Geachte collega’s, Bijgaand mijn zienswijze ten aanzien van de ontwerpverordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna VGBA) en de ontwerpverordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (hierna ViO). Ik beschouw het commentaar, zeker dat op de VGBA, als amendementen. Ik heb echter zin noch behoefte om daarvoor 100 zieltjes te winnen. Indien de argumenten sterk genoeg zijn, kunnen de regelopstellers zelf met aangepaste voorstellen – ten opzichte van de consultatiedocumenten - komen. Ik heb overigens geen enkel bezwaar – integendeel: ik zou het toejuichen – tegen openbaarmaking van dit commentaar. Tot slot wens ik betrokkenen succes en wijsheid richting de ledenvergadering. Met vriendelijke groeten, Marcel Pheijffer VGBA
NBA
Algemeen Met een glimlach (én instemming) zie ik de terugkeer van een (te) omvangrijke VGC naar een soort van good old GBR. Compact en handzaam dus. Met eenzelfde glimlach denk ik ook terug aan de hectische ledenvergadering – inclusief her en der opgetrommeld ‘stemvee’ – waarbij juist die omvangrijke VGC toentertijd moest worden aangenomen. En met eenzelfde glimlach constateer ik dat de toentertijd door het bestuur gehanteerde argumenten vóór die VGC thans bij de introductie van nieuwe regels onbesproken worden gelaten en ook dat deze grotendeels thans ongemotiveerd terzijde worden geschoven..
Uitgangspunt bij het schrijven van de VGBA en de VIO is geweest dat deze zouden moeten voldoen aan de aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is mede gebeurd op aangeven van het MinFin en de Afm die de huidige teksten van de VGC en de NVO onvoldoende toetsbaar en te omslachtig vonden. Inhoudelijk is het uitgangspunt geweest dat wij willen aansluiten bij de regelgeving van IESBA
met Nederlandse aanpassingen waar noodzakelijk.
Artikelgewijs Artikel 1: Het ware beter bij de definitie van vakbekwaamheid te spreken over ‘het op een juiste wijze kunnen toepassen’ dan het enkele ‘kunnen toepassen’.
De aanwijzing voor de regelgeving (52 Ar) geven aan dat overbodige woorden zoveel mogelijk worden weggelaten. Wij zijn van mening dat het voorgestelde ‘het op een juiste wijze kunnen toepassen’ reeds volgt uit de term ‘het kunnen toepassen’ (Een accountant die bijvoorbeeld de theoretische kennis niet kan toepassen is niet vakbekwaam).
Artikel 3: Het ware in lid 2 – gegeven de definitie in artikel 1 van het begrip ‘professionele dienst’ – beter om ‘bij de uitoefening van zijn beroep’ te vervangen door ‘bij het leveren van een professionele dienst’.
Voor de huidige bewoording is bewust gekozen omwille van een optimale aansluiting op artikel 42 Wab (tuchtrechtspraak): Artikel 42 1.Ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep is de accountant onderworpen aan tuchtrechtspraak op grond van de Wet tuchtrechtspraak accountants ter zake van: a. enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde; en b. enig ander dan in onderdeel a bedoeld handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
Dit is ook wenselijk in het kader van de verplichting om geen zaken te regelen die niet strikt noodzakelijk zijn. (Art19:4)
Artikel 5: Gegeven de afbakening in artikel 3 is het juridisch onzuiver artikel 5 onder de paragraaf van ‘professionaliteit’ te plaatsen. Immers nu artikel 5 is beperkt tot ‘de organisatie waarbij hij werkzaam is dan wel waaraan hij is verbonden’ hoort deze bepaling niet onder een artikel dat een bredere dekking heeft (namelijk: elk handelen of nalaten). Bovendien dekken de artikelen 7 en 8 (zeker indien ze in samenhang worden bezien) de situaties af waarop artikel 5 betrekking heeft. De in de toelichting op de VGBA gehanteerde argumentatie dat artikel 5 niet onder de noemer ‘integriteit’ hoort te vallen omdat integriteitsschendingen altijd gepaard zouden gaan met ‘opzet’, doet daar niets aan af. Temeer daar de notie van ‘opzet’ niet eens terugkomt bij de onder het kopje integriteit opgenomen artikelen. Daarnaast kan er ook best van een integriteitsschending sprake zijn zonder dat er opzet in het spel is. Je kan bijvoorbeeld ook –uit onwetendheid of onzorgvuldigheid bepaalde wet- en regelgeving niet naleven. Dat is dan een integriteitsschending an sich, die zwaarder dient te worden beoordeeld indien – met de kennis op enig moment van die onwetendheid of onzorgvuldigheid – die niet wordt opgeheven. En met de kennis die er dan is komt dan pas ‘opzet’ om de hoek kijken. Kortom: artikel 5 is overbodig en kan vervallen. Het is foutief gepositioneerd en is overlappend met de artikelen 7 en 8.
Wij zijn van mening dat van alle accountants, of zij nu wel of niet een professionele dienst uitvoeren, de plicht hebben als de wet overtreden wordt in de organisatie waarin ze werken, dit aan de kaak te stellen. Doen zij dat niet en dat zou nadien blijken dan zal dat in onze optiek ook negatief uitstralen op het accountantsberoep. Daarmee is de professionaliteit dus in het geding. Met betrekking tot integriteit is deze keuze bewust niet gemaakt. Hier beperkt de werkingssfeer zich tot het handelen in de uitoefening van zijn beroep. Dit vanuit de vereiste dat de verordeningen datgene moeten regelen wat strikt noodzakelijk is. Of een bepaald handelen integer is, is een ethische afweging. Wij denken dat het maken van ethische afwegingen op een gebied waar de accountant niet deskundig is niet perse noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening (en ook niet persé tot de competenties hoort van een accountant) Er geldt dan ook geen verplichting. Uiteraard vinden wij dat accountants altijd integer zouden moeten zijn. Maar deze ethische waarde is universeel. Die is niet specifiek voor een accountant. Specifiek voor een accountant is dat hij tuchtrechtelijk aanspreekbaar is als hij bij de uitoefening van zijn beroep niet ethisch handelt. (Vangnet blijft het professioneel handelen waardoor ook niet-ethisch handelen buiten de uitoefening van het beroep verbiedt als het een zodanige omvang heeft dat het beroep in diskrediet wordt gebracht.) Onderliggend principe is dat niet alle nietintegere gedragingen in strijd met de wet- en regelgeving zijn. Gelijktijdig hoeven niet alle wetsovertredingen niet-ethisch te zijn. Voor de verschillende reikwijdtes van 7 en 8 zie hieronder.
Het slot van de tweede alinea in toelichting op artikel 5 is aangepast . Hierin werd ten onrechte de suggestie gewekt dat opzet een criterium is voor integriteitskwestie. Er staat nu: ‘Omdat het niet-naleven van wet- en regelgeving niet per se een integriteitskwestie is, is er een apart artikel gemaakt enzovoort […..]’
Artikel 6: De toelichting is breder en beter. Daarom artikel 6 herformuleren tot: ‘De accountant treedt eerlijk en oprecht op en doet de waarheid geen geweld aan.’ Artikel 7 en 8: artikel 8 kan eenvoudigweg worden ondergebracht in artikel 7 lid 1 door daarin het begrip ‘anderen’ in te kleuren met de woorden die in artikel 8 aanvullend zijn gegeven. Artikel 7 lid 1 komt dan als volgt te luiden: ‘Indien de accountant betrokken is bij of in verband wordt gebracht met niet-integer handelen van anderen, waaronder de organisatie waarbij hij werkzaam is dan wel waaraan hij is verbonden, neemt hij een maatregel gericht op het beëindigen van dit handelen.’
Naar onze mening volgt het “de waarheid geen geweld aandoen” (dingen vertellen die niet juist zijn) reeds uit ‘eerlijk en oprecht’.
De artikelen 7 en 8 hebben betrekking op twee verschillende situaties. Handelen wanneer je zelf betrokken bent of in verband wordt gebracht met niet-integer gedrag van anderen Versus: Handelen door de organisatie waarbij jij werkzaam bent, maar waarbij niemand op voorhand de link met jou legt. Het eerste leidt tot een resultaatsverplichting: De accountant moet voorkomen dat anderen (mede door zijn betrokkenheid) de dupe worden van het niet integer handelen.) In het tweede geval is sprake van een inspanningsverplichting. Hij moet datgene doen wat de goed geïnformeerde derde redelijkerwijs van hem verwacht.
Wellicht is het voorts beter het ‘wordt gebracht’
Wij hebben bewust gekozen voor ‘wordt
te verruimen naar ‘kan worden gebracht’.
gebracht’. Het is op voorhand niet te voorzien of een organisatie waarvoor de accountant een professionele dienst uitvoert hier toch niet integer mee om gaat. Gelijktijdig willen we niet dat een accountant kan gaan zitten wachten totdat een ander zijn betrokkenheid vaststelt.
Artikel 11: Nu we toch het stramien verlaten van de Code of Ethics en weer in de modus van de GBR komen, ware het beter het begrip ‘objectiviteit’ weer te vervangen door de voorheen gehanteerde begrippen ‘onpartijdigheid’ en ‘onafhankelijkheid’.
Inhoudelijk is het uitgangspunt zoals eerder toegelicht de CoE, dat stramien laten we dus niet los. De keuze om te blijven bij objectief is gerechtvaardigd. Wij kiezen er bewust voor om onafhankelijkheid een voorwaarde te laten zijn voor assurance opdrachten en niet voor de andere professionele diensten van een accountant (een samensteller hoeft in onze optiek niet onafhankelijk te zijn, een controller kan niet onafhankelijk zijn). Ook onpartijdigheid is niet per definitie noodzakelijk voor een accountant. De accountant in business mag naar onze mening de gerechtvaardigde belangen van de onderneming waarvoor hij optreedt dienen, zolang hij hier maar objectief in blijft.
Juridisch gezien is artikel 11 voorts niet netjes geredigeerd. Met name niet door het open einde ‘of op andere wijze’. Daarom ware het beter achter het woord ‘beïnvloeden’ een punt te zetten en al hetgeen erna volgt te laten vervallen.
Wij zijn het eens met de opmerking Hoewel bijvoorbeeld ook artikel 1 van de Grondwet een vergelijkbare open einde kent (“of op welke grond dan ook”), stelt . aanwijzing 52 dat overbodige woorden moeten worden weggelaten. We hebben de suggestie dan ook overgenomen. De inkleuring vindt plaats in de toelichting.
Artikel 12: ‘Ik ben niet gelukkig met de woorden ‘op een adequate wijze’. Hier ligt een kans om in de VGBA te verwoorden waar het de toezichthouders, politiek en als ik de transparantieverslagen goed lees ook de accountantsorganisaties om gaat, namelijk: kwaliteit. Mijn tekstvoorstel is dan ook: ‘De accountant houdt zijn vakbekwaamheid op het niveau dat is vereist om een professionele dienst te verlenen conform het voor die dienst vereiste kwaliteitsniveau dat voortvloeit uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.’ Eventueel kan achter ‘kwaliteitsniveau’ een punt worden gezet en kan het restant van de tekst vervallen. Ik heb echter de voorkeur om het te laten staan en in de plaats daarvan artikel 13 lid 1 te laten vervallen.
Het opnemen van de professioneel kritische instelling zou de werkingssfeer van de verordening ten onrechte beperken. De voorgestelde zinsnede: ‘Bij het naleven van deze verordening past een accountant vanuit een professioneel-kritische instelling oordeelsvorming toe (…).’ is niet van toepassing op alle professionele diensten die accountants verrichten. Accountants in business zullen zich veelal niet herkennen in de noodzaak tot de professioneel-kritische instelling, dat in de regelgeving zijn grondslag vindt bij assuranceopdrachten. Daarnaast is professionele oordeelsvorming breder dan oordeelsvorming vanuit een professioneel-kritisch instelling. Het eerste stelt ook eisen aan de vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, het tweede doet dat niet per definitie. De toelichting bij de VGBA is hierop aangepast. In de huidige regelgeving staat dat de accountant de dienst adequaat moet uitvoeren. Met de term ‘adequaat’ regelt de verordening in onze optiek datgene wat noodzakelijk is het brede spectrum van professionele diensten dat openbaar accountants maar ook intern en overheidsaccountants en accountants in business uitvoeren. Adequaat betekent “geschikt voor het beoogde doel”. ‘Adequaat’ geeft daarnaast in onze optiek ook een beter handhaafbare norm dan ‘vereiste kwaliteit’. Het streven naar (vereiste) kwaliteit drukt een bepaalde ambitie uit. Deze ambitie blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de verschillende organisaties hun kwaliteitssystemen verschillend invullen ten einde te voldoen aan de door hun vereiste kwaliteit. Deze hoort niet in de norm maar wordt wel nadrukkelijker aan de orde gesteld in de toelichting.
Artikel 13: Zie commentaar bij artikel 12 ten aanzien van lid 1. Mijns inziens is hetgeen in lid 1 is geregeld meer een aspect van vakbekwaamheid en gaat het bij 13 lid 2 om zorgvuldigheid. Ik denk dat met de bepaling in lid 2 is beoogd het begrip ‘zorgvuldigheid’ nader in te kleuren. Ik zou dat dan ook met zoveel woorden zeggen.
Wij kiezen bewust voor één fundamenteel beginsel waarin twee aspecten tot uitdrukking komen die gezamenlijk moeten bijdragen voor een adequate uitvoering. Artikel 13 geeft hieraan een invulling die niet altijd aan de verschillende aspecten is toe te rekenen. Het niet toepassen van een relevante wet kan niet vakbekwaam zijn (als de accountant de wet niet kent) maar kan ook niet zorgvuldig
zijn (als hij hem onvoldoende toepast). Gevolg is wel dat de dienst niet adequaat wordt uitgevoerd. Voorts laten de regelopstellers hier een prachtige kans liggen om een onderdeel van het NBA-plan van aanpak duidelijk te implementeren, namelijk: het benadrukken van het belang van een professioneel-kritische instelling.
De professioneel kritische instelling is een begrip dat gebruikt wordt voor de accountant die assurance-opdrachten uitvoert.
Al met al stel ik voor artikel 13 als volgt te redigeren: ‘De accountant handelt zorgvuldig door een professionele dienst vanuit een professioneel-kritische instelling nauwgezet, grondig en tijdig uit te voeren.’
Het is bijvoorbeeld voor een algemeen directeur (AIB) niet per definitie noodzakelijk om bij een investeringsbeslissing PKI toe te passen.
Artikel 14 en 19: Door het opnemen van artikel 14 en 19 – ten aanzien van slechts twee van de vijf fundamentele beginselen – lijkt het erop dat de accountant louter ten aanzien van ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ alsmede ‘vertrouwelijkheid’ een verantwoordelijkheid heeft naar zijn medewerkers (althans degenen die onder zijn verantwoordelijkheid werken). Mijns inziens is dat een te beperkte blik: de accountant dient ervoor te zorgen dat diens medewerkers – zijn ‘verlengde arm’ – alle fundamentele beginselen naleven. Immers, zij horen toch ook ‘integriteit’, ‘objectiviteit’ en ‘professionaliteit’ na te streven? Ergo: artikel 14 en 15 moeten vervallen. Daarvoor in de plaats kan in paragraaf 2.1 een nieuw artikel 4 worden ingevoegd. Ook kan worden overwogen een derde lid aan artikel 3 toe te voegen. De strekking van de in te voegen bepaling: ‘De accountant zorgt ervoor dat degene die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaamheden uitvoert de fundamentele beginselen eveneens naleeft.' Ik zou de frase uit artikel 14 en 19 inzake de ‘professionele dienst’ niet invoegen omdat dan het beginsel van ’professionaliteit’ ten gevolge van artikel 3 lid 1 en 2 niet wordt afgedekt.
Artikel 14 heeft een andere strekking dan artikel 19.
Artikel 15: Het woord ‘inherente’ kan vervallen. Betreft jargon dat in deze overbodig is.
De term inherente staat op de verkeerde plek. In de aangepaste teksten staat::: De accountant…..attent op beperkingen die
Door dit begrip hier op te nemen beperken we de werkingssfeer van het artikel
Het voorstel is dan ook niet overgenomen.
Artikel 14 geeft de verplichting om na te gaan of iemand is toegerust om de hem opgedragen taak adequaat te kunnen opleggen. Dit is iets wat een accountant redelijk objectief kan toetsen (daarmee is de zorgvuldigheid niet overigens niet per definitie afgedekt). Artikel 19 is een inspanningsverplichting. Hoe goed je iemand ook instrueert, je kunt niet voorkomen dat hij de vertrouwelijkheid toch negeert. Ook voor objectiviteit en integriteit zou een dergelijke norm kunnen gelden. Dat is naar onze optiek echter al in artikel 20 geregeld. In de toelichting is dit nader verwoord.
inherent aan zijn diensten zijn verbonden Artikel 16: Hier gaat het maatschappelijk verkeer erop achteruit ten opzichte van de VGC en dat kan nimmer de bedoeling zijn. Al dan niet per ongeluk is de frase inzake de ‘maatschappelijke juistheid’ bij het doorbreken van de geheimhoudingsplicht vervallen. Deze stond zo fraai in VGC A-140.7. Ik hanteerde altijd het voorbeeld dat het maatschappelijk juist is om het aantreffen van kinderporno op een netwerk bij de autoriteiten te melden. Maar er zijn veel meer voorbeelden denkbaar.
In de VGC AA stond in artikel 140.7: De Accountant-Administratieconsulent kan in een situatie komen te verkeren waarin hij verplicht is of waarin het maatschappelijk juist is vertrouwelijke informatie bekend te maken. Vervolgens geeft het artikel een aantal voorbeelden waarvoor dit geldt. Deze voorbeelden hebben feitelijk alle betrekking op zaken waar in wet of regelgeving de spreekplicht kan worden geregeld. Recentelijk is de Bta aangepast (inwerkingtreding 01-07-2011). Dit is onder andere gedaan naar aanleiding van enige specifieke casussen. Hierbij zijn nadere regels gesteld wanneer de accountant vertrouwelijke gegevens kan delen. Hierbij is het uitgangspunt de gerechtvaardigde belangen van de gecontroleerde te beschermen en het is zeker niet bedoeld om de accountant te beschermen. Daarmee is naar onze optiek invulling gegeven aan dat wat artikel 140.7 (met haar toelichting) beoogde. In de nieuwe regeling in het Bta wordt ook verwezen naar regels in de gedrags- en beroepsregels van de NBA. De beroepsorganisaties hebben daar destijds om verzocht om naleving van met name bepaling in de NV COS (bijvoorbeeld in het kader van initiële audits) mogelijk te maken. Op grond van de opmerking hebben wij geconcludeerd dat de letter van de wet het voor de NBA misschien mogelijk maakt om de vertrouwelijkheid verder te beperken dan door ons verondersteld. Dat neemt niet weg dat de NBA van mening blijft dat dit niet in lijn met de geest van het beoogde in het Bta is, mede omdat wij van mening zijn dat het Bta invulling geeft aan wat maatschappelijk wenselijk is. Het is niet mogelijk gebleken op dit punt volledig uitsluitsel te krijgen voor het sluiten van de termijn waarop amendementen moesten worden ingediend. Wij zullen in 2014 met het Ministerie van Financiën contact opnemen over dit punt en in een latere instantie de eventuele consequenties evalueren.
Artikel 20: Ook hier laten de regelopstellers een kans liggen om de professioneel-kritische instelling er bij alle collega’s in te peperen. Hetgeen zoveel effectiever is als een cursusje van een paar uur. Waarom dus niet: ‘Bij het naleven van deze verordening past een accountant vanuit een professioneel-kritische instelling oordeelsvorming toe (…).’
Zie onze toelichting bij artikel 13
Toelichting VGBA Ik beperk me hier tot enkele opmerkingen. 1. De toelichting op artikel 3 is aan het einde zwak en ongelukkig. Hoezo ‘mogelijk als strijdig’ indien het gaat om witwassen of belastingfraude? Kan aan die strijdigheid dan worden getwijfeld? En ook de formuleringen rond de verkeersovertreding kan scherper. Tevens kan de laatste zin vervallen.
Het algemene uitgangspunt in onze regelgeving is dat het aan de (tucht)rechter is vast te stellen of gedragingen strafbaar zijn. Dit was de achtergrond bij de gekozen voorzichtige formulering. Dat neemt niet weg dat wij in de toelichting duidelijker kunnen zijn over wat we bedoelen. De toelichting is hierop aangepast.
2. Het laatste deel van de tweede alinea bij artikel 5 (vanaf ‘Bovendien (…)’) is onjuist. Zie mijn commentaar ten aanzien van artikel 5 (dat mijns inziens kan vervallen).
Zin is inderdaad niet sterk. Verwijderd.
3. Op pagina 6, derde alinea, wordt gesproken over een ‘signalerend gesprek’ vanuit een lagere functie. Even later wordt gesproken over een ‘inspanningsverplichting’.
Het beschrevene is bedoeld om duidelijk te maken dat de rol in de organisatie van invloed kan zijn op de te nemen maatregelen.
Dit alles is mijns inziens ‘te soft’. Iemand in een lagere functie heeft meer te doen dan een signalerend gesprek en een inspanningsverplichting. Indien het gesprek tot niets heeft geleid hoort hij in voorkomende gevallen te escaleren en dient hij verdere stappen te ondernemen.
De genoemde maatregel is een mogelijke maatregel die niet in alle situaties toereikend zal zijn. Wel kiezen wij bewust voor een inspanningsverplichting en niet voor een resultaatsverplichting. Het gaat ons bijvoorbeeld te ver dat een A.I.B. bij elke overtreding die niet wordt gestopt zijn ontslag moet nemen.
4. Bij de toelichting op artikel 8 blijkt de worsteling met hetgeen in artikel 5 is opgenomen (die mijns inziens kan vervallen). Bovendien ontbreekt hier het ‘opzet’-verhaal waar in de toelichting op artikel 5 nog op wordt gewezen en dat overigens onjuist is.
Artikel 5 en artikel 8 liggen in elkaars verlengde dus op zich niet vreemd dat in de toelichting van artikel 8 op onderdelen wordt verwezen naar de toelichting van artikel 5.
5. In de laatste alinea bij de toelichting op artikel 9 wordt gesproken over het kunnen volstaan met een ‘mondelinge kennisgeving’ in
Zoals uit de toelichting blijkt is het situatie afhankelijk hoe de accountant zich distantieert. Het doel is dat de boodschap bij de gebruiker
relatie tot iets melden aan bijvoorbeeld een bank. Dat is te mager: het kan best schriftelijk!
overkomt. Daarbij hoeft de accountant niet altijd te kiezen voor een best practice. De toelichting is in onze optiek juist.
6. Ten aanzien van artikel 11 herhaal ik mijn eerdere pleidooi tot herinvoering van de begrippen ‘onpartijdigheid’ en ‘onafhankelijkheid’. Aan het begrip ‘onpartijdigheid’ wordt in de toelichting nog slechts toegekomen door het noemen van een ‘bijzonder belang’. De facto wordt de indruk gewekt dat ‘objectiviteit’ vooral ‘onafhankelijkheid’ betreft.
Wij hebben in de toelichting toegelicht dat onpartijdigheid en onafhankelijkheid in specifieke situaties invulling geven dan wel randvoorwaarden vormen voor de objectiviteit van accountants.
7. Nu ‘professioneel –kritische instelling’ in de toelichting op de artikelen 12 tot en met 15 wordt genoemd staat niets er meer aan in de weg om dit begrip op de door mij voorgestane wijze in artikel 13 op te nemen.
PKI is niet in alle rollen van de accountant een voorwaarde. PKI geldt met name voor een accountant die assurance verleent.
8. De ‘geheimhouding’ inwisselen voor ‘vertrouwelijkheid’ is kennelijk iets waar we aan moeten wennen. Zie het gebruik van geheimhoudingsplicht in bijvoorbeeld de vijfde alinea van de toelichting op de artikelen 16-19 en artikel 16 , onderdeel e.
‘Vertrouwelijkheid’ en ‘geheimhoudingsplicht’ zijn geen synoniemen van elkaar. Vertrouwelijkheid is een kwaliteitskenmerk van gegevens (die uit hun aard gevoelig zijn). Vertrouwelijke gegevens kunnen slechts worden geraadpleegd door personen die daartoe zijn gemachtigd. Geheimhoudingsplicht ziet op de personen die gemachtigd zijn om kennis te nemen van vertrouwelijke gegevens en verplicht zijn deze geheim te houden. In de eerste paragraaf van de toelichting worden deze begrippen in relatie geplaatst.
9. In de zesde alinea van de toelichting op de artikelen 16-19 wordt gewezen op jurisprudentie. Los van het feit dat het raar is om in deze toelichting aan een enkele losse uitspraak te refereren, is de alinea niet fraai geformuleerd.
De verwijzing naar de uitspraak is verwijderd.
10. Zelfs in de toelichting op artikel 16 is de ‘maatschappelijke juistheid’ geschrapt.
Zie opmerkingen bij artikel 16. Gezien de toelichting denken wij dat het beter is nu geen aandacht te besteden aan dit punt.
ViO Hier beperk ik me eveneens tot enkele losse opmerkingen, namelijk:
1. Waar de VGBA relatief helder en duidelijk leesbaar is, zie ik de ViO als een nodeloos ingewikkeld gedrocht. Teveel woorden, teveel zinnen. Er is nauwelijks doorheen te komen, taalkundig onzuiver en teksten zijn op onderdelen moeilijk leesbaar. En wel zodanig dat we naast een toelichting nog een leeswijzer nodig hebben ook.
De NBA is van mening dat de ViO duidelijkheid geeft over de diverse omstandigheden die internationaal zijn onderkend als bedreigingen voor de onafhankelijkheid. Hierbij dient zowel met vaktechnische als juridische aspecten rekening te worden gehouden wat gezien de breedte van het onderwerp tot meer woorden en zinnen leidt dan bij de VGBA. Daarnaast hebben we naar onze mening een grote verbeterslag gemaakt in de bewoording en duidelijkheid ten opzichte van de huidige 4 versies van de NVO. Uiteraard zijn we van mening dat het de ViO voor zichzelf spreekt . Omdat voor alle drie de ledengroepen nu één set van regels van toepassing is kan dit in de praktijk echter tot onwennigheid leiden. De leeswijzer is hierbij een extra hulpmiddel om op korte termijn inzicht te geven aan de werkingssfeer.
2. Een voorbeeld van taalkundige onzuiverheid toont zich in de begrippen ‘verantwoordelijke entiteit/partij/persoon’. Met ‘verantwoordelijke’ wordt gedoeld op degene die verantwoording moet afleggen. Maar ‘verantwoordelijkheid’ en ‘verantwoording’ zijn twee ongelijke begrippen.
Het begrip verantwoordelijke partij is gebaseerd op de EU-vertalingen. Aanpassen van de term kan verwarrend werken.
3. Gegeven de discussie die ik via blogs aan het einde van vorig jaar heb gevoerd zal het duidelijk zijn dat ik bezwaar heb tegen artikel 16 en hetgeen thans onder controlediensten wordt volstaan. Met name als het gaat om het onder dit begrip schuiven van de werkzaamheden ex COS 4400.
Deze verwerkingswijze is met AFM en Ministerie uitgebreid afgestemd.
4. In artikel 27 stond de 50 euro-norm in relatie tot onder meer geschenken. Nog los van de vraag of ik die bepaling nodig acht: welk signaal geef je aan het maatschappelijk verkeer indien je het bedrag gaat verdubbelen na kritiek vanuit de accountantsorganisaties? ‘Niet handig’ beschouw ik in deze als een eufemisme.
De keuze voor het verhogen van het grensbedrag heeft een tweeledige achtergrond. De EUR 50 was gebaseerd op gedragsregels van o.a. de overheid. Deze is reeds sinds lange tijd van kracht en sindsdien niet geïndexeerd. Dit zal met name bij uitingen van gastvrijheid gauw tot overschrijding van het grensbedrag leiden en daarmee tot een hoge administratieve last bij onze leden. Daarnaast is bij een overschrijding van de grens voor accountants sprake van een overtreding van een verordening krachtens wet ) terwijl een overtreding van de regelingen waaruit de EUR 50
was ontleend niet die zware lading heeft. 5. Maar de meest fundamentele kritiek schuilt erin dat er halfslachtig met het begrip onafhankelijkheid wordt omgegaan. De combinatie van controle met advies is per definitie een bedreiging. Waar dit bij OOB’s in veel gevallen dan ook tot verboden heeft geleid, dient bij niet-OOB’s ondanks dat daar een verbodsbepaling ontbreekt nog steeds van een bedreiging te worden gesproken en dienen derhalve maatregelen (waarborgen) te worden getroffen, waaronder dossiervastleggingen. Ik meen een dergelijke lijn van redeneren onvoldoende in de regels te zien waardoor al gauw het idee kan worden postgevat dat wanneer iets niet is verboden het dus per definitie mag. Een opvatting die mijns inziens onjuist is. 6. Vorenstaande klemt temeer nu er wordt gedaan alsof – omdat de politiek zulks heeft bepaald – verboden alleen ten aanzien va OOB’s horen te gelden. Maar er zijn veel (grote) organisaties die niet onder de definitie van OOB vallen en waarbij combinatie tussen controle en advies tot eenzelfde bedreiging en afhankelijkheidsgevaar kan leiden als bij OOB’s.
De ViO stelt dat wanneer een non-assurance dienst van materiële invloed is op het assuranceobject dat er sprake is van een bedreiging. Alleen als er geen materiële invloed is er niet per definitie een bedreiging maar moet de accountant de omstandigheden zelf inschatten. Daarbij moet bedacht worden dat in de ViO zaken geregeld zijn voor controles maar ook voor andere assurance-opdrachten. Het is bijvoorbeeld twijfelachtig of fiscaal advies een bedreiging is voor een oplage verklaring. In de toelichting wordt nu meer aandacht gegeven aan grenzen en principes.
In de toelichting is uitgebreid aandacht besteed aan de maatschappelijke relevantie van de zich verantwoordende entiteit en de wijze waarop de accountant hiermee rekening moet houden in het kader van identificeren en beoordelen van bedreigingen en maatregelen. Het is niet zo dat ervoor is gekozen om naast het OOB-regime andere regimes te introduceren. Er zal altijd sprake zijn van overgangssituaties, maar de principiële aanpak van de ViO geeft voldoende mogelijkheden om hier in de praktijk op een juiste wijze mee om te gaan.