbare geneesmiddelen. Voor een groep wordt een vergoedingslimiet vastgesteld. Als de prijs van een geneesmiddel uit de groep boven de vergoedingslimiet uitkomt, moet u het verschil bijbetalen. Als uw zorgverzekeraar geen verdere beperkingen stelt, heeft u recht op vergoeding (tot de limiet) van alle geneesmiddelen uit een groep. 1.2. Hoe komt het dat sommige geneesmiddelen ineens meer / minder kosten? De vergoedingen van medicijnen worden bepaald door de overheid: het Geneesmiddelen Vergoedingen Systeem (GVS). De vergoeding per medicijn kan zelfs iedere maand worden aangepast. De patiënt die bij de apotheek komt zal, daarom geen vaste prijsgarantie hebben. 1.3. Hoe komen geneesmiddelen op de landelijke lijst? De kwaliteit en veiligheid van producten worden getoetst door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Een college van deskundigen adviseert de minister over de opname van geneesmiddelen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Deze adviestaak is ondergebracht bij het College voor Zorgverzekeringen. Dit CVZ geeft een oordeel over de therapeutische waarde van een geneesmiddel; en
1
maakt een raming van de kosten verbonden aan de opname van het geneesmiddel in het verzekerde pakket. Daarna moet de minister van volksgezondheid zijn standpunt bepalen: of het geneesmiddel wordt opgenomen in de landelijke lijst. 1.4. Wat regelt de overheid verder? Op 1 juli 2007 is de nieuwe Geneesmiddelenwet in werking getreden. De belangrijkste veranderingen bij de inwerkingtreding hiervan zijn: o Verbod op het voorschrijven van geneesmiddelen via internet. o 'Off-label'-voorschrijven is alleen toegestaan indien daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Indien dat niet het geval is, is overleg tussen voorschrijver en apotheker noodzakelijk. o Verplicht melden van bijwerkingen door beroepsbeoefenaren. o Het is voorschrijvers en apotheekhoudenden (apothekers en/of apotheekhoudende huisartsen) verboden met elkaar rechtstreeks of indirect een overeenkomst of een andere vorm van samenwerking aan te gaan die tot gevolg heeft of kan hebben dat het ter hand stellen van UR-geneesmiddelen aan patiënten door andere overwegingen dan die van een goede geneesmiddelenvoorziening wordt beïnvloed. o Er is een regeling opgenomen die het in de handel brengen van niet geregistreerde geneesmiddelen in schrijnende gevallen ('compassionate use') mogelijk maakt. o Registratie van traditionele kruidengeneesmiddelen (zie hierboven). o Fabrikanten die een therapeutische indicatie op de verpakking van hun homeopathische middelen willen vermelden, moeten hiervoor voortaan wetenschappelijk bewijs van werkzaamheid overleggen. o De farmaceutische groothandel mag alleen afleveren aan apotheekhoudenden. 1.5. Kan ik rekenen op deugdelijke geneesmiddelen De kwaliteit van alle geneesmiddelen is goed. Voordat in Nederland een geneesmiddel op de markt mag komen, wordt het beoordeeld door experts. Namelijk het College Beoordeling Geneesmiddelen. Ook geneesmiddelen die in het ‘preferentiebeleid’ zijn opgenomen (zie verderop) voldoen aan die toetsing. Als de kwaliteit en de samenstelling van een geneesmiddel gelijk zijn, kan de zorgverzekeraar ook letten op de laagste prijs van een geneesmiddel uit een groep.
2
2. Preferentiebeleid bij geneesmiddelen 2.1. Wat bedoelen verzekeraars met preferentiebeleid? Preferentiebeleid houdt het volgende in: een zorgverzekeraar kan binnen een groep van gelijke geneesmiddelen (middelen met dezelfde werkzame stof en dezelfde dosering) een voorkeursmiddel aanwijzen. Meestal gaat het om het goedkoopste geneesmiddel in die groep. Maar dat geneesmiddel moet wel even goed werken als de andere. De zorgverzekeraar vergoedt in dat geval alleen dit 'preferente' middel. Uitzonderingen zijn mogelijk: indien een ander middel medisch noodzakelijk is voor een patiënt en dit middel om medische redenen door de (huis)arts is aangegeven. 2.2. Hoe kan ik vinden om welke geneesmiddelen het gaat bij preferentiebeleid? Een zorgverzekeraar kiest zelf welke geneesmiddelen hij als voorkeursmiddel aanwijst. Tussen de zorgverzekeraars kunnen er dus verschillen zijn in voorkeursgeneesmiddelen. Uw zorgverzekeraar moet u goed informeren over het preferentiebeleid en deze informatie voor u helder en duidelijk beschikbaar maken (bijv. via de website). 2.3. Welke gevolgen heeft de nieuwe aanpak voor U? Stel: u krijgt een geneesmiddel dat uw verzekeraar heeft aangewezen als voorkeursmiddel. Dan kan het een ander merk zijn dan u eerst gewend was. De werkzame stof van het geneesmiddel is echter precies dezelfde. Wel kunnen de pillen een andere vorm of kleur hebben en andere hulpstoffen bevatten. Alle geneesmiddelen worden gecontroleerd op kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen voordat ze worden toegelaten op de Nederlandse markt. Dit geldt ook voor het geneesmiddel dat uw zorgverzekeraar heeft aangewezen voor vergoeding. Het kan echter zijn dat uw (huis)arts van mening is dat u een ander geneesmiddel moet krijgen dan het middel dat de zorgverzekeraar heeft aangewezen. Bijvoorbeeld wanneer u niet goed tegen bepaalde hulpstoffen in het geneesmiddel kunt. Als uw (huis)arts aangeeft dat voor u een ander geneesmiddel dan het voorkeursmiddel medisch noodzakelijk is, krijgt u dit andere middel wel gewoon vergoed van uw zorgverzekeraar. 2.4.Waarom kiezen zorgverzekeraars voor preferente geneesmiddelen? De geneesmiddelenkosten stijgen voortdurend. De laatste jaren met ongeveer 6% per jaar. De overheid geeft zorgverzekeraars de mogelijkheid om de kosten van
3
geneesmiddelen enigszins in de hand te houden. Bij geneesmiddelen met precies dezelfde werkzame stof, is het toegestaan alleen de laagst geprijsde geneesmiddelen te vergoeden. 2.5. Wat vindt de NPCF van het preferentiebeleid? Het is een begrijpelijke ontwikkeling dat zorgverzekeraars kiezen voor het aanwijzen van bepaalde geneesmiddelen als voorkeursmiddel. Als dat middelen zijn met dezelfde werkzame stof wordt geld uitgespaard. Die besparing kan ten goede komen aan de betaalbaarheid van de zorg voor de consument. Maar de kwaliteit en toegankelijkheid van de geneesmiddelenzorg voor de patiënt mag niet in gevaar komen. Verder geldt dat er altijd uitzonderingen mogelijk zijn. Als daar medische redenen voor zijn moet de arts kunnen beslissen dat een individuele patiënt zo nodig de duurdere variant van een geneesmiddel krijgt. Een enquête die de NPCF hield onder de bevolking bevestigt dat. Van de deelnemers aan de enquete vind 90% dat de arts beslist welke medicijnen men moet gebruiken. Veel minder mensen (8%) gaven aan dat de apotheker die beslissing moet nemen. 2.6. Kan ik zelf bijbetalen voor een duurder geneesmiddel als ik dat wil? Als een zorgverzekeraar binnen een groep van gelijke geneesmiddelen (met dezelfde werkzame stof en dezelfde dosering) een voorkeursmiddel aanwijst, dan vergoedt de zorgverzekeraar in dat geval alleen dit 'preferente' middel. Patiënten vragen soms naar de mogelijkheid, een ander middel te kiezen en de meerkosten van het niet-preferente geneesmiddel zelf te betalen. Dit idee heeft de NPCF ter beoordeling aan de NZa voorgelegd. De zorgverzekeraars willen met het preferentiebeleid de leveranciers bewegen hun prijs te verlagen; dat is pas aantrekkelijk als de leverancier ook ‘omzet kan maken’. Vandaar dat alleen het preferente middel wordt vergoed (als beloning voor de lage prijs). Wél is er naar individuele patiënten een hardheidsclausule: als een patiënt niet geholpen is met het preferente middel (bijvoorbeeld door ernstige allergievoor hulpstoffen) dan zal de zorgverzekeraar met een verklaring van medische noodzaak – door de voorschrijver (zoals een huisarts) – ook een ander geneesmiddel geheel vergoeden.
4
3. Farmaceutische zorg 3.1. Wat wordt bedoeld met ‘farmaceutische zorg’? Ongeveer twee op de drie bezoeken aan de huisarts leidt tot een recept. De algemene apotheek is dan de laagdrempelige voorziening in de eerstelijnszorg. De apotheker heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid naar de patiënt: zorgen voor goede geneesmiddelen, met deskundig advies. De overheid legt steeds meer nadruk op “medicatieveiligheid”. De apotheker moet onnodig en verkeerd medicijngebruik tegengaan. Ook behoort het tot de taken van de apotheker om chronische patiënten te begeleiden bij hun medicijngebruik. 3.2. Mag ik hulp verwachten bij het wisselen van medicijnen? Bij het wisselen van medicijnen ervaren veel mensen enige problemen. Soms zijn er twijfels omdat het geneesmiddel een andere kleur, vorm of verpakking heeft. Soms zijn er bijwerkingen, allergische reacties, of het medicijn moeilijker kunnen slikken. De meeste mensen krijgen in die situatie afdoende informatie van de apotheker. Verbetering is mogelijk. In een recente enquête van de NPCF gaf 32% van de deelnemers te kennen dat men geen begrijpelijke informatie van de apotheker kreeg. De NPCF wijst op het belang van goede informatie aan patiënten als artsen overgaan tot een ander geneesmiddel 3.3. Hoe wordt de apotheker betaald? De manier van betalen gaat veranderen. De Nederlandse Zorgautoriteit komt met een nieuw systeem van bekostiging. Behalve een basisvergoeding voor de dienstverlening aan klanten, kan de apotheker extra vergoedingen voor aanvullende taken krijgen. Op die manier moet er een prikkel zijn naar betere service voor patiënten. De minister van Volksgezondheid zegt hierover(brief 3 juli 20008): “Ik wil de kwaliteit van de farmaceutische zorg een impuls geven. De patiënt staat daarbij centraal. Hij of zij heeft behoefte aan een apotheekhoudende die hem of haar zonodig bijstaat in termen van medicatieveiligheid, therapietrouw, farmaceutische consulten en met preventieprogramma’s etc. Juist de zorginhoudelijke meerwaarde moet worden gewaardeerd en beloond.” 3.4. Hebben de zorgverzekeraars en de apothekers blijvend ruzie? Het preferentiebeleid leidt inderdaad tot conflicten. Maar de overheid heeft ruimte voor dat beleid gemaakt. Partijen moeten eraan wennen. De zorgverzekeraars en de apothekers zijn op elkaar aangewezen. De apotheker zal veel meer duidelijk moeten maken welke meerwaarde hij biedt aan patiënten. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en is verantwoordelijk voor geneesmiddelenvoorziening aan zijn verzekerden. Beiden hebben dus baat bij het tot stand komen van goede afspraken die maximaal inspelen op de behoeften van patiënten en verzekerden.
5