Gebiedsscan criminaliteit en overlast Stadsscan Breda September 2011
Gebiedsscan criminaliteit en overlast Stadsscan Breda
In opdracht van Politie & Wetenschap, 2011
Onder verantwoordelijkheid van Gemeenten Breda, Helmond, Eindhoven, ’s Hertogenbosch en Tilburg Politiekorps Midden en West Brabant Politiekorps Brabant Zuid Oost Politiekorps Brabant Noord Met speciale dank aan Met dank aan 41 veiligheidsfunctionarissen werkzaam in Breda en Helmond. Ze hebben ons belangrijke informatie en inzichten verschaft. Het gaat om wijkagenten, jeugdagenten, groepschefs, contactfunctionarissen van specifieke probleemgroepen, operationeel coördinatoren en rechercheurs. In twee stadsbijeenkomsten hebben we informatie verstrekt over criminaliteit in Breda en Helmond. Op basis van de criminaliteitscijfers, in beeld gebrachte dadergroepen én eigen expertise (vaak jarenlange opgebouwde ‘straatkennis’) gaven ze onder meer aan waar in hun optiek het accent moet worden gelegd om de veiligheid te verbeteren. In aanvulling op deze bijeenkomsten hebben we zeventien interviews afgenomen, verdeeld over bestuur (4), politie (10) en overige respondenten (3). We bedanken deze respondenten voor hun tijd en informatie.
Verantwoordelijke onderzoekers Deze studie is in opdracht van Politie & Wetenschap uitgevoerd door een onderzoeksconsortium bestaande uit dr. Balthazar Beke in samenwerking met dr. Edward van der Torre en dr. Henk Ferwerda.
Ondersteuning Ze zijn daarbij ondersteund door Geert Beke en Eline Klein Hofmeijer (verslaglegging), Lobke Schaap (uitwerken interviewopnames), en Eddy Klein Hofmeijer senior veiligheidsanalist van het korps IJsselland (criminaliteitsanalyses, selectie dadergroepen, aanmaak hotspotkaarten). De aanvullende interviews zijn uitgevoerd door Balthazar Beke (Breda) en Theo Copper (Breda). De trendanalyses rondom diverse vormen van criminaliteit in voornoemde gemeenten zijn uitgevoerd door Lars van der Aa, Bap Boumans, Hans Muller en Peter Franken (politie Midden West Brabant) Mario de Vries en Peter Simons (politie Brabant Zuid Oost) en Frank Keurentjens en Fred van der Krabben (politie Brabant Noord).
Gebiedsscan criminaliteit en Overlast Stadsscan Breda Breda, september 2011
Inhoud Voorwoord
5
1. Op hoofdlijnen
9
2. Veiligheid gemeten
17
3. Vermogenscriminaliteit prioriteit
19
4. Geweld breed aangepakt
25
5. Drugscriminaliteit en drugsoverlast
33
6. Dadergroepen als invalshoek
37
7. Aanbevelingen
45
8. Aanscherping van het lokale veiligheidsbeleid
53
9. Hot spotkaarten
65
Voorwoord
Voor u ligt een Stadsscan 2011 - 2012 van Breda: een schets van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van veiligheid. Deze is gemaakt op basis van enkele zogenaamde stadsbijeenkomsten. Daarvoor is aan de belangrijkste spelers op het gebied van veiligheid gevraagd op basis van hun vaak jarenlange praktijkervaring de ontwikkelingen op het gebied van veiligheid te schetsen én te duiden. Het gaat dan om vertegenwoordigers van het verantwoordelijke politiekorps (wijkagenten, recherche, leidinggevenden en specialisten 1 ), van het Openbaar Ministerie, van het veiligheidshuis en van de gemeentelijke afdeling Veiligheid (waaronder bijvoorbeeld de stadsregisseurs en –mariniers). Aansluitend zijn verschillende relevante veiligheidsthema’s met circa twintig deskundigen op het gebied van veiligheid in Breda verder uitgediept.
1. Personen speciaal belast met de aanpak van woninginbraak, hooligans, etc. 2. De Stads- of Gebiedsscan Criminaliteit & Overlast: een methodiekbeschrijving (2009) Beke, Klein Hofmeijer en Versteegh. Reed Business Amsterdam. Ontwikkeld in opdracht van het programma Politie & Wetenschap.
Hoe wordt de Stadsscan gemaakt? Voor het samenstellen van deze Stadsscan is gebruikgemaakt van een nieuwe methodiek2 die eind 2011 door alle politiekorpsen in Nederland wordt gebruikt. Deze methode koppelt op slimme wijze ‘systeemkennis’ (informatie uit de registratiesystemen van de politie én andere organisaties) aan de ‘straatkennis’ (kennis die wijkagenten, jeugdagenten, stadsmariniers en anderen - bewoners, wijkplatforms, winkeliers, jeugd- en jongerenwerk - hebben). Vooral politiemensen die werken in de praktijk van alledag beschikken vaak over kennis en informatie die niet uit systemen te krijgen is. Samen met andere veiligheidsdeskundigen zijn ze in staat vroegtijdig ontwikkelingen te signaleren en kennen ze achtergronden van bepaalde wijken én de bewoners daarvan. Daardoor kan men zicht krijgen op ‘het beeld achter de cijfers’. Juist door het combineren van deze twee bronnen wordt beter zichtbaar waar – in de ogen van de betrokken veiligheidsfunctionarissen – het accent moet worden gelegd om de veiligheid in Breda verder te verbeteren. Bij systeemkennis gaat het bijvoorbeeld om registraties van (1) overlastmeldingen van burgers die binnenkomen bij de Gemeenschappelijke Meldkamer, (2) het aantal door de politie vastgelegde misdrijven en incidenten, (3) het aantal veelplegers, (4) de uitgereikte gebiedsontzeggingen, enzovoorts.
5
Algemene doel van een Stadsscan De Stadsscan heeft een tweeledig doel. • Allereerst wordt het gebruikt voor interne aansturing. Op basis van de bevindingen wordt duidelijk waar prioriteiten moeten worden gelegd in handhaving en toezicht. Ook wordt duidelijk of, en op welke terreinen extra informatie noodzakelijk is (verbeteren van de informatiepositie). • Daarnaast informeren de Brabantse korpsen en de andere veiligheidspartners met deze rapportage het lokaal bestuur over de ontwikkeling ten aanzien van overlast en criminaliteit. Het gaat dan om informatie over ontwikkelingen waarvoor, uit het oogpunt van het vergroten en/of borgen van veiligheid aandacht moet komen of op geïntensiveerd kan worden. Specifieke doel van deze Stadsscan? Directe aanleiding voor deze analyse is het feit dat Breda en in mindere mate Helmond – naast Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg - reeds enige jaren in de Gemeentelijke Veiligheidsindex (GVI)3 hoog scoren. Met uitzondering van Helmond bekleden genoemde gemeenten een prominente plaats in de ‘Top vijftien’ van meest onveilige gemeenten. Eindhoven staat op plaats 3, ’s-Hertogenbosch op 4, Tilburg op 7 en Breda staat op de 12-de plaats. Helmond sluit deze rij met een notering op plaats 42. Dit stabiele beeld van hardnekkige, hoge GVI-scores in de grote Brabantse gemeenten roept de intrigerende vraag op naar het waarom: wat maakt dat de grote Brabantse gemeenten relatief gezien zo onveilig zijn? Hebben zij - net als de grote steden - te kampen met ‘grote stadproblematiek’, en zo ja, hoe en waarom? Het vorenstaande is voor de betrokken burgemeesters aanleiding geweest om een verzoek neer te leggen bij Politie & Wetenschap voor een nadere analyse.4 Status van een Stadsscan? De Stadsscan geeft in globale termen aan waar in de optiek van de betrokken veiligheidspartners aandacht aan dient te worden besteed als het gaat om veiligheid. Een logische volgende stap is dat met diverse veiligheidspartners dat beeld verder wordt aangescherpt en – zo nodig – bijgesteld. Dat vormt dan vervolgens de input voor het veiligheidsbeleid van de gemeente Helmond. De Stadsscan is dus niet meer en niet minder dan een eerste globale schets die – na goedkeuring van lokaal bestuur - verder kan worden uitgebouwd. Leeswijzer Allereerst wordt onder de kop ‘Op Hoofdlijnen’ een samenvatting gegeven van het veiligheidsbeeld van de gemeente Breda. Tevens worden de thema’s genoemd die in de optiek van de betrokken veiligheidspartners in de komende vijf jaar (2011 – 2016) aandacht verdienen. Thema’s die in de komende maanden – in nauwe sa-
6
3. Ontwikkeld door Politie & Wetenschap. 4. Deze factfindingsheet beperkt zich tot Breda. Voor een analyse van de andere Brabantse gemeenten verwijzen we naar De Stads- en regioscan in de grootste Brabantse gemeenten; de achtergronden van onveilige GVI scores, 2011.
menspraak met andere veiligheidspartners - verder moeten worden uitgewerkt. De lezer die een snel overzicht wil, kan zich beperken tot deze samenvatting. In paragraaf 2 wordt een kort overzicht gegeven van de criminaliteitsontwikkeling in de gemeente Breda over de laatste vier jaar. Vervolgens wordt in paragraaf 3 t/m 5 achtereenvolgens ingegaan op de achtergronden en mogelijke verklaringen van de ontwikkelingen op het gebied van vermogenscriminaliteit , geweldscriminaliteit en drugscriminaliteit en - overlast. In paragraaf 6 wordt een pleidooi gehouden voor een andere invalshoek bij het formuleren van lokaal veiligheidsbeleid. Daarbij richten we ons primair op dadergroepen en zogenaamde ‘vrijplaatsen’. Voor dat doel wordt een selectie van de belangrijkste dadergroepen - actief in Breda – in beeld gebracht. In paragraaf 7 worden zestien concrete aanbevelingen gedaan waarmee het huidige lokale veiligheidsbeleid kan worden verbeterd. In een afsluitende paragraaf 8 worden tot slot vier pilots geschetst waarmee het huidige veiligheidsbeleid kan worden aangescherpt. Twee van de belangrijkste betreffen het in beeld brengen van de (lokale) criminele infrastructuren en daarmee samenhangende ‘vrijplaatsen’. Tevens wordt duidelijk op welke manier ze van invloed zijn op de belangrijkste zichtbare vormen van criminaliteit en in hoeverre hier al dan niet aandacht aan wordt besteed in het huidige gevoerde beleid. Lokaal bestuur krijgt hiermee kortom een handvat waarmee beter sturing kan worden gegeven aan het lokale veiligheidsbeleid. De andere twee pilots richten zich op een verbeterde opsporing. Eén betreft het realiseren van een betere afstemming tussen aanpak van drugsoverlast en de daarachter opererende criminele groeperingen, de ander op een verregaande integratie tussen enerzijds handhaving en toezicht en anderzijds opsporing.
7
1
Op hoofdlijnen
Vermogenscriminaliteit Op basis van de cijfers van 2010 kan geconcludeerd worden dat het met de veiligheid in Breda de goede kant op gaat. Deze gunstige ontwikkeling kan helaas niet alleen worden toegeschreven aan de inspanningen van diverse veiligheidspartners in Breda. Analyses wijzen uit dat het mede veroorzaakt wordt door de landelijke invoering van BVH (een nieuw politieel registratiesysteem). Positief is de sterke afname van het aantal inbraak / diefstal vanuit bedrijven en instellingen. In de afgelopen vijf jaar (gemeten vanaf 2006) is dat zelfs gehalveerd. Ook het aantal woninginbraken is de afgelopen jaren met succes naar beneden gebracht. En – wat verheugender is – deze afname lijkt duurzaam, want ook 2011 scoort wat dat betreft goed. We zien dat de gunstige trend van 2010 niet op alle fronten wordt vastgehouden. Auto-inbraak is na een jarenlange afname in 2011 bezig met een forse inhaalslag. Op basis van de prognoses stijgt dat aantal met bijna 1.000 auto-inbraken naar een recordhoogte van ruim 3.200. Fors gestegen, is ook ‘overige vermogensdelicten’. Dat is terug te voeren op drie ontwikkelingen (1) een andere wijze van registreren in BVH, 5 (2) de toename van diefstal op school (van geld, GSM’s e.d.) en (3) van zakkenrollerij.
5. Problemen met nieuwe invoercodes leiden ertoe alle niet goed plaatsbare aangiften van vermogensdelicten weg te schrijven onder de noemer ‘overige vermogensdelicten’
Drugsoverlast en -criminaliteit Eén van de belangrijkste uitdagingen voor het veiligheidsbeleid in Breda vormt de aanpak van drugscriminaliteit en daarmee gepaard gaande drugsoverlast. De Brabantse regio vormt het speelveld van diverse criminele groeperingen die zich hebben toegelegd op de productie van en handel in drugs (zie onder meer paragraaf 7: beschrijving van criminele groeperingen). Deze markt is momenteel sterk in beweging. Dat heeft alles te maken met de inspanningen van de landelijke en lokale overheid om het aantal coffeeshops terug te dringen, plannen om de toegestane gebruikershoeveelheid te beperken tot twee gram, de intensieve drugscontroles (met speciale aandacht voor auto’s met buitenlands kenteken) en het voornemen om te gaan werken met een pasjessysteem. Meer concreet zijn de succesvolle aanpak van illegale hennepkwekerijen, rigoureuze keuzes om het gedoogbeleid geheel te beëindigen zoals recent in Roosendaal en Bergen op Zoom, maar ook de recente bovenregionale inzet van de Taskforce B5 en soortgelijke initiatieven (zoals Courage) voldoende om te leiden tot drie
9
grote veranderingen: (1) de druk van buitenlands drugstoerisme op de grotere Brabantse steden (waaronder Breda) neemt sterk toe. De prognose is dat hiermee de illegale drugsmarkt (lees: straathandel) een extra impuls gaat krijgen én de drugsoverlast binnenkort de ‘kritische grens’ zal overstijgen (met de nodige onrust onder bewoners), (2) tegelijkertijd neemt de aanzuigende werking van Nederland voor buitenlands drugstoerisme af en verplaatst een deel van de illegale drugshandel én –productie zich naar de grensstreek en verder België in en (3) de repressieve aanpak richt zich vooral op de criminele groeperingen binnen de gemeenschap van kampers (en daaraan gekoppelde vrijplaatsen). Voorkomen moet worden dat hiermee andere (deels nieuwe) spelers op de markt de ruimte krijgen om deze opengevallen plaatsen in te nemen. Geweld Het aantal geweldsdelicten op jaarbasis in Breda is vanaf 2007 langzaam maar zeker aan het dalen tot circa 1.500 in 2010. Ook 2011 lijkt in die zin goed te verlopen. Dat is vergeleken met vier jaar daarvoor een daling van ruim 25 procent; een resultaat om trots op te zijn. Grofweg hebben we te maken met twee vormen van geweld: straatgeweld (geweld in het publieke domein) en geweld achter de voordeur. Bij straatgeweld onderscheiden we (1) burenruzies, of - algemener - conflicten in woonwijken tussen bewoners, (2) uitgaansgeweld en (3) geweld in het verkeer. Op basis van de cijfers van 2010 blijkt dat van iedere tien geweldsmisdrijven er ruim acht zijn weg te schrijven als straatgeweld. In Breda hebben we in 2010 circa 1.500 geweldsincidenten. Een kleine 300 geweldsmisdrijven zijn als huiselijk geweld (voornamelijk tussen partners of ex-partners) te beschouwen. Daar doorheen loopt een ander onderscheid. Het gaat om instrumenteel of niet-instrumenteel geweld. Overvallen en straatroof worden gerangschikt onder instrumenteel geweld. Geweld (of de dreiging ermee) is hier een middel (instrument) om een slachtoffer te beroven. Circa 120 geweldsmisdrijven in Breda zijn gekwalificeerd als straatroof of overval en vallen daarmee onder de noemer ‘instrumenteel geweld’. Al met al gaat het om 10 à 11 procent (in 2010 en 2011) van het straatgeweld in Breda. Dat is – ook landelijk gezien – veel. Uitgaansgeweld Het uitgaansgeweld is – zoals verwacht kan worden - geconcentreerd in het uitgaanscentrum en het gebied tussen de binnenstad en het station. Ook op de aan- en afvoerroutes richting omliggende woonwijken vinden met enige regelmaat incidenten plaats. De bestaande aanpak van uitgaansgeweld voldoet in grote lijnen. Er is een (recent hernieuwd) convenant Veilig Uitgaan waarin de inspanningen van diverse partners (horeca, gemeente, politie en
10
beveiligingsbranche) zijn vastgelegd. Dit convenant richt zich vanzelfsprekend niet alleen op uitgaansgeweld, maar ook op het terugdringen van overlast, en vernielingen. Voetbalgeweld Een deel van de geweldsincidenten is voetbalgerelateerd (voor een deel samenvallend met uitgaansgeweld dat zich afspeelt rondom het café in de binnenstad waar veel kampers en ook harde kernleden van NAC komen). In het kader van ‘Hooligans in beeld’ zijn circa 70 NAC supporters in beeld waarvan een klein deel (± 15) door de politie in de gaten worden gehouden. Er wordt vooral geïnvesteerd in de nieuwe lichting NAC-hooligans (van rond de 20 jaar). Inzet is te voorkomen dat ze de tweede generatie voetbalhooligans van NAC gaan worden. De aanpak (die deels landelijk wordt gecoördineerd) bestaat uit een mix van maatregelen gericht op het nauwlettend volgen van deze supporters, bij wangedrag direct ingrijpen (stadionverboden en meldingsplicht) en het aanbieden van alternatieve, clubgerelateerde activiteiten. Dit beleid lijkt zijn vruchten af te werpen. Wijkgeweld Daarnaast zien we dat een deel van de geweldsincidenten zich afspeelt in de diverse wijken. Het gaat om burenruzies die uitmonden in vechtpartijen (bijvoorbeeld in Westeinde en Tuinzigt) en confrontaties tussen jeugd en tussen jeugd en bewoners (bijvoorbeeld rond de Cruyff Court Haagse Beemden en de wijk Heuvel). Huiselijk geweld Huiselijk geweld heeft duidelijk de aandacht van de politie. Er is voldoende uitwisseling via een informeel netwerk. Specifieke gevallen worden besproken met de hulpverlening. Wat ook steeds meer gebeurt – en dat is winst – is dat de hulpverleningsinstellingen ook van hun kant risicogezinnen (die dus nog niet in beeld zijn bij de politieteams) aandragen met het verzoek aan de verantwoordelijke wijkagent hier een ‘extra oogje’ in het zeil te houden. Standaardprocedure is dat, bij huiselijk geweldsincidenten op een adres waar ook kinderen wonen, een melding gedaan wordt bij jeugdzorg (zogenaamde zorgmelding). Aandachtspunten zijn het vollediger in beeld brengen van zogenaamde risicoadressen huiselijk geweld (adressen waar in één jaar twee of meer meldingen van huiselijk geweld zijn geregistreerd) en een ruimere toepassing van het huisverbod (momenteel worden in de gemeente Breda op jaarbasis ongeveer 25 huisverboden uitgevaardigd).6 6. Vanaf maart 2009 in dat jaar 29 huisverboden, in 2010 25 huisverboden en in 2011 tot nu toe 19 huisverboden.
Dadergroepen in beeld Onze stelling is dat als men zich richt op specifieke delicten, men op zijn best een verschuiving naar andere delictsoorten bewerkstelligt (het zogenaamde ‘waterbedeffect’). Effectief veiligheidsbeleid dient
11
zich daarom niet primair te richten op de diverse vormen van criminaliteit, zoals woninginbraak, auto-inbraak en zelfs ernstige delicten als straatroof. Het zijn dadergroepen en daarmee samenhangende risicogroepen (‘high & low potential’) die in beeld moeten worden gebracht en vervolgens aangepakt moeten worden. En bij het in beeld brengen van deze dadergroepen moet tevens duidelijk zijn met welke verschillende delictsvormen ze zich bezighouden. Daarbij moet lokaal bestuur zich ook realiseren dat niet iedere dadergroep op lokaal niveau effectief is aan te pakken. Integendeel, we zullen zien dat naarmate dadergroepen regionaal of zelfs landelijk gaan opereren ze vanuit lokaal veiligheidsbeleid minder effectief zijn te bestrijden. Dat geldt zo mogelijk nog sterker voor dadergroepen die zelfs helemaal niet afkomstig zijn uit Breda. Het is duidelijk dat voor de aanpak van dergelijke groepen andere samenwerkingsverbanden noodzakelijk zijn. In het kader van deze inventarisatie hebben we als voorsprong dat een deel van de actieve criminele groeperingen al min of meer bekend is. Soms alleen omdat er sterke aanwijzingen zijn; soms omdat ze al onderwerp zijn geweest van opsporingsonderzoek. In paragraaf 6 beschrijven we zestien belangrijke criminele groeperingen. Aandachtspunten in het kort Er zijn enkele zaken benoemd die bijdragen aan een verdere verbetering van de veiligheid in Breda. Hier volgt een korte opsomming. Voor een nadere toelichting verwijzen we naar paragraaf 7. Zestien aanbevelingen 1. Toezicht op maat Aard en intensiteit van het toezicht moeten meer dan nu het geval is, worden bepaald aan de hand van de hot spots en hot times. Voor dat doel dient een ‘overall locatieanalyse’ te worden gemaakt van hot spots in Breda en daaraan gekoppeld dagen en tijdstippen waarop hier de meeste misdrijven worden gepleegd (hot times). 2. Noodzaak tot volgen criminele carrières. Een deel van de harde kern van criminele en overlastgevende jeugdgroepen gaat op latere leeftijd behoren tot de in Breda actieve criminele groeperingen. Vanuit die gedachte doen we twee concrete aanbevelingen: • Bij de inventarisatie van jeugdgroepen dient niet rigide vastgehouden worden aan de maximale leeftijdgrens van 18 jaar. • Op dezelfde wijze dient het Veiligheidshuis soepel om te springen met de huidige leeftijdsgrens van 18 jaar. Standaard zou het Veiligheidshuis haar scope dienen uit te breiden tot circa 25 tot 26 jaar.
12
3. Toezichttaken bij gemeente De gemeente werkt steeds meer met BOA’s. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van deze toezichthouders, wijze van aansturing én de manier waarop wordt gezorgd voor een goede informatie-uitwisseling. 4. Uitwisseling stadsmariniers politie Voorgaande aanbeveling geldt mutatis mutandis ook voor de contacten tussen stadsmariniers en wijkteams. 5. Buurtpreventie kansrijk Buurtpreventieprojecten zijn - zo blijkt uit de ervaringen in diverse wijken in Breda – kansrijk. Volgende stap is ook in sociaal zwakkere wijken – met extra (financiële) ondersteuning van gemeente, politie en woningbouwverenigingen - dergelijke projecten op te zetten 6. Speciaal arrangement voor de ‘nieuwe’ veelpleger In het kader van verhoogde pakkans en strengere sancties is het aan te bevelen een selecte groep (jonge) bekende criminelen in aanmerking te laten komen voor een ‘speciaal arrangement’ 7. Gerichte inzet Bibob Het voorstel is dat districtelijk (dus in samenwerking met omliggende gemeenten) financiële middelen worden vrijgemaakt om een Bibob – coördinator aan te stellen. De intergemeentelijke opzet wordt mede ingegeven door informatie waaruit blijkt dat criminele groeperingen uitwijken naar omliggende gemeenten en proberen daar te investe ren in horeca, detailhandel of onroerend goed. 8. Heling Onze stelling is dat het fenomeen ‘vrijplaats’ min of meer synoniem staat voor locaties waar gestolen goederen gemakkelijk geheeld kunnen worden. Relevante vrijplaatsen moeten in beeld worden gebracht en vervolgens aangepakt (zie verderop pilot). 9. Intimidatie en geweld jegens bewoners en overheidsfunctio narissen Het verdient aanbeveling in breder verband te inventariseren welke wijken, buurten of straten met dit verschijnsel hebben te maken (stadsmarinier als taakaccenthouder). De aanpak dient te bestaan uit aanleg lijst ‘notoire amokmakers’, aanleg daaraan gekoppelde persoonsdossiers en bij wangedrag snelle interventie. 10. Inventarisatie woningovervallen Breda Het is relevant op districtelijk niveau vast te stellen of er de laatste jaren sprake is van een toename van het aantal overvallen op woningen.
13
11. Betere uitwisseling / samenwerking over hooligans (diverse clubs) Er dient geïnvesteerd te worden in betere (regionale) afstemming en samenwerking met o.a. Willem II. Deze afstemming is momenteel onvoldoende. 12. Maandelijkse uitdraai politiecontacten harde kern NAC hooligans Voor het consequent monitoren van de harde kern van hooligans (ook wat betreft wangedrag dat zich buiten het voetbalgebeuren om afspeelt) moet iedere maand een uitdraai worden gemaakt met in die periode gepleegde strafbare feiten. Dat is overigens ook relevant met het oog op de opbouw van ‘persoonsdossiers’. 13. Instrument ‘meldingsplicht’ vaker inzetten Een effectief instrument is de meldingsplicht, momenteel nog onderdeel van het stadionverbod. Dit kan ook worden ingezet bij uitgaansgeweld (melden op uitgaansavond). 14. Monitoren drugsoverlast en mogelijke toename illegale straathandel Er zijn vijf ontwikkelingen die komende tijd nauwlettend moeten worden gevolgd: • Illegale (straat)handel en illegale handel vanuit ‘verdachte panden’ in Breda • Vaststellen ‘kritische grens’ drugsoverlast • Andere vormgeving huidige gedoogbeleid in Breda • Opbouw informatiepositie van nieuwe criminele groeperingen in de drugshandel en -productie • Afstemming aanpak drugsoverlast met aanpak van daarachter liggende drugscriminaliteit (zie ook pilot 3) 15.. Risicoadressen ‘huiselijk geweld’ in beeld Een substantieel deel van de huiselijk geweldsincidenten wordt weggeschreven onder overlast (vooral burengerucht) en vernieling. Als deze incidenten worden meegenomen, kunnen de zogenaamde ‘risicoadressen huiselijk geweld’ veel nauwkeuriger in beeld worden gebracht, met een daaraan gekoppelde aanpak. 16. Bredere toepassing huisverboden Vraag is of dit instrument niet ruimer kan worden ingezet. Het gaat dan niet alleen om meer huisverboden (met daaraan gekoppelde hulpverleningstrajecten), maar óók om de toepassing van huisverboden in die gevallen waar strafrechtelijk optreden (nog) niet mogelijk is. Het is bij uitstek een instrument waarmee ernstigere geweldsescalaties in de toekomst worden voorkomen.
14
Aanscherping van het lokale veiligheidsbeleid: vier pilots Afsluitend, stellen we voor vier pilots te gaan uitvoeren. Deels kunnen die worden uitgevoerd in Breda, maar ook een van de vier andere Brabantse gemeenten kan gekozen worden als ‘proeftuin’. Want dat is de uiteindelijke bedoeling van deze pilots. Nadat ze in een beperkte setting (van één of twee gemeenten) zijn uitgetest, kunnen ze vervolgens worden ingevoerd in alle Brabantse gemeenten. De eerste pilot beoogt voor lokale veiligheidspartners een ‘blauwdruk van criminele groeperingen’ in Breda in beeld te brengen. Het gaat dan niet alleen om personen en rugnummers, maar ook om de onderlinge netwerken / criminele contacten én om de vormen van criminaliteit waar ze zich aan schuldig maken (alsmede een indicatie van omvang en ernst). En wellicht ook om de zogenaamde ‘vrijplaatsen’ die we aan dergelijke criminele groeperingen kunnen koppelen. Interessant is ook een indicatie te geven over de actieradius van dergelijke criminele groeperingen. Een deel van dergelijke groeperingen beperkt haar criminele activiteiten niet tot Breda alleen. Verantwoordelijke veiligheidsorganisaties kunnen met deze informatie een gefundeerde keuze maken welke van deze criminele groeperingen ze met voorrang willen aanpakken. De tweede pilot zal bestaan uit de ontwikkeling van een methodiek waarmee ‘vrijplaatsen’ in beeld kunnen worden gebracht. Gedacht wordt aan het ontwikkelen én testen van een checklist (inclusief daarbij behorende instructies) om dergelijke locaties in beeld te brengen. De derde pilot betreft het realiseren van een betere afstemming tussen aanpak van drugsoverlast en de daarachter opererende criminele groeperingen, de vierde pilot richt zich op een verregaande integratie tussen enerzijds handhaving en toezicht en anderzijds opsporing.
15
2
Veiligheid gemeten
Om een goed beeld te krijgen van de wijze waarop veiligheid in Breda zich ontwikkelt, is het zinvol om de belangrijkste vormen van criminaliteit over meerdere jaren met elkaar te vergelijken. Zichtbaar wordt of het veiligheidsbeeld positief, dan wel negatief veranderd is. Onderstaand overzicht geeft de ontwikkelingen op het gebied van veiligheid over de jaren 2007 tot en met 2010. 7 Om de meest recente ontwikkelingen ook in beeld te krijgen, zijn tevens de cijfers van het eerste half jaar van 2011 weergegeven. 8
Misdrijven
Jan-
Door-
april
berekend
Gemeente Breda
2007
2008
2009
2010
2011
2011
Diefstal/inbraak woning
1.336
1.300
1.204
1.073
540
1.071
Voertuigcriminaliteit
3.002
2.563
2.743
2.403
1.651
3.275 !
Diefstal van brom-, fietsen
1.544
1.643
2.287
1.394
807
1.601
Diefstal/inbraak bedrijven
812
705
551
594
282
559
Winkeldiefstal
614
667
759
761
394
782
1.381
1.272
1.254
2.683
1.537
3.049 !
181
172
185
124
50
99
Geweldsdelicten
1.932
1.785
1.758
1.504
784
1.555
Aantasting openbare orde
2.920
2.728
2.449
2.050
1.026
2.035
932
881
881
800
353
700
2.097
1.837
2.395
2.354
1.171
2.323
Overige vermogensdelicten Zedendelicten
Illegale handel Overige misdrijven 7. We hanteren een vaste standaard voor het benoemen van structurele stijgers en dalers. Meer dan 10 procent stijging ten opzichte van het gemiddelde van voorgaande drie jaren noemen we een structurele stijger (met groen gemarkeerd); meer dan 10 procent daling noemen we een structurele daler (met rood gemarkeerd). 8. Daarbij is tevens een prognose gegeven van de mogelijke cijfers voor 2011.
17
3
Vermogenscriminalitiet prioriteit
Op basis van de cijfers kan geconcludeerd worden dat het met de veiligheid in Breda de goede kant op gaat. Dat geldt niet alleen voor vermogenscriminaliteit in Breda, maar ook voor geweld & zeden, openbare orde en illegale handel. Slechts op twee fronten zien we dit beeld enigszins gecorrigeerd. De belangrijkste daarvan is de enorme toename van het aantal aangiften onder de noemer ‘overige vermogensdelicten’ (meer dan een verdubbeling). Bovenstaande gunstige ontwikkeling kan helaas niet alleen worden toegeschreven aan de inspanningen van diverse veiligheidspartners in Breda. Het beeld wordt – zo blijkt uit landelijke analyses – mede veroorzaakt door de landelijke invoering van BVH (een nieuw politieel registratiesysteem). 9 Waar dat relevant is, komen we daar op terug. Om de trends die we signaleren echt op waarde te kunnen schatten, zijn we gedwongen de cijfers van 2010 te vergelijken met die van 2011 (althans de prognose daarvan). De gunstige cijfers voor woninginbraak van 2010 zien we ook in 2011. En daarmee kan zo’n ontwikkeling worden gekoppeld aan het huidige lokale veiligheidsbeleid. Met bovenstaande kanttekening in het achterhoofd gaan we terug naar de recente criminaliteitscijfers. Trends op het gebied van vermogenscriminaliteit We zien dan dat de gunstige trend van 2010 niet op alle fronten wordt vastgehouden. Auto-inbraak is na een jarenlange afname in 2011 bezig met een forse inhaalslag. Op basis van de prognoses stijgt het aantal met bijna 1.000 auto-inbraken naar een recordhoogte van ruim 3.200. Stadsmarinier – “Dit jaar zijn de cijfers voor woninginbraak licht dalend de laatste maanden. Woninginbraak is ook een speerpunt, en die cijfers dalen nu. Echter, de auto-inbraken zijn nu echt booming! Die zijn gigantisch, maar dat is weer geen speerpunt voor de politie.”
9. Nieuwe (deels andere) invoercodes en vooral invoeringsproblemen resulteren in minder aangiften en deels ook forse verschuivingen.
Onder deze noemer vallen ook diefstal van auto’s. Ook dat is de afgelopen jaren weliswaar afgenomen, maar in 2011 gaat de teller weer richting driehonderd. Auto’s worden vooral gestolen in Bavel en de zuidkant van Ulvenhout, zodat men gemakkelijk wegkomt via de snelwegen. Ook Prinsenbeek ligt daarvoor gunstig. Het gaat duidelijk om regionaal (en deels landelijk) opererende dadergroepen waarvan overigens een deel afkomstig is uit criminele milieus in Breda. Deze laatste groepering houdt zich ook bezig met het seriematig stelen van specifieke auto-onderdelen.
19
Diefstal van (brom)fietsen is vooral in 2009 explosief gestegen. In vergelijking met voorgaande jaren met ruim een derde gestegen. De betrokken veiligheidexperts verklaren die stijging doordat bekend werd dat met een ‘loper’ gemakkelijk een veel verkocht AXA-slot te kraken is. Het gaat om blanco (onbewerkte) fietssleutels die gekocht kunnen worden bij iedere fietsenhandelaar. De gestolen fietsen worden vervolgens verhandeld via sites als Markplaats. Inmiddels is dat slot uit de handel genomen. Op basis van de cijfers over 2010 en 2011 lijkt het daarmee een eenmalige eruptie en stabiliseert het aantal aangiften op dit front zich weer op het ‘normale’ niveau van gemiddeld vier per dag. In de praktijk blijkt dat (brom)fietsendiefstal overigens geen prioriteit heeft. Dat geldt allereerst voor lokaal bestuur, scholen, NS e.d. als het gaat om goede (en veilige) stallingmogelijkheden. Het geldt ook voor de politie die beperkt aandacht heeft voor het opsporen van daders. Een deel van de fietsendiefstallen kan worden gezien als startdelict voor een nieuwe jonge lichting crimineeltjes. De vraag is dus of hier niet een kans tot vroegtijdig ingrijpen wordt gemist. Positief is de sterke afname van inbraak / diefstal vanuit bedrijven en instellingen. In de afgelopen vijf jaar (gemeten vanaf 2006) is dat zelfs gehalveerd. Er is onder meer een stadsmarinier belast met dit specifieke thema. De afname komt grotendeels voor rekening van betere beveiliging van bedrijventerreinen en de inzet van aldaar gevestigde bedrijven (w.o. het project ‘Veilig Ondernemen’). Het aantal woninginbraken is de afgelopen jaren met succes naar beneden gebracht. En – wat verheugender is – deze afname lijkt duurzaam, want ook 2011 scoort wat dat betreft goed. Het cijfer is wel enigszins geflatteerd omdat diefstallen / inbraken uit garagebox, schuur of tuinhuis – circa 250 aangiften op jaarbasis - hier niet worden meegerekend. 10 Officier van Justitie – Onder de noemer ‘woninginbraak’ vallen ook ‘pogingen’ tot inbraak en het is dan niet duidelijk is of er werkelijk inbraak is geweest. Aan de andere kant worden dergelijke pogingen ook weggeschreven onder ‘vernieling’
Dat cijfers in deze relatief zijn, wordt helder verwoord door een medewerker van het districtelijk woninginbraakteam: Woninginbraakteam – “Als je het hebt over omvang: ik vind het gigantisch. Vergeleken met vorig jaar zitten wij hoger. En ondanks dat wij nu bezig zijn met bepaalde figuren uit het inbraakcircuit te trekken, blijft het stijgen. Het is echt enorm. Er zijn maanden bij van 150 inbraken, waar overigens wel ook pogingen tussen zitten. Daar wordt cijfermatig weinig onderscheid in gemaakt in het district, maar het maakt wel degelijk verschil natuurlijk. Maar hoe je het ook wendt of keert: het blijft stijgen.”
20
10. Deze vallen onder de categorie ‘overige misdrijven’.
De inbraken concentreren zich in de sociaal zwakkere wijken van Breda en veelal is er een redelijke indicatie van mogelijke c.q. waarschijnlijke dadergroepen (zie onder meer paragraaf 6). Wijken die in dit opzicht extra aandacht vragen, zijn Haagse Beemden en Prinsenbeek en vanuit deze laatste locatie gaat het naar Westerpark en Tuinzigt. In laatstgenoemde wijk is een deel van de woninginbraken toe te schrijven aan daklozen en verslaafden die gebruikmaken van de daar gevestigde dagopvang ’t IJ. Daar rondom heen zijn enkele helers actief. Ook Kesteren - een zwakkere wijk met veel huurwoningen, eenoudergezinnen van Antilliaanse, Surinaamse en Aziatische afkomst en weinig sociale controle – is doelwit van woninginbraak. Het wijkbeeld is op al deze locaties min of meer hetzelfde Het leeuwendeel betreft eenvoudige inbraken (‘flipperaars’ 11 ); een beperkt deel bestaat uit grondige inbraken (‘ambachtelijk voorbereid’). Met ambachtelijk wordt overigens geen positief waardeoordeel gegeven over dit type woninginbraken. De voorbereiding bestaat eruit dat een andere (professionelere) dadergroep actief is die slachtoffers doelbewuster (op basis van verwachte buit) uitkiest. Stadsmarinier – “De hot spots van woninginbraak zijn afhankelijk van de dadergroepering die je hebt, of de buit waar ze op uit zijn. Als de buit dure auto’s betreft dan maakt de woning of locatie niet uit, maar de auto die voor de deur staat. Als je verder kijkt, zie je wel binnen bepaalde teamgebieden dat daar meer inbraken plaatsvinden. Het zijn vaak de wat oudere woningen met minder goed hang- en sluitwerk en waar een ander type mensen woont.”
Voor de bulk van eerstgenoemde soort woninginbraken (‘eenvoudige inbraken’) zijn inderdaad bepaalde buurten – zo blijkt uit de analyses van de politieteams – vaker doelwit dan andere (achter in deze FFS geven we een reeks hot spotkaarten weer). Dat heeft te maken met het al dan niet aanwezig zijn van inbraakbeveiliging (wijken met oude, slecht beveiligde woningen hebben de voorkeur). Op basis van de inbraakgolf in 2008 en 2009 is er op een breed front gewerkt aan het terugdringen van woninginbraak. Succesvol is de buurtpreventie in bijvoorbeeld Biesdonk, Heksenwiel en Gageldonk. 11. Ze verschaffen zich met simpele middelen (zoals met creditkaart het slot wegduwen = flipperen) toegang tot een woning. Ze stelen veelal ‘klein spul’, zoals sieraden, laptops, geld, en ook wel flatscreens.’.
Stadsmarinier – “Bij woninginbraak in deze wijken licht de politie de coördinator van de buurtpreventie in. Die informeert de straatcontactpersoon (iedere straat heeft een contactpersoon), en die mensen ondernemen direct actie. Dat gebeurt door te flyeren in de straat van ‘let op, er is ingebroken’ en een soort telefoonlijstestafette. Mensen zijn op die manier gewoon extra alert. Ook regelen ze tochten door de wijk met ‘voetjes’ en wordt er door buurtbewoners in de eigen buurt geke-
21
ken welke auto’s niet op slot zijn gedaan, welke achterpoorten open staan, etc. En daar spreken ze elkaar op aan.”
Dergelijke initiatieven leiden automatisch tot een grotere sociale controle en hebben daarmee hun doorwerking op de gehele wijk. Ook gemeente en woningbouwverenigingen dragen bij met meer preventieve maatregelen. Dat varieert van het stimuleren van voornoemde buurtpreventie tot het beter beveiligen van achterpaden, extra toezicht en beter hang- en sluitwerk. Wat daarnaast ook veel zoden aan de dijk zet, is de intensievere opsporing die vorm heeft gekregen in een districtelijk inbraakpreventieteam. Extra aandacht gaat uit naar de categorie ‘overige vermogensdelicten’ 12, dat als één van de grootste stijgers kan worden gezien. Zoals gezegd, is dit deels een gevolg van een andere wijze van registreren in BVH. 13 Maar daarnaast signaleren betrokken veiligheidsexperts de toename van het aantal leerlingen dat slachtoffer is van diefstal op school (van geld, GSM’s e.d.) als zorgwekkend. Aparte aandacht dient te worden besteed aan zakkenrollerij. De laatste jaren ligt het aantal aangiften op jaarbasis rond de 400. En als de trend van het eerste helft van 2011 zich doorzet, zal het aantal aangiften dit jaar met ruim 60 procent stijgen (naar 670). Deze cijfers zijn van belang omdat de positie van Breda in de Gemeentelijke Veiligheidsindex o.a. wordt bepaald aan de hand van voornoemd rijtje vermogensdelicten. Het beeld is dan dat woninginbraak na een structurele daling nagenoeg gelijk is gebleven in 2011 (maar landelijk aan de hoge kant) en auto-inbraak weer toeneemt (tot voorbij het hoge niveau van 2007). Ook diefstal van (brom)fietsen is na een flinke daling weer licht aan het stijgen. Gunstig is de forse afname van inbraak en diefstallen op bedrijventerreinen. In hoeverre deze ontwikkelingen van invloed zijn op de rangorde van Breda in de top 100 van onveilige gemeenten van Nederland is vooralsnog onzeker.
Enkele aandachtspunten Bij voornoemde analyse van de vermogensdelicten zijn enkele thema’s naar voren gekomen die aandacht verdienen. Voor zover het praktische zaken betreft, stippen we ze hier kort aan. Voor een volledig overzicht verwijzen we naar paragraaf 7. 1. Toezicht op maat Aard en intensiteit van het toezicht moeten meer dan nu het geval is, worden bepaald aan de hand van de hot spots en hot times.
22
12. Onder ‘overige vermogensmisdrijven’ valt een scala aan misdrijven waarvan de belangrijkste drie (1) diefstal / inbraak uit garagebox, schuur of tuinhuis, (2) zakkenrollerij en (3) een restcategorie ‘allerlei/overig’. 13. Problemen met nieuwe invoercodes leidt ertoe alle niet goed plaatsbare aangiften van vermogensdelicten weg te schrijven onder de noemer ‘overige vermogensdelicten’.
2. Toezichttaken bij gemeente De gemeente werkt meer en meer met BOA’s 14 (beveiligers 15, rondewachten en afvalwachten e.d.). Deze ontwikkeling stelt eisen aan de kwaliteit van voornoemde toezichthouders, de wijze van aansturing én de manier waarop wordt gezorgd voor een goede informatieuitwisseling (onderling en richting politie). Hetzelfde geldt voor de contacten tussen stadsmariniers en wijkteams. 3. Buurtpreventie kansrijk Buurtpreventieprojecten zijn - zo blijkt uit de ervaringen in diverse wijken in Breda – kansrijk. Deze zouden dan ook moeten worden uitgebreid (ook tot de sociaal zwakkere buurten). 4. Selectieve en dadergerichte opsporing Kort is aangestipt dat er grofweg een tweedeling is te maken tussen ‘het kleine grut’ en de criminele groeperingen die zich op grotere schaal bezighouden met woninginbraak, maar ook met andere vormen van criminaliteit. In het kader van effectief veiligheidsbeleid zijn laatstgenoemde dadergroeperingen aanzienlijk interessanter. Tegelijkertijd vragen hun professionaliteit, de criminele netwerken die ze vormen (regionaal) en hun actieradius (regionaal en vaak landelijk) (zie verderop) een andere opzet van informatiehuishouding en inzet van opsporingscapaciteit. Het vraagt óók een minder op delict gerichte inzet. We komen hierop terug in paragraaf 6 ‘Beschrijving dadergroepen’) en formuleren vervolgens in paragraaf 8 een voorstel voor een pilot rond dit thema. 5. Koppeling handhaving/toezicht en opsporing Een nauwkeurige analyse van aard en omvang van voornoemde verschillende vormen van de vermogenscriminaliteit leert dat er winst is te behalen door handhaving/toezicht en opsporing beter te koppelen. In paragraaf 8 doen we een voorstel om op dit terrein een pilot te starten.
14. Bijzondere Opsporings Ambtenaren. 15. Ingehuurd via Scorpions
23
4
Geweld breed aangepakt
Het aantal geweldsdelicten op jaarbasis in Breda is vanaf 2007 langzaam maar zeker aan het dalen. De jaren 2006 en 2007 waren met ruim 2.000 geweldsmisdrijven slechte jaren; de daarop volgende jaren scoren aanzienlijk beter. Relatief gezien weliswaar, want ruim vijftienhonderd geweldsmisdrijven op jaarbasis blijft, gezien de ernst van geweldsmisdrijven, hoog. De daling van 2010 wordt in 2011 min of meer vastgehouden. Dat is vergeleken met vier jaar daarvoor een daling van ruim 25 procent; een resultaat om trots op te zijn. In onderstaande tabel een overzicht van de daaronder vallende vormen van geweld.
Misdrijven
Door-
juni
berekend
Gemeente Helmond
2007
2008
2009
2010
2011
2011
Geweldsdelicten
1.932
1.785
1.758
1.504
784
1.555
(poging tot) moord, doodslag (1.4.2) 16
0
2
42
39
24
48
Openlijk geweld (persoon) (1.4.3)
87
92
128
106
54
107
Bedreiging (1.4.4)
563
474
473
430
230
456
1.075
1.025
881
809
412
817
Straatroof (1.4.6)
161
104
112
77
50
99
Overval (1.4.7)
33
37
52
43
14
28
Mishandeling (1.4.5)
16. De (landelijke) toename vanaf 2009 van (poging tot) moord en doodslag heeft te maken met de introductie van een nieuw registratiesysteem bij politie waarbij een (beperkt) deel van de zware mishandelingen alleen kan worden genoteerd onder poging tot doodslag (ten gevolge van veranderde invoercodes).
Jan-
Twee zaken vallen op. Ten eerste valt het overgrote deel van de geweldsmisdrijven onder de noemer ‘mishandeling’ en als goede tweede ‘bedreiging’. Het gaat daarbij – zoals we later zullen zien – voornamelijk om uitgaansgeweld en huiselijk geweld. Ten tweede is het aantal straatroven en overvallen in Breda verhoudingsgewijs hoog. De winst wordt vooral geboekt door een afname van het aantal gevallen van straatroof. De prognoses voor 2011 zijn wat betreft het aantal overvallen gunstig. Gooien we straatroof en overvallen op één hoop (waar veel voor te zeggen is: zie verderop) dan blijft het min of meer gelijk. Straatgeweld en geweld achter de voordeur Grofweg hebben we te maken met twee vormen van geweld: straatgeweld (geweld in het publieke domein) en geweld achter de voordeur. Bij straatgeweld onderscheiden we (1) burenruzies,
25
of - algemener - conflicten in woonwijken tussen bewoners, (2) uitgaansgeweld en (3) geweld in het verkeer. Op basis van de cijfers van 2010 blijkt dat van iedere tien geweldsmisdrijven er ruim acht zijn weg te schrijven als straatgeweld. In Breda hebben we in 2010 circa 1.500 geweldsincidenten. Een kleine 300 geweldsmisdrijven hebben de code ‘huiselijk geweld’ (voornamelijk tussen partners of ex-partners). Opvallend is overigens dat verhoudingsgewijs ook met grote regelmaat mannelijke (ex-)partners slachtoffer zijn van huiselijk geweld. ‘Rising star’ is tevens het aantal ouders dat door kinderen worden mishandeld (op jaarbasis gaat het om 36 incidenten). Daar doorheen loopt een ander onderscheid. Het gaat om instrumenteel of niet-instrumenteel geweld. Overvallen en straatroof worden gerangschikt onder instrumenteel geweld. Geweld (of de dreiging ermee) is hier een middel (instrument) om een slachtoffer te beroven. Circa 120 geweldsmisdrijven in Breda zijn gekwalificeerd als straatroof of overval en vallen daarmee onder de noemer ‘instrumenteel geweld’. De toename van het aantal overvallen in 2009 zet zich niet door in 2010 en 2011. Daarbij dient te worden aangetekend dat bij dergelijke kleinere aantallen trendanalyses minder zeker zijn. Hieronder een schematisch overzicht. Geweldsmisdrijven in Breda ± N = 1.500 Straatgeweld in Breda
Huiselijk geweld in Helmond
± N = 1.200
± N = 300
Waarvan straatroof en overvallen ± N = 120
Waar vindt geweld plaats in Breda? De geweldsmisdrijven concentreren zich in een aantal buurten/wijken (aan het eind van deze FFS hebben we relevante hot spotkaarten weergegeven). Het uitgaansgeweld is – zoals verwacht kan worden - geconcentreerd in het uitgaanscentrum en het gebied tussen de binnenstad en het station. Ook op de aan- en afvoerroutes richting omliggende woonwijken vinden met enige regelmaat incidenten plaats. De bestaande aanpak van uitgaansgeweld voldoet in grote lijnen. Er is een (recent hernieuwd) convenant Veilig Uitgaan waarin de inspanningen van diverse partners (horeca, gemeente en politie) zijn vastgelegd. Dit convenant richt zich vanzelfsprekend niet alleen op uitgaansgeweld, maar ook op het terugdringen van overlast en vernielingen. Een centraal thema is in dit verband het terugdringen van excessief alcoholgebruik. In dat kader zijn er vaste afspraken over het niveau en de kwaliteit van toezicht. Het gaat om gecertificeerd horecapersoneel, maar ook cameratoezicht en politieel toezicht.
26
Een deel van de geweldsincidenten is voetbalgerelateerd; althans speelt zich af rondom het café in de binnenstad waar veel kampers en ook harde kernleden van NAC komen. 17 Overigens gaat het om een beperkt aantal massalere vechtpartijen. Dat is vooral toe te schrijven aan de oude harde kern die bij dreigende escalaties vaak corrigerend optreedt. Supporterscoördinator – “Het supporterscafé ligt in een straat met andere cafés waar ook regelmatig Rotterdammers komen stappen. Vorig jaar is er bij een dancefestival op het Scheeveld een groep Rotterdammers door een aantal NAC-supporters van het evenemententerrein afgeslagen, geduwd, of in ieder geval weggewerkt. En twee maanden later komt er een vergeldingsactie. Een groep van circa 25 Rotterdammers komt in een keer hier in de straat, beukt een aantal mensen in elkaar en loopt weer weg. Dus het blijft een voortdurend proces. Er hoeft maar iemand te zijn die ‘Rotterdam Hooligans’ schreeuwt bij ons in de Vissersstraat en dan heb je de poppen aan het dansen.”
Daarnaast zien we dat een deel van de geweldsincidenten zich afspeelt in de diverse wijken. Het gaat om burenruzies die uitmonden in vechtpartijen (bijvoorbeeld in Westeind, Tuinzigt en Teugenkwartier) en confrontaties tussen jeugd en tussen jeugd en bewoners (bijvoorbeeld rond de Cruyff Court Haagse Beemden en de wijk Heuvel).
17. Dat zijn overigens redelijk gescheiden groepen. Slechts enkele kampers maken deel uit van de harde kern van NAC-supporters. De binding zit meer in het soort café, muziek en deels natuurlijk dezelfde sociale achtergrond.
Straatroof en overvallen Straatroof en een deel van de overvallen zijn in de optiek van betrokken veiligheidsdeskundigen meer en meer te karakteriseren als ‘gelegenheidscriminaliteit’. Toevallige passanten (veelal jongeren) worden ‘voor de lol’ bedreigd, geïntimideerd of in elkaar geslagen en ‘en passant’ gedwongen hun fiets, mobieltje of geld af te geven. Door het impulsieve karakter is er moeilijk een patroon te ontdekken in straatroof. Locaties en tijdstippen wisselen vrij willekeurig. Dat bemoeilijkt een adequate aanpak. De overvallen zijn deels van hetzelfde niveau. Het gaat dan om impulsieve berovingen van kleine ondernemers. Voorlopige analyses wijzen uit dat we hier te maken hebben met relatief jonge daders. Ze maken vaak deel uit van jeugdgroepen (zoals bijvoorbeeld de jongere lichting van de Brabantse Parkgroep en/of jongeren uit Breda Noord) en houden zich bezig met allerlei vormen van groepscriminaliteit zoals autoinbraak en woninginbraak. En bij tijd en wijle plegen ze straatroof of een overval. Straatroof is dan één van de delicten waar deze jongeren zich – meestal groepsgewijs – aan schuldig maken. Juist bij dit soort groepen zien we het eerder genoemde ‘waterbedeffect’. Naarmate bijvoorbeeld woninginbraak door allerlei preventiemaatregelen moeilijker wordt, wijkt een deel van hen naar straatroof of een overval. Een snelle manier ‘om geld te maken’.
27
Rechercheur – “Die jongens zijn vijftien, zestien jaar en ze pakken alles aan. Enige tijd geleden zijn er drie opgepakt voor straatroof. Het betrof een oude man van in de zeventig die ze van de geldautomaat gevolgd hebben tot in het park. En daar hebben ze hem beroofd.”
Voornoemd incident staat niet alleen. Betrokken veiligheiddeskundigen signaleren een verschuiving waarbij oudere personen vaker slachtoffer worden van straatroof. Ook een verschuiving richting overvallen op woningen wordt her en der in verschillende gemeenten al gesignaleerd. In hoeverre dat ook het geval is in Breda e.o. is nog niet duidelijk. Al met al kunnen we constateren dat circa 10 à 11 procent (in 2010 en 2011) van het straatgeweld in Breda te kwalificeren is als straatroof of overvallen. Dat is – ook landelijk gezien – veel. Voetbalgeweld In het kader van ‘Hooligans in beeld’ heeft de politie de namen van zo’n 250 NAC supporters (onderverdeeld in hinderlijk, overlastgevend, crimineel ). Zo’n 70 man daarvan – bijna uitsluitend blank, autochtoon en afkomstig uit de oude volksbuurten - zijn te beschouwen als harde kern of risicogroep. Een deel daarvan (circa 15) wordt consequent gevolgd. Deze groep van 50 is grofweg op te delen in twee subgroepen. Allereerst de groep dertigers en veertigers. Ze vormen de echte harde kern van NAC hooligans die altijd een risico blijft in termen van overlast en geweld (ook buiten de wedstrijden om). Supporterscoördinator voetbal – “Dat het uit de hand gaat lopen, zie je ook aan bepaald gedrag en kleding van de betreffende supporters: ze nippen aan hun bier, en je ziet dat ze vaak leren kleding aan hebben of twee jassen over elkaar aan, om te gaan rellen. Toen wij de confrontatie hadden tussen Jong Willem II met Jong NAC had 60 procent met zand verzwaarde handschoenen bij zich. Aan de buitenkant zijn ze verzwaard met zand, om meer slagkracht te geven. Portiers in de binnenstad hebben die dingen ook wel bij zich. Die dingen zijn strafbaar, daar is ook een aantal leden voor veroordeeld. Dat zijn Categorie IV wapens.”
Doordeweeks werken ze (veelal in de bouw e.d.) en in de weekends gaat een deel zich te buiten aan excessief alcohol- en drugsgebruik. Het past in het normale straatbeeld van de wijken waar ze wonen waarbij mensen op straat voor hun huis zitten met een krat bier. In de zijlijn verdienen ze wat extra’s door heling, winkeldiefstal, verkoop illegaal vuurwerk, kleinschalige drugshandel e.d. Het is volstrekt geaccepteerd dat er allerlei gestolen spullen van elkaar gekocht en verkocht worden. Regelmatig worden jongeren uit deze groep betrapt bij winkeldiefstallen. Het gaat dan om kostbare zaken als camera’s, e.d.
28
Rechercheur – “Ze kennen het verschil tussen ‘mijn en dijn’ niet. Als je een fles shampoo kan kopen… een van de moeders van die risicosupporters is gespecialiseerd in dergelijke haarproducten. Dus als je daar je shampoo wil kopen voor een euro, dan koop je daar je shampoo. Andere families verkopen bepaalde merken jassen. In die buurt is dat heel normaal.”
Geïnvesteerd wordt vooral in de nieuwe lichting NAC hooligans daaronder (van rond de 20 jaar). Inzet is te voorkomen dat ze de tweede (of derde) generatie voetbalhooligans van NAC gaan worden. Deze jongere groep is overigens wat gemêleerde qua samenstelling. In tegenstelling tot de oude harde kern zijn ze vaker werkloos en is een deel ook actiever op het criminele vlak. Ze komen ook vaker in beeld bij ongeregeldheden in het uitgaanscentrum (uitgaansgeweld). De aanpak (die deels landelijk wordt gecoördineerd) bestaat uit een mix van maatregelen gericht op het nauwlettend volgen van deze kleine groep supporters,18 bij wangedrag direct ingrijpen (stadionverboden en meldingsplicht) en het aanbieden van alternatieve clubgerelateerde activiteiten (teamplay, spandoeken schilderen e.d.). Rondom zogenaamde risicowedstrijden wordt voor extra toezicht en begeleiding gezorgd. Er is een speciale supportersbegeleider aangesteld (gesubsidieerd door de gemeente Breda) en daarnaast is ook een aantal politiemensen speciaal voor deze taak vrijgemaakt (taakaccent). Deze mensen houden bij thuis- en uitwedstrijden, ook in het buitenland, de harde kern van supporters in de gaten. Nieuw onderdeel van de aanpak van ‘Hooligans in beeld’ is het vooraf contact opnemen met de centrale figuren binnen de groep. Ze krijgen een formele brief van de gemeente waarin hen wordt gewezen op hun (mede)verantwoordelijkheid voor een ordelijk verloop van de wedstrijden (en het voorkomen van ongeregeldheden). Het is een redelijk neutrale, maar wel officiële brief die vervolgens ook gevolgd wordt door een huisbezoek. Beide acties zijn bedoeld om met deze centrale figuren in gesprek te komen en natuurlijk ook om duidelijk te maken dat ze in het vizier zijn (het is dus ook een impliciete waarschuwing).
18. En het ook laten weten dat ze worden gevolgd.
Kort enkele aandachtspunten en interessante strategieën op een rij: • Er dient geïnvesteerd te worden in betere regionale afstemming en samenwerking met o.a. Willem II. Deze afstemming is momenteel onvoldoende. • Er dient ook geïnvesteerd te worden in het consequent monitoren van de harde kern van hooligans. Het gaat vooral om ook wangedrag dat zich buiten het voetbalgebeuren om afspeelt in beeld te krijgen (paragraaf 7). • Er wordt gewerkt met zogenaamde ‘persoonsdossiers’. Daarin wordt de geschiedenis van wangedrag van iedere supporter vastgelegd. Ingeval van vervolging wordt dit persoonsdossier
29
als achtergrondinformatie meegegeven. Dat blijkt de kans op een passende sanctie te vergroten. In paragraaf 7 doen we een voorstel deze persoonsdossiers ook te gaan aanleggen voor specifieke groepen jonge crimineeltjes (de zogenaamde nieuwe veelplegers). Supporterscoördinator voetbal – “Als bijvoorbeeld om een stadionverbod wordt gevraagd dan komt ook de gehele voorgeschiedenis op tafel. Wanneer hij aangesproken is, wanneer welk wangedrag is gezien e.d. En daar gaat het OM maar vooral de rechter in mee. Niet met strafverzwaring, maar wel door met de eis mee te gaan.”
• Een effectief instrument is ook de meldingsplicht. Vooralsnog is dat onderdeel van het stadionverbod. Dat verloopt volgens een vast patroon. Als iemand een derde van zijn stadionverbod er op heeft zitten, volgt een derde meldingsplicht en dan wordt het laatste deel omgezet in een voorwaardelijk stadionverbod. Het voorkomt dat deze supporters rond het stadion gaan rondhangen of zich vóór en na de wedstrijd weer bij eventuele confrontaties aansluiten. En als ze zich melden, bestaat ook de mogelijkheid met ze in contact c.q. gesprek te komen. We komen daar in onze aanbevelingen (paragraaf 7) nog op terug. Relationeel of huiselijk geweld Huiselijk geweld komt in alle wijken van Breda voor (zowel in de ‘nette’ wijken, als in de achterstandswijken). Ook in Breda zien we – evenals in veel andere gemeenten – dat de extra prioriteit die wordt gegeven aan huiselijk geweld aanvankelijk leidt tot een stijging in het aantal aangiften. Dit komt niet omdat het meer voorkomt, maar omdat er meer aandacht voor is binnen de politie. Hierdoor worden slachtoffers vaker gestimuleerd om aangiften te doen. De politie kan ook - zonder aangifte – zelf besluiten tot vervolging over te gaan (we noemen dat ambtshalve vervolging) en ook dat leidt tot een toename van het aantal zaken. Huisverbod Sinds 2009 is het mogelijk via een bestuurlijke maatregel de pleger van huiselijk geweld tijdelijk uit huis te plaatsen. Dat geldt dan primair voor die situaties waarin onvoldoende gronden zijn voor een strafrechtelijk optreden, maar wel tal van aanwijzingen zijn dat de situatie binnen niet al te lange termijn opnieuw zal escaleren. We noemen die maatregel ‘het huisverbod’. De pleger van huiselijk geweld wordt hiermee voor een kortdurende periode (tien dagen) verboden thuis te komen en hij mag geen contact hebben met de in de beschikking met name genoemde gezinsleden en/of huisgenoten. Daarmee wordt een mogelijke escalatie van huiselijk geweld voorkomen. In deze periode wordt tevens alles in het werk gesteld om dader en slachtoffer (s) te begeleiden naar
30
hulpverlening (snelle interventie). Het is mogelijk het huisverbod te verlengen tot maximaal 4 weken. Huiselijk geweld een prioriteit Huiselijk geweld heeft duidelijk de aandacht van de politie. Er is voldoende uitwisseling via een informeel netwerk. Specifieke gevallen worden ook besproken met de hulpverlening. Wat ook steeds meer gebeurt – en dat is winst – is dat de hulpverleningsinstellingen ook van hun kant risicogezinnen (die dus nog niet in beeld zijn bij de politieteams) aandragen, met het verzoek aan de verantwoordelijke wijkagent hier een ‘extra oogje’ in het zeil te houden. Standaardprocedure is dat, bij huiselijk geweldsincidenten op een adres waar kinderen wonen, een melding gedaan wordt bij jeugdzorg (zogenaamde zorgmelding). Huiselijk geweld is en blijft per definitie een prioriteit. Zeker als men zich realiseert dat er slechts een zeer klein deel van het werkelijke aantal huiselijk geweldsincidenten in beeld komt. En bij al die gevallen kan men er gevoeglijk van uitgaan dat dergelijke personen al veel vaker slachtoffer zijn geweest van geweld. Dit resulteert in twee aanbevelingen voor het lokaal veiligheidsbeleid: 1 Risicoadressen ‘huiselijk geweld’ in beeld Een substantieel deel van de huiselijk geweldsincidenten wordt weggeschreven onder andere maatschappelijke klassen zoals bijvoorbeeld overlast (vooral burengerucht) en vernieling.19 Analyses in een aantal gemeenten wijzen uit dat door op deze manier breder te kijken het aantal incidenten dat valt onder de brede noemer ‘huiselijk geweld’ flink (tot in sommige gemeenten ruim een derde) hoger ligt. Zogenaamde ‘risicoadressen huiselijk geweld’ kunnen zo beter in beeld worden gebracht.
19. In het totaal zijn in 2010 in de gemeente Breda ruim 900 incidenten geregistreerd met de code ‘huiselijk geweld’. Slechts in krap een derde daarvan (300) wordt ook daadwerkelijk aangifte gedaan. Ongeveer 200 van deze aangiften worden geregistreerd als een geweldsincident. 20. In het hele district gaat het om 92 huisverboden. 21. Vanaf maart 2009 in dat jaar 29 huisverboden, in 2010 25 huisverboden en in 2011 tot nu toe 19 huisverboden.
2 Bredere toepassing huisverboden Vanaf maart 2009 zijn er in de gemeente Breda 72 huisverboden afgegeven.20 Op jaarbasis gaat het om ongeveer 25 huisverboden.21 In vrijwel alle gevallen betreffen het geweldsincidenten waar ook een strafrechtelijk traject is gestart. Vraag is of dit instrument niet ruimer kan worden ingezet, zeker gezien een aantal huiselijk geweldsincidenten op jaarbasis. Het gaat dan niet alleen om meer huisverboden (met daaraan gekoppelde hulpverleningstrajecten), maar óók om de toepassing van huisverboden in die gevallen waar strafrechtelijk optreden (nog) niet mogelijk is. Het huisverbod is bij uitstek een instrument dat eerder kan worden ingezet en waarmee ernstigere geweldsescalaties in de toekomst kunnen worden voorkomen.
31
5
Drugscriminaliteit en drugsoverlast
Eén van de belangrijkste uitdagingen voor het veiligheidsbeleid in Breda vormt de aanpak van drugscriminaliteit en daarmee gepaard gaande drugsoverlast. Dat kan variëren van overlast als gevolg van enorme aantallen buitenlandse drugstoeristen, de daaraan gekoppelde straathandel, maar ook de illegale hennepkwekerijen in diverse woonwijken. Indirect is ook een deel van de straatroof en inbraken gekoppeld aan verslavingsproblematiek en is bij een groeiend deel van de geweldsincidenten sprake van excessief alcohol– en/of drugsgebruik. Als er dus één terrein is verweven met criminaliteit (en overlast) dan betreft het drugs. Het gaat dan zowel om de productie van als de illegale handel in drugs. Alle betrokken deskundigen op het gebied van veiligheidsbeleid benadrukken dat de aanpak daarvan wezenlijk is voor Breda. We kunnen gevoeglijk de stelling verdedigen dat een substantieel deel van de veiligheidsproblematiek druggerelateerd is. Ruim 60 procent van de aangiften onder de noemer ‘illegale handel’ heeft betrekking op drugshandel. Breda centrum neemt hiervan het leeuwendeel voor zijn rekening. Dat zegt echter nauwelijks iets over de werkelijke omvang van drugshandel (en/of drugsproductie). We spreken van zogenaamde ‘slachtofferloze’ of ‘aangifteloze’ delicten in die zin dat zowel dealer als gebruiker geen baat hebben bij aangiften van een dergelijk misdrijf. Dat betekent dat de cijfers eerder een weerspiegeling vormen van de politiële inzet dan van de werkelijke omvang. Om die reden is de door ons gehanteerde methodiek – waarbij systeemkennis wordt gekoppeld aan straatkennis (kennis van veiligheidsexperts) – onontbeerlijk. Vriend en vijand zijn het erover eens dat de drugsproblematiek direct en indirect in sterke mate bijdraagt aan de veiligheidsproblematiek in Breda. De Brabantse regio vormt het speelveld van diverse criminele groeperingen die zich hebben toegelegd op de productie van en handel in drugs (zie onder meer paragraaf 7: beschrijving van criminele groeperingen). Een schets van de lokale markt voor drugscriminelen Allereerst zien we dat de lokale markt voor harddrugs (voornamelijk cocaïne, heroïne en XTC) in handen is van een beperkt aantal van circa tien familiaal georganiseerde groepen (veelal Marokkaanse achtergrond) afkomstig uit Breda e.o.. Interessant is dat deze groeperingen de lokale markt onderling hebben verdeeld. Het gaat om relatief kleine, maar ook enkele middelgrote handelaars die veel-
33
al inkopen in Rotterdam. Daarnaast wordt ook – op relatief kleine schaal - door enkele leden van de harde kern van NAC-hooligans gehandeld. Afzetgebied vormt het uitgaanscircuit en/of het voetbalcircuit. Cocaïnegebruik is in het uitgaanscircuit momenteel populair; XTC wordt voornamelijk afgezet rondom ‘dance events’ en andere grootschalige feesten. Verder is GHB in opkomst en qua productie geconcentreerd in omliggende plaatsen als Etten-Leur en Rucphen (en daarbinnen vooral Sint Willebrord). Het is een ‘rising star’ met veel spelers op de markt zonder een hoge organisatiegraad. GHB is eenvoudig te maken en daardoor is de markt voor ‘iedereen’ toegankelijk. Drugsexperts – “Het is gemakkelijk te maken omdat het middel GBL – de werkzame stof in GHB - nog vrij te koop is in België. Daarom wordt het vooral in deze grensstreken geproduceerd. Er is ook veel rotzooi op de markt: bijvoorbeeld GHB waarbij als grondstoffen velgenreiniger en gootsteenontstopper worden gebruikt. Het wordt in colaflessen verhandeld. Een geregelde GHB-gebruiker raakt volledig de weg kwijt. ”
Het is een zeer schadelijke drugs in termen van volksgezondheid, maar ook in termen van openbare orde problematiek. Teamchef en districtelijk verantwoordelijk voor aanpak drugsproblematiek – “Onze zorg ligt bij jongeren die softdrugs en – in het verlengde daarvan - GHB gebruiken en niet zozeer het cocaïnegebruik. GHB is echt verschrikkelijk verslavend, dat wordt ernstig onderschat. Tot voor kort moesten we GHB-verslaafden zo snel mogelijk vrij laten omdat ze bij gebrek aan GHB een grote kans hebben om te sterven. Dus op het moment dat hij strafbare feiten pleegt, zijn wij gedwongen hem te laten gaan zodat hij die rotzooi weer kan gebruiken. Sinds kort hebben we een afspraak met Novadic-Kentron. Ze komen in dergelijke gevallen zuivere, medische GHB toedienen, onder toezicht.”
De Brabantse regio is verder van oudsher een belangrijke speler op het gebied van productie van en handel in softdrugs. We hebben het dan niet alleen over de lokale markt als afzetgebied, maar de handel strekt zich ook uit naar de rest van Nederland en tot over de grens (onder meer richting België en Frankrijk). Vanwege de – eufemistisch gezegd - merkwaardige vormgeving van het huidige gedoogbeleid profiteert (en floreert) deze illegale markt (voor een belangrijk deel in handen van enkele criminele groeperingen) ook nog eens doordat de coffeeshops in Nederland voor hun bevoorrading hierop zijn aangewezen. Deze markt is momenteel sterk in beweging. Dat heeft alles te maken met de inspanningen van de landelijke en lokale overheid om het aantal coffeeshops terug te dringen, plannen om de toegestane
34
gebruikershoeveelheid te beperken tot twee gram, de intensieve drugscontroles (met speciale aandacht voor auto’s met buitenlands kenteken) en het voornemen om te gaan werken met een pasjessysteem. Meer concreet is de succesvolle aanpak van illegale hennepkwekerijen (en de ruimingteams), rigoureuze keuzes om het gedoogbeleid geheel te beëindigen zoals recent in Roosendaal en Bergen op Zoom, maar ook de recente bovenregionale inzet van de Taskforce B5 en soortgelijke initiatieven 22 voldoende om te leiden tot grote veranderingen (zie hierna eerste aandachtspunt). Aandachtspunten 1. Eerste aandachtspunt betreft voornoemde veranderingen in de illegale markt van hennepproductie en – handel. Er is in de Brabantse regio op dit moment sprake van een andere illegale marktordening die zich op drie manieren manifesteert:
22. En daarnaast al langer lopende initiatieven zoals Courage. Het gaat daarbij om een integrale aanpak van drugsoverlast en – criminaliteit door Roosendaal en Bergen op Zoom in nauwe samenwerking met het korps MW Brabant (Beke & Van der Torre Drugsscan, 2011). 23. Monitor Drugstoerisme Breda 2009 – 2010. 24. We zien trouwens een soortgelijke ontwikkeling richting voormalige Oostbloklanden (Polen) en (in de kassenstreken in het Westland) richting Engeland.
• De druk van buitenlands drugstoerisme op de grotere Brabantse steden (waaronder Breda) zal verder toenemen. Een beperkte maatregel als beëindiging van het gedoogbeleid in de nabijgelegen gemeenten Roosendaal en Bergen op Zoom leidt al tot een toename van bezoekers aan de acht Bredase coffeeshops van bijna 50 procent. 23 De prognose is dat hiermee de illegale drugsmarkt (lees: straathandel) een extra impuls gaat krijgen én de drugsoverlast binnenkort de ‘kritische grens’ zal overstijgen (zie verderop paragraaf 8). • Tegelijkertijd neemt natuurlijk ook de aanzuigende werking van Nederland voor buitenlands drugstoerisme af. Nu al zijn er aanwijzingen dat een deel van de illegale drugshandel én – productie zich verplaatst naar de grensstreek en verder België in. 24 Het gaat om nieuwe locaties vlak over de grens. Maar ook bestaande buitenlandse illegale markten (in onder meer Antwerpen en Lille) profiteren van deze ontwikkelingen. Het is een simpel markmechanisme waarbij het aanbod zo dicht mogelijk bij de klant wordt gebracht. Bovendien worden grenscontroles vermeden en wordt de pakkans als gevolg van buitenlandse kentekens verkleind. Tegelijkertijd betekent dit voor België, Duitsland en – in mindere mate – Frankrijk dat ze meer en meer te maken krijgen met illegale drugsverkoop in eigen land. Ze krijgen met andere woorden meer dan voorheen de verantwoordelijkheid hun eigen strikte drugsbeleid te realiseren. • De repressieve kant van de hiervoor geschetste aanpak richt zich vooral op de criminele groeperingen binnen de gemeenschap van kampers (en daaraan gekoppelde vrijplaatsen). Voorkomen moet worden dat hiermee andere (deels nieuwe) spelers op de markt – zoals groeperingen afkomstig uit voormalige Oostbloklanden of de hier gevestigde Vietnamese of Marokkaanse gemeenschap - actiever worden op dit gebied. Het op peil houden van
35
de informatiepositie op dit punt is daarom van wezenlijk belang. We verwijzen hiervoor naar paragraaf 8 (pilots). 2. Tweede aandachtspunt betreft de afstemming van aanpak drugsoverlast met de aanpak van daarachter liggende drugscriminaliteit De prioriteit op het gebied van veiligheid voor lokaal bestuur, maar ook de lokale politieteams ligt primair in de aanpak van de drugsoverlast en daarmee gepaard gaande, veelvoorkomende criminaliteit die waarneembaar is op straat. Teamchef: “ We moeten als politie aan de burger laten zien dat we deze rotzooi niet tolereren. Ik krijg soms zoveel melders over een straatdealertje in De Heuvel, een achterstandswijk waar – bij wijze van spreken - de junk en de dealer tegenover elkaar wonen, waar iedere dag auto-inbraken plaatsvinden waarvan we zeker weten dat het een klant is van ‘onze’ straatdealer is. Zo klein is deze wereld, maar zo groot is deze overlast. Mensen zien deze verslaafden bij de dealer in hun straat over de vloer komen, ze zien dat deze verslaafden de auto’s in de buurt leeg jatten. Voor die mensen is dat één groot probleem, één grote vrijplaats. Dan moeten bewoners weten dat we ermee aan de gang gaan. Dat zo’n dealer geen vrijbrief heeft.”
De prioriteit op het gebied van veiligheid moet daarnaast ook liggen in de aanpak van daarachter liggende criminele groeperingen. Daarvoor zijn primair de recherche (districtelijk, regionaal en landelijk) verantwoordelijk, veelal aangestuurd door het OM. Momenteel is er te weinig afstemming tussen beide sporen. Aanwezige straatkennis wordt onvoldoende benut, de huidige informatiestroom via de systemen richting recherche is gebrekkig en de dagelijkse aanpak van drugsoverlast en daarmee de kleine drugscrimineel wordt uitsluitend gestuurd door de zichtbare overlast. Omgekeerd worden de criminele groeperingen – actief in het drugscircuit - die onderwerp zijn van huidige opsporingsonderzoeken niet mede gekozen op basis van lokale veiligheidscriteria. In paragraaf 8 stellen we een pilot voor gericht op een betere afstemming tussen beide sporen.
36
6
Dadergroepen als invalshoek
Bij onze analyse van de belangrijkste vormen van vermogens- en geweldscriminaliteit is met betrokkenen ingegaan op ‘het verhaal achter de cijfers’. Gekeken is naar mogelijke oorzaken, locaties waar het zich concentreert, maar vooral welke dadergroepen er in beeld zijn. Wat lokaal bestuur, maar ook politie zich moet realiseren, is dat dit een gedeeltelijke breuk is met de huidige aanpak. Men dient veiligheidsbeleid dat zich richt op het aanpakken van bepaalde vormen van criminaliteit, zoals woninginbraak, auto-inbraak en zelfs ernstige delicten als straatroof los te laten. Het zijn dadergroepen en daarmee samenhangende risicogroepen (‘high & low potential’) die in beeld moeten worden gebracht en vervolgens aangepakt moeten worden. En bij het in beeld brengen van deze dadergroepen moet tevens duidelijk zijn met welke verschillende delictsvormen ze zich bezighouden.
Onze stelling is dat als men zich richt op specifieke delicten, men op zijn best een verschuiving naar andere delictsoorten bewerkstelligt. Dat zien we ook in diverse Brabantse gemeenten. Het ‘waterbedeffect’ waarbij bijvoorbeeld het sluiten van coffeeshops in Bergen op Zoom en Roosendaal leidt tot een afnemende markt voor illegale straathandel (en dus het wegvallen van inkomsten van de kleine drugsrunners) en daarmee (vermoedelijk) tot een toename van woninginbraken in genoemde gemeenten. Tegelijkertijd leidt het in Breda tot een toename van het aantal (buitenlandse) drugstoeristen van bijna 50 procent. Dat gaat invloed hebben op de illegale (straat) handel die automatisch rondom dergelijk drugstoerisme ontstaat; het gaat ook leiden tot een overschrijding van de acceptatiegrens van bewoners en ondernemers in het centrum en omliggende wijken (overschrijden van de ‘kritische grens’). Als gekeken wordt naar de fluctuaties in diverse vormen van vermogenscriminaliteit lijkt er sprake van een patroon. Kort door de bocht gesteld, lijkt een afname van één of meerdere vermogensdelicten bijna altijd gepaard te gaan met een toename van andere vermogensdelicten. De verschuivingen hebben veelal te maken met de bestuurlijke en politiële prioriteiten. Wanneer fors wordt ingezet op woninginbraak of auto-inbraak wordt ‘het criminele handwerk’ bemoeilijkt en neemt de pakkans toe. Dadergroepen die zich hiermee bezighouden, gaan dan alternatieve criminele inkomstenbronnen zoeken. Dat effect is groter naarmate lokale veiligheidspartners zich meer richten op preventie. Pas als het gelijke tred houdt met opspo-
37
ring – en dan vooral van de meest ‘productieve’ dadergroeperingen - kan er een breder effect worden gesorteerd. Bovengenoemde ontwikkeling is overigens zichtbaar in veel gemeenten. Het zijn de sociaal zwakkere wijken met slecht beveiligde (vaak oudere en goedkopere) woningen die vooral doelwit zijn van woninginbraak. Betere beveiliging van banken heeft geleid tot overvallen op detailhandel. Nu hier prioriteit aan wordt gegeven, stijgt het aantal gewelddadige overvallen op woningen. Als bovenstaande patronen kloppen, kan men bestuurlijk zelfs de vraag stellen of bepaalde inspanningen op het gebied van veiligheid niet leiden tot verschuivingen naar vormen van criminaliteit die maatschappelijk veel meer schade aanrichten. Prioriteren dadergroepen voor lokale aanpak Niet iedere criminele groepering is op lokaal niveau effectief aan te pakken. Integendeel, we zien dat naarmate dergelijke groeperingen regionaal of zelfs landelijk gaan opereren ze vanuit lokaal veiligheidsbeleid minder effectief zijn te bestrijden. Dat geldt zo mogelijk nog sterker voor criminele groeperingen die zelfs helemaal niet afkomstig zijn uit Breda. Het is duidelijk dat voor de aanpak van dergelijke groepen andere samenwerkingsverbanden noodzakelijk zijn. Maar wat blijft gelden, is dat door dadergroepen of criminele netwerken in beeld te brengen, alsmede de vormen van criminaliteit waar ze zich mee bezighouden, men bestuurlijk (en politieel) een veel gefundeerdere keuze kan maken waar men zijn aandacht op richt. Het in de toekomst voortdurend doorgronden van, en sturen op de aanpak van criminele netwerken biedt meer perspectief dan het sturen op reductie van bepaalde delictsoorten. Hoe dergelijke criminele netwerken in beeld kunnen worden gebracht, daar komen we nog uitgebreid op terug (zie paragraaf 8). Enkele voorbeelden van criminele groeperingen In het kader van deze inventarisatie hebben we als voorsprong dat een deel van dergelijke criminele groeperingen al min of meer bekend is. Soms alleen omdat er sterke aanwijzingen zijn; soms omdat ze al onderwerp zijn geweest van opsporingsonderzoek. Als voorschot op voornoemde blauwdruk geven we een korte impressie van de criminele groepen die we nu al ‘in beeld hebben’. Eerst een overzicht en vervolgens een korte inhoudelijke schets.
38
Criminele groeperingen op gebied vermogenscriminaliteit Arrivés • oude veelplegers • oude autochtone, criminele niche • oudere harde kern van notoire woninginbrekers • ‘doorgecriminaliseerde’ harde kern voormalige jeugdgroepen High Potentials • criminele jeugdgroep in Breda Noord • nieuwe veelplegers • mobiel banditisme • voormalige Bredase jeugdgroep • jeugdgroepen Oosterhout, Zundert, Etten-Leur etc. • criminelen uit Oostbloklanden Criminele groeperingen actief in de drugshandel en - productie • ± tien familiaal georganiseerde groepjes (deels Marokkaans) uit Breda en omstreken • Circuit NAC-hooligans • Kleine en enkele grote producenten GHB in Etten-Leur en Rucphen (en daarbinnen Sint Willebrord) • Families met relaties in het kamperscircuit (met regionaal/landelijk banden) • Circuit van actieve drugsrunners Criminele groeperingen actief op het gebied van geweld • Deel van voornoemde criminele groeperingen • NAC hooligans • Recidiverende huiselijk geweldplegers
25. Er lopen van daar uit bijvoorbeeld ook lijnen naar de voormalige beruchte Julietbende.
Criminele groeperingen actief op gebied van vermogenscriminaliteit • Breda kent – als iedere andere gemeenten – oude veelplegers. Een relatief kleine groep die – zo leert de praktijk – vaak verantwoordelijk is voor een substantieel aantal woninginbraken en overigens ook auto-inbraken, winkeldiefstal etc. Op het moment dat deze personen ‘vastzitten’, is dat onmiddellijk zichtbaar in de criminaliteitsstatistieken. Eind vorig jaar is er een bovenregionaal rechercheteam op autodiefstal gezet, hetgeen resulteert in de aanhouding van ongeveer tien verdachten. Dat vertaalt zich direct in een duidelijke afname van het aantal auto-inbraken. Deze verslaafde veelpleger raakt langzamerhand uit beeld. Ze sterven letterlijk uit. Daarvoor in de plaats komt de ‘nieuwe veelpleger’ die we verderop bespreken. • Breda kent de ‘oude autochtone criminele niche’ (onder meer in Westeinde maar ook Breda Noord) die al vele generaties actief zijn in de zwaardere vormen van georganiseerde criminaliteit. 25
39
Het gaat om allerlei vormen van vermogenscriminaliteit, waaronder overvallen en drugshandel. • Gespecialiseerd in woninginbraak is een qua leeftijd oudere groep (30 tot 45 jaar) gedeeltelijk afkomstig uit het kamperscircuit en diverse achterstandsbuurten in Breda Noord (en met contacten met Etten-Leur). Het zijn notoire woninginbrekers (‘brooddieven’) die alles stelen wat los en vast zit. Het is niet zozeer een echte groep, maar eerder een verzameling criminelen die met elkaar in wisselende samenstelling inbraken plegen. Specialist – “Ze zijn ook in staat om een hele woning leeg te halen van strijkijzer, tot aan magnetron en dat soort dingen. Maar ook veel sierraden, spelcomputers, televisies, dus ook de grotere spullen. Ze helen op de . . . . hier in Breda. Daar zijn wij pas naar binnen gevallen en daar lagen echt duizenden spullen. Het stond er ook al lang, ook oudere goederen. Wij hadden zoiets nog nooit gezien.”
• Interessant is ook een selectie van personen afkomstig uit voormalige jeugdgroepen die inmiddels zijn gaan behoren tot de criminele ‘crème de la crème’ van Breda (en omstreken). Geschat wordt dat het om een groep van 100 tot 150 personen gaat. Concreet is er aardig wat informatie over een aantal van hen 26 oorspronkelijk afkomstig uit Breda Noord (de Belgiëwijk). Nu houden ze zich onder meer bezig met autodiefstallen. Het gaat om een gemengd gezelschap van Nederlanders, Marokkanen, Turken en Antillianen. De auto’s worden enkele dagen ergens in het district gestald en vervolgens in zijn geheel of in onderdelen verder getransporteerd (het land uit). De hele werkwijze wijst op een goed georganiseerd, crimineel netwerk waarbij naast de daadwerkelijke diefstal ook het omkatten van auto’s, of demonteren in onderdelen, alsmede het transport en verkoop elders goed is geregeld. In dat kader komen we personen uit deze groep tegen die zich schuldig maken aan woninginbraak, maar dan gericht op het ontvreemden van autosleutels (en eventueel papieren). Bij een recente inval bij enkele personen uit deze criminele groepering vanwege vermoeden van illegale hennepteelt werd direct duidelijk dat deze groep zich op een veel breder front bezighoudt met allerlei vormen van criminaliteit. Er werden tal van gestolen goederen gevonden (heling), onder andere scooters die vermoedelijk gebruikt zijn bij een ramkraak. • Als we bovenstaande criminele groeperingen als ‘arrivés’ bestempelen, kunnen we de onderstaande groeperingen kwalificeren als ‘high potentials’. Momenteel opereert ook een zeer actieve criminele jeugdgroep in Breda Noord (voornamelijk allochtone jongvolwassenen van rond de twintig jaar). Ze doen van alles tot berovingen toe. Maar ook heling, productie van hennep en drugshandel. Er zijn vooralsnog alleen vermoedens dat jongeren uit deze groep zich ook schuldig maken aan woninginbraak
40
26. Ze zijn daar onder meer in 2007 en 2008 als jeugdgroep in beeld gebracht
(onder meer in de eigen wijk Tuinzigt). Wat zorgen baart bij deze groep zijn niet alleen hun huidige criminele activiteiten, maar ook de contacten die ze hebben met figuren uit de zwaardere, meer georganiseerde criminaliteit. En daarbij komen ook andere groepjes overlastgevende allochtone jongeren in beeld die zich ophouden op verschillende plekken in de wijk (o.a. bij garageboxen, bij flats of in de omgeving van winkelcentra). We hebben het dan over personen en/of groepjes waarvan nu al met bijna honderd procent zekerheid is te zeggen dat ze over pakweg tien jaar behoren tot de criminele ‘crème de la crème’ van Breda. • Onder voornoemde ‘high potentials’ komen we ook de nieuwe veelplegers tegen. Het gaat dan om het deel van voornoemde harde kern, veelal afkomstig uit (criminele) jeugdgroepen, dat zich veelvuldig schuldig maakt aan allerlei (vermogens)delicten. In tegenstelling tot de verslaafde veelpleger wordt deze nieuwe veelpleger veel minder vaak gepakt. Maar als gekeken wordt naar hun criminele activiteiten scoren ze bijzonder hoog. De landelijke discussie die nu gevoerd gaat worden, is hoe deze nieuwe groep veelplegers beter in beeld kan worden gebracht én of deze groep niet in aanmerking kan komen voor een nieuw soort ISD – maatregel. Lokaal bestuur zou in nauwe samenwerking met wijkagenten en recherche deze nieuwe groep veelplegers in beeld kunnen gaan brengen. Voor hen zou vervolgens een speciaal arrangement kunnen worden ontwikkeld. We verwijzen daarvoor naar de aanbevelingen in paragraaf 7. • Bij het detecteren van ‘high potentials’ moeten we ons niet alleen beperken tot Breda zelf. Een deel van de auto-inbraken, maar ook woninginbraken komt voor rekening van rondtrekkende groepen criminelen. Normaliter wordt dat aangeduid met de term ‘mobiel banditisme’. Interessant is natuurlijk welke groeperingen daarachter zitten. Voor een deel betreft het de eerder genoemde harde kern van jongvolwassen criminelen uit Breda die inmiddels zijn werkterrein heeft uitgebreid tot de regio en zelfs het hele land. Voor een deel gaat het om jonge criminelen uit omliggende gemeenten die in Breda hun slag slaan. Concreet is een aantal personen (rond de 20 tot 30 jaar) uit voormalige jeugdgroepen uit Oosterhout en Zundert momenteel in beeld. In wisselende samenstelling plegen ze overvallen, inbraken en dergelijke. Voor een deel bestaan deze rondtrekkende criminele groeperingen ook uit criminelen afkomstig uit Oost Europese landen. Dit soort criminaliteit is vaak herkenbaar aan locatie, frequentie en type buit. Veelal vinden ze plaats in wijken / buurten vlakbij omliggende snelwegen, is het seriematig (een flinke reeks inbraken in dezelfde nacht) en gaat het om diefstal op bestelling (van airbags bijvoorbeeld). Maar ook homejacking begint populair te worden onder deze groepen. De inbraak in een woning is dan vooral bedoeld
41
om de sleutels en papieren van een auto te vinden en dan de auto weg te nemen. We hebben te maken met professionals, getuige ook het materiaal dat ze bij zich hebben om bijvoorbeeld te voorkomen dat de gestolen auto’s kunnen worden getraceerd via peilingen. Gezien de toename van auto-inbraken in Breda kan men er haast niet onderuit op dit front ook na te gaan welke regionale groepen van elders hier actief zijn. Criminele groeperingen actief in de drugshandel en -productie Eén van de belangrijkste uitdagingen voor het veiligheidsbeleid in Breda vormt – zoals gezegd - de aanpak van drugscriminaliteit en daarmee gepaard gaande drugsoverlast. De Brabantse regio vormt het speelveld van diverse criminele groeperingen die zich hebben toegelegd op de productie van en handel in drugs. • De lokale Bredase markt voor hard drugs in handen is van een beperkt aantal van circa tien familiaal georganiseerde groepen (deels allochtone achtergrond) afkomstig uit Breda e.o. die de lokale markt redelijk hebben verdeeld. Het gaat om relatief kleine, maar ook enkele middelgrote handelaars die veelal inkopen in Rotterdam. • Daarnaast wordt ook – op relatief kleine schaal - door sommige leden van de harde kern van NAC- hooligans gehandeld. Afzetgebied vormt het uitgaanscircuit en/of het voetbalcircuit. • Verder is GHB in opkomst en qua productie geconcentreerd in omliggende plaatsen als Etten-Leur en Rucphen (en daarbinnen vooral Sint Willebrord). Het is een ‘rising star’ met veel spelers op de markt zonder een hoge organisatiegraad. Daartussen zitten enkele grotere producenten / dealers. GHB is eenvoudig te maken en daardoor is de markt voor ‘iedereen’ toegankelijk. Een deel van deze figuren zien we ook terug in de groep die rond de harde kern van NAC-hooligans zwerft. Rechercheur – “Dit soort jongens uit Sint Willebrord zit ook in de databank met 250 NAC hooligans. Weliswaar niet allemaal als harde kern, maar het zijn wel vaak de meelopers. Met opvallend veel geld. Dat zie je ook aan auto’s, Mercedessen, gouden kettingen e.d.“
• Van oudsher een grote speler op de markt van hennepproductie en – handel zijn groeperingen binnen de kampergemeenschap. Ook Breda heeft diverse kleinschalige woonwagenkampen. Door het beperkte aantal standplaatsen is daarnaast een deel van deze gemeenschap inmiddels in verschillende buurten in Breda neergestreken. Als zodanig maakt deze groepering ook deel uit van een bredere gemeenschap van kampers in de Brabantse regio (onder meer Oosterhout, Eindhoven, Gemert). Analyses (vanuit Breda) wijzen uit dat het in de hele regio om circa 150 families gaat. De min of meer gesloten cultuur wordt zichtbaar in de keuze van woonlocatie, verbintenissen binnen
42
27. Redelijk zicht op de nationale en internationale drugswereld ontbreekt. Zeker is dat deze het niveau van deze individuele drugsrunners en/ of een politieregio ver overstijgt. 28. ‘Snelle Jongens; een onderzoek naar drugrunners en daaraan gerelateerde problematiek in Limburg Zuid’. Anton van Wijk & Bo Bremmers, i.v. 2011.
de gemeenschap (huwelijk) en ook het soort werkzaamheden waar ze zich mee bezighouden (‘vrije beroepen’). Ze onttrekken zich zo veel mogelijk aan controle door de overheid. Het worden daarmee min of meer ‘vrijplaatsen’ waar ook andere normen en regels gelden ten aanzien van hetgeen al dan niet geoorloofd is. Van oudsher is er bijvoorbeeld een sterke verwevenheid met productie van hennep. Dat betreft niet alleen het kweken, maar ook het knippen, drogen etc. Sommige families hebben via deze tak van sport een vermogen verdiend. Diverse politiële acties, maar ook criminele afrekeningen voorgaand jaar, ondersteunen bovenstaand beeld. • Daar rondom heen zitten de kleinere drugsrunners (waarvan een deel van allochtone afkomst). Hun criminele status in het drugscircuit moet overigens niet overschat worden. Vaak acteren ze in de onderste regionen van voornoemde criminele organisaties. Interessant is wel dat de runnersmarkt in Nederland voor een belangrijk deel beheerst wordt door deze twintigers & dertigers. Een logische verklaring hiervoor is hun (drugs)contacten met het thuisland Marokko én hun landelijke en zelfs grensoverschrijdende netwerk van familiale contacten (onder meer richting België). Voor de criminele netwerken die hierachter zitten is het aantrekkelijk om ‘in eigen circuit’ te rekruteren. Enigszins cynisch zou men kunnen stellen dat deze jonge criminelen uit Breda ook elders in Brabant en Limburg (maar ook in België en in Noord Frankrijk) stage lopen c.q. werkervaring opdoen in het drugscircuit. Door op deze (anonieme) manier te werken wordt ook de pakkans fors gereduceerd. Vormend voor deze jonge criminelen is het feit dat de drugswereld en de zich daarbinnen afspelende criminele activiteiten veelal onopgemerkt blijven. De risico’s om ‘gepakt’ te worden zijn dus gering. We spreken in dit verband van ‘aangifteloze delicten’. Niemand – zowel runner als koper – heeft er belang bij dat deze activiteiten aan het licht komen. Op een ander front zijn de risico’s absoluut niet gering. Binnen deze wereld gaat veel geld om, de concurrentie is groot en ripdeals en daarmee samenhangende afrekeningen (soms met dodelijke afloop) zijn berucht. Om zich hiertegen te beschermen zijn deze jonge criminelen op zichzelf aangewezen. De drugswereld kenmerkt zich dan ook door wapenbezit en met enige regelmaat geweldsincidenten. Ook in Breda vormen zij volgens onze inschatting min of meer een subnetwerk. Zij zijn onder meer actief als runner in het centrum en vormen het zichtbare deel van een onderliggende criminele infrastructuur die zich bezighoudt met productie van en handel in drugs (waaronder synthetische). Deze is – zoals we eerder hebben geschetst – deels bepaald door ‘familiair’ gevormde structuren waarbij (verre) verwantschap en geografische origine (afkomstig uit dezelfde gebieden in Marokko) bepalend lijken.
43
Criminele groeperingen actief op het gebied van geweld • Het zal duidelijk zijn dat voornoemde criminele groeperingen ook hun aandeel hebben in een deel van het geweld in Breda. Dat varieert van overvallen en straatroof tot onderlinge afrekeningen (w.o. ripdeals). Een deel daarvan komt overigens niet terug in de politiestatistieken om de eenvoudige reden dat geen van beide partijen behoefte heeft aan inmenging vanuit dit circuit. • Een beperkt deel van het geweld is voetbalgerelateerd. Het gaat dan over in ieder geval de 50 harde kern leden van de NAChooligans, aangevuld met een aantal leden van de derde generatie die de nodige antecedenten heeft op het terrein van openlijke geweldpleging. Wat dat betreft, beschikt Breda al over een goede informatiepositie. En – zo is onze veronderstelling – vormt deze aanpak tegelijkertijd een goed voorbeeld van de door ons breder geambieerde dadergerichte aanpak. • Een ‘wat vreemde eend in de bijt’ vormt de eerder door ons genoemde groep ‘recidiverende huiselijk geweldplegers’. Alle onderzoeken wijzen uit dat we bij huiselijk geweldplegers te maken hebben met een hoge recidive. Men kan er gevoeglijk van uit gaan dat het overgrote deel van de huiselijk geweldpleger die in beeld komt zich al meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld. Het klemt des te meer als we constateren dat een substantieel deel van de huiselijk geweldsincidenten niet als zodanig wordt geregistreerd (het blijft bij een overlastmelding). Ook deze groep dient in beeld te worden gebracht. De kans is niet gering dat we een deel van hen ook terug zullen vinden in voornoemde criminele groeperingen.
44
7
Aanbevelingen
Op basis van deze FFS zijn zestien aanbevelingen geformuleerd en – daaraan gekoppeld - worden een viertal pilots voorgesteld. In deze paragraaf worden de aanbevelingen kort opgesomd. 1. Toezicht op maat Aard en intensiteit van het toezicht moeten meer dan nu het geval is, worden bepaald aan de hand van de hot spots en hot times. Voor dat doel dient een ‘overall locatieanalyse’ te worden gemaakt van hot spots in Breda en daaraan gekoppeld dagen en tijdstippen waarop hier de meeste misdrijven worden gepleegd (hot times). Het gaat dan om auto-inbraken, woninginbraken en fietsendiefstallen. 2. Noodzaak tot volgen criminele carrières. Bij het in beeld brengen van de criminele carrière van veel (jong) volwassenen zien we dat op (zeer) jeugdige leeftijd de eerste signalen vaak al zichtbaar zijn. In dat opzicht is het zinvol dergelijke signalen zo vroeg mogelijk op te pikken. Maar het consequent volgen van deze jongeren na hun twintigste is minstens zo belangrijk en relevant. Huidige analyses wijzen uit dat een beperkt, maar niet onaanzienlijk deel van de harde kern van voormalig criminele en overlastgevende jeugdgroepen op latere leeftijd gaat behoren tot de in Breda actieve criminele groeperingen. Vanuit die gedachte hebben we twee concrete aanbevelingen: • Allereerst dient bij de inventarisatie van jeugdgroepen niet rigide vastgehouden te worden aan de maximale leeftijdgrens van achttien jaar. Ook criminele groepen waarvan een groot deel, dan wel het merendeel van de harde kern twintig jaar of ouder is, rekenen we tot een criminele jeugdgroep (en moeten in beeld worden gebracht c.q. in beeld blijven). Rechercheur – “Als je een rapportage van 2006 of 2007 over jeugdgroepen opvraagt en de geregistreerde namen opzoekt in de politiesystemen van nu, dan kom je gegarandeerd een deel van deze jongeren tegen. Ik weet zo twee oude jeugdgroepen waarvan een deel – nu inmiddels ver in de twintig - nog regelmatig allerlei criminele zaken afhandelt. Zo heb je ook de . . . . groep. Daarvan hebben we hele tapgesprekken. Dat zijn nu doorgewinterde criminelen.”
• Op dezelfde wijze dient het Veiligheidshuis soepel om te springen met de huidige leeftijdsgrens van achttien jaar. Standaard zou men haar scope dienen uit te breiden tot circa 25 tot 26 jaar.
43 45
Veiligheidshuis -“In ieder geval in Zundert werkt dat zo, daar heb ik van gezegd dit is dus geen criminele groep. Wat daar wel speelt, is de oudere generatie. Er zitten wel criminele groepen, maar dan heb je het over 24, 25 jaar en ouder. Die heb ik niet in beeld met jeugdgroepen. Het is tot en met achttien jaar in het Veiligheidshuis. Wij pakken deze ouderen er wel bij, maar mijn blik is ook maar tot ongeveer 25 jaar.”
3. Toezichttaken bij gemeente De gemeente werkt meer en meer met BOA’s (beveiligers 30 , rondewachten en afvalwachten e.d.). Dat impliceert dat er naast de wijkteams ook diverse door de gemeente aangestelde functionarissen met een toezichthoudende functie rondlopen. Deze ontwikkeling stelt eisen aan de kwaliteit van voornoemde toezichthouders, de wijze van aansturing én de manier waarop wordt gezorgd voor een goede informatie-uitwisseling. 4. Uitwisseling stadsmariniers politie Voorgaande aanbeveling geldt mutatis mutandis ook voor de contacten tussen stadsmariniers en wijkteams. Momenteel ontbreekt een structurele informatie-uitwisseling én afstemming. Het voorstel is dat een stadsmarinier in nauwe samenwerking met een vertegenwoordiger van het korps (teamchef en/of districtschef) speciaal belast wordt met het schrijven van een voorstel hieromtrent. Dat wordt vervolgens geaccordeerd in de driehoek. Stadsmarinier – “Wij krijgen enorm veel informatie. Ook over vrijplaatsen en criminele activiteiten die zich daar afspelen. Maar is er nou ergens een eenheid bij de politie waar ik terecht kan met deze informatie? Die zegt, dit is hartstikke waardevolle informatie, kom maar op met je info. En dan willen wij vanuit de gemeente echt wel onze rol hierin spelen, voor mij houdt het dan echt niet op. Ik wil daar absoluut in participeren.”
5. Buurtpreventie kansrijk Buurtpreventieprojecten zijn - zo blijkt uit de ervaringen in diverse wijken in Breda – kansrijk. Volgende stap is ook in sociaal zwakkere wijken – met extra (financiële) ondersteuning van gemeente, politie en woningbouwverenigingen - dergelijke projecten op te zetten. 31 De buurtpreventie hoeft zich overigens niet te beperken tot alleen woninginbraak. Buurtpreventie kan zich ook richten op het aanpakken van overlast, en bijvoorbeeld rondhangende jeugd die bewoners intimideert of lastig valt. 6. Speciaal arrangement voor de ‘nieuwe’ veelpleger In het kader van verhoogde pakkans en strengere sancties is het aan te bevelen een selecte groep (jonge) bekende criminelen in aanmerking te laten komen voor een ‘speciaal arrangement’. Het
46
30. Ingehuurd via Scorpions. 31. Recent zijn door de verantwoordelijke stadsmarinier de eerste stappen gezet voor een buurtpreventieproject in Tuinzigt (met ruim 300 woningen).
gaat om de ‘nieuwe veelpleger’ afkomstig uit de eerder genoemde harde kern die zich veelvuldig schuldig maakt aan allerlei (vermogens)delicten. In tegenstelling tot de verslaafde veelpleger wordt deze nieuwe veelpleger veel minder vaak gepakt. Maar als gekeken wordt naar zijn criminele activiteiten scoort hij bijzonder hoog. 32 Lokaal bestuur zou in nauwe samenwerking met wijkagenten en recherche deze nieuwe groep veelplegers in beeld kunnen gaan brengen. De afspraak is dan dat er standaard bij jongeren op die lijst wordt ‘doorgerechercheerd’ bij aanhouding. Het gaat er om zoveel mogelijk zaken te linken aan de betreffende verdachte. Nu is de praktijk vaak dat na het bekennen van een of enkele autoinbraken het proces verbaal word opgemaakt en wordt ingestuurd. Meer zaken leveren naar verhouding geen zwaardere veroordeling op en wel veel extra papierwerk voor de politie. Onbedoeld geeft dit de verdachte het gevoel dat hij er gemakkelijk mee ‘weg komt’.
Het voorstel is verder persoonsdossiers – zoals in Breda gebruikt bij ‘hooligans in beeld’ - ook te gaan aanleggen voor deze specifieke groep jonge crimineeltjes (de zogenaamde nieuwe veelplegers). In deze persoonsdossiers wordt de geschiedenis van wangedrag van iedere supporter vastgelegd. Ingeval van vervolging wordt dit dossier als achtergrondinformatie meegegeven aan het OM. Dat blijkt de kans op een passende sanctie te vergroten. 7. Gerichte inzet Bibob Ook in Breda zien we dat een deel van het onroerend goed en daarin gevestigde ondernemingen geheel of gedeeltelijk wordt gefinancierd met crimineel geld. Zeker in samenhang met het systematisch inventariseren van zogenaamde ‘vrijplaatsen’ (zie verderop in paragraaf 8) is het belangrijk deze ontwikkeling, daar waar mogelijk, te stoppen, dan wel te frustreren. De Bibob – toetsing biedt hiervoor goede mogelijkheden. Vooralsnog blijkt dat dit instrument in de gemeente Breda onvoldoende wordt benut. Het voorstel is dat districtelijk (dus in samenwerking met omliggende gemeenten) financiële middelen worden vrijgemaakt om een Bibob – coördinator aan te stellen. De intergemeentelijke opzet wordt mede ingegeven door informatie waaruit blijkt dat criminele groeperingen uitwijken naar omliggende gemeenten en proberen daar te investeren in horeca, detailhandel of onroerend goed.
32. De nieuwe veelpleger is ook minder solitair in zijn criminele activiteiten. Hij pleegt in wisselende samenstelling criminaliteit.
8. Heling Ook in Breda is heling een ‘ondergeschoven kindje’ als het gaat om criminaliteitsbestrijding. Dat is ten onrechte, omdat een gemakkelijke afzetmarkt voor gestolen goederen als één van de voedingsbronnen voor de hierboven geschetste vermogenscriminaliteit kan worden beschouwd. Eén van de reden waarom de Brabantse regio hoog scoort in de Gemeentelijke Veiligheidsindex is de aanwezig-
47
heid van criminele infrastructuren waarbinnen gestolen goederen gemakkelijk kunnen worden afgezet. Dat is overigens ook de reden waarom we zo’n accent leggen op het in beeld brengen en aanpakken van allerhande vrijplaatsen (zie de verderop beschreven pilot). Onze stelling is dat het fenomeen ‘vrijplaats’ min of meer synoniem staat voor locaties waar gestolen goederen gemakkelijk geheeld kunnen worden. Dat geldt op het niveau van bedrijfstakken, zoals bijvoorbeeld pandjeshuizen of niet bonafide ondernemers (autohandel, ijzerhandel, juweliers, storehouses etc.) Maar ook op scholen moet aandacht worden besteed aan dit verschijnsel. Stadsmarinier – “Wij krijgen met regelmaat meldingen van bewoners over ‘verdachte activiteiten’ rondom diverse garageboxen. Ook de (landelijke) groei van de Shurgard Self Storageboxen zou wat ons betreft veel meer aandacht moeten krijgen.”
Het geldt echter ook op het niveau van een wijk of buurt. In Breda zijn bepaalde buurten waar het helen en vervolgens weer doorverkopen van gestolen goederen ‘normaal’ is. Iedereen kent daar de adresjes waar je voor vijf euro’s een zak vol (gestolen) toiletartikelen kunt kopen. Maar ook elektronica, gestolen auto-onderdelen worden hier geheeld en vervolgens weer doorverkocht. Een deel van het helercircuit heeft zich ook verlegd naar België (Brussel) en zelfs Marokko. Dat geldt met name voor vermogensdelicten gepleegd door het Marokkaanse criminele circuit. Op vrijplaatsen gelden langzamerhand andere regels en normen als het gaat om criminaliteit en overlast. Dit soort locaties is schadelijk omdat de daar heersende leefstijl de legitimiteit van de overheid in hoge mate aantast en een voedingsbron vormt voor criminalisering. Vanuit het oogpunt van bestuurlijk veiligheidsbeleid behoort de aanpak van ‘vrijplaatsen’ ‘core business’ te zijn. 9. Intimidatie en geweld jegens bewoners en overheids functionarissen Vooral in Breda Noord zijn geregeld incidenten waarbij bewoners doelwit c.q. slachtoffer zijn van intimidatie en bedreiging (door groepen jongeren, maar ook door asociale bewoners / families en/of personen met psychische stoornissen). In een aantal gevallen heeft dit ook geleid tot het besluit te verhuizen. De gemeente Breda (stadsmariniers), woningbouwverenigingen en politie voeren een beleid waarbij bewoners die zich misdragen en de omgeving terroriseren na de nodige procedures uit huis kunnen worden gezet. Momenteel is dat beleid nog sterk gericht op concrete incidenten. Het verdient aanbeveling in breder verband te inventariseren welke wijken, buurten of straten met dit verschijnsel hebben te maken (met een stadsmarinier als taakaccenthouder). Als onderdeel daarvan zou ook een
48
lijst kunnen worden aangelegd van ‘vaste klanten’ van de politie op dit terrein. 33 Dus een lijst personen / adressen die veelvuldig in beeld komen in verband met overlast, bedreiging en intimidatie (notoire overlastveroorzakers/ amokmakers). Rondom deze personen wordt aansluitend een ‘persoonsdossier’ aangelegd. Daarmee kan vervolgens systematischer en sneller opgetreden worden. Deze integrale aanpak moet ook zichtbaar worden voor wijkbewoners (communicatie). 10 . Inventarisatie woningovervallen Breda Het is relevant op districtelijk niveau vast te stellen of er de laatste jaren sprake is van een toename van het aantal overvallen op woningen. 11. Betere uitwisseling / samenwerking informatie hooligans (diverse clubs) Er dient geïnvesteerd te worden in betere (regionale) afstemming en samenwerking met o.a. Willem II. Deze afstemming is momenteel onvoldoende. Twee recente ervaringen - dreigende confrontatie tussen jonge lichting Jong Willem II en Jong NAC die min of meer per toeval is voorkomen én de confrontatie van NAC-supporters met NEC-supporters in Nijmegen terwijl hun club verderop voetbalt voor de beker tegen een amateurvereniging - onderstrepen het belang hiervan. 12. Maandelijkse uitdraai politiecontacten harde kern NAC hooligans Er dient ook geïnvesteerd te worden in het consequent monitoren van de harde kern van hooligans. Het gaat vooral om ook wangedrag dat zich buiten het voetbalgebeuren om afspeelt in beeld te krijgen. Het voorstel is iedere maand een uitdraai te maken met in die periode gepleegde strafbare feiten. Dat is overigens ook relevant met het oog op de opbouw van ‘persoonsdossiers’. 13. Instrument ‘meldingsplicht’ vaker inzetten Een effectief instrument is de meldingsplicht, momenteel nog onderdeel van het stadionverbod. Dit kan ook worden ingezet bij uitgaansgeweld (melden op uitgaansavond).
33. Hiervoor is een speciale analysemethodiek ontwikkeld.
14. Monitoren drugsoverlast en mogelijke toename illegale straathandel De sluiting van de coffeeshops in Roosendaal en Bergen op Zoom heeft ertoe geleid dat een substantieel deel van de (buitenlandse) drugstoeristen elders in de regio naar alternatieven zoekt. Een (klein) deel neemt zijn toevlucht tot de illegale markt (waaronder straathandel) in Roosendaal en Bergen op Zoom. Opmerkelijk is dat een fors deel van de markt zich verplaatst naar illegale verkooppunten vlak over de grensstreek en verder België in.
49
Tot slot blijkt dat de acht coffeeshops in Breda (en één in Etten-Leur) sinds de sluiting hun aantal bezoekers met bijna 50 procent zien toenemen. 34 De gemeente Breda (de driehoek) houdt op dit terrein nadrukkelijk de vinger aan de pols, getuige onder meer het ambitieuze actieprogramma ‘Aanpak Drugsproblematiek’ (waarin 17 acties zijn benoemd). Er zijn vijf ontwikkelingen die komende tijd nauwlettend moeten worden gevolgd: • Illegale (straat)handel en illegale handel vanuit ‘verdachte panden’ in Breda Allereerst betreft het een mogelijke toename van de illegale (straat)handel en illegale handel vanuit ‘verdachte panden’ in Breda. De praktijk leert dat binnen de groep buitenlandse drugstoeristen een beperkte groep grotere hoeveelheden koopt om vervolgens door te verkopen op de thuismarkt (de zogenaamde tussenhandel). 35 Voor de aankoop van deze grotere hoeveelheden zijn ze aangewezen op de illegale markt die automatisch ontstaat rondom een grotere concentratie van coffeeshops zoals in Breda. Belangrijke vraag is hoe de illegale verkooppunten (‘verdachte panden’) in de gaten kunnen worden gehouden? Ons voorstel is hiervoor personen - belast met handhaving en toezicht - in te zetten. Zij kunnen een belangrijke rol spelen bij het signaleren én monitoren van dergelijke locaties. In paragraaf 8 stellen we een pilot voor waarin een verdere integratie tussen handhaving en toezicht enerzijds en opsporing anderzijds wordt nagestreefd. • Vaststellen ‘kritische grens’ drugsoverlast Vooralsnog leidt de toename van extra bezoekers aan de Bredase coffeeshops niet tot een duidelijke toename van de drugsgerelateerde overlastmeldingen in Breda. Ook hier leert de praktijk dat het aantal meldingen nog niets zegt over de zogenaamde ‘kritische grens’. Het voorstel is dan ook niet alleen op basis van cijfers te bepalen of er sprake is van een ‘acceptabel’ niveau van drugsoverlast. “ Interessant is dat vooraf niet altijd voorspelbaar is waar de kritische grens ligt. Het is de bekende druppel die de emmer doet overlopen. Ineens kan een klein incident reden zijn voor een massaal protest. Op zo’n moment kan de boel volledig uit de hand lopen.” Waar ongeveer de kritische grens ligt, heeft te maken met de schaal waarop, de spreiding én natuurlijk de ernst van de overlast, maar ook met het acceptatie- of verwachtingspatroon van bewoners. Bewoners in buurten waar de coffeeshops zijn gevestigd hebben over het algemeen al een hoger acceptatieniveau.
50
34. Afdeling SSC Onderzoek en Informatie van de Gemeente Breda. 35. Het merendeel van de bezoekers aan de coffeeshops is te typeren als de recreatieve gebruiker.
Zolang de overlast onder die kritische grens blijft, wordt het door bewoners (en bedrijven) geaccepteerd als horend bij het straatbeeld of buurtbeeld. Komt het boven die kritische grens, dan kan dat tot grote onrust leiden. Vooral als er in de ogen van bewoners niet voldoende wordt ondernomen door politie, gemeente of andere verantwoordelijke instanties.
• Vormgeving huidige gedoogbeleid in Breda Tevens dient kritisch gekeken te worden naar de huidige bevoorrading van de gedoogde verkoop in Breda. Er zijn in onze optiek maar twee opties. Men kiest – evenals Bergen op Zoom en Roosendaal – voor beëindiging van het gedoogbeleid, of men kiest voor een min of meer legale en gecontroleerde productie en aanvoer. Eerstgenoemde optie is alleen het overwegen waard als de stroom van buitenlandse drugstoeristen een te grote druk legt op de leefbaarheid van een gemeente. Dat is in Breda (nog) niet het geval. Gecontroleerde aanvoer gekoppeld aan gecontroleerde verkoop (wietpas) is dan de beste optie. Het trekt een scherpe grens tussen legaal en gedoogd én het trekt de zuurstof weg uit de moeilijk te bestrijden illegale straathandel. Er dient dan wel overleg plaats te vinden met omliggende gemeenten zonder coffeeshops. Een deel van de ‘recreatieve gebruikers’ komt namelijk uit deze gemeenten. Gezamenlijk moet worden bepaald of zij in aanmerking kunnen komen voor een wietpas. In het verlengde daarvan zou overigens ook gekeken moeten worden naar kosten voor handhaving en toezicht. • Opbouw informatiepositie van nieuwe criminele groeperingen in de drugshandel en - productie De huidige, repressieve aanpak in de Brabantse regio richt zich vooral op de criminele groeperingen binnen de gemeenschap van kampers (en daaraan gekoppelde vrijplaatsen). Voorkomen moet worden dat hiermee andere (deels nieuwe) spelers op de markt – zoals groeperingen afkomstig uit voormalige Oostbloklanden of de hier gevestigde Vietnamese of Marokkaanse gemeenschap actiever worden op dit gebied. Het op peil houden van de informatiepositie op dit punt is daarom van wezenlijk belang. • Afstemming aanpak drugsoverlast met de aanpak van daarachter liggende drugscriminaliteit Momenteel is er te weinig afstemming tussen beide sporen. Aanwezige straatkennis wordt onvoldoende benut, de huidige informatiestroom via de systemen richting recherche is gebrekkig en de dagelijkse aanpak van drugsoverlast en daarmee de kleine drugscrimineel wordt uitsluitend gestuurd door de zichtbare overlast. Omgekeerd worden de criminele groeperingen – actief in het drugscircuit - die onderwerp zijn van huidige opsporingsonder-
51
zoeken niet mede gekozen op basis van lokale veiligheidscriteria. In paragraaf 8 stellen we een pilot voor gericht op een betere afstemming tussen beide sporen. 15. Risicoadressen ‘huiselijk geweld’ in beeld Een substantieel deel van de huiselijk geweldsincidenten wordt weggeschreven onder bijvoorbeeld overlast (vooral burengerucht) en vernieling. Als deze worden meegenomen, blijkt het aantal incidenten dat valt onder de brede noemer ‘huiselijk geweld’ ruim een derde hoger te liggen. Als deze incidenten ook worden meegenomen, kunnen de zogenaamde ‘risicoadressen huiselijk geweld’ veel nauwkeuriger in beeld worden gebracht. Ieder adres waarop per jaar twee keer of meer een melding en/of aangifte is geregistreerd met de code ‘huiselijk geweld’, is dan bijvoorbeeld voorzien van een ‘aandachtscode’. Overwogen kan worden dergelijke risicoadressen ingeval van een nieuwe melding bij voorrang in aanmerking te laten komen voor een huisverbod (en daaraan gekoppeld hulpverleningstraject). 16. Bredere toepassing huisverboden Vanaf maart 2009 zijn er in de gemeente Breda 72 huisverboden afgegeven. 36 Op jaarbasis gaat het om ongeveer 25 huisverboden. 37 bijna alle gevallen betreft het geweldsincidenten waar ook een strafrechtelijk traject is gestart. Vraag is of dit instrument niet ruimer kan worden ingezet, zeker gezien een aantal huiselijk geweldsincidenten op jaarbasis. Het gaat dan niet alleen om meer huisverboden (met daaraan gekoppelde hulpverleningstrajecten), maar óók om de toepassing van huisverboden in die gevallen waar strafrechtelijk optreden (nog) niet mogelijk is. Het is bij uitstek een instrument dat eerder kan worden ingezet en waarmee ernstigere geweldsescalaties in de toekomst worden voorkomen. De politie Breda kan qua capaciteitsvraag gemakkelijker voldoen aan een uitbreiding van het aantal huisverboden indien ze kiezen voor een nieuwe werkwijze – ontwikkeld door de politie in Helmond die resulteert in een betere en efficiënte administratieve afhandeling (waarbij de reguliere tijdsinvestering van acht uur is teruggebracht tot slechts twee uur).
36. In het hele district gaat het om 92 huisverboden. 37. Vanaf maart 2009 in dat jaar 29 huisverboden, in 2010 25 huisverboden en in 2011 tot nu toe 19 huisverboden.
52
8
Aanscherping van het lokale veiligheidsbeleid Afsluitend stellen we voor vier Pilots uit te voeren. Inzicht in criminele netwerken in de Brabantse regio Het is essentieel inzicht te krijgen in de criminele netwerken in de Brabantse regio. Welke criminele groeperingen zijn actief in de (zwaardere) georganiseerde criminaliteit? Zijn er onderlinge relaties en hoe zien die er uit? Hoe en in welke mate zijn ze geworteld in de diverse Brabantse gemeenten? En in welke mate drukken ze daarbij ook hun stempel op de lokale criminaliteit c.q. hebben ze relaties met lokale dadergroepen? Voor de uitvoering van onderstaande pilots dienen dus meerdere Brabantse gemeenten gezamenlijk als proeftuin ’fungeren’. Noodzaak tot verbetering kennis- en informatiepositie van politie én lokaal bestuur Er dient ingezet te worden op een verbetering van de kennis- en informatiepositie van politie én lokaal bestuur waar het gaat om relevante dadergroepen. Districtelijk zijn op dit terrein al de nodige stappen gezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om het in beeld brengen van criminele netwerken rondom een beperkt aantal notoire woninginbrekers of de harde kern van (criminele) jeugdgroepen. Veelbelovend zijn ook de recente analyses door het Veiligheidshuis en analisten van de politie. Uitgangspunt zijn de dossiers van een zestal harde kernjongeren waarvan vervolgens gekeken wordt of, en van welk crimineel netwerk ze deel uitmaken. Operationeel chef Veiligheidshuis – “We hadden van de wijkagent centrum een reeks namen gekregen van zes tot acht jongens (tussen de 16 en 18 jaar) die veel in beeld zijn (voor een breed scala aan delicten variërend van geweld, overvallen, brandstichting, zeden, verkeersdelicten en ook vermogensdelicten). Kortom zeer actieve figuren. Uit de netwerkanalyse blijken er forse netwerken omheen te hangen met zelfs jongeren uit de regio. Klaarblijkelijk putten deze zes tot acht jongeren dus uit een breed crimineel netwerk.”
De opzet is om vervolgens een dergelijk netwerk te perfectioneren en eventueel uit te breiden met een soortgelijke analyse van enkele topjongens in de leeftijdsklasse 25 +. Vervolgens kan men dan een integrale aanpak ontwikkelen, niet alleen gericht op die specifieke figuren, maar óók op de omliggende personen in dat netwerk. Deze analyses vormen de voorloper voor het systematisch in beeld brengen van criminele netwerken. Het zijn de noodzakelijke bouw-
53
stenen waarmee op lokaal niveau de criminele groeperingen die actief zijn in hun onderlinge samenhang in beeld kunnen worden gebracht. Verderop doen we het voorstel voor een pilot waarbij dit gemeentebreed wordt geprobeerd. Met een dergelijk overzicht kunnen we op meer fronten scoren: • Veel sneller wordt duidelijk wanneer politieregio-overschrijdende onderzoek noodzakelijk is • Het biedt de mogelijkheid op basis van expliciete criteria te bepalen welke criminele samenwerkingsverbanden prioriteit moeten krijgen.38 • Ook de aanpak zal zich vervolgens meer richten op het netwerk waar iemand deel van uit maakt. Dat maximaliseert de pakkans en voorkomt dat opengevallen plaatsen gemakkelijk kunnen worden opgevuld. Systeemkennis én straatkennis combineren De uitvoering van de voorgestelde pilots kan alleen als bestaande informatiesystemen van de samenwerkende partners worden gekoppeld. De eerste uitdaging is bestaande en geregistreerde informatie snel en efficiënt te delen. Maar dat niet alleen. Gaandeweg wordt duidelijk dat veel partners beschikken over zogenaamde ‘straatinformatie’. Informatie die normaliter niet in de systemen terechtkomt, maar die zeer waardevol is bij het verkrijgen van inzicht in criminele samenwerkingsverbanden. 39 Wijkagent – “We kunnen geen ‘zachte informatie’ over personen en verdachte panden kwijt in ons registratiesysteem. En juist deze zachte informatie legt vaak verbanden tussen dergelijke panden of geeft inzicht in contacten tussen criminele groeperingen. Vaak zijn het alleen maar sterke vermoedens of indirecte aanwijzingen, maar als je op grond daarvan allerlei harde gegevens in de registratiesystemen gaat bekijken vallen je ineens verbanden op die je nog nooit had gezien. ” Stadsmarinier – “Wij wisten dat er in het Citygebied overvallen plaatsvonden. Er werden geen aangiftes van gedaan, maar het was voor de wijkagent wel duidelijk welke figuren er achter zaten. Ze deden veel meer, maar er waren sterke vermoedens dat ze ook die overvallen hadden gepleegd. Dat is toen het startpunt geweest. Het zijn gasten uit Breda en ook zeker daarbuiten, het is echt een groter netwerk. “
Vier pilots Bij onderstaande pilots wordt steeds gewerkt met informatie uit beide bronnen, want alleen dan kan men een informatiepositie opbouwen die flexibel, actueel én betrouwbaar is.
54
39. Interessant is in dit verband een door de afdeling analyse van de politie Midden-West Brabant ontwikkelde methodiek waarbij ‘straatinformatie’ gekoppeld wordt aan data uit Blueview, GBA, RDW, KVK, Kadaster e.d. Hiermee wordt het mogelijk criminele netwerken zichtbaar te maken (aan de hand van personen, aankoop onroerend goed in combinatie met witwassen, geldstromen e.d.).
Eerste pilot: Blauwdruk van criminele groeperingen in Breda en omstreken
40. Alle politiecontacten geregistreerd in de politiesystemen – worden gebruikt om een profiel op te stellen. 41. In het kader van analyses is het overigens altijd zo dat men uit praktische overwegingen kiest voor een strengere selectie en dus een minder omvangrijke groep om mee te starten. Dat kan eenvoudig door als criterium een hoger aantal politiecontacten te nemen, maar ook door een dergelijke eerste geselecteerde groep te laten beoordelen door een groep veiligheidsexperts met veel straatkennis (‘zachte info’). Daarbij wordt dan een tweede selectie gemaakt in ernst.
Hoe kan de criminele ‘crème de la crème’ van Breda (en omstreken) in beeld worden gebracht? Het ambitie is het leeuwendeel van de criminele ‘crème de la crème’ van Breda (en omstreken) in beeld te krijgen. Hoeveel personen daar deel van uitmaken, is moeilijk te zeggen. Het voorstel is aan de hand van het aantal politiecontacten (met behulp van de ‘vaste klantenmethodiek’ 40 ) de belangrijkste 500 tot 750 spelers in het veld te selecteren. 41 Qua leeftijd bakenen we dat af door ons vooral te richten op jongeren van begin twintig tot volwassenen van eind veertig. Vervolgens moet worden vastgesteld welke relaties en samenhang er zijn tussen deze criminele personen. Binnen deze grote groep zien we namelijk allerlei subgroepen veelal georganiseerd langs familiebanden, etniciteit of geografische origine. Ook – zij het in mindere mate – kan de specifieke vorm van criminaliteit waar ze zich mee bezighouden een bindende factor zijn. Kenmerkend (en tevens een selectiecriterium) is dat de criminele groeperingen waar we het hier over hebben het ‘kleine werk’ zijn ontstegen (of beginnen te ontstijgen) en toetreden tot wat we eerder noemden de ‘crème de la crème’ van het Bredase, criminele circuit. Ze vormen de voedingsbodem of ze zijn verantwoordelijk voor een substantieel deel van de criminaliteit in Breda. Groepsgewijze criminaliteit (toevallig en ad hoc gepland) verandert in serieus geplande en veel doelgerichtere vormen van criminaliteit. Ze houden zich bezig met een scala aan vormen van ernstige criminaliteit dat kan lopen van woninginbraak of auto-inbraak en overvallen tot bedrijfsinbraken en drugshandel. En het is juist deze ‘veelzijdigheid’ die het zinvol maakt onze inspanningen te richten op de groep als geheel (of daarbinnen opererende criminele groeperingen) en niet op afzonderlijke delictsvormen. Er is – zoals gezegd - op kleine groepjes van dergelijke criminele personen wel eens een netwerkanalyse uitgevoerd. Daarbij werd gekeken met wie ze criminele contacten hebben. Zo zagen we recent bij enkele figuren die vaak in beeld kwamen bij woninginbraak dat hun criminele netwerk zich ook uitstrekte tot soortgelijke figuren in geheel andere delen van Breda, maar ook bijvoorbeeld in Zundert en Etten-Leur. Het blijkt dan dat zo’n subgroep op stedelijk en zelfs regionaal niveau een crimineel netwerk vormt; althans waarin men elkaar (vaag) kent uit het criminele circuit en bij gelegenheid wel eens samenwerkt. Stadsmarinier – “Die grote mobiliteit hoor je overal. Eerst opereren die soort jonge crimineeltjes in de eigen buurt. Wat je steeds meer ziet, is dat ook jeugd uit andere wijken en zelfs omliggende plaatsen er omheen worden gesignaleerd.
55
Je ziet het heel duidelijk in Geerle-Noord. Daar loopt de politie en gemeentelijke toezichthouders (van Scorpions). Die toezichthouders werken ook in Zundert en inmiddels ook in Etten-Leur en Rucphen. Wat zij constateren is dat er ook opeens jongeren uit Zundert, uit Oosterhout trouwens ook, en uit andere delen van de stad zoals Brabantpark en Heuvel daar opeens ook rondlopen. En bewoners klagen er echt over, wat daar allemaal gebeurt… je hebt er bijvoorbeeld ook allemaal garageboxen en dat gaat dan open en dicht, er vinden bewegingen plaats. Ze vragen zich af wat daar gebeurt. Dus die jongeren zijn daar gewoon met duistere zaken bezig.”
Onze stelling is dat we – ook in Breda – bij het in beeld brengen van die top 750 een los netwerk zien waarin men allerlei kleinere criminele groeperingen aantreft. En al die criminele groeperingen dragen hun steentje bij aan het brede scala aan criminaliteit in Breda. We zouden het kunnen beschouwen als een grote vijver met 750 tot 1.000 vissen. Daarin zien we bij nadere analyse meerdere scholen (groepen vissen die dichter op elkaar zwemmen). Het is een vorm van zelforganisatie waarmee ze hun criminele activiteiten maximaliseren. Het aardige is dat de personen die er deel van uitmaken zich zelf nog niet eens bewust zijn van de structuur waar ze onderdeel van uitmaken. Er is ook niet echt sprake van leiders.
Wie moet dat doen? Zo’n exercitie vraagt tijd en mankracht. Ons inziens dient het een gezamenlijke inspanning te zijn van lokaal bestuur 42 , het Openbaar Ministerie en de relevante afdelingen bij het verantwoordelijke politiekorps MW Brabant. Het meest voor de hand ligt het een dergelijke taak onder te brengen bij het RIEC, vooropgesteld dat deze op dit front voldoende expertise in huis heeft. In ieder geval is duidelijk dat deze informatie in enigerlei vorm beschikbaar moet komen voor beide justitiële partners en het lokaal bestuur. Wat moet dit opleveren? Bij deze ‘blauwdruk van criminele groeperingen’ voor Breda worden de volgende zaken zo goed mogelijk vastgelegd: • Allereerst geeft het inzicht in nieuwe criminele groeperingen, dan wel relaties tussen criminele groeperingen die op dat moment niet bekend waren. • Ook bekende criminele groeperingen worden nog eens overzichtelijk op een rij gezet. • Wat een dergelijke blauwdruk in ieder geval oplevert, is een samenhangend beeld van de verschillende criminele groeperingen die deel uitmaken van de Bredase criminele wereld. Het gaat dan niet alleen om personen en rugnummers, maar ook om de vormen van criminaliteit waar ze zich aan schuldig maken (alsmede een indicatie van omvang en ernst). En wellicht ook de
56
42. Een stadsmarinier zou dit als specifieke taak kunnen krijgen toebedeeld.
zogenaamde ‘vrijplaatsen’ die we aan dergelijke criminele groeperingen kunnen koppelen. • Interessant is ook een indicatie te geven van de actieradius van dergelijke criminele groeperingen. Dergelijke groeperingen beperkt hun criminele activiteiten niet tot Breda alleen. Ze opereren regionaal (Etten-Leur, Zundert, Baarle-Nassau, Alphen-Chaam), en soms zelfs landelijk. Verantwoordelijke veiligheidsorganisaties kunnen met deze informatie een gefundeerde keuze maken welke van deze criminele groeperingen ze met voorrang willen aanpakken.
Uit: Gewelddadige jeugdgroepen in beeld: criminele jeugdnetwerken beschreven (i.v. 2011), SWP Amsterdam
Tweede pilot
Methodiek om ‘vrijplaatsen’ in beeld te brengen
Wat zijn ‘vrijplaatsen’? Een lokaal crimineel netwerk – zoals boven beschreven – heeft zijn wortels in de lokale Bredase gemeenschap. Ze wonen daar, zoeken er hun ‘partners in crime’ en plannen hun criminele activiteiten. De belangrijkste locaties waar zich dergelijke figuren / groeperen concentreren, worden langzamerhand ‘vrijplaatsen’ waar andere regels en normen gelden als het gaat om criminaliteit en overlast. Ze zijn – zoals gezegd - vanuit het oogpunt van lokale veiligheid schadelijk omdat de daar heersende leefstijl de legitimiteit van de overheid in hoge mate aantast en een voedingsbron vormt voor criminalisering. Vanuit het oogpunt van bestuurlijk veiligheidsbeleid behoort de aanpak van vrijplaatsen dan ook ‘core business’ te zijn. Breda kent een aantal van dergelijke ‘vrijplaatsen’. Bepaalde buurten, straten of kampen, maar ook specifieke locaties zoals (internet) cafés, belwinkels, growshops, e.d. (vaak gesitueerd in voornoemde buurten). Het voorstel is de belangrijkste ‘vrijplaatsen’ van Breda in beeld te brengen én deze tevens te ‘linken’ aan bepaalde criminele groeperingen uit voornoemde netwerkanalyse. De blauwdruk wordt zo uitgebreid met een selectie van de belangrijkste ‘vrijplaatsen’.
57
Hoe worden vrijplaatsen in beeld gebracht? Het in beeld brengen van ‘vrijplaatsen’ is uitsluitend mogelijk met behulp van de ‘straatkennis’ van diverse veiligheidspartners. Van belang daarbij is dat de kwaliteit van aangeleverde informatie zoveel mogelijk wordt getoetst. De pilot zal primair bestaan uit de ontwikkeling van een methodiek waarmee ‘vrijplaatsen’ in beeld kunnen worden gebracht. Het is de bedoeling in deze pilot ook het maximaal haalbare toetsingsproces te beschrijven en vorm te geven. Het gaat dan om de manier waarop straatkennis – op onderdelen – getoetst kan worden. Wie moet dat doen? Ook hier zou het RIEC de regievoering op zich kunnen nemen. Wat moet dit opleveren? Gedacht wordt aan het ontwikkelen én testen van een checklist (inclusief daarbij behorende instructies) om dergelijke locaties in beeld te brengen. Deze checklist bestaat uit twee onderdelen. • Allereerst wordt een aantal kenmerken geïnventariseerd. Wie maken op de vrijplaatsen de dienst uit? Welke vormen van criminaliteit betreft het? Zijn deze mensen met naam en toenaam in beeld? En bij wie? Hoe lopen de contacten met andere criminele personen of in hoeverre maken ze onderdeel uit van het bredere criminele netwerk in die gemeenten (en/of zelfs daarbuiten)? • Daarnaast wordt de informatiepositie van iedere vrijplaats beoordeeld. Wie beschikt (of zou moeten beschikken) over relevante informatie? Hoe komt het dat sommige veiligheidspartners hier geen of slechts een gebrekkige informatiepositie over hebben? Wordt er überhaupt informatie uitgewisseld en welke onderdelen (van politie bijvoorbeeld) onttrekken zich hier (volledig) aan? Derde pilot Afstemming aanpak drugsoverlast met aanpak van daarachter liggende drugscriminaliteit Wat wordt beoogd? De prioriteit op het gebied van veiligheid voor lokaal bestuur, maar ook de lokale politieteams ligt primair in de aanpak van de drugsoverlast en daarmee gepaard gaande veelvoorkomende criminaliteit die waarneembaar is op straat. De prioriteit op het gebied van veiligheid moet daarnaast ook liggen in de aanpak van daarachter liggende criminele groeperingen. Inzet is in de vorm van een pilot beide sporen op elkaar af te stemmen. Hoe wordt dat gerealiseerd? Voorstel is ons te richten op de drugshandel in en rondom het (uitgaanscentrum). Gezamenlijk wordt een keuze gemaakt welke van de eerder genoemde criminele groeperingen in het drugscircuit onderwerp gaan worden van een opsporingsonderzoek. De keuze wordt
58
mede bepaald op basis van de daaraan (vermoedelijk) gerelateerde drugsoverlast. Vervolgens wordt op beide fronten acties ondernomen, waarbij zorg wordt gedragen voor het maximaal uitwisselen en benutten (maar ook het vergaren) van relevante informatie. Wie moet dat doen? Meest logisch lijkt het om een dergelijk project te laten coördineren door de districtelijk portefeuillehouder Drugs van de politie MW Brabant in nauwe samenwerking met de recherche en de stadsmarinier. 43 De zaken worden direct teruggekoppeld en geaccordeerd door de driehoek. Wat moet het opleveren? Het doel is deze criminele groepering bestuurlijk en/of strafrechtelijk aan te pakken. Tegelijkertijd wordt ook de daarmee gepaard gaan de drugsoverlast terug gedrongen. Vierde pilot Koppeling handhaven en opsporen Op welke wijze kunnen handhaving/ toezicht en opsporen beter worden gekoppeld? De huidige wijze waarop binnen gemeenten een informatiepositie rondom criminele groepen wordt opgebouwd, kan ook worden verbeterd door handhaving en toezicht een expliciete rol te geven in opsporing. Nu zijn beide circuits gescheiden. 44 Dat betreft allereerst een betere informatiekoppeling. Op dit moment wordt veel relevante (straat)informatie rondom criminele personen, dan wel criminele activiteiten niet gedeeld. 43. Met als werkterrein ‘het Centrum’ en als taakaccent ‘Veilig Uitgaan’. 44. En met de re-allocatie van informatie en opsporing (gehuisvest in een apart gebouw met een districtelijke functie) wordt de natuurlijke informatie-uitwisseling in de wandelgangen verder gefrustreerd. Nu al zien we de nadelige gevolgen van deze loskoppeling. Het aantal heterdaadjes bij woninginbraak loopt terug en de actuele informatie van het gevormde woninginbraakteam wordt minder. Tegelijkertijd ontbreekt ook de voeding of stimulans voor de wijkagent om gericht informatie te verzamelen en door te spelen.
Wijkagent – “Vroeger zat de recherche een verdieping hoger. Dan loop je wel eens bij elkaar naar binnen en wissel je informatie uit. Dingen die je zijn opgevallen in de dagrapporten en wat je kunt koppelen aan je eigen dienst. Zo werkten we ook met het woninginbraakteam. Dat leverde soms wel ‘heterdaadjes op’. Nu zijn ze verhuisd naar de rand van de stad. Je ziet elkaar niet meer. Ze weten niet wat wij doen en wij niet wat zij doen. Dat is jammer”.
Een praktische oplossing is geregeld thematische briefings te organiseren waarbij er een uitwisseling plaatsvindt tussen wijkteams en personen belast met de opsporing. Dat betreft op bepaalde fronten ook een betere informatieverzameling. We geven twee willekeurige voorbeelden gericht op verbetering van de informatieverzameling. Het eerste voorbeeld betreft de huidige werkwijze bij woninginbraak. Gekozen is voor een werkwijze waarbij bij melding van woninginbraak altijd een eenheid van de noodhulp wordt gestuurd. Een mogelijk alternatief is het vormen van een klein team van woninginbraakspecialisten dat een dergelijke taak op zich neemt.
59
Vertegenwoordiger woninginbraakteam– “Woninginbraak is heel aangrijpend dus zetten wij daar dik op in. Het heeft een zware impact op het veiligheidsgevoel van de burger. Dus als ze inbraak constateren en de politie bellen dan komt er direct een eenheid van de noodhulp langs. In het kader van wij zijn er snel bij e.d. Dat is een hele goede insteek. Alleen deze collega’s van de noodhulp zijn vaak relatief onervaren, zitten in één proces en hebben nog geen andere processen gezien dus krijgt je weer een probleem met de kwaliteit. Daarbij zit er druk op de afhandeling van zo’n woninginbraak want er zijn meerdere meldingen. Dus in het kader van de service naar de mensen toe is dit hartstikke goed, maar ik het kader van de kwaliteit van het eindproduct is het minder. Dat merken wij nu bijvoorbeeld bij de spullen die wij gevonden hebben bij de heler. Deze goederen kunnen wij maar mondjesmaat terugvinden in de aangiftes. Er zou een betere inventarisatielijst moeten zijn. Het zou mogelijk moeten zijn om teruggevonden spullen door het systeem te halen waarbij de computer matches maakt met de eigenaar van de spullen. Maar zo werkt het niet, was het maar waar. Technisch is zoveel mogelijk, maar bij ons niet.”
Een tweede voorbeeld betreft de inzet van toezichthouders bij gerichte informatieverzameling ten behoeve van opsporing. Als illegale hennepplantages direct worden opgerold (‘stukgemaakt’ heet dat in het jargon), ligt het accent vooral op handhaving. Nadeel is dat hiermee weinig tot geen informatie beschikbaar komt die kan leiden naar de ‘grote jongens’ achter dergelijke illegale hennepkwekerijen. De kleine teler is degene die de klappen krijgt. Ruimingsteam - “We vallen op zaterdagochtend op de . . . . . . een pand binnen, treffen een hennepkwekerij aan en vervolgens daarachter een lab voor de aanmaak van synthetische drugs. We houden zes man aan. Alle zaken worden geseponeerd. Bij verhoor verklaarden ze allemaal dat ze net toevallig - en voor de eerste keer - op bezoek waren op het betreffende adres. Geen enkel bewijs van het tegendeel. We kunnen de processen verbaal wel voordrukken, want je weet precies wat ze gaan zeggen. Stel dat we een paar dagen hadden mogen observeren. Dat had interessante informatie kunnen opleveren.”
Winst kan behaald worden door handhaving en opsporing in bepaalde gevallen nadrukkelijker te koppelen. Bij een select aantal verdachte panden kan besloten worden tot gerichte observatie (niet permanent en gespreid in de tijd). Dergelijke panden worden een tijd gemonitord, alvorens er wordt ingegrepen. Overigens kunnen hiervoor ook wijkagenten of toezichthouders worden ingezet. Vooral de rol van de wijkagent is daarbij heel belangrijk. Wijkagenten worden nu vaak ‘overgeslagen’ als partij in een opsporingsonderzoek. Met als gevolg dat de wijkagent enerzijds niet weet wat er speelt en de recherche anderzijds eventuele belangrijke kennis van de wijkagent laat liggen. Nagedacht kan worden over het zogenaamd runnen van
60
wijkagenten of wijkagenten een CIE - status verschaffen. Op die manier kan aanvullende informatie worden verzameld die kan leiden tot een succesvolle opsporing. Korpschef - “We hebben in ons korps honderden wijkagenten of speciale handhavingteams rondlopen. Ze lopen iedere dag op straat en zien heel veel. Waarom beschouwen we die niet als ons keurkorps van ‘informanten’ die we gericht inzetten óók in het kader van opsporing. Nagedacht moet worden over het zogenaamd runnen van wijkagenten of wijkagenten een CIE - status verschaffen. Daar is veel winst te behalen.”
Het voorstel is in Breda (en ook de andere Brabantse gemeenten) een pilot op te zetten waarbij rondom een specifieke criminele groeperingen gewerkt gaat worden met dit gericht verzamelen van informatie. Daarbij worden de wijkagenten (en eventueel anderen) gestuurd en begeleid door de recherche. Welk onderwerp wordt gekozen? Voor Breda is het interessant een dergelijke pilot op te zetten rondom illegale (straat)handel en illegale handel vanuit ‘verdachte panden’ in Breda. Een relevant thema gezien de verwachte toename door de groeiende stroom buitenlandse drugstoeristen. De praktijk leert dat binnen de groep buitenlandse drugstoeristen een beperkte groep grotere hoeveelheden koopt om vervolgens door te verkopen op de thuismarkt (de zogenaamde tussenhandel). 45 Voor de aankoop van deze grotere hoeveelheden zijn ze aangewezen op de illegale markt die automatisch ontstaat rondom een grotere concentratie van coffeeshops zoals in Breda. Hoe wordt dat gerealiseerd? Belangrijke vraag is hoe de illegale verkooppunten (‘verdachte panden’) in de gaten kunnen worden gehouden? Ons voorstel is hiervoor personen - belast met handhaving en toezicht - in te zetten. Zij kunnen een belangrijke rol spelen bij het signaleren én monitoren van dergelijke locaties. Wie moet dat doen? Meest logisch lijkt het om ook deze pilot te laten coördineren door de districtelijk portefeuillehouder Drugs van de politie MW Brabant in nauwe samenwerking met de recherche en de stadsmarinier. 46 Zaken worden direct teruggekoppeld en geaccordeerd door de driehoek. 45. Het merendeel van de bezoekers aan de coffeeshops is te typeren als de recreatieve gebruiker. 46. Met als werkterrein ‘het Centrum’ en als taakaccent ‘Veilig Uitgaan’.
Wat moet het opleveren? De pilot bestaat uit het begeleiden en evalueren van deze werkwijze. Het dient als voorbeeld voor de wijze waarop informatieverzameling en informatievergaring verder kunnen worden geperfectioneerd.
61
Noodzakelijke accenten voor succesvol bestuurlijk veiligheidsbeleid Tot slot een algemene schets waar het lokale veiligheidsbeleid in Breda zich op zou moeten richten. De eerste en belangrijkste pijler van bestuurlijk veiligheidsbeleid in Breda is de 80 tot 90 procent van de probleemjeugd op de rails te houden middels goede preventie. De uitdaging is vervolgens ons te richten op de resterende 10 tot hooguit 20 procent die niet gebaat is bij preventie. Het gaat dan over de criminele jongeren waarbij preventie eigenlijk nooit heeft gewerkt. Ze zijn voorbestemd voor de criminele carrière. De ouders hebben geen grip op de situatie of zitten zelf in het criminele circuit. Als deze jongeren aanhaken bij criminele jeugdgroepen is er een probleem. Zij vormen in onze optiek de kern van het veiligheidsprobleem in iedere gemeente. Bestuurlijk bestaat de neiging deze ‘restgroep’ automatisch richting politie en OM te schuiven. Dat is een misvatting. Ook de aanpak van deze restgroep behoort tot de ‘core business’ van het huidige bestuurlijk veiligheidsbeleid. Daarbij moet gezegd worden dat de gemeente Breda – zeker waar het gaat om de probleemanalyse – goed scoort. Ze verzamelt haar eigen informatie en is daarmee beter in staat de activiteiten van derden (voornamelijk politie) te beoordelen. Het stagneert echter op drie punten. Allereerst ontbreekt een globaal overzicht waarmee bestuurlijk een afgewogen keuze kan worden gemaakt welke (lokale) dadergroepen met voorrang moeten worden aangepakt. Het stagneert ook waar het gaat om het zoeken van brede bestuurlijke samenwerking waar het regionaal of zelfs landelijk opererende dadergroepen betreft. En het stagneert tot slot in de mate waarin de gemeente Breda zichzelf een centralere rol toekent bij de ontwikkeling en vooral uitvoering van hierop geënt beleid. Dan is er tot slot nog een derde pijler die als ‘core business’ van het bestuurlijk veiligheidsbeleid kan worden gezien. Dat betreft de eerder genoemde ‘vrijplaatsen’: locaties waar langzamerhand andere regels en normen gelden als het gaat om criminaliteit en overlast. Dit soort locaties is schadelijk omdat de daar heersende leefstijl de legitimiteit van de overheid in hoge mate aantast en een voedingsbron vormt voor criminalisering. Het huidige lokale veiligheidsbeleid richt zich overigens wel degelijk op deze locaties of eigenlijk op de verschillende uitwassen die daar voorkomen. De aanpak van illegale hennepplantages – in nauwe samenwerking met de woningbouwverenigingen – is hiervan een goed voorbeeld. Door ‘vrijplaatsen’ structureel aan te pakken én te koppelen aan daar actieve criminele infrastructuren lijkt echter een grotere winst te boeken. Als het lukt om goed vorm te geven aan voornoemde pijlers van lokaal veiligheidsbeleid kan men echt het verschil maken. En daarmee is nevenstaande ervaring verleden tijd.
62
Netwerkinspecteur – “Een collega die zijn carrière begonnen is in Breda, vertrok op gegeven moment naar een ander korps. Jaren later kwam hij terug naar Breda. Na zijn eerste briefing zei hij: ‘er is niks veranderd. Dezelfde namen staan nog steeds centraal in de briefing’.“
63
62
9
Hot spot-kaarten
65 51
66