Duo
Frank Braley . Renaud Capuçon . Gautier Capuçon Ravel dinsdag 13 december 2005
Duo . Seizoen 2005-2006 Frank Braley . Renaud Capuçon . Gautier Capuçon Ravel dinsdag 13 december 2005 Antje Weithaas . Tabea Zimmermann Mozart, Spohr, Bartók, Martinu vrijdag 24 februari 2006 Martha Argerich . Alexander Rabinovitsj Mozart, Rabinovitsj, Brahms, Rachmaninov maandag 22 mei 2006
Frank Braley piano Renaud Capuçon viool Gautier Capuçon cello
begin concert 20.00 uur pauze omstreeks 20.45 uur einde omstreeks 21.35 uur inleiding door Mark Delaere . 19.15 uur . Foyer teksten programmaboekje Mark Delaere coördinatie programmaboekje deSingel gelieve uw GSM uit te schakelen!
Maurice Ravel (1875-1937) Sonate voor viool en piano in G
18’
• Allegretto • Blues • Perpetuum
mobile
Sonate voor viool en cello in C
22’
• Allegro • Très
vif
• Lent • Vif,
Cd’s Bij elk concert worden cd’s te koop aangeboden door ’t KLAverVIER, Kasteeldreef 6, Schilde, 03 384 29 70 www.tklavervier.be
avec entrain
pauze
Pianotrio in a • Modéré • Pantoum:
Foyer deSingel enkel open bij avondvoorstellingen in Rode en/of Blauwe Zaal open vanaf 18.40 uur kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes Hotel Corinthia (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING) • Restaurant HUGO’s at Corinthia open van 18.30 tot 22.30 uur • Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket van deSingel voor diezelfde dag
Assez vif Très large • Final: Animé • Passacaille:
25’
Ravel aan het werk, 1922
Maurice Ravel, een enigmatisch componist
Het raadsel waarop in deze titel gealludeerd wordt, schuilt niet zozeer in zijn private leven, dat Ravel zorgvuldig van de buitenwereld afschermde. Laat ons een zoektocht naar biografische details overlaten aan voyeuristen die weinig belangstelling kunnen opbrengen voor de muziek zelf. Het enigma heeft veeleer betrekking op de muzikale positie van Ravel tijdens de eerste helft van de vorige eeuw. In een opsomming van de allergrootste componisten uit die tijd zoals Debussy, Stravinsky, Schönberg of Bartók, wordt hij - geheel ten onrechte - meestal niet vermeld. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat Ravel in tegenstelling tot de genoemde componisten de muzikale taal niet grondig vernieuwd heeft. Men hoeft echter geen groot experimentator te zijn om een groot componist te zijn. Die inschatting berust uiteindelijk alleen op de kwaliteit van een oeuvre. Een tweede raadsel betreft de discrepantie tussen de immense populariteit van enkele perifere werken en de relatieve onbekendheid van zijn hoofdwerken. De ‘Pavane pour une infante défunte’ is een vroeg stemmingsstukje, en de ‘Tzigane’ en ‘Bolero’ zijn letterlijk vingeroefeningen, respectievelijk voor een virtuoos violist en voor een virtuoos orkestrator. Hoe schitterend deze alomgeliefde werken ook zijn, ze hebben niet het muzikale gewicht van Ravels opera’s, van zijn pianoconcerti of van zijn liederen met ensemble. Het derde raadsel gaat over de stilistische verscheidenheid van de componist. Op dit gebied is Ravel een echte kameleon, wat zijn positionering en daardoor appreciatie in de muziekgeschiedenis zeker niet ten goede is gekomen. In werken als ‘Daphnis et Chloé’ of ‘Jeux d’eau’ leunt hij aan bij de stijl van Debussy, die men meer uit gewoonte dan uit de aard van de zaak impressionistisch noemt. ‘La valse’ of het Concerto voor de linkerhand bezitten dan weer eigenschappen van de daaraan diametraal tegenovergestelde stijl, namelijk het expressionisme. Alsof dat nog niet genoeg was, bezit menig werk
uit de jaren 1920 - waaronder de twee sonates die vanavond op het programma staan - een neo-classicistisch trekje. Verwarrend allemaal, en geenszins bevorderlijk voor een éénduidige muziekhistorische categorisering of interpretatie van zijn werk. Gelukkig staat imago-vorming niet centraal in de artistieke waardering van een componist… Naast het Strijkkwartet in fa groot uit 1903 vormen de drie werken die vanavond geprogrammeerd staan de belangrijkste bijdrage van Ravel tot de kamermuziek. Dit genre neemt dus in vergelijking met de orkest-, piano- en vocale muziek maar een bescheiden plaats in zijn oeuvre in. Daar is een persoonlijke en een culturele verklaring voor. De piano was Ravels instrument, en ook het orkest ‘bespeelde’ hij op virtuoze wijze. Niet dat hij actief was als dirigent, maar Ravel had zo’n fijn oor voor klank- en kleurschakeringen dat het symfonisch orkest voor hem een onuitputtelijke bron van inspiratie en genoegen was. Het relatief geringe aandeel kamermuziek is ook te wijten aan de Franse muziekcultuur, die tot ver in de negentiende eeuw quasi exclusief gericht was op de vocale genres. Pas vanaf 1870, met de oprichting van de ‘Société nationale de musique’, werd het schrijven van instrumentale kamermuziek bevorderd. Rond de eeuwwisseling begon zich een Frans kamermuziekrepertoire te ontwikkelen, hoewel dit kwantitatief nog ver bij de DuitsOostenrijkse productie zou ten achter blijven. Precies die dominantie van het Duitse, romantische muziekbegrip vormde een struikelsteen voor veel Franse componisten, en a fortiori voor de meest vooruitstrevenden onder hen. Het kwam er voor deze groep dus op aan ‘sonates’ te schrijven, die niet in de kamermuzikale traditie van Beethoven of Brahms stonden. De drie werken die vanavond op het programma staan zijn daar mooie voorbeelden van. De muzikale kenmerken van deze composities ondergraven het Duitse sonateconcept, met zijn expansieve, dynamische vorm. Thematisch-motivische ontwikkeling, het presenteren en uitwerken van ‘muzikale ideeën’, die zoals in een betoog ‘geargumenteerd’ moeten
worden, het aanwenden van de harmonie om die dynamische ontwikkelingsvorm kracht bij te zetten: dit alles was componisten als Debussy of Ravel vreemd. Als conclusie dringt zich dan ook op dat beide Franse meesters de titel ‘Sonate’ enkel in de ethymologische en niet in de muziekhistorische betekenis van het woord hebben ingezet, als een stuk dat tot klinken gebracht wordt (‘sonare’) en niet als een stuk dat in de Duitse kamermuzikale traditie van de sonate staat. Sonate voor viool en piano in G (1923-1927) Bij een eerste beluistering valt onmiddellijk de behandeling van het klavier op. De virtuositeit die zo prominent aanwezig was in pianowerken als ‘Gaspard de la nuit’ of’ Jeux d’eau’ is hier helemaal verdwenen, ten gunste van een sobere zetting. Ook wanneer het tempo opgedreven wordt en het aantal noten toeneemt zoals in het slotdeel (Perpetuum mobile) hebben we eerder te maken met een precisiemechaniek dan met impressionistische klankwolken. In de eerste beweging zijn vaag de contouren te herkennen van een sonatevorm, maar niet de muzikale functie. Op de plaats van de doorwerking die normaal de grootste activiteitsgraad bezit, staat hier bijvoorbeeld een traag middendeel. In de ‘Blues’ weet Ravel de sfeer en de techniek van deze muziekvorm goed te treffen, inclusief de ‘wenende’ glissando in de viool en de harmonische ‘blue note’. Dit deel toont aan hoe belangrijk invloeden uit de (Amerikaanse) volksmuziek kunnen zijn, en tegelijkertijd hoe deze invloeden volledig ingekapseld worden in de traditie van de kunstmuziek. Net zoals bij de gavottes of allemandes in de suites van Bach hebben we hier dus te maken met een hoge graad aan stilering. Sonate voor viool en cello in C (1920-1922) Deze bezetting is in tegenstelling tot de viool- of cellosonate of tot het pianotrio vrij uitzonderlijk in de literatuur. Ook in andere opzichten is deze sonate merkwaardig en hoogst interessant. Ze is tegelijkertijd ruw en broos, afstandelijk en gracieus, bij momenten zeer virtuoos en toch gebaseerd op weinig muzikaal
materiaal. Uit dit alles ademt de geest van het neo-classicisme, dat precies in deze periode opgang maakte. Stravinsky’s Pulcinella-suite uit 1920 symboliseert deze stilistische zwenking. In tegenstelling tot Stravinsky maakt Ravel geen gebruik van composities uit het verre of nabije verleden die dan met enkele ingrepen vervreemd worden van hun context. Ravel vindt zijn neo-classicistische werken volledig zelf uit, al grijpt hij wel terug naar stijlkenmerken uit het verleden. Het verbaast ons intussen niet dat zijn muziekhistorische aangrijpingspunten in de preBeethovenperiode liggen, en meer bepaald in de pre-klassieke, ‘galante’ stijl.
Ravel (links) met violiste Hélène Jourdan-Morhange (aan haar is de Sonate voor viool en piano opgedragen) en pianist Ricardo Viñes in St. Jean-de-Luz in 1923
Fragment van het manuscript van de Sonate voor viool en piano
Pianotrio in a (1914) Reeds in dit werk neemt Ravel afstand van de pianotrio’s die Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert, Brahms of Dvorák geschreven hadden. Weliswaar bevat het eerste deel twee thema’s, maar het contrast tussen die thema’s is niet bijzonder groot, alleszins niet groot genoeg om de energie op te wekken die nodig is voor een ontwikkelingsvorm. De (muzikale) Hegeliaanse dialectiek met zijn presentatie van twee tegengestelde ideeën die eerst in conflict gebracht en daarna verzoend worden met elkaar, ontbreekt hier helemaal. De luisteraar krijgt hier echter heel wat voor in de plaats. Thema’s worden eerder herhaald dan ontwikkeld, maar bij elke herhaling heeft zo’n thema een andere toets gekregen, en is er een subtiele wijziging in harmonie, articulatie, register of timbre. Ook de delen twee en drie van dit pianotrio hebben eerder de hoedanigheid van een karakterstuk dan van een deel uit een sonate. Dat geldt vooral voor de finale: een passacaille waarin een ostinaat (bas)patroon aanleiding geeft voor een reeks variaties.
Frank Braley Frank Braley (°1968) begon op zijn vijfde met pianolessen. Zes jaar later gaf hij zijn eerste concert met het Orchestre Philharmonique de Radio France in de Salle Pleyel in Parijs. In 1986 besloot hij om zich volledig aan de muziek te wijden en gaf zijn wetenschappelijke studie op. Hij schreef zich in aan het Conservatoire National Supérieur de Musique in Parijs en drie jaar later ontving hij unaniem eerste prijzen voor piano en kamermuziek. Op de leeftijd van tweëentwintg jaar nam hij voor het eerst deel aan een internationale wedstrijd - de Koningin Elisabeth Wedstrijd - en won de eerste prijs. Publiek en pers erkenden hem unaniem als een pianist met uitzonderlijke muzikale en poëtische kwaliteiten. Sindsdien werd Frank Braley regelmatig uitgenodigd naar Japan, Canada, de Verenigde Staten en in heel Europa, om te spelen met orkesten als London Philharmonic, Leipzig Gewandhaus, Orchestre de la Suisse-Romande, Orchestra della Swizzera Italiana, Zürich Kammerorchester, Philharmonique de Radio France, Orchestre National de France, Orchestre de Paris, de orkesten van Bordeaux, Lille, Montpellier en Toulouse, Berlin Rundfunkorchester, Nationaal Orkest van België, Orchestre Philharmonique du Luxembourg, Copenhagen Royal Orchesta, Tokyo Philharmonic, onder leiding van dirigenten als Jean-Claude Casadesus, Charles Dutoit, Hans Graf, Gunther Herbig, Christopher Hogwood, Eliahu Inbal, Marek Janowski, Kurt Masur, Yehudi Menuhin, Antonio Pappano, Michel Plasson, Yutaka Sado, Michael Schönwandt … Tournees voerden hem over heel de wereld: China, Japan, Frankrijk, Italië, Amsterdam, Athene, Birmingham, Firenze, Ferrara, New York, Washington, Parijs, Wenen, La Roque d’Anthéron, Rome, Brazilië, … In juli 2003 debuteerde Frank Braley bij de Boston Symphony op het Tanglewood Festival en in september 2003 participeerde hij met het Ensemble Intercontemporain in de opening van de Zankel Hall in Carnegie Hall in New York. Voor Harmonia Mundi nam hij solowerken op van Richard Strauss, Schubert, Beethoven en Gershwin en kamermuziek van Ravel en Schubert met onder meer de broers Capuçon. Renaud Capuçon Renaud Capuçon (°1976) studeerde vanaf 1990 aan het conservatorium van Parijs bij Gérard Poulet en Veda Reynolds. In 1992 behaalde hij de eerste prijs voor kamermuziek en in 1993 de eerste prijs voor viool met een speciale vermelding van de jury. Twee jaar later won hij de prijs van de Berlijnse kunstacademie. Hierna studeerde hij in Berlijn bij Thomas Brandis en later bij Isaac Stern. Na een uitnodiging van Claudio Abbado in 1997, deed hij gedurende drie zomers verdere ervaring als concertmeester op bij het Gustav Mahler Jugendorchester met Pierre Boulez, Seiji Ozawa, Daniel Barenboim, Franz Welser-Moest en natuurlijk Claudio Abbado. Renaud Capuçon wordt veel gevraagd
als solist door prestigieuze orkesten als Deutsches SymphonieOrchester Berlin, Komische-Oper Berlin, de orkesten van NDR Hamburg en WDR Köln, Montréal Symphony, Houston Symphony, Jerusalem Symphony, de orkesten van Bordeaux, Lille, Lyon, Monte-Carlo en Toulouse, Philharmonique de Radio France, Orchestre National de France, Orchestre de Paris, Ensemble Orchestral de Paris, Gustav Mahler Jugendorchester, Copenhagen Royal Orchestra, Swedish Radio Orchestra, Chamber Orchestra of Europe, City of Birmingham Symphony, Mahler Chamber Orchestra, Firenze Maggio Musicale Orchestra, Santa Cecilia Orchestra Rome, Tokyo Philharmonic, NHK Symphony, de kamerorkesten van Lausanne en Zürich, onder leiding van dirigenten als Christian Arming, Myung-Whun Chung, Jean-Claude Casadesus, Charles Dutoit, Semyon Bychkov, Christoph Eschenbach, Vladimir Fedossejev, Iván Fischer, Hans Graf, Daniel Harding, Gunther Herbig, Armin Jordan, Philippe Jordan, Emmanuel Krivine, Jesus Lopez Cobos, Marc Minkowski, John Nelson, Michel Plasson, David Robertson, Michael Schönwandt, Leif Segerstram, Wolfgang Sawallisch … In 1992 debuteerde hij bij de Berliner Philharmoniker onder leiding van Bernard Haitink en in 2004 bij het Boston Symphony Orchestra onder leiding van Christoph von Dohnanyi. Kamermuziek speelt Capuçon met Martha Argerich, Daniel Barenboim, Elena Bashkirova, Hélène Grimaud, Yefim Bronfman, Myung-Whun Chung, Stephen Kovacevich, Mikhail Pletnev, Jean-Yves Thibaudet, Vadim Repin, Joeri Basjmet, Truls Mork, Paul Meyer en Kremerata Baltica. Renaud Capuçon speelt op een Stradivarius (1721) die nog aan Fritz Kreisler heeft toebehoord. Gautier Capuçon Gautier Capuçon (°1981) werd in 2001 tijdens de ‘Victoires de la musique’ tot Jong Talent van het Jaar uitgeroepen. Hij studeerde cello aan het Conservatoire Supérieur de Paris bij Annie ChochetZakine en Philippe Muller en tegelijk piano bij Christophe Egiziano. Sinds 2000 zit hij in de meesterklas van Heinrich Schiff in Wenen. Gautier Capuçon speelde als solist samen met het Gustav Mahler Jugendorchester, Deutsches Symphonieorchester Berlin, Chamber Orchestra of Europe olv. Myung-Whun Chung, Orchestre de Paris olv. Christoph Eschenbach, Bayerischer Rundfunk, Houston Symphony Orchestra en Orchestre Philharmonique de Radio France. Hij was te gast op talrijke festivals als La Roque d'Anthéron,Les Folles Journées de Nantes, Berliner Festspiele, Lockenhaus, Edinburgh, Stresa, Spoleto, Davos, Verbier, Luzen en het festival van Martha Argerich in Lugano. Gautier Capuçon koestert een grote liefde voor kamermuziek. Vaste partners waarmee hij samenwerkt zijn Martha Argerich, Daniel Barenboim, Joeri Basjmet, Hélène Grimaud, Myung-Whun Chung, Stephen Kovacevich, Paul Meyer, Mikhail Pletnev, Vadim Repin, Pascal Rogé, Jean-Yves Thibaudet, Maxim Vengerov, Lilya Zilberstein, Nikolaj
Znaider, Gérard Caussé, Frank Braley, Michel Dalberto, Jérome Ducros, Paul Gulda, de zusjes Labèque en zijn broer Renaud Capuçon. Bij Virgin Classics verschenen opnamen met kamermuziek van Ravel met Renaud Capuçon en Frank Braley, duo’s met zijn broer Renaud, concerti van Haydn met het Mahler Kammerorchester olv. Daniel Harding (bekroond met een ‘Diapason d'Or’ en een ‘Choc du Monde de la Musique’), kamermuziek van Saint-Saëns, Schuberts ‘Forellenquintett’ en trio’s van Brahms met Renaud Capuçon en Nicholas Angelich (kreeg de ‘Preis der Deutschen Schallplattenkritik’). Bij EMI verschenen de trio’s van Haydn en Mendelssohn met Martha Argerich en zijn broer Renaud. Gautier Capuçon bespeelt een instrument van Matteo Goffriler uit 1701.