Gemeente Breda SSC Onderzoek en Informatie
Als een steen in de vijver Tussenevaluatie FMO
Publicatienummer: 1570 Datum: november 2009
In opdracht van: Gemeente Breda Directie MO / team FMO Uitgave: Gemeente Breda Afdeling SSC Onderzoek en Informatie NEN-ISO 20252 gecertificeerd Met medewerking van: Universiteit van Tilburg Tilburgse School voor Politiek en Bestuur (Dr. M. Boogers en Drs. T. van de Wijdeven) Projectnummer: 1268 Claudius Prinsenlaan 10 4811 DJ Breda Telefoon 076-5293513 E-mail:
[email protected] Bronvermelding verplicht
Inhoud
1.
Samenvatting ........................................................................................................... 5
1.1.
Inleiding ................................................................................................................ 5
1.2.
Overzicht van het FMO tot nu toe ........................................................................ 5
1.3.
Bereikte maatschappelijke dynamiek ................................................................... 6
1.4.
Samenwerking en netwerkvorming ...................................................................... 7
1.5.
Borging ................................................................................................................. 8
2.
Conclusies.............................................................................................................. 11
2.1.
Algemene bevindingen ....................................................................................... 11
2.2.
Aanbevelingen .................................................................................................... 13
2.3.
Slotbeschouwing ................................................................................................ 13
3.
Inleiding .................................................................................................................. 17
3.1.
Aanleiding ........................................................................................................... 17
3.2.
Doel .................................................................................................................... 17
3.3.
Aanpak ............................................................................................................... 18
3.4.
Leeswijzer........................................................................................................... 19
4.
Overzicht van het FMO tot nu toe .......................................................................... 21
4.1.
Achtergrond ........................................................................................................ 21
4.2.
Selectieproces .................................................................................................... 21
4.3.
Resultaten aanvraag .......................................................................................... 22
4.4.
Financiering ........................................................................................................ 23
4.5.
Doelgroepen ....................................................................................................... 25
5. 5.1.
Wat is maatschappelijke dynamiek? .................................................................. 27
5.2.
Bereikte interne maatschappelijke dynamiek ..................................................... 27
5.3.
De betekenis van interne maatschappelijke dynamiek ...................................... 28
5.4.
Bereikte externe maatschappelijke dynamiek .................................................... 29
5.5.
Betekenis van de externe maatschappelijke dynamiek ..................................... 30
5.6.
Succes- en faalfactoren...................................................................................... 32
6.
Samenwerking en netwerkvorming ........................................................................ 35
6.1.
Algemeen beeld ................................................................................................. 35
6.2.
Het netwerk op het gebied van armoedebestrijding ........................................... 36
6.3.
Botsende logica’s ............................................................................................... 37
6.4.
Het netwerk in Hoge Vucht................................................................................. 38
6.5.
Concurrentie tussen instellingen en projecten ................................................... 38
7.
4
Bereikte maatschappelijke dynamiek .................................................................... 27
Borging ................................................................................................................... 41
7.1.
Blijvende maatschappelijke dynamiek ............................................................... 41
7.2.
Voortbestaan van de projecten .......................................................................... 41
7.3.
Experimenteren met de methode ....................................................................... 42
Gemeente Breda
1.
Als een steen in de vijver
Samenvatting
elke gedachte, elk woord, elke daad is als een steen in het water de rimpeling wordt een golf en heeft effect op nu en later1
Het beeld van de steen in de vijver is een ideaalbeeld. Een steen valt in het water en er ontstaat beweging, dynamiek aan de oppervlakte. Vanuit het midden van de vijver breidt de dynamiek zich uit, steeds verder, in cirkelvormige rimpels tot het hele oppervlak in beroering is. Kan een initiatief op dezelfde manier mensen aansteken, mensen raken, die op hun beurt weer anderen enthousiast maken? En daarna? Gaat het nog verder? 1.1.
Inleiding Het Fonds Maatschappelijke Ontwikkeling (FMO) is een subsidieregeling om ideeën voor maatschappelijke ontwikkeling in de stad Breda te stimuleren. Het doel van het fonds is activiteiten te subsidiëren die bijdragen aan het bevorderen van de sociale cohesie (vooral op wijkniveau) en/of het bevorderen van de maatschappelijke participatie van kwetsbare groepen in de samenleving. Deze tussenevaluatie geeft een voorlopig inzicht in wat er in twee en een half jaar FMO is gebeurd en wat daaruit is voortgekomen. De vraag die in deze tussenevaluatie gesteld wordt is: Hoe is het verloop van het FMO tot nu toe en welke resultaten zijn er al te zien? Dit onderzoek geeft een overzicht van de projecten die onderdeel uitmaken van het FMO en een beknopt beeld van de eerste effecten van afgeronde projecten. Daartoe zijn verschillende informatiebronnen gebruikt: informatie uit de projectdossiers, gesprekken met de Commissie FMO en het team FMO, een vragenlijst onder initiatiefnemers van afgeronde en lang lopende projecten, twee casestudies en vijf groepsinterviews. Om de effecten van het FMO inzichtelijk te maken is een onderzoeksmethodiek ontwikkeld. De Universiteit van Tilburg ontwierp een analysekader. Daarin zijn de begrippen sociale cohesie en maatschappelijke participatie uitgewerkt tot een nieuw begrip: maatschappelijke dynamiek. Maatschappelijke dynamiek is ‘de mate waarin sociale verbindingen zijn toegenomen en verstevigd’. Hiermee worden de doelen van het FMO beter inzichtelijk en beter meetbaar.
1.2.
Overzicht van het FMO tot nu toe Met het FMO wilde de gemeente ruimte scheppen voor nieuwe en aanvullende initiatieven. Het fonds past volgens het team FMO in de veranderende bestuursfilosofie van de gemeente: “geef meer ruimte aan initiatieven van onderop, betrek de stad er meer bij en werk samen met de burgers”. Voor de selectie van de aanvragen is een onafhankelijke en objectieve commissie opgericht. De Commissie FMO stelt voor alle aanvragen een advies op voor het college. 1
Uit “Eén met het geheel”, door A. Remie
5
De commissie wordt ondersteund door het team FMO van de gemeente. Aanvragen worden door de commissie beoordeeld op een aantal criteria. De aanvragen moeten passen binnen de doelstelling van het fonds. Verder moeten initiatieven onder meer innovatief zijn, incidenteel, gebiedsgericht en de effecten moeten geborgd worden. In de loop van het FMO is het accent op bepaalde criteria wat verschoven. Het criterium dat de projecten gericht moeten zijn op de wijk of buurt is steeds meer losgelaten. Daarentegen is de commissie kritischer geworden tegenover éénmalige activiteiten. Verder is de borging van de projecten belangrijker geworden sinds het begin van het FMO. De Commissie FMO heeft 139 aanvragen toegewezen en 86 aanvragen afgewezen. Het grootste deel van de initiatieven is ingediend door verenigingen of stichtingen. Wat betreft de looptijd van de toegekende projecten valt op dat veel projecten redelijk kort duren. De gemeente heeft een bedrag van 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het FMO. Tot nu toe is 5,4 miljoen van het FMO-geld geïnvesteerd in de projecten. Per project werd gemiddeld €38.850 toegekend, 32 projecten kregen meer dan €50.000. Bij de helft van alle projecten (68) is sprake van cofinanciering. Het totaalbedrag aan cofinanciering bedraagt 8,7 miljoen. Belangrijke investeerders in FMO-projecten zijn de gemeente (met 30% van het totaalbedrag aan cofinanciering) en de woningbouwcorporaties (7% van het totaalbedrag). Het grootste deel van de toegewezen projecten richt zich in de eerste plaats op jongeren (21%) en kinderen (20%), ook zijn veel projecten gericht op de buurtbewoners in het algemeen (19%). Iets minder dan de helft van de toegewezen initiatieven (62) speelt zich specifiek af in een bepaalde buurt of gebied, de overige projecten zijn stedelijke projecten. Van deze wijk- of buurtgerichte projecten zijn de meeste actief in de woongebieden in Breda Noord-Oost en Breda Noord-West, vooral in Hoge Vucht. Volgens het team FMO komt dat doordat in die gebieden veel problematiek aanwezig is. 1.3.
Bereikte maatschappelijke dynamiek Maatschappelijke dynamiek is de mate waarin sociale verbindingen zijn toegenomen en verstevigd. De mate waarin sociale verbindingen toenemen en verstevigen wordt bepaald door de variabelen ‘bereik’ en ‘intensiteit’. Het bereik gaat over de nieuwe bindingen tussen mensen die in of door een project ontstaan. Bij intensiteit hebben we het over het verstevigen van (reeds bestaande) sociale verbindingen. Uit de resultaten van de vragenlijst blijkt dat de meerderheid van de FMO-projecten zowel onder de initiatiefnemers en organisatoren als onder de deelnemers maatschappelijke dynamiek heeft opgeleverd. Bij de initiatiefnemers en organisatoren gaat het vooral om de intensiteit van de reeds bestaande sociale verbindingen. Het bereik, oftewel de nieuwe sociale verbindingen onder de initiatiefnemers en organisatoren van FMOprojecten, is niet zo groot omdat de meeste initiatiefnemers en organisatoren elkaar al kennen voordat ze aan het FMO-project beginnen. Onder de deelnemers ligt de naruk juist op de nieuwe sociale verbindingen, veel projecten hebben een bereik onder de deelnemers gerealiseerd, zo blijkt uit de vragenlijst. De toename van de intensiteit van sociale bindingen is juist minder groot onder deelnemers dan onder de organisatoren. Verder zijn volgens een meerderheid van de initiatiefnemers de deelnemers meer gaan meedoen aan de samenleving en/of is het isolement van deelnemers doorbroken.
6
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
Maatschappelijke dynamiek onder organisatoren kan waardevol zijn. Doordat organisatoren elkaar beter leren kennen en op elkaar ingespeeld raken ontstaan meer en verbeterde initiatieven. Verder leidt de dynamiek onder de organisatoren ertoe dat de initiatiefnemers zich kunnen ontwikkelen, zo blijkt uit de interviews. Doordat ze met allerlei partijen in aanraking komen worden ook minder ervaren initiatiefnemers geactiveerd en gemotiveerd om wat te betekenen voor hun buurt of voor de stad. Verschillende initiatiefnemers en vrijwilligers bij FMO-projecten vertellen dat het helpen organiseren van projecten aanzet om nog meer activiteiten te organiseren. Voor enkele vrijwilligers heeft het werk in de FMO-projecten persoonlijk veel betekenis gehad. Dat zij iets voor anderen kunnen betekenen heeft hen weer veel energie en zelfvertrouwen gegeven. Het beeld dat veel projecten een groot bereik (veel nieuwe sociale bindingen) opleveren onder de deelnemers wordt bevestigd in de casestudies en groepsinterviews. Bijna alle geïnterviewde deelnemers van FMO-projecten geven aan dat zij door het project nieuwe contacten hebben opgedaan, ook in projecten waar dit niet het hoofddoel was. Voor sommigen betekenen deze nieuwe contacten heel veel. Een aantal projecten is minder succesvol in het leggen van nieuwe verbindingen. De intensievere sociale contacten die deelnemers in een project opdoen, ervaren zij als waardevol. Intensiteit neemt vooral toe in projecten waar deelnemers samen iets maken, organiseren of doen. Sommige projecten helpen de deelnemers om de energie of het zelfvertrouwen te vinden om ook buiten het project meer mee te doen in de samenleving. Bijvoorbeeld door het zelfvertrouwen of de vaardigheden van deelnemers te stimuleren. Dit wordt vaak empowerment genoemd. Een kwart van de initiatiefnemers noemt dit als één van de methoden die in het project worden gebruikt. Belangrijk bij empowerment is mensen zelf dingen te laten doen, verantwoordelijkheid en vertrouwen te geven. Wanneer mensen erin slagen om op deze manier te ontdekken dat ze iets betekenisvols kunnen doen, heeft dat een grote impact, zo ondervond ook één van de geïnterviewde vrijwilligsters: “Nu zeggen mensen tegen mij: je leeft weer. Ik voel me door het project weer mezelf. Ik ben weer nodig en ik beteken wat voor andere mensen. Ik ben blij dat ik dit kan doen.” Belangrijke factoren die ervoor zorgen dat een project maatschappelijke dynamiek weet te realiseren zijn: de manier waarop deelnemers bij het project betrokken worden, het enthousiasme en de inzet van organisatoren, de uitgangspositie van de doelgroep, het vermogen van een project om verbindingen te leggen met anderen en het bestaande netwerk van organisaties. Projecten rond een éénmalige activiteit of evenement lijken minder maatschappelijke dynamiek op te leveren. 1.4.
Samenwerking en netwerkvorming In de loop van het FMO hebben de Commissie FMO en het team FMO steeds meer aandacht gegeven aan het leggen van verbindingen tussen FMO-projecten. De Commissie FMO ziet het vormen van netwerken rondom projecten als een manier om de positieve effecten van het FMO te borgen. Zij stimuleren daarom overleg en samenwerking tussen FMO-projecten en andere instanties. Bij bijna alle toegekende projecten is sprake van samenwerking met andere partijen, meestal met instellingen of professionele organisaties en ook regelmatig met verenigingen of stichtingen. In de gesprekken over de projecten in Hoge Vucht en op het gebied van armoedebestrijding wordt dit bevestigd. Ook werken de projecten onderling 7
regelmatig samen. De meeste deelnemers aan de interviews kennen elkaar en elkaars projecten dan ook. Een veel toegepaste vorm van samenwerking in de armoedebestrijding is het doorverwijzen van cliënten naar elkaar. Sommige FMO-projecten bereiken cliënten die bij andere instanties nog buiten beeld bleven. Deze projecten helpen hun deelnemers om de weg te vinden naar andere instanties. Het omgekeerde komt ook voor, dat de instanties hun cliënten wijzen op de mogelijkheden van bepaalde FMO-projecten. Op deze manier wordt de bestaande keten van voorzieningen gericht op armoedebestrijding uitgebreid en aangevuld met FMO-projecten. Alle deelnemers aan het gesprek vinden deze samenwerking erg belangrijk. Bij veel projecten lijkt de samenwerking met anderen zelfs een bepalende factor van het succes te zijn. Vaak bestonden de contacten tussen de organisatoren van FMO-projecten en andere instanties al, maar in enkele gevallen heeft het FMO en het ontstaan van een project daar een sturende rol gespeeld. Op het gebied van armoedebestrijding is de Raad van Schuldhulpverlening geformeerd door het project Budgetcoaches, de Kredietbank en het IMW. De partners in dit overleg hebben afstemming met elkaar op beleidsniveau. In Hoge Vucht zijn het vooral de projecten die zich richten op het verbeteren van de leefbaarheid in de buurt die zeer veel met anderen samenwerken. De geïnterviewden geven aan dat het netwerk van projecten en instanties vooral in de buurten GeerenNoord en Geeren-Zuid behoorlijk goed ontwikkeld is. FMO-projecten hebben hier een bijdrage aan geleverd, maar uit de gesprekken komt ook naar voren dat in deze buurten al een behoorlijk uitgebreid netwerk bestond. Volgens sommigen is dat één van de redenen dat zoveel FMO-projecten zich juist in die buurten afspelen. In ieder geval zijn bepaalde FMO-projecten in Hoge Vucht erin geslaagd om bewoners te bereiken die andere instanties niet (zo goed) bereiken. Andere instanties maken nu vaak gebruik van dat netwerk om in contact te komen met bepaalde doelgroepen in de wijk. Verder blijkt uit de gesprekken dat de logica van projecten nog wel eens wil botsen met die van de grotere instanties. Dat heeft vooral te maken met het verschil dat de grotere instellingen veel meer te maken hebben met regels en protocollen terwijl projecten meer op de individuele problematiek gericht zijn. Daarom is het belangrijk om kennis te hebben van elkaar en elkaars werkwijze zodat je “weet waar je op elkaar kan aansluiten.” Verder is soms sprake van concurrentie tussen FMO-projecten en andere projecten of maatschappelijke initiatieven. Sommigen krijgen de neiging om hun eigen project enigszins af te schermen. De gemeente als subsidieverlener zou hier een bemiddelende rol in kunnen spelen. Overigens kunnen deze spanningen ook productief zijn, bijvoorbeeld wanneer de verschillende logica’s elkaar aanvullen of als een vernieuwende aanpak de traditionele spelers dwingt om nog eens kritisch naar hun eigen methodes te kijken. 1.5.
8
Borging Borging van FMO-projecten kan op verschillende manieren plaatsvinden: door blijvende effecten te realiseren, door zich als project te verzelfstandigen of ingebed worden in een grotere organisatie of doordat de methodiek van het project uitgebreid of over genomen wordt.
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
Hoewel het vaak moeilijk is om een inschatting te maken, hebben veel initiatiefnemers er vertrouwen in dat de effecten die ze bereikt hebben duurzaam zijn: ruim de helft denkt dat de maatschappelijke participatie onder de deelnemers blijvend is toegenomen en dat de deelnemers een beter toekomstperspectief hebben gekregen. In de interviews geven enkele van de deelnemers hier voorbeelden van: bijvoorbeeld over contacten die ook na het project blijven bestaan, of omdat ze in het project vaardigheden hebben geleerd waardoor ze beter kunnen meedoen in de samenleving. Van de 36 projecten die op dit moment geen subsidie meer ontvangen lopen 13 nog steeds door. Veel initiatiefnemers geven aan dat het project zal doorgaan, maar slechts een enkel project weet zich in die zin te verzelfstandigen dat ze onafhankelijk van gemeentelijke subsidies verder kunnen gaan. Het team FMO noemt de continuering van projecten een zorgpunt. Een aantal van de geïnterviewde initiatiefnemers en experts maakt zich hier minder zorgen om: voor veel projecten is dat niet de bedoeling, zeggen zij. Een project dat zijn doel heeft bereikt is klaar. Aan de andere kant zijn de meesten het eens dat een aantal specifieke FMO projecten juist wel verder moet gaan. Soms is het nog de vraag of dat lukt. “Er zijn zoveel projecten die door het FMO goed gedraaid hebben dat ze bij de gemeente een probleem hebben: wat gaan ze ermee doen?” De gemeente moet daar meer en eerder over meedenken, vinden zij.
9
10
Gemeente Breda
2.
Als een steen in de vijver
Conclusies Wat heeft 2,5 jaar FMO nu opgeleverd en welke lessen zijn daaruit te trekken? In dit hoofdstuk worden kort de belangrijkste bevindingen op een rij gezet. Daarna volgen enkele aanbevelingen. Het hoofdstuk sluit af met een slotbeschouwing van Marcel Boogers en Ted van de Wijdeven van de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit van Tilburg.
2.1.
Algemene bevindingen Het FMO en de projecten die daar onderdeel van uitmaken hebben al behoorlijk wat opgeleverd voor de stad Breda. In 2,5 jaar hebben 139 zeer uiteenlopende projecten mede dankzij het FMO het licht gezien. Deze projecten hebben zowel onder deelnemers als ook onder de organisatoren van projecten maatschappelijke dynamiek opgeleverd: nieuwe sociale verbindingen zijn ontstaan en bestaande verbindingen zijn verstevigd. De meeste betrokkenen die in dit onderzoek gehoord zijn, spreken met veel enthousiasme over de projecten. Niet alleen initiatiefnemers, maar ook de meeste deelnemers en experts. Voor een aantal van hen is de deelname aan een project van enorme persoonlijke betekenis geweest. Bovendien blijkt uit dit onderzoek dat de maatschappelijke dynamiek die de projecten hebben opgeleverd vaak niet tot dat project beperkt blijven. Regelmatig leiden de projecten niet alleen tot contacten binnen het project, maar ook daarbuiten of ze zetten de betrokkenen aan om ook andere activiteiten te ontplooien. In die zin klopt de metafoor van de steen in de vijver: de rimpels die zich tot ver over het wateroppervlak uitbreiden. Deze successen zijn vooral te danken aan de creativiteit en inzet van de initiatiefnemers, organisatoren en vrijwilligers van de diverse projecten. De vraag of de effecten ook op een andere manier bereikt hadden kunnen worden is nauwelijks te beantwoorden, laat staan de vraag of het efficiënter had gekund. In ieder geval heeft het FMO duidelijk gemaakt dat in Breda veel maatschappelijk initiatief bestaat onder de verenigingen, stichtingen, instellingen en bewoners van de stad en heeft het fonds aan deze initiatieven de ruimte geboden om tot bloei te komen. Effecten van het FMO als methode Naast de maatschappelijke dynamiek die de FMO-projecten hebben opgeleverd, is in dit onderzoek gebleken dat het FMO als nieuwe methodiek een aantal positieve effecten heeft opgeleverd. Effecten die niet geheel zijn terug te voeren op de afzonderlijke projecten en die op een andere manier niet in die mate waren bereikt. Ten eerste weten FMO-projecten groepen te bereiken die bij de reguliere instanties vaak buiten beeld bleven. De instanties krijgen via die projecten een ingang om deze mensen te bereiken. Hierdoor worden niet alleen sommige moeilijk bereikbare doelgroepen beter bereikt, maar op deze manier zijn ook gesprekspartners uit die groepen gevonden die willen meedenken met het beleid. Verder is in dit onderzoek gebleken dat verschillende FMO-projecten een waardevolle toevoeging vormen aan het bestaande netwerk van organisaties en instanties in een wijk of rond een bepaald thema. In enkele gevallen zijn door tussenkomst van het FMO zelfs 11
nieuwe netwerken ontstaan. Daarmee is het een verrijking van de maatschappelijke infrastructuur. Daarnaast maakt de flexibiliteit van het fonds het mogelijk dat initiatieven snel van de grond kunnen komen. In die zin werkt het FMO als accelerator van maatschappelijke initiatieven die leven in de stad en stimuleert het het zelfoplossend vermogen van de bewoners en maatschappelijke organisaties. Daardoor kunnen leemtes in het beleid van de gemeente en andere instellingen die door bewoners of organisaties opgepikt worden snel opgevuld worden. Tenslotte is het een belangrijk voordeel van het FMO dat het aan bewoners of organisaties die begaan zijn met de wijk of de stad de kans biedt om zelf iets te betekenen. Door de subsidie merken de ervaren en minder ervaren initiatiefnemers dat ze serieus genomen worden en kunnen ze zich ontwikkelen. Eén van de lessen uit dit onderzoek is om niet alleen te kijken naar wat projecten voor de deelnemers doen, maar ook naar de dynamiek die onder organisatoren optreedt. Die reikt dikwijls verder dan het project zelf. Kanttekeningen In dit onderzoek kwamen ook enkele kritische kanttekeningen naar voren. Zo is het opvallend dat het FMO vooral succesvol is in bepaalde buurten en dat in sommige buurten weinig tot geen buurt- of wijkgerichte projecten plaatsvinden. Gedeeltelijk heeft dit te maken met de behoefte: de meeste buurt- of wijkgerichte projecten vinden plaats in buurten waar veel problematiek is. Uit dit onderzoek blijkt echter dat ook de aandacht van diverse instanties voor bepaalde buurten en de aanwezigheid van een netwerk van actieve professionals een sterk stimulerende rol speelt bij het opzetten van FMOprojecten en ook bij de mate waarin deze projecten succesvol zijn in het leggen van verbindingen. In die zin is het FMO een goed instrument om de cohesie en participatie in een wijk te stimuleren, maar vooral in combinatie met het geheel aan aandacht vanuit gemeente en andere instanties voor die wijk of buurt. Een ander zorgpunt dat naar voren komt is de tijdelijkheid van het FMO. Het FMO heeft een behoorlijke impuls gegeven aan maatschappelijke initiatieven in de stad. Verschillende succesvolle initiatieven hebben een belangrijke plaats ingenomen in het palet van organisaties en instellingen die actief zijn in een wijk of op een bepaald thema. De zorg die door verschillende betrokkenen wordt geuit is dat deze projecten wegvallen als het FMO stopt, en dat zij dan een gat achterlaten. Daardoor zouden positieve effecten die bereikt zijn teniet gedaan worden, of er zou een claim kunnen ontstaan op de reguliere instanties. Tenslotte maakt het laagdrempelige karakter van het fonds dat veel aanvragen binnenkomen. Regelmatig zitten daar projectaanvragen bij die overlappen met andere initiatieven. Het is belangrijk daar goed mee om te gaan want enerzijds kan het tot jaloezie en spanningen leiden wanneer de één wel en de ander geen subsidie krijgt, maar anderzijds gebeurt het volgens sommigen ook dat op bepaalde gebieden teveel losse initiatieven (FMO en anderszins) uitgevoerd worden.
12
Gemeente Breda
2.2.
Als een steen in de vijver
Aanbevelingen • Op bepaalde terreinen en in bepaalde gebieden zijn veel initiatieven en organisaties actief. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat deze elkaar aanvullen en niet elkaar in de weg zitten. Daarvoor is een goed overzicht en goede afstemming nodig. Daar ligt een rol voor de gemeente. Bestaande spelers met elkaar in contact brengen en bij nieuwe initiatieven beoordelen hoe die in het bestaande veld passen. Ze desnoods bij elkaar laten aanschuiven. Binnen het FMO wordt daar wel op gelet, maar naast het FMO worden nog meer subsidies verstrekt. Die moeten meer op elkaar worden afgestemd. • De factoren genoemd in paragraaf 5.6 geven extra richtlijnen bij de beoordeling van toekomstige projecten of kunnen misschien zelfs leiden tot aanscherping van de beoordelingscriteria. Zo blijkt dat éénmalige projecten weinig maatschappelijke dynamiek opleveren, dergelijke projecten moeten daarom extra kritisch beoordeeld worden of wellicht zelfs niet meer in aanmerking komen voor FMO-subsidie. Daarnaast zou een goed uitgewerkt PR plan een vereiste kunnen zijn voor de projecten, of kunnen de mogelijkheden om samen te werken met anderen een rol spelen. Ook is het een belangrijke vereiste dat initiatiefnemers over de grenzen van hun eigen project kijken en dat ze bereid zijn successen te delen. • Bij veelbelovende projecten zou vanuit het FMO meer meegedacht kunnen worden over hoe het succes al dan niet voortgezet kan worden. Dat betekent zeker niet dat alle projecten door moeten gaan, maar dat al vroeg in de looptijd een afweging gemaakt wordt of het voor dat project opportuun is om het voort te zetten en zo ja, of daar steun vanuit andere partijen voor nodig is. • Het team FMO zet zich al in om ontmoetingen tussen projecten en initiatiefnemers te stimuleren. Toch blijkt tijdens de verschillende gesprekken dat diverse initiatiefnemers veel behoefte hebben aan uitbreiding van hun contacten met andere projecten en organisaties. Bovendien blijkt uit dit onderzoek dat de (persoonlijke) contacten tussen projecten en organisaties veel kunnen betekenen voor het succes van maatschappelijke initiatieven. Het is daarom aan te raden om hier sterk op in te blijven zetten en om hier nog meer organisaties en projecten bij te betrekken. • Eén van de sterke punten van het FMO is dat het ook aan minder ervaren initiatiefnemers de kans biedt om iets bij te dragen aan de stad of de wijk. Dat levert ook wat op, zo blijkt. Toch is het voor bewoners of vrijwilligers soms moeilijk om een plan op te stellen dat aan de vereisten voldoet. Daarom is ondersteuning voor juist deze initiatiefnemers erg belangrijk.
2.3.
Slotbeschouwing Het Fonds Maatschappelijke Ondersteuning biedt kansen aan maatschappelijk initiatief. Bredase initiatiefnemers kunnen een geldelijke bijdrage krijgen voor kansrijke ideeën en initiatieven ‘van onderop’. Het oogmerk van dit alles is het verstevigen van sociale cohesie (vooral op wijkniveau) en het bevorderen van maatschappelijke participatie in Breda. In hoeverre, en op welke wijze, dat ook daadwerkelijk lukt, is pas na enige tijd inzichtelijk te maken – vandaar deze evaluatie. In deze slotbeschouwing willen wij graag kort stilstaan bij de experimenteerfunctie van het FMO, en bij de effecten van het fonds die verder reiken dan de ‘opgetelde’ effecten van de diverse projecten: de netwerkeffecten tussen de projecten en de uitstralingseffecten. Deze laatste twee 13
‘externe’ effecten zijn (ook) cruciaal voor inzicht in de reikwijdte en betekenis van de ‘maatschappelijke golfslag’ die is gegenereerd door het FMO. Experimenteerfunctie Een belangrijke functie – en één die niet altijd expliciet wordt benoemd – is de experimenteerfunctie van het FMO. Het fonds biedt kansen aan initiatiefnemers en andere betrokkenen om mooie dingen in en voor de Bredase samenleving te realiseren. Tezamen met kansen wordt ook vertrouwen gegeven. Elke indiening en elk idee wordt zeer serieus bestudeerd en gewogen en na het besluit tot subsidiëring wordt er niet te dicht bovenop gezeten; de initiatieven komen van(uit) de samenleving en dienen daar ook gedragen te worden. Het FMO biedt daarmee ruimte voor maatschappelijk experiment. Het is geen experiment in een gecontroleerde laboratorium omgeving, maar in de alledaagse Bredase werkelijkheid. Dat houdt in dat kansrijke initiatieven tot bloei komen, maar ook dat projecten die in de loop der tijd minder succesvol blijken te zijn, zullen stoppen. Of een initiatief kansrijk is en succes heeft, kan op verschillende manieren worden beoordeeld. Allereerst speelt de vraag of het initiatief in staat is om de gestelde doelstellingen te bereiken. Daarnaast kan vanuit FMO-perspectief ook worden gelet op de mate waarin het initiatief bijdraagt aan sociale cohesie en maatschappelijke participatie. Of een initiatief succesvol is hangt uiteindelijk ook af van de vraag of het zichzelf weet te vestigen. Het FMO biedt eenmalige projectsubsidies die door startende initiatiefnemers kunnen worden gebruikt om zaken van de grond te krijgen. Als een initiatiefnemer na afloop van de FMO-subsidieperiode verder wil, dan dient deze andere middelen aan te wenden. Of een initiatiefnemer daarin slaagt, zal voor een belangrijk deel afhangen van de mate waarin het project zijn doelstellingen heeft bereikt én anderen in de stad voldoende heeft weten te enthousiasmeren om een bijdrage te leveren aan het vervolg. Daarbij is niet alleen geld van belang, maar ook andere zaken zoals bijvoorbeeld op cruciale momenten gepaste ondersteuning van professionals en ondersteuning en expertise van mede-Bredanaars. Dat initiatieven eindig zijn, en sommigen zelfs maar een kort leven beschoren zijn, hoeft geen probleem te zijn. Vanuit het perspectief van het ontwikkelen van een vitale stadssamenleving is het normaal dat initiatieven verschijnen en verdwijnen. Mensen beginnen met een project, ronden het af of dragen het over. Initiatieven starten, komen tot bloei, en verdwijnen op den duur. Stoppen kan ruimte bieden voor nieuw initiatief en nieuw talent, zodat betrokken Bredanaars nieuwe manieren kunnen beproeven om plaatselijke vraagstukken aan te pakken. Zo bezien, levert FMO een belangrijke bijdrage aan het vergroten van de maatschappelijke veerkracht van de stad. Voorwaarde hiervoor is wel, dat de leerervaringen die in de projecten zijn opgedaan, worden doorgegeven en gedeeld. Leren is immers een belangrijk doel van experimenteren. Als het gaat om de borging van initiatieven, gaat het vooral hierom: niet de projecten dienen te worden geborgd (het is zoals gezegd geen probleem als ze naar verloop van tijd worden beëindigd) maar juist de leerervaringen die hierin zijn opgedaan. Leerervaringen die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verder verfijnen van de selectiecriteria voor subsidietoekenning.
14
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
Effecten In het evaluatierapport is uitgebreid ingegaan op de maatschappelijke dynamiek die er in en door de verschillende FMO-projecten tot stand is gebracht. Bestaande verbindingen zijn verstevigd, en nieuwe verbindingen zijn tot stand gekomen. Mensen die niet of nauwelijks deelnamen aan de samenleving hebben meer zelfvertrouwen gekregen om in werk of maatschappelijk verband actief te zijn. Buurtgenoten die elkaar nog niet kenden zijn ‘vertrouwde vreemden’ geworden die elkaar nu gemakkelijker aanspreken op problemen in de leefomgeving. Om maar enkele voorbeelden te noemen. Behalve deze effecten in en door projecten spelen ook effecten tussen projecten. Deze zijn aan te duiden als uitstralingseffecten en netwerkeffecten. Uitstralingseffecten treden op als een project – succesvol of niet – mensen aansteekt om met anderen ook een initiatief te ontwikkelen. Niet alleen omdat het project hen op een ideeën brengt, maar ook omdat ze door de betrokkenheid van mensen als henzelf , er vertrouwen in krijgen dat het mogelijk is om ook zelf een project op te zetten. Daarnaast kunnen ze hierdoor ook meer vertrouwen in krijgen in de mogelijkheid om op een andere manier een productieve samenwerking met maatschappelijke partners of met de gemeente tot stand te brengen. Er zijn veel voorbeelden van deze uitstralingseffecten in Breda. FMO heeft een maatschappelijke sub-elite van betrokken Bredanaars tot ontwikkeling gebracht die kennis en ervaring heeft opgedaan met de aanpak van maatschappelijke vraagstukken en die contacten hebben opgebouwd en uitgebouwd met doelgroepen, bedrijven, instellingen en de gemeente. FMO heeft zo bezien een belangrijke bijdrage geleverd aan de versteviging van het sociaal weefsel in Breda. Met dit sociaal weefsel komen we op een tweede effect van FMO: het netwerkeffect. Zoals in dit rapport is beschreven, zijn de meeste projecten een coproductie van verschillende instellingen, organisaties en bedrijven. FMO heeft nieuwe netwerken doen ontstaan, en bestaande netwerken een impuls gegeven. Belangrijker nog zijn de netwerken die er tussen de projecten en de hierbij betrokken individuen, organisaties en instellingen zijn ontstaan. Door actief ontmoetingen en samenwerking tussen projecten te bevorderen, heeft de Commissie FMO en team FMO de ontwikkeling van een aantal belangrijke netwerken gestimuleerd, zoals het kenniscentrum breedtesport, de raad voor de schuldhulpverlening en de samenwerking tussen projecten voor allochtone vrouwen. Door deze netwerken verder te stimuleren en te versterken, is er een voedingsbodem ontstaan waarop nieuwe initiatieven van onder op kunnen groeien en bloeien. Kortlopende projecten kunnen zo een blijvend effect hebben.
15
16
Gemeente Breda
3.
Als een steen in de vijver
Inleiding
elke gedachte, elk woord, elke daad is als een steen in het water de rimpeling wordt een golf en heeft effect op nu en later2
Het beeld van de steen in de vijver is een ideaalbeeld. Een steen valt in het water en er ontstaat beweging, dynamiek aan de oppervlakte. Vanuit het midden van de vijver breidt de dynamiek zich uit, steeds verder, in cirkelvormige rimpels tot het hele oppervlak in beroering is. Kan een initiatief op dezelfde manier mensen aansteken, mensen raken, die op hun beurt weer anderen enthousiast maken? En daarna? Gaat het nog verder? 3.1.
Aanleiding Het Fonds Maatschappelijke Ontwikkeling (FMO) is een gemeentelijke subsidieregeling om ideeën voor maatschappelijke ontwikkeling in de stad Breda te stimuleren. Het doel van het fonds is activiteiten te subsidiëren die bijdragen aan het bevorderen van de sociale cohesie (vooral op wijkniveau) en/of het bevorderen van de maatschappelijke participatie van kwetsbare groepen in de samenleving. Er is behoefte aan inzicht in welke mate en op welke wijze het fonds een bijdrage levert aan deze doelstellingen. In de eerste helft van 2009 is een onderzoeksmethodiek ontwikkeld om het FMO te evalueren en de effecten van het fonds op de sociale cohesie en maatschappelijke participatie in kaart te brengen. Vooruitlopend op de eindevaluatie, hebben de afdeling Onderzoek en Informatie (SSC/O&I) van de Gemeente Breda en de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit van Tilburg (UvT) een tussenevaluatie van het FMO uitgevoerd. Met het oog op een nieuwe collegeperiode geeft deze tussenevaluatie een voorlopig inzicht in wat er in twee en een half jaar FMO is gebeurd en wat daaruit is voortgekomen.
3.2.
Doel Het FMO is voor een periode van vier jaar ingesteld en loopt dus tot 2011. Na deze periode kan een eindevaluatie plaatsvinden. Nu, na twee en een half jaar zijn al vele projecten op diverse terreinen met behulp van het fonds opgestart in Breda. Er is behoefte om een voorlopig inzicht te krijgen in hoe het FMO functioneert en wat dat tot nu toe heeft opgeleverd. Het doel van deze tussenevaluatie is om het verloop en de eerste effecten van het FMO zodanig inzichtelijk te maken dat de lezer zich zelf een oordeel kan vormen. De vraag die in deze tussenevaluatie gesteld wordt is: Hoe is het verloop van het FMO tot nu toe en welke resultaten zijn er al te zien?
2
Uit “Eén met het geheel”, door A. Remie
17
Om deze vraag te beantwoorden worden de volgende deelvragen gesteld: • Hoe is de projectorganisatie verlopen? • Wat voor soort projecten zijn toegekend? • Welke effecten hebben de reeds afgeronde en langer lopende projecten gehad? • Heeft het FMO bijgedragen aan netwerkvorming tussen maatschappelijke initiatieven in de stad? • Op welke manier worden de positieve effecten van het FMO behouden voor de stad? Dit onderzoek geeft een tussenstand. De verantwoording over vier jaar FMO vindt pas na beëindiging van de FMO periode plaats. Dit onderzoek geeft een overzicht van de projecten die onderdeel uitmaken van het FMO en een beknopt beeld van de eerste effecten van afgeronde projecten. Aan de hand van voorbeelden geeft deze tussenevaluatie eveneens inzicht in wat FMO projecten kunnen betekenen voor de initiatiefnemers en deelnemers en of het FMO een bijdrage levert aan de samenhang in een wijk. 3.3.
Aanpak De projectdossiers bevatten veel feitelijke informatie over de toegekende en afgewezen projecten zoals de doelgroep van het project, het toegekende bedrag, de cofinanciering door andere partijen, de sector waar het project betrekking op heeft enzovoorts. Die informatie is in deze rapportage gebruikt om de projecten die in twee en een half jaar FMO zijn toegekend en afgewezen te kenschetsen. Om het verloop van de projectorganisatie in beeld te brengen zijn gesprekken gevoerd met de Commissie FMO, die de aanvragen beoordeelt en advies uitbrengt aan het college van B&W, en met het team FMO, dat ambtelijke ondersteuning biedt aan de Commissie FMO en de initiatiefnemers met hun aanvraag begeleidt en adviseert. De effecten van het FMO zijn onderzocht met behulp van de ontwikkelde onderzoeksmethodiek3. Deze methodiek maakt de effecten op een beschrijvende manier inzichtelijk. De effecten van de projecten worden getoetst aan de hand van een (theoretisch) analysekader, maar deze toetsing is niet normerend van aard. Er is geen algemeen geldende norm aan de hand waarvan de afzonderlijke projecten beoordeeld worden. Dat past ook niet in het open en laagdrempelige karakter van de FMO regeling. Het onderzoek naar de effecten richt zich op de FMO-projecten die afgerond zijn of langer dan een jaar lopen. Een grote uitdaging bij dit onderzoek is het omzetten van de zeer breed geformuleerde doelstellingen van het FMO naar meetbare eenheden die passen bij de diversiteit aan projecten binnen het fonds. Om de theoretische concepten ‘sociale cohesie’ en ‘maatschappelijke participatie’ hanteerbaar te maken voor een evaluatie van het FMO ontwikkelde de Universiteit van Tilburg een analysekader. In het analysekader zijn deze begrippen uitgewerkt tot een nieuw begrip: maatschappelijke dynamiek. Maatschappelijke dynamiek is ‘de mate waarin sociale verbindingen zijn toegenomen en verstevigd’. Hiermee worden de doelen van het FMO beter inzichtelijk en beter meetbaar.
3
De onderzoeksmethodiek en de totstandkoming daarvan staan beschreven in de onderzoeksverantwoording. De onderzoeksverantwoording is opgenomen in een apart bijlagenrapport. Dit bijlagenrapport is te vinden via de website www.kenjestadbreda.nl (via het menu ‘Publicaties’ Æ ‘Zorg en Welzijn’ Æ ‘Tussenevaluatie FMO’).
18
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
De maatschappelijke dynamiek van de FMO-projecten wordt in kaart gebracht met behulp van verschillende instrumenten. Ten eerste hebben de projectleiders van afgeronde en lang lopende projecten een vragenlijst ingevuld. In totaal hebben 59 initiatiefnemers de vragenlijst ingevuld, 72 waren aangeschreven (een respons van 82%). De vragenlijst bevat vragen over kenmerken van het FMO-project, de organisatoren en deelnemers. Op basis hiervan ontstaat een beeld van de maatschappelijke dynamiek die een project heeft gegenereerd. De volledige vragenlijst is te vinden in de onderzoeksverantwoording. Uit de antwoorden van de projectleiders op deze vragen ontstaat een totaalbeeld van de effecten van het fonds. De vragenlijst is vooral bedoeld om een overzicht te geven, maar het geeft slechts een algemene indruk. Naast de vragenlijst voor initiatiefnemers zijn twee casestudies en vijf groepsinterviews gehouden voor een meer diepgaande analyse van maatschappelijke dynamiek die FMOprojecten teweeg brengen. Daarin komen niet alleen initiatiefnemers aan het woord, maar ook deelnemers en experts. Dit maakt het mogelijk om het beeld van de initiatiefnemers af te zetten tegen de mening van anderen. Bovendien kunnen met deze methodes factoren aan het licht komen die al of niet bijdragen aan het bereiken van maatschappelijke dynamiek. In de casestudies zijn twee projecten dieper onderzocht. De casestudies geven een verdiepend beeld van het verloop en de uitkomsten van het project. De casestudies bestonden uit een documentenanalyse, interviews met de initiatiefnemer, iemand anders uit de organisatie van het project, enkele deelnemers aan het project en een interview met een relatieve buitenstaander die zicht heeft op de doelgroep. De groepsinterviews hadden als doel om een beter beeld te krijgen van mogelijke effecten van FMO-projecten, wat dat voor de betrokkenen betekent en ook om inzicht te krijgen in eventuele netwerkvorming rond de FMO-projecten. De groepsinterviews richtten zich op twee clusters van projecten, namelijk initiatieven rond het thema ‘armoedebestrijding’ en initiatieven in de wijk Hoge Vucht. Rond het thema ‘armoedebestrijding’ was er een gezamenlijk interview met experts (professionals uit het veld) en initiatiefnemers van FMO-projecten en een interview met deelnemers en vrijwilligers aan de projecten. Rond de projecten in Hoge Vucht was er een interview met experts (professionals en sleutelfiguren uit de wijk), een interview met initiatiefnemers en een interview met deelnemers en vrijwilligers. In totaal hebben 43 personen aan deze groepsinterviews meegedaan, daaronder waren initiatiefnemers, deelnemers en / of vrijwilligers van 20 verschillende FMO-projecten. Zie de onderzoeksverantwoording voor een uitgebreide beschrijving van de opzet van deze interviews. 3.4.
Leeswijzer Dit rapport begint met een samenvatting van de resultaten die in hoofdstuk 4 tot en met 7 gepresenteerd zijn. In hoofdstuk 2 worden de conclusies van dit onderzoek gepresenteerd. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van hoe het fonds is georganiseerd en wat voor projecten tot nu toe zijn toegekend. Hoofdstuk 5 tot en met 7 gaan in op de effecten van het fonds, waarbij in hoofdstuk 5 de maatschappelijke dynamiek centraal staat, in hoofdstuk 6 gaat het om de netwerkvorming en samenwerking en hoofdstuk 7 behandelt de borging van effecten.
19
20
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
4.
Overzicht van het FMO tot nu toe
4.1.
Achtergrond Het opzetten van een fonds voor maatschappelijke ontwikkeling was opgenomen in het coalitieakkoord van de periode 2006 tot 2010 “Kiezen voor elkaar”. In dit coalitieakkoord is sterk ingezet op het verder vormgeven van Breda als “sociale stad”. Het FMO is één van de instrumenten die inhoud geven aan dit speerpunt. Een werkgroep vanuit de raadscommissie heeft de kaders verder uitgewerkt. Als doelstelling werd geformuleerd dat het fonds moet bijdragen aan het bevorderen van de sociale cohesie (vooral op wijkniveau) en het bevorderen van de maatschappelijke participatie van kwetsbare groepen. Deze (brede) doelstelling is op meerdere terreinen van het gemeentelijke beleid van toepassing. Met het fonds wilde de gemeente ruimte scheppen voor nieuwe en aanvullende initiatieven. De middelen uit het fonds zijn beschikbaar voor initiatieven en aanvragen van inwoners van Breda, instellingen, het bedrijfsleven en de gemeente zelf. Het team FMO licht toe dat het fonds past in een veranderende bestuursfilosofie van de gemeente: “geef meer ruimte aan initiatieven van onderop, betrek de stad er meer bij en werk samen met de burgers”. Voor de selectie van de aanvragen is een onafhankelijke commissie opgericht. De Commissie FMO bestaat uit drie leden die deze werkzaamheden onbezoldigd uitvoeren. De commissie stelt voor alle aanvragen een advies op voor het college. Bij aanvragen kleiner dan €50.000 kan het college alleen wegens zwaarwegende redenen afwijken van het advies. Bij aanvragen groter dan €50.000 beoordeelt het college zelf de aanvraag nogmaals. De commissie wordt ondersteund door het team FMO van de gemeente. De aanvragen komen binnen bij het team. In het begin van het project is veel gedaan aan PR van het fonds door naar wijkbijeenkomsten en bijvoorbeeld bijeenkomsten van allochtone organisaties te gaan. Daarnaast is een folder en website opgericht voor het fonds.
4.2.
Selectieproces In het twee en een half jaar bestaan van het fonds heeft het team FMO 331 aanvragen ontvangen. Het team leidt niet alle vragen door naar de commissie. Van de 331 aanvragen zijn er 106 niet doorgeleid. De belangrijkste redenen voor het niet doorleiden van de aanvragen zijn dat de aanvragers zelf afhaken tijdens het aanvraagproces, dat in de aanvraag onvoldoende informatie staat voor het doorleiden van de aanvraag naar de commissie, dat de aanvrager een idee geeft en vervolgens verwacht dat de gemeente de rest regelt of omdat het een niet realistische aanvraag is. Vier keer per jaar gaan de aanvragen naar de commissie. Het aantal aanvragen per ronde is redelijk stabiel (20 à 25). Voor de beoordeling van de aanvragen heeft de commissie een aantal criteria (zie kader op de volgende pagina). Leden van de Commissie FMO en het team FMO vertellen hoe het selectieproces tijdens het bestaan van de FMO veranderd is en nog steeds verandert. In het begin lag de nadruk bijvoorbeeld op projecten op buurtniveau. De gedachte was dat sociale cohesie alleen op dit niveau plaatsvond. Projecten op stedelijk niveau werden bij uitzondering goedgekeurd. Later kreeg de commissie steeds meer het idee dat de stedelijke projecten net zoveel waarde hebben als buurtprojecten voor het bevorderen van de sociale cohesie en 21
maatschappelijke participatie. Het criterium dat de projecten gericht moeten zijn op de wijk of buurt is dus steeds meer losgelaten. Daarentegen is de commissie kritischer geworden tegenover éénmalige activiteiten.
Criteria beoordeling FMO: 1. De aanvraag moet passen binnen de doelstelling van het fonds. 2. Innovatieve, creatieve ideeën. De aanvraag is vernieuwend wat betreft inhoud, aanpak of werkwijze. 3. Incidenteel. De gemeente beloont de aanvraag met een éénmalige subsidie. 4. Gebiedsgerichte initiatieven. De aanvraag is gericht op een wijk of buurt in Breda. Voor een goed stedelijk project kan de commissie een uitzondering maken. 5. Borging. De beoogde (positieve) effecten dienen ook geborgd te zijn nadat de financiering stopt. De Bredanaars moeten profijt blijven houden van het resultaat van het project. Voor aanvragen boven de €50.000: 6. Cofinanciering: naast de FMO-bijdrage moeten andere partijen financieel bijdragen. 7. Samenwerking met andere instellingen, organisaties of het bedrijfsleven verplicht. 8. Het plan en de beoogde resultaten moeten zo goed mogelijk worden beschreven.
De commissie is gaandeweg kritischer naar de begrotingen van projecten gaan kijken: de verwachte resultaten moeten in verhouding staan met de geïnvesteerde middelen. Ook kijkt de commissie vaker of er sprake is van cofinanciering bij kleinere projecten. Voor projectaanvragen van meer dan €50.000 is cofinanciering verplicht, maar veel aanvragen bedragen tussen €45.000 en €50.000. Bij deze projecten, maar ook al bij projecten onder de €45.000, wordt cofinanciering belangrijker. Verder is de borging van de projecten belangrijker geworden sinds het begin van het FMO, vooral bij projecten boven de €50.000, maar ook voor de wat kleinere projecten. Daarom kijkt de commissie steeds kritischer naar de samenwerking. Projecten moeten een relatie hebben met bestaande (professionele) organisaties om continuïteit te kunnen waarborgen. Daarnaast zet het team FMO zich in om projecten met elkaar te verbinden zodat de organisatoren een netwerk op kunnen bouwen. 4.3.
Resultaten aanvraag In de komende paragrafen volgt een overzicht van de toegekende projecten op basis van verschillende kenmerken die achterhaald zijn uit de projectdossiers. Van de 331 aanvragen zijn er 225 doorgeleid naar de Commissie FMO. De commissie heeft 139 aanvragen toegewezen (62%) en 86 aanvragen afgewezen (38%). De belangrijkste reden om een project af te wijzen is dat het project niet voldoet aan de gestelde criteria of omdat het project, naar de inschatting van de commissie niet voldoende bijdraagt aan de doelstellingen van het FMO: het bevorderen van de maatschappelijke participatie of sociale cohesie. Het team FMO krijgt positieve reacties van de aanvragers over het fonds. “Behalve met de geldelijke toekenning zijn de initiatiefnemers vooral blij met de waardering en erkenning van het idee. Dit is vooral bij de particulieren, want ze kunnen hun droom verwezenlijken. Door de cheque voelen ze zich een serieuze gesprekspartner.” Ook van aanvragers van projecten die zijn afgewezen krijgt het team over het algemeen positieve reacties.
22
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
Het grootste deel van de initiatieven is ingediend door verenigingen of stichtingen (44%), ongeveer een kwart van de projectaanvragen is afkomstig van instellingen en professionele organisaties (26%) en nog iets minder van individuele burgers (17%). Aanvragen van bedrijven en groepen burgers blijven achter, met respectievelijk 7 en 4 procent (figuur 1). Figuur 1 Type aanvrager toegewezen projecten (n = 139)
Verenigingen/stichtingen (vrijwilligers) Instellingen/professionele organisaties Burgers (individuen)
Bedrijven/werkgevers
Burgers (groepen) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Wat betreft de looptijd van de toegekende projecten (de periode waarvoor het project subsidie toegekend krijgt), valt op dat veel projecten redelijk kort duren: tweederde van de projecten kent een looptijd tot en met één jaar. Figuur 2 laat de verdeling van de looptijd van de projecten zien. Tot de categorie ‘tot en met een half jaar’ behoren ook de projecten waarin een eenmalige activiteit wordt georganiseerd. Figuur 2 Looptijd toegewezen projecten (n = 139)
50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% t/m half jaar
4.4.
half jaar t/m 1 jaar 1 jaar t/m 2 jaar
2 t/m 3 jaar
Financiering De gemeente heeft een bedrag van 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het FMO. Per jaar is dit gemiddeld 2,5 miljoen, daarvan is 10% bestemd voor de ambtelijke ondersteuning en communicatie. Het resterende bedrag is bedoeld voor de subsidiering van de projecten. Tot nu toe is 5,4 miljoen van het FMO-geld geïnvesteerd in de 23
projecten. Gemiddeld is dat een bedrag van €38.850 per project. Van de toegewezen projecten heeft bijna de helft (45%) aanspraak gemaakt op een bedrag tussen de €10.000 en €50.000. Ruim een kwart ontvangt een bedrag tussen de €2.000 en €10.000. Verder krijgt 15% een subsidiebedrag tussen de €50.000 en €100.000 (figuur 3). Figuur 3 Financiering toegewezen projecten (n= 139)
€2.000 ‐ €10.000 €10.000 ‐ €50.000 €50.000 ‐ €100.000 €100.000 ‐ €150.000 €150.000 ‐ € 200.000 €200.000 ‐ €500.000 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Bij de helft van alle projecten (68) is sprake van cofinanciering (figuur 4). Dit betekent dat cofinanciering ook plaatsvindt bij projecten waarbij dit volgens de spelregels van het FMO geen vereiste is. Het FMO heeft namelijk aan 32 projecten meer dan €50.000 toegekend. Het totaalbedrag aan cofinanciering dat door aanvragers zelf of door andere partijen in de projecten geïnvesteerd is bedraagt 8,7 miljoen. Van dit totaalbedrag aan cofinanciering is 30% afkomstig van de gemeente. Bij enkele projecten draagt de gemeente ook vanuit andere middelen dan het FMO bij. Voorbeelden van deze middelen zijn loonkostensubsidie, verslavingszorg en middelen voor voortijdig schoolverlaten. Naast de gemeente hebben ook de woningbouwcorporaties aanzienlijk geïnvesteerd in diverse projecten, 7% van het totaalbedrag aan cofinanciering is van de corporaties afkomstig. Figuur 4 Cofinanciering (n = 68)
niets €0 ‐ €2.000 €2.000 ‐ €10.000 €10.000 ‐ €50.000 €50.000 ‐ €100.000 €100.000 ‐ €150.000 €150.000 ‐ € 200.000 €200.000 ‐ €500.000 meer dan €500.000 0%
24
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Gemeente Breda
4.5.
Als een steen in de vijver
Doelgroepen Het grootste deel van de toegewezen projecten richt zich hoofdzakelijk op jongeren (21%) en kinderen (20%), ook zijn veel projecten gericht op de buurtbewoners in het algemeen (19%). Andere doelgroepen zijn iets minder vaak de hoofddoelgroep van FMOprojecten: mensen met een lichamelijke beperking en vrouwen (9%), kwetsbare groepen, mensen met een verstandelijke beperking en werklozen en mensen met een laag inkomen (7%), ouderen (6%), verenigingen/stichtingen en ouders (3%), inwoners van Breda (2%). Een aantal projecten richt zich naast de hoofddoelgroep ook nog op een nevendoelgroep, bijvoorbeeld een initiatief om een theatervoorstelling met kinderen te maken waarbij het ook de bedoeling is dat de ouders een handje helpen. In figuur 5 is te zien welk deel van de FMO-projecten zich richt op bepaalde doelgroepen als hoofddoelgroep of als nevendoelgroep. De doelgroep allochtonen is niet in deze figuur opgenomen omdat de toegekende projecten zijn onderscheiden in projecten specifiek gericht op allochtonen (10%), projecten gericht op verbinding tussen allochtonen en autochtonen (12%) en projecten die algemeen zijn, niet specifiek gericht op allochtonen (78%). Deze verdeling van projecten gericht op allochtonen en autochtonen is een goede afspiegeling van de Bredase bevolking. Overigens zijn ook de projectaanvragen op deze manier verdeeld. Dit betekent dat het aantal toegekende en afgewezen aanvragen evenredig is verdeeld over projecten specifiek gericht op allochtonen en projecten niet specifiek gericht op allochtonen. Figuur 5 Doelgroep toegewezen projecten Doelgroep
Jongeren (12-27 jaar) Kinderen Buurtbewoners Mensen met een lichamelijke beperking Vrouwen Kwetsbare groepen (bijv. dak- en thuislozen, gedetineerden, psychiatrische patiënten) Mensen met een verstandelijke beperking Werklozen/uitkeringsgerechtigden/laag inkomen Ouderen Verenigingen/stichtingen (vrijwilligers) Ouders Inwoners van Breda Gezinnen Mannen Ondernemers/bedrijven Zelforganisaties
Hoofd-
Neven-
doelgroep
doelgroep
21% 20% 19% 9% 9%
4% 4% 14% 1% 0%
7% 7% 7% 6% 3% 3% 2% 1% 1% 1% 1%
0% 3% 2% 1% 2% 7% 6% 1% 1% 3% 0%
Iets minder dan de helft van de toegewezen initiatieven (62) speelt zich specifiek af in een bepaalde buurt of gebied, de overige projecten zijn stedelijke projecten. In het kaartje (figuur 6) staan de wijk- of buurtgerichte projecten verdeeld over de Bredase woongebieden. Een aantal projecten speelt zich af in meerdere woongebieden, daardoor is het aantal projecten in het kaartje groter dan het totale aantal wijk- of buurtgerichte projecten.
25
Figuur 6 Verdeling gebiedsgerichte FMO-projecten per woongebied in Breda
In het kaartje is duidelijk te zien dat de meeste wijk- of buurtgerichte projecten actief zijn in de woongebieden in Breda Noord-Oost en Breda Noord-West, vooral in Hoge Vucht (25) en Haagse Beemden (in totaal 15 projecten, 12 projecten zijn gericht op beide delen van Haagse Beemden) en in iets mindere mate in Belcrum/Doornbos-Linie (11). Volgens het team FMO komt dat doordat in die gebieden veel problematiek aanwezig is. De gemeenten en andere instanties investeren daarom veel geld in deze buurten en veel mensen, inclusief bewoners, zijn actief in de buurt bezig met de verbetering van de buurt. “Dit komt de sociale cohesie ten goede in de buurt. Door het FMO zien ze zelf de kans om subsidie aan te vragen voor projecten die ze willen opzetten”, zo meent het team. In de groepsinterviews die voor dit onderzoek zijn gehouden wordt onder meer ingezoomd op Hoge Vucht, mede omdat daar veel projecten zijn. Verschillende deelnemers aan deze gesprekken merken ook op dat in Hoge Vucht veel gebeurt, niet alleen FMO-projecten, maar ook veel andere activiteiten. Hoe dat komt is moeilijk te zeggen: één van de geïnterviewden denkt dat het ermee te maken heeft dat de gemeente en andere instanties veel aandacht hebben voor dit gebied en daarom bewoners meer stimuleren om actief te worden in de buurt. Volgens anderen wonen in Hoge Vucht gewoon veel actieve bewoners en weer een ander geeft aan dat het komt omdat in Hoge Vucht een behoorlijk netwerk is van actieve bewoners die elkaar kennen en weten te vinden. Dit onderwerp komt in hoofdstuk 6 wat uitgebreider terug. Woongebieden waar weinig projecten zijn, zijn Ulvenhout (0), Boeimeer/Ruitersbos (1), Bavel (2), Zandberg/Sportpark (2) en Teteringen (2). Het team FMO licht toe: “De meeste buurten in deze woongebieden hebben weinig problematiek. Wanneer er iets is trekken ze zelf aan de bel door bijvoorbeeld de wijkraad in te schakelen.”
26
Gemeente Breda
5.
Als een steen in de vijver
Bereikte maatschappelijke dynamiek In dit hoofdstuk staan de effecten van het FMO in termen van bereikte maatschappelijke dynamiek centraal. Dit begrip is geïntroduceerd in het analysekader dat is ontwikkeld om de doelen en effecten van het FMO inzichtelijk te maken. De volledige tekst van het analysekader is opgetekend in de notitie “Als een steen in de vijver: Analysekader en casestudyprotocol voor de evaluatie van het Fonds Maatschappelijke Ontwikkeling.”4
5.1.
Wat is maatschappelijke dynamiek? Maatschappelijke dynamiek is de mate waarin sociale verbindingen zijn toegenomen en verstevigd. De mate waarin sociale verbindingen toenemen en verstevigen wordt bepaald door de variabelen ‘bereik’ en ‘intensiteit’. Het bereik gaat over de nieuwe bindingen tussen mensen die in of door een project ontstaan. Bij intensiteit hebben we het over het verstevigen van (reeds bestaande) sociale verbindingen. Anders gezegd gaat het bij bereik om het verbreden van sociale verbindingen, bij intensiteit gaat het om het verdiepen van de verbindingen. Voor de intensiteit van sociale verbindingen is het belangrijk welke soorten contacten bewoners met elkaar onderhouden. Elkaar herhaaldelijk, maar toevallig ontmoeten geeft een gevoel van vertrouwdheid en schept een band met de buurt. Een sterker gevoel van binding ontstaat als bewoners bewust contact zoeken, bijvoorbeeld door te participeren in sociale activiteiten. Nog een stap verder gaat de verbondenheid die bewoners voelen als zij regelmatig elkaar opzoeken voor de gezelligheid of om samen een bepaalde kwaliteit van leven voor de buurt te realiseren. Verder wordt in het analysekader een onderscheid gemaakt tussen interne en externe maatschappelijke dynamiek. Interne maatschappelijke dynamiek is de toename van het bereik en de intensiteit van sociale verbindingen in de organisatie en uitvoering van een project. Het gaat dan om de verbindingen tussen initiatiefnemers, organisatoren en andere meewerkende partijen. Dit is vaak een bijeffect van een project: door samen te werken aan het project leren de mensen elkaar beter kennen en leren ze nieuwe mensen kennen. Externe maatschappelijke dynamiek is de toename van het bereik en de intensiteit van sociale verbindingen en participatie die optreedt bij de deelnemers of de doelgroep als gevolg van de uitvoering van het project.
5.2.
Bereikte interne maatschappelijke dynamiek Uit de resultaten van de vragenlijst blijkt dat het interne bereik, oftewel de nieuwe sociale verbindingen onder de initiatiefnemers en organisatoren van FMO-projecten, niet zo groot is. De meeste initiatiefnemers en organisatoren kennen elkaar namelijk al voordat ze aan het FMO-project beginnen, bij de meeste projecten is er dus geen sprake van nieuwe sociale verbindingen. Ook zijn enkele projecten opgezet door slechts één of twee organisatoren. Bij projecten waar de meeste organisatoren elkaar vooraf niet kennen (ongeveer één op de vijf) ontstaan wel nieuwe sociale verbindingen. Onder deze projecten is het interne bereik wel groot, want bij vrijwel al deze projecten leren de organisatoren elkaar door het project kennen. Deze nieuwe bindingen zijn bovendien intens van karakter: ze gaan verder dan ‘elkaar oppervlakkig leren kennen’.
4
Boogers, M. et al; (2008) “Als een steen in de vijver: Analysekader en casestudyprotocol voor de evaluatie van het Fonds Maatschappelijke Ontwikkeling”, Tilburg: Universiteit van Tilburg
27
De intensiteit van de sociale verbindingen onder organisatoren neemt bij de meeste projecten toe. Driekwart van de initiatiefnemers geeft aan dat de helft of meer dan de helft van de bestaande relaties tussen organisatoren zich als gevolg van het project hebben verdiept. Bovendien zijn volgens driekwart van de initiatiefnemers tijdens het project duurzame contacten ontstaan onder de organisatoren, contacten die ook na het project blijven voortbestaan. De contacten zijn ook vaak intensief: in ruim de helft van de gevallen hebben de organisatoren elkaar door het project goed leren kennen en zijn ze goede bekenden geworden. Bij enkele projecten zijn de contacten niet intenser geworden omdat de organisatoren elkaar al erg goed kenden. Uit de vragenlijst komt dus naar voren dat de FMO-projecten redelijk wat interne maatschappelijke dynamiek hebben opgeleverd, maar dat moet vooral gezocht worden in de intensiteit van de contacten tussen de organisatoren. 5.3.
De betekenis van interne maatschappelijke dynamiek Dat maatschappelijke dynamiek onder organisatoren waardevol kan zijn blijkt uit de casestudies en de groepsinterviews. Bij één van de casestudies was de bereikte maatschappelijke dynamiek onder de doelgroep niet groot. In dit project wilden de initiatiefnemers kinderen en ouders uit de buurt meer betrekken bij een jaarlijks evenement, dat lukte wat minder goed dan zij hadden gehoopt. Toch leverde het project voor hen veel op omdat ze tijdens de uitvoering veel hadden samengewerkt met elkaar en met andere partijen. Ze hadden een enthousiaste groep verzameld en raakten goed op elkaar ingespeeld. Bij de volgende uitvoering van het evenement gaan ze de contacten en de ervaring die ze hebben opgedaan gebruiken om hun plannen voort te zetten en te verbeteren. Op die manier kan de interne dynamiek onder organisatoren ervoor zorgen dat meer en verbeterde initiatieven ontstaan. In de groepsinterviews komt duidelijk naar voren dat de initiatiefnemers en organisatoren door het uitvoeren van een project met allerlei partijen in aanraking komen. Het belang van de netwerken waarin de projecten zich bevinden, de contacten tussen FMOprojecten en andere organisaties komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Voor de initiatiefnemers en organisatoren betekent het dat ze zich kunnen ontwikkelen, zich kunnen professionaliseren zoals één van de initiatiefnemers aangeeft. Wel is hier een verschil te zien tussen de organisatoren die vanuit een grote instelling of organisatie een FMO-project opzetten en organisatoren die als individu of vanuit een stichting of vrijwilligersorganisatie met een idee komen. Omdat het FMO-project voor deze laatste groep vaak iets nieuws is, komen ze met meer nieuwe contacten in aanraking. Voor de meer professionele krachten is het FMO-project vaker een voortzetting of “Bewoners worden zich bewust van het feit dat ze een uitbreiding van activiteiten die ze door eigen inspanningen wat kunnen bereiken. Ze al deden met mensen die ze al worden gemotiveerd om zich in te zetten voor de kennen. wijk, de bewoners of hun eigen doelgroep en ze worden geactiveerd.”
Dat vooral de wat minder ervaren initiatiefnemers door het uitvoeren van een project de kans krijgen om zelf iets te doen en zich daardoor te ontwikkelen is één van de sterkste punten van het FMO volgens sommige geïnterviewde experts (zie kader). 28
Eén initiatiefnemer denkt er iets anders over: “Het FMO is niet alleen voor burgers. Met de grote sommen geld is het beter als daar een stichting of rechtsvorm voor is. Er zijn in Breda wel allemaal fondsen voor de kleinere burgerinitiatieven. […] Ik denk dat FMO bedoeld is voor initiatieven, die vooral vernieuwend zijn.”
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
Het helpen organiseren van projecten zet de initiatiefnemers en vrijwilligers ook aan om nog meer activiteiten uit te voeren. Soms omdat ze na één keer meedoen vaker worden gevraagd en soms omdat ze de smaak te pakken krijgen zoals twee dames die meehielpen bij verschillende FMO-projecten in Hoge Vucht: “Je begint ergens aan en je komt steeds meer dingen tegen en doet met steeds meer dingen mee. Ik doe het omdat ik het leuk vind.” Naar de groepsinterviews kwamen ook een aantal mensen die niet alleen deelnemer of doelgroep zijn van een project, maar daar ook als vrijwilliger meehelpen. Het onderscheid tussen deelnemers en organisatoren (en dus tussen interne en externe dynamiek) is dan wat lastig te maken. Duidelijk is wel dat de projecten juist voor deze mensen heel veel kunnen opleveren omdat zij intensiever bij het project betrokken zijn. “Ik zat als kluizenaar thuis en ben toen in het inloophuis terechtgekomen. Nu ben ik een heel ander mens geworden. Doordat ik daar als vrijwilliger ging werken en cursussen volgen kwam ik verder en verder. De eenzaamheid is weg.” Dat deze mensen iets voor anderen kunnen betekenen geeft hen veel energie en ook meer zelfvertrouwen. Paragraaf 5.5 gaat dieper in op deze ‘empowerment’. 5.4.
Bereikte externe maatschappelijke dynamiek De bereikte maatschappelijke dynamiek onder deelnemers heeft een ander karakter, zo blijkt uit de vragenlijst. In de eerste plaats waren bij ruim de helft van de FMO-projecten de meeste deelnemers vóór de start van het project onbekenden van elkaar. Slechts bij een kwart van de projecten kenden de meeste deelnemers elkaar al wel op enige wijze, (de overige één vijfde van de initiatiefnemers kon geen inschatting maken van de contacten tussen deelnemers voor het project). Bij bijna alle projecten waar de deelnemers elkaar vooraf niet kenden hebben zij elkaar door het project leren kennen. Onder de deelnemers van FMO-projecten zijn dus veel nieuwe sociale verbindingen ontstaan, redelijk veel projecten hebben dus een bereik onder de deelnemers gerealiseerd. Deze nieuwe bindingen zijn echter wat minder intens van karakter dan onder de organisatoren: slechts bij één zesde van de projecten waar de deelnemers elkaar vooraf niet kenden gaat het contact verder dan ‘elkaar oppervlakkig leren kennen.’ Over het geheel genomen is de toename van de intensiteit onder deelnemers minder groot dan onder de organisatoren. Bij ongeveer de helft van de projecten heeft de helft of meer van de bestaande relaties tussen deelnemers zich als gevolg van het project verdiept, volgens de initiatiefnemers. Verder geeft de helft van de initiatiefnemers aan dat door het project duurzame contacten zijn ontstaan onder de deelnemers. Volgens de initiatiefnemers is, met andere woorden, de intensiteit als gevolg van de projecten onder de deelnemers redelijk groot, maar niet zo groot als onder de organisatoren, terwijl voor het bereik het omgekeerde geldt. Vanzelfsprekend heeft de mate waarin de projecten er in slagen maatschappelijke dynamiek onder de deelnemers te bewerkstellingen veel te maken met de aard van de projecten. Sommige projecten zijn niet gericht op contacten tussen de deelnemers onderling, maar bijvoorbeeld om de deelnemers individueel te helpen zodat ze beter deel kunnen nemen aan de samenleving. Uiteindelijk leidt dit ook tot maatschappelijke dynamiek omdat de deelnemers door het ‘meedoen’ aan de samenleving nieuwe sociale verbindingen leggen. Ook over deze effecten zijn vragen gesteld. Volgens de initiatiefnemers zijn bij zes op de tien projecten de deelnemers meer gaan meedoen aan 29
de samenleving en ruim de helft zegt dat het isolement van deelnemers is doorbroken (figuur 7). Overigens hebben de initiatiefnemers er redelijk veel vertrouwen in dat de effecten duurzaam zijn: 31 van de 59 initiatiefnemers denken dat de maatschappelijke participatie van deelnemers blijvend is toegenomen. Figuur 7 Participatie van de deelnemers
Door het project zijn mensen die voorheen niet of in beperkte mate "meededen" aan de samenleving wel gaan "meedoen"
Door het project is het sociaal isolement van deelnemers doorbroken
Door het project is de maatschappelijke participatie van deelnemers blijvend toegenomen
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
5.5.
Betekenis van de externe maatschappelijke dynamiek Bereik Het beeld dat veel projecten bereik opleveren onder de deelnemers (dat veel nieuwe bindingen ontstaan) wordt bevestigd in de casestudies en groepsinterviews. Veel projecten richten zich daar specifiek op: verbindingen leggen tussen bewoners en mensen met elkaar in contact brengen. Vrouwenstudio Amalia bijvoorbeeld, waar wekelijks 100 vrouwen uit de buurt komen om met elkaar activiteiten te doen. Of de inloopvoorzieningen Inloop: voor elkaar en Open kerk voor de buurt waar mensen terecht kunnen voor een kopje koffie en een praatje. Maar ook bij de meeste andere projecten doen de deelnemers contacten op (zie kader). Het project Chatime is in één van de Bijna alle geïnterviewde deelnemers van FMOcasestudies is onderzocht, een kindermagazine projecten uit de groepsinterviews geven dit ook aan. Voor sommigen betekenen deze nieuwe gemaakt door een wisselend team van kinderen uit heel Breda. Daarbij hebben zij niet alleen contacten heel veel. Zo vertelt één van de contact met elkaar, maar komen ze via bezoeksters van de Open kerk geëmotioneerd: “Ik interviews en activiteiten in aanraking met ben nu 10 jaar in Nederland en sinds 5 jaar in mensen die wat te vertellen hebben of met Breda. Eerst kende ik niemand. Toen ben ik naar situaties die ze niet kenden. Eén van de de open kerk geweest. […] Gelukkig hebben die deelnemers: “Ik heb geleerd dat je met mensen mij geholpen. Dat zal ik nooit vergeten. Ik vreemden toch best een goed contact kunt vind het ontzettend leuk.” krijgen. Dat je met kinderen uit andere wijken en
In de groepsinterviews komen ook deelnemers aan het woord van projecten waar het in contact brengen van deelnemers met anderen niet het hoofddoel is. Toch doen ook verschillende van deze deelnemers door het project nieuwe contacten op en is dat voor hen erg belangrijk. Het project Grote Broer was in eerste instantie vooral gericht op de participatie van de jongeren die het Grote Broer team vormen. Nu blijkt echter dat dit project juist erg succesvol is in het leggen van verbindingen in de wijk. Ze hebben contacten met andere jongeren, maar worden ook betrokken bij allerlei activiteiten en instanties. De Weggeefwinkel is een winkel waar mensen die het niet kunnen betalen terecht kunnen voor spullen voor de inrichting van hun huis. Ook bij dit project vertellen twee deelnemers
van andere culturen ook kunt samenwerken.”
30
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
hoe belangrijk de contacten zijn geweest die ze daar hebben opgedaan: “Een luisterend oor, dat is wat de initiatiefnemers van de Weggeefwinkel ook bieden. Ze laten je praten en luisteren […] Je komt in contact met andere mensen, warme contacten, bij de Weggeefwinkel, maar ook in de stad met lotgenoten.” “[…] Dan heb je iets om over te praten. Omdat ik werkloos ben is het moeilijker om contacten te leggen.” Niet alle projecten zijn succesvol in het leggen van nieuwe verbindingen. Vooral de éénmalige projecten lijken wat minder maatschappelijke dynamiek onder de deelnemers op te leveren. In het project BuurCultuur dat in één van de casestudies is onderzocht werden in verschillende wijken workshops georganiseerd voor kinderen uit de buurt. De bedoeling was onder meer om buurtbewoners, kinderen en ouders, met elkaar in contact te brengen. De deelnemers hebben positieve ervaringen met het project, maar het leidde niet direct tot contacten. “Zo’n hele dag staat in het teken van plezier en leuke dingen doen, draagt zeker bij aan saamhorigheid maar je kunt er niet alles aan toe schrijven.” En een van de kinderen: “We hebben niet zoveel met anderen gedaan, ik deed samen met mijn zusje mee en kinderen die we kenden, met anderen hebben we niet veel contact gehad.” Of over het project Ontmoeting in een wereldwijk waar ter gelegenheid van de samenvoeging van twee basisscholen een ontmoeting tussen buurtbewoners, ouders en kinderen van de beide wijken werd georganiseerd: “Je ziet regelmatig nieuwe gezichten. Het ene blijft langer hangen dan het andere. Bij elke activiteit kom je toch weer nieuwe mensen tegen.” Het belang dat de deelnemers hechten aan de (nieuwe) contacten heeft ook veel te maken met de doelgroep en hun uitgangspositie. In het gesprek met de deelnemers aan projecten rond het thema armoedebestrijding zaten mensen aan tafel die zich in een kwetsbare (financiële) positie bevinden. Verschillenden van hen hadden vóór het project maar weinig contacten. Het project BuurCultuur speelde zich af in wijken waar al redelijk wat sociale cohesie is en richtte zich, evenals Ontmoeting in een Wereldwijk op ouders met jonge kinderen. Intensiteit Wanneer de deelnemers in een project intensievere sociale contacten opdoen, ervaren zij dit als zeer waardevol. Zowel de contacten die de deelnemers vóór het project hadden als de nieuwe sociale contacten kunnen door het project intensiever worden. Wel komt het onder de geïnterviewde deelnemers vaker voor dat zij in het project nieuwe contacten leggen dan dat hun sociale contacten door het project intensiever worden. Dit komt overeen met de antwoorden van de initiatiefnemers op de vragenlijst. Intensiteit lijkt vooral te ontstaan in projecten waar deelnemers samen iets maken, organiseren of doen. Project Grote Broer bijvoorbeeld, zij leggen veel verbindingen in de wijk, maar de ‘grote broers’ zelf zijn door al hun activiteiten een hecht team geworden, of de Vrouwenstudio, waar de dames zelf activiteiten opzetten en uitvoeren: “Het is één grote familie geworden.” Het woord ‘familie’ wordt overigens door meerdere van de geïnterviewde deelnemers gebruikt om hun project te omschrijven. Ook de vrijwilligers, de gastvrouwen en –heren van Inloop Voor elkaar zijn een hechte club geworden. Al deze betrokkenen zien elkaar ook buiten het project om. Meedoen en empowerment Projecten waarbij deelnemers of vrijwilligers zelf iets moeten doen (of het nou het organiseren van activiteiten is, het maken van een theaterstuk of het ontvangen van 31
mensen in de inloop), leveren niet alleen intensere contacten tussen de deelnemers op, maar kunnen soms de deelnemers ook helpen om de energie of het zelfvertrouwen te vinden om ook buiten het “Ik heb mijn eigenwaarde terug sinds ik project meer mee te doen in de samenleving. Door dit doe. […] Ik werd door de verschillende geïnterviewde deelnemers en vrijwilligers initiatiefnemer bij dit project gehaald als zowel in de casestudies als in de groepsinterviews wordt dit vrijwilliger toen het even niet zo lekker ook zo ervaren (zie kader). met me ging. Ik merkte daardoor dat ik meer kon dan ik dacht. Nu zit ik ook bij
Het voor de doelgroep beter mogelijk maken om mee te doen aan de samenleving is volgens veel initiatiefnemers een belangrijk, zo niet het belangrijkste doel van hun project. In de vragenlijst noemen 21 van de 59 initiatiefnemers participatie bevorderen of activering het hoofddoel van hun project. Sommige projecten proberen dit te bereiken door bepaalde activiteiten te organiseren voor deelnemers, maar bij andere projecten gaat het op een meer indirecte manier. Bijvoorbeeld door het zelfvertrouwen of de vaardigheden van deelnemers te stimuleren. Dit wordt vaak empowerment genoemd. Een kwart van de initiatiefnemers noemt dit als één van de methoden die in het project worden gebruikt.
de Zonnebloem als vrijwilliger.”
Het project Budgetcoaches is bedoeld om mensen in een moeilijke financiële situatie hun financiën en hun administratie beter op orde te krijgen. Daarvoor worden vrijwilligers opgeleid die intensief met de cliënten aan de slag gaan. Eén van de cliënten vertelt in het groepsinterview dat het project niet echt invloed heeft gehad op zijn sociale contacten (hoewel hij overigens wel een sterke band heeft opgebouwd met zijn budgetcoach) maar het heeft hem wel enorm geholpen om rust te creëren in zijn leven. Daardoor heeft hij weer een betere uitgangspositie. Een project als de Weggeefwinkel of het vergelijkbare project Een klein gebaar leiden ook op een indirecte manier tot sociale contacten. De initiatiefneemster ziet dit gebeuren bij de mensen die ze helpt: “Ze komen uit een sociaal isolement. […] Als hun huis ingericht is durven ze ook weer vrienden thuis uit te nodigen. Je ziet mensen zelfstandig worden, gemotiveerd om een baan te gaan zoeken.” Belangrijk bij empowerment is mensen zelf dingen te laten doen, verantwoordelijkheid en vertrouwen te geven. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij Grote Broer, waar de jongens zelfstandig allerlei activiteiten organiseren voor zichzelf en andere jongeren uit de buurt. Ook het project Oneness Africa, dat zich richt op de Afrikaanse gemeenschap in Breda, zet zich in voor empowerment. Eén van de vrijwilligers van Oneness Africa noemt het voorbeeld van een aantal dames die voorheen thuis zaten en die zijn geholpen om via Màrshé Breda (ook een FMO-project) als zelfstandig ondernemers aan de slag te gaan. “We hebben ontdekt dat veel mensen dingen kunnen die ze van zichzelf niet wisten.” Wanneer mensen erin slagen om op deze manier te ontdekken dat ze iets betekenisvols kunnen doen, heeft dat een grote impact, zo ondervond ook één van de geïnterviewde vrijwilligsters: “Nu zeggen mensen tegen mij: je leeft weer. Ik voel me door het project weer mezelf. Ik ben weer nodig en ik beteken wat voor andere mensen. Ik ben blij dat ik dit kan doen.” 5.6.
32
Succes- en faalfactoren Uit dit hoofdstuk blijkt dat sommige projecten meer maatschappelijke dynamiek opleveren dan andere projecten. Per project is het nooit precies te zeggen waarom het meer of minder succesvol is dan een ander, omdat de projecten zo verschillend zijn en het succes van heel veel factoren afhangt. Toch komt uit de gegevens en uit de gesprekken een aantal aanwijzingen naar voren waaruit blijkt dat bepaalde factoren een belangrijke
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
invloed hebben op het bereiken van maatschappelijk dynamiek. In deze paragraaf worden die factoren op een rij gezet. • Projecten rond een éénmalige activiteit of evenement leveren over het algemeen slechts in beperkte mate maatschappelijke dynamiek op. Bij de meeste projecten zit de kracht juist in herhaalde interactie, iets opbouwen of ergens naartoe werken. • Het enthousiasme en de inzet van de initiatiefnemers en vrijwilligers is cruciaal. Uit de verhalen van de deelnemers blijkt keer op keer dat zij vooral vanwege de persoonlijke aandacht of inzet van de initiatiefnemers en vrijwilligers het project als een succes ervaren. • Een belangrijke succesfactor is de manier waarop deelnemers bij het project betrokken worden. Voldoende publiciteit is van groot belang voor een succesvol project. Zo zorgt de bekendheid van Chatime voor een groeiende aanwas van kinderen die zich opgeven, terwijl bij andere projecten een late of gebrekkige PR leidde tot een tegenvallend resultaat. Voor bepaalde doelgroepen werkt een persoonlijke aanpak daarbij beter dan schriftelijke informatie, volgens enkele geïnterviewden. • De doelgroep waar het project zich op richt is vanzelfsprekend ook van belang voor de mate waarin maatschappelijke dynamiek gerealiseerd wordt. Bij doelgroepen waar minder dynamiek is kunnen de projecten een groter verschil maken. Daarentegen kan het juist bij die doelgroepen moeilijker zijn om projecten van de grond te krijgen. In de gesprekken werd wel beargumenteerd dat projecten in Haagse Beemden minder aanslaan dan in Hoge Vucht omdat de bewoners “Met ons initiatief zijn we tegen in Haagse Beemden elkaar minder kennen. problemen aangelopen. […] Dat • Het vermogen van de projecten om over hun eigen kwam onder meer omdat het voor grenzen heen te kijken is volgens verschillende de vrijwilligers die het project geïnterviewden een belangrijke succesfactor. moeten draaien lastig bleek om Projecten die zich flexibel opstellen en een grote contacten te vinden. […] Daarom uitstraling naar buiten hebben slagen er beter in komen er nu een aantal welzijnsom verbindingen te leggen (zie kader). werkers om hen te steunen.” • Tenslotte is het bestaande netwerk van organisaties in een wijk of op een bepaald terrein een belangrijke succesfactor. Vanuit een goed netwerk worden makkelijker projecten opgezet: ze ontstaan vaak vanuit bestaande contacten tussen organisaties en bewoners. Het netwerk is ook belangrijk voor het slagen van projecten: in de gesprekken wordt regelmatig het belang van ‘korte lijntjes’ en een goede samenwerking benadrukt. Uitbreiding of verbetering van het netwerk kan ook een resultaat zijn van projecten. Daar gaat het volgende hoofdstuk dieper op in.
33
34
Gemeente Breda
6.
Als een steen in de vijver
Samenwerking en netwerkvorming Het vorige hoofdstuk ging in op de maatschappelijke dynamiek binnen de afzonderlijke projecten. In dit hoofdstuk worden het FMO en de projecten die daar deel van uitmaken vanuit een breder perspectief bekeken. Heeft het FMO bijgedragen aan netwerkvorming tussen maatschappelijke initiatieven in de stad? Hoe werken de FMO-projecten met elkaar en met andere instellingen samen?
6.1.
Algemeen beeld In de loop van het FMO hebben de Commissie FMO en het team FMO steeds meer aandacht gegeven aan het leggen van verbindingen tussen FMO-projecten. Het team FMO heeft gelegenheden georganiseerd om ontmoetingen en samenwerking tussen aanvragers van projecten te stimuleren. Door de grote hoeveelheid aanvragen rees namelijk de vraag of sommige projecten niet bij een ander soortgelijk project konden aanhaken. Het team heeft daarom initiatieven genomen om projecten meer met elkaar te verbinden die qua onderwerp of methode op elkaar lijken of die in dezelfde gebied worden uitgevoerd. De Commissie FMO ziet het vormen van netwerken rondom projecten als een manier om de positieve effecten van het FMO te borgen. Zij stimuleren daarom overleg en samenwerking tussen FMO-projecten en andere instanties. Volgens het team FMO zijn op drie gebieden al duidelijke netwerken te zien: rondom projecten op het gebied van sport is het kenniscentrum breedtesport ontstaan, projecten die zich richten op allochtone vrouwen zijn meer gaan samenwerken en uit enkele FMO-projecten op het gebied van armoedebestrijding is de Raad voor Schuldhulpverlening ontstaan. Daarin zitten verschillende organisaties die iets te maken hebben met dit thema. Dit was ook één van de redenen om FMO-projecten op het gebied van armoedebestrijding te kiezen als onderwerp voor de groepsinterviews, om zodoende een beeld te krijgen van dit proces van netwerkvorming. Volgens de spelregels van het FMO is voor een project boven de €50.000 samenwerking met andere instellingen, organisaties of het bedrijfsleven verplicht. Hoewel deze regel maar voor 32 projecten opgaat, is bij bijna alle toegekende projecten (96%) sprake van deze samenwerking. In de meeste projecten werken de aanvragers samen met instellingen of professionele organisaties (86%) en verenigingen of stichtingen (58%). Samenwerking met bedrijven (22%), groepen burgers (9%) en individuele burgers (8%) blijft enigszins achter (figuur 8). Bij vijf projecten wordt niet samengewerkt met andere partners.
35
Figuur 8 Samenwerkingspartners toegewezen projecten
Instellingen/professionele organisaties Verenigingen/stichtingen (vrijwilligers) Bedrijven/werkgevers Burgers (groepen) Burgers (individuen) Géén samenwerking 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Uit de antwoorden van de initiatiefnemers van afgeronde en langlopende projecten valt eveneens op te maken dat er veel wordt samengewerkt met andere partijen. Volgens 70% van de initiatiefnemers is door het project veel tot zeer veel contact ontstaan tussen organisatoren en mensen van buiten het project. Verschillende initiatiefnemers hebben ook contact gehad met andere FMO-projecten, 53% van de initiatiefnemers heeft contact gehad met andere FMO-projecten en volgens 44% was dat ook nuttig, bijvoorbeeld het uitwisselen van kennis of doorverwijzen van deelnemers. 6.2.
Het netwerk op het gebied van armoedebestrijding Zowel in de gesprekken over de projecten in Hoge Vucht als in de gesprekken over projecten op het gebied van armoedebestrijding bleek dat de meeste projecten veel samenwerken met grotere instellingen en regelmatig ook met andere FMO-projecten en maatschappelijke initiatieven. De meeste deelnemers aan de interviews kennen elkaar en elkaars projecten dan ook. De initiatiefnemers en experts in het gesprek over armoedebestrijding hebben met elkaar gemeen dat ze vaak dezelfde soort problemen tegen komen onder hun doelgroepen, cliënten of bezoekers. Een veel toegepaste vorm van samenwerking is dat ze cliënten naar elkaar verwijzen. Wat dat betreft zijn de inloopvoorzieningen Inloop: voor elkaar en Open kerk belangrijke schakels. Bij deze laagdrempelige voorzieningen komen, naast buurtbewoners die gewoon voor de gezelligheid komen, ook regelmatig mensen met financiële problemen. Dit zijn vaak ook mensen die de weg naar de officiële instanties nog niet gevonden hebben. Beide projecten hebben afspraken met de gemeente, op bepaalde tijden zijn medewerkers van de Kredietbank en Sociale Zaken op locatie aanwezig om bezoekers van deze projecten laagdrempelig te kunnen helpen. De inloopvoorzieningen helpen hun bezoekers ook om de weg te vinden naar andere instanties wanneer dat nodig is. Oneness Africa vervult een soortgelijke rol voor haar doelgroep. Het omgekeerde komt ook voor, dat de instanties hun cliënten wijzen op de mogelijkheden van bepaalde FMO-projecten. Zo ontvangen projecten als de Weggeefwinkel en Nu meedoen is straks meespelen (gericht op basisschool kinderen uit arme gezinnen om mee te kunnen doen aan sportieve en educatieve activiteiten) cliënten die zijn verwezen vanuit bijvoorbeeld het Instituut voor Maatschappelijk Werk (IMW). Op
36
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
deze manier wordt de bestaande keten van voorzieningen gericht op armoedebestrijding uitgebreid en aangevuld met FMO-projecten. Alle deelnemers aan het gesprek vinden deze samenwerking erg belangrijk. Dat blijkt ook als tijdens het gesprek druk contacten worden uitgewisseld tussen degenen die elkaar nog niet kennen. Voor de instellingen bieden de projecten nieuwe mogelijkheden om cliënten te bereiken of om ze aanvullende vormen van hulpverlening te bieden. Bij veel projecten lijkt de samenwerking met anderen zelfs een bepalende factor van het succes te zijn. Wel blijkt dat de contacten tussen de organisatoren van FMO-projecten en andere instanties soms al bestonden voordat sprake was van een FMO-project. In een enkel geval heeft het FMO en het ontstaan van een FMO-project wel een directe stimulerende rol gespeeld in het ontstaan van netwerken. Rond het project Budgetcoaches, de Kredietbank en het IMW is een Raad voor Schuldhulpverlening geformeerd. Daarin participeren verder onder meer Inloop: voor elkaar, woningbouwcorporaties en andere bedrijven en instellingen die in aanraking komen met schuldenproblematiek. De partners in dit overleg hebben op beleidsmatig niveau afstemming met elkaar en maken afspraken over hoe ze mensen in de schuldenproblematiek het beste kunnen helpen. 6.3.
Botsende logica’s De meeste geïnterviewden zijn tevreden over de samenwerking. Belangrijk is vooral dat er ‘korte lijntjes’ zijn, zodat men elkaar snel weet te vinden. Toch komt in het gesprek een aantal spanningen naar boven, vooral tussen projecten die op vrijwilligers draaien en de grotere instanties. Dat heeft vooral te maken met het verschil dat de grotere instellingen veel meer te maken hebben met regels en protocollen (ze benaderen cliënten en situaties vanuit een zogenoemde institutionele logica) en vaak minder tijd per cliënt hebben, terwijl vrijwilligersorganisaties meer ingaan op de individuele problematiek van de cliënt (ook wel situationele logica genoemd). In het gesprek beklaagt één van de initiatiefnemers zich hierover. Dat hij bijvoorbeeld te horen kreeg van een medewerker van een grote instelling dat deze geen tijd had voor een bepaalde cliënt die hij begeleidde. Daarnaast vraagt hij meer erkenning voor de ervaring en professionaliteit van hemzelf en andere vrijwilligersorganisaties. Het stoort hem bijvoorbeeld als hij met een cliënt bij een instelling komt en het probleem uitlegt, dat de cliënt dan alsnog een intake moet doen en zijn verhaal opnieuw moet vertellen.
“Jaarlijks krijgen wij duizenden klanten binnen. […] Wij horen vaak: ‘met deze klant is het echt heel erg, die heeft acuut hulp nodig’. Dat moeten we goed bekijken, maar als ik alle achterdeuren zou openen voor alle initiatieven, dan zou de voordeur
Aan de andere kant zorgt dit bij de instellingen ook voor lastige situaties. De FMO-projecten en andere maatschappelijke initiatieven zorgen voor extra druk bij de reguliere instanties (zie kader). Daarom is het één van de experts belangrijk om kennis te hebben van elkaar en elkaars werkwijze zodat je “weet waar je op elkaar kan aansluiten.”
dicht moeten.”
Overigens kunnen deze botsende logica’s ook productief zijn. De vrijwilligers krijgen met de extra tijd en aandacht die ze geven en het vertrouwen dat ze daardoor vaak van de doelgroep krijgen soms dingen voor elkaar die voor grotere instanties moeilijker zijn. Anderzijds hebben professionals soms deskundigheid of kennis die vrijwilligers niet hebben. Door goede afspraken kunnen instellingen en vrijwilligers elkaar aanvullen, soms nemen vrijwilligers een stuk van de taak van de professional over.
37
6.4.
Het netwerk in Hoge Vucht In de gesprekken over Hoge Vucht blijken ook veel van de geïnterviewde initiatiefnemers en experts elkaars projecten en organisaties te kennen. Onder de initiatiefnemers is dat echter wel minder dan in het gesprek over armoedebestrijding. De projecten spelen zich allemaal af in dezelfde wijk, maar hebben niet allemaal dezelfde doelgroepen. Een aantal projecten die worden besproken werkt zeer veel samen met anderen, dit zijn voornamelijk de projecten gericht op het verbeteren van de buurt. De projecten Grote Broer, Vrouwenstudio Amalia, Buurtinterventie team (buurtvaders) en de Parochie BredaNoord (die verschillende FMO-projecten heeft, waaronder Inloop: voor elkaar) zijn bij iedereen bekend en werken samen met diverse instanties en andere projecten. Projecten die zich meer toeleggen op een bepaalde doelgroep, plaats of vraagstuk hebben vaak wel samenwerkingsrelaties met één of enkele partners, maar niet zo uitgebreid als de bovengenoemde projecten. Over het algemeen komt naar voren dat het netwerk van projecten en instanties vooral in de buurten Geeren-Noord en Geeren-Zuid “Toen ik hier kwam in de Geeren, viel me behoorlijk goed ontwikkeld is. FMO-projecten op dat er op eilandjes gewerkt werd. Ik hebben hier een bijdrage aan geleverd (zie denk dat er een aantal projecten gekomen kader). Uit de gesprekken komt echter ook naar is die dat een beetje doorbroken heeft. De voren dat in deze buurten al een behoorlijk verbindingsregisseur [vanuit de gemeente] netwerk bestond tussen instanties en is ook een belangrijke persoon in dat maatschappelijke initiatieven. Vanuit de geheel. […] Ik heb het idee dat het meer gemeente en andere instanties gaat al lange één team is geworden.” tijd veel aandacht uit naar de Geeren. Volgens sommigen is dat één van de redenen dat zoveel FMO-projecten zich juist in die buurten afspelen. Vanuit onder meer de gemeente, woningbouwcorporaties, en welzijnsinstellingen zijn professionals (zoals de verbindingsregisseur) aangesteld die zich specifiek met die wijk bezighouden. Deze professionals hebben veel bijgedragen aan het netwerk in de wijk. Soms helpen zij buurtbewoners ook met het aanvragen van FMO-subsidie. Wel is het volgens verschillende geïnterviewden een belangrijke verdienste van enkele specifieke FMO-projecten in Hoge Vucht dat zij bewoners bereiken die andere instanties niet (zo goed) bereiken. Zij hebben als het ware een soort netwerk onder de bewoners opgebouwd. Andere instanties maken nu vaak gebruik van dat netwerk om in contact te komen met bepaalde groepen in de wijk. Soms is dat om beter in contact te komen met moeilijk bereikbare doelgroepen, maar soms worden zo ook gesprekspartners gevonden die meedenken met het beleid. Enkele geïnterviewde experts zijn dan ook bang dat wanneer deze projecten zouden verdwijnen dit netwerk weer uit elkaar zou vallen.
6.5.
38
Concurrentie tussen instellingen en projecten Net als op het terrein van armoedebestrijding botst ook in Hoge Vucht de institutionele logica van instanties af en toe met de situationele logica van projecten. Bijvoorbeeld wanneer de buurtvaders een situatie tegen komen die ze graag onderling willen oplossen terwijl de wijkagent het liefst zoveel mogelijk wil weten van wat er gebeurt in de wijk. Dit leidt volgens de geïnterviewden niet tot grote problemen omdat er een goede afstemming is. Enkele initiatiefnemers constateren echter ook wat anders. Namelijk dat enkele grote organisaties in het begin erg wantrouwend stonden tegenover bepaalde FMO-projecten en eigenlijk niet wilden dat dergelijke vernieuwende projecten in de wijk gestart werden, zich bedreigd voelden.
Gemeente Breda
Als een steen in de vijver
Ook tussen FMO-projecten en andere soortgelijke maatschappelijke initiatieven bestaan spanningen. Zowel een aantal initiatiefnemers als enkele experts in Hoge Vucht merken op dat soms met enige jaloezie naar elkaar gekeken wordt als de een subsidie krijgt en de ander niet. Dat initiatiefnemers soms huiverig zijn om gezamenlijk met anderen aan een project te werken omdat ze liever de controle houden over hun eigen project. Zij pleiten er daarom voor dat de gemeente als subsidieverlener vooraf initiatiefnemers van soortgelijke projecten met elkaar aan tafel zet om te stimuleren dat ze hun aanvraag gezamenlijk indienen. Het team FMO onderschrijft deze aanbeveling en is hier tijdens de afgelopen 2,5 jaar ook steeds meer op gaan sturen (wat overigens ook door een aantal geïnterviewden wordt opgemerkt). Het FMO is echter niet de enige subsidieverstrekker vanuit de gemeente, eigenlijk zou deze controle op het geheel aan subsidieverleningen van de gemeente moeten plaatsvinden, zo betoogt een aantal van de geïnterviewde experts. Eén van de experts is het hier absoluut niet mee eens. Het type projecten dat het FMO wil stimuleren draait voor een groot deel op het enthousiasme van vrijwilligers. Die vrijwilligers zetten zich vanuit hun betrokkenheid met hart en ziel in, daar moet je niet teveel voorwaarden aan stellen, zo stelt deze geïnterviewde. Hoewel een aantal van de geïnterviewde initiatiefnemers en experts suggereert dat in sommige gebieden wellicht te veel aanbod is voor bepaalde doelgroepen, heeft de concurrentie tussen maatschappelijke initiatieven ook positieve effecten. De succesvolle aanpak van enkele projecten dwingt sommige reguliere instanties om eens kritisch naar de eigen aanpak te kijken, zo vertellen de geïnterviewden.
39
40
Gemeente Breda
7.
Als een steen in de vijver
Borging Een belangrijk criterium dat de Commissie FMO gebruikt om aanvragen te beoordelen is borging: of de positieve effecten van projecten behouden blijven ook nadat de financiering is gestopt. Borging van FMO-projecten kan op verschillende manieren plaatsvinden. Als het project blijvende maatschappelijke dynamiek weet te realiseren onder deelnemers of organisatoren, dan zijn de effecten van het project geborgd. Het project zelf kan ook geborgd zijn, bijvoorbeeld doordat het wordt opgenomen in de reguliere activiteiten van een grotere organisatie, of omdat het project andere financieringsbronnen weet aan te boren. Tenslotte kan de methodiek geborgd worden: doordat een bepaalde aanpak de kans krijgt om zich te bewijzen nemen anderen het over en wordt de methodiek uitgebreid of over genomen.
7.1.
Blijvende maatschappelijke dynamiek Voor de meeste projecten is het nog te vroeg om een gedegen antwoord te geven op de vraag of het project nu blijvende maatschappelijke dynamiek heeft opgeleverd. Toch zijn hierover aan de initiatiefnemers van afgeronde en langlopende projecten enkele vragen gesteld. Hebben deelnemers als gevolg van het project nu bijvoorbeeld een beter toekomstperspectief gekregen? Volgens 30 van de 59 initiatiefnemers geldt dat voor veel tot zeer veel deelnemers aan de FMO-projecten. Dat is ruim de helft. Volgens 10 initiatiefnemers geldt dit voor weinig tot zeer weinig van de deelnemers. De overige 19 (een derde van het totaal) geven het antwoord “niet van toepassing”. In hoofdstuk 5 kwam al naar voren dat ruim de helft van de initiatiefnemers denkt dat de maatschappelijke participatie onder de deelnemers blijvend is toegenomen.
In de interviews geven enkele van de deelnemers hier voorbeelden van. Enkele deelnemers of vrijwilligers hebben door het project contacten opgedaan die ook na het project blijven bestaan, bijvoorbeeld wanneer ze vóór het project slechts weinig contacten hadden of omdat ze vrienden zijn geworden. De empowerment die sommige projecten weten te bereiken onder de deelnemers (zie paragraaf 5.5) kan ook blijvende effecten opleveren. Deelnemers “Mijn dochter die erg verlegen was, ze die binnen een FMO-project beter Nederlands hebben heeft door het project leren omgaan geleerd, kunnen blijvend beter meedoen in de met vragen. Dat heb ik echt zien samenleving. Maar ook door iets nieuws te doen en te gebeuren. Ik vind zelf dat ze er sociaal merken dat ze dat kunnen, zien sommige deelnemers vaardiger door is geworden.” blijvende effecten (zie kader). 7.2.
Voortbestaan van de projecten Volgens de gegevens van het team FMO lopen 13 van de 36 projecten die op dit moment geen subsidie meer ontvangen nog steeds door. Voorbeelden van deze projecten zijn: Spraaksaam, NAC Streetleague en Chatime. Echter de continuering van projecten na stopzetting van de financiering is wel een zorgpunt voor het FMO-team. In de vragenlijst denken 33 initiatiefnemers (56%) dat het project na beëindiging van de gemeentelijke subsidie wordt voortgezet, slechts 9% denkt dat het project niet wordt voortgezet. Naar deze inschatting lijkt het wel goed te zitten met de voortzetting van projecten. Uit de interviews blijkt echter dat dit iets genuanceerder ligt dan deze resultaten doen vermoeden. Slechts een enkel project weet zich in die zin te 41
verzelfstandigen dat ze onafhankelijk van gemeentelijke subsidies verder kunnen gaan. Sommige projecten gaan op zoek naar andere financieringsbronnen. Bij andere projecten is de FMO-subsidie bedoeld voor bepaalde extra activiteiten of een investering in een al bestaande organisatie. De initiatiefnemers gaan dan ook na beëindiging van de subsidie door met de activiteiten. Een aantal initiatiefnemers en experts vraagt zich in de groepsinterviews af of het goed is om ernaar te streven om FMO-projecten te laten voortbestaan. Voor veel projecten is dit niet de bedoeling, volgens de geïnterviewden. Een project heeft per definitie een einde. Sommige projecten moeten daarna ook afgelopen zijn: een project dat zijn doel heeft bereikt is klaar. Aan de andere kant vinden de geïnterviewde initiatiefnemers en experts dat bepaalde FMO projecten juist wel verder moeten gaan, maar maken ze zich zorgen of dit wel gaat lukken. “Er zijn zoveel projecten die door het FMO goed gedraaid hebben dat ze bij de gemeente een probleem hebben: wat gaan ze ermee doen?” De initiatiefnemers kijken toch vooral naar de gemeente als het gaat om financiering: “Als de gemeente vindt dat wij goed werk verrichten voor hen, dan moet de gemeente ook met geld over de brug komen.” Lang niet alle initiatiefnemers vinden dat de gemeente de financiering moet overnemen, maar de meesten zijn wel van mening dat de gemeente een actievere rol zou kunnen spelen om bij veelbelovende projecten al ruim van te voren te bezien hoe het project voortgezet kan worden. Niet alleen de initiatiefnemers, maar ook verschillende experts zien in de tijdelijkheid van de FMO financiering een mogelijk knelpunt. “Het FMO heeft als opdracht meegegeven om allerlei activiteiten in te bedden en voort te zetten, maar het budget is in 2010 op. Daar zit een spanningsveld in, dat voel ik op me af komen, een claim op de hulpverleningsorganisaties.” Enkele projecten die in de groepsinterviews worden besproken zijn goed op weg om hun activiteiten in te bedden in bestaande organisaties. Tussen het IMW en het project Budgetcoach bijvoorbeeld zijn gesprekken gaande om het project in de activiteiten van het IMW op te nemen. Verschillende andere ‘projecten’ zijn nog in onzekerheid wat er moet gebeuren na beëindiging van de subsidieperiode. 7.3.
Experimenteren met de methode Een andere manier waarop de positieve effecten van een FMO-project duurzaam gemaakt worden is wanneer het gebruikt wordt om ervaring op te doen met een bepaalde aanpak. Eén van de criteria van het FMO is dat de projecten op enige manier vernieuwend moeten zijn. Wanneer een project met een vernieuwende aanpak succes blijkt te hebben en het wordt over genomen door anderen, dan is dat Eén van de initiatiefneemsters van de Vrouwenstudio een vorm van borging. Dit werkt niet in Geeren-Zuid vertelt dat ze vaak van vrouwen uit bij alle projecten, zo waarschuwt een omliggende buurten de vraag krijgen of zij ook mogen aantal experts. Vaak is het succes komen. Ze ontvangen ze wekelijks echter zoveel van bepaalde projecten erg vrouwen uit de eigen buurt dat ze hen moeten afhankelijk van personen, of de weigeren. Nu de methode van Vrouwenstudio zich als samenstelling van een bepaalde FMO project bewezen heeft, zijn corporaties en wijk. Een voorbeeld waar deze vorm welzijnsorganisaties samen met de initiatiefnemers nu van borging wel lijkt op te gaan is bezig om vrouwenstudio’s in andere buurten op te Vrouwenstudio Amalia (zie kader). zetten. Deze vrouwenstudio’s worden opgezet als zelfstandige projecten, los van het FMO.
42