Periodiek van de Gezondheidsraad, Den Haag
GrAADMETER # 3
De gemiddelde Nederlander vindt zichzelf een goede, maar is hooguit een gemiddelde chauffeur.Ruud Bredewoud, p. 16
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Redactioneel
Verkeersinfarct Het wagenpark van Nederland telt bijna acht miljoen personenauto’s en ruim twee miljoen bedrijfsvoertuigen. Hoewel ze nooit allemaal tegelijk op de weg zijn, treedt er toch dagelijks op meerdere plaatsen in het land een ‘verkeersinfarct’ op. Om ervoor te zorgen dat iedereen ondanks de drukte zijn bestemming veilig bereikt, is het belangrijk dat verkeersdeelnemers alert en rijvaardig zijn en kan ook ervaren rijders de rijbevoegdheid worden ontzegd. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer iemand op medische gronden niet ‘rijgeschikt’ wordt gevonden. Een vaste commissie van de Gezondheidsraad adviseert de minister van Infrastructuur en Milieu geregeld over de nieuwste medische inzichten over de rijgeschiktheid bij bepaalde aandoeningen. In het afgelopen kwartaal gebeurde dat voor rijden met een steunhart en bij psychische aandoeningen.zie p. 24 en p. 26 Verrassend genoeg brengt de raad vaak goed nieuws voor de betrokkenen, vertelt Ruud Bredewoud van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.zie p. 13 Door de toegenomen medische kennis en een betere behandeling van aandoeningen kunnen mensen die vroeger jarenlang niet mochten rijden, nu vaak al veel sneller de weg weer op. Ondertussen groeit het aantal 75-plussers in Nederland. Mede dankzij de auto blijven ze langer zelfstandig. Tegelijkertijd komt de ouderdom met gebreken en kan hierdoor het vermogen tot autorijden afnemen. Neuroloog Jan Heimans, voorzitter van de Commissie Rijgeschiktheid: ‘Op ervaring en intuïtie kunnen ouderen heel goed hun auto van A naar B krijgen. Maar bij het aanpassen aan onverwachte nieuwe situaties ligt paniek eerder op de loer dan bij jongere bestuurders.’ zie p. 5 Op de overvolle wegen is dat aanpassingsvermogen helaas hard nodig.
3
Inhoudsopgave
2
5 13
17 17 18 18 19 19
22 24
26
Redactioneel Verkeersinfarct Interviews Autorijden zonder een gevaar op de weg te worden De gemiddelde Nederlander vindt zichzelf een goede chauffeur Varia Prof. dr. G.J. Mulder erelid Gezondheidsraad Werkprogramma 2016: een greep uit de orderportefeuille Twee nieuwe beraadsgroepen geïnstalleerd Nieuwe Presidiumcommissie geïnstalleerd Symposium over human genome editing Wijzigingen op het secretariaat Optimale gezondheidszorg Wensgeneeskunde lijkt in opkomst Versoepeling regels rijgeschiktheid bij psychische aandoeningen
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
29 30 31
34 36
Rijden met een steunhart kan Preventie Adviesaanvraag over vaccinatie tegen gordelroos Commissie Antivirale middelen geïnstalleerd Ministeriële reactie op advies over neonatale screening Gezonde leefomgeving Wat is een veilige afstand tot mobieletelefoonantennes? Commissie Afwegingskader gezondheid in milieubeleid
41
Gezonde arbeidsomstandigheden Cytarabine kan de voortplanting schaden Werken met thiotepa kan de gezondheid schaden Commentaar gevraagd op arbo-adviezen
42
Verschenen
38 39
20 15
4
Foto: Mieke de Waal.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Interview met prof. Jan Heimans
Mieke de Waal
5
Autorijden zonder een gevaar op de weg te worden Om medische redenen niet meer te mogen autorijden; het is een schrikbeeld voor veel ouderen, mensen met chronische aandoeningen en personen die bijvoorbeeld een beroerte achter de rug hebben. Het is aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen om te bepalen of iemand gekeurd moet worden en of hij een rijtest moet afleggen. De regels op grond waarvan het CBR dat doet, worden gesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu. En die heeft zich daarvoor weer laten adviseren door de Gezondheidsraad. De raad heeft voor dit werk een vaste commissie in het leven geroepen: de Commissie Rijgeschiktheid onder voorzitterschap van de neuroloog prof. Jan Heimans. Wordt het niet saai om steeds weer de regels voor de rijgeschiktheid te moeten beoordelen? Hoe langer ik me in deze materie verdiep, hoe meer ik besef hoe moeilijk en tegelijk hoe belangrijk het is om met alle partijen mee te denken. Aan de ene kant is er de wens om Nederland zo veilig mogelijk te maken en dat zou dan kunnen leiden tot keiharde regels. Maar aan de andere kant is er altijd die tegenbeweging waarbij je je bewust bent van de situatie van individuen en hoe belangrijk het vaak voor hen is om te mogen blijven rijden. En dan is er – naast de maatschappij en het individu – ook nog het CBR. Want het zijn de mensen van het CBR die uiteindelijk moeten beslissen of iemand wel of niet mag autorijden. Zij zijn gebaat bij duidelijke regels, die zoveel mogelijk slechts voor één uitleg vatbaar zijn. Onze commissie heeft twee secretarissen, waarvan er één nieuw is. Ik heb hen geattendeerd op een recent artikel in Die Zeit, een prachtig Duits weekblad. Het artikel heet ‘Brunners letzte
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Prof. dr. J.J. Heimans is emeritus hoogleraar neurologie en voorzitter van de vaste Commissie Rijgeschiktheid van de Gezondheidsraad.
6
Fahrt’ en gaat over een oudere man die de afrit van de Autobahn aanziet voor de oprit. Als spookrijder heeft hij drie personen dood gereden en uiteindelijk ook zichzelf. Die Zeit analyseert wat er mis ging. Dan blijkt dat de man al geregeld een boom of een hek raakte, en dat zijn neef al vaker had geopperd of hij niet moest stoppen met rijden. Daar was geen denken aan. In Duitsland is de auto nog heiliger dan in Nederland. Mensen vinden het onverdraaglijk om niet meer te mogen autorijden. Brunner had – volgens zijn neef – het gevoel dat zijn auto hem jonger en sterker maakte: in de auto had hij geen last van gewrichtspijn en kon hij alles en iedereen bereiken. Zijn het vooral ouderen die ongelukken veroorzaken? We weten dat het aantal verkeersongelukken door 75- en 80-plussers toeneemt. Voor een deel komt dat doordat het aantal rijbewijzen onder ouderen veel groter is dan vroeger. En daarbij schijnt iemand van 75+ gemiddeld een drie maal zo groot risico te hebben om een ongeluk te maken, als een jongere persoon. Maar pas op met te snelle conclusies! Een gezonde medisch specialist van 40 jaar heeft na een werkdag van twaalf uur in het ziekenhuis een twee keer verhoogd risico om verkeersongelukken te veroorzaken. Gewoon door vermoeidheid. Dezelfde verdubbeling zie je bij een gezonde persoon die in het donker autorijdt. Gaat die specialist na zijn lange werkdag in het donker naar huis, dan is de kans dat hij een ongeluk veroorzaakt waarschijnlijk verdrievoudigd. En tot slot: de grootste risicogroep zijn niet de bejaarden, maar de jonge mannen tussen 18 en 21 die zich onsterfelijk wanen. Ach, als we eerlijk zijn kennen we het allemaal wel: na een lange autorit kom je in een jou onbekende stad, de weg is opgebroken dus je TomTom kun je niet meer volgen. Ondertussen krijg je als het tegen zit ook nog een handsfree telefoongesprek binnen. In zulke nieuwe situaties zijn mensen zeer complex cognitief bezig, en dit is waar ouderen nog meer dan jongeren moeite mee hebben. Naar hun dochter rijden die vijf kilometer verderop woont, doen veel ouderen ‘op hun ruggenmerg’. Op ervaring en intuïtie kunnen ouderen heel goed hun auto van A naar B krijgen. Maar bij het aanpassen aan onverwachte nieuwe situaties ligt paniek eerder op de loer dan bij jongere bestuurders.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Ouderen gaan minder goed autorijden, maar zijn toch ook sterker afhankelijk van hun auto? Ouderen willen – maar moeten ook – zo lang mogelijk zelfstandig wonen en voor zichzelf zorgen. Zelf boodschappen doen, mensen opzoeken, naar de dokter toe. Mensen willen daarom zo lang mogelijk zelf rijden: met die vertrouwde auto, van deur tot deur. Dat is vaak eenvoudiger dan met het openbaar vervoer. In datzelfde artikel in Die Zeit wordt ook vermeld dat mensen in Duitsland met het stijgen van de leeftijd meer ontevreden zijn over het openbaar vervoer. Ik denk dat het in de komende tijd één van de uitdagingen wordt: een groeiend aantal ouderen dat dankzij de auto langer zelfstandig blijft, maar waarvan sommigen een verminderd vermogen tot autorijden hebben. Zou u de minister ook oplossingen op niet medisch gebied kunnen adviseren? Het is niet onze taak om met de overheid mee te denken over verbetering van het openbaar vervoer en verruiming van het aantal betaalbare alternatieven voor de auto. En we kunnen al helemaal niet zeggen: verander vooral niets aan het wegennet, opdat ouderen zo lang mogelijk de bekende weg kunnen blijven volgen. Ook over e-bikes gaan wij niet. Maar er gebeuren wel geregeld ongelukken met ouderen van wie de snelheid van reageren niet meer spoort met die van hun elektrische fiets. Omdat voor een e-bike geen rijbewijs nodig is, is dit geen onderwerp voor onze commissie. De meeste leden van deze commissie zouden waarschijnlijk best over dergelijke vraagstukken willen meedenken. Over wat voor aandoeningen adviseert de Commissie Rijgeschiktheid? In verband met de rijgeschiktheid onderscheiden we grofweg twee typen ziektebeelden. De eerste categorie wordt gevormd door die condities waarbij een plotselinge verandering kan optreden. Denk aan epilepsie, hartritmestoornissen, narcolepsie (een ziekelijke neiging om zomaar in slaap te vallen). Een arts moet dan bij een patiënt inschatten hoe groot de kans is dat hij tijdens het autorijden zo’n aanval krijgt, en of hij dan meteen niet meer kan autorijden. Met name voor epilepsie – maar ook voor andere afwij-
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
7
8
kingen waarbij het bewustzijn acuut kan dalen – zijn veel regels opgesteld, met daarop weer diverse uitzonderingen en bijzondere omstandigheden. Eigenlijk is de beslissing of een epilepsiepatiënt wel of niet mag autorijden daardoor relatief eenvoudig: er zijn immers vrij strikte regels. De tweede categorie bestaat uit ziektebeelden waardoor de vaardigheden van een patiënt kunnen zijn afgenomen: hersenletsel als gevolg van een trauma, een herseninfarct of MS. Hierbij kunnen bijvoorbeeld verlammingsverschijnselen, uitval van een deel van het gezichtsveld of coördinatiestoornissen ontstaan. Ook vallen in deze categorie de mensen die door een oogziekte minder goed zijn gaan zien of die door een aandoening van het gehoor doof zijn geworden en mensen die om wat voor reden dan ook trager reageren. Soms is een beperking mechanisch. Bijvoorbeeld: als iemand zo’n artrotische nek heeft dat hij niet meer over zijn schouder kan kijken of er een fietser komt. Maar in veel gevallen is de beperking niet terug te voeren op één enkel aspect. Vooral oudere mensen kunnen last hebben van meerdere chronische aandoeningen die elk op zich misschien geen reden zijn om hun het rijden af te raden, maar die met elkaar toch voor een gevaar in het verkeer kunnen zorgen. In zo’n geval kan een medische keuring ook niet altijd soelaas bieden en kan alleen een rijtest, afgenomen door een deskundige van het CBR, uitwijzen of iemand nog in staat is om een auto te besturen. Benadeel je met adviezen per aandoening niet teveel individuen die ondanks hun medische probleem nog wel goed kunnen rijden? De maatschappij moet zoveel mogelijk beschermd worden tegen excessen zoals in Die Zeit beschreven stond. De vraag is wel: hoe? Als je harde regels gaat stellen, dupeer je ook mensen voor wie die regels niet nodig zijn. Maar in zo’n geval kan een medische keuring uitkomst bieden. Of – zoals eerder opgemerkt – een rijtest. In Duitsland wordt met enige afgunst gekeken naar onze leeftijdsgebonden keuring, waarbij overigens recent de leeftijd van 70 naar 75 is verhoogd. Hoewel bij zo’n keuring duidelijke beperkingen (zoals een ernstig verminderd gezichtsvermogen) aan het licht zullen komen, is het nog niet zo eenvoudig om altijd een helder beeld te krijgen. Lichte dementeringsverschijnselen kunnen met een verminderd reactievermogen of met een afgenomen
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
oordeelsvermogen gepaard gaan maar vaak is het niet gemakkelijk om dergelijke verschijnselen op het spoor te komen. In ieder geval moet de seniorenkeuring, als we die handhaven, aan bepaalde eisen voldoen en willen we graag bekijken of daar verbeteringen mogelijk zijn. Hoe komt het dat uw commissie voor verschillende aandoeningen een versoepeling van de regels voor rijgeschiktheid heeft geadviseerd? Lang geleden zijn er voor bepaalde aandoeningen regels opgesteld die op heel weinig evidentie waren gebaseerd. Voordat we een vaste commissie werden – in 2012 – adviseerden we in ad hoc commissies. Die bestonden uit een aantal medici – vaak hoogleraren met emeritaat – die probeerden om in gezamenlijk overleg redelijke regels op te stellen. Sinds we een vaste commissie zijn, zijn er structureel meer disciplines vertegenwoordigd en zijn we meer op zoek naar evidence waarmee bepaalde regels kunnen worden onderbouwd. Er is bijvoorbeeld heel lang kritisch gedaan over de gevolgen van een TIA of een myocardinfarct. Inmiddels is de wetenschappelijke kennis verbeterd, evenals de behandeling die mensen krijgen. Nu kunnen we zeggen: na een ongecompliceerd en goedbehandeld hartinfarct mag je binnen een week weer autorijden. Die versoepeling zie je op alle fronten. Waar mensen vroeger weken in het ziekenhuis werden opgenomen, staan ze nu vaak na drie dagen al weer op straat. Het positieve van deze tendens is dat we minder betuttelen. Maar we moeten ons daarbij natuurlijk steeds weer afvragen of we voldoende verantwoordelijkheid blijven nemen. Wat is het meest recente advies van uw commissie? Dat ging over stemmingsstoornissen en andere psychiatrische stoornissen. We hebben ons daarbij gebaseerd op een document van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Daarin werd geconstateerd dat je met depressie in het acute stadium beter niet kunt autorijden. Maar als het ergste achter de rug is – al dan niet met behulp van antidepressiva – kun je wel degelijk autorijden, tenzij de depressies ernstig en sterk recidiverend zijn. Bij een onderwerp als dit vinden we wel dat een deskundige de ernst van de situatie moet inschatten. Bloeddruk kun je meten, maar voor
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
9
10
het inschatten van de ernst van een depressie zul je een deskundige nodig hebben. En dan stuit je nog op nauwelijks te kwantificeren termen als ‘ernstig’ of ‘mild’. Bovendien kunnen er fluctuaties gedurende de dag zijn, waardoor ook een medische beoordeling een momentopname wordt. Wat wordt de volgende klus? Binnenkort gaan we met onze commissie verkennen of we iets kunnen zeggen over polyfarmacie, het gebruik van meerdere geneesmiddelen tegelijk. Van sommige middelen is bekend dat ze de rijvaardigheid beïnvloeden. Het is goed denkbaar dat ze dat veel sterker gaan doen in combinatie met andere middelen. Daarbij: met de ouderdom neemt de nierfunctie af waardoor middelen langer in het bloed blijven. Oudere mensen worden daardoor steeds gevoeliger voor de invloed van medicamenten en het zijn – opnieuw! – vooral ouderen die meerdere middelen tegelijk gebruiken. Daarnaast willen we bezien of we voor het beoordelen van cognitieve functies, die niet alleen bij ouderen maar ook bij patienten met uiteenlopende hersenziekten aangedaan kunnen zijn, meer houvast kunnen geven. Heeft u nog een hartekreet aan uw collega-medici? In medische opleidingen wordt – in het algemeen – onvoldoende aandacht besteed aan het adviseren over rijgeschiktheid. Bij epilepsie bijvoorbeeld, is het absoluut noodzakelijk dat de arts zijn patiënt wijst op de regels voor rijgeschiktheid en indien nodig uitlegt waarom die regels er zijn. Vooral oogartsen en neurologen worden zich er steeds meer van bewust dat bespreking van de rijgeschiktheid deel moet uitmaken van een consult. Bij veel andere artsen is dat nog onvoldoende het geval. En dan: heb waardering voor het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen! Ik hoorde eens een collega-neuroloog over het CBR zeggen: ‘…die zijn zo vreselijk bureaucratisch, ze kijken alleen maar naar de regeltjes…’. Maar je moest eens weten hoe lastig de positie is waarin zij dikwijls zitten! Ze hebben zowel naar de maatschappij als naar het individu hun verantwoordelijkheid. Ze hebben natuurlijk het liefst heldere regels waaraan ze zich vast kunnen houden, want hun beslissingen kunnen voor individuen
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
verregaande consequenties hebben. Autorijden is voor heel veel mensen een deel van het leven en is medebepalend voor de kwaliteit van dat leven. We moeten als commissie daarom zo goed mogelijk in onze adviezen uitleggen waarom we bepaalde regels voorstellen aan de minister. Wanneer die ons advies overneemt, hopen we dat het CBR daarmee genoeg bagage heeft om zo’n nieuwe regel te kunnen uitvoeren en uitleggen. Bijdragen aan een regelgeving die zowel de belangen van het individu als de belangen van de maatschappij dient, is een heel zinvolle en dankbare taak. En saai is zoiets allerminst.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
11
12
Foto: Mieke de Waal.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Interview met Ruud Bredewoud, arts
Mieke de Waal
13
De gemiddelde Nederlander vindt zichzelf een goede chauffeur Bij het CBR werken op dit moment 35 artsen (meest part-time) plus hun medisch assistenten aan de medische beoordeling van rijdend Nederland. Soms is dat meer een formaliteit, zoals bij de achttienjarige vrachtwagenchauffeur die voor het behalen van zijn groot rijbewijs behalve rijvaardig ook medisch geschikt moet worden bevonden om met een vrachtwagen de weg op te gaan. In andere gevallen is het complexer: bij mensen die al jaren rijden maar die door trauma of ziekte lichamelijk en/of geestelijk minder goed in staat zouden kunnen zijn geworden om verantwoord auto te rijden. Wat is uw rol als adviseur vanuit het CBR in de Commissie Rijgeschiktheid? Net als de anderen lees ik me altijd in in de materie. Vanuit hun vakgebied kennen de anderen meer feiten, maar voor echte verrassingen in de discussie kom ik zelden te staan. Vervolgens is de standaard-inbreng van de epidemioloog in de commissie: ‘Waar hebben we het helemaal over? Deze aandoening heeft maar twee procent van de mensen in Nederland’. De risicoloog uit ons midden plaatst de risico’s waarover we praten in een context door vaak verfrissende vergelijkingen te trekken. En mijn rol is het om op gezette tijden te roepen: ‘Het moet wel uitvoerbaar blijven, dames en heren!’ Je kunt wel opperen dat het goed zou zijn om mensen die bij donker slecht zien de rijtest ‘s nachts af te nemen, maar onderzoek dat maar eerst in een wetenschappelijk onderzoek. Ik kan het de medewerkers van het CBR niet aandoen dat ze voortaan ook ’s nachts de weg op zouden moeten.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. R. Bredewoud is hoofd van de afdeling medische zaken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Sinds 2000 is hij als adviseur verbonden aan de Gezondheidsraadcommissie die de adviezen over rijgeschiktheid opstelt.
14
Klopt het dat de regels voor de rijgeschiktheid nooit ‘af’ zijn? De regels voor de rijgeschiktheid moeten steeds weer opnieuw bekeken worden. Vroeger ploegde een ad hoc commissie van de Gezondheidsraad daarom eens in de tien jaar alle hoofdstukken door. Tegenwoordig is er een vaste commissie, wat veel prettiger en flexibeler is. Elk jaar is er wel iets dat weer veranderd kan worden. Bovendien komen er meer dan vroeger vragen uit de maatschappij – van burgers, van artsen – om nog eens goed naar de regels te kijken. Neem het recente advies over rijden met een steunhart. Vroeger bestond dat steunhart helemaal niet en er waren dus ook geen regels voor. Nu gaat het nog om 75 mensen per jaar met zo’n hulpmiddel, maar dat aantal wordt snel groter. Sommige artsen vinden dat hun patiënt met een steunhart kan rijden, andere artsen laten de beoordeling over aan het CBR. Je krijgt willekeur als er geen duidelijke regels zijn. Voor dit advies kwam de vraag om duidelijkheid vanuit zowel behandelaars als patiëntenvereniging. Hoe komt het dat veel recente adviezen van de Gezondheidsraad goed nieuws hebben voor automobilisten met een aandoening? De medische behandeling van aandoeningen moderniseert. Er komen betere geneesmiddelen en nieuwe hulpmiddelen op de markt. De wetenschappelijke kennis over de effecten van zowel aandoening als behandeling groeit. Door al deze factoren kunnen we met kortere termijnen toe die iemand recidiefvrij moet zijn na bijvoorbeeld een TIA of depressie. Bij de huidige goede behandeling vindt de commissie de kans aanvaardbaar laag dat iemand snel weer een TIA of depressie zal krijgen. Beginnende dementie is een geval op zich. Heel veel mensen zullen vroeger of later dement zijn. Bij de diagnostiek van Alzheimer worden steeds modernere foto’s van je hoofd gemaakt. Betekent dit dat je bij de eerste tekenen van dementie gelijk je autosleutels moet inleveren? We hebben hier de regel aangepast en verlangen nu in zo’n geval dat iemand na een jaar weer een rijtest bij ons doet. Wat vindt u er van dat de ouderenkeuring van 70 naar 75 jaar is gegaan? Aan de ene kant begrijpelijk: we worden gemiddeld ouder, blijven langer werken, blijven langer zelfstandig wonen. Maar: we denken
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
daarbij dat we ook langer gezond blijven, en dat is nog de vraag. Wat betreft het autorijden: je moet alles goed kunnen zien, je moet de informatie snel kunnen verwerken, je moet ernaar kunnen handelen, je mag je bewustzijn niet verliezen, en je moet niet van allerlei spulletjes slikken die van invloed op je alertheid zijn. De regel is nu: na je 75e jaar moet je elke vijf jaar gekeurd worden, tenzij dat niet meer verantwoord is. Dan krijgt iemand een rijbewijs voor één of voor drie jaar. Worden de regels ook wel eens strenger? Aanscherping van de regels komt een enkel keertje voor. Meestal is dat om in de pas te lopen met ‘Brussel’. We mogen met onze regels niet soepeler zijn dan Europa, wel strenger. Een voorbeeld: mensen met diabetes mellitus worden voortaan om de vijf jaar gekeurd in plaats van om de tien jaar die we gewend waren. Die vijf jaar is het resultaat van middeling met de regelgeving in andere landen. Klopt het dat de rijgeschiktheidsregels strenger zijn voor mensen die met het autorijden hun brood verdienen? De lichtste regels gelden voor privégebruik van een personenauto. Iets strenger wordt het wanneer je met een personenauto anderen gaat vervoeren, bijvoorbeeld als taxichauffeur of rij-instructeur. Nog weer zwaarder zijn de eisen bij een groot rijbewijs, voor het rijden met vrachtwagens. En helemaal streng zijn we als iemand in een groot voertuig meerdere mensen of gevaarlijke stoffen wil vervoeren. Bij beroepsmatig autorijden is de rijgeschiktheid één vereiste, de arbeidsgeschiktheid een ander. Van ons mag iemand die doof is best het groot rijbewijs halen. Maar diegene zal niet geschikt bevonden worden voor het werken op een lijndienst. Wat zijn volgende onderwerpen waarover het CBR graag adviezen ziet verschijnen? Er ligt een dik conceptrapport uit Brussel over alle hart- en vaatziekten. Daarover zal de Commissie Rijgeschiktheid zich de komende tijd gaan buigen. Het wordt een megaklus, al die cardiovasculaire onderwerpen en de verschillende aanpak daarvan in de diverse lidstaten. Ik ben erg benieuwd wat dat voor ons gaat betekenen.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
15
16
Een ander onderwerp: bij het CBR merken we dat geneesmiddelen soms ook voor andere aandoeningen worden gebruikt dan waarvoor ze eigenlijk op de markt zijn gebracht, zogenoemd off-label gebruik. Elk geneesmiddel heeft bijwerkingen; wegen die voor het gemotoriseerde verkeer op tegen de voordelen? Wat betekent het voor de rijvaardigheid wanneer mensen bijvoorbeeld een geneesmiddelmiddel tegen abnormale slaperigheid gaan slikken tegen hun vermoeidheid bij multiple sclerose? Er loopt inmiddels een literatuurstudie door de wetenschappelijke vereniging van de apothekers naar de risico’s voor het verkeer van het off-label gebruik van psychostimulantia (opwekmiddelen). Ik denk dat de Gezondheidsraad zich in de toekomst ook over dit vraagstuk moet uitlaten. Bent u te spreken over het Nederlandse beleid wat betreft medische rijgeschiktheid? Ik denk dat het heel correct is hoe we in Nederland komen tot de normen voor de beoordeling van de rijgeschiktheid. Het hoogste adviseringscollege op het gebied van gezondheid adviseert de minister van Infrastructuur & Milieu in dit spanningsveld tussen veiligheid en mobiliteit. En zodra het om autorijden gaat, lopen de gemoederen hoog op. Toen er bijvoorbeeld een paar jaar geleden een ongeluk plaatsvond waarbij een epilepsiepatiënt niet goed was geworden, stonden de kranten direct vol: ‘men’ wil deze mensen niet op de weg. En omgekeerd zijn er de patiënten die via hun verenigingen strijden voor hun mobiliteit en daarmee hun onafhankelijkheid. Welke regel je ook stelt, altijd zijn er mensen die het er niet mee eens zijn. Als hun bezwaar valide is, gaan we het hele traject van wikken en wegen weer in. Maar vaak moeten mensen ook kritischer naar zichzelf durven kijken. De gemiddelde Nederlander vindt zichzelf een goede chauffeur. Daar klopt iets niet: de gemiddelde Nederlander is hooguit een gemiddeld chauffeur…
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Varia
17
Prof. dr. G.J. Mulder erelid Gezondheidsraad Op 30 juni jl. ontving prof. dr. G.J. (Gerard) Mulder uit handen van raadsvoorzitter Pim van Gool de oorkonde behorend bij het erelidmaatschap van de Gezondheidsraad. Gerard Mulder werd benoemd tot erelid vanwege zijn grote verdiensten voor de Nederlandse volksgezondheid en de Gezondheidsraad over een Foto: Stefan Vink. lange reeks van jaren. Het meest in het oog springend daarbij was wel het voorzitterschap van de vaste Commissie Gezondheid en beroepsmatige blootstelling aan stoffen, dat hij maar liefst vijftien jaar (van 1999 tot 2014) met grote inzet en betrokkenheid vervulde. In die hoedanigheid begeleidde hij meer dan zeventig adviezen naar de eindstreep. Gerard Mulder hield daarbij oog voor de bredere context. Zo verschenen onder zijn voorzitterschap diverse leidraden voor risicobeoordeling en gaf hij ook internationaal vaak toelichting op de werkwijze en adviezen van de raad.
Werkprogramma 2016: een greep uit de orderportefeuille Gewoontegetrouw verscheen op Prinsjesdag het werkprogramma van de Gezondheidsraad voor het komende jaar. Deels gaat het om onderwerpen waaraan volop wordt gewerkt en die in 2016 zullen worden afgerond. Tot de nieuwe adviesonderwerpen behoren: de
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
18
zorg voor adolescenten met psychische problemen; Myalgische Encephalomyelitis (op verzoek van de Tweede Kamer); beoordeling van normen voor gezond bewegen; diverse adviezen over vaccinaties en over vergunningaanvragen voor bevolkingsonderzoek (onder andere screening op baarmoederhalskanker); gezonde voeding tijdens de eerste duizend dagen; en gezondheidsrisico’s van drinkwaterleidingen en kranen. Daarnaast blijft de Gezondheidsraad binnen het Centrum voor Ethiek en Gezondheid vormgeven aan zijn signalerende taak op het gebied van onder meer de medische ethiek. Ook blijft de raad zich bezighouden met de invloed van omgevingsfactoren (waaronder blootstelling aan elektromagnetische velden).
Twee nieuwe beraadsgroepen geïnstalleerd Onlangs zijn de Beraadsgroep Volksgezondheid en de Beraadsgroep Gezondheidszorg geïnstalleerd. De Beraadsgroep Volksgezondheid toetst adviezen die zich richten op de gezondheidstoestand van de bevolking als geheel of van groepen daarbinnen (populatieniveau). Het gaat om adviezen waarbij bijvoorbeeld de mogelijkheden worden bekeken van het bevorderen van de gezondheid van mensen door het beïnvloeden van de omgeving waarin ze leven en werken. Een ander voorbeeld zijn adviezen over ziektepreventie en vroege signalering. In de Beraadsgroep Gezondheidszorg worden adviezen getoetst waaraan medischinhoudelijke kanten zitten en die meer gericht zijn op het individu of patiënt. Het betreft met name adviezen over de veiligheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van zorgvoorzieningen, van geneesen hulpmiddelen tot kostbare topklinische interventies. Verder gaat het om adviezen over het hele spectrum van cure tot care in de somatische en geestelijke gezondheidszorg. De beraadsgroepen komen ongeveer vier maal per jaar bijeen. De samenstelling van de beraadsgroepen staat vermeld op: http://www.gezondheidsraad.nl/nl/raad/beraadsgroepen.
Nieuwe Presidiumcommissie geïnstalleerd Op 15 juni jl. installeerde raadsvoorzitter Pim van Gool de nieuwe Presidiumcommissie. Deze vernieuwing vormde het sluitstuk van
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
wijzigingen bij de beraadsgroepen en vaste commissies. De Presidiumcommissie bestaat nu uit de voorzitter en vicevoorzitter van de raad, de vicevoorzitters van de beide beraadsgroepen en de voorzitters van de vaste commissies. De algemeen secretaris fungeert als secretaris van de commissie. De taak van de Presidiumcommissie is niet wezenlijk veranderd: optreden als klankbord en denktank voor de voorzitter van de Gezondheidsraad met betrekking tot strategische kwesties, meedenken over het werkprogramma, en betrokken zijn bij periodieke evaluaties en het aangaan van formele samenwerkingsverbanden. De Presidiumcommissie wordt ook geconsulteerd bij de selectieprocedure voor een nieuwe (vice)voorzitter van de raad, of bij diens herbenoeming.
Symposium over human genome editing De Gezondheidsraad en de COGEM (Commissie Genetische Modificatie) werken momenteel aan de vierde Trendanalyse Biotechnologie. Er wordt onder meer aandacht geschonken aan ontwikkelingen op het gebied van de genoomanalyse en mogelijke medische toepassingen daarvan. Genome editing is een veelbelovende nieuwe techniek waarbij enzymen worden gebruikt die een gen op een gewenste plek in het erfelijk materiaal terecht kunnen laten komen. Bij mensen met ziekmakende genetische mutaties zouden zo in de toekomst reparaties kunnen worden uitgevoerd, aldus onderzoekers. Maar deze ontwikkelingen roepen ook ethische en maatschappelijke vragen op. In het licht daarvan organiseren de Gezondheidsraad en de COGEM op 5 en 6 november 2015 een internationaal symposium over human genome editing. De bevindingen tijdens dit symposium zullen worden betrokken bij de komende Trendanalyse. Voor nadere informatie over sprekers en aanmelding: www.cogemsymposium.nl.
Wijzigingen op het secretariaat Stef Tours, in de vorige Graadmeter voorgesteld als interim hoofd bedrijfsvoering, is uit de procedure voor de benoeming van het nieuwe hoofd bedrijfsvoering als beste kandidaat uit de bus gekomen. Zijn benoeming gaat in op 1 oktober a.s.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
19
20
Na haar stage bij het secretariaat ter afronding van haar master Management, Policy analysis and Entrepreneurship in Health and Life sciences (MPA) aan de Vrije Universiteit gaat Elien Burgers van 1 september a.s. tot 1 januari 2016 de vaste Commissie Vaccinaties ondersteunen. Zij zal onder andere betrokken zijn bij de advisering over vaccinatie tegen gordelroos en bij het bezoek aan de Gezondheidsraad van pas opgerichte vaccinatiecommissies uit landen in Oost-Europa. Per 1 september jl. begon Rachèl van Hellemondt bij de Gezondheidsraad als wetenschappelijk secretaris met als specialisatie Gezondheidsrecht. Zij werkte bij het LUMC als universitair docent en onderzoeker sinds zij in april 2014 promoveerde op een proefschrift over de rol van het recht in de brede toepassing van voorspellende, genoombrede testen. Voordat ze jurist werd werkte Rachèl in de pleegzorg en als psychiatrisch verpleegkundige. Met ingang van 1 september jl. is dr. Jelle Vlaanderen als secretaris bij de Gezondheidsraad aan de slag gegaan. Hij wordt ingeschakeld bij adviezen op het gebied van gezonde arbeidsomstandigheden. Jelle is epidemioloog en heeft een proefschrift geschreven over het gebruik van arbeidsepidemiologische studies voor risicobeoordeling van chemische stoffen. De afgelopen jaren heeft hij onderzoek gedaan naar de gezondheidsrisico’s van verschillende blootstellingen zoals benzeen, nanodeeltjes, nachtwerk en luchtverontreiniging. Naast zijn aanstelling bij de Gezondheidsraad heeft Jelle een deeltijdaanstelling bij het Institute for Risk Assessment Sciences van de Universiteit Utrecht. Na vele productieve jaren heeft dr. Veronique Ruiz van Haperen het secretariaat verlaten. In 2002 trad ze aan als secretaris bij de Raad voor Gezondheidsonderzoek, waar ze adviezen schreef over de kennisinfrastructuur op gebieden als infectieziekten, farmaceutische zorg en gehooronderzoek. In 2006 stapte ze over naar de Gezondheidsraad. Daar verbreedde ze haar horizon verder en werkte ze aan adviezen over uiteenlopende onderwerpen als preconceptiezorg, autisme, kindermishandeling, biotechnologie en ziekte van Lyme. Ze was secretaris van de beraadsgroep Genetica en lid, later voorzitter van de ondernemingsraad. Sinds 1 september jl. maakt ze als projectleider deel uit van de interim beleidspool van VWS.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
21
Optimale gezondheidszorg
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
22
Optimale gezondheidszorg / Nieuw advies
Nicole van Wetten
Wensgeneeskunde lijkt in opkomst Wilt u een regelmatige check-up zonder dat u klachten hebt? Wilt u nu carrière maken en daarom eicellen veilig stellen voor later? De huidige geneeskunde biedt technisch de mogelijkheden. Ook zorgverleners willen soms geneeskundige technieken en producten inzetten zonder medische noodzaak. Dat noemen we wensgeneeskunde: een ontwikkeling in opkomst die de reguliere zorg onder druk kan zetten. Richtlijnen voor zorgverleners zijn gewenst, omdat zij het gesprek aangaan met de cliënt/patiënt en omdat zij ‘nee’ kunnen zeggen. Daarnaast moeten cijfers ons concreter inzicht geven. Dit stelt het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) in het signalement Wensgeneeskunde. Richtlijnen voor zorgverleners Een eenduidig antwoord op de vraag hoe individuele artsen moeten omgaan met wensgeneeskundige verzoeken, is niet te geven. In de praktijk zullen zorgverleners zelf grenzen moeten trekken tussen zorg die echt moet, zorg die juist niet moet en zorg die mag maar niet hoeft. Het CEG pleit ervoor dat de beroepsgroep het initiatief neemt tot een debat, zowel in eigen kring als breder in de maatschappij. Dat debat zou moeten leiden tot beroepsrichtlijnen die de zorgverlener helpen bij beslissingen over wensgeneeskundige behandelingen. Ethische vragen Doelmatigheid van zorg staat voor Nederland hoog in het vaandel: zorg verlenen waar die echt nodig is, met zo groot mogelijk effect en zo min mogelijk kosten. Hoe passen ‘geneeskunde-omdat-hetkan’ en ‘geneeskunde-omdat-ik-het-wil’ daarin? Hoe aanvaardbaar
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Drs. N.I.M. van Wetten is als communicatieadviseur werkzaam bij de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving en bij het Centrum voor Ethiek en Gezondheid. Het signalement Wensgeneeskunde (CEG2015/1) is een uitgave van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid, waarin de Gezondheidsraad en de RV&S samenwerken. Het is te downloaden van www.ceg.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
is wensgeneeskunde? Welke geneeskunde betalen we met elkaar en wat komt voor eigen rekening? Wie beslist daarover en op grond waarvan? En hoe garanderen we een rechtvaardige verdeling van schaarse collectieve middelen? Individuele zorgverleners krijgen verzoeken om niet-medisch noodzakelijke behandelingen of overwegen zelf om die aan te bieden. Het signalement biedt een aanzet tot verdere discussie. Meer cijfermatig inzicht Een reëel gevaar lijkt verdringing: zorgverleners gaan cliënten behandelen met complicaties van bijvoorbeeld een niet-medisch noodzakelijke ooglidcorrectie. Voor andere patiënten zijn op dat moment minder artsen beschikbaar en minder middelen. Onderzoek moet uitwijzen in welke mate deze verdringing in de praktijk speelt. Centrum voor Ethiek en Gezondheid Het CEG is een samenwerkingsverband van de Gezondheidsraad en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RV&S). Het signaleert ethische vraagstukken die van belang zijn voor de beleidsagenda van de minister van VWS en ook relevant zijn voor andere partijen in het gezondheidsveld, zoals zorgprofessionals, zorgorganisaties, zorgverzekeraars, patiëntenbeweging, opleidingen en (academische) onderzoeksinstellingen.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
23
24
Optimale gezondheidszorg / Nieuw advies
Janneke Allers
Versoepeling regels rijgeschiktheid bij psychische aandoeningen De regels voor rijgeschiktheid van mensen met stemmingsstoornissen, schizofrenie en psychosen kunnen versoepeld worden. Dat adviseert de Gezondheidsraad aan de minister van Infrastructuur en Milieu. De raad beveelt aan mensen met een stemmingsstoornis alleen rijongeschikt te verklaren tijdens de acute fase van hun aandoening. Zodra er herstel intreedt, is autorijden wel weer mogelijk. Nu geldt nog een standaardtermijn van een jaar waarin deze mensen geen auto mogen rijden. Verder is het niet altijd nodig dat een psychiater een beoordeling uitvoert, maar is alleen nog een specialistisch rapport vereist bij ernstige of terugkerende stemmingsstoornissen. Ook voor mensen die een psychose hebben gehad, kan de termijn van het rijverbod verkort worden. Alleen in de eerste zes maanden na klinisch herstel van een psychotische episode zijn zij rijongeschikt. Nu is die termijn nog twee jaar. Verder hoeven mensen die eenmalig een psychose hebben doorgemaakt niet langer volledig uitgesloten te worden van beroepsmatig gebruik van het rijbewijs (groep 2 en professioneel gebruik van groep 1 rijbewijs). Na een geslaagde behandeling en een periode van twee jaar zonder klachten en verschijnselen, kan met een keuring worden beoordeeld of ze veilig aan het verkeer kunnen deelnemen. Met deze aanbevelingen stemt de Gezondheidsraad in met een advies van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Deze was met voorstellen gekomen, omdat de regels voor rijgeschiktheid voor deze groep lange tijd niet waren aangepast, terwijl de wetenschap en de behandelmogelijkheden zich wel hebben ontwikkeld.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Mr. drs. J.M. Allers maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Het briefadvies Rijgeschiktheid bij stemmingsstoornissen, ADHD en schizofrenie en psychosen (2015/22) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Samenstelling commissie:
25
prof. dr. J.J. Heimans, hoogleraar neurologie, VU Medisch Centrum, Amsterdam, voorzitter prof. dr. A. de Boer, hoogleraar farmacotherapie, Universiteit Utrecht dr. G.A. Donker, huisarts en epidemioloog, Coördinator Peilstations Nivel, Utrecht / Gezondheidscentrum de Weide, Hoogeveen prof. dr. Y. van der Graaf, hoogleraar epidemiologie, Universiteit Utrecht dr. J. Groeneweg, faculteit sociale wetenschappen, Universiteit Leiden prof. dr. A.C. Hendriks, hoogleraar gezondheidsrecht, Universiteit Leiden prof. dr. J. B. L. Hoekstra, hoogleraar interne geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam prof. dr. J.E.E. Keunen, hoogleraar oogheelkunde, Radboudumc, Nijmegen prof. dr. R.C. van der Mast, hoogleraar psychiatrie Leids Universitair Medisch Centrum
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
prof. dr. M.J. Schalij, hoogleraar cardiologie, Leids Universitair Medisch Centrum prof. dr. J.K. Sluiter, hoogleraar Medische selectie en begeleiding van werknemers, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam prof. ir. F Wegman, hoogleraar verkeersveiligheid, TU Delft prof. dr. J. Wokke, hoogleraar neurologie, Universitair Medisch Centrum, Utrecht drs. R.A. Bredewoud, arts, hoofd medische afdeling, Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, Rijswijk, adviseur drs. S. Faber, ministerie van Infrastructuur en Milieu, Den Haag, waarnemer (tot 1 juni 2015) dr. P.M. Engelfriet, arts, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris dr. C.A. Postema, arts, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris (tot 1 juni 2015)
SEP TEM BER
20 15
26
Optimale gezondheidszorg / Nieuw advies
Mieke de Waal
Rijden met een steunhart kan Mensen met een steunhart kunnen onder voorwaarden verantwoord rijden. De implantatie moet minstens twee maanden achter de rug zijn en geen complicaties hebben opgeleverd. De rijbevoegdheid dient vastgesteld te worden door een cardioloog, moet na twee jaar opnieuw beoordeeld worden en mag in principe alleen privé worden aangewend. Deze bepalingen zouden moeten worden opgenomen in de Regeling Eisen Geschiktheid 2000, zo adviseert de Gezondheidsraad de minister van Infrastructuur en Milieu. Per jaar krijgen ongeveer 75 mensen in Nederland die lijden aan chronisch hartfalen een steunhart (ventricular assist device of VAD). Een steunhart is een mechanische pomp die de pompfunctie van een hartkamer kan overnemen. Het wordt geplaatst in afwachting van een harttransplantatie of als alternatief daarvoor. Nederland heeft op dit moment wel algemene regelgeving voor rijgeschiktheid bij hartaandoeningen, maar niet specifiek voor rijden met een steunhart. Het hoofdstuk in de Regeling Eisen Geschiktheid 2000 dat over rijden met hartklachten gaat, is al geruime tijd niet aangepast. De wetenschappelijke inzichten en de behandelingsmogelijkheden zijn juist wel aanmerkelijk veranderd, en daarom is herziening van de regeling nodig. Het briefadvies van de Gezondheidsraad over rijden met een steunhart krijgt nog een vervolg met een advies over de rijgeschiktheid van mensen met andere hartaandoeningen.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Het briefadvies Rijgeschiktheid bij gebruik steunhart (2015/21) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Samenstelling commissie:
27
prof. dr. J.J. Heimans, hoogleraar neurologie, VU Medisch Centrum, Amsterdam, voorzitter prof. dr. A. de Boer, hoogleraar farmacotherapie, Universiteit Utrecht dr. G.A. Donker, huisarts en epidemioloog, Coördinator Peilstations Nivel, Utrecht / Gezondheidscentrum de Weide, Hoogeveen prof. dr. Y. van der Graaf, hoogleraar epidemiologie, Universiteit Utrecht dr. J. Groeneweg, faculteit sociale wetenschappen, Universiteit Leiden prof. dr. A.C. Hendriks, hoogleraar gezondheidsrecht, Universiteit Leiden prof. dr. J. B. L. Hoekstra, hoogleraar interne geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam prof. dr. J.E.E. Keunen, hoogleraar oogheelkunde, Radboudumc, Nijmegen prof. dr. R.C. van der Mast, hoogleraar psychiatrie Leids Universitair Medisch Centrum
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
prof. dr. M.J. Schalij, hoogleraar cardiologie, Leids Universitair Medisch Centrum prof. dr. J.K. Sluiter, hoogleraar Medische selectie en begeleiding van werknemers, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam prof. ir. F Wegman, hoogleraar verkeersveiligheid, TU Delft prof. dr. J. Wokke, hoogleraar neurologie, Universitair Medisch Centrum, Utrecht drs. R.A. Bredewoud, arts, hoofd medische afdeling, Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, Rijswijk, adviseur drs. S. Faber, ministerie van Infrastructuur en Milieu, Den Haag, waarnemer (tot 1 juni 2015) dr. P.M. Engelfriet, arts, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris dr. C.A. Postema, arts, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris (tot 1 juni 2015)
SEP TEM BER
20 15
28
Preventie
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Preventie / Lopende zaken
Hans Houweling
29
Adviesaanvraag over vaccinatie tegen gordelroos Op 20 augustus 2015 vroeg de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Gezondheidsraad om advies over vaccinatie tegen gordelroos. Gordelroos kan optreden bij verminderde afweer en wordt veroorzaakt door reactivatie van het waterpokkenvirus dat bijna iedereen bij zich draagt. Een van de complicaties van gordelroos is zenuwpijn, zogeheten postherpetische neuralgie, die invaliderend kan zijn en tot wel een jaar na de gordelroos kan aanhouden. De kans op gordelroos en het risico dat daarbij ernstige zenuwpijn optreedt nemen toe met de leeftijd. Sinds 2007 is er voor mensen ouder dan 50 jaar een vaccin beschikbaar. In 2013 wees de Gezondheidsraad de minister erop dat een aantal beschikbare vaccins, waaronder dit vaccin tegen gordelroos, in Nederland bijna niet gebruikt wordt en dat daardoor gezondheidswinst blijft liggen. Een aanvraag tot opname van het vaccin tegen gordelroos in het geneesmiddelenvergoedingssysteem, voor personen van 70 jaar en ouder, werd vorig jaar door de minister afgewezen, na advisering door het Zorginstituut Nederland. De minister vraagt advies of vaccinatie tegen gordelroos aanbeveling verdient en of er een specifieke groep gedefinieerd kan worden, naar bijvoorbeeld leeftijd en geslacht, die het meeste gebaat zou zijn bij vaccinatie. Daarbij wil ze ook een oordeel over de vraag of de vaccinatie voor specifieke groepen als geïndiceerde preventie of essentiële zorg kan worden gezien. In verband met een op te richten Beoordelingskamer Vaccinaties (zie Graadmeter 2014 # 4, p. 26-27) vraagt ze de raad om in zijn antwoorden het eerdere pakketadvies van het Zorginstituut te betrekken en samen met dat instituut tussen beide adviezen een verbindende notitie op te stellen. De advisering is ter hand genomen door de Commissie Vaccinaties.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Dr. H. Houweling maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
30
Preventie / Lopende zaken
Eert Schoten
Commissie Antivirale middelen geïnstalleerd In een vorige editie van Graadmeter (2014 # 4, p. 31) werd gemeld dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Gezondheidsraad opnieuw om advies heeft gevraagd over de waarde van antivirale middelen bij een grieppandemie. Eén van de redenen daarvoor is de onlangs opgelaaide discussie over de bijdrage van deze middelen aan het verminderen van ernstige complicaties bij mensen die met het griepvirus geïnfecteerd zijn. Ook vraagt de minister in hoeverre de inzet van antivirale middelen kan leiden tot spreiding van een pandemie in de tijd. Op 13 juli jl. installeerde raadsvoorzitter Pim van Gool de commissie die het gevraagde advies – volgens plan nog dit jaar – gaat opstellen.
Drs. E.J. Schoten maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Samenstelling commissie: prof. dr. W.J.H.M. van den Bosch, emeritus hoogleraar huisartsgeneeskunde, Radboudumc, Nijmegen, voorzitter prof. dr. E. Hak, hoogleraar klinische farmacologie, Rijksuniversiteit Groningen prof. dr. A.C.M. Kroes, hoogleraar medische microbiologie, Leids Universitair Medisch Centrum prof. dr. M. Rovers, hoogleraar evidence-based surgery, Radboudumc, Nijmegen prof. dr. E.W. Steyerberg, hoogleraar medische besliskunde, Erasmus MC, Rotterdam
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
prof. dr. J.T. van Dissel, directeur van het Centrum Infectieziektenbestrijding, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, adviseur prof. dr. M.P.G. Koopmans, hoogleraar virologie, Erasmus MC, Rotterdam, adviseur drs. J.W. van den Brink, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, waarnemer dr. K. Groeneveld, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris drs. E.J. Schoten, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
20 15
Preventie / Lopende zaken
Eva Asscher
31
Ministeriële reactie op advies over neonatale screening Op 8 april jl. bracht de Gezondheidsraad het advies Neonatale screening: nieuwe aanbevelingen uit (zie Graadmeter 2015 # 2, p. 35-36). Op 9 juli 2015 kwam minister Schippers met een reactie. De minister neemt de aanbevelingen in het advies deels over, maar kiest op een aantal punten een andere koers. Veertien nieuwe ziekten De commissie die het advies heeft opgesteld beveelt aan veertien ziekten toe te voegen aan het neonatale screeningsprogramma. Deze aanbeveling wordt door de minister overgenomen. De screening wordt gefaseerd en na voldoende (pilot)onderzoek geïntroduceerd. Niet behandelbare aandoeningen Een meerderheid van de commissie adviseert in principe af te zien van screening op niet-behandelbare aandoeningen, tenzij het belang van de pasgeborene daarmee duidelijk gediend is. Minister Schippers volgt die aanbeveling niet op, maar wil bezien onder welke voorwaarden deze vorm van screening zorgvuldig kan worden ingevoerd. Nevenbevindingen De commissie benadrukt dat nevenbevindingen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden in de screening. Als er onvermijdelijke nevenbevindingen zijn, moeten deze gerapporteerd worden als dat in het belang van het kind is, anders niet. De minister onderschrijft deze lijn. Dragerschapsrapportage, zoals bij de screening op sikkel-
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Dr. E.C.A. Asscher maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
32
celziekte, vormt volgens de commissie een dilemma. Kennis van dragerschap is niet direct in het belang van het kind, maar de ouders kunnen er wel baat bij hebben met het oog op toekomstige reproductieve beslissingen. De commissie vindt in meerderheid dat dragerschap niet bij de neonatale screening gemeld moet worden, maar dat andere momenten daarvoor geëigender zijn. Dat vraagt wel eerst om nader onderzoek, aldus de commissie. De minister kiest ervoor dragerschap als nevenbevinding bij de screening op sikkelcelziekte voorlopig toch te blijven rapporteren.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
33
Gezonde leefomgeving
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
34
Gezonde leefomgeving / Nieuw advies
Eric van Rongen
Wat is een veilige afstand tot mobieletelefoonantennes? Antennes voor mobiele telefonie worden steeds krachtiger. Wat vroeger als veilige afstand gold, is dat nu niet meer. Op 8 juli 2015 kwam de Gezondheidsraad met het voorstel de oude vuistregel te vervangen door variabele normen. Vuistregel vervangen door variabele norm Antennes voor mobiele telefonie vormen normaal gesproken geen gevaar voor de gezondheid. Als men zich echter op korte afstand van zo’n antenne in de stralingsrichting bevindt, kunnen de blootstellingslimieten worden overschreden, en dat zou wel tot gezondheidsschade kunnen leiden. In 2000 heeft de Gezondheidsraad als vuistregel voorgesteld om een minimale afstand van 3 meter aan te houden tot dergelijke antennes. Dat was toen een voldoende grote afstand om nooit blootgesteld te worden boven de limieten. De laatste jaren is het vermogen van de antennes echter toegenomen, waardoor ook op afstanden groter dan 3 meter overschrijding van de limieten kan plaatsvinden. De vuistregel voldoet dus niet altijd meer. De Gezondheidsraad stelt daarom nu voor om voortaan de veilige afstand te hanteren die past bij de maximale zendsterkte van een antenne. Het Agentschap Telecom berekent deze veilige afstand per antenne en legt deze vast in het Antenneregister. Dat is door iedereen te raadplegen en dus is voor iedereen voor elke mobiele-telefonieantenne na te gaan wat de veilige afstand is. Informatie voor werknemers De in het Antenneregister opgegeven waarden hebben alleen betrekking op blootstelling van de algemene bevolking. Voor werknemers die bijvoorbeeld op een dak moeten werken waar een
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Dr. E. van Rongen maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Het briefadvies Intrekking 3-m vuistregel (2015/20) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
antenne staat zijn deze waarden niet relevant, want voor werknemers gelden andere – soepeler – normen. De Gezondheidsraad beveelt daarom aan om ook de overeenkomstige waarden voor blootstelling van werknemers in het Antenneregister op te nemen. Verder zou moeten worden nagegaan hoe bij het bepalen van een veilige afstand rekening kan worden gehouden met meerdere dicht bij elkaar staande antennes. Dat is vooral van belang voor werknemers die op een dak moeten werken. Samenstelling commissie: prof. dr. G.C. van Rhoon, hoogleraar fysische aspecten van elektromagnetische velden en gezondheid, Erasmus Universitair Medisch Centrum, Rotterdam, voorzitter prof. dr. A. Aleman, hoogleraar cognitieve neuropsychiatrie, Rijksuniversiteit Groningen prof. dr. ir. H. Kromhout, hoogleraar arbeidshygiëne en blootstellingskarakterisering, Institute for Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht prof. dr. ir. F.E. van Leeuwen, hoogleraar epidemiologie van kanker, Vrije Universiteit Amsterdam / Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam prof. dr. H.F.J. Savelkoul, hoogleraar celbiologie en immunologie, Wageningen University prof. dr. W.J. Wadman, hoogleraar neurobiologie, Universiteit van Amsterdam D.H.J. van de Weerdt, arts, toxicoloog en medisch milieukundige, Hulpverlening Gelderland Midden, GGD, Arnhem
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
prof. dr. ir. A.P.M. Zwamborn, hoogleraar elektromagnetische velden en gezondheid, Technische Universiteit Eindhoven / TNO, Den Haag dr. G. Kelfkens, fysicus, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, adviseur dr. M.J.M. Pruppers, plaatsvervangend algemeen secretaris, Kennisplatform Elektromagnetische velden, Bilthoven, waarnemer prof. dr. ir. E. Lebret, hoogleraar environmental health impact assessment, Institute for Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht / voorzitter Wetenschapsforum, Kennisplatform, waarnemer J. Robijns, adviseur Markttoegang, ministerie van Economische Zaken, Den Haag, waarnemer R.P.R. Schutte, ministerie van Infrastructuur en Milieu, Den Haag, waarnemer dr. E. van Rongen, radiobioloog, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
SEP TEM BER
20 15
35
36
Gezonde leefomgeving / Lopende zaken
Sies Dogger
Commissie Afwegingskader gezondheid in het milieubeleid Op 13 juli jl. installeerde raadsvoorzitter prof. Pim van Gool een commissie die begin 2016 zal adviseren over een afwegingskader voor gezondheidsaspecten in het milieubeleid.
Drs. J.W. Dogger maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
Op verzoek van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu analyseerde het secretariaat van de Gezondheidsraad dit voorjaar al in hoeverre eerder uitgebrachte Gezondheidsraadadviezen over een gezonde leefomgeving inspiratie bieden voor een afwegingskader gezondheid in milieubeleid. De nu ingestelde commissie organiseert in het najaar een workshop voor genodigden waarvoor deze eerste analyse als input dient. De commissie gebruikt de uitkomsten van de workshop bij het opstellen van haar advies. Samenstelling commissie: dr. F. Woudenberg, psycholoog, hoofd cluster leefomgeving, GGD Amsterdam, voorzitter prof. dr. P. Leroy, hoogleraar milieu en beleid, Radboud Universiteit Nijmegen prof. dr. M.F. Verweij, hoogleraar filosofie, Wageningen University prof. dr. ir. E. Lebret, hoogleraar Environmental Health Impact Assessment, Institute for Risk Assessment Sciences, Universiteit van Utrecht / Chief Science Officer Integrated Risk Assessment, Rijksinstituut
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, adviseur dr. D. Sijm, hoofd bureau REACH, centrum Veiligheid, Stoffen en Producten, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, adviseur ing. A.J.H.M. Dobbelsteen, beleidsmedewerker directie Veiligheid en Risico’s, Ministerie Infrastructuur en Milieu, Den Haag, waarnemer drs. J.W. Dogger, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris drs. M. Drijver, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
20 15
37
Gezonde arbeidsomstandigheden
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
38
Gezonde arbeidsomstandigheden / Nieuw advies
Els van Vliet
Cytarabine kan de voortplanting schaden Werknemers die tijdens hun werk met cytarabine in aanraking komen, kunnen daar nadelige effecten van ondervinden. Of het hun vruchtbaarheid schaadt, is met de huidige kennis niet te zeggen. Wel is duidelijk dat zwangere vrouwen door beroepsmatige blootstelling aan deze stof het risico lopen dat hun ongeboren kind schade oploopt. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een advies dat op 23 juli 2015 is aangeboden aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De bevindingen zijn geformuleerd in door de EU vastgestelde terminologie, en dienen als uitgangspunt voor de wettelijke classificatie als reproductietoxische stof.
Dr. ir. P.W. van Vliet maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Cytarabine (2015/18) is uitgebracht in het Engels en heeft een Nederlandse samenvatting. Het advies is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Op verzoek van de minister van SZW ging de Gezondheidsraad na of beroepsmatige blootstelling aan cytarabine kwaad kan voor de voorplanting. Mensen die werkzaam zijn in de farmaceutische industrie, in apotheken of in ziekenhuizen kunnen tijdens hun werk in aanraking komen met cytarabine. Onduidelijk is of cytarabine de vruchtbaarheid kan schaden. Vast staat dat de stof nadelige effecten kan hebben op het nageslacht. Ze moet daarom volgens de raad worden geclassificeerd in categorie 1B (als een stof waarvan verondersteld wordt dat die het ongeboren kind kan schaden). Samenstelling commissie: prof. dr. A.H. Piersma, hoogleraar reproductie- en ontwikkelingstoxicologie, Universiteit Utrecht / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, voorzitter prof. dr. D. Lindhout, hoogleraar medische genetica, kinderarts (niet praktiserend), Universitair Medisch Centrum, Utrecht dr. N. Roeleveld, epidemioloog, Radboudumc, Nijmegen
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
drs. J.G. Theuns-van Vliet, reproductietoxicoloog, TNO Triskelion BV, Zeist ir. D.H. Waalkens-Berendsen, reproductietoxicoloog, Zeist dr. P.J.J.M. Weterings, toxicoloog, Weterings Consultancy BV, Rosmalen dr. ir. P.W. van Vliet, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
20 15
Gezonde arbeidsomstandigheden / Nieuw advies
Bert van der Voet
39
Werken met thiotepa kan de gezondheid schaden Beroepsmatige blootstelling aan het chemotherapeuticum thiotepa kan leiden tot kanker. Dit is een risico voor werknemers in de gezondheidszorg die met deze stof in aanraking komen. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een op 16 juli 2015 verschenen advies aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Thiotepa wordt enerzijds gebruikt als geneesmiddel ter bestrijding van kanker (chemotherapeuticum), anderzijds blijkt deze stof zelf kanker te kunnen veroorzaken. Werknemers die betrokken zijn bij de productie, bereiding en toediening van deze stof en het opruimen van medisch afval lopen hierdoor een verhoogd gezondheidsrisico.
Dr. G.B. van der Voet maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Thiotepa (2015/17) is uitgebracht in het Engels en heeft een Nederlandse samenvatting. Het advies is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek 'Verschenen'.
De Gezondheidsraad adviseert om thiotepa te classificeren in categorie 1A. In deze categorie vallen stoffen die kankerverwekkend zijn voor de mens. Hoe groot het kankerrisico voor de werknemer is bij beroepsmatige blootstelling aan deze stof is wegens gebrek aan adequate gegevens niet goed te schatten. Samenstelling commissie: prof. dr. R.A. Woutersen, hoogleraar translationele toxicologie, Wageningen University and Research centre / TNO Innovation for Life, Zeist, voorzitter dr. P.J. Boogaard, toxicoloog, Shell International BV, Den Haag prof. dr. ir. D.J.J. Heederik, hoogleraar gezondheidsrisicoanalyse, Institute for Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht dr. ir. R. Houba, arbeidshygiënist, Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, Utrecht prof. dr. H. van Loveren, hoogleraar immunotoxicologie, Universiteit Maastricht / Rijksinstituut voor
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven prof. dr. A.H. Piersma, hoogleraar reproductie- en ontwikkelingstoxicologie, Universiteit Utrecht / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven prof. dr. H.P.J. te Riele, hoogleraar moleculaire biologie, Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis / VUmc, Amsterdam prof. dr. ir. I.M.C.M. Rietjens, hoogleraar toxicologie, Wageningen Universiteit en Research Centrum dr. G.B.G.J. van Rooy, bedrijfsarts/klinisch arbeidsgeneeskundige, ArboUnie Expertise Centrum Toxische Stoffen, Utrecht / IRAS Institute for Risk Assessment Sciences, Utrecht /
SEP TEM BER
20 15
40
Polikliniek voor klinische arbeidstoxicologie, Radboudumc, Nijmegen prof. dr. F.G.M. Russel, hoogleraar moleculaire farmacologie en toxicologie, Radboud Universiteit, Nijmegen dr. G.M.H. Swaen, epidemioloog, Universiteit Maastricht dr. ir. R.C.H. Vermeulen, epidemioloog, Institute for Risk Assessment Sciences, Utrecht
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
P.B. Wulp, bedrijfsarts en medisch adviseur, Inspectie SZW, Utrecht mr. B.P.F.D. Hendrikx, Sociaal-Economische Raad, Den Haag, adviseur dr. G.B. van der Voet, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
20 15
Gezonde arbeidsomstandigheden / Lopende zaken
Stefan Vink
41
Commentaar gevraagd op arbo-adviezen De Gezondheidsraad heeft twee conceptrapporten openbaar gemaakt. In het eerste beoordeelt de Subcommissie Classificatie van reproductietoxische stoffen de reproductietoxische eigenschappen van uranium en zijn verbindingen. Het andere conceptrapport betreft een beoordeling van de kankerverwekkende eigenschappen van diglycidylresorcinolether door de Subcommissie Classificatie carcinogene stoffen. De voorzitter van de Gezondheidsraad biedt de gelegenheid om inhoudelijk commentaar te leveren op deze conceptrapporten. Ze zijn onder meer voorgelegd aan de Subcommissie Grenswaarden stoffen op de werkplek van de Sociaal-Economische Raad en aan deskundigen uit kringen van werkgevers- en werknemersorganisaties. Ook andere belangstellenden kunnen reageren.U kunt uw commentaar op het conceptrapport over uranium en zijn verbindingen tot 2 november sturen aan mw. dr. ir. P.W. van Vliet. Commentaar op het rapport over diglycidylresorcinolether kunt u tot 15 december richten aan mw. ir. T.M.M. Coenen. In beide gevallen is het emailadres:
[email protected]. De commissies betrekken het ontvangen commentaar bij het vaststellen van het uiteindelijke advies. De definitieve adviezen zullen worden aangeboden aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De ontvangen commentaren en de reacties van de commissies hierop worden bij het uitbrengen van het definitieve advies openbaar gemaakt via de website van de Gezondheidsraad (www.gezondheidsraad.nl).
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
Dr. S.R. Vink maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
42
Verschenen
De hieronder vermelde publicaties zijn te downloaden van de website (www.gr.nl) of – zolang de voorraad strekt – te bestellen bij het secretariaat van de Gezondheidsraad, Postbus 16052, 2500 BB Den Haag, tel: 070 340 75 20, e-mail:
[email protected]. Algemeen 2015 Werkprogramma 2016 Gezondheidsraad. A15/02.
Stofwisselingsziekten - Achtergronddocument. A15/01. Doorlichten doorgelicht: gepast gebruik van health checks. 2015/05. Briefadvies Amendement DENSE-studie. 2015/03.
2014 Werkprogramma 2015 Gezondheidsraad. A14/02.
2014 Wet op het bevolkingsonderzoek: onderzoek naar zelftest voor familiair risico op darmkanker. 2014/24. Wet op het bevolkingsonderzoek: onderzoek naar zelftest voor familiair risico op borstkanker. 2014/23. Grip op griep. 2014/16. Criteria voor de keuze van een vaccin tegen kinkhoest. 2014/11. Bevolkingsonderzoek naar borstkanker: verwachtingen en ontwikkelingen. 2014/01.
Optimale gezondheidszorg 2015
Wensgeneeskunde (signalement). CEG2015/1. Rijgeschiktheid bij stemmingsstoornissen, ADHD en schizofrenie en psychosen. 2015/22. Rijgeschiktheid bij gebruik steunhart. 2015/21. Vaststellen van de dood bij postmortale orgaandonatie Protocollen en criteria, inclusief een geactualiseerd HerGezonde leefomgeving sendoodprotocol. 2015/13. Gezond opgroeien: weten wat werkt. 2015/11. 2015 Hemofilie, hiv en de Wbmv. 2015/10(R). Briefadvies Intrekking 3-m vuistregel. 2015/20. Next generation sequencing in diagnostiek. 2015/01. Briefadvies Gezondheidsrisico’s van leds. 2015/02.
2014 Eisen rijgeschiktheid: enkele aanbevelingen. 2014/29. De kunst van het nee zeggen - Achtergronddocument. A14/03. ADHD: medicatie en maatschappij. 2014/19. Participatie van jongeren met psychische problemen. 2014/18. Hoogspecialistische geestelijke gezondheidszorg. 2014/14. Nevenbevindingen bij diagnostiek in de patiëntenzorg. 2014/13. Naar een duurzame weefselketen. 2014/04.
2014 Mobile phones and cancer. Part 2. Animal studies on carcinogenesis. 2014/22. Briefadvies Risicocommunicatie op een nieuwe leest schoeien. 2014/12. De gezondheidsrisico’s van bisfenol A-analogen. 2014/06. Risico’s van prenatale blootstelling aan stoffen. 2014/05. Gewasbescherming en omwonenden. 2014/02.
Gezonde arbeidsomstandigheden
Preventie 2015 2015 Briefadvies over amendement bij NIPT-onderzoek. 2015/15. Antibiotica in ziekenhuizen: profylaxe en antibiotic stewardship. 2015/12. Wet op het bevolkingsonderzoek: onderzoek naar ontlastingstests in het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. 2015/09. Neonatale screening: nieuwe aanbevelingen. 2015/08.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
Cytarabine - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2015/18. Thiotepa - Health-based calculated occupational cancer risk values. 2015/17. Chlorpromazine - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2015/14. Werknemers en infectieziekten: criteria voor vaccinatie. 2015/07.
20 15
Adriamycin - Health-based calculated occupational can- tion, recommendation for classification. 2014/15. cer risk values. 2015/06. Hydroxyurea - Evaluation of the effects on reproducBriefadvies Epichloorhydrine. 2015/04. tion, recommendation for classification. 2014/10. 3-Methylcholanthrene - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014 Werknemers en infectieziekten - Criteria voor vaccina2014/09. tie. 2014/30.Acetaldehyde - Re-evaluation of the Ifosfamide - Evaluation of the effects on reproduction, carcinogenicity and genotoxicity. 2014/28. recommendation for classification. 2014/08. Dimethyl sulphate - Health-based calculated Tellurium - Evaluation of the effects on reproduction, occupational cancer risk values. 2014/27. recommendation for classification. 2014/07. Briefadvies Ethyleenoxide. 2014/26. Benzene - Health-based recommended occupational Fungal alpha-amylase (derived from the fungus exposure limit. 2014/03. Aspergillus oryzae) - Health-based recommended occupational exposure limit. 2014/25. Innovatie en kennisinfrastructuur Briefadvies Acrylamide. 2014/20. 5-Nitroacenaphthene - Health-based calculated 2014 occupational cancer risk values. 2014/17. Sociaal werk op solide basis. 2014/21. Penicillamine- Evaluation of the effects on reproduc-
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
43
44
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
31,
SEP TEM BER
20 15
l G RAADMETER # 3 J AARGANG 31 S EPTEMBER, 2 0 15
Redactie J.N.D. de Neeling (hoofdredacteur), M.S. de Waal (eindredacteur), H. Houweling, S.R. Vink, R.M. Weggemans Secretariaat/opmaak M. Javanmardi, J. van Kan Basisvormgeving Noortje Hoppe, Rotterdam Overname van artikelen is, met duidelijke bronvermelding, toegestaan. Adres redactie en abonnementen Gezondheidsraad Postbus 16052, 2500 BB Den Haag Telefoon - 070 340 75 20 E-mail -
[email protected] Internet - www.gr.nl www.gezondheidsraad.nl www.healthcouncil.nl ISSN 0169-5211
Graadmeter is een uitgave van het secretariaat van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad is ingesteld in 1902. De raad heeft als taak de regering en het parlement ‘voor te lichten over de stand van wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid en het gezondheids(zorg)onderzoek’ (art. 22 Gezondheidswet). De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Infrastructuur en Milieu; Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken. De raad kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen, wanneer hij ontwikkelingen of trends signaleert die van belang kunnen zijn of worden voor het overheidsbeleid. De adviezen van de Gezondheidsraad worden in bijna alle gevallen opgesteld door een multidisciplinair samengestelde commissie van – op persoonlijke titel benoemde – Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen. De adviezen zijn openbaar.