Filosoferen met kleuters
Didi Neefs 2028660 Sint Bernardusschool, groep 1-2 6-5-2013 Identiteit Willie van Pelt
Voorwoord Voor u ligt mijn onderzoek Identiteit dat gaat over filosoferen met kleuters op basisschool Sint Bernardus in Clinge. Voordat ik aan deze opdracht begon wist ik weinig van filosoferen af en al helemaal niets van filosoferen met kleuters. Vanaf het eerste moment dat ik me ben gaan verdiepen in de literatuur vond ik het erg interessant. Ook het zoeken naar passende les ideeën vond ik een uitdaging. De uitvoering was een succes naar mijn mening en ik ben dan ook trots op het resultaat. Het geleerde neem ik absoluut mee in mijn verdere loopbaan. Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om de mensen te bedanken die mij geholpen en gesteund hebben tijdens het uitwerken van dit onderzoek. Allereerst wil ik Willie van Pelt bedanken, voor de goede ondersteuning, sturing en begeleiding. Mijn mentor, Riet de Schrijver, wil ik bedanken voor de tijd en ruimte die ik gekregen heb om dit onderzoek te mogen uitvoeren. Natuurlijk wil ik ook de kinderen uit groep 1-2 van de Sint Bernardusschool heel erg bedanken voor hun actieve bijdrage tijdens de uitvoering van mijn onderzoek. Clinge, mei 2013 Didi Neefs
1
Inhoud 1. Inleiding ........................................................................................................................................... 3 1.1 Wie ben ik als leraar? ................................................................................................................ 3 1.2 Waar sta ik op het gebied van godsdienst/levensbeschouwing? ............................................. 3 1.3 Eigen doelen ten aanzien van godsdienst/levensbeschouwing: ............................................... 3 1.4 Beschrijving van een ervaring die mij raakt............................................................................... 3 1.5 Onderzoeksvraag ....................................................................................................................... 4 2. Maatschappelijke invalshoek .......................................................................................................... 5 3. Didactische invalshoek .................................................................................................................... 7 4. Levensbeschouwelijke invalshoek ................................................................................................... 9 5. Conclusie en reflectie theoretisch onderzoek ............................................................................... 14 6. Praktijk ........................................................................................................................................... 15 7. Conclusie en reflectie praktijk ....................................................................................................... 17 8. Literatuur ....................................................................................................................................... 20 9. Bijlagen .......................................................................................................................................... 21 9.1 De tijger en de geitjes .............................................................................................................. 21 9.2 Doorvragen bij filosoferen....................................................................................................... 22
2
1. Inleiding 1.1 Wie ben ik als leraar? Als ik mezelf als leraar moet omschrijven, wil ik beginnen met het feit dat ik een warme en gevoelige juffrouw ben. Ik vind het belangrijk dat ik met al mijn kinderen in de klas een band opbouw. Ik wil dat zij zich veilig voelen bij mij en met al hun ‘dingen’ naar mij toe durven en willen komen, hoe klein of hoe groot deze ‘dingen’ ook zijn. Ik vind het belangrijk dat elk kind zich gezien voelt in mijn klas. Ik zal altijd proberen om zoveel mogelijk in te spelen op de individuele behoeften van de kinderen. Regels en afspraken maak ik met de kinderen zelf, zodat zij zich mede verantwoordelijk voelen voor het klimaat in de klas. Ik sta positief in het leven, dus ook positief in de klas. Negatief gedrag probeer ik om te buigen naar positief gedrag door het positieve gedrag te benadrukken en eventueel te belonen. Ik lach graag met de kinderen, maar op de momenten dat er gewerkt moet worden, moeten de kinderen dat ook weten vind ik. Ik vind het belangrijk dat de kinderen mij met respect behandelen, want ik zal hen ook altijd met respect behandelen. Tevens kan ik over mezelf vertellen dat ik een creatief persoon ben. Ik werk graag rondom thema’s en werk deze dan tot in de puntjes uit. In mijn inleidingen van lessen maak ik graag gebruik van drama. Ik kruip dan in de huid van iemand anders en probeer op deze manier de kinderen enthousiast te maken voor het onderwerp van de les. 1.2 Waar sta ik op het gebied van godsdienst/levensbeschouwing? Persoonlijk vind ik het belangrijk dat kinderen al op jonge leeftijd kennis maken met de verschillende geloven en culturen in de wereld. Elk mens is uniek en iedereen is anders. Ik zou het goed vinden dat elke school wat meer aandacht zou besteden aan levensbeschouwing en niet alleen aan hun eventuele eigen godsdienst. Ik heb zelf alleen nog maar met de methode Trefwoord gewerkt. Ik vind dit voor katholieke basisscholen een goede methode. 1.3 Eigen doelen ten aanzien van godsdienst/levensbeschouwing: Ik wil me meer verdiepen in de levensbeschouwelijke kant, aangezien ik al een aantal jaar gewerkt heb met de (christelijke) methode Trefwoord. Ik wil weten wat filosoferen in het basisonderwijs, en dan specifiek bij de kleuters, inhoud. Ik wil weten hoe filosoferen bij kleuters vorm gegeven kan worden. 1.4 Beschrijving van een ervaring die mij raakt. In mijn stageklas zit N., een jongetje van 4 jaar oud. N. vindt het moeilijk om conflicten communicatief op te lossen en wordt vaak zo boos dat hij andere kinderen pijn doet. Mijn mentor heeft dit met de ouders besproken en zij hebben samen besloten dat wanneer N. dit doet, hij direct even op de ‘denkstoel’ moet gaan zitten. Tijdens het buiten spelen maandagmiddag Sloeg N. met een plank een ander kind en dus stuurde ik N. naar binnen om even op de ‘denkstoel’ te gaan zitten (binnen was mijn mentor in de klas aanwezig). Na ongeveer 5 minuten kwam zij naar buiten en ging ik naar binnen om even met N. te praten. Toen ik de klas binnen kwam liep N. door de klas. Ik vroeg hem waarom hij niet op de ‘denkstoel’ zat. Hij draaide geschrokken om en vertelde dat hij naar de wc moest. Ik zei dat hij dan natuurlijk mocht gaan en op dat moment zag ik dat het al te laat was. N. had in zijn broek geplast. Ik voelde me ineens 3
toch schuldig aan het feit dat hij in zijn broek had geplast. Ik voelde me een soort boeman. Het raakte mij dat hij niet naar de wc durfde te gaan. We hebben hierover gesproken samen en ik heb hem duidelijk gezegd dat hij altijd naar de wc mag gaan, ook als hij op de ‘denkstoel’ zit. Het onderwerp dat ik gekozen heb is: Gevoelens, emoties, filosoferen 1.5 Onderzoeksvraag Kan filosoferen met kinderen, kleuters de ruimte geven voor verwondering en verbeelding en lukt het hen om hun gedachten en gevoelens onder woorden te brengen? Maatschappelijke invalshoek Deelvraag: Wat voor onderzoek is er al gedaan op het gebied van filosoferen met kinderen? Didactische invalshoek Deelvraag: Kunnen kleuters filosoferen en hoe filosofeer je met kleuters? Levensbeschouwelijke invalshoek Deelvraag: Hoe kan filosofie een plaats innemen in levensbeschouwelijk onderwijs?
4
2. Maatschappelijke invalshoek Deelvraag: Wat voor onderzoek is er al gedaan op het gebied van filosoferen met kinderen en waarom is filosoferen met kinderen belangrijk? Op de site van kinderfilosofie is te zien wat er al aan onderzoeken gedaan is op het gebied van filosoferen met kinderen. Hieronder een korte beschrijving van de onderzoeken. 2004: Delphi onderzoek kinderfilosofie; Het Delphi onderzoek kinderfilosofie, uitgevoerd door Rob Bartels in 2004, is voor het Centrum Kinderfilosofie Nederland in 2007 nog steeds een beleidbepalend document. Ook studenten en andere geïnteresseerden in kinderfilosofie kunnen in het verslag interessante informatie vinden over kinderfilosofie, en dan met name over: - de invoering van kinderfilosofie - de plaats van kinderfilosofie in het onderwijs - heeft kinderfilosofie een doel? Enz. 2005: Filosofisch talent; Op 30 september 2005 promoveerde Thecla Rondhuis op haar proefschrift ‘FILOSOFISCH TALENT’. Thecla Rondhuis is al langer dan twintig jaar bezig kinderen op een praktische manier zelf kennis te laten maken met filosofie. Ze schreef Filosoferen met kinderen (1994) en Jong en wijs (2001), maakte televisieprogramma's waarin kinderen met elkaar over filosofische vraagstukken praatten en had een column in Filosofie Magazine over de heel eigen manier waarop kinderen redeneren en gevolgtrekkingen maken. 2005: Leraren filosoferen; Rob Bartels volgde in 2005 samen met een paar begeleiders acht leerkrachten in hun pogingen filosoferen met kinderen te ontwikkelen. Het boek Kinderen leren filosoferen is het resultaat van dit onderzoek. 2007: Democratie leren door filosoferen; In maart 2007 startte het programma en het onderzoek democratie leren door filosoferen. Het is een nieuw programma filosoferen met kinderen voor de hele basisschool, voor kinderen van 4 t/m 12 jaar. We ontwikkelen het programma in vier delen. Voor groep 1 en 2 staat vragen stellen centraal: ‘Een kind kan meer vragen dan …’ ‘Alle stemmen tellen’, heet het deel voor groep 3 en 4, waarin de ontwikkeling van de dialoog voorop staat. Het deel voor groep 5 en 6 heet ‘Daarom is geen reden’. Hierin leggen we de nadruk op redeneren. Het deel voor groep 7 en 8 heet ‘de hoofdzaak’. Filosoferen met kinderen is een democratische praktijk, alle deelnemers zijn gelijkwaardig, iedereen heeft invloed op de richting van het onderzoek, kinderen kunnen vrij hun mening vormen en uiten en gaan hierover met elkaar in dialoog. Verschillen van mening zien we als een positieve bijdrage aan de dialoog. We veronderstellen daarom dat filosoferen met kinderen een sterke relatie heeft met democratische burgerschapsvorming. Voor de kenniskring Geïntegreerd Pedagogisch handelen van de Hogeschool INHOLLAND zal Rob Bartels dit de komende anderhalf jaar onderzoeken. 2007: Schotse wijsneuzen. In de Volkskrant en Trouw konden we lezen dat men in Schotland erin was geslaagd door filosoferen kinderen helderder te laten denken en zich toleranter te laten gedragen. Het onderzoek werd in 2001 op een strikt methodologische wijze uitgevoerd. Op zowel de experimentele- als de controlegroepen heeft men de volgende methoden toegepast: (1) formele en gestandaardiseerde toetsen, die zowel het cognitieve functioneren van kinderen meten als het zelfconcept van leerlingen waarin zij zichzelf beoordelen als probleemoplosser vanuit een bepaalde leerstijl, (2) ‘Video opnames’ waarmee welomschreven gedrag van kinderen werd geobserveerd en vastgesteld en (3) het toepassen van ‘User Questionnaires’ die meer kwalitatief van aard waren. 5
Vervolgens testte men beide groepen opnieuw aan het einde van het tweede jaar voortgezet onderwijs middels methode (1). De empirische resultaten zijn duidelijk. Overtuigend wordt aangetoond dat de experimentele groep significant onafhankelijker en rationeler kon denken en argumenteren dan de controlegroep. Het filosofisch programma heeft van deze leerlingen niet alleen effectievere denkers en probleemoplossers gemaakt, maar ook tolerantere mensen. De leerlingen kregen meer zelfvertrouwen, leerden naar elkaar te luisteren en begrip voor elkaar op te brengen. In gesprekken ontdekten zij dat je vanuit verschillende invalshoeken naar dezelfde thema’s kunt kijken en wat dat betreft geen goede of foute ‘antwoorden’ zijn. Het is fascinerend om te constateren dat de experimentele groep in het vervolgonderwijs deze vaardigheden en attitudes behield. Waarom is het belangrijk? Over filosoferen met kinderen is een hoop geschreven, maar wat is het nut er eigenlijk van? Wat leren kinderen? En is het überhaupt wel mogelijk met kleuters? Op de site van kinderfilosofie schrijven ze: ‘’ Kinderfilosofie is gericht op het leren verwoorden van je eigen wereldbeeld, hoe het komt dat je denkt zoals je denkt.’’ In De wereld van het jonge kind (2007) staat geschreven dat kleuters onbevangen zijn. Zij zijn in staat om onbevooroordeeld naar de wereld om zich heen te kijken, om zich te verwonderen. En daar gaat het nu juist om bij filosoferen. Filosofie betekent de wetenschap die streeft naar wijsheid en kennis (encyclo.nl). Het uitgangspunt van elk filosofisch gesprek is de vraag. Filosoferen met jonge kinderen is in eerste instantie bedacht om het denkvermogen van kinderen te stimuleren. Kinderen zelfstandig leren denken is dan ook het belangrijkste leerdoel van het filosoferen met kinderen (Lipman, 1988). Tijdens zo’n filosofisch gesprek leert het kind denken doordat het argumenteert en redeneert, reflecteert op het eigen denken, vragen stelt, abstracte begrippen leert hanteren en speculatief leert denken. Filosoferen helpt kinderen zichzelf te begrijpen doordat ze hun eigen gevoelens, behoeften en drijfveren ontdekken. Zo leren ze om hun gedachten te structureren en worden de kinderen door het gezamenlijk nadenken bewust van hun eigen denkprocessen. Filosoferen wordt in dit kader ook wel gezien als denken over denken (Nickerson, Perkins en Smith, 1985). Kinderen verwoorden hun gedachten, luisteren, laten hun gedachten beïnvloeden door wat anderen zeggen, denken opnieuw, brengen hun gedachten opnieuw onder woorden en proberen zelf anderen te beïnvloeden (Pardoen, 2002). Dit denken over denken, het filosoferen, is een taal-activiteit. Een kind moet taal kunnen inzetten om zijn gedachten te verwoorden en te uiten. Taal wordt daarom ook gezien als een belangrijk instrument bij het filosoferen. Er wordt speciaal aandacht besteed aan het leren spreken en luisteren, waarbij redeneren en argumenteren een belangrijke rol spelen (Heesen, 1996). Doordat kinderen hun woordenschat vergroten, leren om naar elkaar te luisteren, zinnen leren vormen en leren hoe ze de taal kunnen gebruiken, is het mogelijk dat filosoferen de taalontwikkeling stimuleert.
6
3. Didactische invalshoek Deelvraag: Kunnen kleuters filosoferen en hoe filosofeer je met kleuters? De vraag of kleuters in de praktijk ook kúnnen filosoferen, was tot nog toe onbeantwoord gebleven. Binnen de opleiding Pedagogiek van de Universiteit van Utrecht is hiernaar experimenteel onderzoek gedaan. Speciaal voor hun onderzoek is het lesprogramma ‘In Gedachten Verzonken’ ontworpen. Dit is een programma voor kleuters in het reguliere basisonderwijs. In deze lessen komen acht verschillende onderwerpen aan bod: dromen, ik ben ik, vriendschap, verschillende soorten mensen, kunst, geluk, hebben planten gevoel én kunnen dieren denken. Bij elk thema kunnen drie filosofielessen worden gegeven. In de eerste en derde les wordt er gefilosofeerd naar aanleiding van een prentenboek dat aansluit bij het thema. De tweede les vormt een creatieve verwerking op het onderwerp. Tijdens het filosofisch gesprek is niet alleen de open houding van de kinderen belangrijk, ook de houding van de leerkracht speelt een grote rol. De leerkracht is gedurende het filosofisch gesprek grotendeels gespreksleider en geeft geen eigen mening of waardeoordeel. Niets is goed of fout tijdens het gesprek. Het gaat namelijk om de mening van de kinderen. Voor het onderzoek zijn er gedurende acht weken filosofielessen gegeven aan een groepje oudste kleuters. Er is onderzocht of kleuters in staat zijn te filosoferen door gerichte observaties van de filosofielessen te maken en deze uit te werken in protocollen. Als het gaat om de deelname van de kleuters aan de gesprekken, waren er grote individuele verschillen zichtbaar tussen de leerlingen. Het grootste deel van de leerlingen waren actief bij de lessen betrokken, een kleiner deel was meer passief. In de filosofische gesprekken werden de concrete vragen gemakkelijker beantwoord dan de filosofische vragen en waren de antwoorden ook veelal concreet geaard. Er kwam een aantal keer een korte dialoog of discussie tussen de leerlingen tot stand, maar ze waren het over het algemeen met elkaar eens. Concluderend kan er gezegd worden dat ‘In Gedachten Verzonken’ een goede aanzet geeft tot filosoferen met kleuters, maar dat het voor jonge kinderen moeilijk is om tot een echt filosofisch gesprek te komen, waarbij ze met elkaar in discussie gaan. Het is niet zo dat kleuters niet goed kunnen filosoferen, maar het zou meer geoefend kunnen worden. Wat ook naar voren kwam is dat kleuters plezier hebben in het filosoferen. Zoals hierboven is beschreven, komen jonge kinderen nog niet echt tot een abstracte filosofische discussie. En toch heeft het filosoferen met kleuters belang. Zowel uit de wetenschappelijke literatuur als uit het onderzoek komt duidelijk naar voren dat kinderen veel plezier hebben in het filosoferen. Ze worden echt aan het denken gezet en het stimuleert de gesproken taal. Daarnaast heeft een filosofisch gesprek een sterk sociaal karakter. Door met elkaar van gedachten te wisselen, leren kinderen zichzelf, maar ook elkaar beter kennen en leren zij elkaar meer te waarderen. Het zelfvertrouwen van kinderen groeit wanneer zij regelmatig aan het woord mogen zijn en zij zich gehoord voelen (Constant, De Man en Van der Schee, 2007). Volgens Martens (2000) staan in het filosoferen met kinderen drie aspecten centraal: - Houding - Methode - Inhoud De houding die bij filosofie hoort is verwonderd, nieuwsgierig en open zijn. De meeste kleuters beschikken over deze eigenschappen. Kleuters staan nog onbevangen open voor nieuwe inzichten en kunnen hun gedachten de vrije loop laten. Doordat zij nog een natuurlijk gevoel van verwondering hebben over de betekenis van basisbegrippen, staan zij minder bevooroordeeld en meer open voor alternatieve verklaringen (Constant, De Man en Van der Schee, 2007). 7
Met kleuters kan er gefilosofeerd worden aan de hand van de socratische methode. In zo’n socratische gesprek leren kinderen hoe ze op een filosofische manier kunnen nadenken over fundamentele levensvragen. Het is dan vooral belangrijk dat de kinderen zich bewust worden van hun eigen gedachten en die leren uit te spreken voor zichzelf en naar anderen. Tevens leren ze hun gedachten te beredeneren, te toetsen aan oordelen van andere kinderen en eventueel te veranderen. Het samen onderzoeken en het samen nadenken is het meest kenmerkend voor het filosoferen op school. Zoals hierboven staat, kenmerkt filosofie zich naast houding en methode ook door inhoud. Filosofie gaat over problemen of vragen die door de beschreven houding en handelswijze filosofisch kunnen worden. Kleuters leren nadenken over levensvragen, maar ook over onderwerpen van de alledaagse praktijk. Zij kunnen filosoferen aan de hand van abstracte concepten zoals vriendschap, dromen en gedachtes. Dit kan echter alleen met behulp van hun eigen fantasie en als deze onderwerpen in het verlengde van hun leefwereld liggen (Murris, 2000). De antwoorden van kleuters op filosofische vragen zijn vaak origineler dan de antwoorden van volwassenen, maar niet minder of meer filosofisch. Omdat het niet gaat om het vinden van de juiste antwoorden bij filosoferen, kan dit juist met jonge kinderen worden gedaan. In het artikel ‘In gedachten verzonken’ in het tijdschrift De wereld van het jonge kind (2007) staan een aantal gespreksregels beschreven voor filosofische gesprekken. Hieronder staan ze: Filosoferen gebeurt op basis van gelijkwaardigheid; er worden serieuze dingen besproken. Bij gesprekken zijn er vooraf geen bepaalde uitkomsten. Wel is het belangrijk gespreksregels te hanteren. Regels voor leerkrachten: • De leerkracht is gespreksleider/procesbegeleider. • Er zijn geen foute antwoorden. • Vat regelmatig samen wat er is gezegd. • In een samenvatting wordt het laatstgezegde en het eerder gezegde in zinvol verband gebracht. • Verwijs kinderen naar elkaar en laat ze op elkaar reageren. • De leerkracht stelt zich terughoudend op. Regels voor leerlingen: • Als iemand praat, is de rest stil en luistert. • Als je iets wilt zeggen, steek je je vinger op. • Je mag alles zeggen wat je denkt. • Je lacht niemand uit. • Vertel aan de hele groep, niet alleen aan de juf of meester.
8
4. Levensbeschouwelijke invalshoek Deelvraag: Hoe kan filosofie een plaats innemen in levensbeschouwelijk onderwijs Onder levensbeschouwing verstaat men de opvattingen die iemand heeft over de plaats van de mens in de kosmos, met daaruit resulterende persoonlijke zingeving. Meestal delen individuen die opvattingen met de andere leden van een geloofsgemeenschap (Anthone en Mortier, 2007). Anthone en Mortier omschrijven de relatie tussen filosofie en levensbeschouwing als volgt: alle wijsgerige opvattingen zijn levensbeschouwelijk, maar niet alle levensbeschouwelijke opvattingen zijn wijsgerig. Filosofie is namelijk een bepaald soort levensbeschouwing, met name een kritisch getoetste. Over de relatie tussen meer bepaald openbaringsgodsdiensten en wijsbegeerte zeggen zij het volgende: filosofie is dikwijls de doodgraver geweest van godsdienstige doctrines, en godsdienst wel eens van de schrijvers van filosofische doctrines. Filosofen en theologen zijn het er vandaag over eens dat wijsbegeerte en godsdienst twee gescheiden, maar wederzijds relevante domeinen zijn. Volgens Jim Hankinson (2006), een Amerikaanse filosoof, houdt filosofie zich bezig met het ondermijnen en in vraag stellen van dogma’s, terwijl godsdienst gaat over hun aanvaarding en verdediging. Met andere woorden: geloof is iets anders dan rede. Die twee sferen kunnen als complementair (het ene vult het andere aan) of als wederzijds exclusief (het ene sluit het andere uit) gezien worden. Anthone en Mortier schrijven dat de lessen in de rooms-katholieke godsdienst en zeker ook die in de niet-confessionele zedenleer in het Vlaamse onderwijs zich stellen, net als filosoferen met kinderen, tot doel het kritische denken van kinderen en jongeren over levensvragen te bevorderen. In dat opzicht is er alweer een overlapping tussen die levensbeschouwelijke vakken en filosoferen met kinderen. Toch bewandelen zij daarvoor verschillende paden leggen Anthone en Mortier uit. De techniek van de genoemde vakken is niet die van de vorming van een gemeenschap van onderzoek. Daarnaast hebben die vakken ook een belangrijke informatieve taak: zij dienen de leerlingen ook gedegen informatie te geven over allerlei ethische kwesties. Hun taak situeert zich niet alleen, zoals bij het filosoferen met kinderen, op het vlak van het inzichtelijk leren. Bovendien begrijpen de levensbeschouwelijke vakken ‘kritisch denken’ niet in de technische betekenis, met name als denken met aandacht voor denken over denken. Zij verstaan onder kritisch denken iets als ‘onbevooroordeeld denken’: aanvaard geen vaste uitgangspunten, luister niet naar autoriteiten, ‘doe het zelf’. Maar hoe je het zelf kunt doen, wat daarvoor de normen zijn, blijft in het ongewisse stellen Anthone en Mortier in het boek Socrates op de speelplaats. Het spreekt evenwel voor zich dat de levensbeschouwelijke vakken ‘kritisch denken’ ook in een meer technische zin zouden kunnen opvatten. Filosoferen met kinderen is immers niet noodzakelijk een ‘vak’. Het kan ook dienen als aanpak of als methodiek. Ten slotte behandelen filosoferen met kinderen en de levensbeschouwelijke vakken wel een aantal gemeenschappelijke thema’s, zoals vragen rond wat hoort en het goede leven, wat er bestaat en hoe wij dat weten, en wat de plaats is van de mens op aarde. Maar filosoferen beslaat veel meer thema’s en veel reflexievere thema’s. Volgens Jef de Schepper (2004) vormt filosoferen een onderdeel van godsdienst/levensbeschouwing. Hij vindt dat levensbeschouwing traditie en gevoel toevoegt aan filosofie. Levensbeschouwing en filosofie zijn niet hetzelfde, maar folosofie is wel een belangrijk onderdeel van levensbeschouwing. De Schepper vindt levensbeschouwing zonder filosofie al snel dood en star, omdat het verband met je eigen levenservaring dan verloren gaat. Het resultaat is dan volgens hem een wereldvreemd geloof dat alleen nog een kleine groep trouwe aanhangers kan boeien. Is levensbeschouwing dan misschien het antwoord op de vragen die de filosofie stelt? In levensbeschouwingen kun je inderdaad antwoord op de grote vragen van het leven vinden zoals: wat is belangrijk in het leven? Is het na de dood helemaal afgelopen? Maar antwoorden op deze vragen zijn ook te vinden bij filosofen, terwijl levensbeschouwingen niet alleen antwoorden geven, maar ook vragen oproepen. Volgen Jef de Schepper riepen de grote stischters van godsdiensten vaak 9
meer vragen op dan ze antwoorden gaven. Boeddha is daar een voorbeeld van, maar ook bij Jezus eindigen veel parabels op een vraag. Volgens het boek Levensbeschouwing ontwikkelen zit het verschil in wat levensbeschouwing toevoegt aan de filosofie: traditie (bij levensbeschouwing hoort naast het denken van de filosofie ook de rijke schat van levensbeschouwelijke beleving in verhalen, symbolen, rituelen en gebruiken) en gevoel. De concrete beleving van levensbeschouwing spreekt sterk het gevoel aan, veel meer dan filosofische opvattingen. De eigen beleving brengt mensen in staat hun levensbeschouwing in de praktijk van hun leven vorm te geven. Vooral inspirerende figuren zoals Gandhi, Mohammed, Jezus of figuren uit de eigen wereld geven mensen de moed om de dagelijkse sleur en het onrecht te doorbreken. Zo wordt de rijkdom van het leven, met zijn vragen en zijn antwoorden opgeroepen. Over dit leven kun je dan verder filosofisch denken. Zonder deze voorbeeld van leven en verhalen over het leven heeft de filosofie geen voedingsbodem en draait ze rond in het eigen kringetje. Gelijkenis en verschillen tussen levensbeschouwing en filosofie is overigens afhankelijk van het soort filosofie die men op het oog heeft vertelt Jef de Schepper in zijn boek. In de filosofie zijn twee grote stromingen te onderkennen: de analytische en de beschouwende. De analytische filosofie hecht een groot belang aan het precieze denken en spreken en stelt daarom logica en taalfilosofie centraal. De beschouwende filosofie richt zich vooral op de fundamentele vragen van de werkelijkheid en het leven en maakt daarbij ook gebruik van beelden om het onzegbare uit te kunnen drukken. In de publicaties over filosoferen met kinderen vinden we tot nu toe vooral de analytische stroming, zegt De Schepper (2004). Beschouwende filosofie staat dichter bij levensbeschouwing, zodat de grens soms niet precies te trekken is. In de praktijk kun je filosoferen soms net zo goed levensbeschouwing noemen.
10
In gesprek met een verhaal Op welke manier kan een verhaal bijdragen om filosofische thema’s te behandelen in de klas? Ik ben op zoek gegaan naar een verhaal dat ik zou kunnen gebruiken om thema’s te introduceren in een kleutergroep. Ik zocht naar een verhaal met meerdere onderliggende thema’s en uiteindelijk heb ik een geschikt verhaal gevonden dat aan mijn eisen voldoet in het boek van Nanda van Bodegraven ‘Spelenderwijs filosoferen met kinderen’. Het verhaal dat ik gekozen heb is een vertaald en bewerkt verhaal naar aanleiding van een veelgebruikte vertelling in Indische geschriften (H. Zimmer, 1961). Het verhaal heet ‘De tijger en de geitjes’. Het gaat over een jonge tijger die zijn mama verliest. Op een dag komt er een kudde geitjes langs en zij nemen de tijger mee. De tijger groeit op tussen de geiten en voelt zichzelf helemaal thuis tussen de geitjes. Hij voelt zich zelfs als een geit. Op een dag kwam er een grote tijger op de kudde jagen. Het tijger-geitje rende net zo hard weg als de geitjes, maar hij voelde opeens iets kriebelen in zijn borst. Er kwam een enorme brul. Hij was niet bang. Hij ging met de tijger mee en kreeg tijger-les. Het werd een echte tijger, maar geitenvlees heeft hij nooit gegeten. Tijdens het lezen: Waarover gaat het verhaal? Het verhaal gaat over een klein tijgertje die eerst erg verdrietig is omdat hij zijn moeder verliest en wordt vervolgens opgevangen in een kudde geitjes. In die kudde wordt hij opgevoed als een geitje en de kleine tijger weet zelf niet eens meer dat hij eigenlijk geen geitje is. Hij is erg gelukkig. Dan komt hij een grote tijger tegen en die laat hem inzien dat hij ook een tijger is. Wie zijn de hoofdpersonen? Tijgertje is de hoofdpersoon. Wat zeggen ze? Wat doen ze? Tijgertje wordt opgevangen door een kudde geitjes en wordt opgevoed als een geitje. Wat voelen ze? Wat willen ze? In het eerste deel van het verhaal is Tijgertje verdrietig en loopt doelloos rond omdat hij zijn moeder verliest. Daarna voelt Tijgertje zichzelf een geitje. Hij voelt zich gelukkig bij de geitjes. Op het einde van het verhaal wil hij toch wel graag zijn wie hij echt is: een tijger. Aangezien dit verhaal afkomstig is uit een vertelling in Indische geschriften, heb ik gekeken naar de religie in India. 83% van de bevolking is Hindoe volgens www.indiaweb.nl. Waar gelovige Hindoes het over eens zijn is dat je moet leven volgens de regels die je groep of afkomst je stellen (www.indianet.nl). Dit komt ook in het verhaal terug. Het tijgertje is een tijger, maar leeft als een geit in een kudde geiten. Begrijp je het verhaal? Ja, ik vind het geen moeilijk verhaal. Het is een verhaal met veel onderliggende thema’s. Dood, vriendschap, opvoeden, culturen, gevoelens enz. komt allemaal in dit verhaal voor. Kun je het met eigen woorden navertellen? Ja. Ik heb dat al gedaan bij de vraag ‘waarover gaat het verhaal?’ Hoe verloopt het verhaal? Wat gebeurt er eerst en dan daarna?
11
Het verhaal begint heel zielig, doordat die moeder doodgaat, maar al snel wordt mij duidelijk dat het verhaal niet om de dood van de moeder draait. Het gaat verder dat hij wordt opgevangen door de geitjes en daar is hij gelukkig blijkt in het verhaal. Tot de kudde geitjes en het tijgertje worden opgejaagd door een grote tijger. Ineens voelt het kleine tijgertje iets wat hij nog nooit gevoeld heeft en loopt moedig naar de tijger. Die laat hem inzien dat hij zelf ook een tijger is en van deze grote tijger krijgt hij tijgerles. Al snel is hij zelf een echte tijger, maar zal nooit geitenvlees eten. Gebeurt het zoals je verwacht? Nee. Toen ik las over de dood van de moeder voelde ik al een akelig gevoel in mijn buik, maar al snel ging het verhaal positief verder doordat hij opgenomen werd door de kudde geiten (wat ik niet verwacht had). Ik had ook niet verwacht dat hij uiteindelijk terug naar de tijgers zou gaan, maar zou kiezen om bij de geitjes te blijven. Hoe gaat de hoofdpersoon met anderen om? Uit dit verhaal blijkt dat de hoofdpersoon respectvol omgaat met anderen. Hij is gelukkig bij de geitjes en past zich aan, aan de geiten. Hij toont zich ook dapper door op de grote tijger af te stappen, maar ook die behandelt hij met respect. Hij verlaat de kudde geiten, maar zal nooit geitenvlees eten. Welke gevoelens roept het verhaal bij je op? Tijdens het lezen van dit verhaal heb ik veel gevoeld. Eerst een vervelend/verdrietig gevoel in mijn buik doordat die moeder dood ging. Maar daarna een warm gevoel doordat hij werd opgevangen door de kudde geiten. Een gelukkig gevoel overheerste toen ik las dat hij zich een echt geitje voelde en alles deed zoals de geitjes dat ook deden. Het moment waarop de grote tijger achter hen aan komt, voelde ik spanning. Ik wilde weten wat er ging gebeuren. Op het einde gaat hij met de tijger mee en dat voelde dubbel. Ik was blij dat hij de tijgers gevonden had, maar ook verdrietig dat hij de geitjes verliet. Na het lezen Wat wil het verhaal zeggen? Kun je doordenken over de bedoeling? Ik denk dat het verhaal de lezer wil laten nadenken over wat het is om samen of juist alleen te zijn. Wanneer ben je alleen? Maar ik denk dat hij de lezer ook wil laten nadenken over de gevoelens die in dit verhaal terugkomen; verdrietig, blij en geluk. Tussen de regels door komt ook het thema pesten voor in dit verhaal. Tijgertje is anders dan de geitjes, maar wordt goed opgenomen in de kudde. Het verhaal omvat dus een hoop verschillende thema’s waar de lezer over na kan denken. Roept het verhaal je op om iets te doen? Nee, zo in eerste instantie niet. Toch denk ik wel dat dit verhaal een uitstekende introductie kan zijn om onderwerpen zoals ik ze hierboven noemde, aan te pakken. Dus uiteindelijk roept het wel iets op om te doen bij mij. Wat vind je ervan? Hoe voel je je daarbij? Ik vind het verhaal een mooi aanknopingspunt om thema’s aan te kaarten in groepen om over te filosoferen. Mijn handen beginnen al te jeuken om hiermee te starten. Wat doe je met wat je gelezen hebt? Herken je wat er gebeurt in het verhaal? Jazeker. Ondanks dat dit verhaal over dieren gaat, gebeuren zulke dergelijke dingen ook in onze wereld. De thema’s waar ik het al eerder over had schuilen achter de zinnen in dit verhaal, maar zijn 12
heel herkenbaar voor veel mensen. Het adopteren van een kind kan ook nog een onderliggend thema zijn in dit verhaal. Heb je zoiets wel eens meegemaakt? Toen ik op de basisschool zat kwam er in groep 7 een nieuw meisje bij ons in de klas. Zij was half Marokkaans, de eerste allochtone leerling bij ons in de klas. Ondanks dat het voor ons allemaal nieuw was, werd zij gelijk als één van ons opgenomen in onze klas. Dit is nu een situatie die ik herken in het verhaal, maar dat zal niet voor iedereen zo zijn. Toch denk ik dat het onderliggende thema ‘gevoelens’ voor iedereen herkenbaar zal zijn in dit verhaal. Iedereen voelt zich wel eens verdrietig en hoopt dan opgevangen te worden door de mensen om hem heen. Welke rol had jij toen en hoe voelde dat? In de situatie toen ik in groep 7 zat, had ik een bijrol, zoals in het verhaal de geitjes ook hebben. Hoesanna, het nieuwe meisje, kwam bij ons in de klas. Het voelde goed om haar wegwijs te maken op de nieuwe school en in het nieuwe dorp. Waar nodigt het verhaal je toe uit? Het verhaal nodigt mij uit om het te gebruiken als introductie om een filosofisch thema te introduceren. Wat gebeurt er als je dat zou gaan doen? Ik denk dat het verhaal voor kleuters nog een klein beetje aangepast moet worden, maar dat zij het een mooi verhaaltje vinden en dat het zeker een goede introductie kan zijn om vervolgens filosofische vragen tot de orde te stellen. Kom je dan meer te weten? Dan kom ik te weten of filosoferen met kleuters, kleuters de ruimte kan geven voor verwondering en verbeelding en of het hen lukt om hun gedachten en gevoelens onder woorden te brengen. Kun je dan nu aan de slag? Ja. Dit verhaal opent voor mij deuren om aan de slag te gaan met het filosoferen met kleuters.
13
5. Conclusie en reflectie theoretisch onderzoek Kijk terug op het voorgaande: welke inzichten zijn voor jou waardevol? En: wat is daarin belangrijk voor je handelen? Voordat ik aan dit onderzoek begon, wist ik weinig van filosoferen af, laat staan van filosoferen met kinderen. Ik heb het in de afgelopen 7 jaar stage, inclusief de stages voor mijn onderwijsassistent opleiding, nog nooit gedaan en ook nog nooit gezien bij mijn mentoren. Ik moest dus zonder kennis over filosoferen beginnen en alle inzichten die ik nu heb in het filosoferen met kinderen zijn waardevol voor mij. Ik heb in het begin op veel verschillende websites informatie gezocht wat het nou precies is en wat het doel ervan is. Voor ik het in de gaten had, was ik alweer uren aan het surfen op internet, omdat ik het erg interessant vond allemaal. In het begin kon ik vrij weinig vinden over filosoferen met kleuters. De dingen die ik vond waren vooral voor het oudere kind. Op een gegeven moment vond ik een artikel uit het tijdschrift De wereld van het jonge kind over filosoferen met kleuters. Dit was erg waardevol voor mij. Het was allemaal heel duidelijk omschreven en hieruit heb ik veel theorie kunnen halen om uiteindelijk antwoorden te krijgen op mijn deelvragen. In Xplora heb ik veel boeken gehaald om theorie over filosoferen met kinderen te lezen, daarbij heb ik veel gehad aan het boek ‘Spelenderwijs filosoferen met kinderen’ van Nanda van Bodegraven en aan het boek ‘Socrates op de speelplaats’ van Richard Anthone en Freddy Mortier. Op mijn deelvragen heb ik dus antwoord gekregen vanuit de theorie, maar op mijn onderzoeksvraag kan ik pas antwoord geven als ik het filosoferen met kleuters ook daadwerkelijk heb uitgevoerd in de klas. Vooral de didactische invalshoek met de vraag of kleuters kunnen filosoferen en hoe je dat dan doet, vond ik erg interessant om te onderzoeken. Ik heb verschillende bronnen kunnen vinden die bevestigen dat ook kleuters al kunnen filosoferen. In het artikel uit De wereld van het jonge kind heb ik ook regels gevonden voor de leerkracht en leerlingen; dat vond ik erg waardevol omdat het helder beschrijft wat je moet doen om te kunnen filosoferen. Bij de maatschappelijke invalshoek heb ik gekeken waarom het belangrijk is dat kinderen filosoferen. Vooraf kon ik zelf ook wel al bedenken dat het goed is voor de taalontwikkeling omdat ze hun gedachten onder woorden proberen te brengen, maar het zoeken naar een antwoord op die deelvraag was wel een eyeopener voor mij. Er zijn veel meer doelen te noemen waarom filosoferen met kinderen belangrijk is, dus ook hier kwam ik tot nieuwe inzichten. Met het oog op wat ik nog moet gaan doen voor het vak identiteit heb ik ook al veel boeken gevonden met les ideeën voor het filosoferen met kleuters. Nu heb ik nog niet veel gehad aan deze boeken, maar straks kan ik daar leuke tips uithalen om mijn lessen vorm te kunnen geven. Ik ben heel erg nieuwsgierig geworden naar de praktijk. Ik heb zin om mijn lessen te gaan ontwerpen en ben erg benieuwd naar hoe de kinderen het gaan vinden en of de gesprekken enigszins diepgang gaan krijgen. Het is een vrij sterke groep en er zitten een aantal kinderen in die verbaal erg goed zijn, dus ik ben erg benieuwd!
14
6. Praktijk Doelstelling Mijn belangrijkste doel voor de praktijk is dat de kinderen de ruimte krijgen voor verwondering en verbeelding door te filosoferen. De kinderen ervaren dat er tijdens het filosoferen niks goed of fout is. Er zijn natuurlijk nog meer doelen zoals het zelfstandig denkvermogen van kinderen stimuleren en zichzelf leren begrijpen doordat ze hun eigen gevoelens, behoeften en drijfveren ontdekken, maar ook iemand anders respecteren en de taal ontwikkelen. Daarbij valt te denken aan leren spreken, leren luisteren naar elkaar, redeneren en argumenteren en woordenschat vergroten. Deze doelstelling wil ik bereiken door te gaan filosoferen met de kleuters in mijn groep. Deze activiteiten wil ik op verschillende manieren vorm gaan geven, niet alleen maar door geen kringgesprek te voeren met kinderen. In de boeken van Nanda van Bodegraven heb ik gezien dat er heel veel creatieve activiteiten zijn waarop kinderen kunnen filosoferen. Bijvoorbeeld schilderen, knutselen, tekenen of toneelspelen. Ik denk dat het bij kleuters goed is om een thema te introduceren met een verhaal. De verhalen van Kikker zijn goed te gebruiken, maar eigenlijk zit er achter elk prentenboek een onderliggend thema waarover gefilosofeerd kan worden. Filosoferen lessencyclus Inleiding:
Praatpop/knuffel voorstellen Jip -
Kaars aanzetten. Die helpt ons om antwoorden te vinden op vragen. Dit zorgt voor de rust in de klas. Vragen: ‘’Weet ik of andere mensen wat jij denkt?’’ ‘’Hoe kunnen wij weten wat jij denkt?’’
Les 1:
Vriendje van Jip: Baas Bas
Inleiding:
Jip vertelt dat hij een vriendje heeft: Bas. Tegenwoordig noemt hij hem Baas Bas, want Bas speelt altijd de baas. Bas zegt dat wanneer hij de kroon op heeft, hij de baas is. Jip wil wel eens weten wat de kinderen daar van vinden. Wie is er nou eigenlijk de baas en waarom? (Spel: 1 kind is de baas en staat in het midden. De andere kinderen doen de baas na.)
Les 2:
Jip vertelt over zijn dromen.
Inleiding:
Jip heeft vannacht een droom gehad. Of nou ja.. Dat denkt hij. Hij weet het niet meer zeker. Het leek zo echt, en nu weet hij niet of hij vannacht echt bij de dolfijnen heeft gezwommen of dat het gewoon een droom was. Wanneer weet je of iets een droom is? Zijn we nu ook aan het dromen? Waarom wel of waarom niet?
Les 3:
Verhaal van Rupsje Nooitgenoeg voorlezen.
Inleiding:
Jip vraagt aan mij of hij er ook eens bij mag zitten als ik een verhaal voorlees. Ik stel voor om gelijk een verhaal voor te lezen en vraag hem welk verhaal hij wil horen. Rupsje Nooitgenoeg. Ik lees het verhaal voor en na het verhaal zit Jip met een 15
dringende vraag. ‘’Wat zou er nou als eerste geweest zijn op onze wereld. Het ei, de rups of de vlinder?’’ Les 4:
Jip vertelt dat de opa van zijn vriendinnetje dood is.
Inleiding:
Jip komt verdrietig de klas binnen vandaag. Hij vertelt dat de opa van zijn vriendinnetje dood is. Wat zou er gebeuren als je dood gaat? Zou de opa van mijn vriendinnetje hier nog ergens zijn? (Tekening maken)
16
7. Conclusie en reflectie praktijk Ik ben begonnen met een inleiding. Tijdens die inleiding stelde ik Jip (de handpop) voor. Hij vertelde dat hij af en toe langs zou komen om gezellig met de kinderen te kletsen over soms toch wel moeilijke onderwerpen. De kinderen waren razend enthousiast over Jip. We hebben gelijk afspraken gemaakt. Jip was heel duidelijk over dat hij wilde dat de kinderen goed naar elkaar zouden luisteren, want als er twee kinderen tegelijk praten krijgt hij hoofdpijn. Ook had Jip een kaarsje meegenomen. Hij zei dat hij daar zo rustig van wordt en dat het hem helpt om na te denken. Tijdens de inleiding van filosoferen heb ik ook met de kinderen besproken dat ze alles mogen zeggen wat ze denken. Maar alleen denken is niet genoeg, want dan weten wij niet waar hij/zij aan denkt. Dus spreek het uit!! De eerste filosofieles. Om te beginnen wil ik gelijk benoemen dat ik filosoferen met kleuters erg leuk vond om te doen. Ik merkte wel dat het moeilijk was om een echt gesprek te voeren over één onderwerp met kleuters. Een goed passend onderwerp is heel belangrijk. Een goed passend onderwerp is voor mij een onderwerp waar geen kant en klaar antwoord op is. De eerste twee onderwerpen vond ik moeilijk om met de kinderen over te filosoferen, omdat ze heel snel met ‘feiten’ kwamen. ‘’De juf is de baas in de klas’’, ‘’De directeur is de baas op school’’, ‘’De koningin is de baas van het land’’ enz. Ik probeerde ze wel te prikkelen door daarop door te vragen, maar dat ging moeizaam voor mijn gevoel. Na de eerste filosofieles heb ik een lijst gemaakt met doorvraagvragen (zie bijlage 2), zodat ik die de lessen daarna erbij kon houden om door te vragen als ik het even niet meer zou weten. Toch bleek dat in de praktijk lastig bij de tweede les over dromen. Als ik eenmaal aan het filosoferen ben, zit ik met Jip (een handpop) op schoot en vergeet ik op die vragenlijst te kijken. Ik denk dat het ook lastig was doordat ik met 26 kinderen moest filosoferen. Ik denk dat het met een kleinere groep makkelijker gaat, omdat ze dan meer betrokken zijn en daardoor meer gaan reageren op elkaar. Nu denken ze misschien al snel: iemand anders reageert wel. De derde filosofieles was erg geslaagd. Eerst heb ik voorgelezen en daarna de vraag wat er nou als eerste op onze wereld zou zijn geweest. Op een gegeven moment begon er iemand te praten over dat de dinosaurussen als eerste op onze wereld leefden en dat zij waarschijnlijk een ei hebben gelegd waar een rups uitkwam. Ik vond het prachtig! Daar gingen andere kinderen dan weer op door. Toen ik bij een meisje doorvroeg zei ze uiteindelijk na lang nadenken: ‘’Dát moet je maar aan m’n papa vragen’’. Het werd dus te moeilijk voor haar en schoof de vraag door naar papa, die volgens haar alles weet. Les 4 heb ik lang getwijfeld over het onderwerp, omdat ‘dood’ misschien te veel gevoelens op zou roepen. Doordat ik in die week voorafgaand bezig was met de methode Trefwoord over de wederopstanding van Jezus en zij daar spontaan begonnen te filosoferen, heb ik er toch voor gekozen om het onderwerp ‘dood’ te bespreken. Ook deze les vond ik geslaagd. De kinderen kunnen daar ver van af staan en ‘dood’ als iets moois bekijken. ‘’Je kunt dan zweven en alles goed zien’’. Ik vroeg hoe het er uit zou zien in de hemel. Eén kind zei dat alles waarschijnlijk wit is, terwijl iemand anders daarop reageerde en zei: ‘’Nee, iedereen zit dan onder het bloed omdat ze dood zijn’’. Nog iemand anders zei: ‘’Als je dood bent word je een engel en kan je andere mensen helpen’’. De tekeningen waren mooi door de verhalen die ze erbij vertelden over wat alles voor moest stellen.
17
Reflectie op het hele onderzoek Om te reflecteren op mijn hele onderzoek herhaal ik hier eerst de onderzoeksvraag met de deelvragen nog even: Kan filosoferen met kinderen, kleuters de ruimte geven voor verwondering en verbeelding en lukt het hen om hun gedachten en gevoelens onder woorden te brengen? Maatschappelijke invalshoek Deelvraag: Wat voor onderzoek is er al gedaan op het gebied van filosoferen met kinderen? Didactische invalshoek Deelvraag: Kunnen kleuters filosoferen en hoe filosofeer je met kleuters? Levensbeschouwelijke invalshoek Deelvraag: Hoe kan filosofie een plaats innemen in levensbeschouwelijk onderwijs? Het was goed om vooraf vanuit drie invalshoeken mij te verdiepen in dit onderwerp. Toen ik hieraan begon, wist ik amper van het bestaan af. Ik had het nog nooit gedaan en wist niet goed waar ik aan begon. Al snel vond ik het heel interessant en kon niet stoppen met lezen naar de verschillende onderzoeken die al gedaan zijn op dit gebied. Zeker het artikel uit HJK vond ik erg interessant, doordat het specifiek over kleuters ging. Ik heb les ideeën van verschillende sites gehaald zoals www.filosofiejuf.nl en www.kinderfilosofie.nl. Zo had ik het idee gevonden om met een handpop te werken en om verschillende werkvormen te gebruiken. Filosofie hoeft niet alleen in een kringgesprek plaats te vinden, maar een tekening maken of afsluiten met een spelletje over het onderwerp kan ook. Filosofie kan heel goed een plaats in nemen in het levensbeschouwelijk onderwijs. Daar is al best veel over geschreven. Jef de Schepper omschreef dit heel duidelijk. Tijdens een teamvergadering over de identiteit van mijn stageschool kwam de discussie over de methode Trefwoord die wij nu hebben. De leerkracht van groep 7-8 is deze enigszins beu. Ik gaf hem de tip om zo nu en dan eens te filosoferen met de kinderen. Op deze manier ben je bezig met levensbeschouwing, maar is het niet langs de bekende weg van Trefwoord. Hij vond het een goede tip en ging hier zeker iets mee doen. Ook de identiteitsbegeleider van de school vond het een aanrader en reikte een aantal materialen aan om te filosoferen, zoals kaartjes enz. Ik heb door dit onderzoek ondervonden dat filosoferen in de praktijk niet zo makkelijk is. Ik kon het niet van de ene op de andere dag. Ik heb het nu vier keer gedaan en ik merkte dat de laatste twee keren veel beter gingen dan de eerste keren. Als leerkracht speelde ik een belangrijke rol, namelijk doorvrager. Als een kind iets zegt is het belangrijk om door te vragen en andere kinderen ook uit te lokken om daar iets over te zeggen. Ik denk dat ik kan zeggen dat de laatste twee keren, het zeker gelukt is om mijn kleuters de ruimte te geven voor verwondering en verbeelding en om hun gedachten en gevoelens onder woorden te brengen. Dit geldt zeker niet voor alle kinderen. Het waren vooral kinderen uit groep 2 die goed onder woorden konden brengen hoe ze ergens over dachten of hoe ze zich ergens bij voelden. Ik merkte dat de meeste kinderen uit groep 1 wel luisterden, maar er zelf nog niet zo veel over wilden of konden zeggen. Ik zou het filosoferen met kinderen iedereen aanraden en wil het zelf in de toekomst ook zeker nog doen. Wanneer er een goede sfeer in de groep is, bevordert het de sfeer ook alleen maar is mijn idee. Er hangt een ontspannen sfeer tijdens zo’n filosofieles waarin iedereen (vrijwel) alles kan en mag zeggen. Het is voor verschillende dingen goed om te filosoferen, zoals ik in de theorie ook al toegelicht heb. Als ik het in de toekomst weer ga doen, zou ik willen proberen om met een kleinere
18
groep kleuters te filosoferen. Ik vermoed dat er dan meer uit komt, dan wanneer er met een grote groep gefilosofeerd wordt. Ondanks dat ik mijn LIO stage heb gelopen op een katholieke school, paste het filosoferen heel goed binnen de school. Ik heb bewust gekozen voor de levensbeschouwelijke richting, omdat ik vind dat je als juf van alle stromingen wat moet weten. Nederland is een multicultureel land en er is dus een grote kans dat er verschillende culturen binnen één groep zitten. Het voordeel van filosoferen is dat het bij elke religie zou kunnen passen. Het hangt namelijk af van het thema wat je bespreekt, waarover je filosofeert met de kinderen. Oudere kinderen in de basisschool zouden, denk ik, ook al heel goed zelf aan kunnen geven waarover zij willen filosoferen. Mijn doelen die ik aan het begin van dit jaar gesteld heb, heb ik bereikt. Ik wilde me meer verdiepen in de levensbeschouwelijke kant, dan de katholieke kant ondanks dat ik op een RK school stage liep. Deze verdieping heb ik gedaan door me te verdiepen in het filosoferen. Ik heb veel gelezen op internet en daardoor een soort van rugzak gevuld met bagage om uiteindelijk de filosofielessen te geven. Dat heb ik met heel veel plezier gedaan en uiteindelijk vond ik het jammer dat ik nog maar 4 keren heb gefilosofeerd met de kinderen. Ook omdat zij elke keer zo enthousiast waren als ik Jip tevoorschijn haalde. Ze vonden het echt leuk om te doen.
19
8. Literatuur Anthone, R., & Mortier, F. (2007). Socrates op de speelplaats. Culemborg: Centraal boekhuis bv. Constant, A., De Man, L., Van der Schee, H., & Hamers, J. (2007). In gedachten verzonken. De wereld van het jonge kind. Hangkinson, J. (2006). The bluffer's guide to philosophy. Londen: Oval books. Heesen, B. (1996). Als het elke dag regent storten argumenten op ons neer. Vernieuwing, 55. Lipman, M. (1998). Teaching students to think reasonably: some findings of the philosophy children prgram. The Clearing House, 71(5). Murris, K. (2000). Can children do philosophy? Journal of Philosophy of Education. Nickerson, R. S., Perkins, D. N., & Smith, E. E. (1985). The teaching of thinking. Hinsdale: Lawrence Erlbaum Associates. Pardoen, J. (2002, april 13). Door te filosoferen leert een kind denken. Opgehaald van Ouders online: http://www.ouders.nl/mfil2002-1.htm Schepper, J. (2004). Levensbeschouwing ontwikkelen. Hilversum: Kwintessens uitgeverij. Van Bodegraven, N. (2000). Spelenderwijs filosoferen met kinderen. Maarssen: Elsevier. Zimmer, H. (1961). Philosophy und Religion Indiens. Zurich: Rhein-Verlag.
Geraadpleegde sites: www.indanet.nl www.indiaweb.nl www.filosofiejuf.nl www.kinderfilosofie.nl
20
9. Bijlagen 9.1 De tijger en de geitjes Er was eens een tijgertje van een paar weken oud. Hij leefde samen met zijn moeder op de steppe. Zijn moeder was heel lief. Ze lette altijd heel goed op hem. Op een dag gebeurde er iets heel vervelends. Er kwam een jager en die schoot mama-tijger dood. Nu was het tijgertje helemaal alleen. Hij wist niet wat hij moest doen. Hij huilde een beetje en liep doelloos rond. Hij was ook nog zo jong, hij wist eigenlijk nog niet eens wat dat vervelende gevoel in zijn maag betekende. Toen kwam er opeens een kudde geitjes langs. Hij vond het wel gezellige dieren, dus hij ging mee met de kudde. Hij speelde volop met de jonge geitjes. Die vonden hem wel een beetje gek, maar ook wel erg leuk. Weer eens wat anders, zo’n gestreept geitje, dachten ze. Het tijgertje ging vanaf nu mee met de kudde geitjes. Hij werd door de geitenmoeders als een kind van henzelf behandeld. Ze verzorgden hem en gaven hem te eten. Hij vond het heel leuk en voelde zich helemaal thuis tussen de geitjes. Hij was helemaal een geitje geworden, ondanks zijn streepjes op zijn vacht. Hij at als een geitje, leefde als een geitje en liep als een geitje. Hij was gewoon een geitje volgens zichzelf, net als ieder ander geitje. Een paar jaar later was het kleine tijgertje nog steeds bij de geitjes. Hij at gras, sliep naast de geitjes en rende weg als er een roofdier aankwam. Tot er op een dag een grote tijger op de kudde ging jagen. De tijger rende en brulde en de geitjes liepen zo hard ze konden. Het tijger-geitje rende net zo hard weg, tot hij opeens iets voelde kriebelen in zijn borst. Er kwam een enorme brul uit zijn binnenste opzetten. Hij stopte met rennen en liep naar de tijger toe. ‘Hoe kan het dat ik niet bang ben voor jou?’ vroeg het tijgertje aan de grote tijger. De grote tijger nam hem mee naar het meer. Hij liet de jonge tijger in het water kijken. Hij zei tegen hem: ‘Jij bent helemaal geen geitje, maar een tijger. Jij hoort geen gras te eten, maar vlees.’ De grote tijger nam de jonge tijger een paar dagen mee op tijgerles; hij leerde de jonge tijger alles over het leven van een tijger. Daarna was het tijgertje een echte tijger, maar geitenvlees heeft hij nooit gegeten..
21
9.2 Doorvragen bij filosoferen Zal dat in de toekomst ook nog zo zijn? Wat bedoel je daarmee? Kun je een voorbeeld geven? Waarom denk je dat? Waarom is dat zo? Hoe weten we of dat waar is? Wat weten we daar nog meer over? Kun je dat aantonen? Wat zouden we daaruit kunnen afleiden? Wat zou dat voor gevolgen hebben? Kun je je voorstellen dat het niet zo is? Denkt iemand daar anders over? Bestaat daar een regel voor? Hoe is dat zo ontstaan? Wat zijn de overeenkomsten tussen al deze voorbeelden? Denk je er nu anders over dan voorheen? Is dat altijd zo geweest? Hebben we het nu van alle kanten bekeken? Wat heeft dat met onze beginvraag te maken? Hoe kan dat nou? Hoezo? Wat zou de reden daarvoor zijn? Geldt dat in andere landen ook? Hoe zou je dat kunnen bewijzen? Wie bepaalt dat? Kan het ook nog veranderen?
22