Periodiek van de Gezondheidsraad, Den Haag
GrAADMETER # 2
Investeren in onderzoek naar evidence-based jeugdzorg is investeren in kinderen.Geert-Jan Stam, p. 10
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Redactioneel
De kracht van wetenschap Wetenschap beter verbinden met de maatschappij. Het is een belangrijke doelstelling van het kabinet, getuige de Wetenschapsvisie 2025 van november vorig jaar. Wetenschap, overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven zouden zich moeten inzetten om ‘de kracht van de wetenschap meer te verbinden aan de grote maatschappelijke opgaven’. Hoe is het bij de maatschappelijke opgave ‘gezond opgroeien’ gesteld met de verbinding tussen wetenschap en maatschappij? De jonge Gezondheidsraad onderzocht het in een signalementzie p. 28 en een symposiumzie p. 5 en constateerde ‘haperende kennisstromen’. In deze Graadmeter tonen de vier sprekers op het symposium overtuigend aan dat daarmee in het geval van jeugdzorg, rookpreventie, voedingsinformatie voor jonge ouders en stimulering van beweging niets teveel gezegd is.zie p. 8-19 De kracht van wetenschap benutten: in het signalement Gezond opgroeien is het vooral een oproep aan de regering zelf. Niet alleen omdat de overheid de kennisoverdracht van wetenschap naar praktijk zou moeten faciliteren. Maar vooral omdat onderzoek duidelijk aantoont dat de ‘vrije’ leefstijlkeuzen van jongeren sterk door hun omgeving worden gestuurd én de overheid diezelfde omgeving op tal van manieren kan beïnvloeden. In een land dat op de internationale Tobacco Control Scale tussen 2004 en 2013 van de zevende naar de twaalfde plaats gezakt is, terwijl nog steeds een op de vijf jongeren aan tabak verslingerd raakt, zijn dat inzichten die een regering te denken zouden moeten geven.
3
Inhoudsopgave
2
29
Redactioneel De kracht van wetenschap
31 5 8 11 14 17
20 21 21 21
24 26 28
Interviews Symposium van jongGR over gezond opgroeien Bestrijd misstanden in de jeugdzorg met grondig onderzoek Ouders moeten weten dat jonge rokers snel verslaafd raken Gezond eten leer je in je eerste duizend dagen Kinderen zitten tegenwoordig veel te veel Varia Secretariaat zet Daan Kromhout in het zonnetje Jaarverslag 2014 Gezondheidsraad terug in Resident Wijziging op het secretariaat Optimale gezondheidszorg Overkoepelende richtlijn voor vaststellen dood bij orgaandonatie Ziekenhuizen hebben onvoldoende zicht op preventief antibioticagebruik Gezond opgroeien: weten wat werkt
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
32 33
35 37 39
42 43 44
Behandeling van hemofilie en hiv voorbehouden aan gespecialiseerde centra Adviesaanvraag over myalgische encephalomyelitis Adviesaanvraag over medicalisering Adviesaanvraag Trendanalyse Biotechnologie 2015 Preventie Hielprik moet in belang van kind blijven Installatie Commissie Hepatitisscreening Nieuwe adviesaanvraag over antibioticaresistentie van dierlijke oorsprong Gezonde arbeidsomstandigheden Chloorpromazine kan de voortplanting schaden Openbaar conceptrapport over 1,4-dioxaan Minister reageert op advies over werknemers en infectieziekten
47
Innovatie en kennisinfrastructuur Installatie commissie Heroriëntatie universitair gezondheidsonderzoek
48
Verschenen
4
Foto: Mieke de Waal.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Symposium van jongGR over gezond opgroeien
Mieke de Waal
5
Symposium van jongGR over gezond opgroeien Hoe kan de overheid eraan bijdragen dat kinderen en jongeren nog gezonder opgroeien? En wat heeft de wetenschap recent aan inzichten opgeleverd die daarbij kunnen helpen? Geleid door deze vragen stelde een commissie van jongGR (de jonge Gezondheidsraad) onlangs het signalement Gezond opgroeien: weten wat werkt op. Op 21 mei organiseerde jongGR vervolgens een symposium voor wetenschappers en beleidsmakers. Gezondheidsraadvoorzitter Pim van Gool trad op als spreekstalmeester van de middag. Weten wat werkt Om te weten wat werkt, hebben beleidsmakers de kennis van wetenschappers nodig. Maar die kennis bereikt hen lang niet altijd. Van Gool: ‘In communicatietermen: soms wordt er niet gezonden (door de wetenschappers), en soms staat de frequentie van de ontvangers (beleidsmakers) niet goed afgesteld.’ Vier sprekers – die voor deze Graadmeter zijn geïnterviewd – vertelden op het symposium wat de stand van wetenschap op hun terrein leert, en wat de overheid volgens hen met die kennis zou moeten doen. Zowel in de voordrachten van de sprekers als in de paneldiscussie met weer vier andere deskundigen werd vervolgens gediscussieerd over waar de strubbelingen zitten bij de vertaling naar beleid. Ouders voorlichten, kinderen raadplegen als deskundigen De eerste spreker was Geert-Jan Stams, hoogleraar forensische orthopedagogiek aan de UvA. Er is schandalig veel mis in de jeugdzorg, vindt Stams. Te vaak wordt er – weliswaar vol goede intenties – ingegrepen in gezinnen zonder dat er enig bewijs is voor de werkzaamheid van de interventie. En nog erger: soms wer-
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
6
ken ze averechts. Zijn advies aan de overheid: investeer veel meer in gedegen onderzoek om evidence-based jeugdzorg mogelijk te maken. Rutger Engels, hoogleraar ontwikkelingspsychopathologie aan de Radboud Universiteit en directeur van het Trimbos-instituut, sprak over rookpreventie. Een van zijn stellingen: wil je voorkomen dat jongeren gaan roken, dan zul je preventie op de ouders moeten richten. Jaap Seidell, hoogleraar voeding en gezondheid aan de VU, zette uiteen hoe de eerste duizend dagen van een mensenleven – de periode in de moederbuik meegerekend – cruciaal zijn voor smaakontwikkeling en eetgedrag. Preventie moet zich volgens hem nog sterker richten op zwangere vrouwen. Ook benadrukte hij het belang van het aanleren van goede voedingsgewoontes bij heel jonge kinderen. Verder ziet Seidell de voedingsindustrie graag aan banden gelegd. Mai Chin A Paw, hoogleraar sociale geneeskunde aan het VUmc, liet met schokkende cijfers zien dat kinderen te weinig bewegen en teveel stilzitten. Ze deed onderzoek samen met kinderen om te ontdekken hoe je hen het beste tot gezonder bewegen kunt stimuleren. De (on)mogelijkheden van evidence-based jeugdzorg Voor de paneldiscussie schoven achter de tafel: Vivian Bos (coördinator Programma Gezonde School RIVM), Tom van Yperen (bijzonder hoogleraar monitoring en innovatie zorg voor jeugd, Nederlands Jeugdinstituut en UMCG), Lucy Smit (jeugdarts JGZ Kennemerland) en Paul van der Velpen (directeur GGD Amsterdam). Zowel op het podium als in de zaal waren het vooral de wetenschappers en zorgverleners die zich roerden; beleidsmakers – voor zover aanwezig – hielden het bij luisteren. De discussie bewoog zich van reclame voor ongezonde gesuikerde hapjes-voorhet-slapen-gaan, via de noodzaak van bredere stoepen om veilig buiten te kunnen spelen, naar de overheid die wel roken en drinken van hogerhand wil aanpakken maar voeding als de individuele verantwoordelijkheid van ouders ziet. De stelling waarop de discussie het meest uitvoerig losging, luidde ‘De beroepsgroepen in de jeugdhulp moeten het werken met interventies die niet evidence-based zijn actief ontmoedigen’.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Daar bleek het nodige op af te dingen. Paul van der Velpen vond dat als er een evidence-based interventie beschikbaar is je die zou moeten gebruiken, maar dat je in de praktijk vaak niet anders kunt dan via trial & error werken. Ook Tom van Yperen onderschreef dat er veel te weinig interventies zijn waarvoor voldoende wetenschappelijk bewijs is, waardoor je eigenlijk nauwelijks meer iets zou kunnen doen als je je aan de stelling hield. Vanuit de zaal kwam nog de kanttekening dat zelfs evidence-based methoden niet altijd en overal hun waarde houden. Daarbij: in het algemeen doet de aandacht van onderzoekers mensen goed, maar dat wil niet zeggen dat die heilzame werking voortkomt uit de methodiek of interventie die onderzocht wordt. Spreekstalmeester Pim van Gool concludeerde dat we het niet mooier moeten maken dan het is: voor de meeste interventies in de jeugdzorg is kennelijk nog nauwelijks wetenschappelijk bewijs. ‘Maar’, besloot hij monter, ‘dat is ook wel prikkelend want voor jonge onderzoekers – zoals verenigd in jongGR – is er dus nog genoeg te doen’.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
7
8
Interview met prof. Geert-Jan Stams
Mieke de Waal
Bestrijd misstanden in de jeugdzorg met grondig onderzoek Geert-Jan Stams, hoogleraar forensische orthopedagogiek aan de UvA, is een warm pleitbezorger voor evidence-based werken in de jeugdzorg. Wanneer mag een behandeling dat etiket krijgen? Allereerst moet een behandeling gebaseerd zijn op een theorie waarvoor empirische evidentie is. Ten tweede moet er in een gecontroleerde studie overtuigend empirische ondersteuning gevonden zijn voor de effecten van de interventie. Dit houdt in dat alternatieve verklaringen voor de werking van de interventie zo goed mogelijk uitgesloten kunnen worden. Onderzoekers die kijken hoe goed een behandeling werkt, vergelijken die vaak met wat ze noemen ‘treatment as usual’ (behandeling zoals gebruikelijk). Wat houdt dat in? In de jeugdzorg wordt maar heel weinig evidence-based gewerkt. Van de interventies in de jeugdzorg valt misschien wel 95 procent onder ‘behandeling zoals gebruikelijk’. De databank effectieve interventies van het Nederlands Jeugdinstituut laat zien dat maar vier behandelingen in de Neder-
Foto: Mieke de Waal.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
landse jeugdzorg als evidence-based gekwalificeerd kunnen worden. De gebruikelijke behandeling, treatment as usual (TAU), is in de regel niet of onvoldoende gebaseerd op een empirisch onderbouwde theorie en er is geen bewijs voor de positieve werking ervan. Veel hulpverleners in de jeugdzorg werken vanuit goede bedoelingen en werkwijzen die nooit goed onderzocht zijn. Ze verwijzen naar hun mensenkennis, werkervaring, een goede behandelaar-cliënt-relatie en andere zogenaamde ‘handvatten voor de jeugdhulpverlening’. Er wordt gesuggereerd dat de werkzaamheid hiervan vast staat, maar feitelijk is dat nooit aangetoond. In het beste geval gaat het om voorwaarden om evidence-based behandeling in de praktijk goed te laten werken. Is het werkelijk zo slecht gesteld met de jeugdzorg? Er is onlangs een meta-analyse uitgevoerd van veertig jaar onderzoek naar evidence-based jeugdinterventies in de Verenigde Staten en Europa. Deze heeft aangetoond dat TAU in Europa geen effect heeft. Daarnaast is er ook een aantal studies bekend waaruit blijkt dat TAU zelfs schadelijke effecten heeft. In de medische wetenschap gaat men er van uit dat in de eerste plaats schade voorkomen dient te worden. In de jeugdzorg redeneert men: ‘baat het niet dan schaadt het niet’. Ik vind dat niet te verantwoorden naar cliënten en de maatschappij. Baat het niet, dan schaadt het vaak wel. Wat moet er volgens u gebeuren? We moeten treatment as usual gaan vervangen door evidence-based interventies. Dat is een geleidelijk proces. Er moet onafhankelijk onderzoek aan behandeling gekoppeld worden die nog niet evidence-based is, maar wel veelbelovend vanuit theoretisch perspectief. Er dient fors in onderzoek naar jeugdzorginterventies geïnvesteerd te worden. Het bedrag dat er nu voor ter beschikking wordt gesteld, is maar klein in vergelijking met bedragen die worden besteed aan onderzoek naar somatische aandoeningen in de gezondheidszorg. Heeft u nog meer suggesties voor de overheid? Op dit moment maakt de jeugdzorg een transitie en transformatie door. Voor dit nieuwe stelsel is geen empirische evidentie! Verbete-
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
9
10
ringen waren weliswaar zeker nodig, maar hadden op feiten en degelijk onderzoek gebaseerd moeten zijn. Gezien de hoge prevalentie van kindermishandeling en -verwaarlozing en jeugddelinquentie, en daarnaast de incidenten die zo nu en dan in het nieuws komen, verbaast het mij dat er nog nooit een parlementaire enquête naar de jeugdzorg is geïnitieerd. Dit zeker tegen de achtergrond dat nog maar zo weinig bekend is over welke interventies wel en niet werken. Waar is het gevoel van urgentie? Investeren in onderzoek naar evidence-based jeugdzorg is investeren in kinderen. Dat is mijn uiteindelijke boodschap.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Interview met prof. Rutger Engels
Mieke de Waal
11
Ouders moeten weten dat jonge rokers snel verslaafd raken Rutger Engels, hoogleraar ontwikkelingspsychopathologie aan de Radboud Universiteit en directeur van het Trimbos-instituut, bindt de strijd aan met jonge rokers en hun ouders. Op wat voor manier verdiept u zich in jonge rokers? In mijn psychologisch onderzoek richt ik me op de beginfase van rookverslaving, vooral bij jeugd tussen de tien en twintig jaar. Met basaal onderzoek probeer ik te achterhalen welke rol ouders en vrienden spelen bij ongezond middelengebruik van jongeren, en welke invloed hun persoonlijkheid en genetische eigenschappen hebben. Op basis van die wetenschappelijke inzichten bedenk ik hoe je verslaving onder jongeren zou kunnen voorkomen dan wel terugdringen. Wat weet u over jeugd die rookt? In lage sociaal-economische milieus wordt in verhouding meer gerookt. De ouders roken er vaker en kinderen spiegelen zich aan hun ouders. Ook zien we dat depressieve jeugd vaak eerder gaat roken. Ze doen het dan vooral als ze zich rot voelen. Met name meisjes hebben moeite om weer te stoppen. Ze zijn vaak als de dood om aan te komen en durven daarom niet meer te stoppen met roken. Over het algemeen is de jeugd wel minder gaan roken dan vroeger. De gemiddelde leeftijd waarop ze hun eerste peuk pakken, is gestegen. Het is een mooie tendens maar er moet nog steeds een hoop gebeuren.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
12
Welke lessen voor preventie kunt u geven? Vaak zie je verslavingen gecombineerd, en soms dus ook geclusterd met andere eigenschappen of gedragingen. De scholieren die vroeg gaan roken, beginnen ook eerder met drinken. Bij preventie moet je je rekenschap van die clustering geven en zien hoe je met een gecombineerde aanpak het rook- en drinkgedrag aanpakt. Timing is van belang. We hebben gemerkt dat voorlichting op basisscholen te vroeg is: het wakkert de belangstelling voor roken bij kinderen juist aan. Een ex-verslaafde voor de klas werkt ook averechts: jongeren krijgen juist meer belangsteling voor het middel. Bovendien spraken oudere campagnes kinderen en jongeren teveel op hun ratio aan. Maar veel pubers willen juist risico’s nemen en zijn niet gevoelig voor het argument van latere gezondheidsschade. Op wie moet preventie gericht zijn? Voorlichting moet zich veel meer op de ouders gaan richten. Dat het van belang is dat ze zelf niet roken. Dat roken extreem verslavend is en hun kind er al snel niet meer van af komt. Dat jongeren sterk onder invloed van leeftijdgenoten staan en dat ze dus zicht moeten houden op foute vriendjes. En dat ze niet langer moeten denken dat het goed is als een kind in de vertrouwde omgeving thuis leert roken en drinken. Het tegenovergestelde is waar: tabak en alcohol krijgen zo de ouderlijke zegen. Wat gaat er al goed bij de strijd tegen het roken? Ik ben heel blij met de Nix-campagne van de overheid, waarbij ze de minimum leeftijd waarop jongeren alcohol en tabak mogen kopen heeft verhoogd van 16 naar 18 jaar. En dat werkt! Ik hoop zelfs dat deze in de nabije toekomst naar 21 gaat. Wat ook werkt: het duur maken van zulke producten en het
Foto: Mieke de Waal.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
verminderen van het aantal verkooppunten. Als volgende stap in de strijd tegen roken pleit ik ervoor om geen sigaretten meer te verkopen in supermarkten. Als je bij het eten kopen wordt blootgesteld aan rijen sigarettenpakjes lijken sigaretten er helemaal bij te horen. Ik vind dat slecht vanwege de gemakkelijke beschikbaarheid, maar ook om de norm die eruit spreekt. Moet er verder nog iets gebeuren? We richten ons op preventie van roken, maar niet op degenen die wel zijn gaan roken. We hebben domweg nog geen effectieve en aansprekende stoppen-met-roken interventies voor jongeren. Ouders zijn nog te vaak geneigd roken bij jongeren af te doen als experimenteergedrag. Ze moeten weten dat jongeren snel verslaafd raken en al na een half jaar ontwenningsverschijnselen vertonen als ze proberen te stoppen. Als je jonge rokers niet helpt om te stoppen, laat je een op de vijf jongeren in de kou staan.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
13
14
Interview met prof. Jaap Seidell
Mieke de Waal
Gezond eten leer je in je eerste duizend dagen Jaap Seidell hoogleraar voeding en gezondheid aan de VU, vindt dat zwangere vrouwen moeten beseffen dat hun eet-, drink- en rookgedrag al van invloed is nog voordat hun kind geboren is. Ook de voeding in de peutertijd is cruciaal. Waarom zijn die eerste duizend dagen in het leven van een mens zo belangrijk? Het wordt heel moeilijk om wat een kind in die eerste duizend dagen – niet gerekend vanaf de geboorte maar vanaf de conceptie – tekort is gekomen later alsnog te compenseren. In de moederbuik en tijdens de borstvoeding is een kind overgeleverd aan wat moeder tot zich neemt. Wanneer tussen de vierde en de twaalfde maand de borstvoeding stopt, worden peuters totaal afhankelijk van wat ouders hen geven. Voor kinderen die alleen vloeibaar of gepureerd voedsel krijgen, wordt het daarna lastig om nog goed te leren kauwen en slikken. Kinderen moeten ook zo jong mogelijk veel smaken aanleren. Vet en zoet lusten ze al; dat is een aangeboren voorkeur die niet toevallig overeenkomt met de smaak van moedermelk. Zuur en bitter willen ze in principe niet; dat moeten ze leren waarderen ergens tussen hun vierde en zevende maand. Ook overgewicht zie je zich al rond de vijfde maand aftekenen. In de lagere sociale milieus is een op de drie kinderen te zwaar, in de hogere klassen is dat een op de tien of minder. Onder de Turkse jongens zijn er vijf keer zoveel te zwaar als onder de Nederlandse jongens. Wil je dat een kind later gevarieerd en gezond gaat eten, dan moet je daarvoor de basis leggen in de vroege levensfase.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Nog voordat die duizend dagen voorbij zijn, kunnen ouders toch al te maken krijgen met lastig eetgedrag van hun kinderen? Zeker. Na twaalf maanden gaan kinderen lopen. Ze gaan op verkenning in de jungle en leren dat ze geen vreemde dingen in hun mond mogen stoppen. Hun ‘neofobie’ beschermt hen dan enerzijds tegen het eten van lego-blokjes, maar maakt anderzijds ook dat ze geen nieuwe etenswaren – bijvoorbeeld spruiten – willen Foto: Mieke de Waal. proberen. In heel veel huiskamers zie je dan het dagelijkse kleine drama: ouders smeken, dwingen, onderhandelen om hun peuter aan het eten te krijgen maar als dat kind niet al veel jonger met die spruitjes heeft kennis gemaakt dan gaat het die nu zeker niet willen eten. Er zijn ouders die appelmoes door elke maaltijd roeren; zoet verkoopt. Of die snoep beloven als het bord leeg gaat. Zo gaat een kind zoet associeren met troost. Als kinderen steeds maar zoete drankjes en koeken krijgen en ook in het andere eten zoet verwerkt wordt, dan legt dat de basis voor ongezond gedrag op latere leeftijd. Hoe (on)gezond eten kinderen in Nederland eigenlijk? Voedingsonderzoek onder basisschoolkinderen heeft uitgewezen dat slechts één procent van hen voldoende groente eet. En voldoende wil zeggen: twee à drie eetlepels per dag. Met fruit gaat het ietsje beter: daar haalt vijftig procent de norm. Pubers eten wel meer groenten dan jongere kinderen, maar tachtig procent van hen eet nog steeds niet dagelijks groente. Mijn advies aan ouders: kinderen moeten meer groente en fruit gaan eten, minder zoete drankjes drinken, minder energierijke snacks nuttigen en meer bewegen.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
15
16
Wat vindt u van al die voedingsproducten die speciaal voor kinderen op de markt zijn? Ik heb geen goed woord over voor de voedingsbedrijven die achter kinderen aan zitten. Bedrijven beïnvloeden kinderen opdat ze bij hun ouders om bepaalde producten gaan zeuren. Om deze ‘zeurfactor’ te promoten besteedt het bedrijfsleven drieduizend keer meer budget dan de Nederlandse overheid beschikbaar heeft voor gezonde voedingscampagnes. Niet voor niets zitten de beste marketeers in het bedrijfsleven en niet bij de overheid. Maar je kunt gerust stellen dat specifieke kinderproducten per definitie de minst gezonde zijn. We hebben daarom de Alliantie Stop Kindermarketing opgericht. Helaas weigert de minister hier op te treden; voeding van de allerkleinsten ziet zij als de verantwoordelijkheid van de ouders. Ik vind het spijtig dat gezondheidsbevorderende maatregelen vaak als ‘betutteling’ worden geframed.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Interview met prof. Mai Chin A Paw
Mieke de Waal
17
Kinderen zitten tegenwoordig veel te veel Mai Chin A Paw is hoogleraar sociale geneeskunde in het bijzonder de epidemiologie van jeugd en gezondheid aan VUmc. Kinderen moeten weer meer gaan bewegen, vindt ze. Hoeveel bewegen kinderen in Nederland? Voor gezond bewegen is de norm: dagelijks minstens een uur matig tot intensief lichamelijk actief zijn. In Nederland voldoet 17 procent van de jongens aan deze norm. Van de meisjes haalt slechts 5 procent de norm voor genoeg bewegen. Er zijn adequate motorische vaardigheden nodig om goed te bewegen. Die ontwikkel je door regelmatig en gevarieerd te bewegen. Als je te weinig of eenzijdig beweegt, kost beweging je meer moeite en ga je vanzelf nog minder bewegen. Zo kun je al jong in een vicieuze cirkel belanden van steeds minder beweging en slechtere motorische vaardigheden. Dan zullen er wel veel kinderen te dik zijn? Van de basisschoolleerlingen in Europa heeft ruim 20 procent van de meisjes overgewicht en 25 procent van de jongens. In Noorwegen liggen de percentages lager, maar in Griekenland heeft bijna de helft van de kinderen overgewicht. De oorzaak ligt deels bij ongezonde voeding. Op dit moment drinken kinderen in Nederland bijvoorbeeld gemiddeld ruim een liter suikerhoudende drank per dag. Maar even belangrijk is dat kinderen te weinig bewegen en veel stilzitten.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
18
Gaan gebrek aan beweging en overgewicht altijd samen? Niet alleen kinderen met overgewicht bewegen te weinig, ook kinderen met een gezond gewicht blijven vaak onder de norm voor gezond bewegen. Daarnaast zitten kinderen tegenwoordig ruim acht uur per dag. Hiervan is gemiddeld twee uur per dag beeldschermtijd. Nieuw daarbij is het media multitasken: gelijktijdig een laptop en mobieltje hanteren en ondertussen de televisie in het oog houden en huiswerk maken. Overigens kunnen ook kinderen die genoeg bewegen toch te veel zitten. Wat de precieze gezondheidseffecten van dit vele zitten zijn, onderzoeken wij intensief op dit moment. We zien bijvoorbeeld dat meisjes die veel zitten vaker overgewicht hebben, ook als ze daarnaast regelmatig bewegen.
Foto: Mieke de Waal.
Hoe krijg je kinderen meer aan het bewegen? Eén van de mogelijkheden is het beweegvriendelijker inrichten van de leefomgeving van kinderen. Wij hebben recent een participatief actieonderzoek met kinderen van drie verschillende basisscholen afgerond. De onderzoeksvraag was welke factoren bijdragen aan de beweegvriendelijkheid van hun schoolplein. De kinderen participeerden als mede-onderzoekers en kozen de thema’s waarop ze zich richtten en de onderzoekstechnieken. De analyse van de gegevens die de kinderen verzamelden, deden we samen met de kinderen. Kinderen vinden bewegen leuk; daar hoef je ze niet meer van te overtuigen. Als ze niet kunnen bewegen op het schoolplein wordt het saai. Er is veel verbetering mogelijk op het schoolplein. De ideeën daarvoor kun je als beleidsmaker of schooldirecteur beter aan kinderen vragen dan zelf bedenken. Want – zo vonden de kinder-onderzoekers – volwassenen bedenken echt saaie dingen. Met welke suggesties kwamen de kinder-onderzoekers uit uw onderzoek? Schaf de ‘onzinnige regels’ tijdens het speelkwartier af. Waarom zou je niet op het schoolplein mogen rennen?
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Het speelmateriaal kan ook gevarieerder en staat elkaar nu soms in de weg. Wanneer je een basket op het voetbalveld plaatst, kan er maar een van beide sporten tegelijk gespeeld worden. Probeer ook wat meer natuur bij de school te brengen. Een ‘speelboom’ bijvoorbeeld, waarin je spannende spelletjes kunt doen. Of een hok met kippen of konijnen zodat je dieren leert kennen en verzorgen. Tot welke conclusie bent u gekomen? Kinderen worden dagelijks verleid tot ongezonde gedragingen. Als je hun gedrag wilt veranderen, moet je je inleven in hun leefwereld en kinderen als experts van hun eigen leefomgeving actief bij onderzoek betrekken. We komen dan tot aantrekkelijker en daardoor effectievere interventies.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
19
20
Varia
Secretariaat zet Daan Kromhout in het zonnetje Vooruitlopend op het officiële afscheid van prof. dr. ir. Daan Kromhout, tot voor kort vicevoorzitter van de Gezondheidsraad en momenteel nog voorzitter van de Commissie Richtlijnen goede voeFoto: Sies Dogger. ding, organiseerde het secretariaat op 23 juni jl. alvast een feestje te zijner ere. Locatie: huize Kromhout in Soest. Daan kreeg veel lof toegezwaaid voor het werk dat hij al bijna tien jaar voor de Gezondheidsraad verricht. De apotheose zal op 4 november a.s. zijn, wanneer volgens plan de Richtlijnen goede voeding 2015 zullen worden gepubliceerd. Het secretariaat vond dat in verband daarmee een achtergronddocument over guilty pleasures niet mocht ontbreken. Vrijwel alle medewerkers kwamen met culinaire schuldbekentenissen, gebundeld onder de titel Nou, lekker! Daan nam het boekje met zichtbaar genoegen in ontvangst, waarna het buffet werd geopend.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Jaarverslag 2014
21
Waarover adviseerde de Gezondheidsraad in 2014? Hoeveel mensen werkten er mee aan die publicaties? En wie financierde dit werk? Het Jaarverslag 2014 biedt antwoord op deze vragen. De thema’s waarover de Gezondheidsraad advies uitbrengt, ontstaan in een maatschappelijke context en hebben daar als het goed is ook weer effect op. In het jaarverslag staan zes interviews die op een compacte en toegankelijke wijze inzicht geven in de inhoud en complexe omgeving van een aantal adviezen uit 2014.
Gezondheidsraad terug in Resident Per 26 mei jl. is de Gezondheidsraad terug verhuisd naar De Resident, het pand waar ook het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport weer zijn intrek heeft genomen. Raad en secretariaat zitten nu op de zeventiende verdieping en hebben een vergaderzaal op de hoogste etage, de twintigste. Het nieuwe adres is: Parnassusplein 5, 2511 VX Den Haag. Het postadres is ongewijzigd: Postbus 16052, 2500 BB Den Haag. Ook het algemene telefoonnummer is hetzelfde gebleven: 070 - 340 75 20.
Wijzigingen op het secretariaat Na zeven jaar verruilde dr. Cees Postema op eigen verzoek zijn aanstelling bij de Gezondheidsraad voor een vervroegd pensioen. Cees werkte bij de raad, na een lange loopbaan als KNO-arts, toezichthouder en adviseur, als secretaris van de commissie Rijgeschiktheid, schreef diverse adviezen op het gebied van de gezondheidszorg en was nauw betrokken bij het Centrum voor Ethiek en Gezondheid. Bij zijn afscheid op 2 juni jl. werd hij, in aanwezigheid van talrijke collega’s uit zijn diverse werkkringen, toegesproken door voorzitter en algemeen secretaris van de Gezondheidsraad, waarna hij met een kleiner gezelschap genoot van een diner in zijn geliefde Sociëteit de Vereeniging. Op 28 mei jl. nam dr. Sandy Litjens afscheid van de Gezondheidsraad. Ze werkte vijf jaar als secretaris voor de Raadscommissie voor Gezondheidsonderzoek en was vervolgens drie jaar hoofd bedrijfsvoering. Sandy werd bij haar afscheid getypeerd als ‘ambtenaar 2.0’, ondernemend en vernieuwend met haar aandacht voor sociale
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
22
media. Ook prees de algemeen secretaris haar positieve energie, daadkracht en inzet. Per 1 juni is Sandy overgestapt naar de directie Publieke Gezondheid van het ministerie van VWS, waar ze zich weer meer met inhoudelijke aspecten van de volksgezondheid gaat bezighouden. Per 2 februari jl. begon Stef Tours bij de Gezondheidsraad als interim hoofd bedrijfsvoering. Stef werkte voor het ministerie van VROM onder meer aan verantwoording van subsidiestromen op het gebied van verkeerslawaai, bodemsanering en huursubsidie. Vervolgens deed hij via de stichting Intermin een aantal jaar interimklussen waardoor hij diverse departementen leerde kennen en opschoof richting bedrijfsvoering. Zo was hij in een turbulente tijd hoofd bedrijfsvoering bij de dienst Justis (Justitie) en stond hij aan de wieg van de facilitaire dienstverlener FM Haaglanden. Na de opsplitsing van VROM kwam Stef terecht bij het ministerie voor Infrastructuur en Milieu als directiesecretaris van de hoofddirectie Bedrijfsvoering.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
23
Optimale gezondheidszorg
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
24
Optimale gezondheidszorg / Nieuw advies
Janneke Allers
Overkoepelende richtlijn voor vaststellen dood bij orgaandonatie De Gezondheidsraad adviseert de wijze waarop de dood wordt vastgesteld bij divers e vormen van postmortale orgaandonatie (donatie na overlijden) onder te brengen in een overkoepelende richtlijn. Naast het al bestaande Hersendoodprotocol geeft de richtlijn protocollen voor vaststellen van de dood na een onomkeerbare stilstand van hart en bloedsomloop (circulatiestilstand). De Gezondheidsraad bood het advies op 10 juni jl. aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan. In 1998 is een protocol opgesteld om te garanderen dat op een zorgvuldige manier en onomstotelijk wordt vastgesteld dat iemand hersendood is, voordat orgaandonatie wordt ingezet (Hersendoodprotocol). Sindsdien komt het steeds vaker voor dat organen worden getransplanteerd van donoren die aan een circulatiestilstand zijn overleden. Daarom is het goed om ook voor die situatie een protocol op te stellen en dit in de Wet op de orgaandonatie dezelfde status te geven als het Hersendoodprotocol. Hiertoe heeft de Gezondheidsraad de procedures die in de praktijk worden gebruikt bij elkaar gebracht en getoetst aan de stand van wetenschap. Deze richtlijn vormt samen met de gedetailleerde praktische protocollen van de Nederlandse Transplantatie Stichting een standaard van handelen bij postmortale orgaandonatie. Een circulatiestilstand kan optreden na een acute hartstilstand (zonder succesvolle reanimatie) of nadat de mechanische beademing wordt gestopt bij een patiënt bij wie de medische beslissing is genomen niet langer te behandelen. Voor beide scenario’s geldt een apart protocol. Gemeenschappelijk element daarin is dat altijd een observatie-periode van vijf minuten in acht moet worden genomen nadat hart en bloedsomloop zijn stilgevallen. Dit is
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Drs. J.M. Allers maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Vaststellen van de dood bij postmortale orgaandonatie - Protocollen en criteria, inclusief een geactualiseerd Hersendoodprotocol (nr. 2015/13) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
nodig om spontaan herstel van de bloedsomloop en ademhaling uit te sluiten. Pas daarna mag de dood worden vastgesteld en kan begonnen worden met de uitnameprocedure. De Gezondheidsraad heeft een aantal aanpassingen aangebracht in het Hersendoodprotocol om onduidelijkheden die in de praktijk bleken te bestaan op te lossen. Een van de aanpassingen is een verduidelijking van de manier waarop de uitval van de grote hersenen vastgesteld moet worden. Een andere wijziging heeft betrekking op patiënten die medicijnen krijgen om de hersenfuncties te dempen. Bij deze groep is de hoofdregel dat gewacht moet worden met de procedure om hersendood vast te stellen tot de medicijnen zijn uitgewerkt. Het aangepaste Hersendoodprotocol wordt vastgesteld door wijziging van het Besluit Hersendoodprotocol. Hiervoor geldt de procedure voor vaststelling van een Algemene Maatregel van Bestuur. Acht weken na publicatie in het Staatsblad treedt het aangepaste Besluit Hersendoodprotocol in werking. Over de wettelijke verankering van het protocol voor vaststellen van de dood bij circulatiestilstand moet de minister eerst een besluit nemen. Samenstelling commissie: prof. dr. H. Obertop, emeritus hoogleraar heelkunde, voormalig vicevoorzitter Gezondheidsraad, voorzitter dr. M.H.L Christiaans, nefroloog/internist, afdeling Interne Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Maastricht prof. dr. J.G. van Dijk, hoogleraar neurologie, Leids Universitair Medisch Centrum dr. D. Donker, cardioloog/intensivist, Divisie Vitale Functies, Universitair Medisch Centrum Utrecht dr. G. Drost, neuroloog, afdeling Neurologie en Afdeling Neurochirurgie, Universitair Medisch Centrum Groningen dr. J. Dubbeld, transplantatiechirurg, afdeling Heelkunde/ Transplantatiechirurgie, Leids Universitair Medisch Centrum dr. M. Erasmus, transplantatiechirurg, Thoraxcentrum, Universitair Medisch Centrum Groningen
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
dr. E.J.O. Kompanje, senior onderzoeker ethiek/IC geneeskunde, afdeling Intensive Care Volwassenen, Erasmus MC, Rotterdam dr. M. A. Kuiper, intensivist/neuroloog, afdeling Intensive Care, Medische Centrum Leeuwarden drs. T. Wind, transplantatiecoördinator, Bureau Donatieen Transplantatiecoördinatie, Universitair Medisch Centrum Maastricht prof. dr. D. Ysebaert, chirurg/transplantatiechirurg, hoofd Transplantatie Centrum Antwerpen, UZ Antwerpen mr. W.H. Smit, directie GMT, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarnemer drs. M.A. Bos, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris (tot 1-8-2013); adviseur (vanaf 1-8-2013) dr. P.M. Engelfriet, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris (vanaf juni 2013)
25
26
Optimale gezondheidszorg / Nieuw advies
Janneke Allers
Ziekenhuizen hebben onvoldoende zicht op preventief antibioticagebruik Ziekenhuizen besteden veel aandacht aan verantwoord gebruik van antibiotica. Met succes: in de Nederlandse gezondheidszorg is de resistentie tegen antibiotica vergeleken met veel andere landen laag. Toch zijn verdere verbeteringen mogelijk, vooral in het zogenoemde profylactische gebruik van antibiotica (om infecties te voorkomen). Dat schrijft de Gezondheidsraad in zijn advies over antibioticagebruik in ziekenhuizen, dat de raad op 28 april jl. aanbood aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Antibiotica worden ingezet om infecties te bestrijden, maar ook om te voorkomen dat (nieuwe) infecties ontstaan, bijvoorbeeld bij operaties en bij chronische urineweginfecties. De Gezondheidsraad constateert dat er weinig zicht is op dit profylactisch gebruik van antibiotica. Daardoor is niet duidelijk hoe vaak antibiotica om die reden worden voorgeschreven, of de toepassing op de juiste manier gebeurt en of er behandelingen plaatsvinden die niet effectief zijn. Registratie van profylactisch gebruik van antibiotica kan helpen om dit inzicht te vergroten en het gebruik beter te bewaken. Een voorbeeld van een veel bediscussieerde profylactische handeling met antibiotica is selectieve decontaminatie (SD). Daarbij krijgen patiënten op de intensive care die mechanisch beademd worden preventief antibiotica toegediend om te voorkomen dat zij een bacteriele longontsteking krijgen. Mogelijk leidt dit tot een betere overleving van deze patiënten. Nadelig effect kan zijn dat er resistente micro-organismen ontstaan. Deze (potentiële) voor- en nadelen kunnen volgens de raad bij de huidige stand van wetenschap niet eenduidig worden geïnterpreteerd. Daarom beveelt de raad aan om, wanneer SD wordt toegepast, waakzaam te blijven op het ontstaan van resistentie en criteria te formuleren onder welke omstandigheden deze handeling heroverwogen moet worden.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Drs. J.M. Allers maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Antibiotica in ziekenhuizen: profylaxe en antibiotic stewardship (nr. 2015/12) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Sinds 2014 bestaat er een programma om antibioticagebruik in ziekenhuizen te verbeteren: antibiotic stewardship. De raad adviseert dat er binnen dit programma ook aandacht komt voor profylactisch gebruik van antibiotica en betere naleving van de richtlijnen voor antibioticagebruik. Samenstelling commissie: prof. dr. R.A. Coutinho, hoogleraar epidemiologie en preventie van infectieziekten, Universitair Medisch Centrum Utrecht, voorzitter prof. dr. M.J.M. Bonten, hoogleraar medische microbiologie, Universitair Medisch Centrum Utrecht dr. O.M. Dekkers, internist-endocrinoloog en klinisch epidemioloog, Leids Universitair Medisch Centrum prof. dr. A.W. Friedrich, hoogleraar medische microbiologie en infectiepreventie, Universitair Medisch Centrum Groningen prof. dr. F.M. Haaijer-Ruskamp, emeritus-hoogleraar geneesmiddelengebruik, Universitair Medisch Centrum Groningen prof. dr. M.E.J.L. Hulscher, hoogleraar kwaliteit van zorg voor infectie- en ontstekingsziekten, Radboudumc, Nijmegen prof. dr. E. de Jonge, hoogleraar intensive care geneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum (tot 14 januari 2015)
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
prof. dr. B.J. Kullberg, hoogleraar interne geneeskunde en infectieziekten, Radboudumc, Nijmegen prof. dr. J.M. Prins, hoogleraar infectieziekten, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam drs. T. Ruys, intensivist, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag prof. dr. H.A. Verbrugh, emeritus-hoogleraar medische microbiologie, Erasmus MC ,Rotterdam drs. E.J. de Boer, ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport, directie Publieke Gezondheid, Den Haag, waarnemer prof. dr. J.T. van Dissel, Centrum Infectieziektebestrijding, Bilthoven, waarnemer dr. M.F.M. Langelaar, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Utrecht, waarnemer dr. R.W. Segaar, ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport, directie Curatieve Zorg, Den Haag, waarnemer dr. K. Groeneveld, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris dr. ir. V.W.T. Ruiz van Haperen, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
27
28
Optimale gezondheidszorg / Nieuw advies
Janneke Allers
Gezond opgroeien: weten wat werkt De jonge Gezondheidsraad (jongGR) signaleert wetenschappelijke ontwikkelingen ten behoeve van beleid. In dit signalement gaat de jongGR commissie gezond opgroeien in op evidence-based werken in de jeugdzorg, de preventie van roken, voedingsinformatie voor de jonge ouder en het stimuleren van beweging. Het draait daarbij om de vraag hoe wetenschappelijke kennis over gezond opgroeien beter kan worden benut door beleid en praktijk.
Drs. J.M. Allers maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Gezond opgroeien: weten wat werkt (nr. 2015/11) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Samenstelling commissie: prof. dr. W.A. van Gool, voorzitter Gezondheidsraad, Den Haag, voorzitter prof. dr. M. Bartels, hoogleraar genetics and wellbeing, Vrije Universiteit, Amsterdam dr. R.M.M. Crutzen, universitair docent gezondheidsbevordering, Universiteit Maastricht dr. ir. M.B.A. Dijkema, senior adviseur milieu en gezondheid, GGD Amsterdam dr. ir. M. van Eijsden, senior onderzoeker jeugd, GGD Amsterdam prof. dr. V.W.V. Jaddoe, bijzonder hoogleraar kindergeneeskunde in het bijzonder pediatrische epidemiologie, Erasmus MC, Rotterdam dr. L. Keijsers, universitair docent jeugd en gezin, Universiteit Utrecht
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
dr. M. Klein Velderman, senior onderzoeker jeugd, TNO, Leiden dr. P.C.M. Luijk, universitair docent gezinspedagogiek, Erasmus Universiteit, Rotterdam dr. S.E.M.J. Stoltz, universitair docent ontwikkelingspsychologie, Radboud Universiteit, Nijmegen mr. drs. H.D.K. Fleddérus, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, waarnemer L.M. Cornips, MPhil Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris dr. S.J.W. Kunst (arts), Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris (tot 1-12-2014) dr. G.A.J. Soete, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
Optimale gezondheidszorg / Nieuw advies
Janneke Allers
29
Behandeling van hemofilie en hiv voorbehouden aan gespecialiseerde centra Het is van belang dat de behandeling van patiënten met hemofilie en hiv geconcentreerd blijft in gespecialiseerde centra die zich hebben laten certificeren op kwaliteit. Zorgverzekeraars zijn echter niet verplicht zorg in te kopen bij gecertificeerde centra. Vooralsnog staat bij zorginkoop de betaalbaarheid voorop en speelt de kwaliteit van zorg in de onderhandelingen nauwelijks een rol. Dat brengt risico’s mee voor de kwaliteit van de hiv- en hemofiliezorg, schrijft de voorzitter van de Gezondheidsraad in het briefadvies Hemofilie, hiv en de Wbmv dat hij op 21 april jl. aanbood aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hemofilie en hiv zijn beide ernstige ziekten die vragen om behandeling in een beperkt aantal gespecialiseerde centra. Voorheen werd dit geregeld doordat de behandeling alleen werd vergoed als deze plaatsvond in centra die daarvoor waren aangewezen in de Wet bijzondere medische verrichtingen (Wbmv). Inmiddels zijn zowel de hemofiliebehandeling als de hiv-zorg opgenomen in het zogenoemde vrije segment, wat betekent dat zorgverzekeraars zelf mogen bepalen waar ze de zorg inkopen. Omdat de kwaliteit van de hiv- en hemofiliezorg niet langer via de Wbmv te waarborgen is, heeft de minister de ontwikkeling van kwaliteitssystemen gestimuleerd. De voorzitter van de Gezondheidsraad constateert dat de daarin vastgelegde kwaliteitseisen goede zorg kunnen garanderen. Kwaliteitssystemen op zichzelf zijn echter niet voldoende. Hij beveelt aan te onderzoeken hoe gewaarborgd kan worden dat de zorg ook daadwerkelijk alleen geleverd wordt in gecertificeerde centra. Dit is van belang, omdat versnippering van de zorg ten koste kan gaan van een goed georganiseerde multidisciplinaire behandeling van hiv en hemofilie. Ook kan de beheersing van de kosten van
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Drs. J.M. Allers maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Hemofilie, hiv en de Wbmv (nr. 2015/10) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
30
de hemofiliezorg onder druk komen te staan, aangezien de behandeling met de dure stollingsmiddelen intensieve begeleiding vraagt. Bij hiv kunnen risico’s voor de volksgezondheid ontstaan, omdat er een direct verband is tussen de kwaliteit van zorg en de verspreiding van het virus.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Optimale gezondheidszorg / Lopende zaken
Nico de Neeling
31
Adviesaanvraag over myalgische encephalomyelitis Op 9 april jl. ontving de Gezondheidsraad een adviesaanvraag van de voorzitter van de Tweede Kamer met betrekking tot de stand van de wetenschap omtrent myalgische encephalomyelitis (ME), de aandoening die de raad eerder, in 2005, besprak in het advies Het chronische-vermoeidheidssyndroom. De kamervoorzitter verwijst in haar aanvraag naar een brief van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarin een aantal aspecten wordt genoemd die in het gevraagde advies aan de orde zouden moeten komen: de definitie van ME en de criteria voor het stellen van de diagnose; ontstaan, verloop en prevalentie; de mogelijkheden om ME te voorkomen en te behandelen; de invloed van ME op de patiënt en op diens omgeving en maatschappelijke participatie; de organisatie van behandeling en begeleiding van patiënten met ME in Nederland; en de huidige wetenschappelijke ontwikkelingen en perspectieven.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Dr. J.N.D. de Neeling maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
32
Optimale gezondheidszorg / Lopende zaken
Peter Engelfriet / Gwen Soete
Adviesaanvraag over medicalisering Op 9 april jl. ontving de voorzitter van de Gezondheidsraad een adviesvraag van de minister over medicalisering: het verschijnsel dat mensen steeds eerder met en ook zonder klachten in het medische circuit terecht komen. De Gezondheidsraad heeft dit onderwerp eerder besproken in recent verschenen adviezen over de geestelijke gezondheidszorg: ADHD: medicatie en maatschappij en Participatie van jongeren met psychische problemen. De minister vraagt de Gezondheidsraad nu om het verschijnsel medicalisering in de somatische zorg te analyseren. Daarbij ligt de focus op indicatieverruiming: het verruimen van de indicaties voor de toepassing van diagnostische tests en medische behandelingen. Wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn tot dergelijke indicatieverruiming omdat zij gezondheidswinst voor een grotere groep mogelijk maken. Indicatieverruiming kan echter ook onwenselijke vormen aannemen. Het ‘oprekken’ van de definities van aandoeningen kan bijvoorbeeld leiden tot het behandelen van grote groepen mensen voor wie de voordelen niet opwegen tegen de nadelen. Indicatieverruiming in de diagnostiek kan leiden tot diagnostiek wanneer (nog) geen behandeling aangewezen of mogelijk is, en tot toevalsbevindingen waarvan de klinische betekenis niet duidelijk is. De minister vraagt de Gezondheidsraad om inzicht te geven in het proces van medicalisering in de zorg, in de mechanismen van indicatieverruiming en de kosten en de baten ervan, en in de mogelijkheden om medicalisering – indien wenselijk – te beïnvloeden.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Dr. P.M. Engelfriet en dr. G. Soete maken deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Optimale gezondheidszorg / Lopende zaken
Veronique Ruiz van Haperen
33
Adviesaanvraag Trendanalyse Biotechnologie 2015 Op 2 april 2015 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de Gezondheidsraad verzocht om in samenwerking met de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) de vierde Trendanalyse Biotechnologie tot stand te brengen. Bij de Gezondheidsraad doet zij in het bijzonder een beroep op het inbrengen van zijn deskundigheid om ook gezondheidsaspecten onderdeel te laten zijn van de brede signalering van de ontwikkelingen in de biotechnologie. Evenals voorgaande jaren zal de COGEM de coördinatie van deze activiteit op zich nemen.
Dr. ir. V.W.T. Ruiz van Haperen maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
COGEM, Gezondheidsraad en WRR hebben op 15 april jl. een commissie ingesteld die de vierde Trendanalyse Biotechnologie begin 2016 aan de staatssecretaris zal overhandigen. Het voorzitterschap is in handen van prof. dr. F.W.A. Brom. Samenstelling commissie: prof. dr. F.W.A. Brom, hoogleraar ethiek van technology assessment Universiteit Utrecht, Rathenau Instituut, Den Haag, voorzitter prof. dr. C. Dekker, hoogleraar moleculaire biofysica, TU Delft prof. dr. H. Dons, emeritus hoogleraar ondernemerschap in de life sciences, Wageningen Universiteit, Bioseeds B.V. dr. L. Henneman, associate professor Community genetics, EMGO+ instituut, VUmc, Amsterdam prof. dr. R.C. Hoeben, hoogleraar genoverdracht, Leids Universitair Medisch Centrum prof. dr. G.J. Mulder, emeritus hoogleraar toxicologie, Universiteit Maastricht
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
prof. dr. S. Repping, hoogleraar fertiliteitsgeneeskunde, Academisch Medisch Centrum prof. dr. F.J. van Schooten, hoogleraar genetische toxicologie, Universiteit Maastricht prof. dr. P.H. van Tienderen, hoogleraar Experimental Plant Systematics, Universiteit van Amsterdam prof. dr. G. de Vries, hoogleraar wetenschapsfilosofie, Universiteit van Amsterdam ir. R. Mampuys, COGEM, Bilthoven, adviseur dr. ir. V.W.T. Ruiz van Haperen, Gezondheidsraad, Den Haag, adviseur dr. ir. F. van der Wilk, COGEM, Bilthoven, secretaris
34
Preventie
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Preventie / Nieuw advies
Eert Schoten
35
Hielprik moet in belang van kind blijven Kort na de geboorte krijgt bijna elke baby in ons land een hielprik. Het hielprikbloed wordt momenteel onderzocht op zeventien ziekten waarbij tijdige behandeling essentieel is om gezondheidsschade te voorkomen of te beperken. Er is geregeld discussie over de inhoud van het neonatale screeningsprogramma. Waarop moet precies worden gescreend en welke bevindingen moeten aan de ouders worden gemeld? In een op 8 april jl. uitgebracht advies aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beveelt de Gezondheidsraad aan veertien ziekten aan het programma toe te voegen, maar in principe af te zien van screening op niet-behandelbare aandoeningen, tenzij het belang van de pasgeborene daarmee duidelijk gediend is. Veertien nieuwe ziekten De hielprik is bedoeld om bij pasgeborenen ziekten snel op het spoor te kunnen komen en te kunnen behandelen. Voor bepaalde ziekten zijn de behandelmogelijkheden de afgelopen jaren sterk verbeterd en ook zijn er ziekten die nu beter dan voorheen kunnen worden opgespoord. De Gezondheidsraad adviseert om veertien nieuwe ziekten aan het neonatale screeningsprogramma toe te voegen. Het gaat vooral om zeldzame, maar ernstige stofwisselingsziekten. Tijdige medicatie, stamceltransplantatie of aanpassing van het dieet is daarbij van groot belang. Screening op niet-behandelbare aandoeningen: nee, tenzij Om het screeningsprogramma helder te houden moet volgens de Gezondheidsraad in beginsel geen screening op niet-behandelbare aandoeningen plaatsvinden. Uitzondering hierop zijn ziekten
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Drs. E.J. Schoten maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Neonatale screening: nieuwe aanbevelingen (nr. 2015/08) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
36
waarbij screening gezondheidsschade door trage, foutieve of invasieve diagnostiek weet te voorkomen. Daarvoor moet dan wel voldoende wetenschappelijk bewijs bestaan. Voor de ziekte van Duchenne geldt dat bijvoorbeeld nog niet. Nevenbevindingen en dragerschap Bij de neonatale screening kunnen zich ook bevindingen voordoen die niet zijn beoogd. Betreft het beïnvloedbare aandoeningen, dan moeten die naar het oordeel van de Gezondheidsraad worden gemeld. In het geval van niet-beïnvloedbare aandoeningen moet dat volgens de raad juist niet, tenzij de ziekte vroeg tot uiting komt en het kind een diagnostische zoektocht kan worden bespaard. Dragerschap van ziekten bij het kind zou evenmin aan de ouders moeten worden gerapporteerd. Het belang van het kind om later zelf te kunnen beslissen over weten of niet-weten moet voorop staan, aldus de raad. Het belang van de ouders met het oog op reproductieve keuzemogelijkheden dient daaraan ondergeschikt te blijven. Samenstelling commissie: prof. dr. D.D.M. Braat, hoogleraar voortplantingsgeneeskunde, Radboudumc, Nijmegen, voorzitter mr. dr. B. van Beers, rechtsfilosofe, Vrije Universiteit, Amsterdam, (tot 1 december 2013) prof. dr. W. Foulon, hoogleraar gynaecologie en verloskunde, Universitair Ziekenhuis, Vrije Universiteit Brussel, België prof. dr. V.V.A.M. Knoers, hoogleraar klinische genetica, Universitair Medisch Centrum Utrecht dr. J.G. Loeber, biochemicus, voormalig Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven mr. dr. M.C. Ploem, gezondheidsjurist, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam (vanaf 1 december 2013) prof. dr. F.J.T. Staal, hoogleraar moleculaire stamcelbiologie, Leids Universitair Medisch Centrum prof. dr. M.F. Verweij, hoogleraar filosofie, Wageningen University and Research Centre E. van Vliet-Lachotzki, arts, beleidsmedewerker erfelijkheidsvraagstukken, Vereniging
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Samenwerkende Ouder- en Patiëntenverenigingen, Soest prof. dr. R.A. Wevers, hoogleraar klinische chemie van erfelijke metabole ziekten, Radboudumc, Nijmegen prof. dr. F.A. Wijburg, hoogleraar metabole ziekten, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam dr. G.C.M.L Page-Christiaens, gynaecologe, Universitair Medisch Centrum Utrecht, adviseur dr. M. Peters, kinderhematoloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, adviseur dr. P. Verkerk, arts maatschappij & gezondheid en epidemioloog, Afdeling Jeugd, TNO, Leiden, adviseur drs. E. Dekkers, programmacoördinator neonatale hielprikscreening, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, waarnemer drs. M. Prins, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, waarnemer dr. E.C.A. Asscher, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
Preventie / Lopende zaken
Anouk Pijpe / Hans Houweling
37
Installatie Commissie Hepatitisscreening De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vroeg de Gezondheidsraad in september 2013 om advies over de wenselijkheid van screening op chronische hepatitis B- en C-infectie bij eerstegeneratiemigranten uit landen waar die aandoeningen veel voorkomen. De minister vroeg specifiek aandacht voor afbakening van de doelgroep, inpassing van screening in de immigratieprocedure en de rol die bestaande patiëntgegevens zouden moeten spelen bij (her)opsporing. Omdat er sindsdien veel ontwikkelingen zijn geweest in de mogelijkheden van behandeling, ontving de Gezondheidsraad in maart 2015 een herziene adviesaanvraag met het verzoek om de wenselijkheid en de mogelijkheden voor screening en (her)opsporing in de breedte te beoordelen, voor alle risicogroepen. Er zijn in Nederland naar schatting tussen 50.000 en 120.000 mensen drager van een chronische hepatitis B- en/of C-virusinfectie. Dragers zijn zich van een infectie vaak niet bewust doordat deze aanvankelijk geen tot weinig klachten geeft, maar hepatitis kan uiteindelijk leiden tot de dood door leverfalen of leverkanker. Door de beschikbaarheid van verschillende nieuwe antivirale middelen is het voor patiënten met een chronische infectie mogelijk geworden de ziekte onder controle te houden (hepatitis B) of zelfs te genezen (hepatitis C). Alhoewel de behandelresultaten met deze nieuwe middelen veelbelovend zijn, valt niet met zekerheid te zeggen of de nieuwe middelen op de lange termijn daadwerkelijk levercirrose, leverkanker en sterfte kunnen voorkomen. Het is mogelijk dat de leverschade die is ontstaan door de infectie niet meer helemaal kan worden teruggedraaid.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Dr. ir. A. Pijpe en dr. H. Houweling maken deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
38
De vicevoorzitter van de Gezondheidsraad, prof. dr. J.L. Severens, heeft op 2 april jl. de Commissie Hepatitisscreening geïnstalleerd. De commissie verwacht haar advies te kunnen presenteren in het eerste kwartaal van 2016. Samenstelling commissie: prof. dr. R.A. Coutinho, hoogleraar epidemiologie en infectieziekten, Universitair Medisch Centrum Utrecht, voorzitter prof. dr. M. Koopmans, hoogleraar virologie, Erasmus MC, Rotterdam prof. dr. J. Drenth, hoogleraar moleculaire gastroenterologie en hepatologie, Radboudumc, Nijmegen prof. dr. K. Stronks, hoogleraar sociale geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam prof. dr. G.J. van der Wilt, hoogleraar health technology assessment, Radboud Universiteit, Nijmegen prof. dr. J. van Bergen, hoogleraar Hiv en Soa in de eerste lijn, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam prof. dr. M. Verweij, hoogleraar filosofie, Wageningen University and Research Centre mr. dr. J. Dorscheidt, universitair docent gezondheidsrecht, Universiteit Groningen, Groningen dr. P. Beemsterboer, huisarts-epidemioloog, huisarts Forum
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
huisartsen, Voorburg dr. E. Croes, arts-epidemioloog, Trimbos-instituut, Utrecht dr. C. Richter, internist-infectioloog, Rijnstate, Arnhem, adviseur prof. mr. M. Postma, hoogleraar farmaco-economie, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, adviseur prof. dr. H. Zaaijer, hoogleraar bloedoverdraagbare infecties, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, adviseur drs. H. Logtenberg-van der Grient, arts, LvdG Consultancy, adviseur dr. J. van Steenbergen, arts, Rijksinstituut voor volksgezondheid en Milieu, waarnemer drs. M. van den Biggelaar, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, waarnemer dr. ir. A. Pijpe, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris dr. H. Houweling, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris dr. L. van Rossum, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
Preventie / Lopende zaken
Eert Schoten
39
Nieuwe adviesaanvraag over antibioticaresistentie van dierlijke oorsprong Op 23 april jl. vroegen minister Schippers en staatssecretaris Dijksma de Gezondheidsraad om een actualisering van het in 2011 uitgebrachte advies Antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen. In overeenstemming met dat advies hebben dierhouders, dierenartsen en de overheid de afgelopen jaren maatregelen genomen om het gebruik van veterinaire antibiotica, in het bijzonder middelen met een kritisch belang voor de volksgezondheid, terug te dringen. Er zijn inmiddels belangrijke successen geboekt. Het totale antibioticumgebruik is fors gedaald en in de grootste veehouderijsectoren worden kritische antibiotica nog maar zeer beperkt ingezet. Toch blijven er problemen. Zo is de reductie van het antibioticumgebruik het laatste jaar aan het afvlakken. Ook is onvoldoende duidelijk hoe het met het gebruik van kritische antibiotica bij gezelschapsdieren en paarden gesteld is. Vervolgbeleid Het is de ambitie van het huidige kabinet om de resistentievorming vanuit dieren verder te verminderen. Dat streven sluit aan bij één van de thema’s van het Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016: inzetten op verdere Europese maatregelen in de strijd tegen antimicrobiële resistentie. De Gezondheidsraad wordt gevraagd alle punten van het vorige advies te beoordelen in het licht van de huidige stand van kennis. Zijn er sinds 2011 nieuwe gegevens beschikbaar gekomen over de volksgezondheidsrisico’s van het gebruik van bepaalde antibiotica in bepaalde diersectoren? Waar dienen bij risicoreductie prioriteiten te worden gelegd? Wat is momenteel bekend over transmissieroutes van resistente bacteriën? Het gevraagde advies moet de basis vormen
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Drs. E.J. Schoten maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
40
voor het in 2016 te formuleren vervolgbeleid. Met het oog daarop zou het advies nog dit jaar moeten worden opgeleverd.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
41
Gezonde arbeidsomstandigheden
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
42
Gezonde arbeidsomstandigheden / Nieuw advies
Mieke de Waal
Chloorpromazine kan de voortplanting schaden Van werknemers die tijdens hun werk met chloorpromazine in aanraking komen, kan de vruchtbaarheid worden aangetast. Zwangere vrouwen lopen door beroepsmatige blootstelling aan deze stof het risico dat hun ongeboren kind schade oploopt. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een advies dat op 20 mei 2015 is aangeboden aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De bevindingen zijn geformuleerd in door de EU vastgestelde terminologie, en dienen als uitgangspunt voor de wettelijke classificatie als reproductietoxische stof. Op verzoek van de minister van SZW ging de Gezondheidsraad na of beroepsmatige blootstelling aan chloorpromazine kwaad kan voor de voorplanting. Mensen die werkzaam zijn in de farmaceutische industrie, in apotheken of in ziekenhuizen kunnen tijdens hun werk namelijk in aanraking komen met chloorpromazine. Het is duidelijk dat chloorpromazine de vruchtbaarheid kan schaden. Ook staat vast dat de stof nadelige effecten kan hebben op het nageslacht. Ze moet daarom volgens de raad voor zowel effecten op de vruchtbaarheid als effecten op het ongeboren kind worden geclassificeerd in categorie 1B (als een stof waarvan verondersteld wordt dat die de vruchtbaarheid, respectievelijk het ongeboren kind kan schaden).
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Chlorpromazine (nr. 2015/14) is uitgebracht in het Engels en heeft een Nederlandse samenvatting. Het advies is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Samenstelling commissie: prof. dr. A.H. Piersma, hoogleraar reproductie- en ontwikkelingstoxicologie, Universiteit Utrecht, en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, voorzitter prof. dr. D. Lindhout, hoogleraar medische genetica, kinderarts (niet praktiserend), Universitair Medisch Centrum Utrecht dr. N. Roeleveld, epidemioloog, Radboudumc, Nijmegen drs. J.G. Theuns-van Vliet, reproductietoxicoloog, TNO Triskelion BV, Zeist
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
ir. D.H. Waalkens-Berendsen, reproductietoxicoloog, Zeist dr. P.J.J.M. Weterings, toxicoloog, Weterings Consultancy BV, Rosmalen dr. A.S.A.M. van der Burght, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris drs. J.T.J. Stouten, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris (tot 1-06-2014) dr. ir. P.W. van Vliet, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris (vanaf 1-06-2014)
Gezonde arbeidsomstandigheden / Lopende zaken
Dorine Coenen
43
Openbaar conceptrapport over 1,4-dioxaan De Gezondheidsraad heeft een conceptrapport openbaar gemaakt waarin de Subcommissie Classificatie van carcinogene stoffen, van de Commissie Gezondheid en beroepsmatige blootstelling aan Stoffen (GBBS) van de raad, de kankerverwekkende en mutagene eigenschappen beoordeelt van 1,4-dioxaan. De voorzitter van de Gezondheidsraad biedt de gelegenheid om inhoudelijk commentaar te leveren op dit conceptrapport. De tekst wordt onder meer voorgelegd aan deskundigen uit kringen van werkgevers- en werknemersorganisaties. Ook andere belangstellenden kunnen reageren. Tot uiterlijk 10 juli 2015 kunt u commentaar op het conceptrapport over 1,4-dioxaan – bij voorkeur per email – richten aan: mevr. ir. T.M.M. Coenen op het adres
[email protected] onder vermelding van cie 246. De subcommissie betrekt het ontvangen commentaar bij het vaststellen van het definitieve advies. Het advies zal worden aangeboden aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De ontvangen commentaren en de reacties van de subcommissie hierop worden bij het uitbrengen van het advies openbaar gemaakt via de website van de Gezondheidsraad (www.gezondheidsraad.nl).
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Ir. T.M.M. Coenen maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
44
Gezonde arbeidsomstandigheden / Lopende zaken
Kees Groeneveld / Aafje van der Burght
Minister reageert op advies over werknemers en infectieziekten Op 25 maart 2015 stuurde de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het advies Werknemers en infectieziekten criteria voor vaccinatie naar de Tweede Kamer. In een begeleidende brief zette de minister zijn reactie op het advies uiteen. In het advies stelde de raad twee afwegingskaders op die werkgevers moeten helpen beslissen of ze hun werknemers vaccinatie zouden moeten aanbieden. In het eerste kader gaat het om het beschermen van de werknemer zelf, in het tweede om de bescherming van (kwetsbare) derden. De minister verwacht dat beide kaders inderdaad van toegevoegde waarde bij deze afwegingen zullen zijn. Hij benadrukt hierbij het belang van de risico-inventarisatie en evaluatie voor het arbobeleid. Ook wijst hij er op dat de arbeidshygiënische strategie – gericht op het tegengaan van blootstelling door het nemen van bronmaatregelen, collectieve en organisatorische maatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen – belangrijk blijft, ook al is de werknemer gevaccineerd. De minister onderschrijft de aanbeveling uit het advies om op brancheniveau vaccinatieafwegingen te maken en roept werkgevers en werknemers op om dit op te pakken. De afwegingskaders zullen actief onder de aandacht gebracht worden van specifieke risicovolle branches en van arbodienstverleners. De raad adviseerde om te onderzoeken of er gevallen zijn waarin vaccinatie van werknemers verplicht zou moeten zijn. Dit advies neemt de minister niet over. Hij vindt het van groot belang om werknemers een vrije keuze te laten. Als een werknemer vaccinatie weigert, is het volgens de minister belangrijk om in goed overleg tussen werkgever en werknemer te kijken naar oplossingen, zoals andere beschermende maatregelen of vervangende werkzaamheden. Goede voorlichting en onderricht over de aard van de arbeid, waarbij gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor de werkne-
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Dr. K. Groeneveld en dr. A.S.A.M van der Burght maken eel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
mers en voor derden aan de orde komen, speelt daarbij een belangrijke rol. In geval van vaccinschaarste moeten de vaccins die er zijn door de overheid op een verantwoorde manier verdeeld worden over (kwetsbare) groepen. Bij deze afweging spelen volgens de Gezondheidsraad andere factoren een rol dan die worden meegewogen in beide kaders. De minister schrijft in zijn reactie dat het aan de overheid is een integrale afweging te maken, bij voorkeur op basis van een vooraf ontwikkeld integraal afwegingskader. De minister wil hierover in gesprek gaan met zijn collega van VWS. Tot slot kondigt de minister van SZW aan dat hij met zijn collega van VWS bij toekomstige adviesaanvragen over vaccinatie zal vragen het perspectief van werknemers integraal te betrekken in de advisering. Vooruitlopend daarop is de raad begonnen om te onderzoeken hoe een dergelijke uitbreiding het beste georganiseerd kan worden.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
45
46
Innovatie en kennisinfrastructuur
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Innovatie en kennisinfrastructuur / Lopende zaken
Nico de Neeling
47
Installatie commissie Heroriëntatie universitair gezondheidsonderzoek Op 1 april jl. installeerde raadsvoorzitter prof. dr. Pim van Gool een commissie die zich op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal buigen over de vraag hoe het onderzoek van de universitair medische centra (umc’s) meer dan nu kan bijdragen aan kwaliteit en betaalbaarheid van preventie en gezondheidszorg. In de commissie, onder voorzitterschap van hoogleraar huisartsgeneeskunde prof. dr. Pim Assendelft, zijn alle acht umc’s in Nederland vertegenwoordigd. De commissie streeft ernaar haar advies uit te brengen in het tweede kwartaal van 2016. Over de adviesaanvraag van de minister is eerder bericht in Graadmeter # 4 van vorig jaar.
Dr. J.N.D. de Neeling maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Samenstelling commissie: prof. dr. W.J.J. Assendelft, hoogleraar huisartsgeneeskunde, Radboudumc, Nijmegen, voorzitter prof. dr. T.A. Abma, hoogleraar participatie en diversiteit, VUmc, Amsterdam prof. dr. P.M.M. Bossuyt, hoogleraar klinische epidemiologie, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam prof. dr. J. Kievit, hoogleraar kwaliteit van zorg, Leids Universitair Medisch Centrum prof. dr. L.H.J. Looijenga, hoogleraar translationele pathooncologie, Erasmus MC, Rotterdam dr. I. Meijer, coördinator werkgroep Society Using Research (SURe), Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies (CWTS), Leiden prof. dr. G.J. Navis, hoogleraar nefrologie, Universitair Medisch Centrum Groningen prof. dr. S.A. Reijneveld, hoogleraar sociale geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Groningen prof. dr. D. Ruwaard, hoogleraar public health and health care innovation, Maastricht Universitair Medisch Centrum
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
prof. dr. A.H. Schene, hoogleraar psychiatrie, Radboudumc, Nijmegen prof. dr. Y.M. Smulders, hoogleraar interne geneeskunde, VUmc, Amsterdam prof. dr. C. Wagner, programmaleider kwaliteit en organisatie cure en care, NIVEL, Utrecht; hoogleraar patiëntveiligheid, VUmc, Amsterdam prof. dr. ir. J. Brug, decaan VUmc, Amsterdam, adviseur prof. dr. M.J. Schuurmans, hoogleraar verplegingswetenschap, Universitair Medisch Centrum Groningen; lector ouderenzorg, Hogeschool Utrecht; Chief Nursing Officer, adviseur drs. H.J. Smid, directeur ZonMw, Den Haag, adviseur dr. ir. C.M. Vos, directie macro-economische vraagstukken en arbeidsmarkt, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarnemer dr. J.W.A. Ridder, directie onderzoeks- en wetenschapsbeleid, ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarnemer L.M. Cornips, MPhil, Gezondheidsraad, secretaris dr. J.N.D. de Neeling, Gezondheidsraad, secretaris
48
48
Verschenen
De hieronder vermelde publicaties zijn te downloaden van de website (www.gr.nl) of – zolang de voorraad strekt – te bestellen bij het secretariaat van de Gezondheidsraad, Postbus 16052, 2500 BB Den Haag, tel: 070 340 75 20, e-mail:
[email protected]. Algemeen 2014 Werkprogramma 2015 Gezondheidsraad. A14/02.
Optimale gezondheidszorg
Wet op het bevolkingsonderzoek: onderzoek naar zelftest voor familiair risico op borstkanker. 2014/23. Grip op griep. 2014/16. Criteria voor de keuze van een vaccin tegen kinkhoest. 2014/11. Bevolkingsonderzoek naar borstkanker: verwachtingen en ontwikkelingen. 2014/01.
2015 Vaststellen van de dood bij postmortale orgaandonatie - Gezonde leefomgeving Protocollen en criteria, inclusief een geactualiseerd Hersendoodprotocol. 2015/13. 2015 Gezond opgroeien: weten wat werkt. 2015/11. Briefadvies Gezondheidsrisico’s van leds. 2015/02. Hemofilie, hiv en de Wbmv. 2015/10(R). Next generation sequencing in diagnostiek. 2015/01. 2014 Mobile phones and cancer. Part 2. Animal studies on carcinogenesis. 2014/22. 2014 Eisen rijgeschiktheid: enkele aanbevelingen. 2014/29. Briefadvies Risicocommunicatie op een nieuwe leest De kunst van het nee zeggen - Achtergronddocument. schoeien. 2014/12. De gezondheidsrisico’s van bisfenol A-analogen. A14/03. ADHD: medicatie en maatschappij. 2014/19. 2014/06. Participatie van jongeren met psychische problemen. Risico’s van prenatale blootstelling aan stoffen. 2014/05. 2014/18. Gewasbescherming en omwonenden. 2014/02. Hoogspecialistische geestelijke gezondheidszorg. 2014/14. Nevenbevindingen bij diagnostiek in de patiëntenzorg. Gezonde arbeidsomstandigheden 2014/13. Naar een duurzame weefselketen. 2014/04. 2015 Chlorpromazine - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2015/14. Preventie Werknemers en infectieziekten: criteria voor vaccinatie. 2015/07. 2015 Briefadvies over amendement bij NIPT-onderzoek. Adriamycin - Health-based calculated occupational can2015/15. cer risk values. 2015/06. Antibiotica in ziekenhuizen: profylaxe en antibiotic ste- Briefadvies Epichloorhydrine. 2015/04. wardship. 2015/12. Wet op het bevolkingsonderzoek: onderzoek naar ont- 2014 lastingstests in het bevolkingsonderzoek naar darmkan- Werknemers en infectieziekten - Criteria voor vaccinatie. 2014/30. ker. 2015/09. Neonatale screening: nieuwe aanbevelingen. 2015/08. Acetaldehyde - Re-evaluation of the carcinogenicity and Doorlichten doorgelicht: gepast gebruik van health genotoxicity. 2014/28. checks. 2015/05. Dimethyl sulphate - Health-based calculated occupational cancer risk values. 2014/27. Briefadvies Amendement DENSE-studie. 2015/03. Briefadvies Ethyleenoxide. 2014/26. Fungal alpha-amylase (derived from the fungus 2014 Wet op het bevolkingsonderzoek: onderzoek naar zelf- Aspergillus oryzae) - Health-based recommended occutest voor familiair risico op darmkanker. 2014/24. pational exposure limit. 2014/25.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
49
Briefadvies Acrylamide. 2014/20. 5-Nitroacenaphthene - Health-based calculated occupational cancer risk values. 2014/17. Penicillamine- Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/15. Hydroxyurea - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/10. 3-Methylcholanthrene - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/09. Ifosfamide - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/08.
GR AAD METE R
#
2,
J A ARG ANG
31,
J UN I
201 5
Tellurium - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/07. Benzene - Health-based recommended occupational exposure limit. 2014/03.
Innovatie en kennisinfrastructuur 2014 Sociaal werk op solide basis. 2014/21.
49
G RAADMETER # 2 J AARGANG 31 JUNI, 2 01 5
Redactie J.N.D. de Neeling (hoofdredacteur), M.S. de Waal (eindredacteur), H. Houweling, S.R. Vink, R.M. Weggemans Secretariaat/opmaak M. Javanmardi, J. van Kan Basisvormgeving Noortje Hoppe, Rotterdam Overname van artikelen is, met duidelijke bronvermelding, toegestaan. Adres redactie en abonnementen Gezondheidsraad Postbus 16052, 2500 BB Den Haag Telefoon - 070 340 75 20 E-mail -
[email protected] Internet - www.gr.nl www.gezondheidsraad.nl www.healthcouncil.nl ISSN 0169-5211
Graadmeter is een uitgave van het secretariaat van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad is ingesteld in 1902. De raad heeft als taak de regering en het parlement ‘voor te lichten over de stand van wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid en het gezondheids(zorg)onderzoek’ (art. 22 Gezondheidswet). De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Infrastructuur en Milieu; Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken. De raad kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen, wanneer hij ontwikkelingen of trends signaleert die van belang kunnen zijn of worden voor het overheidsbeleid. De adviezen van de Gezondheidsraad worden in bijna alle gevallen opgesteld door een multidisciplinair samengestelde commissie van – op persoonlijke titel benoemde – Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen. De adviezen zijn openbaar.