FRONS Jaargang 33, nummer 4 December 2013
Welk type classicus ben jij? ‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff ...wie stout is de roe. Van Pan tot Parthenon
Frons BladvoorLeidseClassici
Colofon Drieëndertigste jaargang, nummer 4, december 2013. Verschijnt vier maal per jaar.
Redactie
Saskia Aerts Renske Janssen Lineke Brink Arjan Nijk Bas Clercx Linda Vermaas Leanne Jansen Bijdragen worden hartelijk verwelkomd op
[email protected] of in het postvak van Frons bij het secretariaat Klassieke Talen, Doelensteeg 16, gebouw 1174, postbus 9515, 2300 RA Leiden. Kopij gaarne in per e-mail als Word- of platte tekst-document met alleen de nodige opmaakkenmerken inleveren. Teksten in het Grieks verwelkomen wij het liefst in Unicode. Ook gebruikt de redactie een style-sheet met regels voor opmaak en weergave, die u kunt inzien. Afbeeldingen alstublieft los aanleveren, bij voorkeur digitaal in JPEG-formaat (dus niet ingevoegd in Word-documenten).
Contributie
Een jaarabonnement op Frons kost € 11 voor studenten, € 17 voor niet-studenten. Abonnees ontvangen per post per collegejaar vijf afleveringen van Frons. De contributie kan worden overgemaakt op giro 4359334 ten name van Frons, blad voor Leidse classici. Voor de verzending is het van belang dat u bij deze transactie uw postadres vermeldt! Nabestellen is slechts beperkt mogelijk.
Advertenties
Een advertentie in Frons bereikt een ruim publiek van classici en hun verwanten. Indien u interesse heeft om te adverteren, of bedrijven of instellingen kent die deze interesse hebben, kunt u dat laten weten aan Bas Clercx (e-mail via fronsgltc @yahoo.com) of een ander lid van de redactie. De tarieven zijn zeer gunstig! Eenmalig: halve pagina € 25, hele pagina € 40, achterpagina € 50. Jaargang: halve pagina € 100, hele pagina € 160, achterpagina € 200. Volgende deadline (Frons van december): 1 februari 2013.
3
Inhoudsopgave Door de hoofdredacteurs
4
Het doorgeefluik: de stemmen zingen in Modern Grieks over de Ilias.
5
Schipper, ahoy!
8
Renske Janssen (hoofdredacteur analoog); Bas Clercx (hoofdredacteur digitaal) Leonie Henkes
Leanne Jansen
Welk type classicus ben jij? Renske Janssen
14
‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff 16 Marjolein van Zuylen
...wie stout is de roe.
24
Van Pan tot Parthenon
28
Elektra op de planken
32
In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
33
Pietkleurplaat
44
Lineke Brink en Caspar Sundholm Alisha Meeder
Renske Janssen Bas Clercx
Alisha Meeder
4
Door de hoofdredacteurs Liefste classici en classicae, December is een van de drukste maanden van het jaar: deadlines, presentaties, papers, sinterklaasgedichten, om nog maar te zwijgen over borrels, symposia en andere bijeenkomsten waar je toch echt even naar toe moet. Leuk, allemaal, maar vermoeiend. Daarom bieden we in deze Frons weer veel leuks, om even mee te ontspannen. Zo is er het tweede deel van de rubriek ‘het doorgeefluik’, waarin een Leidse classicus of classica vertelt over een boek, film, toneelstuk of iets anders dat hem of haar bijzonder geraakt heeft. Deze keer zal de rubriek ingevuld worden door Leonie Henkes, praeses van Sophia Aeterna en derdejaars classica. Verder is er een artikel van Leanne Jansen, over wat het precies betekent om classicus te zijn en een bijbehorende quiz. Ook hebben we, speciaal voor deze decembermaand, een artikel over de historische Sint Nicolaas, geschreven door Caspar Sundholm en Lineke Brink. Dat en veel meer dus, om jullie door de donkere dagen voor kerst heen te helpen. Toch is december ook een hele leuke tijd. Het is de tijd van slechte kerstliedjes die je desondanks blijft meezingen (al dan niet in een bewuste poging de omgeving op de kast te jagen). Het is de tijd van lekker eten, van chocolademelk met slagroom, banketstaven, marsepein, pepernoten en het kerstdiner. De tijd van al die films die je normaal nooit ziet, maar die onmiskenbaar bij december horen. The Muppets Christmas Carol, bijvoorbeeld, of Love Actually, of welke films voor jou dan ook maar bij december horen (ikzelf heb een sinistere voorkeur voor dinosaurussen met kerst, wat misschien maar weinigen zal verbazen). De tijd van kerstbomen, van de geur van hars en kaarsen, die net als de naalden van de boom door het hele huis verspreid raken. De tijd van cadeautjes en gemene gedichten. De tijd van wandelen in de sneeuw en doodmoe thuiskomen. De tijd van vuurwerk, oliebollen en appelflappen. De tijd van de Top 2000. De tijd van de hele dag in joggingpak op de bank hangen en uitgebreid gamen zonder dat iemand er iets van zegt. De tijd, kortom, waarin niemand het je kwalijk zal nemen dat je niets maar dan ook helemaal niets aan het doen bent. De redactie van de Frons wenst jullie allemaal heel fijne feestdagen en alvast een heel gelukkig Nieuwjaar toe. Het allerbeste en rust lekker uit. Je hebt het verdient.
Renske Janssen (hoofdredacteur analoog) Bas Clercx (hoofdredacteur digitaal)
5
Het doorgeefluik: de stemmen zingen in Modern Grieks over de Ilias.
Leonie Henkes
De rubriek ‘ het doorgeefluik’ wordt elke Frons ingevuld door een nieuwe Leidse classicus of classica. Hij of zij schrijft een recensie van iets bijzonders, iets dat diepe indruk heeft gemaakt. Dit kan een boek zijn, een muziekstuk, een voorstelling, tentoonstelling, film of artikel. Voor deze tweede aflevering van de rubriek is het de beurt aan Sophia Aeternapraeses Leonie Henkes. ‘’Waarom de Ilias vandaag? Omdat vandaag meer dan ooit de paradox bestaat van het menselijk conflict tussen vredig kannibalisme en strijdlustige zelfvernietiging, die altijd dreigt in tijden van crisis, uit motieven even ijdel als de schone Helena. Omdat het Griekse temperament nog steeds beheerst wordt door toorn en drama, ondanks de ontwikkeling van onze beschaving en geschiedenis. Omdat de taal van Homerus het prototype is van al onze uitdrukkingen. Omdat al die lang vervlogen, heroïsche dingen deel uitmaken van onze dagelijkse realiteit, van ons wezen.’’ - Stratis Paschalis, dichter Van theater houd je of je houd er niet van. Nu ga ik al sinds ik een klein meisje was graag naar toneelvoorstellingen en musicals. Toneelvoorstellingen van de amateurvereniging waar mijn vader in schitterde of grootse musicals van Joop van den Ende, het maakt mij allemaal niet zoveel uit. Theater op zich is al mooi, ongeacht het onderwerp van het stuk. Als wat ouder, verlegen meisje ging ik dan ook als grootste amateur bij dezelfde toneelvereniging als mijn vader. Daar heb ik niet alleen geleerd minder verlegen te zijn – of ondertussen helemaal niet verlegen meer – , maar ook om op een andere manier naar theater te kijken. Ik zie beter welke emoties een acteur uitbeeldt en hoeveel gevoel hij of zij in zijn spel legt – waar ik als ex-amateurtoneelspeelstertje het grootst mogelijke ontzag voor heb. Nu ik mijn toneelcarrière achter mij heb gelaten, ga ik des te liever naar toneelvoorstellingen. Mijn hart gaat alleen maar sneller kloppen wanneer ik zie dat een voorstelling een klassiek thema heeft. Wij lezen een tragedie, maar het maakt het zoveel duidelijker als we de tragedie uitgebeeld zien. Zo werd er in oktober in de Amsterdamse Schouwburg een zogenaamde Classics Tour gegeven voor de onderbouw van de middelbare school. Het zou mij niet verbazen als de spelers mij ook voor tweedeklasser hebben aangezien, daar ik als een klein kind met een glimlach van oor tot oor toekeek. Het werd mij ineens duidelijk. ‘’Antigone’’, ‘’Orestes’’ en ‘’Medea’’ hadden niet alleen een script maar vooral ook gevoel en emoties, die bij het lezen van de tragedies nog nooit op deze manier voor mij tot leven waren gekomen. ‘’Antigone’’ was echt een beetje de weg kwijt, evenals ‘’Medea’’. Een staande ovatie van een diep geraakte derdejaars student klassieke talen voor deze acteurs, die mij door hun spel hebben laten meeslepen in de tragedie waar alleen de tekst
6
HET DOORGEEFLUIK: DE STEMMEN ZINGEN IN MODERN GRIEKS OVER DE ILIAS.
dat nog niet voor elkaar had gekregen. Mijn geluk kon niet op toen ik zag dat – opnieuw in de Amsterdamse Schouwburg – een voorstelling met alweer een klassiek onderwerp zou worden opgevoerd. Ditmaal was ik ietwat verrast. Niet een bekende tragedie of komedie zou gespeeld worden, maar het bekendste epos aller tijden. De titel van het stuk was ‘Ilias’, gespeeld door een Grieks toneelgezelschap onder leiding van Stathis Livathinos. Een heus toneelgezelschap uit het Griekenland van nu zou de integrale Ilias uit de Griekse oudheid opvoeren. Daar moest en zou ik bij zijn. En zo geschiedde het. Op een mooie zondagmiddag begaf ik mij naar de Amsterdamse Schouwburg, waar dit Griekse toneelgezelschap in vijf uur de integrale Ilias zou vertolken. Met autobanden en oud meubilair als decor, speelden vijftien acteurs een episode uit het laatste jaar van de Trojaanse Oorlog. De godinnen oogden in dit decor sensueel, maar de strijders van zowel de Griekse als Trojaanse kant leken meer op WO II strijders. Hoewel de tekst door de regisseur, acteurs en academica Elsa Adrianou voor dit stuk is bewerkt, werd er toch aardig goed aan de tekst vastgehouden. Met het hele verhaal van de Ilias in mijn hoofd zat ik op het puntje van mijn stoel, toen het moment daar was: Paris en Menelaos kwamen van beide kampen naar het midden van de strijdtoneel. ‘’Nu komt het, nu komt het. Hoe gaan ze dit doen? Zouden ze echt op elkaar inslaan?’’ Dat op elkaar inslaan had ik natuurlijk niet echt verwacht. Wat ik nog veel minder had verwacht is wat ik uiteindelijk te zien kreeg. Paris en Menelaos ‘’vochten’’ met elkaar in een tango.. Heel even zat ik met opgetrokken wenkbrauwen, die al snel plaatsmaakten voor mijn vertrouwde glimlach. Ook na vijf uur bleek dit mijn favoriete stukje uit de opvoering. Niet alleen werden gevechtsscènes uit het epos verbeeldt door een dans. Het gevecht tussen Achilles en Hector werd niet uitgebeeld in stijldansen, maar in martial arts. De spectaculaire gevechtsscènes konden zo indrukwekkend worden gemaakt, doordat ze zijn gechoreografeerd door Shaolinmonnik Shi Miao Zi, die aan meerdere martial artsfilms meewerkte. Onder andere deze gevechtsscènes op live muziek zorgden voor een meeslepende mix van dans en theater. Ieder personage wist mij te overtuigen. Keer op keer werd ik meegesleept in de wondere wereld van de Ilias. Ook was ik erg onder de indruk laatste scène. Of eigenlijk de voorlaatste scène. Priamos vraagt Achilles om het lichaam van Hector. Anders dan bij de andere strijders uit de Ilias had ik van Priamos nog geen plaatje in mijn hoofd. Ik vond Menelaos altijd een beetje de loser uit de Oudheid, die zijn eigen meisje niet alleen terug kan halen. Achilles leek mij een kleuter die zijn zin niet krijgt en Hector de verbitterde grote broer die de zaakjes van zijn kleine knappe broertje Paris kan opknappen. Deze voorstelling bevestigde mijn kijk op deze personages wel, hoewel een ander oog dit uiteraard heel anders kan hebben gezien. In dit stuk zag ik Priamos ook. Een vader die zijn zoon is verloren en er alles aan doet om hem bij Achilles vandaan te kunnen halen, terwijl hij kapot gaat van verdriet. Een perfect opgevoerd einde van het epos. Wat dit stuk onder andere zo fantastisch mooi maakte, is dat het hele stuk in
HET DOORGEEFLUIK: DE STEMMEN ZINGEN IN MODERN GRIEKS OVER DE ILIAS.
7
het modern Grieks werd gesproken. Gelukkig voor de Nederlander die de moderne Griekse taal niet zo goed beheerst, was er Nederlandse boventiteling. Het Grieks gaf des te meer het gevoel dat ik écht in dit oeroude Griekse epos zat. Niet alleen heeft Stathis Livathinos met de opvoering van de Ilias het Griekse verleden tot leven gebracht, maar leverde ook commentaar op de huidige stand van zaken in Griekenland. Deze briljante opvoering van het epos en de verwijzingen naar de huidige Griekse samenleving deed het hele publiek bewegen tot een minuten durende staande ovatie. De Grieken die in de zaal zaten die avond wisten onder het klappen en fluiten ook met hun Griekse vlag te zwaaien. Niet alleen voelde ik Achilles’ pijn om Patroklos en Priamos’ pijn om Hector, ik voelde ook het leed van de moderne Griek. Wat toneel – en de acteurs die dit mogelijk maken – wel allemaal niet met je kan doen. ‘’Je moet literatuur verbergen in theater, zodat de toeschouwer zich meer kan verbeelden dan wanneer hij enkel de tekst leest. Taal is de sterkste pijpleiding die we hebben. Ze doorkruist de eeuwen en raakt nooit uitgeput. De Griekse taal is het enige dat niet verkocht of verpand kan worden’’ - Stathis Livathinos Pijnlijk mooi. Leonie Henkes geeft deze rubriek door aan mw. dr. Annemarie Ambühl, docente Latijn van onze opleiding .
8
Schipper, ahoy!
Classici in hun volle ornatus Leanne Jansen “I love it when people ask me why I’m studying “dead languages” when they “have no use in the modern world”. It doesn’t frustrate me in the slightest.” “I have never been tempted to begin my essay with an invocation to the Muses...”1 Je bent in een boekwinkel, liefst De Slegte (die fusie naar Polare heeft jouw brein nog steeds niet verwerkt) en snuift gelukzalig de geur van de, liefst zo oud mogelijke, boeken op. Je wordt even blij of zelfs blijer door het kopen van een boek als van een nieuw paar schoenen. Je leest hele stukken van de Aeneïs of Metamorphosen voor je lol – in het Latijn. Je volgt met liefde al je colleges, maar houdt er tegelijkertijd wel van om deze colleges uitgebreid te bekritiseren onder medestudenten. Je houdt eigenlijk in het geheel erg van roddelen, over je medestudenten, over je docenten, over classici in Nederland, in feite over alle classici die je kent. Dat roddelen doe je dan graag op een borrel of bij een koffietafel. Je houdt erg van bier, van wijn, van whiskey, of van elke drank waar alcohol in te vinden is, en vergeet nog wel eens dat het verstandig kan zijn om op een lange avond af en toe een colaatje te drinken. Het niveau van je woordgrappen stijgt naarmate je meer op hebt, en voor jou geldt ‘hoe vunziger, hoe hilarischer’. Daarbij diep je vaak (homo) seksuele opmerkingen van welke antieke schrijver dan ook op, of je verwijst naar een docent van de opleiding. Je tweede thuis is De Burcht. Je bent een enthousiast fan van pubquizzen en strijdt dan het allerliefst je medeclassici af – maar met de muziekvragen of elke andere moderne vraag kun je helaas slecht overweg. Je bent het grootste deel van de dag te vinden in de bibliotheek, dwalend tussen de lange boekenkasten met daarin het grootste geluk ter wereld. Studeren is je hobby. Op feestjes – wacht, feestjes, daar ga jij in de regel niet naartoe. Borrels zijn leuk, een feestje met je medeclassici is goed te doen, als je tenminste niet hoeft te dansen, maar een feestje met onbekende mensen? Ben je nou helemaal gek!? Contact met elke nieuwe mens is toch enigszins bedreigend. Je bent graag in je eigen innerlijke wereld en contempleert daar de Zaken des Levens. Daarentegen ben je dan wel weer tolerant in je contact met anderen: bloempotkapsels, brillen, altmodische kleding, afgetrapte roze gymschoenen2, daar zie jij geen enkel probleem in. Zolang iemand maar iets intelligents te zeggen heeft – o wee als iemand een keer een domme vraag stelt, of niet in staat blijkt een discussie te voeren over het einde van Aeneis, de misogynistische aard van Hesiodus’ Werken en Dagen, of de vraag of die twee studiegenoten nu wel of niet relatieproblemen hebben! Door die discussies heen, die 1 Van: “Things Classics Students don’t say”, een pagina op Facebook die wij studenten in groten getale geliket hebben; deze pagina behoort zeker tot onze ‘klassiekers’. 2 Sorry, Tom.
Schipper, ahoy! Classici in hun volle ornatus
9
je zo graag voert, pleeg je Latijnse of Griekse spreuken te roepen, die je studiegenoten dan stiekem niet helemaal begrijpen en jij misschien ook wel niet. Ondertussen heb je er een hekel aan om clichés te gebruiken, zoals Carpe diem, of In vino veritas (terwijl je die laatste wel fanatiek onderstreept), omdat dat je intelligentie zou ondermijnen. Tentamens maken vind je fantastisch, vooral de essayvragen, waarop je gerust drie of vier kantjes vol kunt schrijven. In aanvulling op je twee huidige dode talen, leer je er graag nog een paar extra dode talen bij, zoals Hittitisch, Sanskriet, of Syrisch. Wat je in je vrije tijd doet, is nóg meer boeken lezen, Lord of the Rings of Star Wars kijken, Facebook en Novem Gag afstruinen (goed voor nieuwe roddels en grappen die je op de borrels kunt vertellen!), gamen, of cakejes en taarten bakken. Je speelt bovendien een muziekinstrument of houdt van klassieke muziek. De Top40 of Megatop50? Dat is toch allemaal rommel en afschuwelijk gedreun? Je houdt tenslotte ook niet van ‘freestyle’ dansen; stijldansen is meer jouw ding. Je bent competitief en overwint graag – let op, de spreuk Veni, vidi, vici behoort tot de clichés! –, daarnaast ben je koppig en eigenzinnig en vind je dat je altijd gelijk hebt, zelfs als je geen gelijk hebt. Maar dat komt natuurlijk zelden voor. Bewijs über alles: in een meningsverschil aarzel jij niet om je grammaticaboek (spel- en taalfouten zijn het ergste dat er bestaat), een encyclopedie of gewoon Google te voorschijn te toveren en de discussie op te schorten tot nader uitkomst. Google is niet altijd een mogelijkheid, aangezien jij nog niet in het bezit bent van een smartphone, en maar niet kunt inzien wat er mis is met zo’n lekker ouderwetse Motorola of Nokia. Die doet het toch prima? Waarom geld uitgeven? Jij besteedt je geld immers liever aan een biertje in de kroeg, of aan de nieuwste vertaling van de Ilias. Classici.3 What’s in a name? Als wij aan een classicus denken, zien we iemand voor ons die hoogstwaarschijnlijk drie of meer van de bovengenoemde eigenschappen bezit. Het is een Latijns woord, maar wie weet eigenlijk precies wanneer het woord in ‘onze’ betekenis voor het eerst gebruikt werd? Oorspronkelijk betekent het woord classicus in het Latijn ‘behorende tot de vloot/zee’, of ‘behorend tot de hoogste klasse der burgers’ (kijk, hier komen we al meer in de buurt).4 In de oudheid bestond de term classicus nog niet als aanduiding voor een bepaalde groep mensen, laat staan als aanduiding voor een groep litterati. Dit veranderde met Gellius’ Noctes Atticae. Natuurlijk bestaat er in de Romeinse periode al wel een bewustzijn van wat naar onze termen “klassiek” is, wat men als model moet nemen om naar te streven. Denk bijvoorbeeld aan Dionysius van Halicarnassus, die in zijn Περὶ τῶν ἀρχαίων ῥητόρων (“Over de oude redenaars) pleitte voor een terugkeer naar de retorica van de Atheense bloeitijd (ἡ ἀρχαία ῥητορική), en de Attische redenaars en geschiedschrijvers bewonderde. Deze Griekse voorgangers dienden als object van imitatio. Op dezelfde manier zien we natuur3 Het gebruik van “classici” is niet om te impliceren dat bovenstaande eigenschappen vooral toepasbaar zijn op de mannelijke helft van onze groep. Ieder mag dat voor zichzelf bepalen... In dit geval is het gemak van mijn kant om de mannelijke vorm te gebruiken; mijn excuses aan de feministes onder ons. 4 Volgens onze Nederlandse Harm Pinkster.
10
Schipper, ahoy! Classici in hun volle ornatus
lijk, iets eerder dan Dionysius, al ideeën bij Cicero, die spreekt over de antiquiores, belangrijke voorgangers, die een (retorisch) exemplum moeten zijn voor de huidige Romeinen. Maar deze term, het Griekse ἀρχαίος of Latijnse antiquus, die in beginsel simpelweg ‘oud’ betekent, draagt in zichzelf nog geen waardeoordeel. Er was een term nodig die twee dingen duidelijk maakte: datgene wat een geleerde bestudeerde (in wezen zijn dat dus de antiqui), maar óók de reden waarom hij dat nog bestudeerde, namelijk omdat het van een bepaalde historische, ethische of esthetische waarde was. En dat besef – of misschien beter: dat idee – ontstond pas veel later. De kiem werd gelegd door schrijvers als Aulus Gellius (125-180 n. Chr.), die in zekere zin gingen terugkijken op de oudheid, bepaalde werken of passages wilden onthouden en ze daarom verzamelden, en zo een begin maakten met wat wij nu noemen ‘kanonisering’.5 Want wat classicus is, behoort vanzelfsprekend, in onze betekenis van het woord, tot de kanon. Ik zal hier niet ingaan op de theoretische kwestie van wat het betekent om een classicus te zijn, en wat deze determinatie eigenlijk inhoudt.6 Maar het is wel leuk om eens terug te gaan op wie of wat de ‘oer’-classicus nou eigenlijk was. We moeten daarom terug naar de Latijnse term die uiteindelijk de oorsprong is geweest van de bij ons zo overheersende terminologie van ‘klassiek’ of ‘het klassieke’. Er zijn twee passages in Gellius waar hij de classicus noemt. De eerste is boek 6.13, en behandelt classicus nog als zelfstandige vorm van het adjectief van classis. Deze passage beschrijft eigenlijk de verwarring die ontstaat bij een latere lezer van archaïsch/vroeg Latijn (Cato), over wat in dit geval classicus in relatie tot een vergelijkbare term, infra classem, betekent: Noct. Att. 6.13. Quem “classicum” dicat M. Cato, quem “infra classem”. (1) “Classici” dicebantur non omnes, qui in quinque classibus erant, sed primae tantum classis homines qui centum et viginti quinque milia aeris ampliusve censi erant. (2) “Infra classem” autem appellabantur secundae classis ceterarumque omnium classium, qui minore summa aeris, quod supra dixi, censebantur. (3) Hoc eo strictim notavi, quoniam in M. Catonis oratione, qua Voconiam legem suasit, quaeri solet, quid sit “clas5 Nog een typisch classici-trekje: woorden als ‘kanonisering’ zijn zo zwaar beladen dat ze op onze zwarte lijst staan van woorden-die-maar-beter-niet-genoemd-worden. O, en had ik ‘intertekstualiteit’ al genoemd? Krimp je al ineen? 6 Volgens Gellius, praefatio 2: ita [ea] (…) indistincte atque promsice annotabam eaque mihi ad subsidium memoriae quasi quoddam litterarum penus recondebam, ut, quando usus venisset aut rei aut verbi, cuius me repens forte oblivio (vergeetachtigheid) tenuisset, et libri, ex quibus ea sumpseram, non adessent, facile inde nobis inventu atque depromptu foret. Zie voor de huidige theoretische discussie bijvoorbeeld een recent boek van J. Porter. 2006. (ed.). Classical Pasts: the Classical Traditions of Greece and Rome, Princeton, met als hoofdstrekking de volgende vraag in de inleiding (p.2): “The term and the idea it names are as common as they ever were. Classicists teach in the department of Classics, they study classical literature and culture (commonly known as the classics), the books they write, and more often buy, appear on the shelves of stores and libraries under the rubric of Classical Studies, and so on. But does anyone stop to ask what these labels mean?”
Schipper, ahoy! Classici in hun volle ornatus
11
sicus”, quid “infra classem”. “Whom Marcus Cato calls classici or “belonging to a class,” and whom infra classem or “below class.” Not all those men who were enrolled in the five classes were called classici, but only the men of the first class, who were rated at a hundred and twenty-five thousand asses or more. But those of the second class and of all the other classes, who were rated at a smaller sum than that which I just mentioned, were called infra classes. I have briefly noted this, because in connection with the speech of Marcus Cato In Support of the Voconian Law the question is often raised, what is meant by classicus and what by infra classem.”
De classicus is hier nog, volgens de zojuist geciteerde woordenboekbetekenis, iemand van een hoge rang, met in dit geval een heleboel geld. Grappig is dat Gellius, een gevolg van hoe gevarieerd en ononderscheidend (indistincte et promisce, praef. 2) hij volgens hemzelf zou zijn in het selecteren van zijn passages, in boek 19 een heel ander soort betekenis van het woord aanhaalt, namelijk één die de basis legt voor onze betekenis van het woord. Gellius haalt hier Marcus Cornelius Fronto aan (95-166 n. Chr.), een belangrijke redenaar en een geleerd man, zoals wel duidelijk wordt: Noct. Att. 19.8.15 (Quaestio an “harena.” “caelum,” “triticum” pluralia inveniantur; atque inibi de “quadrigis,” “inimicitiis,” nonnullis praeterea vocabulis, an singulari numero comperiantur.) Ite ergo nunc et, quando forte erit otium, quaerite an ‘quadrigam’ et ‘ harenas ‘ dixerit e cohorte illa dumtaxat antiquiore vel oratorum aliquis vel poetarum, id est classicus adsiduusque aliquis scriptor, non proletarius. Haec quidem Fronto requirere nos iussit vocabula non ea re, opinor, quod scripta esse in ullis veterum libris existimaret, sed ut nobis studium lectitandi in quaerendis rarioribus verbis exerceret. Quod unum. ergo rarissimum videbatur, invenimus “quadrigam” numero singulari dictam in libro Saturarum M. Varronis, qui inscriptus est Ecdemeticus. “Harenas” autem πληθυντικῶς dictas minore studio quaerimus, quia praeter C. Caesarem, quod equidem meminerim, nemo id doctorum hominum dedit. “An inquiry whether harena, caelum and triticum are found in the plural; also whether quadrigae, inimicitiae, and some other words, occur in the singular.’’ So go now and inquire, when you chance to have leisure, whether any orator or poet, provided he be of that earlier band—that is to say, any classical or authoritative writer, not one of the common herd—has used quadriga or harenae.” Now Fronto asked us to look up these words, I think, not because he thought that they were to be found in any books of the early writers, but to rouse in us an interest in reading for the purpose of hunting down rare words. The one, then, which seemed the rarest, quadriga, I found used in the singular number in that book of Marcus Varro’s Satires which is entitled Ecdemeticus. But I sought with less interest for an example of the plural harenae, because, except Gaius Caesar, no one among learned men has used that form, so far as I can recall.”
12
Schipper, ahoy! Classici in hun volle ornatus
Aan de hand hiervan kunnen we al een paar belangrijke observaties doen: de classicus is geen “proletariër”, ofwel een ongeletterd man (het lijkt me geen probleem om hier ook het aspect van beschaving een rol te laten spelen), de classici zijn docti homines, en degenen die de classici lezen maken er soms een sport van zo moeilijk mogelijke elementen van hun werk te onderzoeken, of zich vooral te focussen op de kleine, gekke details. We komen hier akelig dicht bij de moderne (Leidse) classicus van 2013…. Maar let op, een belangrijk verschil tussen deze oudere en onze moderne betekenis is hier zichtbaar: in dit geval zijn de classici nog het object van bestudering, de oude (antiquiores) schrijvers zelf, en wordt het woord niet gebruikt om degenen aan te duiden die zich toeleggen op de studium ervan. In deze twee passages zien we de basiskenmerken van de classicus terugkomen. Een classicus is een schrijver ouder dan de tegenwoordige tijd van spreken of schrijven, en van een hogere rang dan vergelijkbare schrijvers of tijdgenoten. Het feit dat hij schrijver is, wordt tenslotte nadrukkelijk gezegd. We zijn, qua betekenis, aanbeland bij de hogere klasse van litterati, zoals wij de klassieke auteurs ook nog beschouwen. Na in het laat-Latijn en de Middeleeuwen tijdelijk verdwenen te zijn, werd de term classicus in de Renaissance weer gebruikt. Eerst in directe verwijzing naar Gellius door Filippo Beroaldo, in 1496, en later ook door andere humanisten, om via de Franse literatuur in de 16e eeuw uiteindelijk tot de algemene en permanente term ‘klassiek’ (‘classique’) te verworden.7 De term kreeg steeds sterker een esthetische waarde, vooral na de 18e en 19e eeuw van de Duitse Altertumswissenschaft die de klassieke oudheid als utopisch ideaal beschouwde. Vanaf de moderne tijd werd het woord bovendien niet alleen meer gebruikt in betrekking op de Grieks-Romeinse oudheid, maar ook meer in een algemene zin. (Je kunt bijvoorbeeld zeggen ‘Dat is een “klassiek” boek!’ zonder dat je direct terugdenkt aan de een of andere Griekse schrijver; je hebt het dan eerder over invloed of belang in een bepaalde sociale of culturele context.) Maar wij classici zijn natuurlijk niet te vergelijken met de antieke schrijvers uit de Grieks-Romeinse oudheid, hoe graag sommigen van ons dat ook zouden willen, en hoeveel verzen Vergilius of Homerus we ook uit ons hoofd leren. We kunnen Fronto’s betekenis van classicus niet zomaar één op één vergelijken met de onze. Ergens in het hele proces van het vormen van de terminologie van ‘het klassieke’ heeft een omkeer in betekenis plaatsgevonden, van object van bestudering naar de bestudeerder zelf. Maar ons gebruik van de term classicus is wel direct afhankelijk van het gebruik van de Latijnse schrijvers; volgens Van Dale is een classicus een ‘beoefenaar van de klassieke filologie’. Zoals Fronto al de antiquior cohors poetarum et oratorum las, zo lezen wij nu die nog steeds. Wij noemen hen alleen nu ‘klassieke auteurs’, een afgeleide vorm van zijn classicus, en onszelf ‘classici’. Wij die bestuderen wat classicum is, wat tot de Griekse en Latijnse literatuur behoort en vooral dat wat wij van hogere waarde en invloedrijker achten dan literatuur uit een vroeger of later tijdperk (m.a.w. andere vroege literatuur, zoals de Soemerische, of litera7
A. Grafton, G.W. Most & S. Settis. 2010. (edd.). The Classical Tradition, Harvard, p. 205.
Schipper, ahoy! Classici in hun volle ornatus
13
tuur uit de Renaissance). Het feit dat je bijvoorbeeld een neo-Latinist eigenlijk al geen classicus mag noemen, maakt die visie extra duidelijk. En net zoals Fronto de moeilijkste woordjes tot in het fijne wil begrijpen, zitten wij classici ook nu nog te zwoegen en zweten om precíes de juiste nuance van elk Latijns of Grieks woord te kunnen begrijpen en voeren wij de verhitste discussies over de beste interpretatie van dat ene woord in die specifieke context. Genoeg gefilosofeerd en geanalyseerd. Hoe beschouw jij jezelf eigenlijk, jij ‘Frons, blad voor Leidse classici’-lezer? Schaar jij je graag onder de moderne categorie classicus, of zie je jezelf zelfs wel een classicus worden in Fronto’s betekenis van het woord? Hoeveel typische eigenschappen bezit jij, of herkende jij je in het geheel niet in de beschrijving waar dit stuk mee opende (nee, dat zou ik ook zeggen…)? Durf het aan om jezelf onder de loep te nemen en doe de test! Het einde van het jaar is immers het beste moment van zelfanalyse, en hét moment om allerlei goede voornemens tot verandering van gedrag te maken die je vervolgens op 1 januari alweer vergeten bent. Een heel fijne Kerst en Oud&Nieuw!
14
Welk type classicus ben jij?
Renske Janssen
Vraag 1: Biertje?
A: Nee, dank je. Ik ga trouwens naar huis, morgen moet ik weer vroeg aan het werk. B: Zeker! C: Bier is voor Barbaren. D: Ja, waarom niet. Heb ik je trouwens al verteld over die nieuwe film?
Vraag 2: Welke website bezoek je het meest?
A: De catalogus van de UB en dat handige online-woordenboek B: De facebookgroep voor borrels en koffiepauzes C: Computers zijn toch een beetje overschat, hoor… D: Vooral websites van kranten en blogs.
Vraag 3: Wat zijn je toekomstplannen?
A: Ik wil niets liever dan promoveren. Ik kan me geen leven buiten de klassieken voorstellen… B: Mag ik niet eerst even van mijn studententijd genieten? C: Ik zie veel in het beginnen van een filosofische school. D: Ik heb zo veel ideeën! Het onderwijs klinkt fantastisch, dan kan ik laten zien dat de klassieken nog steeds waarde hebben.
Vraag 4: Wat is je favoriete boek?
A: Moet ik echt kiezen? Plato, denk ik, of toch iets van Aeschylus? B: Moet ik echt kiezen? Er zijn zo veel leuke dingen! Catullus dan maar. C: Moet ik echt kiezen? Dante of Petrarca. D: Moet ik echt kiezen? Ik las laatst een heel goede roman, maar ik wil de klassieken ook niet kwijt!
Vraag 5: Afstuderen?
A: Zo snel mogelijk. Ik moet wel op schema blijven. B: Jaaaaaa, mam. C: Ik wil me eerst nog verder ontwikkelen. D: Ja, maar ik wil eerst nog wat extra vakken bij Engels/Italiaans/Geschiedenis/ Rechten/Psychologie volgen.
Vraag 6: Wat zijn je hobby’s?
A: Klassieken zijn mijn hobby.
B: Borrels, koffietafels en filmliga’s. C: Stijldansen en Latijnse prozacompositie D: Toneel, schrijven, sport… Van alles eigenlijk.
Welk type classicus ben jij?
15
A: de Serieuze Classicus. Buiten de klassieken is eigenlijk niets relevant. Jij leeft voor je studie en praat ook over niets anders. Het bestuderen van jouw grote intellectuele voorbeelden is immers een Ernstige Zaak, die met de nodige gravitas benaderd dient te worden. B: de borrel-classicus. De klassieken zijn natuurlijk leuk, maar wat heb je daaraan als je door het harde werken alle borrels mist?! Alcohol en discussie gaan volgens de Grieken toch prima samen? C: de homo classicus. Jij studeert geen klassieken, jij probeert voorbeelden op te doen voor je eigen humanistische carrière. Redevoeringen schrijven in het Latijn? Geen probleem! Perfect metrisch Grieks produceren? Waarom niet! Als het maar stijl heeft en klassiek verantwoord is. D: de breed geïnteresseerde classicus. Klassieken? Prima, leuk, je grote liefde. Maar er zijn zo veel meer interessante dingen! Toch maar een tweede studie doen, dan, of wat extra vakken? Misschien een commissie? Als er ook nog maar gelachen kan worden!
16
‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff Marjolein van Zuylen Inleiding
“Want onze ziel verheft zich, onwillekeurig, door wat werkelijk subliem is…” De woorden uit Longinus’ traktaat Over het Sublieme kwamen me weer in volle kracht voor de geest, toen ik onlangs stuitte op Icarus, een vrij onbekend gedicht van Jan Jacob Slauerhoff. Dit gedicht is op een enkel vel in zijn scheepskoffer overgeleverd, en pas in 2010 uitgegeven in een kleine uitgave van beperkte oplage, bezorgd door Menno Voskuil. Het vinden en lezen van dit gedicht voelde dan ook als het vinden van een verborgen en onvermoede schat: het is nooit voltooid en op plaatsen fragmentarisch, maar Slauerhoffs schitterende interpretatie van het verhaal van Icarus is bijzonder treffend, en heeft op mij althans diepe indruk gemaakt. In dit stukje beoog ik vooral, dit prachtige gedicht onder de aandacht te brengen. Voor ik me richt op Slauerhoff, volgt eerst een bespiegeling op het Icarusthema in vroeger tijden.1
Icarus in Ovidius en daarna: val of verheffing?
Het verhaal van Icarus wordt in de klassieke literatuur het meest uitgebreid verteld door Ovidius, in de Ars Amatoria en vooral in de Metamorfosen. De Icarus die we hier vinden, is niet zozeer een zelfstandig personage, maar vooral het zoontje van de legendarische uitvinder Daedalus. Daedalus en Icarus zitten vast in gevangenschap op Kreta, onder de heerschappij van koning Minos. Omdat vluchten over land en zee onmogelijk is, vervaardigt Daedalus vleugels om door de lucht te kunnen ontsnappen, en vernieuwt of overwint zo met zijn kunst de natuur (naturam... novat). Wanneer hij aan het werk is, wordt Icarus voor het eerst geïntroduceerd, en de kleuren waarin Ovidius Icarus hier schildert, treffen prachtig zijn rol in het verhaal: Puer Icarus una stabat et, ignarus sua se tractare pericla, ore renidenti modo, quas vaga moverat aura, captabat plumas, flavam modo pollice ceram mollibat, lusuque suo mirabile patris impediebat opus.2
1 Een bibliografische noot: over het Icarusthema door de eeuwen heen cf Rudd in Martindale (ed) (1986) Ovid Renewed. Een grote collectie gedichten over Icarus is samengebracht in Aurnhammer & Martin (1998) Mythos Ikarus. 2 Met. 8.195-200: Icarus, zijn zoontje / staat naast hem. Niet begrijpend dat
‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff
17
Ovidius schetst een ontwapenend beeld van de kleine Icarus, die stralend en in kinderlijke verwondering met de was en veren speelt, en zijn vader zo behoorlijk in de weg staat. Daedalus geeft zijn zoontje het advies, niet te laag te vliegen, zodat de veren nat en zwaar worden, maar vooral ook niet te hoog: dan smelt de zon de was die de veren bijeenhoudt. Eenmaal op weg door het hemelruim verliest Icarus al snel zijn zelfbeheersing, en helemaal opgaand in de vreugde van het vliegen stijgt hij te hoog en komt jammerlijk ten val. Zijn ontroostbare vader begraaft zijn lichaam, en noemt de plaats waar Icarus neerstortte naar zijn zoon. Een hint naar de betekenis van Icarus’ dood volgt meteen: bij Icarus’ tombe weerklinken de vreugdekreten van de vogel perdix. Perdix was ooit Daedalus’ neefje, maar toen hij zijn oom dreigde te overtreffen in uitvinderskunst duwde Daedalus hem van een klif, waarna hij veranderde in een vogel. Zijn vreugdekreten suggereren, dat Icarus’ dood een straf is voor Daedalus’ wrede moord: waar Perdix’ val uitbleef doordat hij een vogel werd, is Icarus’ vogelvlucht geëindigd in een val. De Icarus van de Metamorfosen is dus geen bewust handelend hoofdpersonage, maar eerder een roekeloos speels jongetje, dat onnadenkend zijn ondergang bewerkstelligt, een noodlottige inlossing van zijn vaders oude schuld. In Ovidius’ ballingschapsgedichten vinden we een iets ander beeld van Icarus: Quid fuit, ut tutas agitaret Daedalus alas, Icarus immensas nomine signet aquas? Nempe quod hic alte, demissius ille volabat: Nam pennas ambo non habuere suas. Crede mihi, bene qui latuit bene vixit, et intra Fortunam debet quisque manuere suam.3 In dit mythologische exemplum is Icarus geen ondergeschikt personage, maar worden Daedalus en Icarus als tegenpolen tegenover elkaar gezet: Daedalus koos de veilige weg en bleef gespaard, Icarus nam een risico, vloog te hoog en kwam ten val. Hij is daarmee een alter ego voor Ovidius zelf, die eveneens door zijn al te gewaagde poezie in de problemen is gekomen. Ovidius besluit weliswaar moralistisch, dat het beter is om net als Daedalus niet te hoog te reiken, maar dit oordeel blijft wat ambigu: Ovidius vermeldt naast Icarus’ val ook het feit, dat er een immense zee naar hem is genoemd. Net zo leverden de gedichten die Ovidius’ ondergang betekenden hem tevens grote dichtersroem op. hij met zijn leven speelt / pakt hij met opgewonden blik de veren beet, wanneer die / opwaaien in een lichte bries, kneedt met zijn vingers in / de gele was en zit zijn vaders wonderbaarlijk werkstuk / al spelend in de weg. 3 Tristia III.4.21-26: Hoe kon toch Daedalus secuur zijn vleugels klappen, / waar Icarus zijn naam geeft aan een zee?/ De een vloog veel te hoog, voldoende laag de ander / Op eigen wieken dreef geen van de twee. / Wie in de luwte leeft, leeft goed, wil dat geloven, / Elk moet content zijn met zijn plaats op aard. Vert. Hoogendoorn.
18
‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff
Eenzelfde tweeslachtigheid vinden we in de eeuwen na Ovidius. Daedalus verdwijnt hier overigens vaak uit beeld, in zijn hoedanigheid van hemelbestormer wordt Icarus vaak gepaard met Phaeton, die met zijn vaders zonnewagen het luchtruim koos en dat eveneens met zijn ondergang moest bekopen. In de vroegmoderne tijd komt Icarus veel voor in de emblematiek, als afschrikwekkend voorbeeld van wat niet te doen. Zijn lot wordt gebruikt als aansporing niet te hoog te reiken, en een pleidooi voor de gulden middenweg. Icarus’ verhaal illustreert vaak het gezegde ‘noli altum sapere’, of ‘periculosum altum sapere’, het is gevaarlijk, wil niet te hoge dingen weten. Hij belichaamt het immorele streven, de grenzen van de voor mensen geoorloofde kennis te overschrijden.4 Een voorbeeld van zo’n moralistisch embleemgedichtje is het volgende exemplaar van de Leidse jurist Florentius Schoonhovius: Icarus et Phaeton nimium dum magna capessunt Occidit hic flammis, ille peremptus aquis: Mens infirma hominum coeli perrumpere claustra Cum studet: in tenebras praecipitata ruit.5 Niet alle kennis is weggelegd voor gewone stervelingen, en wie in overmoed de hemel wil veroveren, wordt als Icarus in duisternis gestort. Een prachtig beeld daarbij vinden we in een beroemde gravure van Goltzius. Icarus is hier tot in het kleinste detail uitgewerkt, vastgelegd, gevangen in de val die de straf is voor zijn hemeldrang - al vallende grijpt hij naar zijn hoofd, alsof hij zich nu zijn fout beseft.6 Er is echter ook grote fascinatie voor Icarus’ hemelstreven. Vele dichters in de Italiaanse Renaissance, zoals Torquato Tasso, Luigi Tansillo, en Jacopo Sanazzaro, zien in Icarus een streven dat weliswaar leidt tot ondergang, maar tegelijkertijd daardoor ook juist iets moois, iets nobels en bewonderenswaardigs in zich draagt, en in elk geval leidt tot grote roem: Icarus geeft zijn naam aan de zee waarin hij ten val komt. Ook hier komt Icarus vaak voor in gezelschap van Phaeton. Beiden worden eveneens geassocieerd met het beeld van de phoenix, wat al goed laat zien hoe po4 In Ginzburg (1976) “High and Low: the theme of forbidden knowledge in the 16th and 17th centuries” is een enorm interessante behandeling te vinden, van het gebruik van Icarus als symbool van het streven naar verboden kennis in de emblematiek in de 16e en 17e eeuw. Later in die periode, ook de tijd van geografische en wetenschappelijke ontdekkingsdrang, draait zijn rol weer om: hij wordt dan juist symbool voor intellectuele durf, en illustreert het gezegde ‘nil relinquere inausum’: laat niks onbeproefd. 5 Florentius Schoonhovius, Emblemata (1626): Icarus en Phaeton, die al te grote dingen nastreefden, / stierven, de een door water, de ander door vuur. / Wanneer de zwakke mensengeest de hemelgrenzen / wil breken, stort hij halsoverkop in de duisternis. 6 Goltzius’ prent maakt deel uit van een serie van vier Zondaars: naast Icarus ook Phaeton, Ixion, en Prometheus, allevier mythologische personages die de goden verzochten, teveel wilden, en daar hard voor werden gestraft.
‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff
19
sitief ze gewaardeerd worden: de phoenix gaat wel in vlammen op, maar wordt ook weer uit zijn as herboren. Icarus’ streven naar de zon wordt vaak vergeleken met het streven naar een geliefde: net als de zon heeft zij grote aantrekkingskracht, maar is tevens een bron van mogelijke ondergang. Een voorbeeld van de Icarusvlucht als fataal maar heroisch streven is te vinden in het volgende mooie sonnet van Luigi Tansillo: Poi che spiegate ho l’ali al bel desio, Quanto per l’alte nubi altier lo scorgo Piu le superbe penne al vento porgo. E, d’ardir colmo, verso il ciel m’invio. Né del figliuol di Dedalo il fin rio Fa che io paventi, anzi via piu risorgo: Ch’io cadrò morto a terra ben m’accorgo; Ma qual vita s’agguaglia al morir mio? La voce del mio cor per l’aria sento: Ove mi porti, temerario? China, Ché raro è senza duol troppo ardimento! Non temer (rispond’io) l’alta rovina, poiche tant’alto sei, mori contento, se ‘l ciel si illustre morte ne destina.7 De dichter en Icarus vallen volledig samen, net als Icarus wordt de dichter meegenomen in een opwaartse beweging, geleid door een ‘bel desio’, een schoon verlangen. Hij is zich er goed van bewust dat deze opwaartse beweging hem fataal zal worden: “ch’io cadrò morto ben m’accorgo”, ik weet heel goed dat ik dood ter aarde zal storten. De angsten worden nog eens aangezet door het hart van de dichter dat hem vermanend toespreekt: “Ove mi porti, temerario?”, waar breng je me heen, overmoedige? De dichter maakt zich om zijn onvermijdelijke ondergang echter weinig zorgen: hij weet dat een dergelijke dood ieder aards leven overstijgt, en dat wie van zó’n hoogte gevallen is, gelukkig kan sterven: “poiche tant’alto sei, mori contento, se ‘l ciel si illustre morte ne destina”. Als je zo hoog bent, sterf je tevreden, dat de hemel je tot zo’n roemrijke dood heeft voorbestemd. Het blijft een beetje mysterieus, wat nu de aard is van dit hemelstreven, en waarop het is gericht. Wat houdt Tansillo’s ‘bel desio’ precies in? Giordano Bruno legde dit sonnet in zijn dialogen onder de titel Eroici furori filosofisch uit: volgens hem illustreert het gedicht het Platoonse opwaarts streven van de menselijke ziel naar de ware kennis en schoonheid. Die is nooit helemaal te bereiken, maar de waarlijk heroïsche geest zal 7
De vertaling (door mijzelf, niet meer dan een redelijk letterlijke weergave) is opgenomen aan het einde, om de tekst niet al te zeer op te breken.
20
‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff
het tóch proberen ,”want het heroïsch gemoed wil liever vallen, of waardig tekort schieten, dan perfect slagen in minder nobele en lage zaken.”8 Bij Schoonhovius en Goltzius zagen we, dat Icarus’ vlucht een verkeerd en overmoedig streven is, en zijn val de daarvoor gerechte straf. Voor Tansillo en Bruno is Icarus’ vlucht juist mooi en prijzenswaardig. De paradox is, dat juist zo’n verheven streven gepaard gaat met een val: alsof de mens in ondergang zijn hoogste doel bereikt. De val van Icarus is niet betreurenswaardig, en geen straf, maar de noodzakelijke bijkomstigheid van een nobele, verheffende drang. Slauerhoff, zo zullen we zien, deelt die optimistische houding ten opzichte van Icarus’ vlucht, maar gaat nog een stapje verder.
Icarus in Slauerhoff: de vlucht als verlossing
Wanneer Slauerhoff zijn Icarusgedicht schreef, is onbekend. Hij schreef enorm veel, maar maakte lang niet al zijn gedichten af. Icarus schreef hij, aldus Voskuil, in potlood op een enkel vel blauw papier, met de laatste regels verticaal in de marge vanwege ruimtegebrek. Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in 1898 in Leeuwarden, en overleed slechts 37 jaar oud in 1936 te Hilversum, na een leven vol omzwervingen als scheepsarts door de zeeën rondom Azië, Spanje, Zuid-Amerika. De poëzie van Slauerhoff wordt vaak gekarakteriseerd als de poëzie van het grote onvervulde verlangen, een reflectie van Slauerhoffs eigen rusteloze leven, als scheepsarts altijd onderweg en nergens thuis. Hendrik Marsman karakteriseert Slauerhoff en zijn werk treffend in een in memoriam: “Een innerlijke onrust dreef hem voort; een verlangen naar afwisseling, avontuur en ruimte, maar in wezen besefte hij wel dat het geluk, de onaantastbare stilte, die hij zocht, voor hem evenmin te vinden zou zijn in de Zuidzee als in zijn vaderland; en het is deze wanhopige zekerheid, deze uitzichtloosheid, die hem een wrevelige onvrede gaf met zichzelf en het leven, en aan zijn werk een aangrijpend accent. Geslingerd tussen een verlangen naar besloten intimiteit en onherbergzame verten, reilde en zeilde hij door het leven, dat hem weinig geluk heeft gebracht.” Je kan je voorstellen, dat een zoekende zwerversziel als die van Slauerhoff iets bijzonders maakt van het verhaal van Icarus. En dat is ook zo. Om het gedicht beter tot zijn recht te doen komen, is het in zijn geheel aan het einde afgedrukt (blader vooral eerst door!), en volsta ik hier met een enkele bespiegeling. Slauerhoffs verbeelding van Icarus is in een aantal opzichten erg bijzonder en origineel. In Ovidius was te lezen, hoe Daedalus en Icarus zichzelf vleugels aanmaten, en zo de natuur overtroffen. In Slauerhoffs gedicht is het andersom: Icarus’ vleugels zijn juist een wezenlijk deel van zijn natuur. Hij is als een gevangen engel onder de mensen, zijn vleugels gekneld en belemmerd in zijn ingeboren verlangen 8 Ikzelf moet hier ook erg denken aan Longinus’ beeld van de sublieme auteur, in het – niet toevallig - in de inleiding geciteerde traktaat Over het Sublieme. De sublieme auteur is eveneens een hemelstrever, die noodzakelijkerwijs fouten maakt, omdat fouten inherent zijn aan de risico’s die horen bij het ware genie: “Grootsheid komt ten val, juist door de grootsheid zelf”.
‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff
21
zich te verheffen. Zijn drang tot losbreken is niet uit afkeer van zijn omgeving, maar hij zegt iets overweldigends in zich te dragen wat hem een vreemde maakt in de wereld waarin hij leeft. Icarus is als een haast bovenmenselijke natuurkracht, een hemelbewoner die op aarde niet thuishoort en te groots en ontzettend is om onder de mensen te kunnen bestaan. Zij voelen angst en afgunst voor zijn overmachtige natuur, voor de mogelijke destructieve kracht daarvan. Deze Icarus als geketende titaan – mooi weergegeven ook in de gravure van Peter Lazarov die Voskuil aan zijn Icaruseditie toevoegde - staat mijlenver af van de kleine speelse Icarus die we vonden in de Metamorfosen. Icarus’ vleugels zijn in dit gedicht dus geen attribuut, ze zijn de fysieke uiting van zijn overweldigende natuur, en hun beknelling de verbeelding van zijn existentiële onrust. Een prachtige poëtische metafoor vind ik ‘het valscherm van gevouwen bewustzijn’ dat hoort bij het gevangen leven op aarde, in de eerste strofe. Door het adjectief ‘gevouwen’ wordt er een verband gelegd tussen het bewustzijn en Icarus’ vleugels: de implicatie lijkt, dat het leven op aarde veilig is, maar ook geestelijk beperkend: niet alleen de vleugels zijn gekneld, ook het bewustzijn is gesloten: op aarde wil men niet echt zien, leeft in een veilige huls van onwetendheid. Icarus besluit, dat hij niet anders kan dan de banden van affectie die hem aan de mensenwereld binden te verbreken, en zijn eigen weg te gaan. In dit ‘vrijuit treden’, in Slauerhoffs interpretatie van de vlucht van Icarus, zit het meest treffende van het gedicht. De apotheose zit hier in het opstijgen van Icarus, zijn val is volledig afwezig. De nadruk ligt op de vlucht als een bevrijding, door zijn gevouwen vleugels uit te slaan geeft Icarus eindelijk gehoor aan zijn ware natuur. “Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen”: waar in de traditionele mythe het zonlicht Icarus juist fataal wordt, stelt Slauerhoff het hier tegenover het duister en verbeeldt het zonlicht zo juist als Icarus’ verlossing. Icarus’ lot blijft zodoende open. In die zin is het ergens bijna betekenisvol, dat het gedicht onaf is gebleven. Het afgekorte Olymp. aan het einde geeft haast het idee van het plotselinge en abrupte opstijgen weer, en versterkt het idee van het gaan tot het onbekende. De enige notie van gevaar zit hooguit, in de metafoor van het valscherm van gevouwen bewustzijn, die ik eerder aanhaalde. De implicatie daarvan zou kunnen zijn, dat met het uitvouwen van vleugels en geest ook risico gemoeid is - een fraaie paradox, dat juist gevouwen vleugels tot valscherm dienen en gespreide misschien wel niet. De toch optimistische interpretatie van de Icarusvlucht bij Slauerhoff is interessant. Het thema van existentiële onvrede is vrij dominant, om niet te zeggen allesoverheersend in zijn poëzie. Meestal worden er echter weinig troostrijke conclusies bereikt. In bijvoorbeeld ‘De ontdekker’ en ‘Columbus’ komt de gedachte naar voren, dat de ontdekkingsreiziger helemaal niet wíl ontdekken. Telkens als het gezochte land in zicht komt, wekt dat geen vreugde op maar pijn of spijt: hij wil of moet altijd blijven doorzoeken, zonder ooit aan te komen: “hem bleef geen raad / dan voort te varen, doelloos, desolaat / en zonder drift, leeg over leege zeeën.”
22
‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff
Een onrust die weinig vreugde schenkt en geen uitweg kent. Icarus die zich ontworstelt aan de banden die hem knellen, en zonder meer tot het licht stijgt, is een in Slauerhoffs oeuvre ongebruikelijk lichtpunt.
Tot slot:
Van verhaal over kinderlijke roekeloosheid bij Ovidius, via pleidooi voor de veilige middenweg, via verheerlijking van de schoonheid en geestelijke moed die de val met zich meebrengt, zijn we geëindigd bij een heel sterk existentialistische en persoonlijke invulling van het verhaal van Icarus bij Slauerhoff. Het beeld van de vlucht van Icarus, de samenkomst van verheffing en val, blijkt van grote zeggingskracht te zijn - de Icarusvlucht wordt zo metafoor voor het leven, de liefde, de kunst: zaken waarbij gevaar en succes dichtbij elkaar liggen. Maar ik vind Slauerhoffs interpretatie het mooist, het beeld van de Icarusvlucht als aansporing om recht te doen aan je ware natuur, om dingen van waarde te wagen zonder aan de prijs te denken. Misschien blijft een val wel uit… J.J. Slauerhoff - Icarus Waar is het vrienden en vrouwen ik spreek het niet tegen Beter is het gewoon te leven – zich niet Dan zeer zelden en dan nog geheim te verheffen Niet op eigen stijging vertrouwend Maar meegaand met een opwaartsche strooming het valscherm Van gevouwen bewustzijn bewakend en bij zich Maar mij vermoeit het wandlen over de wereld Met de vleuglen onzichtbaar bijeengebonden U is vooral de uwen en dan nog de hunnen ter wille Die het niet kunnen aanzien dat er een stervling Niet hoogmoedig niet schuchter, ontstellend eenvoudig Rondloopt in hun domeinen – gespoord en beteugeld Niet omdat hij zich anders wilde ontworstlen Maar omdat zijn wezen zoo is door overmachtige natuur – Vreezen zij dat hij zijn sporen zal slaan in hun flanken Neen grooter is de onweerhoudbare afgunst Dat hij rondloopt en vrij gaat tusschen hun loome scharen Iedere seconde in staat zich hemelhoog te verheffen. Neen mij genegenen volgaarne wilde ik bij u toeven Maar ik kan het niet meer kramp trekt in mijn vleugels Als ik ze nu niet toon en vrij uit treed sterven ze af.
‘Niet in het duister, in het open zonlicht ga ik heen’: de vlucht van Icarus van Ovidius tot Slauerhoff
’t Is niet uit hoovaardij niet fierheid – en zeg Dat ik liefdeloos ben, nu ik u alleen laat Maar ik neem mijn vlucht op een verlaten weide Waar de maan in het veld als een wit laken brandt Zoo dat ik zien kan dat mij geen vijand nadert Noch schotvaardig toonen in ’t schemerig hout Sloot ik de wereld af – waar ik niet leven kon Waar ik mij te lang ophield met gevouwen vleugels Enkele lieden ter wille (maar waarom willen zij dat liefde, altijd gelijkheid Neen zintuiglijkheid – loomheid gepaard gaat?) Voor u is dit laatste afscheidsklepperen De ander verlaat ik zwijgend en verachtend Niet in ’t duister in het open zonlicht Ga ik heen – en enklen kunnen zien Waar ik heen ga stijgen zal Daar – de enkele sneeuwtoppen – de Olymp. Luigi Tansillo – Poi che spiegate ho l’ali al bel desio… Mijn vleugels heb ik uitgevouwen tot het schoon verlangen, en hoe meer ik het hoog tussen de hoge wolken zie, hoe meer ik mijn trotse veren aan de wind verschaf, en, vol van vuur, mij tot de hemel richt. Zelfs het droeve einde van de zoon van Daedalus maakt niet dat ik bang word, ik verhef me juist hoger, ik weet goed dat ik dood neer zal vallen op aarde, maar welk leven kan zich meten met zo’n dood? Ik hoor de stem van mijn hart door de lucht: Overmoedige, waarheen voer je me? Buig je, want zelden is een al te vurig verlangen zonder pijn! Niet bang zijn (antwoordde ik) voor de diepe ondergang, want wanneer je zó hoog bent, sterf je tevreden, dat de hemel je tot zo’n roemrijke dood bestemt.
23
24
...wie stout is de roe.
St Nicolaas, Arius, en het concilie van Nicea Lineke Brink en Caspar Sundholm Sinterklaas staat al sinds mensenheugenis in Nederland bekend als gulle gever die jaar in jaar uit blij zingende kinderen van lekkers en cadeautjes voorziet. Reeds ver voordat in de laatste vijfhonderd jaar het Sinterklaasfeest in de Lage Landen langzamerhand gestalte kreeg stond ook de historische tegenhanger van Sinterklaas bekend om zijn gulheid en naastenliefde. In zeer vele zowel Griekse als Latijnse heiligenlevens uit de middeleeuwen kan men lezen over de wonderen en vrijgevigheid van St Nicolaas, die in de eerste helft van de 4e eeuw bisschop van Myra (in Lycië) was. ὁ Θαυματουργός, ‘de Wonderdoener’, noemde men hem. Naast alle weldaden van deze heilige is er ook een minder positief, maar wel hilarisch verhaal over hem bekend. Op het concilie van Nicea, gehouden in 325, zou Nicolaas in een opwelling van woede de aartsketter Arius een kaakslag gegeven hebben, omdat deze de complete goddelijkheid van Christus ontkende. Als straf voor het gebruiken van geweld in de aanwezigheid van de keizer zelf en honderden andere bisschoppen werd Nicolaas zijn omophorion, teken van het bisschopsambt, afgenomen en werd hij gevangen gezet. ‘s Nachts, terwijl Nicolaas in gebed was, kreeg hij door Goddelijke tussenkomst zijn omophorion terug én een evangeliënboek. Toen men hem de volgende dag zo ontdekte, in zijn bisschopsambt hersteld, werd hij door het concilie onmiddelijk weer opgenomen. Dit spectaculaire en gewelddadige verhaal is op het internet erg eenvoudig te vinden. Een simpele zoe-
...Wie stout is de roe. St Nicolaas, Arius, en het concilie van Nicea
25
kopdracht in Google ‘Nicholas and Arius’ levert een kleine 100.000 resultaten op. Er zijn zelfs vele internetmemes over dit verhaal (zie afb. 1; http://rockadoodee. com/jolly-old-st-nicholas/). Niet alleen flauwe internetmemes zijn echter met dit verhaal bezig. Ook websites van een serieuzere aard, zoals de apologetische website CatholicAnswers en de helemaal aan St. Nicolaas gewijde website www.stnicholascenter.org vermelden dit verhaal. Wat nagenoeg alle websites in hun enthousiasme om dit verhaal te vertellen helaas vergeten hebben, is een bronvermelding. Het verhaal wordt vaak ingeleid met de woorden ‘Het verhaal gaat dat...’ of ‘Men leest vaak dat’ en daar moet men het mee doen. Het Engelse Wikipedia-artikel over het concilie van Nicea heeft het zelfs over ‘many accounts’ en verwijst vervolgens naar stnicholascenter. org, waar ook geen verwijzing te vinden is. De enige aanwijzing voor het bestaan van dit verhaal zijn de vele afbeeldingen die zich over het internet verspreid hebben, waarvan er velen nieuw zijn, maar een aantal ook al een stuk ouder (zie afb. 2 vanaf fertur... ). Het doel van dit artikeltje zal dan ook zijn om uit te zoeken waar dit verhaal precies vandaan komt en hoe het ontstaan is. Er zijn vele verschillende heiligenlevens over het leven van Sint Nicolaas van Myra. Maar nergens bleek een spoor te vinden van het verhaal van Sint Nicolaas van Myra die Arius een klap verkoopt. Er zijn een paar belangrijke heiligenlevens, bijvoorbeeld de Vita per Michaëlem, die wel de aanwezigheid van Sint Nicolaas van Myra bij het concilie van Nicea bevestigen, maar het wonderverhaal wordt er niet bij vermeld. Tevens het bekende byzantijnse heiligenleven van Symeon de Metaphrast en ook de zeer beroemde middeleeuwse Latijnse Legenda Aurea vermelden slechts de aanwezigheid van Nicolaas bij het concilie, maar niet zijn opmerkelijke optreden. Ook de geschriften van bisschoppen en anderen die daadwerkelijk het concilie van Nicea in 325 bijwoonden vermelden niet de aanwezigheid van ene Nicolaas van Myra, laat staan dat hij Arius een vuistslag gegeven zou hebben. Zowel Eusebius van Caesarea, de beroemde kerkhistoricus, als St Athansius van Alexandrië, de bekendste verdediger van het concilie, die beiden aanwezig waren bij het concilie, noemen hem in hun omvangrijke oevres niet. De ecclestiastische geschiedschrijvers van de late 4e en vroege 5e eeuw, Socrates Scholasticus, Sozomenus en Theodoretus, die alle drie het concilie beschrijven laten ook geen blijk geven van zijn
26 ...Wie stout is de roe. St Nicolaas, Arius, en het concilie van Nicea
aanwezigheid of van het incident. Wat is dan de oorsprong van dit verhaal? Is het verzonnen door een paar grapjassen in de 19de eeuw? Of is iedereen gewoon te lui geweest om een verwijzing te geven naar de oorsprong van dit verhaal? Zijn de afbeeldingen van Sint Nicolaas en Arius dan nep? Een zoektocht in verschillende databases voor kunst en religieuze kunst levert namelijk in eerste instantie niets op. We hebben het aan Duitse Pünktlichkeit te danken dat er een boek geschreven is waarin alle heiligenlevens over Sint Nicolaas – in Latijn respectievelijk Grieks – zijn verzameld, becommentarieerd en geëditeerd. In twee dikke banden staat alles wat je wilt weten over Sint Nicolaas. Caspar doet de reddende ontdekking: helemaal achter in één van de Duitse banden waarin de heiligenlevens verzameld staan, bij de Testimonia, vinden we twee kleine stukjes over ‘Nikolaos zu Nicaea Arius ohrfeigend’. Het ene stukje is van Petrus de Natalibus. Hij schrijft hierover in zijn Catalogus sanctorum et gestorum eorum ex diversis voluminibus collectus. Petrus de Natalibus is terug te vinden en inderdaad: in desbetreffende catalogus treffen we dit verhaal in het Latijn aan. Het Latijn is prachtig: Fertur beatum Nicolaum iam senem Nicaeno concilio interfuisse et quemdam Arrianum zelo fidei in maxillam percusisse ob idque a concilio mitra et pallio privatum extitisse. Het wordt gezegd dat Nicolaas toen hij al oud was, aanwezig was bij het concilie van Nicea en een arianist door zijn vurig geloof op zijn kaak sloeg en dat hij hierom door het concilie publiekelijk werd ontdaan van zijn mijter en pallium.
Er volgt een wonderverhaal over hoe Maria hem komt opzoeken en hem zijn mantel en mijter weer teruggeeft, waardoor het concilie niet anders kan dan toegeven en hem weer toe te laten tot de vergadering. Eenzelfde, maar obscuurder verhaal vinden we in het tweede stukje, dit keer in het Grieks, geschreven door een monnik die luisterde naar de naam Damascenus. Het commentaar vertelt ons dat deze monnik in de tweede helft van de 16de eeuw leefde. Op basis van een vergelijking met het verhaal van Petrus de Natalibus denkt de commentator dat het verhaal van Nicolaas en Arius teruggaat tot minstens de 14de eeuw. De Duitse Pünktlichkeit heeft ook gezorgd voor een stukje informatie over het verhaal van Nicolaas bij Nicea. Er zijn, zoals eerder gezegd, enkele vermeldingen in heiligenlevens dat Nicolaas daadwerkelijk aanwezig was bij het concilie, maar vermelden niet zijn geweldadige actie. Petrus de Natalibus is dan de eerste die de vermelding over het wonderverhaal maakt. De commentator geeft een mooie reden voor het ontstaan van dit verhaal: er was een verhaal over hoe Sint Nicolaas bisschop was geworden, namelijk doordat hij door Maria was gezegend en van haar zijn mijter en pallium had gekregen. Zodoende werd Nicolaas oorspronkelijk in de iconografie vaak afgebeeld terwijl
...Wie stout is de roe. St Nicolaas, Arius, en het concilie van Nicea
27
hij van Maria (of andere Goddelijke tussenkomst) mijter en pallium (of andere pontificalia) krijgt. In latere tijden, schrijft Anrich, werd dit verhaal waarschijnlijk bijzonder letterlijk genomen. In plaats van een symbool voor de heiligheid van Nicolaas werd het overhandigen van de mijter en het pallium door Maria als iets bijzonder concreets genomen, waarvoor een reden moest zijn. De aannemelijkste reden, klaarblijkelijk, was dat de bisschop Arius in het bijzijn van de keizer en de andere bisschoppen een flinke klap verkocht, waardoor hem zijn bisschoppelijke insignes ontnomen werden en hij gevangen gezet werd. In de gevangenis kon dan vervolgens Maria ten tonele verschijnen om hem in zijn bisschoppelijke waardigheid te herstellen. Hoe dan ook, om een conclusie aan dit verhaal te verbinden: het is, afgaande op contemporaine bronnen, zeer onwaarschijnlijk dat dit opmerkelijke verhaal daadwerkelijk gebeurd is. Als iets dergelijks zich had voorgedaan, had tenminste een van de velen contemporaine of bijna contemporaine geschiedschrijvers of theologen er een vermelding van moeten maken. Het is veel waarschijnlijker, dat aan het einde van het eerste millenium, en het begin van het tweede, toen de Nicolaasverering een hoge vlucht begon te nemen, de algemene gedachte was dat een exemplarisch christen als Nicolaas, die destijds leefde, haast wel aanwezig geweest had moeten zijn bij misschien wel de belangrijkste post-apostolische gebeurtenis uit de geschiedenis van het Christendom. Daar is vervolgens in latere tijden, om het verhaal waarin Maria Nicolaas pallium en mijter overhandigt te ‘verklaren’ de klap die Nicolaas aan Arius gegeven zou hebben toegevoegd. Onder andere middels de in zijn tijd populaire Catalogus Sanctorum van Petrus de Natalibus verspreidde dit verhaal zich en vond het zijn weg naar de beeldende kunst en via de beeldende kunst naar het internet en de moderne tijd, waarin de Catalogus Sanctorum al lang vergeten is en dubieuze websites hun brondvermeldingen achterwege laten. Ondanks dat het dus zeer waarschijnlijk niet daadwerkelijk gebeurd is, is het toch een erg fraai verhaal. “Si non e vero, e ben trovato,’’ zoals de Italianen zeggen. Of om met de woorden van een Leidse classica te spreken: ‘’ach, dat zijn toch gewoon de sappige roddels uit de Oudheid?’’
28
Van Pan tot Parthenon
Alisha Meeder
Enkele maanden geleden zat ik nietsvermoedend aantekeningen te maken over een artefact uit Pompeii, dat voorbijkwam tijdens een college van een vak dat ik volgde bij Oude Geschiedenis. “En als je dit beeldje in het echt wilt bewonderen; er loopt tot eind september een tentoonstelling in Londen over Pompeii en Herculaneum, waar je allemaal van dit soort dingen kunt bezichtigen.” Londen, daar was ik al een tijdje niet meer geweest. Verder naar het oosten dan Birmingham Airport ga ik zelden. Maar met een zomer die al overvol zat van de spectaculaire reisjes en, helaas, herkansingen, was de kans vrij klein dat dit er nog bij kon. Het idee om naar Life and Death in Pompeii and Herculaneum in het British Museum te gaan verdween dus al gauw in de koelkast, na voor alle zekerheid opgenomen te zijn in mijn aantekeningen. Het “mooi gedetailleerde” beeld van Pan en de Geit, dat verantwoordelijk was voor dit avontuur.
Tot ik begin juni een filmpje met het nummer Pompeii van de Londense band Bastille tegenkwam op Facebook had ik geen seconde meer aan de tentoonstelling gedacht. De enige reden dat ik er, na het bekijken en beluisteren van dit liedje, weer aan dacht was overigens omdat dit de versie was waarin Bastille het nummer ten gehore brengt bij de opening van de tentoonstelling. Want had ik niet al eerder iets over deze tentoonstelling gehoord? Dat werd dus zoeken in de aantekeningen. Bij het zien van de hoeveelheid pagina’s aan aantekeningen over innovaties in de Oudheid, zonk de moet me enigszins in de schoenen. Hoe dan ook, je moet wat als dappere classica/ rugbyspeelster die graag oude dingen bekijkt. Na het doorploegen van de eerste 22 pagina’s, kwam ik eindelijk uit bij de zin die ik zocht: “Pompeiitentoonstelling in
Van Pan tot Parthenon
29
Londen, tot september!!! :D :D :D” De uitroeptekens en smileys geven waarschijnlijk al aan hoe graag ik er eigenlijk naartoe wilde en het duurde dan ook niet lang voor ik in elk geval Leonie had overgehaald om mee te gaan met de woorden I don’t care how, I don’t care when, maar we gaan naar Londen! Aangezien we onze knuffelhistoricus Erik-Jan niet met goed fatsoen aan deze kant van Het Kanaal konden achterlaten, moest ook hij mee. Londen dus. Niemand van ons heeft ook maar enige ervaring in de toeristenbranche, dus waren Leonie en Erik-Jan overgeleverd aan mijn gebrek aan talent om dingen te organiseren. Dat gaat meestal goed, maar soms ook niet. Dat laatste is niet zo erg als je je binnen de singels van Leiden bevindt, of in ieder geval nog binnen de Nederlandse landsgrenzen, maar in een stad die iets groter, iets Engelser en ook iets onveiliger is, is het enigszins vervelend als je de weg niet weet. Zaterdag 14 september was het zo ver. Mijn vader laadde mij, en even later ook Leonie en Erik-Jan, in de auto en bracht ons met de “Meedermobiel” naar Eindhoven, waarvandaan we naar Londen zouden vliegen. De reis verliep voorspoedig, tot we arriveerden op station London Victoria en het toch wel wat donker was om ons nog een beetje behoorlijk te kunnen oriënteren. Eerst eten dan maar, want verdwalen met een volle maag is minder erg dan met een lege. Na een goedgevuld bord fish and chips naar binnen gewerkt te hebben, gingen we op zoek naar ons hostel, dat verder weg bleek te liggen dan we aanvankelijk dachten. Voor ons gevoel hadden we er al zo’n 20 mijl op zitten toen we arriveerden bij de Marble Arch en daar besloten we om maar gewoon verder te gaan met de metro. Met zere voeten, zware tassen en een lange reis achter de rug was het feit dat het halve metronetwerk gesloten was voor onderhoud geen aangename verrassing. Gelukkig bleek het alternatieve station ook dicht in de buurt van het hostel te liggen, dus dat was tenminste een kleine troost. Op zondag hebben we ons vermaakt met een wandeling door Hyde Park, een bezoekje aan Speaker’s Corner, Oxford Street, het Natural History Museum en M&M’s World. Daarnaast bezichtigden we enkele gebouwen, waaronder Buckingham Palace, Westminster Abbey en the Palace of Westminster. Op maandagmorgen werden gauw de tassen ingepakt, waarna we als echte toeristen boven in de dubbeldekker op pad gingen. Dit klinkt lui, maar we wilden onze voeten sparen voor het British Museum later die dag. Door een museum struinen met zere voeten is immers geen pretje en we wilden wel zoveel mogelijk zien. Na een korte tussenstop in de Disney Store, waar Leonie en ik het niet konden laten met Merida, de hoofdpersoon uit de Disneyfilm Brave, op de foto te gaan, kwamen we toch zachtjes aan dichter bij het museum. Eenmaal aangekomen bij het museum waren we toch wel behoorlijk onder de indruk van de grootsheid van het gebouw. Tijd om ons er lang aan te vergapen hadden we niet, want we hadden een heleboel te zien in veel te weinig tijd. In plaats van onze grenzen te verleggen en blikveld te verbreden door naar de afdelingen met artefacten uit Afrika en Azië te gaan, bleven we bij het vertrouwde en hebben we onszelf in twee uur tijd door zo’n 1500 jaar Griekse en Romeinse voorwer-
30 Van Pan tot Parthenon
pen heen weten te loodsen. Van de Minoïsche beschaving (“Kijk, een Kretenzische stier!”) vervolgde onze weg zich naar de Myceners, Grieks aardewerk (“Cool, dit kunnen we dateren!”), geld en onthoofde standbeelden, om te eindigen in de ruimte met de bijzonder indrukwekkende beelden die afkomstig zijn van het Parthenon (“Ooo, de Cenaturomachie!”) en die door de Britten geleend zijn. Op dat moment kreeg er iemand honger en begon de rest toch zere voeten te krijgen, ondanks de voorzorgsmaatregelen, dus werd het restaurant bezocht om de honger te stillen en de voeten toch nog wat rust te gunnen voor het hoogtepunt van de reis.
Standbeeld van Lucius Mammius Maximus in de centrale hal.
Om 15.20 uur precies mochten we dan eindelijk naar binnen, na een zeer statisch en stilzwijgend welkom door het standbeeld van Lucius Mammius Maximus, dat bijzonder prominent aanwezig was in de centrale ruimte van het museum. De ruimte waar de tentoonstelling zich bevond was verduisterd, wat de sfeer van het geheel en de objecten, die wel verlicht waren, ten goede kwam. Via een gangetje kwamen we als eerste uit bij de eerste objecten, waaronder een fresco en een gipsafgietsel van een hond die overleden is door de vulkaanuitbarsting. Hierna leidde de route naar een ruimte waarin een filmpje werd afgespeeld met een chronologisch overzicht van de gebeurtenissen in Pompeii en Herculaneum tijdens de uitbarsting van de Vesuvius in 79 ce, gevolgd door een ruimte waar twee standbeelden stonden van Eumachia en Livia. In de volgende ruimtes werden onze zintuigen minder gespaard, aangezien daar de fresco’s naast elkaar aan de muur hingen, mozaïeken en
Van Pan tot Parthenon
31
beelden zich soms middenin de ruimte bevonden en er van alles in vitrines lag, van glaswerk tot sieraden. Met zoveel moois is het niet verwonderlijk dat we onze ogen uit keken, maar ook niet zo heel goed wisten wáár we als eerste moesten kijken, zeker gezien de redelijk korte tijdspanne waarin we dit alles moesten bezichtigen. Wat we zeker niet hebben overgeslagen zijn het mozaïek met een schattig hondje uit het Huis van Orpheus, het deel met een fresco van een tuin, waar Bastille bij de opening Pompeii heeft opgevoerd, Pan met de Geit (uiteraard) uit de Villa dei Papyri, het fresco van Theseus en de Minotauros en het fresco van Terentius Neo en zijn vrouw, waar ons vriendelijk doch dringend verzocht werd geen foto’s te maken van de objecten binnen de tentoonstelling. Een verzoek dat door zo’n beetje iedere medewerker afzonderlijk herhaald werd, want onder het mom van persistance is key, probeerden we overal opnieuw foto’s te maken. Uiteindelijk gingen we zo op in alles wat er te zien was dat we ons door de laatste ruimtes hebben moeten haasten om op nog enige tijd over te houden voor het avondeten, voordat we ons naar het Apollo Victoria Theatre zouden begeven. Ondanks het feit dat we enige haast hadden, konden we bij het tweede, kleinere gedeelte van de tentoonstelling, Death, toch niet zomaar doorlopen bij het zien van de gips- en wasafgietsels. Sommige afgietsels waren van individuele volwassenen, andere van hele families, die geprobeerd hebben ergens te schuilen voor alles wat op hen neerdaalde vanuit de vulkaan. Ook werd pijnlijk duidelijk dat het niet alleen bij pogingen tot schuilen bleef, maar dat met name de jonge kinderen nog tevergeefs probeerden te ontkomen aan de hitte, terwijl ze door hun ouders werden vastgehouden. Na al deze indrukken zat de reis er helaas alweer op, op het bijwonen van een musical en het kamperen op London Stansted na.
32
Elektra op de planken
Renske Janssen
Elektra heeft een probleem. Een groot probleem. Haar vader is dood. Vermoord nog wel, door haar moeder. Haar broertje heeft ze in veiligheid weten te brengen, in het volste vertrouwen dat hij ooit hun vader zal wreken en zelf als rechtmatige koning in hun paleis zal heersen. Tot die tijd is ze alleen durft ze niemand te vertrouwen. Haar moeder is opnieuw getrouwd en heeft haar oude kinderen in de steek gelaten. Voortdurend vertelt Elektra haar wat ze daarvan denkt, maar niemand steunt haar, zelfs haar zus niet. Die vindt dat Elektra zich maar rustig moet houden, al was het maar voor haar eigen veiligheid. Zelfs aan de thuiskomst van haar broer begint ze langzaam maar zeker te twijfelen, al weet ze dat hij de enige is die haar kan helpen. Elektra is overtuigd van haar eigen gelijk. Ze zal nooit toegeven, zelfs niet als blijkt dat haar broer, haar enige hoop, op tragische wijze is omgekomen wij een wagenongeluk. Ze neemt het heft in eigen hand, heen en weer geslingerd tussen verdriet, hoop, angst en woede. Ze is zelfs tot het uiterste bereid. Op vrijdag 13 en zaterdag 14 juni 2014 zal de Toneelcommissie van de opleiding Klassieke Talen in Leiden Sophocles’ Elektra opvoeren. De acteurs hebben auditie gedaan en zijn inmiddels al druk aan het repeteren. In januari zullen ook de repetities voor koor en muziek beginnen. Ben je muzikaal en lijkt het je leuk om mee te werken? Geef je dan vooral op bij
[email protected] . Niet muzikaal, maar wil je toch graag meewerken om van de productie een succes te maken? We zoeken ook nog mensen die goed zijn in techniek, make-up en decoren kostuumdesign. Geef je dus vooral op voor een van de leukste tradities die onze opleiding te bieden heeft!
33
In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
Bas Clercx
23 September jongstleden overleed prof.dr. J.C.M. van Winden, verbonden van 1967 tot 1984 als lector aan de universiteit Leiden en vervolgens als hoogleraar in de Griekse taal- en letterkunde van de latere oudheid. In de vorige FRONS hadden we aangekondigd zijn leven te eren in de decemberfrons. Een poging hiertoe kunt u in vinden in de komende pagina’s. Wij hebben op aanraden van Casper de Jonge een artikel geherpubliceerd, zoals dat in de Frons van december 1984 (jaargang 5.4) te vinden is. Het leek ons aardig het interview, geschreven door Edu van Berkel en Wim Tromp Meesters, te publiceren recht uit ons archief. Dit interview geeft een prachtig beeld niet alleen van Van Windes motivaties in zijn leven, maar ook een van het leven aan de opleiding de jaren ‘40 en ‘60. Wij hopen op deze wijze een groot intellect te kunnen eren en onze gedachten gaan uit naar zijn naasten.
34 In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
35
36 In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
37
38 In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
39
40 In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
41
42 In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
In Memoriam: Prof.dr. J.C.M. van Winden
43
44
Pietkleurplaat
Alisha Meeder
45
Felicitatie Afgestudeerden De redactie van de Frons feliciteert hierbij alle Leidse classici die onlangs hun bachelor- of masterdiploma hebben behaald. Van harte gefeliciteerd en veel succes bij jullie verdere ondernemingen! Bachelor Polle Dujardin Kim Houden Renske Janssen Daniël van der Maas Tes Mijnders Camille Owelle Maaike van der Plas Meenakshi Ramesh Anne van Schaik Hanneke van der Schoor Jordi Wiersma Jochem Wouda Master Classics Manja Aalderink Vivian Baan Angelos Gkikas Esther Holstege Tina Janssen Wiebe Koek Michel den Uijl Master Classics and Ancient Civilizations: Classics Nienke Boomsma Andreas Vourloumis Research Master Classics and Ancient Near Eatern Civilizations: Classics Linda Vermaas