Financiering voor de propedeuse
drs. H.J.Ots
Hellevoetsluis
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Financiering voor de propedeuse Drs. H.J. Ots ISBN 90-70619-10-5 © Webecon, Hellevoetsluis, 2000 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur/uitgever. Het is toegestaan een kopie/print te maken voor persoonlijk studiegebruik. Bij de uitgave en samenstelling van dit electronische studieboek is de uiterste zorg nagestreefd. Toch is het mogelijk dat er onjuistheden, (druk)fouten en/of onvolkomenheden in de tekst en figuren zijn geslopen. Voor de gevolgen hiervan aanvaarden auteur en uitgever geen enkele aansprakelijkheid. Als u dit risico niet wilt nemen, moet u de publicatie niet (verder) lezen en gebruiken. Onvolkomenheden en fouten komen in de beste studieboeken voor. Webecon - Postbus 326 - 3220AH - Hellevoetsluis
2
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Inhoud
H1
Planning van de financiële structuur
1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding 1 Kapitaal en vermogen 1 Financiële structuur 3 Het totaalplan voor de onderneming 4
H2
Werkkapitaalbeheer
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Inleiding 6 liquiditeitsbeheer 7 Debiteurenbeheer 9 Voorraadmotieven 11 Inkooppolitiek 11
Opgaven
18
Uitwerkingen 25
3
1
Planning van de financiële structuur
Inleiding Om de ondernemingsdoelstellingen te verwezenlijken, moet geproduceerd worden. Hiertoe zal de ondernemer moeten investeren. Dat wil zeggen hij moet productiemiddelen aanschaffen. Verder moet hij bepalen hoe de productiemiddelen te financieren. De samenhang tussen financieren en investeren is weergegeven in de volgende figuur. Voor de continuïteit van de onderneming is het noodzakelijk dat de in- en uitgaande kasstromen op elkaar worden afgestemd.
Vermogensbesteding
Investering
Vermogensverkrijging
Kas
Financiering
Investeren en financieren.
1.1
Kapitaal en vermogen
De financiële structuur van de onderneming is het geheel van relaties tussen het kapitaal en de samenstelling van het vermogen dat in het kapitaal is geïnvesteerd.
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Het kapitaal De productiemiddelen van de onderneming noemt men ook kapitaalgoederen. Het kapitaal bestaat uit de som van de waarde van de kapitaalgoederen. De kapitaalgoederen worden vaak verdeeld in: • vast kapitaal (ook wel duurzame productiemiddelen); • vlottend kapitaal; • liquide middelen (kas, bank, giro). Vaste kapitaalgoederen Het geld geïnvesteerd in vaste kapitaalgoederen komt pas na langere tijd weer vrij. Voorbeelden: terreinen, gebouwen, machines, wagenpark. Vlottende kapitaalgoederen Het geld geïnvesteerd in vlottende kapitaalgoederen komt snel (na eenmalig gebruik) weer vrij in liquide vorm. Voorbeelden: goederen en debiteuren. De post Debiteuren op de balans stelt de vorderingen (tegoeden) voor die de onderneming heeft op haar afnemers die op rekening hebben gekocht. Deze afnemers betalen op een later tijdstip.
Het vermogen Het vermogen van de onderneming bestaat uit eigen vermogen en vreemd vermogen. Vreemd vermogen Het vreemd vermogen kan worden verdeeld in: • Vreemd vermogen op lange termijn: met een looptijd langer dan een jaar, bijvoorbeeld een langlopende schuld. • Kortlopende schulden: terug te betalen binnen een jaar, bijvoorbeeld crediteuren. De post Crediteuren op de balans stelt voor de schulden die de onderneming heeft aan haar leveranciers. De onderneming heeft op rekening goederen gekocht, die nog betaald moeten worden. Eigen vermogen Het eigen vermogen is permanent ter beschikking gesteld aan de onderneming. Het bestaat uit aandelenvermogen en reserves. Dit wordt later behandeld. De schuldeisers krijgen als vergoeding een vaste rente. De eigenvermogenverschaffers ontvangen dividend. De hoogte van dit bedrag is afhankelijk
2
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
van de omvang van de winst. De aandeelhouders lopen dus meer risico dan de schuldeisers. 1.2
Financiële structuur
Het financieringsvraagstuk in ruime zin houdt in dat de ondernemingsleiding moet zorgen voor een optimale financiële structuur. De financiële structuur wordt getoond op de balans. Debet zien we de investeringen, de kapitaalstructuur. Credit is te zien hoe de investeringen zijn gefinancierd, de vermogensstructuur. Anders gezegd: de debetzijde van de balans geeft de totale vermogensbehoefte aan, de creditzijde geeft aan hoe in de vermogensbehoefte is voorzien. De omvang en structuur van vermogensvoorziening en vermogensbehoefte moeten op elkaar worden afgestemd. De gouden-balansregel houdt in dat de duurzame kapitaalgoederen met eigen vermogen en/of lang vreemd vermogen moet worden gefinancierd en vlottende kapitaalgoederen met kort vreemd vermogen. Bij de vermogensvoorziening kan gekozen worden voor partiële financiering en totale financiering. Partiële financiering is een financiering per individueel kapitaalgoed, bijvoorbeeld een hypothecaire lening voor het fabrieksgebouw. Dit komt het meest voor bij kleine ondernemingen. Totale financiering gaat uit van de vermogensbehoefte van alle kapitaalgoederen gezamenlijk, bijvoorbeeld de gouden-balansregel. Totale financiering komt het meest voor bij grote ondernemingen. Meestal wordt een combinatie toegepast De financiële structuur is optimaal als ze in overeenstemming is met de doeleinden van de onderneming. Verschillende doeleinden kunnen leiden tot een andere financiële structuur. Factoren die een rol spelen, zijn: • Het weerstandsvermogen de mogelijkheid tegenslagen op te vangen, bijvoorbeeld zorgen voor garanties, kredietruimte, voldoende liquide middelen, voldoende eigen vermogen t.o.v. het vreemd vermogen (solvabiliteit). • De elasticiteit: de mogelijkheid zich aan te passen: • kwantitatief: uitbreiden van het vermogen (de toegang tot de vermogensmarkt open houden) of inkrimpen van het vermogen (aflossen van kort vreemd vermogen). • kwalitatief: omzetten van een dure vermogensvorm in een goedkopere. • De rentabiliteit van het eigen vermogen. • De zeggenschapsverhoudingen voor de vermogensverschaffers. Aan de verschillende eisen kan niet steeds tegelijkertijd worden voldaan. De ondernemingsleiding zal moeten zoeken naar een zo goed mogelijk compromis.
3
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
1.3
Het totaalplan van de onderneming
Het financieringsvraagstuk en het investeringsvraagstuk zijn interdependent. De verschillende investeringsprojecten moeten niet afzonderlijk beoordeeld worden maar in onderling verband en in samenhang met de financiering over een lange periode. Deze benadering is zo gecompliceerd, o.a. door het ontbreken van de gegevens die de ondernemingsleiding nodig heeft, dat men in de praktijk volstaat met een (meer) partiële investeringsanalyse. Het is niet mogelijk met alle samenhangen rekening te houden. Men zal genoegen moeten nemen met een bevredigende in plaats van een optimale oplossing. Het is te ingewikkeld een comple et model van de onderneming te formuleren waarmee het optimale investerings- en financieringsplan voor nu en in de toekomst kan worden bepaald. Wel is het mogelijk globaal de te volgen weg in de toekomst te plannen. Zo'n totaalplan voor de onderneming, waarin de hoofdlijnen van het beleid voor een lange periode zijn vastgelegd, is noodzakelijk om doelgerichte beslissingen te nemen. Teneinde het voortbestaan van de onderneming zo goed mogelijk te verzekeren tegen risico's is het noodzakelijk dat de onderneming zorgt voor voldoende kracht, voor een sterke structuur. Dit betekent dat gestreefd wordt naar weerstandsvermogen en flexibiliteit, niet alleen op financieel gebied, maar ook commercieel, technisch en organisatorisch. Hoe de onderneming dit denkt te doen wordt globaal vastgelegd in het strategische plan. Uit dit raamwerk kunnen meer gedetailleerde plannen op middellange en korte termijn worden afgeleid. In verband met de onzekerheid is het zinvol enkele varianten van het meerjarenplan te maken, bijvoorbeeld een optimistische, een pessimistische en een meest waarschijnlijke variant. Voorbeeld:
Investeringsplan per 1 januari
Financieringsplan per 1 januari
Duurzame kapitaalgoederen Gebouw € 205.000 Inventaris 50.000 Machines 100.000 Transportmiddelen 100.000 Vlottende kapitaalgoederen Voorraad 250.000 Vorderingen 190.000 Liquide middelen 70.000 _________ Totaal investeringen € 965.000
Financieringsbehoefte € 965.000 Beschikbaar eigen vermogen 435.000 Behoefte aan vreemd vermogen 530.000 Aan te trekken lang vreemd vermogen: Obligatielening 160.000 Onderhandse lening 120.000 Aan te trekken kort vreemd vermogen Crediteuren 180.000 Bankkrediet 70.000 ________ Totaal vermogensvoorziening € 965.000
4
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
In dit voorbeeld heeft de ondernemingsleiding gekozen voor een bepaalde financiële structuur op grond van de behandelde aspecten op pagina 6.
5
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
2 Werkkapitaalbeheer
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het werkkapitaalmanagement. Het bruto-werkkapitaal bestaat uit de vlottende kapitaalgoederen. Het netto-werkkapitaal bestaat uit de vlottende kapitaalgoederen minus de kortlopende schulden. In plaats van netto-werkkapitaal wordt in het vervolg van dit hoofdstuk gesproken van werkkapitaal. De toevoeging “netto”wordt dus weggelaten. Het werkkapitaalbeheer is een belangrijk onderdeel van het financieel management. Het bruto werkkapitaal maakt vaak meer dan de helft uit van het totale kapitaal van de onderneming. Het werkkapitaal vraagt dagelijks aandacht van de ondernemingsleiding. Vooral voor kleine- en middelgrote ondernemingen is een goed beheer van het werkkapitaal van levensbelang, omdat deze ondernemingen bij liquiditeitsproblemen niet of heel moeilijk aan lang vermogen kunnen komen. Aan de investering in werkkapitaal zijn opbrengsten en kosten verbonden. Hoe meer geïnvesteerd wordt in werkkapitaal, hoe hoger de kosten van het aanhouden van voorraden, debiteuren en liquide middelen. Denk bijvoorbeeld aan de opslagkosten van voorraden, de gederfde rentekosten omdat afnemers niet contant betalen en liquide middelen die geen of een lage intrest opleveren. Aan de andere kant nemen door een groter werkkapitaal bepaalde risico’s af, bijvoorbeeld het risico van nee-verkopen, het risico van ontevreden klanten in verband met een te korte krediettermijn en het risico van faillissement bij onvoldoende liquiditeit. De risico’s kunnen echter ook toenemen, bijvoorbeeld het valutarisico als vorderingen in buitenlandse valuta luiden. Als de dollar in waarde daalt, worden de dollarvorderingen, uitgedrukt in guldens minder waard. De ondernemingsleiding zal rekeninghoudend met de rendements- en risicofactoren een optimaal werkkapitaalbeleid moeten bepalen.
6
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
2.2
Liquiditeitsbeheer
Meestal wordt bij een bespreking van het liquiditeitsbeheer begonnen met de door de beroemde Engelse econoom J.M. Keynes genoemde motieven voor het aanhouden van liquide middelen: • Het transactiemotief. Er is geld nodig voor transacties. • Het voorzorgsmotief. Er is een buffer nodig voor onvoorziene uitgaven. • Het speculatiemotief. Als bijvoorbeeld een prijsdaling van grondstoffen wordt verwacht, kan men de inkoop ervan nog even uitstellen. Indien plotseling geld nodig is, kan de onderneming beschikken over haar rekening-courantkrediet bij de bank. Tot een bepaald maximum (het kredietplafond) kan ze krediet opnemen. Over het opgenomen bedrag moet rente worden betaald. Verder kan de onderneming tijdelijk beleggen in effecten (aandelen, obligaties), die snel verkocht kunnen worden op de beurs. Ook kunnen betalingen worden vertraagd. Om greep te krijgen op de liquiditeit is het van belang de in- en uitgaande geldstromen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Ook een goede incassopolitiek is onmisbaar. Voor de continuïteit van een onderneming is het van groot belang dat steeds de verplichte betalingen aan schuldeisers gedaan kunnen worden. Vooral bij beginnende ondernemingen komt het regelmatig voor dat ze, hoewel rendabel, toch failliet gaan, omdat de schulden niet op tijd betaald worden. Om de liquiditeit in de gaten te houden, moet een liquiditeitsbegroting gemaakt worden. Hierin worden per week, maand of kwartaal de begrote ontvangsten en uitgaven gespecificeerd. Uit dit overzicht blijkt duidelijk in welke perioden van het jaar tekorten optreden. De ondernemingsleiding kan dan tijdig maatregelen nemen om deze tekorten weg te werken, bijvoorbeeld door het opnemen van bankkrediet. Te veel geld in kas is echter ook niet goed (onder meer voor de rentabiliteit). Onnodige liquide middelen genereren immers weinig of geen opbrengsten. Voorbeeld: Baco B.V. produceert en verkoopt sorteermachines. Voor januari in het komende jaar heeft ze de volgende cijfers verzameld en geschat. _________________________________________ Uitgaven Productie Verkoop _________________________________________ Vast € 80.000 € 114.000 Variabel € 122 € 98
7
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
_________________________________________ Omzet Diverse ontvangsten Investeringsuitgaven Afschrijvingen Te betalen intrest Verkoopprijs per stuk
€ € € € € €
534.600 14.500 199.500 20.000 14.900 495
__________________________________________ Vlottende activa 1/1 31/1 __________________________________________ Liquide middelen € 28.000 € 45.000 Debiteuren € 104.000 € 106.920 Voorraad (stuks) 390 270 __________________________________________ Het bedrag aan liquide middelen op 31/1 in dit overzicht is het gewenste saldo. Gevraagd: De liquiditeitsbegroting voor januari in het komende jaar.
Uitwerking: Afzet:
€ 534.600
=
1.080
€ 495
Voorraad 1/1 Voorraad 31/1 Productie
-390 270 ____ 960
Debiteurenontvangsten: € 534.600 + € 104.000 - € 106.920 = € 531.680 Variabele productie-uitgaven: 960 x - € 122 = Vaste productie-uitgaven Variabele verkoopuitgaven: 1.080 x - € 98 = Vaste verkoopuitgaven Diverse ontvangsten Investeringsuitgaven Te betalen intrest
-117.120 -80.000 -105.840 -114.000 14.500 -199.500 -14.900 ________ -85.180 28.000
Mutatie liquide middelen Saldo liquide middelen 1/1
8
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
________ -57.180 45.000 ________ € 102.180
Saldo liquide middelen 31/1 Gewenst saldo liquide middelen 31/1 Te financieren
De afschrijvingen zijn de waardeverminderingen van de vaste kapitaalgoederen. Deze waardeverminderingen zijn kosten, geen uitgaven. De afschrijvingen horen dus niet thuis op de liquiditeitsbegroting. 2.3 Debiteurenbeheer De meeste ondernemingen zijn genoodzaakt uit concurrentieoverwegingen krediet aan de afnemers te verlenen. De omvang van de debiteuren wordt bepaald door de verkopen op rekening en de krediettermijn. Debiteuren brengen kosten met zich mee, zoals administratiekosten, incassokosten en rentekosten over het in de debiteuren geïnvesteerde vermogen. Verder is er het risico dat debiteuren niet of te laat betalen. Het debiteurenrisico kan worden beperkt door een kredietverzekering. Om te zorgen dat de kosten niet uit de hand lopen, is een goed debiteurenbeleid nodig. Hierbij gaat het onder andere om: onderzoek naar de kredietwaardigheid van potentiële afnemers, bijvoorbeeld de 5 C’s: capital, character, collateral, capacity en conditions; vaststelling van de betalingsvoorwaarden: - de maximale krediettermijn; - de korting bij contante betaling de debiteurenbewaking c.q. bewaking van de krediettermijn de incassoprocedure. Voorbeeld: Handelsonderneming Avera verkoopt haar producten uitsluitend op rekening. De omzet is regelmatig gespreid in de tijd. De omzet per jaar bedraagt € 6.480.000. De intrestkosten zijn 10 % per jaar. Avera besluit vlotte betaling te belonen met een korting van 1,5 % op het factuurbedrag bij betaling binnen 15 dagen. Hierdoor zal naar verwachting het betalingspatroon van de debiteuren als volgt veranderen.
9
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Van de omzet wordt betaald Oud Nieuw _____________________________________________ Na 15 dagen 0 20% Na 1 maand 15% 20% Na 2 maanden 60% 40% Na 3 maanden 25% 20% _____________________________________________ De omzet zal naar verwachting door de korting niet veranderen. Gevraagd: De toename van de winst door het nieuwe debiteurenbeleid.
Uitwerking: De gemiddelde krediettermijn was in de oude situatie: 0,15 x 1 + 0,60 x 2 + 0,25 x 3 = 2,1 maanden. In de nieuwe situatie wordt de gemiddelde krediettermijn: 0,20 x 0,5 + 0,20 x 1 + 0,40 x 2 + 0,20 x 3 = 1,7 maanden. De korting kost: 0,015 x 0,2 x € 6.480.000 = Daling rentekosten debiteuren: 0,4
x 0,10 x € 6.480.000
=
€ 19.440 21.600
12
________ € 2.160
Toename winst door de korting
Ook hoe snel X zijn rekeningen betaalt, is in kaart gebracht, want duizenden bedrijven hebben hun debiteurenbestanden aan Dun & Bradstreet geleverd. Daardoor weten ze alles over de hoogte van vorderingen op hun afnemers en de looptijd van de betalingsachter-standen. Ondernemingen geven het bureau zelfs de limiet van hun rekening courant op die ze bij hun bank krijgen en het percentage dat daarvan op dat moment is benut. Als een klant bij het informatiebureau vraagt naar gegevens over bedrijf X, wordt alleen dat percentage gemeld. Goed betalingsgedrag van je klanten heb je voor een groot deel zelf in de hand.. Het begint met het punctueel versturen van facturen en aanmaningen als na vijftien of dertig dagen nog geen geld binnen is. Heel belangrijk is om even te bellen met je afnemer als hij niet betaalt. Vraag gewoon wat er aan de hand is. De debiteur zal zelf niet gauw de telefoon pakken om te zeggen dat hij tijdelijk krap bij kas zit en je wilt de relatie niet verstoren door meteen een incassobureau op zijn dak te sturen. Als het
10
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
even kan wil je hem als klant behouden. Bedrijven moeten er intern wel voor zorgen dat de afdeling Verkoop weet dat de afdeling Debiteuren een probleem heeft met die afnemer. Dus niet koste wat het kost nieuwe bestellingen accepteren. Uit een financieel tijdschrift
Factoring Tegen een vergoeding kunnen de administratie en incasso van de vorderingen worden overgedragen aan een factoorbedrijf. Deze neemt het risico van wanbetaling door de debiteuren (gedeeltelijk) van de onderneming over. Dit wordt factoring genoemd. Er zijn verschillende varianten mogelijk. Als de factoor de vorderingen bij overname direct uitbetaalt aan de onderneming, zal de vermogensbehoefte van de onderneming dalen. De balanspost Debiteuren van de onderneming verdwijnt dan. Dit wordt aangeduid als balansverkorting. Dit is niet het geval als de factoor de vorderingen pas op de vervaldatum afdraagt aan de onderneming.
2.4
Voorraadmotieven
Ondernemingen kunnen verschillende soorten voorraden hebben. Grond- en hulpstoffen, halffabrikaten en eindproducten kunnen we aantreffen bij industriële ondernemingen. Handelsondernemingen hebben alleen eindproducten in voorraad. Er kunnen verschillende redenen zijn voor het aanhouden van voorraden: Seizoensomstandigheden, bijvoorbeeld landbouwproducten. Voorraden zijn nodig om stagnatie in de productie en/of extra vraag te overbruggen. Frequent inkopen is relatief duur t.o.v. voorraadhouden. Service aan de afnemers: tonen van de goederen, korte levertijd.
2.5
Inkooppolitiek
De verkoopafdeling en de productieafdeling moeten nauw samenwerken om tot een optimaal voorraadbeheer te komen. Het gaat hierbij om kwaliteit, kwantiteit en levertijd. De leveringsbetrouwbaarheid van de onderneming is erg belangrijk. 'Nee-verkopen' moeten voorkomen worden. Dit pleit voor het aanhouden van voorraden. Het nadeel van voorraden is echter dat ze kosten veroorzaken. Deze kosten zijn te verdelen in bestelkosten en opslagkosten.
11
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
De onderneming moet een optimum zoeken tussen de bestelkosten van de producten en de opslagkosten. Als in een bepaalde periode de bestelgrootte toeneemt, worden in die periode de bestelkosten namelijk lager, maar de opslagkosten hoger. Als de bestelgrootte toeneemt, worden de bestelkosten lager door minder voorbereidings- en administratiekosten en meer quantumkorting. Als de bestelgrootte toeneemt, stijgen de opslagkosten door extra magazijnkosten, rentekosten, verzekeringskosten, administratiekosten, bederf en incourantheid. De bestelomvang is optimaal als de som van de bestelkosten en de opslagkosten minimaal is. Voorbeeld: Handelsonderneming ECDL verkoopt digibeters. De afzet per jaar (regelmatig gespreid) is 100.000 stuks De inkoopprijs per stuk bedraagt € 40 De kosten van het vermogensbeslag bedragen per jaar 10 % Andere opslagkosten zijn er niet. De bestelkosten per order bedragen € 500 De tijd tussen moment van bestellen en ontv angst (levertijd) is 6 dagen. Bereken de optimale bestelgrootte.
Uitwerking: De Opslagkosten per stuk per jaar bedragen 0,1 x € 40 = € 4. De afschrijvingskosten voor het magazijn en de loonkosten voor de magazijnbediende zijn niet relevant voor de bepaling van de optimale bestelgrootte. Deze kosten gaan gewoon door, onafhankelijk van de bestelgrootte. ______________________________________________________________ Aantal Bestellingen (1)
Bestelgrootte (stuks) (2)
Gemiddelde voorraad (stuks)
Opslagkosten
Bestelkosten
Totale kosten
(3) = 0,5 x (2)
(3) x € 4
(1) x € 500
€
______________________________________________________________ 30 25
3.334 4.000
1.667 2.000
6.668 8.000
12
15.000 12.500
21.668 20.500
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
20 15 10
5.000 6.668 10.000
2.500 3.334 5.000
10.000 13.336 20.000
10.000 7.500 5.000
20.000 20.836 25.000
_______________________________________________________ We zien dat de optimale bestelgrootte 5.000 stuks is. De totale kosten zijn dan minimaal. Het aantal bestellingen per jaar is 20. Als we gemakshalve een jaar stellen op 360 dagen, moet er dus om de
360
= 18 dagen worden besteld.
20
Elke dag worden
5 .000
= 278 stuks afgezet. Het bestelniveau, dat is het
18
niveau waarop besteld moet worden is dus 6 x 278 = 1.667 stuks (afgerond). Zie figuur 2.5.1 en 2.5.2. Voorraad
5.000
Gemiddelde voorraad
2.500 1.667
Bestelniveau Aantal dagen 0
12
fig. 2.5.1
18
36
54
Voorraadontwikkeling in de tijd
25.000
Kosten per jaar
20.000 Opslagkosten
15.000
Bestelkosten 10.000
Voorraadkosten
5.000 0 0
2.000 4.000 6.000 8.000 10.000 12.000 Bestelgrootte 13
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
fig. 2.5.2
Optimale bestelgrootte
De optimale bestelgrootte kan ook als volgt worden berekend: Stel Q = Optimale bestelgrootte V = Verbruik per jaar B = Bestelkosten per order O = Opslagkosten per product per jaar BV De totale kosten per jaar bedragen dan: + 0,5QO Q
Als we hiervan de afgeleide naar Q gelijk aan nul stellen, vinden we de bestelgrootte met minimale kosten: Q =
2VB O
Dit wordt de formule van Camp genoemd: In het cijfervoorbeeld is aangenomen dat de bestelkosten afnemen als het aantal bestellingen afneemt. In werkelijkheid zijn de bestelkosten vaak voor een belangrijk deel vast. Ook de opslagkosten zijn vaak gedeeltelijk vast (onafhankelijk van de bestelgrootte). Verder is geen rekening gehouden met een veiligheidsvoorraad. Het model kan worden aangepast, zodat (gedeeltelijk) aan de genoemde beperkingen wordt tegemoetgekomen.
Veiligheidsvoorraad We gaan verder met het vorige voorbeeld. ECDL wil een zodanig grote veiligheidsvoorraad aanleggen dat een onverhoopt langere levertijd van twee dagen en een eventuele toename van de afzet per dag van 20 % overbrugd kan worden. Uitwerking: Er moet nu besteld worden bij (6 + 2) x (1,2 x 278) = 2.667 stuks. Dat is 2.667 - 1.667 = 1.000 stuks extra. De benodigde veiligheidsvoorraad is dus 1.000 stuks. De gemiddelde voorrad is nu 2.500 + 1.000 = 3.500 stuks. Door de veiligheidsvoorraad stijgen de vermogenskosten per jaar met 0,1 x 1.000 x € 40 = € 4.000. Dat is bij elke bestelgrootte het geval, dus voor de
14
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
bepaling van de optimale bestelgrootte zijn deze kosten irrelevant. De optimale bestelgrootte is nog steeds 5.000 stuks. Zie figuur 2.5.3.
15
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Voorraad
6.000
3.500 2.667
Gemiddelde voorraad
1.000
Veiligheidsvoorraad
Bestelniveau
Aantal dagen 0
12
18
36
54
fig. 2.5.3 Voorraadontwikkeling in de tijd
Just in time Veel onderneming proberen de just in timevoorraad-politiek toe te passen. Dit betekent dat door een betere organisatie, beperking van het aantal leveranciers en goede afspraken met hen de voorraden worden geminimaliseerd, terwijl de afnemers toch niet hoeven te wachten. Voorraden worden in deze filosofie gezien als een teken van inefficiëntie. Door de just in time-politiek zal naar verwachting de omloopsnelheid van het vermogen stijgen en zullen de voorraadkosten dalen, hetgeen gunstig is voor de rentabiliteit van het totaal vermogen. Om zo’n voorraadpolitiek te kunnen toepassen heeft men extra arbeidsuren en extra computers nodig.
Chaotisch voorraadbeheer Veel voorkomend verschijnsel: weten dát je iets hebt maar niet weten wáár. Om de concurrentiestrijd te overleven, moeten bedrijven streven naar kostenbeheersing en dat betekent onder andere kleinere voorraden maar desondanks alles direct kunnen leveren waar de klant of afnemer om vraagt. Op het probleem van magazijnen en distributiecentra promoveerde vorige week ir. J.P. van den Berg aan de Universiteit Twente. Volgens Van den Berg is het in principe mogelijk 'bijna niets' op voorraad te hebben en toch alles bij de hand te hebben waarnaar gevraagd wordt. Het is een complex wiskundig probleem dat met methoden uit de operations research oplosbaar
16
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
is. In de praktijk zouden daarmee kostenbesparingen van tientallen procenten haalbaar zijn. Op enkele plaatsen in Nederland wordt wiskundig voorraadbeheer toegepast. Spectaculair is het gerobotiseerde 'chaotisch magazijn' van Siemens in Zoetermeer. Vele tienduizenden onderdelen liggen daar schijnbaar ordeloos in de schappen, maar de computer weet waar elk onderdeel zich bevindt en heeft de meest gevraagde direct onder ‘handbereik’. Algemeen Dagblad
17
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Opgaven werkkapitaalbeheer
Opgave 2.2.1 De administrateur van handelsondememing Roda heeft 30 mei de volgende balans opgesteld: Balans per 30 mei __________________________________________________________ Gebouw € 400.000 Eigen vermogen € 367.500 Voorraad 190.000 5% hypothecaire lening 250.000 Debiteuren 50.000 Te betalen intrest 12.500 Liquide middelen 40.000 Crediteuren 50.000 _________ _________ € 680.000 € 680.000 De administrateur beschikt over de volgende gegevens: • • • • • • • • • • • • •
De in- en verkopen zijn gelijkmatig over de maand verdeeld. In juni worden verkopen verwacht van € 200.000. Van de omzet is contant 60% op rekening 40%. De debiteuren betalen het verschuldigde bedrag gemiddeld na 24 dagen. Het brutowinstpercentage is 25 % van de verkoopprijs. De inkopen zijn op rekening. De voorraad op 30 juni wordt geraamd op € 215.000 Het aan crediteuren verschuldigde bedrag wordt gemiddeld betaald na 12 dagen. Op 1 juni wordt jaarlijks op de hypothecaire lening € 20.000 afgelost. Op die dag wordt ook de verschuldigde jaarintrest (achteraf) betaald. De afschrijving op het gebouw in juni bedraagt € 2.000. De overige uitgaven per maand worden geschat op € 25.000 Een maand wordt eenvoudigheidshalve gesteld op 30 dagen.
18
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Gevraagd: Stel de liquiditeitsbegroting op voor juni en de balans per 1 juli. Afronden op hele euro's. Uitwerkschema: Liquide middelen 1/6
……….
Ontvangsten: Contante verkopen: Van debiteuren:
………. ……….
Uitgaven: Aan crediteuren: * Interest hypothecaire lening: Aflossing hypothecaire lening Overige uitgaven Liquide middelen 30/6
* Verkopen tegen inkoopprijs: Toename voorraad
………. ………. ………. ………. ________ ……….
………. ………. ________ ……….
Inkopen
Balans per 1 juli ________________________________________________________________ Gebouw € ………. Eigen vermogen € ………. Voorraad ………. 5% hypothecaire lening ………. Debiteuren ………. Te betalen intrest ………. Liquide middelen ………. Crediteuren ………. _________ _________ € ………. € ……….
Opgave 2.3.1 Pamino B.V. verkoopt haar producten uitsluitend op rekening. De omzet is regelmatig gespreid in de tijd. Verder is nog het volgende gegeven:
19
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
• • •
•
Omzet € 12.000.000 per jaar. Intrestkosten 10%. Kosten debiteurenadministratie: - factureringskosten 0,4% van het factuurbedrag; - overige kosten 2,1% van het factuurbedrag. Betalingspatroon debiteuren: Van de omzet wordt betaald: Na 1 maand 20%; Na 2 maanden 30%; Na 3 maanden 50%.
Pamino heeft een aanbieding gekregen van een factoorsbedrijf: • De afnemers betalen voortaan aan de factoor. • Op factuurdatum betaalt de factoor aan Pamino 75% van het factuurbedrag. • De rest wordt door de factoor aan Pamino afgedragen na aftrek van de factoorskosten. • De factoor brengt Pamino in rekening voor kosten: - Intrestkosten 12%; - provisie 1,5% van het factuurbedrag. De omzet en het betalingspatroon van de debiteuren zal naar verwachting door de factorering niet veranderen. Gevraagd: Bereken de kosten van het debiteurenbeleid vóór en na de factorering.
Uitwerkschema: Gemiddelde krediettermijn:
…………. maanden
Vóór factorering: Rentekosten debiteuren: Administratiekosten:
€ ………. ………. _________ € ……….
Totale kosten debiteurenbeleid
20
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Na factorering: Omzet Direct uitbetaald door de factoor aan Pamino: Resteert Rentekosten factoor: minus Provisie: minus Vordering op factoor Rentekosten debiteuren: Rentekosten factoor Provisie Factureringskosten:
€ ………. ………. _________ ………. ………. ………. _________ ………. ………. ………. ………. ………. _________ € ……….
Totale kosten debiteurenbeleid
Het gemiddelde debiteurensaldo daalt met: …………
Opgave 2.5.1 Superlak B.V. verkoopt verf, verpakt in blikken van 4 kg. De afzet is regelmatig gespreid in de tijd. Er worden 144.000 blikken verf per jaar afgezet. De levertijd is nihil. Superlak koopt periodiek een hoeveelheid verf in bij de verffabrikant voor € 40 per blik. De aanwezige voorraad verf heeft Superlak opgeslagen in een magazijn. De variabele opslagkosten bestaan uitsluitend uit de kosten van het in de voorraad geïnvesteerde vermogen. De vermogenkosten zijn 12 % per jaar. De vaste opslagkosten bedragen € 6.000 per jaar. Superlak houdt een veiligheidsvoorraad aan van 5.000 blikken verf. De vaste bestelkosten bedragen € 1.000 per order per order. De variabele bestelkosten bedragen € 0,25 per blik. Superlak streeft er naar de totale kosten verbonden aan het houden en aanleggen van voorraden te minimaliseren. Gevraagd: Bepaal door het invullen van de volgende tabel de optimale bestelgrootte voor Superlak. Welke kolommen zijn irrelevant voor de inkoopbeslissing?
21
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Uitwerkschema: Kosten per jaar (bedragen in euro’s) ________________________________________________________________ _________ Aantal BestelBestelkosten Opslagkosten bestellingen grootte Variabel vast VeiligheidsVast (aantal) voorraad kosten ________________________________________________________________ _________ 36 30 24 19 18 16 15
22
Variabel
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Uitwerkingen
Opgave 2.2.1 Liquide middelen 1/6
€
Ontvangsten: Contante verkopen: 0,6 x € 200.000 = Van debiteuren: € 50.000 + 0,4 x € 200.000 x
40.000
120.000 6
=
66.000
=
-155.000
30
Uitgaven: Aan crediteuren: € 50.000 +
18
x € 175.000 *
30
Interest hypothecaire lening: 0,05 x € 250.000 = Aflossing hypothecaire lening Overige uitgaven Liquide middelen 30/6
* Verkopen tegen inkoopprijs: 0,75 x € 200.000 = Toename voorraad Inkopen
-12.500 -20.000 -25.000 __________ € 13.500
€ 150.000 25.000 __________ € 175.000
Balans per 1 juli ________________________________________________________________ Gebouw € 398.000 Eigen vermogen (saldo) € 389.542 Voorraad 215.000 5% hypothecaire lening 230.000 Debiteuren (24 dgn) 64.000 Te betalen intrest (1 mnd) 958 Liquide middelen 13.500 Crediteuren (12 dgn) 70.000 _________ _________ € 690.500 € 690.500
Opgave 2.3.1
23
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
Gemiddelde krediettermijn: 0,2 x 1 + 0,3 x 2 + 0,5 x 3 = 2,3 maanden Vóór factorering: 2,3
Rentekosten debiteuren:
x 0,10 x € 12.000.000 =
€ 230.000
12
Administratiekosten: 0,025 x € 12.000.000 =
300.000 _________ € 530.000
Totale kosten debiteurenbeleid Na factorering: Omzet Direct uitbetaald door de factoor aan Pamino:
€ 12.000.000 9.000.000 ___________ 3.000.000
75 %
Resteert Rentekosten factoor: -
2,3
x 0,12 x 0,75 x € 12.000.000 =
-207.000
12
Provisie: -0,015 x € 12.000.000 =
-180.000 ___________ 2.613.000
Vordering op factoor Het gemiddelde debiteurensaldo daalt met: 2,3
x (€ 12.000.000 - € 2.613.000) = € 1.799.175
12
Er komt dus vermogen vrij voor investeringen of aflossing van vreemd vermogen.
Rentekosten debiteuren:
2,3
x 0,08 x € 2.613.000 =
50.083
12
Rentekosten factoor Provisie Factureringskosten: 0,004 x € 12.000.000
207.000 180.000 48.000 ___________ € 485.083
Totale kosten debiteurenbeleid
Opgave 2.1 Variabele opslagkosten per blik per jaar: 0,12 x € 40 = € 4,80 ________________________________________________________________ __ Aantal
Bestel-
Bestelkosten
Opslagkosten
24
Totale
© 14-11-2004, Financiering voor de propedeuse, ISBN 90-70619-10-5, drs. H.J. Ots, www.webecon.nl
bestellingen
grootte
variabel vast veiligheids- vast variabel kosten € 0,25 € 1.000 voorraad € 6.000 € 4,80 per jaar * * * ___________________________________________________________________________ _______ 36 4.000 36.000 36.000 24.000 6.000 9.600 111.600 30 4.800 36.000 30.000 24.000 6.000 11.520 107.520 24 6.000 36.000 24.000 24.000 6.000 14.400 104.400 19 7.579 36.000 19.000 24.000 6.000 18.189 103.189 18 8.000 36.000 18.000 24.000 6.000 19.200 103.200 16 9.000 36.000 16.000 24.000 6.000 21.600 103.600 15 9.600 36.000 15.000 24.000 6.000 23.040 104.040 12 12.000 36.000 12.000 24.000 6.000 28.800 106.800
________________________________________________________________ __ * = Irrelevant voor de optimale bestelgrootte; per jaar zijn deze kosten constant. Variabele bestelkosten: 144.000 x € 0,25 Kosten veiligheidsvoorraad: 5.000 x € 4,80 Variabele opslagkosten: 0,5 x bestelgrootte x € 4,80
25