FRONS Jaargang 33, nummer 3 Oktober 2013
Classici in Berlijn Lerarenleed Eerstejaarszaken spoedcursus Kynologie voor classici
Frons BladvoorLeidseClassici
Colofon Drieëndertigste jaargang, nummer 3, oktober 2013. Verschijnt vier maal per jaar.
Redactie
Saskia Aerts Renske Janssen Lineke Brink Arjan Nijk Bas Clercx Linda Vermaas Leanne Jansen Bijdragen worden hartelijk verwelkomd op
[email protected] of in het postvak van Frons bij het secretariaat Klassieke Talen, Doelensteeg 16, gebouw 1174, postbus 9515, 2300 RA Leiden. Kopij gaarne in per e-mail als Word- of platte tekst-document met alleen de nodige opmaakkenmerken inleveren. Teksten in het Grieks verwelkomen wij het liefst in Unicode. Ook gebruikt de redactie een style-sheet met regels voor opmaak en weergave, die u kunt inzien. Afbeeldingen alstublieft los aanleveren, bij voorkeur digitaal in JPEG-formaat (dus niet ingevoegd in Word-documenten).
Contributie
Een jaarabonnement op Frons kost € 11 voor studenten, € 17 voor niet-studenten. Abonnees ontvangen per post per collegejaar vijf afleveringen van Frons. De contributie kan worden overgemaakt op giro 4359334 ten name van Frons, blad voor Leidse classici. Voor de verzending is het van belang dat u bij deze transactie uw postadres vermeldt! Nabestellen is slechts beperkt mogelijk.
Advertenties
Een advertentie in Frons bereikt een ruim publiek van classici en hun verwanten. Indien u interesse heeft om te adverteren, of bedrijven of instellingen kent die deze interesse hebben, kunt u dat laten weten aan Bas Clercx (e-mail via fronsgltc @yahoo.com) of een ander lid van de redactie. De tarieven zijn zeer gunstig! Eenmalig: halve pagina € 25, hele pagina € 40, achterpagina € 50. Jaargang: halve pagina € 100, hele pagina € 160, achterpagina € 200. Volgende deadline (Frons van december): 1 december 2013.
3
Inhoudsopgave Door de hoofdredacteurs
4
In Memoriam: prof.dr. J.C.M. van Winden
5
Der Schön-Raritäten Kasten...
6
Bas Clercx (hoofdredacteur digitaal); Renske Janssen (hoofdredacteur analoog)
Leanne Jansen
Het lot van de docent klassieke talen
15
Het doorgeefluik: de stemmen zingen in archaïsch Grieks.
18
Het nut van structuralisme
21
Uit het M.F.-archief
24
Lustrumaankondiging M.F.
26
Prille ervaringen van een eerstejaars GLTC
27
Eerstejaarsweekend GLTC
30
Res Interretiales
32
Oproep
35
Honden bij de Grieken en Romeinen
36
Saskia Aerts
Renske Janssen Lineke Brink
Erik-Jan Dros
Anne van Schaik
Thom van Leuveren Bengt Rooijers Bas Clercx
Linda Vermaas
4
Door de hoofdredacteurs Allerliefste classici, Inmiddels kunnen we met enige zekerheid stellen dat de zomer definitief voorbij is. De tijd van luieren, exotische reizen en het zich zonder schuldgevoel overgeven aan al die activiteiten die normaal gesproken als SOG’en zouden worden omschreven is -helaas, helaas!- ten einde. Winter is coming! De eerste plensbuien hebben alweer voor spijkerbroekkleurige vlekken op onfortuinlijke plaatsen gezorgd, de werkdruk van de colleges doet zich in volle hevigheid voelen en het wordt steeds drukker in het Lipsius en in de UB (waar de temperatuur inmiddels al onder het nulpunt is gedaald). Toch zijn er twee belangrijke lichtpunten die de voeginvallende duisternis in herfstig Leiden doorbreken: de aankomst van de nieuwe eerstejaars en (toch ook niet onbelangrijk): de eerste Frons van het nieuwe collegejaar! Ook deze keer brengen we u weer een goedgevuld nummer, met alles dat Leidse classici bezighoudt. Zo kunt u zich koesteren in de laatste restjes zomer met een uitgebreid, van foto’s voorzien verslag van de Classici-invasie van Berlijn, geschreven door Leanne Jansen. Alle onfortuinlijke classici die deze fantastische reis helaas hebben moeten missen, zijn bij dezen weer helemaal bijgepraat en voor iedereen die wel tot het illustere Fellowship behoorde is dit een mooie kans om herinneringen op te halen. Verder introduceren we dit jaar een tweetal nieuwe rubrieken. Saskia Aerts stort zich in het woeste docentenbestaan en zal haar ervaringen, overwegingen, frustraties en gloriemomenten met u delen. De tweede vaste rubriek heeft van de redactie de titel ‘het doorgeefluik’ meegekregen. Zoals u wellicht wel kunt raden zal deze rubriek elk nummer door een andere Leidse classicus of classica ingevuld worden, die zijn of haar licht zal laten schijnen over een boek, film, toneelstuk, tentoonstelling, of iets anders dat hem of haar bijzonder getroffen heeft. De eerste aflevering in deze rubriek zal ingevuld worden door duo-hoofdredactrice Renske Janssen. Zoals gezegd zijn de eerstejaars hét lichtpunt in deze oktobermaand. Deze Frons kunt u genieten van niet één, maar zelfs twee bijdragen van deze nieuwe lichting classici. Onze jaarlijkse, welbekende eerstejaarscolumn zal dit jaar worden verzorgd door Thom van Leuveren. Daarnaast heeft Bengt Rooijers gezorgd voor een mooi verslag van het eerstejaarsweekend. Hiermee, en met al onze andere leuke artikelen, helpt de Frons u de herfst door. Wij wensen u veel droge broeken, veel succes met alle studieondernemingen en vooral: al het beste. Tot in december!
Bas Clercx (hoofdredacteur digitaal) Renske Janssen (hoofdredacteur analoog)
In Memoriam: prof.dr. J.C.M. van Winden
5
Onlangs overleed prof.dr. J.C.M. van Winden. Om zijn leven te eren zal er in de volgende Frons stil gestaan worden bij zijn nalatenschap voor de Klassieken. Toch willen wij u nu alvast de In Memoriam tonen zoals ook te zien op de website van GLTC te Leiden.1 Op 23 september 2013 is prof. dr. J.C.M. van Winden op 90-jarige leeftijd overleden. Van Winden was van 1967 tot 1984 eerst lector, daarna hoogleraar in de Griekse taal- en letterkunde van de latere oudheid. Als secretaris van het Bestuur was hij gedurende vele jaren de spil van de Subfaculteit Klassieke Letteren. Zijn collega’s en studenten gedenken hem als een compromisloos filoloog en als een gedreven en gewaardeerd docent. Hij was een indrukwekkend mens.
1 http://www.hum.leidenuniv.nl/gltc/actueel/in-memoriam-profdr-jcm-van-winden.html (14-10-13).
6
Der Schön-Raritäten Kasten...
Classici in Berlijn Leanne Jansen
“Dabei hatte ich die Gewohnheit mir eigen gemacht, aus allen Büchern, die ich las, Excerpte zu machen, so aus Lessings Laokoon, Solgers Erwin, Winckelmanns Kunstgeschichte, Ludens deutscher Geschichte, und so nebenbei Reflektionen niederzukritzeln. Zugleich übersetzte ich Tacitus Germania, Ovids libri tristium und fing privatim, d.h. aus Grammatiken englisch und italienisch an, worin ich bis jetzt nichts erreicht, las Kleins Kriminalrecht und seine Annalen und alles neueste der Litteratur, doch nebenhin das letztere. Am Ende des Semesters suchte ich wieder Musentänze und Satyrmusik (…).”1 Dit verslag van de excursie naar Berlijn zet al direct de toon met de bovenstaande twee citaten van Johann Wilhelm von Goethe (in de titel) en Karl Marx, twee van de bekendste Berlijngangers. Goethe, de dichter die zich graag liet inspireren door thema’s uit de klassieke mythologie, heeft zelf nooit langere tijd in Berlijn gewoond of aan de universiteit van Berlijn gestudeerd. Marx daarentegen heeft wel mogen genieten van de klassieke Bildung op de Humboldt Universität, wat zijn citaat bewijst. Nou, daar ga je dan, als student klassieke talen, om je in de voetsporen te plaatsen van deze en nog veel meer grote geleerden die in Berlijn hebben gewoond, gewerkt, en er hun grootse idealen hebben gekoesterd. Om het nog beladener te maken: in Berlijn is – voor een groot deel – de Altertumswissenschaft tot bloei gebracht. De huidige studie Latijn en Grieks is voor een groot deel gevormd door de klassieke filologie zoals die onder andere in Berlijn door wetenschappers als Theodor Mommsen, August Boeckh, Eduard Norden, Johann Joachim Winckelmann of Johann Ulrich von Wilamowitz-Moellendorf bedreven is. Ik moet eerlijk bekennen, toen op het speciale Berlijn-symposium, de laatste voorbereiding voor de reis, Casper de Jonge al die Berlijnse kennis en wetenschap op een rijtje plaatste, durfde ik als nederige 1 Citaat van Goethe in de titel, en citaat van Marx beide in: Bach. A. (ed.). 2007. Berlin. Literarische Reiseführer, Darmstadt.
Der Schön-Raritäten Kasten... Classici in Berlijn 7 student haast de universiteitsbibliotheek niet meer binnen te lopen. Gelukkig hebben we het wél gedaan. Want wat hebben wij een mooie studiereis naar Berlijn meegemaakt! In dit korte verslagje, met natuurlijk de nodige foto’s, wil ik alle classici die níet meegingen, vooral een heleboel redenen geven om zo snel mogelijk Berlijn te bezoeken. De reis vertrok in de vroege, vroege morgen op vrijdag 30 augustus. We zouden met de trein naar Berlijn gaan, wat op zichzelf al een hele belevenis is. Natuurlijk kun je op de Deutsche Bahn beter vertrouwen dan op onze NS en we kwamen zonder kleerscheuren aan bij het hostel, The Three Little Pigs. Zeker vermeldenswaardig is het logo ervan: een grote, boze, roze wolf. In het hostel was iedereen echter erg vriendelijk en na onze bagage weggeborgen te hebben, snelden we te voet naar de bibliotheek, waar onze eerste activiteit gepland was. Een kort geschiedenislesje: de Humboldt Universität, opgericht in 1766, is de universiteit aan de bekende straat Unter den Linden. Ook de beroemde classicifilologen, onze “collega’s”, hebben hier gewerkt. Naast de Humboldt is er de Freie Universität, op het zogeheten Kulturforum, die na de Tweede Wereldoorlog is opgericht in 1948. De universiteitsbibliotheek van Berlijn bestaat logischerwijs ook uit twee vestigingen: een moderne, bij de Freie Universität, en een oude, bij de Humboldt Universität. In de Humboldt-vestiging kunnen we alle oude drukken en incunabelen vinden; bij de Freie Universität liggen alle manuscripten. Het is voor ons moeilijk voor te stellen, maar tijdens en na de oorlog zijn veel boeken kwijtgeraakt, verscheept naar en verdwenen in andere Europese bibliotheken, of op een andere plek in Berlijn terecht gekomen. Veel materiaal uit de Alte Bibliothek is na de oorlog ondergebracht in de vestiging bij de Freie Universität. De Alte Bibliothek is een imposant gebouw dat eruit ziet als een enorme Griekse tempel, als je enige fantasie hebt. De stijl van de symmetrisch gebouwde bibliotheek is geïnspireerd op de Griekse tempels, en je kunt timpanen, zuilen en zelfs akroteria herkennen. We werden alleen geplaagd door de vloek die je helaas ook vaak in Italiaanse steden treft: het gebouw stond geheel in de steigers… In de bibliotheek werden we warm ontvangen door Han Lamers en een uiterst vriendelijke bibliothecaresse met de toepasselijke naam Frau Trojahn. We mochten eerst een aantal oude drukken bekijken. Casper de Jonge en Han Lamers lieten ons edities van Boeckh, Droysen en Lachmann zien, evenals het eerste stemma codicum in de
Der Schön-Raritäten Kasten... Classici in Berlijn klassieke filologie van de hand van Karl Gottlob Zumpt, en de bekende Catullus-editie uit 1577 van Joseph Scaliger. Na een korte introductie over de oorlogsperikelen waarmee de bibliotheek nog steeds te maken heeft, leidde Frau Trojahn ons rond in de bibliotheek. Wat vooral opviel was het moderne interieur en de monumentale trap die naar de grote studiezaal toe leidde. Ook al hebben wij in Leiden nu bureaustoelen en bij elke tafel maar liefst twéé stopcontacten, wij kunnen toch niet tippen aan alle voorzieningen die wetenschappers in Berlijn aangeboden krijgen, tot hun eigen glazen werkruimtes, waar het bibliotheekpersoneel hen komt verblijden met een persoonlijk karretje vol aangevraagde boeken, aan toe. Na een lange treinreis en een fikse wandeling door het stadscentrum was iedereen wel toe aan een biertje en een moment rust. Al teruglopend via de rechte straten van Berlijn, op weg naar het hostel, mochten we nog genieten van de aanblik van twee klassieke koepelkerkjes, enigszins misplaatst tussen alle moderne, hoge, glazen gebouwen en winkels, én van het Currywurst Museum! Met als klap op de vuurpijl een knalrode Currywurst-auto voor de deur. Hierna kon de groep al helemaal niet zomaar de currywurststand voorbij lopen… Na een gezellige avond bij Brauhaus Südstern, waar we indrukwekkende halveliterkannen bier konden bestellen, moesten we toch de volgende morgen weer vroeg uit de veren. Even ontbijten en toen een lange wandeling naar het Museuminsel! Het Museuminsel is letterlijk een eiland: een lange gracht omgeeft het gebied waarop een aantal van de belangrijkste musea van Berlijn te vinden zijn. Het idee van een Insel midden in de stad, waar men als het ware een hoogtepunt of centrum van cultuur kan vinden, is gebaseerd op de akropoleis in Griekse steden, met als bekendste voorbeeld de Akropolis in Athene. De musea die wij wilden bekijken, waren het Pergamon, het Altes en het Neues Museum. Iedereen heeft het Pergamonaltaar wel eens op een foto gezien, of erover gehoord van vrienden die het museum bezocht hebben. Maar je kunt je toch moeilijk voorbereiden op de enormiteit van het gebouw dat boven je uit torent, direct in de eerste zaal bij binnenkomst. Hoewel het altaar grotendeels “nep”, of gereconstrueerd is, blijft het een indrukwekkend geheel. Het is best lastig om je voor te stellen hoe het origineel eruit heeft gezien, maar dankzij een maquette die ook een overzicht geeft van de akropolis van Pergamon, is het mogelijk om te begrijpen hoe een machtig en imponerend effect het altaar gehad moet hebben. We kregen een 8
Der Schön-Raritäten Kasten... Classici in Berlijn
9
tour langs de friezen in de ruimte (die op de muren van de zaal zijn aangebracht, niet op de reconstructie, want die verbeeldt alleen de entreezijde met de trap). Onze vrolijke Duitse gids benadrukte maar al te vaak hoeveel kracht en energie het beeldhouwwerk van de sculpturen uitdrukte en hoe typisch Hellenistisch ze waren doordat ze precies het καιρός van de scène uitbeeldden. Wij waren al zeer onder de indruk van het feit dat hij zowaar een Grieks woord gebruikte – of misschien deed hij dat speciaal voor deze groep classici. Het Pergamon heeft meer te bieden, namelijk meer gigantische structuren: de Marktpoort van Milete en de Ishtar-poort. De Ishtar-poort is ook vrijwel volledig gereconstrueerd, op enkele originele geglazuurd blauwe tichels na, maar na een college van dr. Caroline Waerzeggers op het Berlijnsymposium was iedereen zich tenminste bewust van wat voor belangrijke functie de poort in Babylon heeft gehad. En de woest starende leeuwen, draken en stieren veroorzaken toch zeker nog iets van ontzaggevoel. Next stop: die “Antikenbibliothek” in het Neues Museum! Waar wordt een classicus nou blijer van dan papyri bekijken in hypermoderne vitrinekasten met uitschuiflades, die je zelf kunt bedienen door op de knopjes 1, 2, 3 en 4 te drukken? Het Neues Museum bezit met name een mooie collectie Egyptische voorwerpen, maar de groep is het langst verbleven in deze zogenaamde bibliotheek. Voorzien van de nodige kennis van deze papyri door Cisca Hoogendijk, konden we een liefdesspreuk bekijken (inclusief een haar van het slachtoffer), of een fragment uit een van de eerste tragedies, of een huwelijkscontract. You name the papyrus, we saw it! We voelden ons in elk geval tot op zekere hoogte papyrusexperts na die middag, hoewel papyri iets zijn waar we ons eigenlijk niet zo snel mee bezig houden. Na het Neues Museum liepen de wensen van de groep uiteen. Eén groep toog naar de Gemäldegalerie om daar vooral 17e tot 19e-eeuwse moderne schilderkunst te bekijken. Een andere vertrok naar de Alte Nationalgalerie, met mooie impressionistische schilderijen, en naar het DDR-museum. Dit laatste museum is zeker een
10 Der Schön-Raritäten Kasten... Classici in Berlijn aanrader als je naar Berlijn gaat: je kunt er plaatsnemen in een Trabantje, een speciaal automerk uit de voormalige DDR (leuk feit: de naam betekent o.a. “maatje”) of muziek en radiofragmenten beluisteren uit de tijd vóór de val van de Muur, of je op een andere manier verplaatsen in het Berlijn dat nog in Oost en West verdeeld was. De derde groep koos voor het Altes Museum, eveneens op het Museuminsel. Als je naar het Altes gaat, is het net alsof je – na een uitstapje in Egypte – weer thuiskomt, in de Griekse oudheid welteverstaan. Het museum heeft een uitgebreide collectie Griekse vazen, enige Romeinse sculpturen (o.a. een mooi standbeeld van Augustus, waar je even voor kunt gaan zitten om het op je in te laten werken) en een behoorlijke afdeling Etruskische kunst. Eigenlijk kun je het Altes Museum een beetje vergelijken met het RMO. Alleen is het toffer om het Altes te bezoeken, omdat je dan kunt opscheppen dat je in Berlijn bent geweest. En er is één andere, speciale bezienswaardigheid! Die Rotunde, oorspronkelijk ontworpen door de door de klassieke oudheid geïnspireerde architect Friedrich Schinkel, tussen 1823 en 1830. De Rotunde is een rond atrium in het midden van het museum, dat sterk doet denken aan het Pantheon in Rome. Aan het plafond kijken engelen en de sterrenbeelden op je neer, boven een kleine galerij die direct onder de koepel langs de muur loopt. Tussen de zuilen langs de zijde van de zaal staan godenbeelden, onder andere van Juppiter, Aphrodite en Apollo; bij de ingang staan aan weerszijden wel twéé Nikès, volgens hun beider opschrift. Over de mogelijkheid – of moeten we zeggen “onmogelijkheid”? – van twee Overwinningsgodinnen in de zaal verwonderen wij ons nog steeds… De ene godin moet met de andere godin van de overwinning strijden om haar plaats? De Duitsers weten toch niet alles. Na zo’n lange dag beelden, schilderijen, papyri, zuilen, vazen en altaren bekijken, waren we wel toe aan een avondje ontspanning. En het zal je niet verbazen: daar leent Berlijn zich uitstekend voor! Er zijn zoveel restaurant waar je lekkere wijn kunt drinken, zelfgebrouwen bier kunt proeven of goede schnitzel of Wurst kunt eten, dat het best moeilijk is om een keuze te maken. In Berlin Mitte kun je hiervoor het beste terecht, wat velen van ons dan ook hebben gedaan.
Der Schön-Raritäten Kasten... Classici in Berlijn 11 Helaas komt er na het drinken van veel bier en vervolgens met een Berlijns gestemd geluksgevoel je bed in rollen, weer een tijd, vaak na enkele uren, dat je uit je bed moet springen en je kamer op moet ruimen! Het was inmiddels zondag, de dag waarop we weer terug zouden reizen naar Leiden. Na enigszins stressvolle uren voor de Reiscommissie, die even niet meer zeker wist of onze trein wel zou abfahren, konden we nog volop genieten van het programma van de laatste dag. Er stonden twee activiteiten gepland: ’s ochtends mocht je naar het Philharmonisch Orkestgebouw of Villa Wannsee, en ’s middags werden we getrakteerd op een stadswandeling door het moderne Berlijn, door een collega-classicus uit Leuven. Sommigen van jullie hebben misschien de film Conspiracy gezien uit 2001, een film over Villa Wannsee en de bijzondere, zo niet afschuwelijke, conferentie die daar in 1942 werd georganiseerd. In Villa Wannsee is, kort gezegd, de Holo-
12 Der Schön-Raritäten Kasten... Classici in Berlijn caust ontworpen. Het idee om de Joden massaal de gaskamers in te sturen is hier bedacht, omdat men het de meest efficiënte oplossing vond voor een “probleem” dat eigenlijk de menselijke mogelijkheden oversteeg. Met de wetenschap wat deze beslissing teweeg heeft gebracht, is het best een heftige ervaring om rond te lopen in die Villa, waar men nu een museum van heeft gemaakt. Er zijn foto’s te zien en documenten van de jodenvervolging, om je een beeld te kunnen schetsen van wat 70 jaar geleden op de conferentie is gebeurd. De groep die Wannsee bezocht heeft, was er best een beetje stil van. Het bezoek confronteert je op een heel directe manier met de oorlog en vooral met het gedachtegoed en de idealen van de nazi’s, iets wat je misschien liever zou vergeten dan er jezelf aan herinneren. Voor mij was het althans een reden om de andere groep mee te tronen naar de Philharmonie, het grote orkestgebouw van Berlijn op het Kulturforum (de Freie Universität ligt ertegenover). De verhalen die hier werden verteld, van muziek, van componisten en architectuur, waren een stuk lieflijker, maar niet minder indrukwekkend. Een aardige mevrouw met veel kennis van de constructie en inrichting van het gebouw leidde ons rond in de foyer, de grote zaal en de kleinere Kammermusiksaal. Van buiten lijkt het een groot okergeel ruimteschip, maar van binnen is het een bijzonder en zelfs mooi gebouw. In de architectuur is rekening gehouden met de wetten van de muziek: het vloermozaïek in de foyer beeldt de harmonie van het werk van Bach uit en de muziekzalen zelf zijn zó gebouwd dat alles, de muren, de stoelen, de stoelkussens, het plafond, de muziektrillingen op een optimale manier weerkaatst. Dat betekent, in concreto, dat de hele zaal erop is ingericht om je volkomen in de muziek te verplaatsen en de klanken ervan te doen beleven. Het maakt bovendien niet uit of je nu beneden bij het podium of boven tegen de uiterste muur staat (er zijn staanplaatsen van slechts €7,50!): overal kun je het orkest perfect horen. Een korte oefening van een pianiste bewees ons ter plekke hoe mooi de muziek door de ruimte zweeft. Na een paar uur vrije tijd waren we klaar voor de laatste activiteit: een rondwandeling door het centrum van modern Berlijn. In Berlijn komen veel historische tijdperken en gebeurtenissen samen: je ziet de tijd van de Duitse keizers en van de oprichting van de universiteit, de tijd van de Tweede Wereldoorlog en de tijd van de Koude Oorlog, toen Berlijn nog verdeeld
Der Schön-Raritäten Kasten... Classici in Berlijn 13 was in Oost- en West-Berlijn. Om ons wat meer op deze verschillende perioden en met name de tijd van het communisme en van de Tweede Wereldoorlog te wijzen, heeft collega-classicus Toon van Hal ons langs het overgebleven stuk van de Muur (aan de Stresemannstraße, waar ook ons hostel gelegen was), via Potsdamer Platz, langs het Holocaust-monument naar de Brandenburger Tor geleid. Vandaar konden we dan weer de metro nemen naar het hostel, om onze bagage te pakken en te vertrekken naar het station. Wij zijn gewend om terug in de tijd te reizen naar het culturele, kunstzinnige Athene of oorlogszuchtige en machtige Rome, meestal dan in musea, zoals we ook in Berlijn hebben gedaan. Maar deze reis terug in de tijd was van een heel andere, grimmige aard. Het grijze beton van de Muur die vroeger Oost- en WestBerlijn gescheiden heeft, is niet erg uitnodigend, evenmin als de dreigende wachttoren die we vlak bij Potsdamer Platz hebben bekeken, de enige overgebleven uit die tijd. En het Holocaust-monument is een confrontatie met de Dood en al die omgekomen onschuldige Joden, die nu met dit herdenkingsmonument hun graftombe hebben gekregen. Maar dat wat de meest dreigende indruk op je maakt in Berlijn, en zich het meeste aan je opdringt, is eigenlijk wat er niet meer is. Wat er niet meer is, zijn Oost- en West-Berlijn, die in zo’n strenge mate gescheiden waren dat men het vaak met de dood moest bekopen als je het waagde zonder toestemming van de regering over de Muur te komen; dit is het lot geworden van veel Ost-Berliners die een betere toekomst zochten in het westen. Wat er niet meer is, is het mensonterende geweld van de Tweede Wereldoorlog. Wat er niet meer is, zijn complete gebouwen, hele stadsdelen die bij bombardementen zijn weggevaagd. De overblijfselen van de oorlog – de Muur, of de vernietigingen die juist hebben geresulteerd in vele moderne gebouwen – zijn echter zo overheersend aanwezig in Berlijn dat ze optreden als spoken van het verleden, om nooit meer te kunnen vergeten. Het is goed om tijdens een wandeling door de stad gewezen te worden op al die herkenningstekens van het verleden; kennis van de geschiedenis is nodig om Berlijn te kunnen begrijpen en ook om je te helpen de stad te waarderen (de meeste mensen moeten even slikken van al die moderniteit, maar het helpt om je voor te stellen dat het ooit anders is geweest).
14 Der Schön-Raritäten Kasten... Classici in Berlijn De wandeling eindigde toch met een enigszins positieve noot: de Brandenburger Tor, hoewel ook het doelwit van oorlogsellende geweest, is wél het bewijs van de klassieke hoogtijd die Berlijn beleefde onder de keizers van de 18e en 19e eeuw. Zo zagen zijzelf dat althans graag: de Brandenburger Tor is gebouwd naar voorbeeld van de grote toegangspoort van de Akropolis in Athene, opgericht tijdens Perikles’ bestuur van de stad. Er was weinig tijd voor reflectie, we moesten meteen weer met beide beentjes op de grond: de metro in, naar het hostel, spullen pakken en op naar Berlin Hauptbahnhof. Een lange treinreis verder (niet altijd even rustig, aangezien ze nog werd verstoord door een groep woest brullende hooligans op het station van Magdenburg – dat is óók Duitsland) stonden we om 1 uur ’s nachts weer op het station van Leiden. Moe van de reis en met hoofden zwaar van de musea, stadswandelingen en stiekem ook van het Berlijnse bier, mochten we onze bedjes in. Veilig terug in Leiden, veilig terug in het beschermde studentenwereldje, konden we weer dromen van Musentänze en Satyrmusik...
15
Het lot van de docent klassieke talen
Saskia Aerts
You can teach a student a lesson for a day; but if you can teach him to learn by creating curiosity, he will continue the learning process as long as he lives. – Clay P. Bedford Over tenminste één ding kunnen wij classici het eens zijn: onze docent klassieke talen heeft een beslissende invloed op ons leven gehad. Of je hem of haar nu beschouwde als persoonlijke held of slechts als motivatie om je twee favoriete talen in de toekomst een betere voorman of -vrouw te geven, de docent klassieke talen was toch echt degene die ons allen heeft ingewijd in de wereld van Cicero, Plato en Homerus. Een aantal jaren na mijn eigen kennismaking met de grote figuren uit de oudheid wist ik het: ik wil klassieke talen studeren. Zoals vele classici beschouwde ik dit nobele streven als intrinsiek waardevol, maar al snel liep ik tegen de ieder bekende ‘wat moet je daar in vredesnaam mee?’-muur aan. Aangezien het leraarschap mij van jongs af aan wel aantrok, had ik al snel een antwoord klaar: ik word gewoon docent! Ik heb mijn woord gehouden, en na een sabbatical van een jaar ben ik begin september begonnen aan mijn vierde jaar als docent klassieke talen. Na drie jaar enkel Latijn te hebben onderwezen, is mijn vakkenpakket dit jaar uitgebreid tot een schone drie-eenheid, namelijk Latijn aan de derde klas, Grieks aan de tweede klas en Klassieke Cultuur aan de brugklas. Over het laatste pareltje ben ik vooral erg te spreken, aangezien ik in dit zelfontwikkelde vak precies die onderdelen van de oudheid kan behandelen die ik zelf leuk – ahum, ik bedoel natuurlijk waardevol – vind om een brugklas bij te brengen. Hoewel ik het heerlijk vind om mijn leerlingen te vertellen over mijn favoriete held Achilles (en ik het iets minder heerlijk vind om ze de nominativus uit te leggen), vraag ik mij steeds vaker af wat voor een lot de docent klassieke talen nu eigenlijk beschoren is. Mijn verlangen tot het docentschap bleek gebaseerd te zijn op idyllische tafarelen die slechts voorkomen in mijn brein, waarin alle leerlingen lief en gemotiveerd zijn, alle collegae het gymnasium een warm hart toedragen en het nakijkwerk als sneeuw voor de zon verdwijnt. Helaas kwam ik er in mijn eerste jaar als (inval)docent al achter dat het docentenleven anders in elkaar zat dan ik dacht, hoewel het ideaal van de vele vakantiedagen wel degelijk gerealiseerd wordt. Toch lukt het mij – met drie jaar ervaring in mijn achterzak – nog steeds niet om een consistent beeld van het docentschap te vormen, en uit gesprekken met andere classici bleek dat velen van jullie hetzelfde probleem hebben: hoe moeten wij het leven van de docent klassieke talen nu precies evalueren? Is hij of zij een benijdenswaardig persoon met een leuke baan die dagelijks kinderen, zoals ook onszelf een (flink) aantal jaren geleden, aanzet om de klassieke cultuur en teksten te proeven, of is het docentschap eerder een job from hell waarin de leuke momenten in vergelijking met de vermoeiende en ontnuchterende confrontaties met pubers schaars zijn? Hoewel ik zelf meestal een vrij sterke mening ben aangedaan, ben
16 Het lot van de docent klassieke talen ik in dit geval net Protagoras: ik kan evenveel argumenten aandragen waarom je per direct naar het ICLON zou moeten rennen om zo snel mogelijk je droombaan tegemoet te treden, als wel om met een grote boog om iedere middelbare school heen te lopen. In deze reeks met artikelen vraag ik mij daarom af hoe wij nu precies tegen het lot van de docent klassieke talen moeten aankijken, wat ik zal doen door zowel mijn eigen ervaringen in het onderwijs als die van andere (oud-)classici in kaart te brengen. Hoe ervaren zij het onderwijs? Zien zij zichzelf tot hun pensioen voor de klas staan? Hoe is hun relatie tot de leerlingen en collegae? Hoe is het om zelf een gymnasiumprogramma op te stellen? Ben je als docent ooit uitgeleerd? En ook niet onbelangrijk voor de (eventueel) toekomstige docenten onder ons: wat maakt een persoon nu een goed docent? Mijns inziens kom je als docent al een behoorlijk eind met een combinatie van vakkennis, didactische capaciteiten, affiniteit met kinderen en – heel belangrijk – enthousiasme voor het vak. Aan dit laatste ontbreekt het mij geenszins en zoals ik mijn mede-classici ken, de meesten van hen ook niet. Mijn grootste gebrek voor de klas is zeer zeker geduld – een deugd die ik net zo min bezit als Cicero bescheidenheid. Als het antwoord van een leerling te lang uitblijft of als ik mijn uitleg voor de zoveelste keer op rij moet herhalen, voel ik alweer dat knagende gevoel in mijn buik, terwijl mijn verstand zich verwonderd afvraagt hoe moeilijk het nu werkelijk is om voor eens en voor altijd te begrijpen dat een dativus nooit een onderwerp kan zijn. Zoals gezegd probeer ik wel altijd enthousiast te blijven en meen ik dat het waardevoller is om de leerlingen een kritische en geïnteresseerde houding bij te brengen dan louter de feiten. In mijn kleine klasjes op een scholengemeenschap heb ik daar genoeg ruimte voor, waardoor de lessen regelmatig uitmonden in interessante gesprekken. Laatst vroeg ik mijn brugklas wat zij vonden van Agamemnons keuze om Ifigeneia te offeren in Aulis, waarop een jongen nobel antwoordde dat een goede vader dan ook zijn eigen dood zou hebben gezocht. Ook leuk was een discussie over het Parisoordeel, aan de hand waarvan ik mijn leerlingen vroeg voor welke godin zij gekozen zouden hebben. Interessante theorieën kwamen voorbij over hoe je met macht of wijsheid – id est de keuzes voor Hera of Athena – vanzelf een goede vrouw zou kunnen bemachtigen, waarna een jongen antwoordde dat hij sowieso liever een slimme vrouw zou hebben dan een mooie (hopelijk denkt hij dat over een aantal jaren nog steeds…). Dat zijn dus de mooie momenten in het onderwijs, en ik denk niet dat er een docent ter wereld is die er niet tenminste een paar op kan noemen. Wat mij aan de andere kant het meest is tegengevallen van klassieke talen onderwijzen op een scholengemeenschap, is de eeuwige strijd van het werven van leerlingen. Hoe krijg je het immers een twaalf- of dertienjarige aan het verstand om dode talen te leren met het oog op zijn of haar eigen intellectuele ontwikkeling zonder dat daar in de toekomst een flink geldbedrag tegenover staat? Veel leerlingen weten namelijk al dat ze advocaat of arts willen worden, studies waarvoor klassieke talen niet langer als voorbereidende vakken verplicht zijn. Natuurlijk zijn er leerlingen te vinden om het gymnasium voort te laten bestaan, maar ze zijn
Het lot van de docent klassieke talen 17 wel schaars – nog niet meegerekend dat de populatie de jaren erna nog flink zal worden uitgedund. Als je de leerlingen die wel doorgaan vervolgens met bloed, zweet en tranen tot het eindexamen heb geloosdst, delven de klassieke talen nogal vaak het onderspit wanneer andere, verplichte vakken in het geding komen. In het ergste geval laten sommige leerlingen Latijn of Grieks zelfs op het laatste moment vallen, niet beseffend hoe verdraaid zonde deze keuze is (de inspanningen van de hardwerkende docent daargelaten). In dergelijke gevallen lijkt je enthousiasme juist tegen je te werken, uit het veld geslagen als je bent wanneer iemand toch een heel stuk minder enthousiast is dan jij. Ik werd niet sporadisch uit het veld geslagen wanneer een leerling me doodleuk kwam vertellen dat hij of zij toch wel betere dingen te doen had dan stomme Latijnse woordjes leren, zoals natuurlijk Facebooken, whatsappen en gamen. Natuurlijk wagen ook de die hard classici zich weleens aan dergelijke zaken – maar dit hoeft toch niet direct te leiden tot een veronachtzaming van school of studie? Vandaar dat ik het erg belangrijk vind om in de lessen een leergierige houding te ontwikkelen – vandaar de quote aan het begin van dit artikel – en om te laten zien dat kennis verwerven ook erg leuk kan zijn. Het is daarom denk ik een taak van de docent om de leerlingen een duwtje in de goede richting te geven, om ze op zo’n manier te onderwijzen dat ze zelf over dingen gaan nadenken en zich op die manier verder ontwikkelen. Onze gedachtegang bepaalt uiteindelijk ten dele de hunne – net zoals onze eigen docenten de onze hebben beïnvloed – en daarmee heeft de docent klassieke talen niet alleen een blijvende invloed op de classici in spe maar op al zijn of haar leerlingen.
In de volgende Frons zal ik beginnen met mijn onderzoek naar het lot van de docent klassieke talen door het interviewen van verschillende docenten. Heb jij nog een brandende vraag voor een docent of ben jij er zelf één met hilarische anekdoten of tragische momenten uit de klas? Laat het me weten via Facebook (daar zijn wij classici immers nooit te vinden…) of persoonlijk!
18
Het doorgeefluik: de stemmen zingen in archaïsch Grieks.
Renske Janssen
De rubriek ‘het doorgeefluik’ wordt elke Frons ingevuld door een nieuwe Leidse classicus of classica. Hij of zij schrijft een recensie van iets bijzonders, iets dat diepe indruk gemaakt heeft. Dit kan een boek zijn, een muziekstuk, een voorstelling, tentoonstelling, film of artikel. De rubriek wordt geopend door eerstejaars masterstudente en (duo)hoofdredactrice Renske Janssen. Er zijn boeken waar je van houdt voordat je ze hebt gelezen, of zelfs maar in je handen gehouden hebt. Het zijn boeken die je door een columnist, vriend of vriendin worden aangeraden en zodra het plot op de kortst mogelijke wijze is toegelicht, ben je verkocht. The Hours van Michael Cunningham is voor mij zo’n boek. Ik hoorde voor het eerst van het bestaan van dit werk toen ik een recensie las in een tijdschrift –niet geheel toevallig in een soortgelijke rubriek als deze. Binnen de minuut wist ik dat ik dit boek moest lezen, dat ik het wilde kopen en op een ereplaats in mijn boekenkast moest en zou neerzetten. Een speurtocht op het internet leverde voornamelijk een hoos andere recensies op en de mededeling dat online bestellen tenminste twee weken zou duren. En dat was voor mij absoluut geen optie. Dus fietste ik het centrum van Leiden in, maar in de meeste boekhandels schitterde mijn liefde op het eerste gezicht door afwezigheid. Totdat ik, bijna tegen beter weten in, op de tweedehands afdeling van de toen-nog Slegte terechtkwam. Daar stond het, met een volstrekt onleesbare naam en de datumaanduiding ‘mei ’99.’ op de eerste pagina gekrabbeld. Ik heb niet eens naar de prijs gekeken of de moeite genomen de eerste pagina te lezen. Iedereen weet dat de Slegte een plaats is van toevallige ontmoetingen, dus ik beschouwde het als een teken van het lot dat ik dit boek zomaar aantrof terwijl ik er daadwerkelijk naar op zoek was. The Hours stelde in geen enkel opzicht teleur. Het boek gaat over drie vrouwen, die elk deel uitmaken van een andere generatie. De oudste is Virginia Woolf, die in 1923 het openingshoofdstuk van haar roman Mrs. Dalloway schrijft. De tweede vrouw, Laura Brown, leest in de jaren ’50 hetzelfde boek in bed. De derde vrouw, uitgeefster Clarissa Vaughn, wordt rond de eeuwwisseling door haar beste vriend voordurend Mrs. Dalloway genoemd, vanwege hun gedeelde voornaam. We maken een dag in het leven van deze drie vrouwen mee en hoewel er erg weinig bijzonders plaatsvindt, boeit het boek voortdurend. Virginia worstelt met het schrijven van haar nieuwe boek en met het runnen van haar huishouden. Voortdurend vraagt ze zich af of ze de taken die van haar verwacht worden wel goed genoeg weet uit te voeren en of haar boek uiteindelijk niet extreem middelmatig zal blijken. Bovendien is ze voortdurend bang dat ze opnieuw gek zal worden, waardoor ze haar schrijvende bestaan, haar enige
Het doorgeefluik: de stemmen zingen in archaïsch Grieks. 19 emotionele uitlaatklep, zal moeten opgeven. In een van de meest bijzondere analyserende passages beschrijft Woolf het gevoel dat haar aanvallen van hoofdpijn bij haar oproepen: Pain colonizes her, quickly replaces what was Virginia with more and more of itself, and its advance is so forceful, its jagged contours so distinct, that she can’t help imagining it as an entity with a life of its own. She might see it while walking with Leonard [haar man, red.] in the square, a scintillating silver-white mass floating over the cobblestones, randomly spiked, fluid but whole, like a jellyfish. “What’s that?” Leonard would ask. “It’s my headache,” she’d answer. “Please ignore it.” 1 Later bedenkt Woolf dat de spreeuwen onder haar raam tijdens haar aanvallen zonder twijfel in het Grieks zingen. Het is een belangrijk deel van de bijzondere atmosfeer van het boek dat er voortdurend parallellen tussen de drie hoofdpersonen naar voren komen. De stemmen die tijdens een aanval van gekte zingen in het Grieks worden eveneens genoemd door Clarissa’s beste vriend Richard, die langzaam maar zeker zijn verstand begint te verliezen. Laura Brown heeft net als Woolf moeite met het accepteren van de haar toegeschreven rol. Ze is een huismoeder, net zwanger van haar tweede kind en ontevreden. ondanks het feit dat ze met een algemeen geliefde oorlogsveteraan is getrouwd. Ze vind zichzelf een slechte echtgenote en weet zich vooral tegenover haar driejarige zoon Richie geen houding te geven. Veel liever zou ze haar verantwoordelijkheden ontlopen door in bed Mrs. Dalloway te lezen, al weet ze dat ze het naar verhouding goed getroffen heeft. Clarissa organiseert intussen een feestje voor haar zieke vriend Richard, die een belangrijke literaire prijs heeft gewonnen. Clarissa woont samen met haar partner Sally, maar vraagt zich voortdurend af wat er gebeurd zou zijn als zij en Richard in hun jeugd geen ruzie hadden gekregen, maar samen verder waren gegaan. Ze houdt van Sally, maar is zich er tegelijk van bewust dat hun leven samen weinig spectaculair is. Zoals gezegd gebeurt er in The Hours erg weinig. De drie vrouwen denken na over hun bestaan en organiseren intussen feestjes, kopen bloemen en bakken taarten. Alle drie vragen ze zich af wat de impact van hun keuzes is geweest en of een andere keuze daadwerkelijk iets veranderd zou hebben. Soms zijn ze zich bewust van de trivialiteit van hun bezigheden, soms gaan ze er volledig in op. Voortdurend is er sprake van een gevoel van wanhoop en een onbestemd verlangen naar een ander leven. Juist doordat de lezer op een dusdanig intieme wijze betrokken wordt bij hun levens en hun herinneringen uit de eerste hand meekrijgt, voelt het alsof we deze vrouwen al jaren kennen. Dit valt in het bijzonder op bij Virginia Woolf, die door Cunningham niet alleen als inspiratiebron voor zijn schrijfstijl wordt ge1
Michael Cunningham, The Hours (New York, 1998), pagina 70.
20 Het doorgeefluik: de stemmen zingen in archaïsch Grieks. bruikt (en de overeenkomsten zijn opvallend knap, voor wie ervaring heeft met Woolf ’s werk), maar ook als een volwaardig personage. Het is een dappere zet om de lezer op deze manier deelgenoot te maken van de diepste gedachten van een literair icoon. Cunningham’s stijl is hier en daar bijna lyrisch. Hij staat stil bij details die in het dagelijks leven nauwelijks opvallen en beschrijft die op een altijd verrassende manier. De wereld die hij weet te schappen is zo verbazend compleet dat we het voor ons zien, dat we deel worden van dit universum dat tegelijk bekend en volkomen vreemd is. En juist hierdoor gaan we nadenken over de trivialiteit van ons eigen leven, over de consequenties van onze keuzes. En tegelijk realiseren we ons dat alles om ons heen eindeloos mooi en bijzonder is: It is New York City. It is the end of the twentieth century. The vestibule door opens onto a June morning so fine and scrubbed Clarissa pauses at the threshold as she would at the edge of a pool, watching the turquoise water lapping at the tiles, the liquid nets of sun wavering in the blue depths. As if standing at the edge of a pool she delays for a moment the plunge, the quick membrane of chill, the plain shock of immersion. New York in its racket and stern brown decrepitude, its bottomless decline, always produces a few summer mornings like this; mornings invaded everywhere by an assertion of new life so determined it is almost comic, like a cartoon character that endures endless, hideous punishments and always emerges unburnt, unscarred, ready for more.2 Pijnlijk mooi.
Renske Janssen geeft deze rubriek door aan Leonie Henkes, praeses van Sophia Aeterna en derdejaars classica.
2
Michael Cunningham, The Hours (New York, 1998), pagina 9-10.
21
Het nut van structuralisme
Een review van Staples’ From Good Goddess to Vestal Virgins Lineke Brink Staples, Ariadne From Good Goddess to Vestal Virgins, Sex and category in Roman Religion Routledge, London, 1998 Binnenkort voor £28,- in paperback verkrijgbaar bij de uitgever Als je je een tijdje hebt beziggehouden met onderzoek rond de antieke godsdiensten, dan ga je boeken met nieuwe ideeën over de pluraliteit van de antieke godsdiensten waarderen. Het boek echter van Ariadne Staples over vrouwen in de Romeinse religie komt met een wel zeer gedurfde these. Net als elk boek dat over religie en vrouwen in de Oudheid gaat, begint ook Ariadne Staples met een stevige aanval op de fouten die zijn gemaakt in het verleden, waarbij het leven van vrouwen in de Oudheid ernstig werd genegeerd bij het onderzoek. Ze wil echter verder gaan dan alleen laten zien waar de mannen van een aantal decennia geleden de fout in gingen, ze brengt een heel nieuw idee naar voren. Aan de hand van verschillende cultussen of godinnen laat ze zien hoe de pluraliteit van de Romeinse godsdienst eigenlijk heel ordelijk in elkaar zit. Haar these is dat elke god of godin, elke cultus, elke feestdag, een functie heeft binnen het wereldbeeld van de Romeinen. De enorme pluraliteit is in te delen in tegenstellingen en categoriën. Op die manier reflecteren de goden en de verschillende cultussen de Romeinse maatschappij. Staples begint bij de Bona Dea. Dit is een ietwat onbekende godin, die we wel eens in musea tegenkomen als we langs votiefstèles lopen. (Voor mensen die in Berlijn waren: ik heb één of twee afbeeldingen van haar gezien in het Altes Museum.) De godin is ook bekend uit het schandaal van Clodius die het festival van Bona Dea in december in opschudding brengt door er als vrouw verkleed naartoe te gaan en daar een vrouw te verleiden. Cicero maakt daar later in zijn speeches tegen Clodius uiteraard uitgebreid gebruik van. Wat echter nu precies de functie is van de godin, dat is niet helemaal duidelijk. De Goede Godin heeft wel enkele connotaties van vruchtbaarheid – maar welke godin had dat niet in de Oudheid? Een belangrijk festival van Bona Dea vond in december plaats. Dan werd in het huis van één van de vrouwen van de senatoriale orde een feest gehouden waar vele vrouwen naartoe konden komen. De Vestaalse maagden waren ook aanwezig om een offer te brengen. Tijdens het feest werd wijn gedronken, maar de wijn werd aangeduid als melk (lac) en werd vervoerd in honingpotten. Ook was er waarschijnlijk muziek. Mannen mochten hier uitdrukkelijk niet aanwezig zijn en als dat toch gebeurde – zoals in het geval van Clodius – dan moest er direct ingegrepen worden. Zo’n feest met alleen maar vrouwen die wijn dronken en samen feest vierden met
22 Het nut van structuralisme, een review van Staples’ From Good Goddess to Vestal Virgins een godin, dat moet tot de verbeelding gesproken hebben van de Romeinse mannen. We zien dat ook terug in de onrust rond de inbraak van Clodius op het festival. Celia Schultz1 schreef een belangrijk boek over religieuze activiteit van vrouwen in de Romeinse, vroege republiek. Het boek behandelt verschillende vormen van gegevens, van literaire bronnen tot epigrafische overblijfselen. Uit haar onderzoek blijkt dat niet alleen vrouwen Bona Dea aanbaden, maar ook mannen.2 Ze moet dus met meer te maken hebben dan alleen vruchtbaarheid3. Hoe zit dan precies? Ariadne Staples benadert de cultus echter op een structuralistische manier. Zij stelt de cultus van Bona Dea (let wel: niet het festival, die twee termen moeten niet verward worden hier) tegenover de cultus van Hercules. In de mythologie zien we namelijk hoe Hercules vlak na zijn avontuur met Cacus bij een grot met een bron van Bona Dea komt. Nu heeft Hercules dorst, dus hij wil drinken, maar dat wordt hem verboden door de priesteres van Bona Dea. Mannen mogen namelijk niet drinken van dat water. Hercules heeft dan als straf dat vrouwen nooit aan hem mogen offeren. We weten uit literaire gegevens4 dat in ieder geval aan het altaar, Ara Maxima, van Hercules middenin Rome nooit door vrouwen geofferd werd en vrouwen ook niet aanwezig mochten zijn bij het ritueel. Hoewel Schultz5 hier vraagtekens bij stelt, is het een cruciaal punt in de argumentatie van Staples: zoals vrouwen niet aanwezig mochten zijn bij het ritueel van Hercules, mochten mannen niet aanwezig zijn bij het festival van Bona Dea. Op deze manier wordt, mede door de autoriteit van de mythologie en de oudste historie van Rome, een sterke scheiding aangebracht tussen mannen en vrouwen. Bona Dea en Hercules staan scherp tegenover elkaar, maar zijn op die manier ook aan elkaar verbonden. Waar Schultz in haar boek juist benadrukt dat de typische ‘vrouwen-godinnen’ ook door mannen werden aanbeden en andersom – dus in feite de praktische aard van de cultus en het ritueel – daar gaat Staples voornamelijk in op de mythologische theorie achter de cultus. Tegelijkertijd probeert ze met die theoretische benadering wel iets over het praktische leven van de Romeinen te zeggen. De vraag is of dat mogelijk is. Daarnaast moeten we natuurlijk altijd blijven uitkijken voor de fout dat we cultus en festival/offer/ritueel niet door elkaar halen, zoals hier lijkt te gebeuren. Maar hoe gaat Staples dan verder? Ze behandelt enkele andere cultussen, namelijk die van Ceres en Flora, die van Venus en die van de Vestaalse maagden. Elk van deze cultussen heeft een functie binnen de categoriën van vrouwen (tegenover mannen of tegenover andere vrouwen) die het Romeinse wereldbeeld bevatten. Ceres en Flora representeren het verschil tussen matronae en meretrices, tussen getrouwde vrouwen en prostituées. Venus daarentegen trekt al die scheidslijnen door elkaar 1 Schultz, C.E., Women’s Religious Activity in the Roman Republic, Chapel Hill 2006. 2 Schultz, Women’s Religious Activity, p119-120. 3 Zie ook: Versnel, H.S., “The festival for Bona Dea and the Thesmophoria”, Greece and Rome, vol. 39.1, Cambridge 1992. 4 O.a. Propertius 4.9.67-70; ed. Fedeli. 5 Schultz, Women’s Religious Activity, p69.
Het nut van structuralisme, Een review van Staples’ From Good Goddess to Vestal Virgins
23
en brengt de categoriën in verwarring. De Vestaalse maagden staan helemaal buiten elke categorie en kunnen op die manier dienen als vertegenwoordigers van de Romeinse staat en diens welzijn. Hoewel Staples dus in bepaalde opzichten achterhaald is door het boek van Schultz, voegt de structuralistische benadering wel veel toe aan onze ideeën over de verschillende cultussen en over ons beeld van de Romeinse religie. Het idee staat mij wel aan dat cultussen onderling met elkaar verbonden zijn en in de mythologie connecties hebben, die betekenis hadden voor de Romeinen – want wie kende de verhalen nou niet? – zodat het hele pantheon wat meer een logische eenheid vormde in plaats van een onbegrijpelijke, onbevattelijke veelheid. Het is voor mensen makkelijker te ‘geloven’ in iets wat logisch of met enige structuur in elkaar zit. Maar tegelijkertijd zou er breder onderzoek gedaan moeten worden: geldt dit alleen voor deze specifieke cultussen voor vrouwen, of kunnen we in alle velden van de Romeinse religie dergelijke onderlinge connecties vinden? Hoe zijn bijvoorbeeld verschillende ‘mannen-goden’ met elkaar verbonden? En waar staan dan de mysterie-cultussen zoals de Mithras-cultus of de cultus van Attis en Cybele, die veel meer exclusief zijn van karakter dan de meeste Romeinse cultussen en bovendien niet van oorsprong Romeins zijn – voor zover we daar überhaupt over kunnen spreken? Staan die geheel buiten het pantheon of maken ze er ergens wel onderdeel van uit? Zonder dat onderzoek zullen we toch bij de onbegrijpelijke veelheid moeten blijven.
Bibliografie
Staples, A., From Good Goddess to Vestal Virgins, Sex and category in Roman Religion, London 1998. Schultz, C.E., Women’s Religious Activity in the Roman Republic, Chapel Hill 2006. Versnel, H.S., “The festival for Bona Dea and the Thesmophoria”, Greece and Rome, vol. 39.1, Cambridge 1992
24
Uit het M.F.-archief
Erik-Jan Dros
De wereld van honderd jaar geleden lijkt niet te vergelijken met de wereld van vandaag de dag. De grote keizers van Europa regeerden nog hun uitgestrekte gebieden: Wilhelm II over Duitsland met zijn groeiende koloniale rijk, Nicolaas II over het nog steeds uitdijende Russische rijk, George V naast Groot-Brittanië over het keizerlijke India, Frans-Jozef over het multinationale Oostenrijk-Hongarije. Honderd jaar geleden had niemand kunnen denken dat geen van deze keizerrijken het einde van de eeuw zou halen. De wereldzeeën werden nog beheerst door de grote stoomschepen (de Titanic zonk in 1912) en vliegtuigen waren nog een volkomen noviteit (pas in 1927 vloog het eerste vliegtuig de Atlantische Oceaan over). Honderd jaar geleden was de telefoon langzaam aan aan zijn opmars begonnen (75.000 gebruikers in Nederland in 1915), net zoals de radio (eerste Nederlandse radioprogramma in 1919), terwijl de voorloper van de televisie pas net was uitgevonden. Een totaal andere wereld dus, die je ook verwacht terug te zien als je teksten voor je neus krijgt die vanaf 1913 tot nu zijn geschreven. Nu wil het geval dat ik een van de geluksvogels (of zo zie ik mijzelf in ieder geval) was, die de kans kreeg om zijn neus in zulke teksten, dat wil zeggen de notulenboeken uit de 100 jaar van M.F.’s bestaan, te steken. Wat deze notulenboeken naar mijn mening nog extra interessant maakt, is het feit dat ze allemaal precies hetzelfde beschrijven: de vergaderingen van M.F. Geen beter vergelijkingsmateriaal dus, om de ontwikkeling van de M.F.-vergadering en, nog leuker en interessanter, de deelnemers van zo’n vergadering van dichtbij te zien ontwikkelen. Nu moet ik hier natuurlijk wel een kleine noot aan toevoegen. Zoals iedereen weet staat M.F. bol van de meest bijzondere tradities, die ervoor zorgen dat de ontwikkeling van de vergaderingen misschien niet een perfect weergave zijn van de ontwikkeling van het leven van alle dag. Desalniettemin laten de notulenboeken ons vaak genoeg een glimp van de werkelijkheid en het gewone leven opvangen. Al is het maar van het slechte weer (in 2005), een ontploffende oliekachel (in 1967) of boze hospitae (o.a. in 1948). Wat mij vooral opviel bij het lezen van (mijn deel van) de notulen is dat er eigenlijk helemaal niet zo’n groot verschil is tussen onze generatie, de studerende generatie van onze ouders (ca. jaren ‘70/’80), onze grootouders (ca. jaren ’50-’60), onze overgrootouders (ca. jaren ’30-’40) of zelfs hun ouders (ca. jaren ’10-’20). Bij het lezen van de notulen komt vooral een beeld van herkenning op. Want, om maar een voorbeeld te noemen, hoewel er misschien niet zo heel veel studenten meer zijn die hun eigen zeilboot hebben om het dispuut mee uit varen te nemen (zoals dat nog wel het geval was in 1936), de boottocht zelf is bijna één-op-één te vergelijken met de boottocht die het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden. Nu we toch in de voorbeelden bezig zijn, niet alleen de studenten gedragen zich ongeveer hetzelfde als vandaag de dag, ook de universiteit lijkt de afgelopen eeuw
Uit het M.F.-archief 25 weinig geleerd te hebben. Want de verbazing die de universiteit bij ons opwekt (een hoogtepunt misschien wel in 2010 toen men had besloten het Latijn van de bullen te halen), is ook terug te vinden in bijvoorbeeld 1938. De Faculteit had namelijk het dispuut haar medewerking gevraagd voor het herzien van de ‘te zware eisen voor het candidaatsexamen Klassieke Talen’. Verbijstering alom omdat men unaniem meenden dat ‘de eisen zeer redelijk zijn en onmogelijk tè zwaar genoemd kunnen worden’. Het voorstel werd dan ook afgewezen. Ja, als één ding duidelijk wordt, is dat wel dat M.F. door de decennia heen heeft onthouden hoe men van het leven moet genieten. Dat betekent niet alleen lekker uitwaaien op het water, maar natuurlijk ook regelmatig een etentje, ‘nabroodje’ en natuurlijk de borrels, die in geen van de van de honderd M.F.-jaren (of 1200 M.F. maanden) ontbreken. En de ouderen doen onder geen beding onder voor de jongeren. Ook in de beginjaren ging men tot in de vroege uurtjes door (om daarna gezellig met zijn allen naar college te gaan). De wereld mag dan wel in 100 jaar totaal getransformeerd zijn, M.F. en vooral zijn leden zijn geen spat veranderd.
26
Lustrumaankondiging M.F.
Anne van Schaik
Als er één bindende factor is binnen onze studie, is het wel de liefde die wij allen koesteren voor de klassieke oudheid en die ons sterkt om de ‘praktisch’ bezwaren uit de maatschappij aan te vechten. Zoals Vergilius het al formuleerde: omnia vincit Amor; et nos cedamus Amori. (Ecl. 10.69) Liefde overwint alles en ook wij moeten wijken voor de kracht van de eeuwig jonge god. Het is dan ook deze liefde voor de klassieken die bijna een eeuw geleden heeft geleid tot de oprichting van het Collegium Classicum c.n. M.F., een dispuut wat in haar statuten als doelstelling heeft vermeld: “[H]et voor leden bereiken van een zo nauw mogelijk, levend contact met de klassieke oudheid”. M.F. is opgericht op 5 november 1913 en mag zich dus met recht een oud dispuut noemen. Tot op de dag van vandaag heeft de bestudering van de Griekse en Latijnse taal en cultuur onze studenten diep met elkaar verbonden. Het is dan ook niet vreemd dat deze traditie nog wordt voortgezet door onze oud-leden binnen de reünistentak van onze vereniging: de Ordo Sociorum. Dit jaar is echter niet zomaar een jaar voor onze vereniging, maar (zoals een oplettende lezer al opgemerkt zal hebben) een lustrumjaar! Dit najaar mag ons dispuut namelijk zijn 100e dies natalis vieren en dat kunnen we natuurlijk niet ongemerkt voorbij laten gaan. Op vrijdag 8 en zaterdag 9 november pakken wij dan ook groots uit met een tweedaags congres rondom het thema ‘Decadentie’. De diversiteit van dit thema zal tot uiting komen in de interessante lezingen van (oud-)leden en sprekers uit binnen- en buitenland. Met een thema als ‘Decadentie’ mogen overdadige lunches en diners en een verfijnd feest natuurlijk niet ontbreken! Tevens zal er op zaterdag de presentatie van het lustrumboek zijn. De lustrumviering is voor alle geïnteresseerden geopend. Het gehele weekend is natuurlijk een unieke gelegenheid om niet alleen het eeuwfeest van M.F. te vieren, maar ook om kennis te maken met wetenschappers uit binnen- en buitenland en de vele classici die ons zijn voorgegaan bij onze studie. Meer informatie over M.F., het programma van de lustrumviering en tevens het aanmeldingsformulier voor 8 en 9 november, is te vinden op www.collegiumclassicum.nl. Voor algemene vragen over M.F. kun je contact opnemen met het bestuur (
[email protected]). Voor specifieke lustrumgerelateerde vragen kun je het beste contact opnemen met de lustrumcommissie (lustrummf2013@ hotmail.nl). Ik kijk ernaar uit om dit jaar samen met jullie dit feest te mogen vieren! Namens het bestuur, Anne van Schaik h.t. praeses
27
Prille ervaringen van een eerstejaars GLTC
Thom van Leuveren
De nasporing van Thom van Leiden is hier openbaar gemaakt, opdat niet de daden der menschen verdwijnen door den tijd, noch de groote en wondervolle werken, deels door de Leidenaren deels door de barbaren verricht, zonder roem zijn, zoowel de andere zaken als door welke oorzaak zij tezamen ene studie aandeden.
Grieks Taalverwerving 1 – maandag 9 september, 11-13 uur « ἐγὼ γάρ, ὦ Ἀθηναῖοι, ἐπειδὴ ἔδοξέ μοι γῆμαι καὶ γυναῖκα ἠγαγόμην εἰς τὴν οἰκίαν, τὸν μὲν ἄλλον χρόνον οὕτω διεκείμην ὥστε μήτε λυπεῖν μήτε λίαν ἐπ᾽ ἐκείνῃ εἶναι ὅ τι ἂν ἐθέλῃ ποιεῖν […] »1 Voor ons eerstejaars is Griekse taalverwerving het allereerste college – niet alleen het eerste college van een nieuwe week, een nieuw jaar, maar van onze gehele universitaire cursus honorum. Groepen B en C krijgen een inleiding in de linguïstiek van dhr. dr. A.M. Rademaker. We worden meteen flink ondergedompeld in de terminologie van de algemene taalwetenschap en de Griekse grammatica. Na een uur en een korte adempauze gaan we over op het lezen van een Griekse tekst. We bestuderen een redevoering van de ‘logographos’ Lysias: een zekere Euphiletos wordt ervan beschuldigd ‘phonos’ (moord met voorbedachten rade) te hebben gepleegd. Hij betrapte zijn vrouw in bed met ene Eratosthenes. Hij moet de jury er nu van overtuigen de man spontaan te hebben betrapt, zodat hij op die manier – met een volgens Atheense wetgeving gerechtvaardigde moord – vrijuit kan gaan. De eerste ervaring met een Griekse tekst op universitair niveau en het wordt meteen spannend. Hoe gaat Euphiletos ons ervan overtuigen dat hij onschuldig is? We kijken uit naar het vervolg.
Oude Geschiedenis – maandag 9 september, 13-15 uur « Landbouw is het door de mens manipuleren van andere levende organismen, zowel planten als dieren, om in de eigen voedselvoorziening te kunnen voorzien. Belangrijk hierbij is het concept van de carrying capacity, het draagkrachtvermogen van een bepaald milieu […] »2 We vervolgen onze eerste collegedag met Oude Geschiedenis van mw. dr. K. Beer1 Lysias, Redevoeringen I: Moord op Eratosthenes, 6.23-25. 2 F.G. Naerebout & H.W. Singor, De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis, blz. 35.
28 Prille ervaringen van een eerstejaars den. Van het ene op het andere moment zitten we met zo’n vijftig man gebiologeerd te kijken naar foto’s van papyri, kleitabletten, graffiti en mozaïeken. Een interessant en informatiedicht college over geschreven en ongeschreven bronnen, carrying capacity, domesticatie, substitutierituelen, Hammurabi en the Dark Ages. Lipsius/028 toont de eventueel voorzichtig naderende observator een kudde geconcentreerde, driftig schrijvende, zwetende studenten.
Mentoraat – maandag 9 september 15-17 uur « Libertatis Praesidium »3 De dag eindigt met een bezoek aan onze mentrix mw. dr. T.A. van Berkel. Na wat algemene informatie over de universiteit en enkele tips over strategisch studeren, worden we voorgesteld aan onze studentmentoren. Een warm onthaal. Het tweede uur leren we van dhr. Rademaker hoe we Grieks kunnen typen en oefenen op de computer. Als de klok vijf uur tikt, komt er alweer een einde aan de allereerste collegedag.
Latijn Taalverwerving 1 – dinsdag 10 september, 11-13 uur « Gallia est omnis divisa in partes tres, quarum unam incolunt Belgae, aliam Aquitani, tertiam qui ipsorum lingua Celtae, nostra Galli appellantur. Hi omnes lingua, institutis, legibus inter se differunt. »4 Dinsdag vangen we aan met Latijnse taalverwerving. Mw. dr. S.T.M. de Beer vertelt groep B over de uitspraak van het Latijn. Vervolgens mogen we ons storten op de De Bello Gallico van Julius Caesar. We vertalen het beroemde begin van het eerste commentaar. Al snel moeten we toegeven dat het Latijn van Caesar niet zo heel eenvoudig is: zinnen van vijf regels of meer zijn hem niet vreemd. Toch weten we ons goed door de tekst heen te ploegen. We kijken uit naar de toekomstige avonturen van Caesar.
Antieke Wijsbegeerte 1 – woensdag 11 september, 11-13 uur « [...] ἀλλὰ Θαλῆς μὲν ὁ τῆς τοιαύτης ἀρχηγὸς φιλοσοφίας ὕδωρ φησὶν εἶναι (διὸ καὶ τὴν γῆν ἐφ᾽ ὕδατος ἀπεφήνατο εἶναι) [...] »5
3 4 5
Wapenspreuk van de Universiteit Leiden. C. Julius Caesar, Commentarii de Bello Gallico I.1.1-3. Aristoteles, Metaphysica A983 b 20.
Prille ervaringen van een eerstejaars 29 Met goede moed begeven we ons op de woensdag naar Lipsius/227 voor het college Antieke Wijsbegeerte van dhr. dr. R.M. van den Berg. Hij neemt de aanwezigen mee naar de oorsprong van de filosofie. Wie is de eerste filosoof? Wat is filosofie eigenlijk? Wat voor vragen wilt zij beantwoorden? Waarom beginnen filosofen vraagtekens te zetten bij de verhalen van Hesiodus en Homerus? Deze en nog veel meer vragen komen in het boeiende college aan de orde. Als we om 13 uur de zaal verlaten, zijn de verschillende eerstesemestervakken voor de eerste maal de revue gepasseerd. Donderdag zal nog een college Latijnse taalverwerving plaatsvinden. Daarna zal er een einde zijn gekomen aan een drukke week die veel nieuwe indrukken heeft opgeleverd. De eerste stappen zijn gezet. Er zal geworsteld moeten worden met de Griekse en Latijnse grammatica, er zullen woordjes geleerd moeten worden en er zullen stamtijden gestampt moeten worden, maar dulcia non meruit, qui non gustavit amara.
30
Eerstejaarsweekend GLTC
Bengt Rooijers Dag 1
Het was vrijdag 20 september: ‘Vandaag is het zover, we gaan op eerstejaarsweekend!’. Ik liep, samen met een aantal andere tamelijk bepakte medestudenten, station Leiden Centraal uit, naar ons verzamelpunt. Nadat iedereen bijeen was gekomen, liepen we naar perron 5b, naar de trein die ons naar Schiphol zou brengen. Vanaf Schiphol vervolgden we onze reis via Amersfoort en Apeldoorn. Toen we eenmaal in Rijssen waren aangekomen, stapten we met onze berg bagage in een bus, waarin wij door het plebs op een bewonderenswaardig ‘subtiele’ manier voor gek verklaard werden. ‘We zijn er nu bijna!’, riep Leonie. Maar het lot was duidelijk tegen ons gekeerd: we verdwaalden in het bos, omdat we een verkeerd pad in waren geslagen. Maar gelukkig was daar onze messias, Erik-Jan, die ons uit deze ‘noodsituatie’ verloste. Op onze weg naar het juiste pad werden we bijna aangereden door een stel langsscheurende Overijsselse pubers, maar uiteindelijk kwamen we dan toch aan bij de eindbestemming: de Schwarzwaldhoeve. Bij aankomst werden we meteen naar onze slaapzalen geleid. Het was inmiddels al vrij laat, en we hadden honger. Maar het eten was nog niet klaar, dus bleven we allemaal in onze slaapzalen om onze spullen een plekje te geven en de bedden te testen. Vrij snel daarna was het tijd aan tafel te gaan. Typisch kampvoedsel kregen we voorgeschoteld: knakworstjes, broodjes en soep. Inmiddels was het tijd voor thee, taart en spelletjes. We begonnen met ‘weerwolven’. Nadat er veel doden waren gevallen en vele weerwolven te gronde waren gericht, was het tijd voor een ander spel. Hierbij was het de bedoeling dat iedereen een naam op een papiertje schreef. De naam van deze persoon/dit wezen moest in de eerste ronde omschreven, in de tweede ronde in één woord uitgelegd en in de derde ronde uitgebeeld worden. Het leverde een hoop gelach en gejoel op. Tot diep in de nacht gingen we door met kletsen, lachen, zingen en gitaar spelen. Uiteindelijk sloeg de vermoeidheid echt toe en werden we zo moe, dat we onze bedden maar eens gingen opzoeken.
Dag 2 Postera Phoebea lustrabat lampade terras, umentemque Aurora polo dimoverat umbram.1 ‘De volgende Dageraad verlichtte de landen met de lamp van Phoebus en had de vochtige schaduw van het hemelgewelf verwijderd.’ 1
Publius Vergilius Maro, Aeneis IV, l. 6-7.
Eerstejaarsweekend GLTC 31 Kortom: uit de veren! Hoewel sommigen er wel heel lang over deden om uit hun nestje te kruipen, waren er toch ook al genoeg die al wel aan de ontbijttafel waren verschenen. Na het ontbijt was het tijd voor De Olympische Spelen van Rijssen. ’s Middags verscheen er een aantal M.F.-leden, en met hun aanwezigheid was het tijd voor het fotospel. Per groepje kregen we een lange lijst met items, die we moesten uitbeelden en fotograferen. ‘Innovation is the key’, en bij vele items is het dan ook gelukt om een creatieve foto te maken. Om maar een voorbeeld te geven van Alexander de Grote (Henric) en Boukefalos (Caspar). Sommigen zochten hierna een rustmomentje, anderen gingen een beetje ‘bankhangen’, en nog weer anderen liepen doelloos rond tot de macaroni op tafel verscheen. Onder leiding van Mayke werd het lied ‘Kaas, voor tafeltje 1! Alleen, voor tafeltje 1!’ ingezet en werd de macaroni verorberd. Plotseling kreeg de avond een grimmige wending: de vrouw des huizes, Augustina (Leonie), was vermoord. Aan ons de taak om uit te zoeken wie het had gedaan. Was het haar nageslacht, de wederhelft van het nageslacht of waren het toch de slaven? Groepje 5 was er het dichtste bij in de buurt gekomen. De zon was inmiddels al helemaal achter de horizon verdwenen, en dat betekende dus: verdenkingen en moordpartijen, alias ‘weerwolven’. Ook de ‘Wonderlijke verhalen van Henric Jansen’, om maar een toespeling te maken op een boek van Roald Dahl, vormden een groot deel van deze avond. Die verhalen zullen ons de rest van het jaar zeker bijblijven. De meesten van ons gingen echter al vroeg slapen, omdat het al met al toch een hele lange dag was. Ik geef ze geen ongelijk.
Dag 3 Het was het alweer de laatste dag van het tweede Sophia-eerstejaarsweekend. Snel opfrissen, ontbijten en spullen inpakken, en gaan met die banaan. Althans, dat wás de bedoeling, maar helaas had Vrouwe Fortuna zich weer eens tegen ons gekeerd. Het begon al op de parkeerplaats voor de Schwarzwaldhoeve. Tegenslag nummer 1: ‘De bus rijdt niet, dus we moeten gaan lopen naar het station’. Na dat hele eind te hebben gelopen, was het tijd voor nummer 2: ‘Er vallen veel treinen uit’. Gelukkig kwam onze trein gewoon aan, en konden we daarmee naar Wierden. Eenmaal aangekomen was het tijd voor tegenslag nummer 3: ‘Jongens, we moeten een uur wachten op de volgende trein’. We hadden al onze spullen er toen maar bij neergegooid. En wat doen aantstormend classici, terwijl ze wachten op een trein? Ja natuurlijk, Latijnse woordjes leren! Dat wekte nogal wat verbazing bij het Wierdse plebs. Begrijpelijk. Na het lange oponthoud op perron 3 in Wierden stond Vrouwe Fortuna weer aan onze kant. De trein kwam, we stormden erin, en gingen op weg naar onze ‘beschaafde’ wereld. Eind goed, al goed. We hebben het er levend vanaf gebracht, en we kunnen terugkijken op een geslaagd avontuur in Verre Oosten dat we niet snel zullen vergeten.
32
Res Interretiales
Bas Clercx
Dit Fronsjaar heeft u niet beschikking tot één hoofdredacteur, maar twee. U zult zich geheid afvragen waar u die luxe aan verdiend heeft en dat leg ik u graag uit. De Frons heeft in de afgelopen jaren gebloeid in de schaduwwereld, maar in het echte leven, op internet, bleef de Frons slechts pure potentie. Bestaan op internet betekent toegang tot een enorm publiek, maar het is ook een plaats waar je ver buiten de limieten van het papieren formaat van de Frons kunt werken. Onderdeel hiervan is het feit dat je een thesaurus voor oude artikelen kunt maken. Sommigen van onze lezers gaan lang genoeg mee om hun persoonlijke Fronscollectie te raadplegen voor schrijfsels van weleer, maar een groot deel blijft onwetend van de juwelen die zijn geschreven. Nu is er een Fronsarchief op de gang, te weten op de kamer van onder andere Sophia Aeterna. Iedereen is natuurlijk van harte welkom om hierin eens te neuzen en dat kan ook op afspraak. Maar dit is geen makkelijke toegang. Daarom willen we dit Fronsjaar beginnen met het digitaliseren van oude Fronsen. Helaas in dit geen sinecure. Op zich biedt de universiteit en de moderne techniek voldoende faciliteiten uitgaves van de Frons online beschikbaar te maken. Helaas zijn er een aantal zaken die tegenwerken en ik meen dat deze problemen interessant genoeg zijn om over te schrijven. In dit stuk zit tegelijk ook een oproep dat ik aan het eind zal expliciteren. Wat we willen gaan doen is het starten van een digitaal archief waarop leden en niet-leden artikelen van de Frons kunnen raadplegen. Iets dergelijks wordt al gedaan bij Thauma, het blad voor filosofie in Leiden, en de TWISTER van T.W.I.S.T., taalkunde, in Leiden. Op deze manier kunnen auteurs van artikels direct via google gevonden worden en in tijden waar het belangrijk om veel hits te hebben op google is dit natuurlijk een must om aan je κλέος te werken. Bovendien is dit een uitbreiding van alleen de Fronslezer naar potentieel ieder lid van de digitale gemeenschap. Natuurlijk kleven hier enkele nadelen aan. Ten eerste is er het probleem dat de Frons op het moment tegen betaling beschikbaar is. Zodra de nieuwe Frons tegelijkertijd online beschikbaar gemaakt wordt met de papieren, wordt voor velen de tweede een dwaas doel om geld aan te besteden. Alle Fronsen achter een wachtwoord te plaatsen, heft een voordeel op van digitale publicatie dat artikels een groter publiek krijgen. Een oplossing hiervoor is alle Fronsen een jaar na publicatie te digitaliseren. Naast het punt van geld is er nog het probleem van de digitalisering zelf. Fronsen van de afgelopen jaren zijn goed digitaal gedocumenteerd, maar naarmate de digitalisering terug in de tijd moet, stuiten we op het probleem van de enorme stapel papieren Fronsen in ons archief die geen digitale versie hebben. Dat wil dus zeggen: noch in word beschikbaar, noch in pdf. Nu blijkt dat de middelen in de
Res Interretiales 33 universiteitsbibliotheek niet toegankelijk zijn voor digitaliseringsinitiatieven van studenten, dus die optie is voor de redactie als sneeuw voor de zon verdwenen. Nu is inscannen overigens niet zo’n bijzonder veeleisende taak, maar het is zeker wel van groot belang om de digitale versies niet alleen als scan te hebben, maar ook als een bestand waarin gezocht kan worden op bepaalde woorden; en nog belangrijker: auteurs. Ook hiervoor zijn nuttige middelen voorhanden die niet per se door de universiteit geleverd hoeven worden (wat overigens wel prettig geweest was). Ten slotte zou ik het belangrijkste punt willen aanboren: auteursrechten. Van de huidige leveraars van artikelen weten we dat er de wil is ze digitaal te publiceren. Immers, alle redacteurs en externe schrijvers werken op een vrijwillige basis waarin geen sprake is van een zeker economisch belang bij bescherming van het werk met auteursrecht. Bovendien is het mogelijk te informeren of zij een digitale publicatie zien zitten. Voor auteurs van langer geleden is dit niet zo simpel. Als redactie zouden wij ervan kunnen uitgaan dat, aangezien zij eens hebben toegezegd gepubliceerd te worden in de papieren Frons, zij ook nu weer die toezegging zouden geven. Maar dit werkt auteursrechtelijk niet zo. De Frons valt inderdaad binnen ons beheer, maar alle individuele artikelen zijn, zodra de auteur zijn naam onder het stuk geschreven heeft, auteursrechtelijk van de schrijver. Dit betekent dus dat wij als Fronsredactie verplicht zijn toestemming te vragen opnieuw artikelen uit te geven, hetzij digitaal, hetzij op papier. Ik hoor een tegenargument hiervoor dat niemand zo flauw zou zijn het studentenblad van zijn collegejaren aan te vallen op een misplaatste online publicatie. Nu, dat is zeker zo, maar enkelen van onze oudpublicisten verdienen tegenwoordig hun brood mét kaas van schrijven. Een puberaal schrijfsel dat plots online opduikt hoeft weliswaar niet dodelijk te zijn voor een carrière, maar het kan zeker ongewenst zijn. Om dit soort “problemen” in de toekomst te vermijden zou je tegelijk met een toestemming voor papieren publicatie er een voor digitale publicatie moeten vragen. Dit is natuurlijk prima, maar het lost niet het probleem op voor alle interessante oude Fronsartikelen. Nu zijn hiervoor een aantal mogelijke oplossingen. De eerste is de meest simpele, maar wel de meest arbeidsintensieve; op de man vragen of hij toestemming geeft voor een digitale publicatie. Voor een blad dat rond de tien jaar oud is, zou dit binnen de mogelijkheden vallen. Voor de Frons, die al ruim 30 jaar bestaat, is dit echter een weg die bewandeld kan worden, maar nietverkieslijk indifferent. Een tweede route zou het hoe dan ook publiceren kunnen inhouden. De redactie probeert van alle artikelen de copyright de respecteren, maar waar onmogelijk plaatst het alle artikels en geeft duidelijk op de website aan dat een artikel op verzoek verwijderd kan worden. Dit zou een goede mogelijkheid zijn. Hoe het ook zij, het archief zal niet direct alle 33 jaar aan Fronsen bevatten en de snelheid waarmee Fronsen gedigitaliseerd worden, zal het zeker niet onmogelijk maken alle oud-publicisten te verzoeken om een digitale publicatie. Voorlopig zijn dit nog alleen plannen, maar het is zeker een spannend onder-
34 Res Interretiales werp waar u als lezer in de komende periode voldoende over te horen gaat krijgen. Internet biedt de Frons uit te breiden zonder extra kapitaal nodig te hebben. We denken hierbij dus niet alleen aan archivering van oude stukken, maar ook aan het bijhouden van nieuws over de Klassieken dat online beschikbaar is. Hiernaar refereren is veel minder dynamisch in een papieren Frons dan op onze website of Facebook. Bovendien hopen wij niet alleen extra bereik te krijgen door de Frons naar de digitale velden over te brengen, maar we rekenen ook op interactie met leden en andere classici. We hoeven niet te vertellen dat het internet hier uitstekend voor geschikt is. Wij houden u op de hoogte van wat er gaat gebeuren. Wilt u overigens ook kijken naar de oproep op de volgende pagina?
35
Oproep Beste lezer, Zoals u op de vorige pagina heeft kunnen lezen, wil de redactie de Frons digitaal gaan archiveren. Hiervoor hebben wij uw hulp nodig. Om zoveel mogelijk de auteursrechten van alle bijdragen van Fronsen uit het verleden te respecteren, proberen wij via allerlei wegen goedkeuring van publicisten te krijgen. Hiervoor zullen wij bijvoorbeeld per email eenieder proberen te contacteren. Leest u toevallig deze oproep en heeft u ooit bijgedragen aan de Frons of kent u iemand die dat gedaan heeft, dan verzoeken wij u van harte om contact op te nemen met ons. Geeft u alstublieft kenbaar of wij toestemming hebben deze artikelen online te archiveren, zodat toekomstige generaties classici kunnen gaan lezen in Fronsartikelen van weleer. Contact kan via
[email protected]. De redactie.
36
Honden bij de Grieken en Romeinen
Spoedcursus Kynologie voor Classici Linda Vermaas
Odysseus en Argos, de jachthonden van Actaeon, de vervaarlijke Cerberus en de schoothondjes van Martialis; de klassieken staan bol van de verhalen over ‘man’s best friend’. Dierenarts, kynoloog en amateur-classicus Robert van der Molen schreef een boek getiteld Honden bij de Grieken en Romeinen, waarin hij kynologisch relevante teksten van een twintigtal antieke auteurs becommentarieert en tevens van een nieuwe, kynologisch verantwoorde vertaling voorziet. Zijn doel ligt met name in het ontkrachten van de vele ‘pertinente onwaarheden’ die vermeld worden in de kynologische literatuur, maar ook voor classici is dit tevens van zeer veel archeologisch fotomateriaal voorziene werk een uiterst informatieve bron. In dit artikel worden de commentaren van Van der Molen op twee antieke schrijvers – Homerus en Plinius Maior – besproken.
Homerus
Vóór de beroemde passage met Argos (Od. 17.290ff.), ontmoet Odysseus de honden van zwijnenhoeder Eumaeus (14.20-38). Van der Molen vertaalt de passage als volgt: Driehonderdzestig (varkens) waren er nog over. Vier op wilde dieren lijkende honden brachten altijd de nacht bij hen door. De zwijnenhoeder, de aanvoerder van de hoeders, had ze zelf gefokt. (…) Plotseling zagen de honden met hun heldere blaf Odysseus. Ze renden luid keffend op hem af. Maar Odysseus kende de klappen van de zweep en ging zitten. De stok liet hij uit zijn hand vallen. Hem zou toch werkelijk bij zijn eigen hoeve een smadelijke ervaring zijn overkomen, ware het niet, dat de varkenshoeder haastig en zo snel als zijn voeten hem konden bewegen vanuit het voorhuis naar buiten was komen rennen, terwijl hij de runderhuid uit zijn hand liet vallen. Luid schreeuwend joeg hij de honden naar alle kanten uit elkaar, terwijl hij hen trakteerde op een hagelbui van stenen. Hij sprak tot zijn heer: “Wel, oude, dat scheelde maar weinig of de honden hadden je verscheurd en ik zou de schuld hebben gekregen!”. Deze passage roept toch een aantal vragen op: waarom is het zo slim van Odysseus om, te midden van de aanstormende honden, op de grond te gaan zitten, en het enige object waarmee hij zich zou kunnen verdedigen (zijn staf) weg te gooien? Van der Molen weet het antwoord: ‘Als honden elkaar aanvallen wordt de strijd meestal beëindigd, zodra een van de dieren op de grond (en op de rug) ligt. Het is dan ook niet onverstandig om bij een aanval van honden je gelijk maar over te geven door je zo klein mogelijk te maken en om alle eventueel dreigende voorwerpen neer te leggen. Zo mag men het handelen van Odysseus correct noemen’. Maar ook het handelen van Eumaeus, die alsnog de honden verjaagt is begrijpelijk, want ‘er
Honden bij de Grieken en Romeinen Spoedcursus Kynologie voor Classici 37 kunnen uiteraard nooit garanties worden gegeven, dat daarmee [i.e. je klein maken] de aanval van de honden wordt gestaakt (…) Hij [Eumaeus] kent zijn honden beter dan de “vreemdeling” Odysseus.’1 Ook bij andere passages uit de Homerische werken weet Van der Molen verhelderende informatie te verschaffen, waarmee classici hun voordeel kunnen doen. Zo verhaalt hij dat de naam van het afschrikwekkende zeemonster Scylla is afgeleid van σκύλαξ, ‘puppy’, niet vanwege het uiterlijk van het monster, maar vanwege haar stem.2 Ook weet hij te traceren welk type hond Argos, de trouwe jachthond van Odysseus, moet zijn geweest; uit de beschrijving van zijn excellente jacht- en speurkwaliteiten (17.306-317) concludeert Van der Molen dat het een brak moet zijn geweest (een modern voorbeeld van een brak is de welbekende Beagle). Echter, wanneer men de alternatieve lezing ἴδοιτο ‘hij [de prooi] werd gezien’ prefereert boven δίοιτο ‘hij [de prooi] werd achterna gezeten’ (317) blijkt dat het een hond was die ook op zicht kon jagen in plaats van alleen met behulp van de neus, wat typerend is voor halfwindhonden (een hond met eigenschappen van zowel brakken als windhonden).3 In ieder geval blijkt dus de hond die in de film Ulysses (1955) werd gebruikt niet van het juiste type te zijn. Bij de passage over de Cycloop die zich te goed doet aan de kameraden van Odysseus ‘die hij als jonge hondjes dood sloeg tegen de grond; de hersens spatten op de grond uiteen en maakten de aarde nat’ (9.288) plaatst Van der Molen de toch enigszins lugubere opmerking dat ‘[h]et met de kop tegen een steen aanslaan (..) een prima methode [is] om een ongewenste pup te doden, mits men ervaring heeft, zodat het geen martelpraktijk wordt. Echter, om ervaring op te doen, is het onvermijdelijk, dat men tijdens het leertraject mislukkingen meemaakt. Daarom is het toch verstandiger de hulp van een dierenarts in te roepen, indien met pasgeboren pups wil afmaken’.4 Of dit nu een waardevolle toevoeging is voor de kynologisch geïnteresseerde classicus laat ik maar in het midden.
Plinius Maior
Ook bij de teksten van Plinius Maior, waar we passages over hondenoffers en hondsdolheid aantreffen, weet Van der Molen, die zelf ook dierenarts is, enkele interessante opmerkingen te plaatsen. Om een mens die is gebeten door een hond met hondsdolheid te genezen adviseert Plinius (Nat. Hist. 29.98) onder andere het volgende (wederom in de vertaling van Van der Molen): Anderen bonden ook wel een worm uit een dode hond op het lichaam van het slachtoffer of legden onder zijn beker een lap met het bloed van een loopse teef of staken verbrande staartharen van de dolle hond zelf in de wond. 1 2 3 4
Van der Molen (2009) 48. Ibidem 42. Ibidem 51. Ibidem 43.
38 Honden bij de Grieken en Romeinen Spoedcursus Kynologie voor Classici Het is te hopen dat niet al te veel antieke slachtoffers deze therapieën hebben toegepast, want zoals Van der Molen opmerkt, is hondsdolheid (rabiës, of in het Latijn rabies canum) een virusinfectie die ongeneeslijk is. Alleen preventieve vaccinatie kan een besmetting voorkomen. Het woord menstrua, dat hier vertaald is met bloed van een loopse teef, wordt overigens vaak omgezet naar ‘menstruatiebloed’, maar dat is onjuist; het woord heeft weliswaar als letterlijke betekenis ‘maandelijkse bloeding’, maar moet met betrekking tot de loopsheid van honden niet als zodanig worden weergegeven; honden worden niet maandelijks maar twee keer per jaar loops, zoals ook Plinius zelf vermeldt, en de bloeding die dan optreedt is niet het gevolg van het verval van de baarmoederwand, zoals bij vrouwen het geval is, maar een bronstbloeding, die ontstaat door het zwellen van de vulva.5 Plinius verhaalt ook van de in zijn tijd gebruikelijke offerrituelen waarvoor honden werden gebruikt: We hebben gesproken over de roem, die de ganzen verwierven, toen zij de Galliërs bij hun beklimming van het Capitool betrapten. Vanwege die aangelegenheid worden jaarlijks honden gedood door ze midden tussen de tempel van Juventas en die van Summanus levend met de schoft vast te spietsen op een gaffelpaal van vlierhout. Maar de gebruiken uit de goede oude tijd noodzaken mij om meer over dit dier te zeggen Plinius vervolgt met een beschrijving van de delicatessen die van hondenvlees en –bloed werden vervaardigd. Het ongebruikelijke offerritueel dat Plinius hier beschrijft verklaart Van der Molen met de gedachte dat de honden deze ‘kruisiging’ als straf ondergaan moesten omdat niet zij, zoals mocht worden verwacht van waakhonden, maar de ganzen de Romeinen hadden gewekt tijdens de aanval van de Galliërs. Tevens maakt hij duidelijk dat dit ritueel voor de hond resulteerde in een ‘langzame marteldood’.6 Dit is wellicht ten overvloede voor de moderne lezer, maar voor de Romeinen behoorden dergelijke rituelen blijkbaar tot de ‘goede oude tijd’. Al met al biedt Van der Molen dus een zeer vermakelijk boek voor de kynologisch geïnteresseerde classicus, en veel van zijn commentaren bieden daarnaast nuttige inzichten die niet zelden de vertaling en het begrip van de tekst ten goede komen. Ook herinnert hij de lezer eraan hoe ambivalent de antieke mens tegenover zijn trouwe viervoeter stond: bewondering voor de bijzondere eigenschappen van honden gaat gepaard met een ongekende afkeer, begrip wordt gevolgd door onwetendheid, en zelfs diepgevoelde, oprechte genegenheid gaat moeiteloos samen met ongekende wreedheid. De antieke mens staan wat betreft zijn behandeling van dieren dan ook niet voor niets bekend als de bonte hond. 5 6
Van der Molen (2009) 134-5. Ibidem 138.
39
Bibliografie:
Van der Molen, R. Honden bij de Grieken en Romeinen (2009)