Periodiek van de Gezondheidsraad, Den Haag
GrAADMETER # 3
Nu met de Wmo en de Jeugdwet de gemeenten een belangrijker rol krijgen, komt het beroepsgeheim onder druk te staan.Lies Schilder, p. 9
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Redactioneel
Verbouwing Bij de verbouwing van een station moet de treinreiziger af en toe omlopen en stof en rumoer voor lief nemen. Bij de verbouwing van onze maatschappij, onder de vlag van ‘participatie’ en ‘decentralisatie’, gaat het net wat anders toe. Ook hier stof en rumoer volop, maar in plaats van heldere bouwtekeningen vooral dringende aansporingen aan het adres van de burger om zelf de handen uit de mouwen te steken. Het resultaat zal geen comfortabele, ruime hal zijn, maar het is te vroeg om te zeggen wat het wel wordt. De Gezondheidsraad riep deze maand sociaal werkers op om het moment aan te grijpen voor een investering in hun vakmanschap, en staatssecretaris Van Rijn en de Vereniging Nederlandse Gemeenten om hen daarbij te ondersteunen.p. 38 Lies Schilder, directeur van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, ziet kansen, maar is niet onversneden optimistisch.p. 8 Hoogleraar gezondheidszorgbeleid Henk Garretsen weet uit eigen ervaring dat gelijkwaardige samenwerking van cliënten, professionals en onderzoekers een vak als het sociaal werk echt vooruit kan helpen.p. 4 Duidelijk is: er is veel te winnen, bijvoorbeeld voor kinderen en jongeren met psychische problemen. Zij krijgen nu volgens huisarts Hans Moolenburgh vaak te snel een diagnose zoals ADHD opgespeld.p. 17 Het zou prachtig zijn als zij en andere jongeren met problemen zich in de samenleving beter begrepen zouden voelen. Zeker, dat is een zaak voor ons allemaal. Maar tijdens de verbouwing is het, zo weet hoogleraar psychiatrische rehabilitatie Jaap van Weeghel,p. 13 vooral een uitdaging voor de gemeenten, die ervoor zullen moeten zorgen dat de nieuwe sociale wijkteams en GGZbehandelaars goed gaan samenwerken.
3
Inhoudsopgave
2
4 8 13 17
21
23
Redactioneel Verbouwing
25
Interviews Sociaal werk moet alle bronnen van kennis benutten Het dagelijks werk gaat altijd voor Veel jongeren met psychische problemen verwachten dat ze uitgesloten worden Huisartsen zoeken naar betere aanpak van ADHD Varia Werkprogramma 2015: diverse bekende thema’s opnieuw belicht Gr-galerie Zomertentoonstelling: Keukengeheimen
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
29 31
34 35 36
Optimale gezondheidszorg Meer medicatie ADHD baart zorgen Gezonde leefomgeving Geen dierexperimenteel bewijs voor schade door telecommunicatie Staatssecretaris reageert op advies over prenatale blootstelling aan stoffen Gezonde arbeidsomstandigheden Veilig werken met 5-nitroacenafteen Briefadvies over acrylamide Openbaar conceptadvies over chloorpromazine
38
Innovatie en kennisinfrastructuur Sociaal werk heeft stimulans nodig
40
Verschenen
20 14
4
Interview met prof. Henk Garretsen
Mieke de Waal
Sociaal werk moet alle bronnen van kennis benutten Henk Garretsen was een van de leden van de commissie die het advies over het sociaal werk opstelde. Hij pleit voor een grotere invloed van de wetenschap op het sociaal werk. Niet door die van bovenaf te sturen, maar door nauwe samenwerking tussen wetenschap en praktijk en door sociale professionals als onderzoekers in te zetten. Het sociaal werk moet volgens uw commissie meer wetenschappelijk onderbouwd te werk gaan. Waarom? In het welzijnswerk wordt nog veel gewerkt met impliciete ervaringskennis. Werkers hebben natuurlijk wel hun opleiding gedaan, maar daarna hebben ze hun kennis vooral door ervaring opgebouwd. Die kennis is niet breed gedeeld en er wordt ook lang niet altijd getoetst of gegroeide inzichten kloppen of niet. Het kan goed zijn dat men van een bepaalde aanpak denkt dat die werkt als een tierelier, terwijl die bij nader onderzoek toch niet zo uitmuntend blijkt te werken. Een voorbeeld: jarenlang is gedacht dat alcohol- en drugsfoldertjes prima preventiemiddelen waren. Inmiddels weten we dat dit behoorlijk tegenvalt. Bij Tranzo gaan we uit van drie soorten kennis, die je alle drie zou moeten benutten. In willekeurige volgorde: de kennis van de professional, wetenschappelijke kennis, en de kennis van de cliënt. In dit advies pleiten we ervoor om het sociaal werk te versterken. Door te leren van het beste voorhanden zijnde wetenschappelijke bewijs kun je de sector professionaliseren en is een nog hoogwaardiger beroepsbeoefening mogelijk.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Prof. dr. Henk Garretsen is socioloog en epidemioloog. Sinds 2000 is Garretsen hoogleraar Gezondheidszorgbeleid aan de Tilburg University en voorzitter van Tranzo, een wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn.
5
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
6
Willen sociaal werkers dat wel? In Tilburg hebben we tien jaar geleden onderzoek gedaan onder sociaal werkers. Die bleken nog weinig evidence based te werken maar dat best te willen. Dat was toen zo, en ik heb geen reden om aan te nemen dat het nu anders is. Maar het is moeilijk om op eigen houtje je vakuitoefening te veranderen. Een landelijk systeem helpt de individuele werkers, en biedt bovendien meer kans op professionalisering. Het advies pleit voor een nauwe samenwerking tussen sociaal werkers en wetenschappelijk onderzoekers. Hoe ziet u die voor zich? Wij hebben daar vanuit Tranzo al jaren ervaring mee. Onze missie is om een brug te slaan tussen wetenschap en praktijk. We doen dat met academische werkplaatsen, onder andere voor sociaal werk. In die werkplaatsen werken wij langdurig samen met praktijkinstellingen. Het advies noemt dat: regionale kennisnetwerken. Met onze partners spreken we een onderzoeksprogramma af, vijf jaar vooruit. We doen ook veel aan kennisuitwisseling, waarbij ons motto is dat er volstrekte gelijkwaardigheid moet zijn tussen veld en wetenschap. Beide partijen investeren in de samenwerking en beide moeten er beter van worden. Wij moeten wetenschappelijk hoogwaardige artikelen kunnen produceren. En wat we vinden moet van nut zijn voor de praktijk. De kruisbestuiving tussen wetenschap en praktijk lijkt bij Tranzo ook op individueel vlak plaats te vinden. Onze onderzoekers zijn voor een deel professionals uit de praktijk: psychiaters, psychologen, epidemiologen van de GGD, sociaal werkers, ambtenaren van een gemeentelijke overheid. Wij noemen ze science practitioners. Het advies spreekt van professional-onderzoekers. De mensen zijn parttime bij ons gedetacheerd om onderzoek te doen. De praktijkinstelling betaalt het salaris door. Wij betalen de begeleiding, ondersteuning, overhead. Onze science practitioners staan zo met een been in de praktijk en met een been in de wetenschap.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Bij Tranzo doet u dus eigenlijk al wat in het advies gepropageerd wordt, alleen zijn de termen anders? Dat klopt. We begonnen met de academische werkplaatsen in 2002. In de loop der tijd ontwikkel je dan een eigen terminologie. Je kunt vervolgens niet eisen dat elke commissie in het land die termen overneemt. Dat maakt ook niet uit, als het gedachtegoed maar gedeeld wordt.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
7
8
Interview met dr. Lies Schilder
Mieke de Waal
Het dagelijks werk gaat altijd voor Op 1 januari 2015 gaat de nieuwe Jeugdwet in. Die stelt – meer dan de Wmo – landelijke eisen aan gemeenten en instellingen. Gemeenten moeten zorgen dat er voldoende voorzieningen zijn voor het organiseren en leveren van jeugdhulp die aansluit bij het ontwikkelingsniveau van het kind. Lies Schilder, directeur van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW), verwacht dat de nieuwe eisen een welkome versterking opleveren van de beroepsidentiteit van haar beroepsgroep. Wat is er mis met het huidige maatschappelijk werk? De meeste maatschappelijk werkers hebben naar mijn idee een weinig sterke beroepsidentiteit. Het zou goed zijn voor hun vak en voor de missie die ze nastreven als ze die meer zouden ontwikkelen. Ze zouden hun theoretische kennis beter op peil moeten houden, zich bepaalde standaarden eigen moeten maken en zich ook krachtiger als beroepsgroep moeten organiseren. Komen ze niet aan bijscholen toe of vinden ze dat ze het vak wel onder de knie hebben? Mijn onderzoek was kwalitatief onderzoek van opzet, dus alleen op basis daarvan kan ik niet generaliseren naar de hele groep. Ik heb wel tijdens lezingen veel herkenning ontmoet. Wat ik gezien heb is dat maatschappelijk werkers zich zeker willen ontwikkelen. Ze zijn heel leergierig, dat blijkt ook uit ander onderzoek. Maar het dagelijks werk gaat altijd voor: de vragen vanuit cliënten en ook de eisen vanuit de instelling waarin ze werken. Daar zijn ze loyaal aan. Bij maatschappelijk werkers trekt de functie harder aan hen dan hun beroep.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Dr. Lies Schilder is directeur van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW). Sinds een aantal jaren staat de NVMW ook open voor jeugdzorgwerkers en sociaal-agogisch werkers. Begin 2013 promoveerde ze op een proefschrift over professionalisering in haar vak: Leren dat maatschappelijk werkt.
9
Dr. Lies Schilder. Foto: Felix Ireland.
Waaraan ziet u dat de functie soms andere dingen vraagt dan het beroep? Voor professionals in het sociaal werk is het beroepsgeheim belangrijk. Nu met de Wmo en de Jeugdwet de gemeenten een belangrijker rol krijgen, komt het beroepsgeheim onder druk te staan. Ik krijg regelmatig signalen dat gemeenten het beroepsgeheim ouderwets vinden. Gemeentelijke ambtenaren vinden dat professionals daar niet zo moeilijk over moeten doen. Een manager van een instelling voor maatschappelijk werk en dienstverlening vertelde me in vertrouwen dat wanneer hij bij ambtenaren het woord beroepscode laat vallen, de rook spontaan uit hun oren komt. Begrijpt u iets van die ambtelijke irritatie over het beroepsgeheim? Ik kan hem theoretisch wel begrijpen, maar ik ben het er niet mee eens. Gemeenten hebben er veel belang bij om informatie zo rechtstreeks mogelijk te krijgen en leefgebieden aan elkaar te kop-
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
10
pelen. Ze gaan daarbij over grenzen die in andere beroepsgroepen belangrijk zijn. Ik las bijvoorbeeld in een artikel van een jurist hoe een gezinsvoogd gevraagd was om haar cliënte duidelijk te maken dat ze maar beter een bepaald huis kon accepteren omdat anders haar uitkering gekort zou worden. Sociale professionals moeten echter altijd het belang van de cliënt voorop stellen. Anders zakt de bodem onder hun beroep weg. Dat vraagt bescherming van het beroepsgeheim. Ziet u ook positieve kanten aan de veranderingen door de Wmo en Jeugdwet? In de nieuwe Jeugdwet – ingaand per 1 januari 2015 – is een paragraaf over professionalisering opgenomen. Jeugdhulpverleners met een wetenschappelijke en hbo-opleiding moeten in principe vanaf januari geregistreerd zijn bij een landelijk erkend beroepsregister om in de jeugdhulp te mogen werken. Jeugdzorgwerkers, jeugdhulpverleners en schoolmaatschappelijk werkers gaan dan onder tuchtrecht vallen en worden gehouden aan hun eigen beroepscode. Ook moeten ze aan bepaalde vakbekwaamheidseisen voldoen. Ik ben daar enthousiast over omdat ik verwacht dat het een enorme impuls geeft aan de versterking van de beroepsidentiteit. Ik hoop van harte dat hulpverleners die omslag gaan maken: de nieuwe eisen niet opvatten als weer iets dat over hen heen komt, maar echt zelf aanpakken omdat ze zo hun professionele ruimte kunnen vergroten. Wanneer komen de grote veranderingen? Eigenlijk zijn we al een jaar of zeven bezig om met veel partijen naar de nieuwe Jeugdwet toe te werken. Voor jeugdzorgwerkers is de registratie al in werking gesteld. Volgens de laatste cijfers hebben 15.000 jeugdzorgwerkers zich aangemeld, maar inmiddels kunnen dit er wel zo’n 18.000 zijn. Een uitbreiding van de registratie-eis richting hulpverleners in de Wmo ligt in de lijn der verwachtingen. Met de inhoudelijke eisen voor registratie kun je sturen wat voor profiel je van een werker verwacht. Hierin heeft de NVMW als beroepsvereniging een belangrijke adviserende rol. Zo hebben we als een van de criteria gesteld dat professionals een bijscholingscursus beroepsethiek moeten doen als ze die nog niet in hun beroepsopleiding hebben gehad.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Wat is de volgende uitdaging?
11
We moeten slimme manieren bedenken waarop sociale professionals gaan inzien dat ze mee eigenaar worden van hun beroep door toe te treden tot hun beroepsvereniging. Als lid van de NVMW kunnen ze invloed uitoefenen op de eisen die het register aan hen stelt. Veel sociale professionals werken in organisaties en hebben nooit het beeld van een zelfstandige professional geïnternaliseerd. Op dit moment bepalen vooral de gemeenten en instellingen wat ze moeten doen, maar ze zouden zelf een sterkere stem moeten krijgen. Kijk hoe de huisartsen van zich laten horen als ze het ergens niet mee eens zijn, of de GGZ-werkers. Dat zouden sociaal werkers en jeugdzorgwerkers ook vaker moeten doen maar bij hen is het besef er vaak nog niet zo. Het zijn in de eerste plaats doeners. Ze leven voor het contact met klanten, gaan de wijk in, willen mensen helpen. Maar professionalisering vraagt ook achter het bureau zitten, stukken lezen, je organiseren en van je laten horen. Daarin kunnen sociale professionals wel wat sturing gebruiken, anders sturen de dagelijkse eisen hen.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
12
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Interview met prof. Jaap van Weeghel
Mieke de Waal
13
Veel jongeren met psychische problemen verwachten dat ze uitgesloten worden Jaap van Weeghel maakte deel uit van de Gezondheidsraadcommissie die onlangs twee adviezen opstelde: eentje over ADHD en eentje over maatschappelijke participatie van jongeren met psychische problemen. Hij raadt GGZ-behandelaars en sociale wijkteams aan om zich in nauwe samenwerking om deze kinderen en jongeren te bekommeren. Maatschappelijk meedoen en psychisch herstel kunnen elkaar dan versterken. Volgens het advies is er sprake van een gestage groei van het aantal jongeren met psychische klachten. Is dit ook uw ervaring? Bij Phrenos richten we ons op ernstige en langdurige psychische aandoeningen. In de meeste gevallen gaat het om mensen die last hebben van psychoses of een bipolaire stoornis. Dit zijn complexe aandoeningen die grote moeilijkheden kunnen veroorzaken in het dagelijks leven. De groep mensen is in aantal redelijk stabiel, bijna twee procent van de totale Nederlandse bevolking en ongeveer een kwart van alle mensen met psychische stoornissen. De spectaculaire stijging zie je vooral in de zogenoemde ‘lichtere’ diagnoses: ADHD, autisme-achtige stoornissen, angst en depressie. Deze common mental disorders komen ontzettend veel voor. Ze zijn ook modegevoeliger. Is het altijd gelijk duidelijk hoe ernstig iemands psychische klachten zijn? Een eerste psychose komt meestal in de adolescentie of jongvolwassenheid, bijvoorbeeld als mensen tegen het examen aan zitten of net beginnen te studeren. Meestal weet je dan nog niet of het langdurig en ernstig zal zijn. Een minderheid heeft het geluk dat GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Prof. dr. Jaap van Weeghel is parttime hoogleraar psychiatrische rehabilitatie aan de universiteit van Tilburg en hoofd onderzoek en ontwikkeling bij GGZ Dijk en Duin. Ook is hij wetenschappelijk directeur van Phrenos, een kenniscentrum dat zich richt op de behandeling, het persoonlijk herstel en de maatschappelijke participatie van mensen met ernstige en langdurige psychische aandoeningen. Er zijn 33 grote GGZ-instellingen lid van Phrenos.
14
het bij een enkele psychose blijft. Allerlei factoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van psychische klachten: genetische kwetsbaarheid voor psychosen bijvoorbeeld, maar het kan ook met de omgeving te maken hebben. Belastend is het gebruik van drugs. Hetzelfde geldt voor een allochtone afkomst; jonge Antillianen en Marokkanen hebben veel vaker last van psychosen dan mensen uit andere bevolkingsgroepen. In het algemeen is het belastend als mensen zich in de maatschappij minder welkom voelen of als ze tot een minderheid horen in de buurt. Verder is opgroeien op het platteland veelal gunstiger dan in de stad. Wat hebben jongeren met psychische problemen met elkaar gemeen? Het stigma-probleem is iets waar al deze jongeren mee kampen. Wij doen daar best veel mee bij Phrenos. We doen aan onderzoek op dat gebied, proberen de publieke opinie te beïnvloeden, bijvoorbeeld door mee te denken over het SIRE-spotje over dit onderwerp. Maar belangrijker is misschien wel dat het negatieve oordeel van de omgeving geïnternaliseerd kan worden, naar binnen slaat. Dat is een veelvoorkomend probleem. Bij zelfstigma moet je empowerment-achtige dingen gaan doen: ‘Je bent veel meer dan een diagnose’. Zowel jongeren met ernstige als met algemenere psychische problemen verwachten vaak niet anders dan dat ze uitgesloten worden en ondernemen daarom liever niets meer. We noemen dat het why try effect: je legt je er dan bij voorbaat bij neer dat je er niet meer bij hoort. Je gaat niet meer solliciteren, je gaat geen vriendschappen aan, je begint geen opleiding meer. Uit angst voor reacties van anderen en omdat je zelf ook denkt dat je het niet kunt. Vaak is het geanticipeerde probleem veel zwaarder dan de feitelijke achterstelling, al is dat uiteindelijk wel de bron van de ellende. Wat vindt u belangrijk bij het doorschuiven van taken van rijk naar gemeenten? Ik hoop en verwacht toch wel dat de specialistische zorg voor mensen met psychoses en andere langdurige en ernstige psychische aandoeningen overeind blijft. Die zorg kan het maatschappelijk werk niet voor zijn rekening nemen, dat is te ingewikkeld. Ik zie ook wel kansen als de gemeenten meer ondersteuning gaan bieden.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Het kan normaliserend werken wanneer niet alles vanuit de psychiatrische hoek georganiseerd wordt. Het zou mooi zijn wanneer het gewone burgerschap meer terug zou komen voor deze groep mensen. Ik weet dat dit niet vanzelf zal gaan. In Vlaanderen bleek bijvoorbeeld dat GGZ-werkers die dicht bij de jongeren staan meer in hun arbeidskansen geloven dan trajectbegeleiders vanuit gemeenten. Die zien hen vaker als kanslozen waar ze geen energie in gaan steken. Als je alles aan de gemeenten overlaat, dreigt het gevaar dat je als jongere met psychische problemen achter in de rij komt. Je vormt geen laaghangend fruit voor ze, om het maar zo te zeggen. Welke begeleiding wenst u jongeren met psychische problemen toe? Je bent jong en hebt een psychiatrisch probleem maar wilt wel graag een gewoon leven leiden. Het belangrijkste is dan: kom ik een hulpverlener of een trajectbegeleider tegen die in mijn mogelijkheden gelooft? Ik denk dat we moeten streven naar een mengvorm: sociaal werk vanuit de Wmo gedacht, gecombineerd met specialistisch psychiatrisch werk. Je kunt deze jongeren het beste naar werk begeleiden met een geïntegreerde benadering vanuit een multidisciplinair team. Zoals we in het advies stellen: je zou experimenten moeten starten en onderzoek moeten doen naar die geïntegreerde benadering. Gemeenten zouden die benadering moeten versterken door mee te gaan doen, niet door een volledig eigen benadering te kiezen. Het zou terug naar af zijn wanneer gemeenten zeggen: laat ons die participatie maar doen en doen jullie de behandeling. GGZ-behandelaars moeten juist nauwe samenwerking zoeken met de sociale wijkteams die nu overal ontstaan. En ga niet wachten met iemand naar werk of studie te begeleiden tot diegene volledig symptoomvrij is. Dan kun je wachten tot je een ons weegt. Je moet juist denken: als die man of vrouw een studie gaat doen of werkt kan dat gunstig zijn voor het herstel van zijn psychische gezondheid. Je moet dus parallel werken, niet sequentieel. Dat zal bij ADHD net zo zijn. Ook voor hen geldt: als ze goed in de samenleving functioneren, gaan hun psychische problemen daar ook van opknappen. En omgekeerd: succesvolle behandeling van die psychische problemen kan ontzettend helpen om maatschappelijk weer mee te doen. Vandaar mijn pleidooi om de psychische problemen en het maatschappelijk functioneren in nauwe samenhang aan te pakken.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
15
16
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Interview met Hans Moolenburgh, arts
Mieke de Waal
17
Huisartsen zoeken naar betere aanpak van ADHD Hans Moolenburgh is huisarts bij Zorggroep Katwijk, een samenwerkingsverband van onder meer huisartsen en apothekers. Met elkaar kijken de huisartsen en huisartsondersteuners wat er mogelijk is om de begeleiding van kinderen met psychische problemen te verbeteren. Ziet u als huisarts veel kinderen? Als huisarts zien wij alle leeftijdsgroepen. Veel mensen beseffen niet dat bij de gemiddelde huisarts één op de zes afspraken een kindconsult is. Het aantal wisselt een beetje per praktijk, mede afhankelijk van de wijk. In onze praktijk ligt het aantal nog iets hoger. Op het ogenblik speelt de discussie of wij als huisartsen de ontwikkeling van een kind in de gaten kunnen houden, of dat wij ze daarvoor moeten gaan doorverwijzen naar het Centrum voor Jeugd en Gezin. Wij gaan ervan uit dat wij er wat mee kunnen en ook mee moeten. Hoe ziet de begeleiding door huisartsen er idealiter uit? Met het project Alle Hens aan Dek hebben wij de afgelopen vijf jaar een pilot gedaan om uit te zoeken hoe we kinderen met psychosociale problemen het beste kunnen helpen. Gemiddeld onderzoeken we tweehonderdvijftig kinderen per jaar. Als volgende stap in dit project willen we dat de keten zich organiseert en daarvoor is ADHD een goede ingang. Daar heeft iedereen mee te maken: de huisarts, de scholen, ouders. Ook worden voor deze groep kinderen heel veel zorgkosten gemaakt omdat ze al snel worden doorverwezen naar de tweede lijn. Het is een categorie waar volgens ons veel winst te halen is, zowel letterlijk als figuurlijk, door juist
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
18
rond dat beeld een gedragslijn te ontwikkelen. Voor de ADHDpilot hebben we tot nu toe ruim honderd kinderen onderzocht. In januari sluiten we de pilot af; dan komen de cijfers beschikbaar. Ik vind het belangrijk dat de aanpak van kinderen met problemen niet van bovenaf door beleid wordt gedicteerd, maar wordt bijgesteld op basis van wetenschappelijk onderzoek. Het advies van de Gezondheidsraad stelt dat huisartsen snel doorverwijzen, waardoor kinderen en jongeren te zware zorg krijgen. Wat vindt u hiervan? Landelijk gezien kan dat misschien kloppen maar in een aantal plaatsen, waaronder Katwijk, zijn we het al anders aan het doen. We maakten ons destijds zorgen omdat we voor veel kinderen met psychosociale problemen geen adequate hulp konden regelen. Kinderen die naar Bureau Jeugdzorg werden verwezen waren na eindeloze wachttijden niets opgeschoten. We hebben toen een poosje een eerstelijnspsycholoog als praktijkondersteuner voor een paar huisartsen laten werken. Dat liep goed, niet alleen bij ADHD maar ook bijvoorbeeld bij scheidingsproblematiek bij kinderen. We dachten toen: je moet als huisarts een zorgpad hebben voor de jeugd, waardoor je tijdens je spreekuur niet wordt overvallen door een vraag. Stel: ouders komen in maart bij je met hun kind. Ze willen medicatie want het gaat niet goed op school en het kind moet wel overgaan. Je kunt je dan voor het blok gezet voelen. Maar als je als huisarts stappen hebt die je altijd eerst moet zetten, dan heb je houvast. En je kunt dat ook uitleggen aan ouders. Er wordt nu inderdaad vaak te snel medicatie gegeven. Soms moet dat wel, maar je moet zeker niet als eerste naar de pillen grijpen. Het advies pleit voor een zorgmodel waarin de huisarts met een multidisciplinair team de begeleiding van deze kinderen verzorgt. Uw praktijk heeft al ervaring opgedaan met zo’n ‘ketenzorgmodel’. In onze pilot komt een kind met een probleem eerst bij de praktijkondersteuner. Die voert een gesprek van een uur met de ouders en onderzoekt in een volgend consult het kind. Met drie a vier bezoeken is het kind vaak al geholpen of hebben we voldoende informatie om verder te kunnen. Er is dan ook navraag gedaan bij de school. Rond ADHD volgt een multidisciplinair overleg met
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
huisarts, schoolarts, psycholoog, jeugdzorg, kinderpsychiater. Elk kind wordt besproken en er wordt gekeken of verder onderzoek nodig is of niet. Vervolgens brengen we advies uit aan de ouders. Als het goed is, heb je met twee maanden tijd duidelijkheid. We zijn liever wat langer bezig en grondig dan te kort door de bocht. Vergis je niet: als ik een kind medicatie geef maak ik eigenlijk de keus voor dat kind om de komende jaren pillen te gebruiken. Daar moet je niet te snel toe besluiten. In onze pilot bouwen we filters in om niet te snel tot een diagnose te komen. Door goed te onderzoeken hopen we overdiagnostiek te vermijden en zinvolle therapieën toe te passen. Medicatie hoort daar wel bij: achteraan in het rijtje, niet vooraan. Lukt het om de partijen op elkaar aan te laten sluiten tegen de achtergrond van de nieuwe Jeugdwet? We zijn nog volop met elkaar in overleg over de beste aanpak. Vanuit de samenwerkende huisartsenpraktijken kijken we bijvoorbeeld wat er mogelijk is om samen met de gemeente verder te ontwikkelen. Wij vinden het heel belangrijk om ouders en kinderen eerst te trainen in de omgang met gedragsproblemen. Daar heb je goede programma’s voor. Wij vinden niet dat je medicatie moet geven voordat je geprobeerd hebt om ouders en kinderen en school anders te laten omgaan met dat gedrag. De gemeente zou trainingprogramma’s voor bijvoorbeeld ‘executieve functies’ voor kinderen moeten faciliteren. Gelukkig is er bij de gemeente de expliciete wens om medicalisering tegen te gaan. Maar daar denkt men soms te optimistisch dat alles wel op eigen kracht veranderd kan worden of door een ingreep in de omgeving. We zullen ergens tussenin moeten uitkomen en dat is gemeenschappelijk werk. Hoe bekijkt u als huisarts de veranderingen onder de nieuwe Jeugdwet? Met de Jeugdwet is het kind met psychische problematiek losgeslagen van de veilige verankering in de zorg. De wet is veel te snel ingevoerd, en veel gemeenten zijn niet klaar voor de taken die er liggen. Positief van de Jeugdwet is dat onderkend wordt dat niet alle kinderen met problemen in de tweede lijn (artsenhanden) moeten belanden. Maar die kinderen moeten wel een goede behandeling krijgen, en daar zetten we ons voor in. Er kan meer
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
19
20
met kinderen dan we nu doen, en ook meer met hulp van huisartsen. Het is verbazingwekkend dat door de jaren heen steeds is gezegd dat huisartsen zich niet met deze problematiek moesten bemoeien. Bureau Jeugdzorg gold als dé ingang voor de jeugd. Nu wordt het Centrum voor Jeugd en Gezin dé nieuwe ingang. Door een amendement van CDA-politica Mona Keizer heeft de huisarts een rol in de Jeugdwet behouden, anders was dat gewoon niet meer aan de orde. Zo eenzijdig is er gedacht. De huisarts vormt een soort vluchtheuvel waar ouders nog terecht kunnen. Maar er moeten wel zebrapaden naar de andere kant gaan. Geen eenzijdig pad naar de tweede lijn maar een breed palet van mogelijkheden. De huisarts kan deze hulp bieden dankzij de praktijkondersteuner GGZ-jeugd. Daarom is het dringend nodig dat de zorgverzekeraar de praktijkondersteuner-jeugd vanaf 2015 blijft bekostigen. Als kinderen alleen maar onder een Wmo-regeling vallen, niets anders, vind ik dat bedreigend voor de kinderen die echt ziek zijn. Daarbij komt dat ik de 1-loket-gedachte heel raar vind. Als ouder wil je keuzes kunnen maken in waar je heen gaat met je kind. Die plekken moeten wel op elkaar afgestemd zijn. Ik word zelf opstandig als ik maar één keuze krijg; ik vind het niet passen in deze tijd. Een belangrijk doel van de Jeugdwet is bezuiniging door vermindering van zorg. Internationaal geldt: je mag een kind niet belemmeren in zijn zorg. Het is de vraag of dat gaat gebeuren. Het is wachten op de eerste ouder die naar de rechter stapt en zegt: mijn kind heeft deze zorg nodig en die krijgt hij niet.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
21
Varia
Werkprogramma 2015: diverse bekende thema’s opnieuw belicht Krachtens de Kaderwet adviescolleges moet de Gezondheidsraad elk jaar een werkprogramma opstellen waarin lopende en nieuwe activiteiten worden beschreven. Omdat complexere adviestrajecten doorgaans langer dan een jaar duren, liggen de jaarlijkse werkprogramma’s om zo te zeggen dakpansgewijs over elkaar. Vergelijkt men de werkprogramma’s over een langere periode, dan valt op dat diverse vraagstukken met een zekere regelmaat terugkeren. Dat is niet verwonderlijk, want beleidsmatig blijven tal van thema’s op de agenda staan. Het is aan de Gezondheidsraad om daarover periodiek te adviseren op basis van de laatste stand van wetenschap. Grotere thema’s Er zijn enkele grotere onderwerpen waaraan de Gezondheidsraad in de komende programmaperiode werkt. Zo zal de raad het ruim twintig jaar geleden uitgebrachte advies Medisch handelen op een tweesprong actualiseren. Met de Richtlijnen goede voeding 2015 zal de wetenschappelijke basis voor het voedingsbeleid en de voedingsvoorlichting up-to-date worden gebracht. Ook zal de raad opnieuw aandacht geven aan de focus van het gezondheidsonderzoek dat aan onze universitaire medische centra verricht wordt. Specifiekere onderwerpen Het werkprogramma bevat nog andere ‘oude bekenden’. Daartoe behoort het luchtkwaliteitsbeleid: zijn er mogelijkheden om verdere gezondheidswinst te boeken? Een tweede onderwerp dat maatschappelijk en wetenschappelijk in de belangstelling blijft staan, zijn de mogelijke gezondheidseffecten van wonen in de buurt van hoogspanningslijnen.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
22
Ook daarover bereidt de raad een advies voor. Verder komt er een nieuw advies over ontwikkelingen op het gebied van prenatale screening. Vaste activiteiten De continuïteit van advisering komt het sterkst tot uiting in het brede spectrum aan vaste activiteiten van de Gezondheidsraad. Het gaat onder meer om signalerende adviezen op het terrein van zorg, preventie, leefomgeving en arbeidsomstandigheden. Signalering van medisch-ethische ontwikkelingen maakt er eveneens deel van uit. Daarnaast vormen adviezen over vaccinatie- en screeningsvraagstukken een substantieel deel van de productie van de raad.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Gr-galerie
23
Keukengeheimen, die onthulden medewerkers van het secretariaat van de Gezondheidsraad elkaar bij de zomertentoonstelling van dit jaar. Ieder maakte een geliefd recept, fotografeerde het en gaf de bereidingswijze prijs. Alle foto’s zijn voorlopig nog te zien in de werkkamers bij de raad. Op deze foto van Marijke Jaspers ziet u de populaire Chocolami, een ‘salami’ gemaakt van chocolade, noten, boter en biskwie. Haar advies: eet er niet teveel van, ook een dun plakje is al goed voor je humeur.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
24
Optimale gezondheidszorg
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Optimale gezondheidszorg / Nieuwe adviezen
Eert Schoten
25
Meer medicatie ADHD baart zorgen De afgelopen jaren is het gebruik van het geneesmiddel Ritalin bij kinderen en jongeren verviervoudigd. Ook blijkt een groeiend aantal jeugdigen met ADHD-achtige problemen in het hulpcircuit terecht te komen. Toegenomen prestatiedruk en afgenomen tolerantie van afwijkend gedrag lijken belangrijke oorzaken van de sterk gegroeide hulpvraag. Hiermee is niet vastgesteld of er sprake is van overbehandeling. Daarvoor is onvoldoende bekend over gepaste zorg. Hoe dan ook moet veel meer gekeken worden naar wat zorgverleners, scholen en werkgevers kunnen doen om de problemen van jongeren het hoofd te bieden. Dit schrijft de Gezondheidsraad in twee op 3 juli 2014 uitgebrachte adviezen aan de staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, getiteld ADHD: medicatie en maatschappij en Participatie van jongeren met psychische problemen. Groeiende hulpvraag Er is veel discussie over de gestage groei van het aantal jongeren met psychische klachten, waaronder ADHD-achtige problemen. Die groei gaat gepaard met een toenemende vraag naar zorg of hulp en een toenemend medicijngebruik. Hoogstwaarschijnlijk zijn maatschappelijke ontwikkelingen verantwoordelijk voor toename van de hulpvraag. Zo lijken kinderen en jongeren die minder dan gemiddeld presteren eerder problemen op school te ervaren. Bovendien worden scholen, ouders en de GGZ financieel geprikkeld om aan te sturen op een diagnose. Ook lijken afwijkingen van het gemiddelde steeds minder te worden getolereerd.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Drs. E.J. Schoten maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicaties ADHD: medicatie en maatschappij (2014/19) en Participatie van jongeren met psychische problemen (2014/18) zijn te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
26
Benadering vanuit de zorg Tot nog toe worden oplossingen voor problemen die jongeren met ADHD en andere psychische klachten ervaren vooral binnen het zorgdomein gezocht. Voor symptomen van ADHD helpt medicamenteuze behandeling volgens de Gezondheidsraad op korte termijn goed. Er kunnen zich echter ook bijwerkingen voordoen, zoals slaapproblemen, nervositeit en hoofdpijn. Evenmin is een gunstig effect op lange termijn aangetoond. Mediatietherapie (ouder- of leerkrachttraining) heeft een gunstig effect op het sociaal gedrag, evenals op de opvoedvaardigheden van de ouders. In hoeverre de feitelijke zorgverlening gepast is, dat wil zeggen in de benodigde hulp voorziet zonder inzet van te zware middelen, is niet vastgesteld. Gelet daarop baart de snelle groei van het aantal medicatievoorschriften zorgen. Belang van een bredere aanpak De Gezondheidsraad vindt het belangrijk om ook andere maatschappelijke sectoren nauwer bij de problematiek te betrekken. Methoden die zijn ontwikkeld binnen de zogeheten rehabilitatiebenadering lijken goede kansen te bieden om de participatie van jongeren met psychische klachten te bevorderen. De effectiviteit hiervan dient echter nog wel beter te worden onderzocht. Parallel daaraan kunnen ook scholen en werkgevers, via gerichte coaching en een passende arbeidsorganisatie, eraan bijdragen dat deze jongeren hun draai in de samenleving weten te vinden, aldus de raad. Samenstelling commissie: prof. dr. I.D. de Beaufort, hoogleraar medische ethiek, Erasmus MC, Rotterdam, voorzitter prof. dr. F. Boer, emeritus hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, De Bascule en Academisch Medisch Centrum, Amsterdam dr. E.A. Fliers, kinderarts, Virenze, Gorinchem dr. H.M.Y.Koomen, universitair hoofddocent pedagogiek, onderwijskunde en lerarenopleiding, Universiteit van Amsterdam dr. L. Korevaar, lector rehabilitatie, Hanzehogeschool Groningen dr. H. Kroneman, verzekeringsarts, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, Amsterdam prof. dr. J. Oosterlaan, hoogleraar pediatrische neuropsychologie, VUmc en Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
A.C. Paternotte, vertegenwoordiger ouders van kinderen/ jongeren met leer- en gedragsstoornissen, Groenekan prof. dr. P.J.M. Prins, hoogleraar klinische kinder- en jeugdpsychologie, Universiteit van Amsterdam prof. dr. F.C. Verhulst, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Erasmus MC, Rotterdam prof. dr. R.R.J.M. Vermeiren, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Curium-LUMC, Leids Universitair Medisch Centrum / hoogleraar forensische kinder- en jeugdpsychiatrie, VUmc, Amsterdam drs. D. Walstock, huisarts, Medisch Centrum Eudokia, Enschede prof. dr. J. van Weeghel, hoogleraar rehabilitatie, Tilburg University, kenniscentrum Phrenos
20 14
dr. T. van Wel, psycholoog en onderzoeker, ABC Altrecht, Utrecht prof. dr. M. de Winter, hoogleraar maatschappelijke opvoedingsvraagstukken, Universiteit Utrecht drs. K.H.G. van den Bos-van der Ham, directie Jeugd, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarnemer drs. M.G.K. Einerhand, directie inkomensverzekeringen en -voorzieningen, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarnemer
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
drs. A.M. Krug, directie Jeugd, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarnemer drs. J. Kuipers, themadirectie Jeugd, onderwijs en zorg, ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarnemer (tot december 2013) drs. C.A.M. Vlooswijk, ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarnemer (vanaf januari 2014) dr. G.A.J. Soete, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris L.M. Cornips, MPhil, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
SEP TEM BER
20 14
27
28
Gezonde leefomgeving
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Gezonde leefomgeving / Nieuw advies
Eric van Rongen
29
Geen dierexperimenteel bewijs voor schade door telecommunicatie Het gebruik van het radiofrequente deel van het elektromagnetisch spectrum voor mobiele telecommunicatie biedt veel voordelen voor het dagelijks leven. De daarmee gepaard gaande blootstelling aan elektromagnetische velden leidt echter ook tot zorgen, bijvoorbeeld dat er een verhoogde kans is op het krijgen van kanker. De Commissie Elektromagnetische velden van de Gezondheidsraad heeft systematische analyses uitgevoerd van de epidemiologische en dierexperimentele gegevens over de relatie tussen blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden en kanker. In een advies uit 2013 zijn de epidemiologische gegevens besproken. Het nu uitgebrachte Engelstalige advies Mobile phones and cancer. Part 2. Animal studies on carcinogenesis bevat een analyse van de dierexperimentele gegevens. De commissie concludeert dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden bij proefdieren kanker kan veroorzaken of de ontwikkeling van kanker kan stimuleren.
Dr. E. van Rongen maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Mobile phones and cancer. Part 2. Animal studies on carcinogenesis (2014/22) is uitgebracht in het Engels en heeft een Nederlandse samenvatting. Het advies is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek 'Verschenen'.
In een derde advies zal de commissie de gegevens uit de eerste twee adviezen integreren en beoordelen in het licht van de classificatie van radiofrequente elektromagnetische velden door het International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie als ‘mogelijk kankerverwekkend bij mensen’. Dat advies wordt begin 2015 verwacht. Samenstelling commissie: prof. dr. G.C. van Rhoon, hoogleraar fysische aspecten van elektromagnetische velden en gezondheid, Erasmus MC Rotterdam, voorzitter prof. dr. A. Aleman, hoogleraar cognitieve neuropsychiatrie, Rijksuniversiteit Groningen
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
prof. dr. ir. H. Kromhout, hoogleraar arbeidshygiëne en blootstellingskarakterisering, Institute for Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht prof. dr. ir. F.E. van Leeuwen, hoogleraar epidemiologie van kanker, Vrije Universiteit Amsterdam; Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam
SEP TEM BER
20 14
30
prof. dr. H.F.J. Savelkoul, hoogleraar celbiologie en immunologie, Wageningen University prof. dr. W.J. Wadman, hoogleraar neurobiologie, Universiteit van Amsterdam D.H.J. van de Weerdt, arts, toxicoloog en medisch milieukundige, Hulpverlening Gelderland Midden, GGD, Arnhem prof. dr. R.A. Woutersen, hoogleraar translationele toxicologie, Wageningen University and Research centre / TNO Innovation for Life, Zeist prof. dr. ir. A.P.M. Zwamborn, hoogleraar elektromagnetische velden en gezondheid, Technische Universiteit Eindhoven; TNO, Den Haag
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
dr. G. Kelfkens, fysicus, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven prof. dr. I.A. Kreis, Gezondheidsraad, Den Haag, adviseur prof. dr. ir. E. Lebret, hoogleraar environmental health impact assessment, Institute for Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht / voorzitter Wetenschapsforum, Kennisplatform, waarnemer J. Robijns, adviseur Markttoegang, ministerie van Economische Zaken, Den Haag, waarnemer R.P.R. Schutte, ministerie van Infrastructuur en Milieu, Den Haag, waarnemer dr. E. van Rongen, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
20 14
Gezonde leefomgeving / Lopende zaken
Sies Dogger
31
Staatssecretaris reageert op advies over prenatale blootstelling aan stoffen Tijdens de prenatale ontwikkeling vinden veel processen plaats die bepalend zijn voor de rest van het leven. Blootstelling via de moeder aan stoffen in het milieu kan die processen verstoren en vroeg of laat tot gezondheidsschade leiden. Op verzoek van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bracht de Gezondheidsraad in het voorjaar een advies uit over deze problematiek. In een brief van 28 mei 2014 reageert staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu op het advies. Probleemstoffen In het advies beschrijft de Gezondheidsraad in hoeverre prenatale blootstelling aan bepaalde stoffen in de leefomgeving tot gezondheidsschade in Nederland heeft geleid. De sterkte voor die aanwijzingen verschilt per stof. Van de in het advies genoemde probleemstoffen zijn sommige inmiddels verboden (zoals PCB’s en DDT), voor andere geldt dat toepassing (vergaand) is teruggedrongen. In aanvulling daarop lopen op dit moment voor enkele genoemde stoffen specifieke trajecten die kunnen uitmonden in verdere beperking. De staatssecretaris meldt dat bijvoorbeeld in de nota Drinkwater ingegaan zal worden op de mogelijkheden om voor lood de nog resterende blootstelling verder terug te dringen. Wetenschappelijke beoordeling Volgens de raad is het huidige wetenschappelijke beoordelingskader REACH een stap in de goede richting maar valt het nog verder te verbeteren. Een nieuwe test met proefdieren zou nog betere informatie geven over mogelijke effecten van prenatale blootstelling aan stoffen op het endocrien systeem, het immuunsysteem en
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Drs. J.W. Dogger maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
32
het zenuwstelsel. Voor toekomstige implementatie in het beoordelingskader beveelt het advies een bepaald type in vitro testen aan. De staatssecretaris vat de aanbevelingen voor de invoering van de nieuwe proefdiertest op als een ondersteuning van haar beleid om deze test volledig in het Europese beoordelingskader te implementeren ter vervanging van de nu gebruikte test. Wat betreft de in vitro testen wijst ze erop dat dergelijke testen mondiaal ontwikkeld en vastgesteld worden voordat ze in de EU kunnen worden toegepast. Zij zal het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen om uit te zoeken welke aanvullingen voor test- en informatievereisten het meest gewenst zijn en om te onderzoeken in hoeverre testen hiertoe al beschikbaar of in ontwikkeling zijn en binnen enkele jaren ingevoerd kunnen worden. Surveillance Tot besluit van het advies pleit de raad voor het invoeren van een vorm van post marketing surveillance om het gebruik van een stof nauwlettend te volgen. Deze surveillance kan aanleiding geven tot nader onderzoek of aanvullende beleidsmaatregelen. De staatssecretaris is het hier mee eens. Het RIVM verkent daarom op haar verzoek de mogelijkheid om een systeem op te zetten waarin signalen van mogelijke nadelige effecten van stoffen uit de hoek van werknemers, consumenten en milieu worden gecombineerd met gegevens uit de literatuur.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
33
Gezonde arbeidsomstandigheden
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
34
Gezonde arbeidsomstandigheden / Nieuw advies
Bert van der Voet
Veilig werken met 5-nitroacenafteen Inademing van 5-nitroacenafteen op de werkplek kan leiden tot kanker. Dit is vooral van belang voor werknemers in de productie van kleurstoffen, plastics en pesticiden. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een op 1 juli 2014 verschenen advies aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Gezondheidsraad adviseert om 5-nitroacenafteen te classificeren in categorie 1B. In deze categorie vallen stoffen die beschouwd moeten worden als kankerverwekkend voor de mens. Bovendien wordt in dit advies een schatting gemaakt van het kankerrisico. Wanneer werknemers 40 jaar lang worden blootgesteld aan 1,5 mg 5-nitroacenafteen per kubieke meter lucht, leidt dat tot 4 extra sterfgevallen door kanker per 1.000 werknemers. Voor een concentratie van 0,015 mg 5-nitroacenafteen per kubieke meter lucht zal dit leiden tot 4 extra sterfgevallen door kanker per 100.000 werknemers.
Dr. G.B. van der Voet maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie 5-Nitroacenaphthene (2014/17) is uitgebracht in het Engels en heeft een Nederlandse samenvatting. Het advies is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Samenstelling commissie: prof. dr. R.A. Woutersen, hoogleraar translationele toxicologie, Wageningen University and Research centre / TNO Innovation for Life, Zeist, voorzitter dr. P.J. Boogaard, toxicoloog, Shell International BV, Den Haag prof. dr. ir. D.J.J. Heederik, hoogleraar gezondheidsrisicoanalyse, Institute for Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht dr. ir. R. Houba, arbeidshygiënist, Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, Utrecht prof. dr. H. van Loveren, hoogleraar immunotoxicologie, Universiteit Maastricht / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven dr. T.M. Pal, bedrijfsarts, Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Amsterdam prof. dr. A.H. Piersma, hoogleraar reproductie- en ontwikkelingstoxicologie, Universiteit Utrecht / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
prof. dr. H.P.J. te Riele, hoogleraar moleculaire biologie, Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis / VU medisch centrum, Amsterdam prof. dr. ir. I.M.C.M. Rietjens, hoogleraar toxicologie, Wageningen University & Research centre prof. dr. F.G.M. Russel, hoogleraar moleculaire farmacologie en toxicologie, Radboud Universiteit, Nijmegen dr. G.M.H. Swaen, epidemioloog, Universiteit Maastricht dr. ir. R.C.H. Vermeulen, epidemioloog, Institute for Risk Assessment Sciences, Utrecht P.B. Wulp, bedrijfsarts en medisch adviseur, Inspectie SZW, Utrecht mr. B.P.F.D. Hendrikx, Sociaal-Economische Raad, Den Haag, adviseur dr. G.B. van der Voet, toxicoloog, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
20 14
Gezonde arbeidsomstandigheden / Nieuw advies
Stefan Vink
35
Briefadvies over acrylamide Mensen die op hun werk acrylamide inademen, kunnen daar kanker door krijgen. In 2006 heeft de Gezondheidsraad berekend bij welke concentraties zich naar schatting 4 extra sterfgevallen door kanker kunnen voordoen per 1.000 en per 100.000 werknemers na 40 jaar beroepsmatige blootstelling. De raad heeft de gegevens die op dit moment beschikbaar zijn over blootstelling aan acrylamide en het ontstaan van kanker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om zijn eerdere advies te herzien. Dit staat in een briefadvies dat op 29 juli 2014 is aangeboden aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Dr. S.R. Vink maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. Het briefadvies Acrylamide (2014/20) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Samenstelling commissie: prof. dr. R.A. Woutersen, hoogleraar translationele toxicologie, Wageningen University and Research centre / TNO Innovation for Life, Zeist, voorzitter dr. P.J. Boogaard, toxicoloog, Shell International BV, Den Haag prof. dr. ir. D.J.J. Heederik, hoogleraar gezondheidsrisicoanalyse, Institute for Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht dr. ir. R. Houba, arbeidshygiënist, Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, Utrecht prof. dr. H. van Loveren, hoogleraar immunotoxicologie, Universiteit Maastricht / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven dr. T.M. Pal, bedrijfsarts, Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Amsterdam prof. dr. A.H. Piersma, hoogleraar reproductie- en ontwikkelingstoxicologie, Universiteit Utrecht /
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven prof. dr. H.P.J. te Riele, hoogleraar moleculaire biologie, Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis / Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam prof. dr. ir. I.M.C.M. Rietjens, hoogleraar toxicologie, Wageningen University & Research centre dr. G.M.H. Swaen, epidemioloog, Universiteit Maastricht dr. ir. R.C.H. Vermeulen, epidemioloog, Institute for Risk Assessment Sciences, Utrecht P.B. Wulp, bedrijfsarts en medisch adviseur, Inspectie SZW, Utrecht mr. B.P.F.D. Hendrikx, Sociaal-Economische Raad, Den Haag, adviseur dr. S.R. Vink, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
SEP TEM BER
20 14
36
Gezonde arbeidsomstandigheden / Lopende zaken
Stefan Vink
Openbaar conceptadvies over chloorpromazine De Gezondheidsraad heeft een conceptadvies openbaar gemaakt waarin de Subcommissie Classificatie van reproductietoxische stoffen van de Commissie Gezondheid en beroepsmatige blootstelling aan stoffen (GBBS) van de raad de reproductietoxische eigenschappen beoordeelt van chloorpromazine. Commentaar op het Engelstalige advies Chlorpromazine kunt u tot 31 oktober 2014 richten aan: mw. dr.ir. P.W. van Vliet (
[email protected]). Procedure Het conceptrapport is onder meer voorgelegd aan de Subcommissie Grenswaarden stoffen op de werkplek van de Sociaal Economische Raad en aan deskundigen uit kringen van werkgevers- en werknemersorganisaties. Ook andere belangstellenden kunnen reageren. Binnengekomen commentaar wordt meegewogen bij het vaststellen van het definitieve advies. Het uiteindelijke advies zal worden aangeboden aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De ontvangen commentaren en de reacties van de commissie hierop worden bij het uitbrengen van het definitieve advies openbaar gemaakt via de website van de Gezondheidsraad (www.gezondheidsraad.nl).
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Dr. S.R. Vink maakt deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad.
37
Innovatie en kennisinfrastructuur
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
38
Innovatie en kennisinfrastructuur / Nieuw advies
Mieke de Waal
Sociaal werk heeft stimulans nodig In 2015 worden overheidstaken in de maatschappelijke ondersteuning, de jeugdzorg en de arbeidsparticipatie overgeheveld van het rijk naar de gemeenten. Sociaal werkers – zoals maatschappelijk werkers, opbouwwerkers en sociaal pedagogische hulpverleners – kunnen in de uitvoering van die taken een belangrijke rol vervullen, maar zullen moeten investeren in hun vakmanschap. Hiervoor is een stimuleringsprogramma nodig. Dat schrijft de Gezondheidsraad in het advies Sociaal werk op solide basis, dat de voorzitter van de raad op 15 september 2014 aanbood aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Professionalisering De Gezondheidsraad beveelt sociaal werkers aan hun beroepsorganisatie uit te bouwen en goede na- en bijscholing op te zetten. Beroepsopleidingen moeten hiervoor een sociaal-wetenschappelijke basis bieden. Alle sociaal werkers zouden zich moeten inschrijven in een beroepsregister. Gemeenten kunnen de professionalise-ring bevorderen door alleen geregistreerde sociaal werkers in te schakelen.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
Dr. M.S. de Waal maakt als redacteur deel uit van de wetenschappelijke staf van de Gezondheidsraad. De publicatie Sociaal werk op solide basis (2014/21) is te downloaden van www.gr.nl. Zie rubriek ‘Verschenen’.
Stimuleringsprogramma
39
De raad roept de staatssecretaris van VWS en de Vereniging Nederlandse Gemeenten op om samen de opdracht te geven voor een landelijk programma om de ontwikkeling, verzameling en verspreiding van kennis voor het sociaal werk en de toepassing ervan te stimuleren. In het programma zullen vooral subsidie-aanvragen moeten worden gehonoreerd die zijn ingediend door duurzame samenwerkingsverbanden waarin sociaal werkers, gemeenten, onderzoekers, burgers en andere partijen op basis van gelijkwaardigheid participeren. Kennissysteem Het stimuleringsprogramma voor het sociaal werk zal erop gericht moeten zijn een goed functionerend, zichzelf in stand houdend kennissysteem tot stand te brengen met twee onderling verbonden kennisnetwerken: een landelijk dekkend systeem van regionale kennisnetwerken en een landelijk kennisnetwerk. Samenstelling commissie: prof. dr. A.L.M. Lagro-Janssen, huisarts, emeritus hoogleraar vrouwenstudies medische wetenschappen, Radboudumc, Nijmegen, voorzitter prof. dr. H.F.L. Garretsen, hoogleraar gezondheidszorgbeleid, voorzitter Tranzo, Tilburg University dr. ir. M.H. Kwekkeboom, lector community care, Hogeschool van Amsterdam, Kenniscentrum Maatschappij en Recht, Amsterdam K.E.J.M. de Laat, directeur-bestuurder, Vivaan, Oss / voorzitter Verdiwel, Utrecht dr. H. Rosendal, lector wijkzorg, Hogeschool Rotterdam, Kenniscentrum Zorginnovatie, Rotterdam prof. dr. J. Steyaert, master sociaal werk, Universiteit van Antwerpen, Antwerpen prof. dr. E.H. Tonkens, hoogleraar burgerschap en humanisering van instituties en organisaties, Universiteit voor Humanistiek, Utrecht
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
prof. dr. T. van Yperen, bijzonder hoogleraar monitoring en innovatie zorg voor de jeugd, Rijksuniversiteit Groningen / programmacoördinator effectieve jeugdzorg, Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht prof. dr. S. Keuzenkamp, bijzonder hoogleraar emancipatie in internationaal vergelijkend perspectief, Vrije Universiteit, Amsterdam / manager effectiviteit, Movisie, Utrecht, adviseur dr. M. Stavenuiter, hoofd onderzoeksgroep maatschappelijke participatie, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, adviseur drs. W.M.C. van der Steuijt, directie Maatschappelijke Ondersteuning, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, waarnemer mr. F.M. Westerbos, arts, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris dr. J.N.D. de Neeling, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
SEP TEM BER
20 14
40
40
Verschenen
De hieronder vermelde publicaties zijn te downloaden van de website (www.gr.nl) of – zolang de voorraad strekt – te bestellen bij het secretariaat van de Gezondheidsraad, Postbus 16052, 2500 BB Den Haag, tel: 070 340 75 20, e-mail:
[email protected].
ADHD: medicatie en maatschappij. 2014/19. Participatie van jongeren met psychische problemen. 2014/18. Hoogspecialistische geestelijke gezondheidszorg. 2014/14. Nevenbevindingen bij diagnostiek in de patiëntenzorg. 2014/13. Naar een duurzame weefselketen. 2014/04.
NIPT: dynamiek en ethiek van prenatale screening. 2013/34. Wet op het bevolkingsonderzoek: darmkankerscreening met een camerapil. 2013/31. Vaccinatie van zuigelingen tegen pneumokokkeninfecties (3). 2013/28. Het individuele, collectieve en publieke belang van vaccinatie. 2013/21. Wet op het bevolkingsonderzoek: voortzetting proefbevolkingsonderzoek naar darmkanker. 2013/20. Wet op het bevolkingsonderzoek: landelijk bevolkingsonderzoek naar darmkanker. 2013/19. Wet op het bevolkingsonderzoek: de Maastricht Studie. 2013/10. Wet op het bevolkingsonderzoek: kalkscore en kans op harten vaatziekten. 2013/09. Wet bevolkingsonderzoek: mammografie standaard in twee richtingen. 2013/07. Briefadvies Wet op het bevolkingsonderzoek: tussentijds advies over een pilot bevolkingsonderzoek naar darmkank. 2013/06.
2013
Gezonde leefomgeving
Raad voor het openbaar bestuur/Gezondheidsraad. Briefadvies Openbaarmaking van klachten, meldingen en signalen door de Inspectie voor de gezondheids-zorg (IGZ). 2013/26. Het maximum aantal kinderen per spermadonor. Evaluatie van de huidige richtlijn. 2013/18. Rijgeschiktheid bij autisme. 2013/13. Lyme onder de loep. 2013/12. Briefadvies Rijgeschiktheid bij ADHD. 2013/01.
2014
Algemeen 2014 Werkprogramma 2015 Gezondheidsraad. A14/02.
2013 Gezondheidsraad op koers. Zelfevaluatie 2008-2012. A13/03. Werkprogramma 2014 Gezondheidsraad. A13/02.
Optimale gezondheidszorg 2014
Mobile phones and cancer. Part 2. Animal studies on carcinogenesis. 2014/22. Briefadvies Risicocommunicatie op een nieuwe leest schoeien. 2014/12. De gezondheidsrisico’s van bisfenol A-analogen. 2014/06. Risico’s van prenatale blootstelling aan stoffen. 2014/05. Gewasbescherming en omwonenden. 2014/02.
Preventie 2013 2014 Grip op griep. 2014/16. Criteria voor de keuze van een vaccin tegen kinkhoest. 2014/11. Bevolkingsonderzoek naar borstkanker: verwachtingen en ontwikkelingen. 2014/01.
Een gezond binnenmilieu in de toekomst. 2013/17. Mobile phones and cancer. Part 1: Epidemiology of tumours in the head. 2013/11. De invloed van stikstof op de gezondheid. 2012/28. Sociale aspecten van de leefomgeving in relatie tot milieu en gezondheid. 2012/10.
2013 Wet op het bevolkingsonderzoek: niet-invasieve prenatale test bij verhoogd risico op trisomie. 2013/35.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
41
Gezonde arbeidsomstandigheden 2014 Briefadvies Acrylamide. 2014/20. 5-Nitroacenaphthene. 2014/17. Penicillamine- Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/15. Hydroxyurea - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/10. 3-Methylcholanthrene - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/09. Ifosfamide - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/08. Tellurium - Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2014/07. Benzene - Health-based recommended occupational exposure limit. 2014/03.
B-Estradiol. Evaluation of the carcinogenicity and genotoxicity. 2013/23. Polyvinyl chloride. Evaluation of the carcinogenicity and genotoxicity. 2013/22. Wolfraam en wolfraamverbindingen. Evaluation of the carcinogenicity and genotoxicity. 2013/16. Dimethylamine. 2013/15. Briefadvies Cadmium en anorganische cadmiumverbindingen. Evaluation of the carcinogenicity and genotoxicity. 2013/14. 1,3-Butadiene. Health-based calculated occupational cancer risk values. 2013/08. Repeterende handelingen tijdens werk. Risico’s voor de gezondheid. 2013/05. Triamcinolone/Triamcinolone acetonide. Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2013/03. Theophylline. Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2013/02.
2013 Vallen van hoogte. 2013/36. Isoniazid. Evaluation of the carcinogenicity and genotoxicity. 2013/33. Perfluooctanoic acid and its salts. Evaluation of the carcinogenicity and genotoxicity. 2013/32. Cortisone. Evaluation of the effects on reproduction, recommendation for classification. 2013/27. Bisfenol A diglycidyl ether. Evaluation of the carcinogenicity and genotoxicity. 2013/25.Ethylene. Evaluation of the carcinogenicity and genotoxicity. 2013/24.
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
Innovatie en kennisinfrastructuur 2014 Sociaal werk op solide basis. 2014/21.
2013 Publieke indicatoren voor kwaliteit van curatieve zorg. De stand van de discussie. 2013/29. Forensische geneeskunde ontleed. Naar een volwaardige plaats voor een bijzondere discipline. 2013/04.
20 14
41
42
GR AAD METE R
#
3,
J A ARG ANG
30,
SEP TEM BER
20 14
G RAADMETER # 3 J AARGANG 30 S EPTEMBER, 2 0 14
Redactie J.N.D. de Neeling (hoofdredacteur), M.S. de Waal (eindredacteur), H. Houweling, S.R. Vink, R.M. Weggemans Secretariaat/opmaak M. Javanmardi, J. van Kan Basisvormgeving Noortje Hoppe, Rotterdam Overname van artikelen is, met duidelijke bronvermelding, toegestaan. Adres redactie en abonnementen Gezondheidsraad Postbus 16052, 2500 BB Den Haag Telefoon - 070 340 75 20 E-mail -
[email protected] Internet - www.gr.nl www.gezondheidsraad.nl www.healthcouncil.nl ISSN 0169-5211
Graadmeter is een uitgave van het secretariaat van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad is ingesteld in 1902. De raad heeft als taak de regering en het parlement ‘voor te lichten over de stand van wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid en het gezondheids(zorg)onderzoek’ (art. 22 Gezondheidswet). De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn & Sport; Infrastructuur & Milieu; Sociale Zaken & Werkgelegenheid; Economische Zaken, Landbouw & Innovatie en Onderwijs, Cultuur & Wetenschap. De raad kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen, wanneer hij ontwikkelingen of trends signaleert die van belang kunnen zijn of worden voor het overheidsbeleid. De adviezen van de Gezondheidsraad worden in bijna alle gevallen opgesteld door een multidisciplinair samengestelde commissie van – op persoonlijke titel benoemde – Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen. De adviezen zijn openbaar.