f}eAA^>Mi£^7
^O
AAN DE LEDEN
STATEN-GENERAAL EEN OPEN BEIEF
NOVIOMAGENSIS.
-»-*-<-
NIJMEGEN . H. C. A. THIEME, 1873.
^
l
Onrecht heeft men ons aangedaan — dat is de kreet, die ons telkens onwillekeurig ontsnapt, wanneer er sprake is van den aanleg der Staats-Spoorwegen, en wij daarbij bedenken, dat al wat wij deden, om voor de door ons bewoonde streek aansluiting aan het vaderlandsche spoorwegnet te verkrijgen, vruchteloos gebleven is. Heftig moge de strijd hier zijn , waar het godsdienst of politiek geldt, groot de kloof, die ons als partijen verdeeld houdt, — als er op de grievende behandeling gewezen wordt, welke wij als gemeente bij voortduring en vooral in de spoorweg-questie ondervinden, dan ontstaat er eene eensgezindheid tusschen die vijanden van gisteren en van morgen, zoo volkomen, zoo oprecht, dat niet alleen vreemdelingen, maar zelfs wij Nijmegenaars er vaak over verbaasd staan. Dan verdwijnt elk verschil van stand en rang, dan vormen zich commissiën, waarin clericalen en liberalen als vrienden te zamen- zitten, dan zijn wij eenstemmig in onze klachten en betreuren onze onmacht, die ons verhindert, dezelfde rechten als andere steden te erlangen. Nog onlangs werd daarvan het bewijs geleverd, toen een request aan de Tweede Kamer tot
2
opheffing van de ons zoo drukkende vesting door ruim 1400 ingezetenen geteekend werd, ofschoon het slechts weinige uren ter teekening kon liggen. En dat die publieke belangstelling in het lot der gemeente zich ook in daden openbaart, daarvan kunnen de lijsten der aandeelhouders in de Nijmeegsche en Zuid-Ooster Spoorweg-Maatschappijen getuigen, waarop namen voorkomen van burgers, voor wie de bijdrage van f 100 inderdaad eene opoffering was. Zoo alg e m e e n , zoo k r a c h t i g w a s h i e r de d e e l n e m i n g , d a t w a n n e e r in de a n d e r e g e m e e n t e n van ons v a d e r l a n d dat voorbeeld navolging gevonden had, het geheele kapitaal t o t den a a n l e g d e r S t a a t s - S p o o r w e g e n vere i s c h t , m e e r dan v o l d o e n d e zou v o o r h a n d e n g e w e e s t zijn, en m e n de I n d i s c h e b a t e n h a d k u n n e n g e b r u i k e n t e n b e h o e v e van h e n , die ze o p g e b r a c h t h e b b e n ! Het onrecht anderen aangedaan, te beseffen en te voelen, valt niet gemakkelijk, en ik kan mij dus voorstellen, dat onzen vertegenwoordigers de Nijmeegsche grieven wat sterk gekleurd voorkomen. Dit noopt mij een schrijven publiek te maken van de Nijmeegsche Spoorwegdirectie aan den minister Thorbecke in 1871, hetwelk ons als aandeelhouders op de algemeene vergadering van dat jaar bij het Verslag van die Maatschappij, is medegedeeld. Vergis ik mij niet, dan zult gij, als onpartijdige beoordeelaars, door de lectuur van dit stuk, de overtuiging erlangen, dat Nijmegen de behandeling niet verdiend heeft, die het ondervonden heeft.
Nijmegen 3 Juli 1871. Aan Zijne Exc. den Heer Minisier van Staat en van Binnenlandsche Zaken.
Excellentie! Wij meenen uw schrijven van 9 Mei jl. no. 172, (11de Afdeeling Spoorwegen) waarbij ons medegedeeld wordt »dat ons verzoek om een subsidie ad 3 milli))oen gulden voor den aanleg van een spoorweg van «Nijmegen naar Arnhem tot uw leedwezen vooreerst »moet blijven rusten" , niet onbeantwoord te mogen laten. Het geldt hier toch niet alleen het belang van de aandeelhouders in de Nijmeegsche Spoorwegmaatschappij , maar inderdaad eene levensvraag voor Nijmegen en zijne omstreken, de Over-Betuwe en Maas en Waal, en wij als Directeuren der Nijmeegsche SpoorwegMaatschappij zouden ons niet behoorlijk verantwoord achten , wanneer wij niet al het mogelijke beproefden, om van'Uwe Exc. eene andere beslissing te verkrijgen. De geschiedenis van onze aanvraag zal dit duidelijk maken. In het najaar van 1869 hebben wij, nadat de zoo gunstig beoordeelde brochure van den Heer KapiteinIngenieur Nierstrasz over de Spoorwegverbinding Nijmegen en Arnhem in het licht verschenen was, ons tot Uwer Excellentie's voorganger gewend , met het verzoek om concessie voor die lijn en een subsidie van drie millioen gulden . in jaarlijksche termijnen ^e verstrekken. Bij het onderhoud, dat wij daarover met den Minister
/ /
hadden , was het voorname bezwaar, dat ons tegengeworpen werd, gelegen in den twijfel, of de kosten der beide bruggen niet het aangevraagd subsidie zouden overschrijden, daar wij van onzen kant alleen voor het kapitaal benoodigd voor het bouwen van den Spoorweg en de stationsgebouwen enz. meenden te kunnen instaan. Om dit tot klaarheid te brengen, werden wij bij ministerieel schrijven dd. 25 September 1869 II Afdeeling no. 114 uitgenoodigd, de uitgewerkte plannen en teekeningen van de beide bruggen te laten opmaken. Voor ons was het, met het oog op de aanzienlijke en dus voor onze niet bloeiende Maatschappij zeer bezwarende kosten, die daaraan verbonden waren, een punt van ernstige overweging, wat in deze te doen 1). Ofschoon bevoegd krachtens de statuten onzer Maatschappij om aan de gedane uitnoodiging gevolg te geven, z i j n w i j n i e t d a n s c h o o r v o e t e n d e n o m d a t wij g e e n k a n s z a g e n op a ' n d e r e
i 1 *T
i ) Het dividend der Nijmeegsehe Spoorweg-Maatschappij bedroeg over '1871 f 10,50 per aandeel van / 5 0 0 , dus ruim twee percent. Dit cijfer, ofschoon uit het oogpunt van geldbelegging ongunstig, mag ter beoordeeling van het verkeer op eene lijn, die aan eene zijde, nl. te Nijmegen, dood loopt, als bevredigend worden aangemerkt, vooral wanneer men daarbij let op het goederenvervoer. Alleen op het station Nijmegen was dit in het gezegde jaar tot 430709 centenaars gestegen! De scherpzinnige en eerlijke volksvertegenwoordiger, mr. Godefroi zal nu zeker gaarne bekennen, dat hij in 1860 gedwaald heeft, toen hij de aansluiting van Nijmegen aan het spoorwegnet bestreed met het argument, dat daaruit alleen dit nut zou geboren worden, dat men dan per spoor in plaats van per rijtuig een toertje naar Kleef zou kunnen maken. 1^
^
\
»
5 w ij z e o n s d o e l t e b e r e i k e n , e r t o e o v e r g e g a a n , en hebben wij ongeveer een jaar later aan den Minister het volgende schrijven doen toekomen:
Nijmegen 1 October 1870, Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken.
De Directie der Nijmeegsche Spoorweg Maatschappij heeft de eer, naar aanleiding van het schrijven van Uwe Exc., dd. 25 September 1869 II Afdeeling no. 114, in verband met haar antwoord dd. 15 November 1869, aan Uwe Exc. over te leggen de uitgewerkte plannen, teekeningen en raming der kosten van de bruggen over Waal en Rijn bij Nijmegen en Arnhem. Zij vleit zich, dat haar verzoek om concessie voor de lijn Nijmegen—Arnhem met een Rijkssubsidie van drie millioen gulden in drie jaarlijksche termijnen, laatstelijk door haar aan Uwe EKC. gedaan bij verzoekschrift van 10 September 1869, thans door Uwe Exc. in gunstige overweging zal genomen worden. De Directie enz.
Ons vertrouwen, en wij meenen hierop de aandacht van Uwe Exc. te mogen vestigen, dat de Regeering ons zoo aanzienlijke kosten niet zou opleggen, wanneer zij niet voornemens was ons concessie te verleenen, was dus van overwegenden invloed bij het nemen van ons besluit. In de maand September 1870 waren dus de ont-
6 werpen gereed en hadden wij de eer deze aan den minister te overhandigen. Wij ontvingen bij die gelegenheid de verzekering, dat de stukken door de aangewezen autoriteiten onderzocht zouden worden, en dat, wanneer tegen de uitvoering van onze projecten geen ernstige bezwaren rezen en de daarbij gestelde cijfers juist bleken te zijn, de Regeering een wetsontwerp tot het verleenen aan de Nijmeegsche Spoorweg Maatschappij van de concessie voor de spoorwegverbinding Nijmegen—Arnhem met een subsidie van drie millioen gulden, te verstrekken in 3 of 4 jaarlijksche termijnen, bij de wetgevende magt zou indienen. Dit gaf ons vrijheid aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Nijmegen de volgende mededeeling te doen :
Nijmegen 15 October 1870. Aan H. H. Burgemeester en Wethouders te Nijmegen.
Overtuigd van uwe warme belangstelling in de aansluiting van de gemeente Nijmegen aan de vaderlandsche spoorwegen, hebben wij de eer U dienaangaande de volgende bijzonderheden mede te deelen. Nadat de Nijmeegsche Spoorwegmaatschappij reeds meermalen vruchteloos concessie voor de spoorwegverbinding Nijmegen — Arnhem met een subsidie van drie millioen gulden voor de vaste bruggen over Waal en Rijn, had aangevraagd, werd haar op hare herhaalde aanvragen, in September van het vorige jaar door de Regeering medegedeeld, dat zij, alvorens in deze
eene beslissing kon genomen worden, uitgewerkte plannen en teekeningen behoorde over te leggen. Ofschoon daaraan groote kosten verbonden waren , vooral omdat het doen van boringen in de beide rivieren vereischt werd , meenden wij evenwel daartoe te moeten overgaan en hebben wij aan den Kapitein Ingenieur Nierstrasz , onder wiens toezicht de bruggen bij Venlo en Crevecoeur gebouwd zijn, het vervaardigen van de door de Regeering gevorderde stuklcen opgedragen. . Met veel ijver en zorg heeft deze Ingenieur zich van zijne taak gekweten en de Minister van Binnenlandsche zaken, wien de stukken dezer dageo door eene commissie uit ons midden zijn voorgelegd, heeft de verzekering gegeven , dat, wanneer de plannen en teekeningen goedgekeurd worden . aan de wetgevende macht een wetsontwerp tot het verleenen van de gevraagde concessie met een subsidie van 3 raillioen gulden in drie jaarlijksche termijnen, zal worden ingediend. Wij houden ons overtuigd, dat uwe vergadering zich met ons verheugen zal over eene toezegging, die het uitzicht opent , dat de Nijmeegsche spoorwegquestie eindelijk eene gewenschte oplossing te gemoet gaat, De Directie enz
Door uwer Excellentie's beslissing van 9 Mei jl. zijn wil dus én tegenover het gemeentebestuur van Nijmegen én tegenover de aandeelhouders van onze Maatschappij in eene moeilijke en onaangename positie geraakt.
8 Worden de plannen goedgekeurd, zoo mochten wij sedert ons onderhoud met den minister in September 1870 spreken, dan is het eene uitgemaakte zaak, dat het tot stand komen van de spoorwegverbinding Nijmegen—Arnhem aan het oordeel der wetgevende macht zal onderworpen worden. En thans ? »Tegen de ontwerpen, die blijken dragen met veel ))zorg te zijn opgevat en uitgewerkt, bestaan aanvan»ke]ijk geene bedenkingen." Maar toch ))laat de toestand van 's Rijks finantiën »niet toe, dat voor het verleenen van geldelijke onder»steuning aan dergelijke ondernemingen eene beslissing «worde genoraei:, zoolang door het Rijk nog zeer be;)langrijke uitgaven voor de voltooiing van aangevan))gen werken van publiek nut te doen zijn." Wij kunnen niet ontveinzen , dat in die laatste ontmoedigende bijvoeging twee punten in zeer hooge mate onze aandacht tot zich trekken. Vooreerst wagen wij de bescheidene vraag, of de toestand van 's Rijks fmantiën nu minder gunstig mag genoemd worden dan in de maand September 1870 toen de oorlog nog met volle kracht gevoerd werd ? Ten andere heeft het ons getroffen, dat Uwe Exc. het verleenen van subsidiën afhankelijk stelt, niet van de voltooiing der staatsspoorAvegen, maar van aangevangen werken van publiek nut. Tn volkomen overeenstemming met hetgeen Uwe Exc. in de jaren 1862 en 1863 ons, als wij de eer hadden Uwe Exc. over de spoorwegbelangen van Nijmegen te spreken, ten antwoord gaf, is door Uwe Exc. in de Tweede Kamer der Staten Generaal op 22 November 1862 gezegd:
9 )>De Spoorweg-vraag" ))Nijmegen wordt aan zich zelf overgelaten. De Resgeering , dunkt mij , kan op dit oogenblik niet anders. »Ik ben niet genegen aan eenige onderneming van ))dien aard thans een subsidie toe te zeggen. De recht.^' vaardigheid eischt, dat ik hetgeen ik weiger aan den »een, niet toesta aan den ander. Ik wil ongaarne in »eene kritiek treden van de behandeling der zaak, zoo»als die vóór mij plaats had , ik spreek van de zaak, »zooals ze nu ligt. ))Aan degenen, die te Nijmegen met ijver en te»recht in de zaak belangstellen, heb ik geraden, ))dat zij van hunne zijde doen wat zij kunnen, maar ))toch ook niet te ongeduldig zijn. Het is wel wat »haastig tot aansluiting van Nijmegen te dringen op ))een tijdstip, dat alle plaatsen van ons land nog van ))eene spoorweg-communicatie uitgesloten zijn, »Zoodra die verschillende eindjes spoorweg, die »wij nu bezig zijn te maken, tot elkander zullen «naderen, zal de tijd ook voor eene aansluiting van «Nijmegen gekomen zijn. Ik ben wel overtuigd, dat •»zij niet zal uitblijven. 1). Ik ben met groot genoegen ))onderricht, dat men te Nijmegen niet stil zit, en ))met eigen middelen beproeft hoever men het bren»gen kunne. Maar van de zijde van het Gouverne))ment, kan op dit oogenblik niet meer dan zedelijke «ondersteuning verleend worden."
N i j m e g e n h e e f t d e s t i j d s d e n d o o r Uwe Exc. g e g e v e n w e n k o p g e v o l g d , N i j m e g e n heeft g e d a a n wat het doen kon, meer dan 1) Van 1862 tot i87?
N.
40
e e n i g e a n d e r e s t a d in o n s v a d e r l a n d . Nijm e g e n h e e f t zijn e i g e n s p o o r w e g g e b o u w d , w a a r d o o r het a l t h a n s aan D u i t s c b l a n d werd aangesloten. En wat wij toen wenschten, dat nog eenmaal gebem-en mocht, nl. dat het Uwer Exc. gegeven zou zijn, om als minister »die verschillende eindjes spoorï>weg tot elkander te zien naderen," dat is thans in vervulling gekomen. Het aanleggen der Staatsspoorwegen is zoo goed als geëindigd, zelfs de brug over het HoUandsche Diep, tot het bouwen waarvan de wetgevende macht ongeveer zeven jaren na de aanneming der wet op de Staatsspoorwegen besloot, zal thans binnen eenige maanden voltooid zijn. «Zoolang de aanleg van onze Staatsspoorwegen »duurt, kunnen wij aan andere spoorweg-onderne»mingen geen subsidie verleenen. Wij moeten onze »middelen reserveeren voor hetgeen de wet ons als )>plicht heeft opgelegd. Intusschen is subsidie soms ))een uitstekend middel om bijzondere krachten in »werking te brengen.'" Ook die woorden door Uwe Exc. in de vergadering der Tweede Kamer op 7 Januari 1865 gesproken, versterkten ons in onze overtuiging, dat met betten einde loopen van de werken, die door de wet van 1860 aan den Staat waren opgelegd , voor Nijmegen het tijdstip van aansluiting aan de vaderlandsche spoorwegen zou zijn aangebroken. ))Zoo er ooit eene wet is, (dit was het gevoelen j)van den Heer Blussé, 2
11 De uitvoering van die onbillijke wet hebben wij geduldig afgewacht en bovendien hebben wij door het tot stand brengen der lijn Nijmegen—Cleve, bewezen, genoeg energie en ondernemingsgeest te bezitten, om eene aansluiting aan ons vaderland waardig te zijn. Neemt men in aanmerking, dat er slechts dertien gemeenten in ons vaderland zijn, die eene sterkere bevolking dan Nijmegen bezitten, dat in handel en nijverheid hier ter stede, ofschoon zij zwaar gedrukt worden door de moeilijkheid om met andere door spoorwegen begunstigde steden te concurreeren, nog geen stilstand te bespeuren is, ziet men hoe er hier te lande en in het land, waaraan wij aangesloten zijn, al het mogelijke gedaaa wordt, om zelfs de onbeduidendste stadjes aan de ijzeren handelswegen te verbinden, vergeet men eindelijk niet, hoe de Regeering bij de verdediging der wet op de Staatsspoorwegen, herhaaldelijk verklaard heeft, dat het voor haar een punt van ernstige overweging zbu uitmaken, om ook Nijmegen eene aansluiting te bezorgen, eene verklaring, die nooit teruggenomen, maar gedurig herhaald werd , dan is het niet onnatuurlijk, dat in Nijmegen en zijne omstreken de wensch telkens levendiger wordt, dat ook zij de voordeden deelachtig worden zullen, die de spoorwegen aan alle andere steden van dien omvang, verzekeren. In de uitvoering van het mandaat ons in 1860 door onze medeburgers opgedragen, om te bevorderen, dat de belangen van Nijmegen niet uit het oog werden verloren, zijn wij niet geslaagd. Gredurende elf jaren hebben wij er onophoudelijk naar gestreefd, de Regeering te bewegen ons hulp te verleenen, meer dan eens mochten wij ons vleien,
12 dat wij ons doel zouden bereiken', maar telkens werd onze verwachting teleurgesteld; als wij ons daardoor niet laten ontmoedigen, maar meenen te moeten volharden in onze pogingen, dan doen wij dit in het vertrouwen, dat ons eindelijk zal worden toegestaan, wat in het belang is van een niet onaanzienlijk deel van ons vaderlandZonder hulp van Staatswege is de verbinding Nijmegen—Arnhem onmogelijk, maar is er slechts zek e r h e i d , dat die hulp, zij het ook eerst na zekeren tijd, zal worden verleend, de aanleg van den weg zou kunnen worden voorbereid en aangevangen. Wij nemen daarom de vrijheid onze belangen op nieuw aan Uwe Exc. aan te bevelen en de vraag tot u te richten, of ons niet die zekerheid zou kunnen worden gegeven, zonder welke wij onmogelijk kunnen slagen, of b. v. niet aan het bezwaar ontleend aan den toestand van 's Rijks finantiën zou kunnen worden tegemoet gekomen, door eene verdeeling van het door ons aangevraagd subsidie, over een tijdvak van 6 of 8 jaren, waarbij dan toch aan de Maatschappij de verplichting kon worden opgelegd, om de werken in vier jaren te voltooien? Wij vleien ons, dat Uwe Exc. ons in de gelegenheid zal willen stellen, onze belangen dezer dagen aan Uwe Exc. in persoon voor te dragen. De Directie der Nijmeegsche SpoorwegMaatschappij , NAMENS HAAR, De Voorzitter,
(get) W. FRANCKEN. De
Secretaris,
(get.) M. A. VAN ROGGEN.
13
I)e gevraagde audiëntie werd verleend, dus deelde de . verslaggever ons verder mede, en onze Spoorwegcommissie verliet haar met de belofte van Thorbecke, waaraan zij en ook wij groote waarde hechtten, dat Nijmegen zich verzekerd kon houden, dat bij het reeds naderend einde van den aanleg der staatsspoorwegen, de Regeering in de allereerste plaats de spoorwegverbinding Nijmegen—Arnhem zou helpen tot stand brengen. Wij zijn nu ruim twee jaren verder en de werken, die volgens de wet van 1860 zouden uitgevoerd worden , zijn zoo goed als voltooid; zelfs de brug oveihet Hollandsch Diep, waarvan bij die wet nog geen sprake was, is reeds geruimen tijd geleden in exploitatie gebracht. En nu loopt het gerucht, hetwelk door de couranten wordt verspreid, dat de Regeering een wetsvoorstel zal indienen, om den spoorweg Nijmegen—iVrnhem voor staatsrekening te bouwen. Twaalf jaren zijn er dus noodig geweest om te voldoen aan de belofte in 1860 door den minister van Binnenlandsche Zaken in de Eerste Kamer bij de verdediging der staatsspoorwegen afgelegd , dat het voor de Regeering een punt van ernstige overweging zou uitmaken in hoeverre Nijmegen later in 't spoorwegnet zou kunnen opgenomen worden! Indien het gerucht, dat ons zoo aangenaam in de ooren klinkt, waarheid behelst, zal dan de wetgevende macht hare medewerking aan de Regeering verkenen om vroeger gepleegd onrecht te herstellen ? Zal Nijmegen in zijne afzondering moeten blijven , waarin het op kunstmatige wijze gebracht is , of zal
14 zijn handel mogen herleven en zich weder tot vroegeren bloei kunnen verheffen ? Op die vragen zal ons door ü , leden der StatenGeneraal, bet antwoord gegeven worden! Dat er beloften gedaan werden, omdat men inzag, dat een geheele streek verongelijkt was, kan niet worden tegengesproken. Dat wij, steunende op die beloften, den spoorweg naar Cleve voor eigen rekening gebouwd en voor de verbinding met Arnhem zoo aanzienlijke uitgaven gedaan hebben, is het krachtigste bewijs, dat handel en nijverheid hier op die hoogte staan, dat zij aan aansluiting dringend behoefte hebben. Het algemeen belang eischt ontegenzeglijk, dat men voor zulke bronnen van welvaart de gelegenheid opent om ruimer te vloeien, en ook uit dat oogpunt gaat het dus niet aan, de gedane beloften tot ijdele woorden te maken. ))Ich will namlich nicht zurückhalten mit einem ))Öedanken, den ich jedoch nur als einen Gedanken »der Z u k u n f t bezeichne, dass wir in der weiteren xEntwicklung des Eisenbahnwesens uns dessen nicht »werden entschlagen können, den Verkehr auf den ))Bahnen gerade so an den Staat zu bringen, wie »gegenwartig den Postverkehr. Ich bin namlich der ))Meinung, dass die grossen Communicationsmittel »nicht in Hande einzelner Menschen. gelegt werden »dürfen, dass wir dadurch zurückkehren zu den Schlag))baumen und Wegelagerern des Mittelalters. Est ist ))unmöghch , dass wir dasjenige Mittel, welches für ))mich. ausser der Bildung des Einzelnen, den Kern))punct der Civilisation ausmacht, ich meine die Be»wegung der Menschen und Lasten von einem Ort zum
15 «anderen, dass diese, sei es durch Gesetz, sei es »thatsachlich, in das Monopol irgend einer einzelnen »Gesellschaft zur Ausbeutung gegeben und darin be»lassen werden kann." zoo sprak Lasker op 14 Januari jl., in het Pruisische Abgeordnetenhaus.
En nu kan er verschil van gevoelen blijven bestaan over de vraag, die in alle landen besproken wordt, of het belang van den staat medebrengt, het spoorwegverkeer dadelijk aan zich te houden, dan wel of de Regeering beginnen moet met de particuliere nijverheid tot het bouwen van spoorwegen aan te moedigen , om die later krachtens de bestaande wetsbepalingen over te nemen, maar over de waarheid van het gezegde van Lasker, dat het spoorwegverkeer »den Kernpunct der Civilisation ausmacht", zijn wij het zeker allen eens. Moet dan uwe conclusie niet deze zijn? d a t h e t in s t r i j d is m e t h e t a l g e m e e n b e l a n g , om e e n z o o a a n z i e n l ij k en w e l v a r e n d d e e l v a n o n s v a d e r l a n d , a l s Nijm e g e n m e t O v e r-B e t u w e e n M a a s e n W a a l u i t m a a k t , o m e e n e h a n d e l d r ij vend e s t a d a l s N ij m e g e n , d i e b e w ij z e n v a n zeldzame krachtsinspanning gegeven h e e f t , l a n g e r van het s t a a t s s p o o r w e g n e t a f g e s n e d e n te h o u d e n . Nijmegen , Januari 1873. NOVIOMAGENSIS.
-
* > •