Mw. mr. M. Davidović* en prof. mr. P.R. Rodrigues**
KRONIEK
Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens In deze kroniek over het jaar 2012 komen de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens (voorheen Commissie gelijke behandeling) aan de orde die betrekking hebben op het consumentenrecht. De oordelen zijn voornamelijk uitgesproken op grond van artikel 7 Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Dit artikel verbiedt het maken van onderscheid bij het aanbieden van diensten en goederen. Het verbod strekt zich uit tot de gronden ras, geslacht, geloof of levensovertuiging, seksuele gerichtheid, nationaliteit, politieke gezindheid en burgerlijke staat.Een deel van de oordelen is gebaseerd op de verplichtingen op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Het jaar 2012 stond in het teken van coffeeshops en de vraag of een verkoopverbod aan buitenlanders gerechtvaardigd was. Voorafgaande aan de casuïstiek bespreken wij eerst de algemene ontwikkelingen op het terrein van gelijke behandeling die betrekking hebben op het consumentenrecht.
1.
Juridische ontwikkelingen
Deze inleidende paragraaf schetst de algemene juridische ontwikkelingen en uitspraken die relevant zijn voor het consumentenrecht. De ontwikkelingen die specifiek zien op de terreinen sport, horeca, onderwijs en dienstverlening komen aan de orde in de betreffende paragrafen. Daar worden ook de oordelen op die terreinen besproken. De belangrijkste verandering is dat per 1 oktober 2012 de Commissie gelijke behandeling (CGB) is overgegaan in het College voor de Rechten van de Mens (CRM of College).1 Het CRM ‘beschermt, bewaakt, belicht en bevordert de mensenrechten in Nederland door onderzoek, advies, voorlichting en het individueel oordelen in het geval van discriminatie’, aldus artikel 3Wet College voor de rechten van de mens (WCRM).2 Het College neemt alle activiteiten over van de CGB. Dat betekent dat het College toeziet op de gelijke-behandelingswetgeving en in individuele gevallen oordeelt of iemand gediscrimineerd is op het werk, in het onderwijs of als consument. Voor de komende jaren heeft het College een aantal speerpunten gekozen, waarvan voor het consumentenrecht de ouderenzorg en migranten in Nederland het meest van belang zijn. Jaarlijks zal het CRM rapporteren over de situatie in Nederland op het gebied van mensenrechten (artikel 21 WCRM) en dat is op 8 juli 2013 voor het eerst gebeurd. Voor ons relevante aandachtspunten in deze Rapportage Mensenrechten 2012 zijn de toegang tot gezondheidszorg en onderwijs.3 Een mogelijk belangrijke verandering komt voort uit de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ). Vanaf 9 mei 2012 moeten bussen en metro’s in Nederland toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Deze verplichting is vastgelegd in de genoemde wet. Gefaseerd krijgt de gelijke behandeling van mensen met een functiebeperking steeds
meer vorm. Het toegankelijk maken van bussen en metro’s is het eerste onderdeel van een programma voor al het openbaar vervoer. De nieuwe regels gelden daarmee voor bussen in het stads- en streekvervoer, alsook de trams van Randstadrail, Sneltram Utrecht-Nieuwegein en de stadstrams in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Consumenten die menen dat aan die voorwaarde niet voldaan is, kunnen hun beklag doen bij het College. Dit is 2012 echter niet aan de orde geweest. Met betrekking tot de AWGB en aanverwante wetten staan ook (al enige tijd) veranderingen op stapel, namelijk de Integratiewet AWGB. Tijdens het Algemeen Overleg over de derde evaluatie van de AWGB in januari 2012 heeft de Minister van BZK toegezegd de Kamer rond de zomer van 2012 hierover nader te informeren. Dit betrof in het bijzonder de daarin op te nemen uitzondering op het discriminatieverbod voor situaties waarin de volksgezondheid daartoe aanleiding geeft.4 Vanwege de demissionaire status van het kabinet achtte de minister het indertijd niet gepast om een voorstel te doen tot een zo omvangrijke en mogelijk ook politiek-inhoudelijke wijziging van wetgeving op het gebied van gelijke behandeling. Zij heeft de besluitvorming hierover aan het volgende kabinet overgelaten.5 Het huidige kabinet heeft echter op dit punt nog geen zichtbare activiteit ondernomen. In Nederland zijn meerdere instanties aangewezen om het verloop van discriminatiebestrijding bij te houden, dan wel te faciliteren. Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceert in 2012 voor het eerst de uitkomsten
* Promovenda aan de Radboud Universiteit Nijmegen en vaste medewerker van dit tijdschrift ** Hoogleraar Immigratierecht aan de Universiteit Leiden en vaste medewerker van dit tijdschrift 1. 2. 3. 4. 5.
Stb. 2011, 573. De WCRM is op 1 oktober in werking getreden, Stb. 2012, 414. De rapportage is evenals de oordelen te vinden op de (nieuwe) website van het CRM: www.mensenrechten.nl/. Voor de oordelen op deze terreinen zie de betreffende paragrafen. Kamerstukken II 2011/12, 28 481, nr. 17. Kamerstukken II 2011/12, 28 481, nr. 18.
Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2013-5
217
Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens
van de gemeentelijke rapportages over discriminatie in 2011.6 Deze rapportages vinden gestandaardiseerd plaats met een daarvoor speciaal ontwikkeld registratieformulier.7 Van een volledige deelname door alle gemeenten en van een uniforme aanlevering is nog geen sprake. Interessant in het kader van deze bijdrage is dat 10% van de klachten commerciële dienstverlening betreft en ruim 8% horeca. Onderwijs komt daarna met 6,4%, terwijl sport met 2,1% relatief laag scoort (zie verder de betreffende paragrafen). Interessant om hier te vermelden zijn de cijfers over discriminatie vanuit het strafrecht. Volgens de in 2012 verschenen rapportage (over 2011) van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM bedraagt sport 7% van alle discriminatiefeiten (was 22 in 2010), horeca 4% en onderwijs 2%.8 Discriminatie in consumentenzaken wordt slechts mondjesmaat strafrechtelijk afgedaan. Dit lijkt in lijn met het uitgangspunt dat strafrechtelijke vervolging van discriminatie het ultimum remedium hoort te zijn. Verder is in 2012 de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) geëvalueerd. Van de gemeenten geeft 98% te kennen een voorziening voor de uitvoering van de twee wettelijke taken te hebben gerealiseerd: registratie en bijstand.9 Burgers kunnen via lokale fysieke loketten, telefonisch, per e-mail of via internet een melding doen en indien zij dit wensen professionele bijstand ontvangen. Bijna de helft van de gemeenten geeft aan dat de Wga bijdraagt aan een groter bewustzijn van discriminatie in de lokale samenleving. In het kader van een optimaal gebruik van nieuwe media heeft voormalig minister Leers in oktober 2012 een applicatie gelanceerd voor het melden van discriminatie via een smartphone. De minister lanceerde de app tijdens een bijeenkomst bij het CRM over de lage meldingsbereidheid van minderheden. Angst voor victimisatie,10 onvoldoende bewijs en onbekendheid met de mogelijkheden op grond van de wet zijn de meest voorkomende redenen om niet te melden. Meldingen zijn nodig om discriminatiebestrijding in gang te zetten en we houden in de kroniek bij of de app aan zijn doel beantwoordt. Tot slot melden we over twee zaken buiten de landsgrenzen. De eerste betreft een interessante zaak die het Hof van Justitie EU (HvJ EU) voorgelegd heeft gekregen. De zaak gaat over mogelijk indirecte discriminatie van Roma. In twee wijken in de Bulgaarse stad Montana zijn de elektriciteitsmeters van de consumenten op zeven meter hoogte geplaatst, ter voorkoming van misbruik. Roma zijn in deze wijken oververtegenwoordigd en voelen zich door de maatregel gestigmatiseerd als zijnde fraudeurs 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
en daardoor gediscrimineerd. Zij krijgen steun van de Bulgaarse Commissie tegen discriminatie die prejudiciële vragen aan het HvJ EU stelt. Het Hof verklaart de Commissie niet-ontvankelijk omdat deze niet aan de eisen voldoet van artikel 267 Werkingsverdrag voor het stellen van vragen aan het HvJ EU.11 Advocaat-generaal Kokott is een andere mening toegedaan en gaat inhoudelijk op de zaak in. Enerzijds zou volgens haar het indirecte onderscheid objectief gerechtvaardigd kunnen zijn indien het misbruik van de elektriciteitsmeters voorheen in deze wijken opvallend hoog was. Anderzijds dienen consumenten op grond van het Unierecht kennis te kunnen nemen van hun meterstanden om zo tot een bewust energieverbruik te kunnen komen. Hoe deze complexe afweging in het concrete geval uit diende te vallen, is volgens de A-G een zaak van de nationale rechter.12 De tweede zaak betreft de grootste hypotheekverstrekker van de Verenigde Staten van Amerika, Wells Fargo. The New York Times bericht in de zomer van 2012 dat de hypotheekverstrekker € 143 miljoen schadevergoeding moet betalen omdat de bank latino’s en zwarten meer liet betalen voor hypotheken dan blanke klanten.13 Dit laat zien dat achterstelling op grond van verboden persoonskenmerken niet alleen psychisch nadelige gevolgen heeft, maar soms ook aanzienlijke materiële schade veroorzaakt bij de slachtoffers. 2.
Oordelen
In deze paragraaf worden de oordelen van het College besproken waarbij de volgende onderwerpen aan de orde komen: sport, horeca, onderwijs en dienstverlening.14 Tevens wordt aandacht besteed aan de belangrijkste ontwikkelingen aangaande gelijke behandeling die zich buiten het College op deze terreinen hebben voltrokken. 2.1. Sport Racisme in het voetbal en discriminerende sportscholen zijn een terugkerend thema in deze kroniek. Deze problematiek bevindt zich in de periferie van het consumentenrecht, maar verdient volgens ons aandacht alvorens wij de zaken bespreken die meer tot de kern van het consumentenrecht behoren. In 2012 zijn bij het voetbal spreekkoren, oerwoudgeluiden en de daartegen genomen maatregelen in het nieuws geweest.15 Volgens de KNVB daalt het aantal incidente wel al jaren. In het seizoen 2011/2012 zijn er 13 incidenten behandeld, waar dat in de twee jaren daarvoor nog 25 en 16 incidenten waren.16 De samenwerking met politie en OM wordt door de bond
Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 30 950, nr. 47 en tevens te vinden op www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/ 2012/12/18/registratie-discriminatieklachten-2011.html. Stcrt. 2010, 17434. Cijfers in beeld, Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2007-2011, Amsterdam: LECD 2013. Evaluatie van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, Vught: Partners+Pröpper 22 oktober 2012. Victimisatie is het veelvoorkomende fenomeen dat degene die klaagt over discriminatie, daar zelf het slachtoffer van wordt omdat de beklaagde zich tegen de klager afzet. HvJ EU 31 januari 2013, nr. C-394/11 (Belov), AB 2013, 117 en zie de noot van Verhoeven onder AB 2013, 18. Conclusie A-G Kokott, nr. C-394/11 (Belov). Zie www.nytimes.com/2012/07/13/business/wells-fargo-to-settle-mortgage-discrimination-charges.html?_r=0. Voor deze bijdrage is gebruikgemaakt van M. Davidović & K. de Vries, ‘Ras en nationaliteit’, in: R. Holtmaat (hoofdred.), Gelijke behandeling: oordelen en commentaar 2012, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2013, p. 23-60. Zie onder andere ‘Bekerduel stilgelegd wegens racisme en sneeuwballen’, Het Parool 29 januari 2013; ‘Gullit: Triest dat we over racisme praten’, Het Parool 6 augustus 2012; ‘FC Den Bosch gaat racistische fans zwaar straffen’, www.nu.nl, 30 januari 2013. ‘KNVB: “Aantal kwetsende spreekkoren daalt al jaren”’, AD 2 oktober 2012, www.ad.nl/ad/nl/1016/Nederlands-voetbal/article/detail/ 3325358/2012/10/02/KNVB-Aantal-kwetsende-spreekkoren-daalt-al-jaren.dhtml.
218
Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2013-5
Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens
toegejuicht. Zo zijn in november 2012 twee supporters door de politierechter veroordeeld tot 80 uur werkstraf, waarvan 40 uur voorwaardelijk, voor het beledigen van Joden (artikel 137c Sr) tijdens de competitietopper AjaxPSV, begin 2012.17 Onderbelicht is volgens ons het gegeven dat een sportclub de (betalende) bezoekers aan het stadion een discriminatie vrije omgeving moeten bieden. Tegen homofobe, seksistische of racistische spreekkoren dient dan ook te worden opgetreden. Naast ontwikkelingen in het voetbal komen ook hockey en honkbal aan de orde. De Hockeyvereniging ’s-Hertogenbosch vraagt aan het College een oordeel over het reglement van de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond.18 Hierin zijn voorwaarden opgenomen voor het opstellen van een speler van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) voor een wedstrijd in de landelijke hoofdklassecompetitie. Er dient een kopie van de verblijfs- en tewerkstellingsvergunning van de speler naar de bond gestuurd te worden voor schriftelijke toestemming, op straffe van drie wedstrijdpunten.19 De hockeyvereniging heeft vorig jaar een speler met de ZuidAfrikaanse nationaliteit opgesteld. Deze speler had een geldige verblijfs- en tewerkstellingsvergunning, maar de hockeyvereniging heeft deze niet naar de bond gestuurd, waarop de puntenaftrek plaatsvond. De hockeyvereniging heeft aangevoerd dat de bond met zijn beleid verboden onderscheid op grond van nationaliteit maakt. Het College stelt vast dat er sprake is van direct onderscheid op grond van nationaliteit waarop geen uitzondering van toepassing is. Niet duidelijk wordt echter of de bondsregels ingegeven zijn door wettelijke eisen in verband met het verblijf en de tewerkstelling van vreemdelingen. Los van de vraag wiens verantwoordelijkheid het is dat spelers een verblijfs- en tewerkstellingsvergunning hebben, gaat het College niet in op het verweer van de bond. De bond stelt namelijk het volgende. Wanneer achteraf pas wordt vastgesteld dat een speler is opgesteld die niet speelgerechtigd was, is er sprake van een onreglementaire wedstrijd. Dit leidt, mede gezien de volle schema’s van de teams op dit niveau, ertoe dat die wedstrijd moet worden overgespeeld. Gelet op de overvolle schema’s van teams op dit niveau is dat erg lastig, aldus de bond. Een volgens ons voor de hand liggend, minder ingrijpend alternatief is het aanpassen van de regel zodat er puntenaftrek plaatsvindt (en niet moet worden overgespeeld) indien achteraf blijkt dat de betreffende speler geen (geldige) verblijfs- en tewerkstellingsvergunning heeft. De bond is vervolgens naar de rechter gestapt, maar ook de rechtbank is van oordeel dat sprake is van verboden onderscheid op grond van nationaliteit.20 De Stichting Honkbalweek organiseert elke twee jaar een internationaal honkbaltoernooi, de Haarlemse Honkbalweek. De organisatie van de honkbalweek heeft een
17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.
nieuwsbrief aan alle honkbalclubs in Nederland gestuurd met daarin een oproep voor batboys. Een batboy is een soort mascotte die honkballers hun materiaal aanreikt tijdens wedstrijden. In de advertentie staat onder meer dat de organisatie op zoek is naar enthousiaste jongens in de leeftijdscategorie 12 tot en met 15 jaar. Toen Femke zich aanmeldde, werd zij afgewezen omdat zij een meisje is. De stichting is zich van geen kwaad bewust aangezien honkbal van pupil tot en met senior wordt gespeeld door personen van het mannelijk geslacht. Het College vindt dat geen excuus en oordeelt dat het directe onderscheid naar geslacht in strijd is met de AWGB.21 Tot slot op het gebied van sport een oordeel over een hardnekkig sportcentrum, Fitness First. Het sportcentrum hanteert een reglement waarin onder meer is opgenomen dat bij het sporten het dragen van hoofddeksels, hoofddoekjes of caps niet is toegestaan. Verder dient ‘voor een gezellig samenzijn’ zo veel mogelijk algemeen beschaafd Nederlands te worden gesproken. Een lid van het sportcentrum klaagt over deze regels bij het CRM (nadat hij bot ving bij de sportschool zelf) en krijgt het gelijk aan zijn kant.22 Het College is van oordeel dat het sportcentrum verboden onderscheid op grond van godsdienst en ras maakt door deze voorwaarden in zijn reglementen op te nemen bij het aanbieden van en verlenen van toegang tot goederen en diensten.23 Inmiddels is gebleken dat Fitness First niet alleen nog steeds vrijwel dezelfde huisregels hanteert (o.a. een verbod op hoofddoeken en de eis van Nederlands als spreektaal), maar ook degene die de klacht heeft neergelegd bij het College de restitutie van het (jaarlijkse!) lidmaatschapsgeld onthoudt.24 Het CRM heeft naar aanleiding van eerdere gevallen van weigerachtige sportscholen in 2008 de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op basisvan artikel 11 lid 3 WCRM op dit probleem gewezen.25 Bij aanhoudende klachten van deze aard, zou het College ook bij de huidige staatssecretaris hierover aan de bel kunnen trekken. 2.2. Horeca Zoals aangekondigd in de inleiding, is er veel te doen geweest over de beroemde dan wel beruchte Nederlandse coffeeshops. In ruim 70% van de 103 gemeenten met coffeeshops is of wordt het zogeheten ingezetenencriterium onderdeel van het coffeeshopbeleid. De controle op het ingezetenencriterium wordt meegenomen in periodieke controles van coffeeshops in de zogenoemde coffeeshopgemeenten. Coffeeshops in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland controleren al sinds 1 mei 2012 of hun klanten ingezetene van Nederland zijn. Dat is de tussenstand van het (aangescherpte) coffeeshopbeleid en het lokale maatwerk dat in de coffeeshopgemeenten wordt gehanteerd.26 Dit beleid heeft tot doel om overlast
Rb. Amsterdam 5 november 2012, parketnr. 13-145113-12 en 13-129283-12. Oordeel 2012-63. De reden dat we het oordeel behandelen, is dat het op grond van artikel 7 AWGB is afgedaan. Rb. Utrecht (sector handel en kanton) 29 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX5810. Oordeel 2012-165. Oordeel 2012-153. Oordeel 2012-153. Persoonlijke communicatie met klager, d.d. 28 november 2012. Zie oordeel 2008-146. Kamerstukken II 2012/12, 24 077, nr. 310.
Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2013-5
219
Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens
van drugstoerisme tegen te gaan, maar er lijken sterke aanwijzingen te zijn dat in de praktijk het tegengestelde bereikt wordt.27 Per 1 januari 2013 maakt het ingezetenencriterium onderdeel uit van het landelijke kader van het Nederlandse gedoogbeleid. Uitgangspunt is daarbij dat het lokale bestuur het coffeeshopbeleid (binnen het landelijke kader) vaststelt en de regie voert. De handhaving van het ingezetenencriterium geschiedt in overleg met betrokken gemeenten zodat er sprake is van lokaal maatwerk. Het beslotenclub-criterium is beter bekend als de ‘wietpas’. Ondanks een andere opvatting van de Nederlandse Bond van Cannabis Detaillisten acht de Rechtbank ’s-Gravenhage dit criterium niet in strijd met het (internationale) discriminatieverbod.28 Wel is in november 2012 de wietpas afgeschaft omdat met het ingezetenencriterium drugstoeristen afdoende worden geweerd. Naast de reeds besproken discriminatie in het voetbal is ook discriminatie in de horeca een terugkerend item. In juli 2012 heeft de toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het rondetafelgesprek over de aanpak van horecadiscriminatie. De minister meent dat verbetering van de aanpak van horecadiscriminatie mogelijk is door de Panels Deurbeleid meer bekendheid te geven. Daarmee zwakt de minister zijn eerdere daadkrachtige woorden af.29 Op het rondetafelgesprek zijn vooral ondernemers (en de Koninklijke Horeca Nederland) en beveiligers vertegenwoordigd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat discriminatie wordt benoemd als ongewenst bijproduct van het waarborgen van veiligheid in de uitgaansgelegenheden. Het blijft opmerkelijk dat het niet lukt om de raddraaiers de deur te wijzen en geen personen meer op grond van verboden groepskenmerken te weigeren. Indien deurbeleid daadwerkelijk wordt bepaald door veiligheidsoverwegingen kan een relatief simpele oplossing volstaan, zoals (in overleg met de politie) een lijst met namen van bekende overlastgevers hanteren om deze (tijdelijk) de toegang te ontzeggen en anderen die wellicht tot dezelfde bevolkingsgroep horen te ontzien. Het CRM zal in samenwerking met antidiscriminatiebureau RADAR nagaan hoe de toepassing van Panels Deurbeleid nog meer bekendheid kan krijgen. Daarnaast zal door de Minister van SZW worden onderzocht welke bestuursrechtelijke mogelijkheden de gemeenten ter beschikking staan om horecadiscriminatie aan te pakken. Het onderzoek zal niet alleen de mogelijkheden verkennen, maar ook in kaart brengen welke instrumenten gemeenten in de praktijk toepassen en wat de ervaringen hiermee zijn. Ook voor de aanpak van horecadiscriminatie geldt dat melden en aangifte doen cruciaal is. Van belang voor de verhoging van de meldingsbereidheid van jongeren is volgens de minister de hiervoor genoemde
app voor het melden van discriminatie. Eerder mislukte een vergelijkbare moderne-media-poging van de toenmalige minister Van der Laan om de meldingen per sms te kunnen doen. Het College heeft in 2012 ook enkele oordelen gegeven over deurbeleid in uitgaansgelegenheden. Het horecaoordeel 2012-50 betreft praktijktesten naar horecadiscriminatie in Café De Kazerne.30 De zaak waarover het College zich heeft uitgesproken, is aangebracht door het antidiscriminatiebureau RADAR. Dit bureau beslaat een groot deel van Zuid-Holland en Brabant en is een van de initiatiefnemers van het Panel Deurbeleid. Na meerdere signalen van discriminatie door horecagelegenheden in Dordrecht besloot RADAR in de zomer van 2011 een aantal praktijktesten uit te voeren. Twee vergelijkbare groepen bezoekers probeerden toegang te verkrijgen, waarbij de etniciteit van beide groepen verschilde. Bij twee praktijktesten kwam vast te staan dat één horecagelegenheid toelatingscriteria hanteerde voor allochtone jongens die voor autochtone jongeren niet golden. Hierdoor werden vooral Somalische en Marokkaanse bezoekers geweigerd. Naar aanleiding van deze uitkomst werd samen met de politie een gesprek gevoerd met de exploitant. Deze beloofde beterschap in de vorm van een duidelijk, transparant toelatingsbeleid en een consequente uitvoering daarvan. Na de praktijktesten schreef de burgemeester van Dordrecht de exploitant aan en maande hem zich aan de afspraken met RADAR en de politie te houden. In november 2011 bleek bij een derde praktijktest geen verbetering. Voor bepaalde allochtone jongens werden nog steeds criteria gehanteerd die voor autochtone jongens niet golden. Dat was voor RADAR reden de zaak op eigen naam aan het College voor te leggen (artikel 10 lid 2 onder e WCRM). De uitbater stelt voor het College dat het café een afspiegelingsbeleid voert, waarbij 80% van de bezoekers autochtoon dient te zijn en 20% allochtoon. Dit beleid is eerder door de Hoge Raad en ook de voorganger van het CRM in strijd met de wet geoordeeld.31 Het zal niet verbazen dat het CRM het toelatingsbeleid veroordeelt vanwege verboden directe discriminatie op grond van ras. Het verbaast ons overigens wel dat het College daarna volstrekt overbodig toetst of het niet ook indirecte discriminatie oplevert.32 Verder zijn er nog enkele andere oordelen gewezen. Een klassieker op het gebied van horecadiscriminatie is de man die klaagt dat het etablissement vrouwen gratis toelaat en mannen laat betalen. De klager krijgt het gelijk aan zijn zijde, maar zal vermoedelijk niet meer heel vriendelijk behandeld worden in het etablissement.33 Een gerelateerd horecaoordeel inzake de praktijk om meer vrouwen in een uitgaansgelegenheden aan te trekken (en minder mannen) is oordeel 2012-112. Vaak zijn de feiten achteraf niet meer of moeilijk te achterhalen. Het bewijs-
27. Jeroen de Vreede, ‘Drugscriminaliteit explosief gestegen’, AD 11 mei 2013, www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/ 3439647/2013/05/11/Drugscriminaliteit-explosief-gestegen.dhtml. 28. Rb. ’s-Gravenhage 27 april 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4211. 29. Kamerstukken II 2012/13, 30 950, nr. 43: ‘Het is namelijk onacceptabel als horecagelegenheden mensen aan de deur ten onrechte weigeren. Er is maar één methode om daaraan iets te doen en dat is het hard aanpakken van die bedrijven.’ 30. Een praktijktest is een proef met twee panels van bezoekers die onder dezelfde omstandigheden toegang tot de horecagelegenheid proberen te krijgen, maar waarvan het ene panel uit autochtone jongeren bestaat en het andere uit allochtone. 31. HR 24 november 1981, NJ 1982, 177 en oordeel 1998-105. 32. Zie noot Rodrigues onder 2012-50 in: R. Holtmaat (hoofdred.), Gelijke behandeling: oordelen en commentaar 2012, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2013, p. 253-260 en noot Holtmaat in NJCM-Bulletin 2013-1, p. 113-123. 33. Oordeel 2012-192.
220
Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2013-5
Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens
vermoeden van artikel 10 AWGB kan de benadeelde daarin tegemoetkomen en voorkomt totale afhankelijkheid van de medewerking van de tegenpartij. De toelatingsweigering in kwestie heeft het CRM in strijd met de wet geacht. Het College acht het daarbij aannemelijk dat het gezelschap de toegang tot een feest is geweigerd vanwege het feit dat zich slechts één vrouw in het gezelschap bevond. De uitbater heeft dit niet weerlegd en het oordeel luidt dan ook verboden directe discriminatie naar geslacht.34 Eveneens veelvoorkomend is dat de klacht in tegenstelling tot toezeggingen daartoe niet wordt onderzocht door de uitgaansgelegenheid. Dit overkomt in 2012 een veertienjarige jongen van (half-)Egyptische afkomst. Hij krijgt geen toegang tot een feestavond bij het plaatselijke uitgaanscentrum. Ondanks een geldig toegangskaartje mag hij niet naar binnen omdat hij geen identiteitsbewijs bij zich zou hebben. Zijn moeder gelooft dat niet en wanneer zij verhaal haalt, belooft het uitgaanscentrum de zaak uit te zoeken. Doordat het onderzoek uitblijft, heeft het centrum de gelijke-behandelingswetgeving geschonden.35 Een laatste horecaoordeel betreft de weigering van een transseksuele vrouw op een erotisch feest voor lesbische en biseksuele vrouwen. De vrouw – in bezit van een toegangskaart – heeft voorheen een operatie ondergaan van man naar vrouw. Op een voorafgaande kennismakingsbijeenkomst licht zij dit aan enkele personen toe. Haar aanwezigheid stelt de andere aanwezige vrouwen echter niet gerust. De transseksuele vrouw wordt bij het daaropvolgende feest de deur gewezen. Dat acht het College in strijd met het verbod van discriminatie naar geslacht omdat de onrust zijn oorsprong vond in het feit dat de andere bezoeksters van het feest dachten dat verzoekster een man was (en zo ook de portier hadden geïnformeerd).36 2.3. Onderwijs Sinds 1 augustus 2009 is de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) van toepassing op het basis- en voortgezet onderwijs. Voor het beroepsonderwijs geldt de wet al sinds inwerkingtreding (mbo-, hbo- en universitaire opleidingen). De WGBH/CZ is ook van kracht voor privéscholen, maar niet voor het speciaal onderwijs. Over 2012 heeft het College een aanzienlijk aantal zaken op grond van deze wet afgedaan.37 Voordat we nader ingaan op de onderwijsoordelen, vermelden we nog de uitspraak van het HvJ EU over het Nederlandse studiefinancieringsstelsel.38 Volgens het Hof komen de eisen die Nederland stelt voor het verkrijgen van studiefinanciering neer op indirecte
34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47.
discriminatie. Om voor financiering van een studie in het buitenland in aanmerking te komen, moet de aanvrager minstens drie van de afgelopen zes jaar in Nederland hebben gewoond. De rechtvaardiging van Nederland dat die eis voor iedereen geldt, is terecht niet aanvaard. Geboren Nederlanders, in tegenstelling tot anderen, zullen vrijwel altijd aan die eis voldoen. Er zijn volgens het Hof ook andere manieren om te zorgen dat de regeling alleen wordt gebruikt door mensen die een band hebben met Nederland. Op grond van artikel 5b WGBH/CZ is onderscheid verboden bij het verlenen van toegang tot of het aanbieden van onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs. De bepaling geldt ook voor het afnemen van toetsen in dit kader. Cruciaal in de meeste oordelen is de uitleg van artikel 2 WGBH/CZ. De tekst van deze bepaling luidt als volgt: ‘Het verbod van onderscheid houdt mede in dat degene, tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen.’ Het college heeft negen oordelen uitgesproken over aanpassingen in verband met aanpassingen vanwege dyslexie,39 tweemaal vanwege het syndroom van Down40 en ADHD,41 eenmaal vanwege discalculie (rekenbeperking),42 chronische heupklachten,43 chronische brozebottenziekte,44 diabetes45 en psychoses.46 In haar brochure over onderscheid op grond van de WGBH/CZ brengt het CRM nadrukkelijk de mogelijkheid van mediation onder de aandacht.47 Dat lijkt ons zeker van belang om verstoorde verhoudingen door het voeren van een procedure te voorkomen, vooral gezien het veelal langdurige verblijf van de kinderen op school. De wettelijke eis van redelijke aanpassingen leidt tot complexe afwegingen zoals bij de studente met dyscalculie en haar wens om aangepast eindexamen wiskunde A en economie te mogen doen. Zij verzoekt kaarten met de rekenformules te mogen gebruiken, die zij door haar ziekte niet kan onthouden, maar wel kan toepassen. Deze regeling heeft de school bij de schoolexamens toegestaan. Voor het centraal schriftelijk weigert de school dit onder verwijzing naar de regels van de Inspectie van het onderwijs. Het CRM onderkent het dilemma van de school, maar oordeelt dat het gebruik van formulekaarten bij de vakken wiskunde A en economie een doeltreffende aanpassing is voor een leerling met dyscalculie. Als de school deze aanpassing niet toestaat bij het centraal schriftelijk
Oordeel 2012-112. Oordeel 2012-42. Oordeel 2012-146 16 van de 24 onderwijsoordelen. HvJ EU 14 juni 2012, nr. C-542/09 (Commissie/Nederland), AB 2012, 295, m.nt. Vonk. Oordeel-35, 36, 80, 88, 119, 120, 127, 155 en 202. Oordeel 2012-77 en 78. Oordeel 2012-35 en 36. Oordeel 2012-85. Oordeel 2012-179. Oordeel 2012-102. Oordeel 2012-52. Oordeel 2012-29. De brochure is van 14 januari 2013 en te vinden op de website van het CRM.
Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2013-5
221
Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens
eindexamen zal de school verboden onderscheid maken op grond van handicap of chronische ziekte. De complexiteit neemt toe indien het om de toelating tot het onderwijs gaat. Welke ouder wil zijn of haar kind door middel van een procedure toegang tot een school verschaffen? Volgens ons ligt dan het risico van victimisatie levensgroot op de loer. Toch zijn er ouders die daartoe overgaan, zoals in het geval van een basisschoolleerling met diabetes. Haar ouders weigeren bij inschrijving een aantal specifieke afspraken te ondertekenen die van doen hebben met de ziekte van hun kind. Het College oordeelt dat lang niet alle afspraken noodzakelijk zijn en ook anders kunnen worden opgelost. Zodoende handelt de school in strijd met het discriminatieverbod. Evenals bij horecadiscriminatie dient ook in het onderwijs een discriminatieklacht terdege onderzocht te worden, anders wordt alsnog in strijd met de gelijke-behandelingswetgeving gehandeld. Dat overkomt de Hogeschool Utrecht. De hogeschool heeft aan een Bulgaarse man verkeerde informatie verstrekt over het waarderen van zijn (Engelse) diploma, maar daarbij geen onderscheid op grond van nationaliteit gemaakt volgens het College.48 De hogeschool heeft zich verweerd door te stellen dat de opleidingsmanager alleen maar probeerde mee te denken en dat er sprake is van een communicatiemisverstand. Het College lijkt te accepteren dat opleidingsmanagers niet weten welke landen tot de EU behoren en welke instellingen diploma’s uit die landen waarderen. In een samenleving waar diversiteit steeds verder toeneemt, bestaat hier echter een risico van het benadelen van een groeiende groep mensen. Volgens het College is wel sprake van onderscheid door een onzorgvuldige klachtafhandeling. De hogeschool heeft geweigerd de brief, die expliciet als discriminatieklacht is aangemerkt door de Bulgaarse student, als zodanig af te doen. Dit kroniekjaar is er slechts één oordeel over discriminatie door een onderwijsinstelling vanwege het dragen van een (religieuze) hoofddoek.49 Een vrouw wilde zich inschrijven voor een kappersopleiding50 en na een ongemakkelijk gesprek komt die inschrijving niet tot stand. Het College oordeelt dan ook dat er sprake is van ongeoorloofd onderscheid op grond van godsdienst. Een tweede onderwijsoordeel over godsdienstige overtuiging betreft een joodse jongen die zich bij een ROC heeft aangemeld voor de opleiding tot luchthavenbeveiliger. Een verplicht onderdeel van deze opleiding is het volgen van een stage bij een luchthavenbeveiligingsbedrijf. De stagebedrijven eisen dat een medewerker 24/7 beschikbaar is. Nadat de jongen heeft gemeld dat hij gezien zijn geloofsovertuiging op de zaterdag (sabbat) niet kan werken, heeft het ROC geweigerd hem tot de opleiding toe te laten. Het College oordeelt dat de onderwijsinstelling zo-
48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57.
doende verboden onderscheid op grond van godsdienst maakt.51 Verder zijn er twee oordelen gewezen waaruit blijkt dat het enkel stellen van discriminatie zonder dat dit aannemelijk wordt gemaakt uiteraard niet voldoende is.52 Dat overkomt ouders die het College vragen te oordelen over onderscheid op grond van ras nadat hun kind een niveau is terugplaatst.53 In beide oordelen is dat niet het geval omdat er geen feiten naar voren zijn gebracht die zouden kunnen meebrengen dat de betreffende scholen tot terugplaatsing zijn overgegaan anders dan op grond van de leerprestaties van het kind. Tot slot op het terrein van onderwijs een onderwerp dat vorig jaar ook al speelde. Wij schreven toen over de procedure betreffende de Sanctieregeling Iran waarmee Nederland gevolg stelt te geven aan de VN-Resolutie 1737 die beoogt te voorkomen dat Iran nucleaire kennis vergaart.54 Deze regeling belemmert de toegang tot kernfysische opleidingen voor Iraniërs. Het hof oordeelt dat de regeling in strijd is met het discriminatieverbod zoals verankerd in het internationale recht.55 Eind 2012 heeft de Hoge Raad deze uitspraak bevestigd en geconstateerd dat de Sanctieregeling niet verplicht onderscheid te maken tussen Iraanse en niet-Iraanse onderdanen.56 Bovendien heeft de Nederlandse staat niet aannemelijk gemaakt dat zij bij de totstandkoming van de regeling alles in het werk heeft gesteld om het maken van onderscheid te voorkomen. Zo vraagt het hoogste rechtscollege zich af waarom niet alle studenten voor de desbetreffende opleiding aan een screening kunnen worden onderworpen. 2.4. Dienstverlening Op het terrein van dienstverlening betreffen enkele oordelen van het College een taaleis. Een omgangshuis dat is gespecialiseerd in begeleiding bij contact tussen ouder en kind na een echtscheiding, stelt in zijn huisregels dat de voertaal Nederlands is.57 Een Anti-Discriminatiebureau heeft het College verzocht dit te beoordelen in het licht van de gelijke-behandelingswetgeving. Ouders die een beroep doen op de diensten van het omgangshuis doen dat niet altijd vrijwillig, maar veelal juist op aanwijzen van de rechter of de Raad voor de Kinderbescherming. Zij dienen de begeleiding zelf te bekostigen (al dan niet met een beroep op bijzondere bijstand). Volgens de vaste oordelenlijn acht het CRM het stellen van een taaleis indirect onderscheid op grond van ras. Het omgangshuis draagt gemotiveerd redenen voor de huisregel aan, die het CRM gerechtvaardigd acht. Hoewel het uitgangspunt de veiligheid van het kind is, wordt het spreken van een taal die de begeleiders niet machtig zijn, niet standaard afgewezen. Er vindt bij de intake een risicoanalyse plaats om het concrete geval te beoordelen. Daarnaast zijn er uitzonderingen op de eis mogelijk. Uitgangspunt in der-
Oordeel 2012-131. Oordeel 2012-133. Vorig verslagjaar betrof het eveneens een kappersopleiding. Zie oordeel 2011-130. Oordeel 2012-175. Zie ook oordeel 2012-120. Oordeel 2012-22 en 2012-117. Hof ’s-Gravenhage 26 april 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ4781. Zie ook Ashley Terlouw, ‘Sanctieregeling Iran: discriminatie’, Asiel & Migrantenrecht 2013-3, p. 137-141. HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8351. Oordeel 2012-187.
222
Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2013-5
Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens
gelijke casuïstiek zou het belang van het kind moeten zijn zoals neergelegd in artikel 3 Kinderrechtenverdrag. Deze verdragsbepaling houdt in dat (ook) rechtelijke instanties bij hun afweging het belang van het kind de eerste overweging dienen te laten zijn. Onder omstandigheden kan het juist in het belang van het kind zijn in de moedertaal te worden aangesproken. Een taaleis heeft ook een rol gespeeld bij een oordeel over een speelzaal. De speelzaal hanteert een voorrangsregel voor doelgroepkinderen aan de hand van drie criteria: een bepaald opleidingsniveau van de ouders, de spreektaal thuis, en of een kind is voorgedragen door het consultatiebureau. De voorrang gaat gepaard met vier dagdelen peuterspeelzaal, tegenover twee voor niet-doelgroepkinderen. Een vader wiens zoon niet tot de doelgroep hoort, vraagt aan het CRM om een oordeel.58 De peuterspeelzaal geeft uitvoering aan gemeentelijk beleid ten aanzien van onderwijsachterstanden. Dat beleid is gericht op het tegengaan en wegwerken van achterstanden op het gebied van rekenen, sociaal-emotionele ontwikkeling, motoriek én taal. De reeds genoemde vaste lijn van het College (dat een taalcriterium indirect onderscheid op grond van ras tot gevolg heeft) is gebaseerd op het feit dat het in overwegende mate kinderen van niet-Nederlandse afkomst zijn die Nederlands niet als thuistaal hebben. Het CRM oordeelt dat er een objectieve rechtvaardiging is voor het onderscheid. De peuterspeelzaal streeft met het wegwerken van leerachterstanden een legitiem doel na en baseert zich op onderzoek dat aangeeft dat pas vanaf vier dagdelen een positief effect ontstaat. Daarnaast biedt het ouders van kinderen buiten de doelgroep ook alternatieve opvang in de buurt. Hieruit blijkt dat het voeren van een doelgroepenbeleid, in ieder geval op lokaal niveau, doorgang vindt ondanks dat de regering het formeel heeft afgeschaft. Onder de noemer ‘financiën’ zijn er naast een voornemen tot een onderzoek uit eigen beweging, ook vier oordelen van het College geweest in 2012. Het onderzoek uit eigen beweging (op basis van artikel 10 lid 1 WCRM) betreft mogelijke discriminatie door de Leidsche Verzekering Maatschappij die de premie voor een overlijdensrisico baseert op de postcode van de verzekerde. De woonomgeving is volgens het CBS-rapport ‘Rijke mensen leven lang en gezond’ van directe invloed op de levensverwachting, maar het baseren van de premie op de postcode van de verzekerde raakt ook aan de (etnische) bevolkingssamenstelling van het desbetreffende postcodegebied, waardoor indirect onderscheid op grond van ras kan ontstaan.59 Het eerste oordeel betreft verboden onderscheid op grond van nationaliteit vanwege de weigering van de Rabobank een hypotheekaanvraag met Nationale Hypotheek Garantie (NHG) in behandeling te nemen. De Russische echtgenote van de consument woont in Rusland en heeft daarom geen burgerservicenummer (BSN). De Rabobank
gaat af op de eis van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (SWEW) dat beide echtgenoten hun BSN moeten verstrekken om in aanmerking te komen voor NHG. De bank heeft de aanvraag van verzoeker niet ingediend nadat telefonisch is bevestigd dat de eis onverkort geldt. De eis levert echter indirect onderscheid op grond van nationaliteit op. Het College maakt duidelijk dat de Rabobank een eigen verantwoordelijkheid heeft om conform de AWGB de consument te beschermen tegen ongelijke behandeling door derden.60 Wat er terecht komt van SWEW’s eigen verantwoordelijkheid om conform de AWGB te handelen wordt niet duidelijk (het is niet bekend of de verzoekers ook over het SWEW een oordeel hebben verzocht). Het tweede oordeel over financiële aangelegenheden betreft een man van Turkse komaf die het gevoel heeft dat hem leningen worden geweigerd vanwege zijn tijdelijke verblijfsrecht. De ING heeft met schriftelijke stukken aangetoond dat de financiële situatie van de man aanleiding gaf om hem meerdere keren geen krediet te verstrekken. Hij heeft overigens eerder wel twee keer een kwartaalkrediet en daarnaast een persoonlijke lening van de bank verkregen. Het College acht dan ook geen feiten aanwezig die onderscheid op grond van nationaliteit doen vermoeden.61 Bij het derde oordeel vraagt de Stichting Bureau Gelijke Behandeling Gelderland Zuid in een collectieve actie (artikel 10 lid 2 onder e WCRM) het College om een oordeel. De vraag is of ING bij de aanvraag van een creditcard verboden onderscheid op grond van burgerlijke staat maakt. De bank vraag namelijk ook om de financiële gegevens van de partner van de aanvrager. Nee, oordeelt het CRM want de bank doet dit ongeacht de burgerlijke staat van de klant.62 Tot slot stelt een vrouw dat een financiële instelling haar heeft beperkt in het gebruik van haar bankrekening vanwege haar BDSM-levensstijl. BDSM staat voor Bondage en Discipline (BD), Dominantie en Submissie (DS) en Sadisme en Masochisme (SM). Haar wordt verboden rekeningen te versturen voor producten die door de bank als obsceen worden aangemerkt. Volgens de consument valt de BDSM-levensovertuiging onder de grond levensovertuiging zoals bedoeld in de gelijke-behandelingswetgeving. Daar is het CRM het niet mee eens. Voorwaarde is dat het gaat om gemeenschappelijke opvattingen over het menselijk bestaan, waarbij sprake is van samenhangende ideeën die zijn vastgelegd. BDSM is volgens het College een persoonlijke levensstijl en geen levensovertuiging. Onze kennis schiet op dit punt tekort en wij conformeren ons aan het oordeel van het College dat zich niet bevoegd acht tot het geven van een oordeel.63 We eindigen op het brede terrein van dienstverlening met oordelen die niet goed onder één noemer te vangen zijn. Consumenten zijn niet altijd goed navolgbaar. Een vrouw komt bij de opticien haar bril ophalen en doet dat vanwe-
58. Oordeel 2012-151. 59. K. Knoops & M. van den Brakel, Rijke mensen leven lang en gezond. Inkomensgerelateerde verschillen in de gezonde levensverwachting, CBS 2009 te vinden via www.cbs.nl. Zie ook Risicoselectie op grond van postcode en verblijfsstatus. Een onderzoek uit eigen beweging naar onderscheid door hypothecair financiers, Utrecht: CGB, december 2006. 60. Oordeel 2012-197. 61. Oordeel 2012-71. 62. Oordeel 2012-114. 63. Oordeel 2012-173. Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2013-5
223
Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens
ge haar islamitische geloofsovertuiging met gezichtsbedekkende kleding. De vrouw heeft het gevoel daardoor anders te zijn behandeld, maar omdat de verklaringen elkaar tegenspreken concludeert het College dat er geen sprake was van onderscheid.64 De wegen van de aanbieders zijn soms even onnavolgbaar. Een Pool heeft al vier jaar een abonnement voor mobiele telefonie bij T-Mobile. Hij wil zijn abonnement verlengen via de daartoe beschikbare website van Just Walk. Om het abonnement te kunnen verlengen, moest het verplichte veld ‘land van uitgifte legitimatiebewijs’ worden ingevuld. Daarin is een beperkt aantal landen opgenomen en inderdaad, Polen ontbreekt. Zowel Just Walk65 als T-Mobile66 maakt volgens het CRM verboden onderscheid naar nationaliteit. T-Mobile is in 2011 hiervoor al door het College op de vingers getikt67 en heeft nadien haar beleid op papier aangepast.68 Wel achten we het erg gemakzuchtig dat het nieuwe beleid in de praktijk niet ten uitvoer wordt gebracht. Voor Polen blijkt het ook lastig om een auto te huren. Bo-rent verhuurt uitsluitend auto’s aan personen met een Nederlands rijbewijs. De man vindt dat Bo-rent hem hierdoor discrimineert op grond van zijn nationaliteit en het College is het hiermee eens.69 Overigens zijn niet alleen Polen de klos. Een Duitser woont al jaren in Nederland en wil zijn auto aan derden verhuren via een peer-to-peerbedrijf. Het bedrijf accepteert alleen klanten die een Nederlands identiteitsbewijs kunnen overleggen. De man heeft alleen een Duits identiteitsbewijs en wordt daarom als klant afgewezen. Het College oordeelt dat er sprake is van verboden onderscheid.70 Het lijkt ons een legitieme vraag of bedrijven uit dit soort ‘voorzorg’ niet juist meer potentiële klanten en dus omzet missen, dan dat fraude erdoor wordt voorkomen.71 3.
het openbaar vervoer een serieus probleem voor mensen met een handicap. Heel anders is het beeld van de klachten van consumenten met beperkingen vanwege handicap of chronische ziekte in het onderwijs. Dat aantal is substantieel (16) en betreft veelal de vraag of de onderwijsinstelling voldoende aanpassingen heeft willen en redelijkerwijs kunnen plegen. Veel klachten zijn afkomstig van personen met dyslexie (9). Het lijkt ons vooral bij de toegang tot het onderwijs goed om eerst mediation te proberen, alvorens een uitspraak van het CRM te vragen. De kans op polarisatie van de onderlinge verhoudingen in een duurzame relatie is na een procedure immers groot en niet in het belang van het schoolgaande kind. Naast de hardleerse sportschool kwalificeren wij een aantal knelpunten als zorgelijk vanwege de langdurige en structurele aard ervan. Het betreft discriminatie van gekleurde jongemannen in het uitgaansleven, de discriminatoire spreekkoren in de voetbalstadions en het onderscheid naar nationaliteit zowel bij de verhuur van auto’s als de verkoop van mobiele telefonie. Volgens ons ligt in de laatst genoemde categorie (auto’s en mobieltjes) een duidelijk wederzijds voordeel in het verschiet. Indien bedrijven hun risico’s zorgvuldiger uitsluiten is het beleid in overeenstemming met de gelijke-behandelingswetgeving en worden bovendien minder klanten ten onrechte geweigerd. Tegen structurele discriminatie dienen structurele maatregelen te worden genomen. Op dat punt is er voor het CRM nog voldoende werk aan de winkel.
Slot
Zal het CRM ten aanzien van consumentzaken een andere koers varen dan de Commissie gelijke behandeling (CGB)? Dat lijkt ons niet. De bevoegdheden van het College strekken wel verder en zullen ook tot activiteiten kunnen leiden op terreinen waartoe de CGB niet bevoegd was. Hierbij moet vooral gedacht worden aan de onderzoeks- en adviestaken op het brede terrein van de mensenrechten dat aan het CRM is opgedragen. Voor wat betreft de oordelen wordt de taak van de CGB integraal overgenomen. Gezien de verruiming van de mogelijkheid tot onderzoek uit eigen beweging valt op dit punt meer activiteit van het CRM te verwachten (artikel 10 lid 1 WCRM). Voor het jaar 2012 is het opvallend dat er geen klachten over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer zijn binnen gekomen. Deze eis is sinds mei 2012 van kracht en gezien eerdere onderzoeken is de toegankelijkheid van 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71.
Oordeel 2012-34. Oordeel 2012-105. Oordeel 2012-106. Oordeel 2011-26. Oordeel 2011-168. Oordeel 2012-168. Oordeel 2012-138. Zie ook oordeel 2012-184.
224
Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2013-5