LET TEREN EN WIJSBEGEERTE Masterproef Taal- en Letterkunde
FACULTEIT
Master Theater- en Filmwetenschap
DE CULTUUR VAN DE
Layla El-Dekmak
BELOFTE
Vooronderzoek voor AKO-educatief ‘Nieuwe Stedelijkheid 2013-2016’
Promotor Assessor
KURT VANHOUTTE CISKA HOET
Universiteit Antwerpen Academiejaar 2011- 2012
DE CULTUUR VAN DE BELOFTE
2
LET TEREN EN WIJSBEGEERTE Masterproef Taal- en Letterkunde
FACULTEIT
Master Theater- en Filmwetenschap
DE CULTUUR VAN DE
Layla El-Dekmak
BELOFTE
Vooronderzoek voor AKO-educatief ‘Nieuwe Stedelijkheid 2013-2016’
Promotor Assessor
KURT VANHOUTTE CISKA HOET
Universiteit Antwerpen Academiejaar 2011- 2012
3
Ondergetekende, Layla El-Dekmak, student Taal- & Letterkunde, Master Theater- en Filmwetenschap, verklaart dat deze scriptie volledig oorspronkelijk is en uitsluitend door haarzelf geschreven is. Bij alle informatie en ideeën ontleend aan andere bronnen, heeft ondergetekende expliciet en in detail verwezen naar de vindplaatsen.
Antwerpen, 21 mei 2012
4
&
Met dank aan mijn promotor, prof. dr. Kurt Vanhoutte
5
Inhoudstafel 8
Inleiding
12
1 Nieuwe Stedelijkheid
19
2 Alessandro Baricco over de barbaren
22
3 Antwerpen en het barbarisme
22
Stad onder Stoom
29
Onmaat
38
De diepte & de beweging
41
Rotterdam Vakmanstad/Skillcity
50
Onbekende buren
55
Acties
58
Kalender
63
De ervaring
64
Zomer van Antwerpen
69
’t Stad is van iedereen
74
Nieuwe technologie
80
Vertalen
82
Ouderen
86 90
Zilver Graffiti Project 4 De sector
97
Conclusie
102
Bibliografie
6
7
& Inleiding Alles wat is, kan ook altijd anders zijn’ Niklas Luhmann
Het is dit citaat dat het motto wordt van mijn onderzoek. De kracht van de verandering doet ons anders kijken, anders voelen, anders leven. Het is deze kracht die een grote rol speelt bij twee focuspunten in dit onderzoek: Antwerpen en dynamiek.
AKO organiseert tussen 2013 en 2016 ‘Nieuwe Stedelijkheid 2013-2016’, dit is een gezamenlijk onderzoeksproject rond de nieuwe stedelijke werkelijkheid. Het Antwerps Kunstenoverleg, kortweg AKO, is de jonge vereniging van Antwerpse artistieke organisaties die gezamenlijke standpunten en projecten binnen de professionele podiumkunstensector ontwikkelt in verhouding tot de stad en de samenleving. De afdeling AKO-educatief vroeg binnen dit kader naar een vooronderzoek. Een vooronderzoek dat het veld in kaart brengt en vanuit een dynamische kijk een blik werpt op Antwerpen. Hoe deze bruisende stad zich profileert en wat de mogelijkheden, de moeilijkheden en de benodigdheden zijn met betrekking tot de podiumsector.
Met deze vraag ging ik aan de slag en deze dynamische kijk vond ik bij de Italiaanse schrijver, en filosoof, Alessandro Baricco. Het algemene kader van dit onderzoek is ontleend aan zijn boek De barbaren. Hierin schrijft Baricco dat het ook anders kan. Het gaat niet om vooruitgang, wat volgens hem een voorbij gestreefd idee is, maar om dynamiek. De barbaren zijn voor Baricco niet uitsluitend jongeren, maar wel overwegend. Hierdoor gaat dit onderzoek voornamelijk ook over jongeren. Baricco’s ideeën zijn confronterend en
8
vernieuwend en spreken van een groot vertrouwen in de nieuwe generatie die over zoveel jaar het voortouw neemt. Het is ook niet voor niets dat hij deze generatie de cultuur van de belofte noemt. Uit dit vertrouwen spreekt een juist perspectief. Men bouwt niets op uit angst of behoudsgezindheid. Men bouwt veel op door mee te evolueren, mee te denken, te veranderen en het steeds blijven toetsen van de noodzaak van waaruit alles ontstaat. Het is deze dynamiek die Antwerpen recht het nieuwe tijdperk gaat inloodsen. Een tijdperk van bevolkingsgroei, een tijdperk van jongeren die anders in het leven lijken te staan, een tijdperk van immigratie en emigratie, een tijdperk van respect, samenleven, en moeilijke sociale vraagstukken.
Er zijn de laatste jaren veel pessimistische geschriften en meningen ontwikkeld over de nieuwe generatie en over de teloorgang van de cultuur. Het gaat hier dus niet enkel meer om jongeren, maar over het gehele culturele veld met alle spelers van dien. Tot hier toe hebben deze visies niet veel constructiefs opgebouwd. En al zeker niet voor de culturele sector. De Antwerpse podiumsector staat voor grote uitdagingen. Zowel maatschappelijk als cultureel en artistiek. Keuzes moeten gemaakt worden.
Erwin Jans verklaarde in 2009 dat er anders met de huidige concepten moet worden omgegaan, wil men nog constructief praten over cultuur. Mijn onderzoek geeft geen antwoorden op hoe de podiumsector in Antwerpen concreet de verandering zou moeten aanpakken, ook al bespreek ik wel enkele concrete acties van de sector elders. Het hoopt een nieuwe visie aan te geven. Een richting naar hoe we nieuw kunnen kijken. Het is aan de sector zelf om te zoeken naar mogelijkheden en invullingen binnen deze visie.
9
Om de rol van de stad helder in kaart te brengen, zal ik het concept van stedelijkheid nader toelichten in het eerste hoofdstuk. Vervolgens geef ik in het tweede hoofdstuk een overzicht van wat Baricco verstaat onder ‘barbaren’. Om tot een totaalbeeld te komen van het barbarisme in Antwerpen maak ik gebruik van het portret van de barbaar in het derde hoofdstuk en ontleed ik dit portret van Baricco’s barbaar aan de hand van stedelijke fenomenen. Zo zal elk onderdeel beginnen met een deel van het portret, dat vervolgens aan de hand van de verbinding met het stedelijke verder uitgewerkt wordt. Uiteindelijk komen we zo op een totaalbeeld van het barbarisme in Antwerpen. In het daaropvolgende, vierde hoofdstuk probeer ik dit totaalbeeld toe te spitsen op de podiumsector, om tenslotte in de conclusie de bevindingen en ontdekkingen te bundelen die kunnen leiden tot een nieuwe vorm van omgaan met de culturele mutatie waarin Antwerpen zich bevindt.
10
11
1 Nieuwe Stedelijkheid 2013- 2016
Vanuit
het
Antwerps
Kunstenoverleg
bundelt
AKO-educatief
de
gemeenschappelijke verantwoordelijkheid naar publieksbereik in stedelijke context en dit in de vorm van Nieuwe Stedelijkheid 2013-2016,1 een gezamenlijk onderzoek vanuit de podiumsector zelf. De resultaten van dit onderzoek zouden overgedragen moeten kunnen worden op beleidsniveau tegen 20151
Dit engagement resulteerde, de voorgaande twee seizoenen, in expertiseuitwisseling tussen de deelnemende podiumgezelschappen en deelname aan landelijke fora rond de thema’s kunsteducatie, onderwijs en cultuur.
2016. Binnen dit kader formuleerde AKO-educatief de wens tot een vooronderzoek dat het veld in kaart brengt en vanuit een dynamische kijk een blik werpt op Antwerpen. Hoe profileert deze bruisende stad zich en wat zijn de mogelijkheden, de moeilijkheden en de benodigdheden met betrekking tot de podiumsector.
Stedelijkheid is een enorm breed begrip en wordt tegenwoordig te pas en te 2
Habermas voerde jarenlang een debat met de filosoof Luhmann, waaraan ik mijn motto ontleende. Hun debat ging over de vraag : waarom en in welke mate is de door de mens geschapen maatschappelijke orde niet willekeurig, niet arbitrair en ons vertrouwen en inzet waard. In 1971 publiceerden ze hier samen een boek over getiteld ‘Theory of Society or Social Technology: What Does Systems Research Attain?’
onpas gebruikt. Het kent zijn wortels in de stedenbouw, Het is een nieuwe visie over hoe we naar een stad kunnen kijken. Het nadenken over een stad en zijn publieke sfeer kent dan weer zijn grond in de moderniteit, en wel specifiek bij de filosoof/socioloog Jurgen Habermas.2 Volgens Habermas, moet er voor een optimale publieke sfeer een ruimte zijn waarbinnen rationele discussies kunnen worden gevoerd, vrij van dwingende machten. Sinds Habermas deze filosofie aan de wereld en zijn bewoners openbaarde is deze onlosmakelijk verbonden aan ons denken over publieke sfeer en het openbare. Zijn geëngageerde maatschappijkritiek bleek zeer toepasbaar op een op communicatie gerichte leefwereld.
12
De term openbaarheid kent een grote geschiedenis. De Nederlandse filosoof Kees Vuyck schreef recentelijk over de openbaarheid ‘Openbaarheid is ruimte voor onbeslistheid in het maatschapppelijk leven’. (Vuyck, 2005: 21) In Courant schreef hij met betrekking tot de podiumsector: “Het moet anders! De uitdagingen waarvoor de wereld en in die wereld de kunsten staan, zijn zodanig dat doorgaan op de oude weg geen optie is.” Vuyck streeft naar “openingen in het systeem […] om het voor verstarren te behoeden. […] Wie inziet dat onze dagelijkse cultuur inmiddels doordrongen is van alles waar de kunst ons ooit naar wilde doen verlangen, moet beseffen dat wie mensen nu een nieuw uitzicht wil bieden niet door kan gaan met het herhalen van de mantra’s van de moderniteit, zoals innovatie, flexibiliteit, individuele vrijheid. Die moet iets anders tonen. Ik denk aan: solidariteit, gemeenschap, verantwoordelijkheid voor andere, zorgzaamheid, opoffering.” (Vuyck, 2011: 13-15) De leefwereld van Habermas, namelijk de jaren ’80, is geëvolueerd naar een tijdperk waar de term stedelijkheid steeds meer naar voren wordt geschoven als een nieuw ‘te ontdekken’ veld in het maatschappelijk denken. Het Antwerps Kunstenoverleg (AKO) nam deze term over en voegde er nog ‘nieuwe’ aan toe om deze naar voor te schuiven als doelstelling voor het onderzoek dat zal lopen van 2013 tot 2016. Deze periode staat gelijk met het nieuwe politieke bestuur en kan zorgen voor een nieuwe politieke en culturele richting. Nieuwe stedelijkheid, of New Urbanism, is afkomstig uit de stedenbouw van de twintigste eeuw. Hier staat het creëren van een betere toekomst centraal. Dit door het creëren van een betere omgeving, betere verbindingen en stedelijke samenhang om zo de kwaliteit van het leven te verhogen. Zelfvoorziening staat centraal in deze steden.
Naar aanloop van de eeuwwisseling begon de podiumsector in Brussel, meer bepaald de KVS, belangstelling te tonen voor de filosofische stroming rond de 13
term stedelijkheid. In 1998 verscheen in Balcon/Balkon het artikel ‘En als we nu eens niet meer zouden navelstaren: Stad, theater en Brussel 2000’. Hierin stelde de schrijver: “Het hoeft dan ook niet zoveel verwondering te wekken dat de hele podiumsector in de hoofdstad de laatste jaren op de een of andere manier belangstelling is gaan tonen voor deze stad als natuurlijke biotoop van de podiumkunsten. Ideologisch heeft dat veel te maken met het besef dat een bepaalde vorm van stedelijkheid of stedelijk leven essentieel is voor het voortbestaan van theater als kunstvorm […]. In brede kring leeft het besef dat deze biotoop wel degelijk heel belangrijk is, niet voor cultuurspreiding, maar als voedingsbodem voor een volwassen artistiek leven. Kleine steden kunnen het draagvlak en de diversiteit niet leveren die van deze smeltkroes zo’n uniek fenomeen maakt.” (T’Jonck, 1998: 153-171) Dit is vandaag de dag even toepasbaar op Antwerpen. 'De hoofdstad van Vlaanderen', volgens de Antwerpenaren. Een bruisende stad, die 'zot is van A', en meer dan ooit geldt als een smeltkroes van nationaliteiten en leeftijden. Ook hier vinden we terug wat echte stedelijkheid kenmerkt, een hoge graad van gelaagdheid en verwarring. AKO wil, door middel van dit vooronderzoek, een beeld vormen van Antwerpen vanuit het brede publiek en zijn verhoudingen. Het centrale begrip in dit onderzoek is dynamiek. Door de stad te benaderen als een dynamisch netwerk wil het zo licht werpen op de verwarrende structuur die aan de basis ligt van het gelaagde stadsleven.
3
Erwin Jans is dramaturg van Toneelhuis
Het is een moderne evolutie dat de podiumsector steeds meer belang hecht aan de plek en verbinding met de stad waarin ze zich bevindt. Pieter T’Jonck reageerde in Etcetera op dit citaat van Erwin Jans3:
14
“Het theater wordt uit de stad geboren. Theater is niet alleen een kunstvorm, het is ook een sociale instelling. Het is tot in zijn diepste vezels verbonden met de stad, met haar politiek, haar problemen, haar conflicten, haar oplossingen. Theater is altijd theater van de stad. De collectiviteit is haar diepste merkteken. Toch is hetgeen er in het theater gebeurt niet zomaar ‘afbeelding’ van de stad. Theater is veeleer een ‘reflectie’, in de dubbele betekenis van het woord: een nadenken over en een spiegeling van. Het theater houdt de stad een holle of een bolle spiegel voor, een kritische vervorming van zichzelf. Theater geeft aan de stad een ander beeld.”
T’Jonck leidde hieruit af dat het theater de afbeelding is van de stad. De stad is als zodanig de collectiviteit, en dus is het theater de collectiviteit. Maar ook: het theater is… het andere. Het valt ook op dat waar T’Jonck de term ‘het publieke’ gebruikt, het bij Jans eerder om ‘het collectieve’ gaat. T’Jonck verklaart dat deze monumentale, kolossale gedachte, net zoals het begrip cultuur, “al even sterk naar een diepe grondlaag verwijst en finaal even moeilijk te vatten is” (T’Jonck, 1996: 69-71). Stedelijkheid wordt bij Erwin Jans door een positieve bril bekeken. Er is een nieuwsgierigheid die enkel in een stad kan worden bevredigd, een vrijheid die men elders niet vindt. “De vraag die men zich bij dit alles kan stellen is: waarom hecht het theatermilieu desondanks een bijna existentieel belang aan de stad als vestigingsplaats[…] Als een theater zich op zijn directe omgeving gaat richten, met het uitdrukkelijke plan de leefbaarheid en bewoonbaarheid ervan onder de aandacht te brengen/te verhogen, is dat een intrinsiek belangrijk streven.[…] Zo bekeken zijn theaters natuurlijk bijzonder belangrijk, omdat ze een beeld creëren dat nog veel sterker is dan dat van het eenvoudige monument. Op een diffuse manier doen ze de herinnering aan verbeelding van wat de stad ooit aan leven heeft geherbergd, even terug opduiken. Ze simuleren het stedelijke op een 15
superieure manier. En door die simulatie verlenen ze de praktijk van het theater in de stad een extra glans, een aura die het theater buiten de stad nooit zal hebben. De fantasie van de gebeurtenis, het bruisende leven vol gesprekken en discussie, avontuur zelfs, wordt er gratis bijgeleverd.” (T’Jonck, 1996: 69-71)
Als we naar de praktijk kijken, zien we dat vele theatergroepen het stedelijke als voedingsbodem gebruiken. In Antwerpen hebben we het MartHa!tentatief dat met de Revue van het Ontembare leven “anderhalf jaar lang berichten, feestavonden en spetterend toneel over het leven in de stad aan het begin van de 4
http://www.martha tentatief.be/
21ste eeuw”4 wil brengen. Waar een huis zich, volgens T’Jonck, richt op de verbeelding en de herinnering van een stad, richt dit gezelschap zich vooral op de verbeelding en de toekomst van de stad. Johan Petit, regisseur, acteur en artistiek leider van het MartHa!tentief, wil zich, zo verklaarde hij op de Grote Stadsshow, meer richten op wat een stad wordt, op waar we samen naar toe gaan. MartHa!tentief beschouwt de stad als een netwerk, waarin ook zij een knooppunt vormen en mee richting kunnen geven. Het benaderen van een stad als netwerk is ook een van de pijlers van filosoof Henk Oosterling, die innig verbonden is met zijn stad, Rotterdam. Rotterdam Vakmanstad/ Skillcity, een project waar Oosterling aan verbonden is, wordt verder in dit onderzoek nog besproken. ‘Volgens Oosterling wordt er nog steeds te veel in termen van het individu gedacht, en is dat een 19de eeuws discours. Dit staats haaks op het feit dat dit individu zich in de 21ste eeuw stilaan heeft ingebed in de samenleving.’ (Jans, 2009) Het draait in deze samenleving meer rond wat er zich tussen deze individuen afspeelt dan wat er zich in deze mensen afspeelt. De podiumsector zou zich dus eerder moeten richten op ‘wat er tussen de theatermakers en alle andere disciplines en krachten binnen het
16
culturele veld gebeurt. Oosterlings betoog stoelt op drie pijlers die hij met elkaar verbindt: kunst, filosofie en politiek. Het gaat er om hoe het theater, bevrijd van het 19de eeuwse denken met betrekking tot de “zwarte doos,” een constructieve rol kan spelen in de 21ste eeuw. Niemand kan zonder conceptualiteit noch reflexiviteit, maar er moet op een andere manier met de huidige concepten worden omgegaan wil men constructief praten over cultuur.’ (Jans, 2009).
Dat de podiumsector anders moet omgaan met de concepten die ze nu hanteert zal verder in dit onderzoek duidelijk worden. Dat dit moeilijk wordt, is niet te negeren. Theaterhuizen zijn onlosmakelijk verbonden met productie, planning, verkoop en werkingen. In tijden van besparingen spelen cijfers en middelen een steeds grotere rol en komen deze steeds meer op het voorplan te staan. Of zoals T’Jonck het verwoordde: “Theater […] blijkt in de praktijk meer en meer te circuleren in een globaal aanbod van een cultuur- en amusementsindustrie en gaat, in niet onbelangrijke mate, ook over geld en jobs” (T’Jonck, 2000: 4246). Dit alles staat nogal ver af van wat de inzet van theater zou moeten zijn, maar het is in deze realiteit er onlosmakelijk mee verbonden. Voor de benodigde, andere manier van omgaan met de bestaande concepten, halen we onze inspiratie bij Alessandro Baricco (1958), een Italiaanse filosoof en schrijver wiens werk in het verleden is bekroond met verschillende internationale prijzen.
17
18
2 Alessandro Baricco over de barbaren In 2006 begon Baricco met het schrijven van dertig afleveringen voor de Italiaanse krant, La Repubblica. Als uitgangspunt nam Baricco iets wat de hele wereld op dat én dit moment lijkt bezig te houden, namelijk de angst voor de culturele verloedering. De generatie die hij bestudeert, namelijk de jongeren van vandaag, noemt hij de barbaren. Hun cultuur is die van het barbarisme, een cultuur die deels vernietigd wat vroeger werd opgebouwd om de toekomst te maken. In het bestuderen van de door cultuurpessimisten bestempelde verloedering selecteert hij enkele concepten: snelheid, vercommercialisering, vereenvoudiging,
oppervlakkigheid
(tegenover
diepgang),
technologische
vernieuwing, spectaculariteit, toegankelijkheid, beweging, vertalingen, en de destructie. Deze begrippen zijn de kern van het barbarisme en zullen het begrippenkader vormen van dit onderzoek naar Nieuwe Stedelijkheid in het culturele veld in Antwerpen. Dit omdat zij net de aanleiding zullen vormen tot een anders kijken naar, een anders omgaan met, een anders denken over.
In de eerste plaats gebeurt dit anders denken niet bruusk of plotseling. Voor Baricco is het niet zo dat we beschaving aan de ene kant moeten zien en barbarisme aan de andere. Er is geen clash of kloof, eerder een transitie. Een overgang van een oude cultuur naar een nieuwe. We bevinden ons dus, vandaag, in een staat van mutatie, niet van revolutie. “De generatie die deze ontwikkeling in gang heeft gezet, kun je niet echt revolutionair noemen. Iemand als Sergey Brin, één van de mannen achter Google, bepleit geen gewelddadige omwenteling. Daarbij voltrekt het proces zich niet razendsnel. Ik maak het liefst de vergelijking met de opkomst van het Humanisme of de Romantiek. Of met
19
geologie: iedere dag voel je de aarde een beetje bewegen en op een gegeven moment kijk je opeens tegen een berg aan.”5
Dus toegepast op de podiumsector: om anders te denken, moet ze geen bruuske 5
De Standaard, 16 juli 2010, ‘De barbaren’, Bas Heijne
omwenteling maken. Ze moet mee evolueren, zich ontwikkelen. Dit is geen pleidooi om te volgen, om de barbaren te volgen in de evolutie. Dit is een pleidooi om gevoelig te blijven en deel uit te maken van de mutatie. Om samen met het barbarisme te muteren en zichzelf in veiligheid te brengen in de mutatie. Dit kan enkel als we hun strategieën, doelen en kerneigenschappen kennen. De barbaar is, naar Baricco’s model, iemand die er steeds op uit is een onmaat te creëeren. Deze onmaat is een zekere vorm van destructie die voortkomt uit een angst voor de diepte. Hij of zij gelooft niet meer in diepgang. De ware betekenis ligt voor de barbaar in de beweging. Deze beweging wordt gegenereerd door acties en ervaringen. Toegankelijkheid is een belangrijk streven van de barbaar, deze toegankelijkheid bereikt hij door het inzetten van nieuwe technologieën. Om de overgang naar het barbarisme niet als een revolutie te zien, is het belangrijk dat de oude cultuur in de vorm van een vertaling binnengebracht wordt in de cultuur van het barbarisme. Om de rol van de barbaar en het barbarisme in Antwerpen helder in kaart te brengen zal ik de concepten zoals vermeld in bovenstaand portret proberen toe te lichten door ze aan te stofferen met de stedelijke, Antwerpse context en ze telkens terug te linken aan Baricco’s visie. Zo hoop ik, uiteindelijk, een totaalbeeld te krijgen van het barbarisme in Antwerpen en de noodzaak aan een nieuwe visie die hierop een antwoord tracht te bieden.
.
20
21
3
Antwerpen en het barbarisme Om de link tussen Antwerpen en het barbarisme te verduidelijken is eerst een totaalbeeld van Antwerpen nodig.. Een stand van zaken waaruit we kunnen vertrekken en waarop we kunnen verder bouwen.
&
Stad onder Stoom De stad Antwerpen publiceerde net zijn nieuwe bevolkingscijfers6. Duidelijk was het signaal: er worden elk jaar steeds meer kinderen in onze stad geboren en meer dan vijftig procent van de 0 tot 9 jarigen zijn allochtoon. Hier komt nog eens bij dat een kwart van deze kinderen opgroeien in een kansarm gezin. Als deze kinderen allemaal opgroeien in een wereldbeeld zoals Baricco het beschrijft, kan de sector niet anders dan mee te evolueren, dan aan te passen,
6
http://www.ant werpen.buurtmo nitor.be/
dan na te denken. Antwerpen is altijd al een vluchtige stad, een migratiestad, geweest. Een internationale haven. Mensen trokken er altijd al naar toe, om dan weer weg te trekken. Ondertussen leven er meer dan 170 nationaliteiten samen, zijn er 7 erkende levensbeschouwingen en doen wij het, op vlak van verdraagzaamheid en multiculturaliteit, beter dan New York. Dat mogen we in de verf zetten. Dit alles samen maakt het een 'stad van de vluchtigheid'. Een begrip waar men onnodig schrik voor heeft, ook binnen de culturele sector. Want alles wat vluchtig is, is onzeker. Blijft niet. Maar wat als net dat een kenmerk is van de stad waar je zo centraal in aanwezig bent? Doet men er dan niet goed aan om ook hier op in te spelen? Binnenkort kiezen we een nieuw stadsbestuur. Hiervoor organiseert Antwerpen aan ’t Woord, in samenwerking met Sociale Netwerken, Opsinjoren en het Stedelijk Wijkoverleg vijf interessante infomomenten over de tendensen
22
in onze stad. Het eerste infomoment was Stad onder Stoom. Tom Meeuws, bedrijfsdirecteur bij Stad Antwerpen, bundelt hier de mogelijke demografische en socio-economische cijfers van de stad Antwerpen en uitdagingen waar de stad voor staat: 7
http://www.dewereld morgen.be/artikels/20 12/04/27/detoekomst-vanantwerpen-in-vijfdelen
“Antwerpen telt ongeveer 500.000 inwoners en is dus een kleine grootstad. Dit uit zich in een aantal typische kenmerken die Antwerpen gemeen heeft met andere grootsteden. Het gaat daarbij om de diversiteit aan functies die een stad als Antwerpen vervult zowel voor de eigen inwoners als voor de omliggende regio. Ook de demografische en socio-economische kenmerken zijn typisch die van
een
grootstad:
gezinssamenstelling,
leeftijd,
inkomen,
opleiding,
herkomst,… Onlangs werd nog duidelijk aangetoond dat Antwerpen, net als andere grootsteden, een aankomstplaats is voor migranten. Misschien is wel het meest typische kenmerk van een grootstad dat ze in voortdurende verandering is.”7
De context van de stad fungeert hier als vertrekpunt. De staat van de stad kent drie pijlers: bevolkingsgroei, ongelijkheid en leefbaarheid. De bevolking van Antwerpen groeit netto per jaar met een aantal duizenden. Het laatste jaar zijn er officieel meer dan 14.000 Antwerpenaren bijgekomen. Het ritme van de bevolkingsgroei neemt ook toe sinds 2000, zowel het migratiesaldo en de natuurlijke groei. Daar waar het al dichtbevolkt is, vinden we ook de meeste groei terug. De jongeren en kinderen kennen een gigantische stijging van een kwart groei. De eerste uitdaging is dus de toename van kinderen in Antwerpen. De tweede uitdaging is de grote groei van de groep ouderen. De verhouding ziet er zo uit: 102 jongeren per 100 ouderen. Onder jongeren verstaan we de 0 tot 18 jarigen, onder ouderen de 65 plussers. Van deze groepen heeft nog eens 1 op 5 een vreemde nationaliteit of 40 procent is deel van een gezin waarvan het
23
gezinshoofd een vreemde nationaliteit heeft. Voor de politiek is het misschien handig om te vermelden dat binnenkort de helft van alle stemgerechtigden van allochtone afkomst zal zijn. 30 procent van de Antwerpenaren is geboren in de stad. Het aandeel allochtonen per leeftijdsgroep ziet er ongeveer zo uit: Bij de 0 tot 9 jarigen is dit 57,4 procent, bij de 10 tot 19 jarigen 50,2 procent, bij de 20 tot 29 jarigen is dit 48,3 procent en bij de 30 tot de 39 jarigen 49,1 procent. Een kwart van de kinderen tussen de 0 en de 9 jaar wordt ook nog eens in een kansarm gezin geboren. Dit komt neer op 22,6 procent. Dit aantal voor Antwerpen is het hoogste getal van heel Vlaanderen. Iets meer dan een vijfde van de Antwerpse borelingen is kansarm, tegenover ‘slechts’ 8,1 procent als Vlaams gemiddelde. De jeugd van de toekomst kent dus de grootste variëteit aan culturen en nationaliteiten en kampt ook nog eens met een onzekere levenstoestand. Het cijfer is te hoog om te negeren en roept op tot het ontwikkelen van nieuwe strategieën en denkpistes. Dat Antwerpen een dynamische stad is, bewijst het hoge percentage aan verhuizingen die ze kent. 100.000 mensen per jaar. Dit is 1 op 4 mensen. Hoe dichter bij de kernstad hoe groter de verhuisbeweging. De mensen die het zich kunnen permitteren, verhuizen naar buiten het stad, de suburbane droom is nog sterk verankerd in de mensen. De kernstad heeft een zeer hippe reputatie, maar ook buitenwijken zoals Borgerhout worden steeds hipper. Meer en meer jonge gezinnen verhuizen naar deze wijken. De randsteden zijn moeilijker. In 2060 kennen we ook een grotere instroom van allochtonen, wat natuurlijk veel te maken heeft met de grote concentratie van de allochtonen in Antwerpen. Volgend jaar is het vijftig jaar geleden dat de eerste Marokkanen en Turken in Antwerpen aankwamen (misschien een idee voor een viering?), dus het is allemaal heel snel gegaan. Dit alles gebeurde in een enorm sterke economische periode maar urbanistisch was het een drama.
24
Bob Cools, Antwerps burgemeester van 1983 tot 1994 kan hier over getuigen. De stad was niet voorbereid en vooral de scholen niet, terwijl volgens Cools het onderwijs net het belangrijkste en meest kritische punt is. Het was een periode waarin extreem rechts heel goed gedijde doordat de Antwerpenaar zich bedreigd voelde en zich vervreemd voelde van de eigen stad. Integratie is een proces, maar we boeken vooruitgang. Volgens ex-burgemeester Cools is de vreemdeling nu minder vreemd. "De jonge Antwerpenaar is verdraagzamer, losser, vlotter en spraakzamer", zo verklaart Cools op de Grote Stadsshow op 19 mei 2012. Cools gaat verder door te verklaren dat Antwerpen eindelijk meer jonge mensen telt dan ouderen, dit is een goede, gezonde bevolkingsgroei. Nu moet enkel de bevolkingskwaliteit nog naar boven, door voornamelijk meer aandacht en middelen aan educatie te besteden. Cools meest opmerkelijke uitspraak van de avond was door te verklaren dat het begrip ‘Antwerpenaar’ op dit moment leeg is. Dit moet opnieuw ingevuld worden. Hetzelfde idee dus als Claude Leforts concept van de machtspositie in een democratie. In dit proces is het volgens Cools ook goed om de term ‘allochtoon’ onder de loep te nemen, want de term dekt de lading niet. In Amerika hebben ze hier betere concepten voor gekozen, bijvoorbeeld ‘African-Americans’. Hier in België, hebben we naar Nederlands model, voor de algemene term allochtoon gekozen. Hieronder vallen Polen, Marokkanen, Turken, Chinezen, Mexicanen,… Maar ook zowel eerste als tweede en zelfs derde generaties. Wat voor draagwijdte kan een stempel hebben? Hoe algemeen kunnen we gaan? Met het begrip allochtoon zijn we duidelijk alle grenzen aan het overschrijden. Politiek journalist Yves Desmet pikt hierop in en sluit zich bij Cools aan. Volgens Desmet is het probleem met immigratie dat dit altijd dubbel verlies inhoudt. De immigrant verliest zijn ‘thuis’ en zijn verleden en de ontvangende verliest door de komst van de immigrant het beeld van zijn thuis. Aan beide
25
kanten dus verlies. Hierdoor zal het altijd een moeilijk, en soms pijnlijk, proces blijven, maar het is desondanks ook een verrijking. Dit wordt nog eens versterkt doordat er mondiaal twee nieuwe fenomenen zijn in de gehele geschiedenis van de mensheid. Eén: er wonen nu meer mensen in de steden dan op het platteland. Twee: we leven in een tijdperk met enorme migratiestromen. Dit maakt dicht samenleven er niet makkelijker op. Volgens Desmet moeten we daarom ook niet meer teren op het gemeenschappelijk verleden, aangezien dat dit er praktisch niet meer is, maar op een gemeenschappelijke toekomst. Daar hebben we Baricco weer. Toekomst. Dit wil niet zeggen dat we ons verleden overboord moeten gooien, nee, we moeten het integreren in ons heden, in onze gezamenlijke toekomst. Op vlak van bevolkingsgroei is Antwerpen een aantrekkelijke en beloftevolle migratiestad. Iets wat ze in de geschiedenis altijd al geweest is. Naast New York en Amsterdam is Antwerpen de stad met de meeste verschillende nationaliteiten. “Antwerpen is geen diverse stad meer, het is een superdiverse 8
http://www.dew ereldmorgen.be/a rtikels/2012/04/ 27/de-toekomstvan-antwerpenin-vijf-delen
stad. En die superdiversiteit vergt een gespecialiseerde aanpak”, zegt Tom Meeuws.”8 De jongeren kampen ook met een ander groot probleem. De schoolvertraging ligt hier hoger dan in Vlaanderen. Dit komt door het watervalsysteem (ASO, KSO, TSO en BSO). Het Belgisch onderwijssysteem is het slechtste systeem om ongelijkheden weg te werken en volgens OESO, het beste voor de individuele prestaties. De jongeren die niet uit de Europese Unie afkomstig zijn, kennen het hoogste percentage op gebied van schoolse vertraging. Dit bedraagt 45,1 procent. 2,8 procent van deze jongeren geniet steun. Het is deze groep die de risicogroep vormt in Antwerpen. De Antwerpse kleuters kampen dan weer met een tekort aan plaats in scholen. De ongelijkheid in Antwerpen kent dus vele nieuwe sociale kwesties die tot op de dag van
26
vandaag onopgelost blijven. Er heerst hier een soort van ongewenst sociaal determinisme. Op vlak van leefbaarheid neemt de agressie toe bij klassieke criminaliteit. 24 procent van de Antwerpenaren voelt zich onveilig in de stad. Op de eerste plaats staat verkeerslawaai en agressie, op de tweede plaats het rondhang gedrag van groepen. 35 procent van de vrouwen tussen de 16 en de 25 jaar is al lastiggevallen. 66 procent denkt dat de kans groot is dat ze in de toekomst lastig gevallen worden. Hier horen we dus een roep naar fatsoenlijk stadsgedrag.In het algemeen scoort Antwerpen echter goed op gebied van tolerantie. Veel beter dan andere, grote steden. Misschien net dankzij de hoge graad van multiculturaliteit? Op de vraag of de mensen zich een echte Antwerpenaar voelen, antwoorden velen ‘ja’. De stad kent dus een zeer positief stadsimago, waar de bewoners zich graag bij aansluiten. De tactiek van de stadsimageneering van de rode A en bijhorende slogans is dus aangeslagen. Door de globalisering van de cultuur worstelen veel mensen met het thuisgevoel. De vragen die rijzen zijn ‘Wie hoort hier?’, ‘Hoor ik hier?’. Het is hier de clash tussen de kosmopoliet en de provincialist die plaats vindt. In steden kennen we ook een hoge graad van individualisering. De individualist worstelt met solidariteit en met de vragen ‘Wie help ik?’ en ‘Wie helpt mij?’. Hier gaat het tussen keuzevrijheid versus kuddegedrag. Samen met bovenstaande is er ook het gebied van de delegitimering. Hier worstelt men met gezag en de vragen ‘Wie geloof ik?’ en ‘Wie gelooft mij?’. ‘Stad onder Stoom’ biedt drie toekomstscenario’s. Het eerste is dat van de iconografische pretstad: hier vinden we ‘citysumers’. Een hip woord voor het consumeren van een stad. Ze gebruiken de stad. In deze stad is er veel concurrentie maar ook consumptie. Men kent hier een hoge graad van wereldburgerschap. Het tweede toekomstscenario is dat van de ordentelijke frontstad. De drie kernwoorden zijn hier: urban nomads, law & order en 27
staatsburgerschap. Het derde is die van de voorzienige grootstad. Kernwoorden zijn hier: citypublizen9, publieke familiariteiten en stadsburgerschap. 9
Publizen is ‘a very public citizen’.
Algemeen kunnen we stellen dat publieksbinding lijkt plaats te maken voor eenmaligheid. Vluchtigheid blijft een kerneigenschap van Antwerpen en in zo’n stad moeten we vreemden durven te zijn. Kleine, lokale instellingen blijven van
10
http://www.dewere ldmorgen.be/artikel s/2012/04/27/detoekomst-vanantwerpen-in-vijfdelen Informatie voor dit hoofdstuk is te danken aan de lezing Stad onder Stoom en de website http://www.antwer pen.buurtmonitor.b e/
groot belang omdat ze persoonlijk contact hoog in het vaandel dragen. Het is volgens Meeuws belangrijk om het “kleine ontmoeten nieuw leven in te blazen. Publieke ruimten privaat invullen kan ook voor spanningen zorgen”.10 Exit geëngageerd publiek, in: de vluchtige barbaar. Nu we weten hoe Antwerpen er in cijfers uitziet kunnen we teruggrijpen naar het portret van de barbaar:
De Bariccaanse barbaar is iemand die er steeds op uit is een onmaat te creëeren, deze onmaat is een zekere vorm van destructie die voortkomt uit een angst voor de diepte. Hij of zij gelooft niet meer in diepgang. De ware betekenis ligt voor de barbaar in de beweging, deze beweging wordt gegenereerd door acties en ervaringen. Toegankelijkheid is een belangrijk streven van de barbaar, deze toegankelijkheid bereikt hij door het inzetten van nieuwe technologieën. Om de overgang naar het barbarisme niet als een revolutie te zien, is het belangrijk dat de oude cultuur in de vorm van een vertaling binnengebracht wordt in de cultuur van het barbarisme.
28
‘DE BARICCAANSE BARBAAR IS IEMAND DIE ER STEEDS OP UIT IS EEN ONMAAT TE CREËEREN’
& De Onmaat Ook al is de overgang geleidelijk, in hun gedrag zijn de barbaren hard, explosief, destructief. Ze kiezen hier bewust voor, volgens Baricco. Het is in deze destructie dat ze creëren. Ze veranderen de heersende regels en zetten deze gealterneerde regels in voor hun eigen doeleinden. De barbaren streven naar drie zaken. Het eerste is het overboord gooien of aanpassen van oude regels, het tweede is plezier maken en het derde is geen schrik hebben om te falen. Dit laatste zolang de graad van succes altijd iets groter is dan de graad van je falen. Het is de ervaring die telt. Je kan dit laatste ook wel zien als de ‘trial and error’ methode. Voor de barbaren zijn het deze drie zaken die leiden tot inspiratie. De destructieve barbaar is voor cultuursocioloog Pascal Gielen als concept niet zo verrassend, ze sluit namelijk aan bij onze eigen ontstaanscultuur, namelijk bij het modernisme en zijn bijhorende visie op kunst. Gielen probeert in zijn essay Cultuurbeleid voor barbaren (2012) een nieuw soort beleid uit te tekenen binnen Baricco’s concept van de destructieve barbaar. Hij toont aan dat Baricco’s visie op de barbaar wel eens de juiste zou kunnen zijn als we geschiedkundig en politiek eens terug kijken in de tijd om dichter bij de kunst en een passend beleid te komen. Pascal Gielen vertrekt, in de eerste plaats, vanuit de politiek om zo tot een degelijk cultuurbeleid (voor de barbaren) te komen. Voor hem zijn politiek en kunst/cultuur onlosmakelijk met elkaar verbonden. Iets waar we ons enkel bij kunnen aansluiten aangezien we bij het idee van stedelijkheid al zagen dat cultuur en beleid, en dus politiek, innig verbonden zijn. Gielen is niet de eerste 29
om dit te insinueren. Walter Benjamin schreef in 1936 Het Kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid, waarin hij de relatie tussen de driedeling techniek, cultuur en politiek verduidelijkt door deze termen te verbinden met de tijd waarin hij zich bevindt. De techniek die men op dat moment hanteerde, was die van de massamedia, de cultuur die van de massacultuur en de politieke heersende stroming die Benjamin eraan verbond was het fascisme.
“Op het ogenblik […] dat de maatstaf van de echtheid op de kunstproductie niet langer van toepassing is, is ook de gehele sociale functie van de kunst ondersteboven gehaald. In de plaats van haar fundering op het ritueel komt haar fundering op een andere praktijk: namelijk haar fundering op politiek.” (Benjamin, 1985: 17-18)
Baricco is niet onbekend met Benjamins wetenschap. Hij ontleent zelfs een van de vier motto’s voor De barbaren aan Benjamin, namelijk ‘Mickey Mouse’, dit laatste gebruikte Baricco om aan te tonen dat dit boek, net zoals volgens hem Benjamin, nergens zijn neus voor ophaalt. Alessandro Baricco heeft ontzaglijk veel respect voor de Duitse literatuurcriticus:
“Hij probeerde nooit te begrijpen wat de wereld was, maar altijd wat de wereld aan het worden was. Ik bedoel: wat hij boeiend vond aan het heden waren de tekenen van de mutaties die dat heden zouden opheffen. Het waren de transformaties die hem interesseerden […] Van Baudelaire tot aan de reclame, wat het ook was waarover hij zich boog, het werd de profetie van een toekomstige wereld, en de aankondiging van een nieuwe beschaving. Ik zal proberen het iets nauwkeuriger te zeggen: voor hem betekende ‘begrijpen’ niet dat je het onderwerp van de studie kon plaatsen in de bekende landkaart van de 30
werkelijkheid, en daarmee definieerde wat het was, maar dat je aanvoelde op welke manier dat onderwerp de landkaart zou wijzigen en onherkenbaar zou maken.[…] Daarmee bedoel ik dat hij een van de eersten was die vond dat het DNA van een beschaving niet alleen werd gevormd in de hogere echelons van haar bewustzijn, maar ook, of misschien wel juist, in de op het eerste zicht meest onbeduidende ontsporingen ervan.” (Baricco, 2012: 22-24)
Benjamin geeft aan dat hedendaagse kunst niet mogelijk is zonder argumentatie en tegenargumentatie, net daar waar men het onderscheid tussen kunst en nietkunst onderzoekt. Hierdoor overleeft kunst slechts maatschappelijk door op de politiek te steunen. Gielen voegt hieraan toe dat vanaf de moderniteit de politiek een democratie vereist. Kunst bezet, volgens Gielen, als onmaat de plaats van een barbaarse minderheid. Deze minderheid krijgt enkel kansen in een systeem dat hier garanties voor biedt. “Kunst is daarom nog geen politiek, maar ze hoort wel thuis op het domein van het politieke […] ze geeft vorm aan het samenleven.
Ook
ingrepen
van
kunstenaars
en
de activiteiten
van
kunstinstellingen kneden het sociale verkeer binnen een maatschappij.” (Gielen, 2012: 10)
Volgens Pascal Gielen ontleende Baricco de driedeling van Benjamin, namelijk techniek, cultuur en politiek, en paste hij deze toe op de wereld van de barbaar. Voor Baricco is de techniek het internet, de cultuur het barbarisme en de politiek de democratie. Een degelijk cultuurbeleid kan volgens Baricco enkel dus in een democratie. Voor Gielen beschrijft Baricco dit te kort door de bocht. Gielen zet de voorwaarden op een rijtje: “De bottom line van eender welk democratisch regime bestaat eenvoudig geformuleerd uit twee fundamentele grondbeginselen, met name uno, de verzekering dat de macht van de demos door een meerderheid wordt gerepresenteerd én secundo, de garantie van een 31
wettelijk kader of een juridisch apparaat dat minderheden op zijn minst beschermt (Lukacs, 2005: 5). In het beste geval zorgt zo’n wettelijk kader er eveneens voor dat minderheden worden ondersteund, gestimuleerd en geëmancipeerd. Binnen een democratie schept of beschermt de meerderheid dus paradoxaal de mogelijkheden voor de minderheid om meerderheid te worden, en dus de macht over te nemen. Daarom stelt de politiek filosoof Claude Lefort dat de plaats van de macht binnen een democratische bestuursvorm prinicipieel leeg is (Lefort, 1988:17). Of concreter geformuleerd: ze kan de jure altijd vacant worden verklaard. Wie binnen een democratie de plaats van de amcht bezet, accepteert dat er een moment komt waarop zij of hij die plek zal moeten afstaan. En sterker: binnen een radicale democratie stimuleert de meerderheid zelfs dit proces, waardoor het steeds zijn eigen troonafstand voorbereidt.” (Gielen, 2012: 2-3) Hierdoor verschilt de democratie fundamenteel van het (neo)liberalisme dat politiek voert in functie van een goede marktwerking - en het populisme. Het populisme kan niet bestaan zonder democratie, ze heeft de meerderheid nodig maar ze ontkent, in tegenstelling tot de democratie, de minderheden. Massamedia spelen een belangrijke rol bij het populisme.
“Van belang is dat technologische ontwikkelingen niet neutraal bemiddelen tussen culturele uitingen en een publiek. Het ontstaan van radio en televisie heeft ook letterlijk vorm gegeven aan het publiek. Ze hebben culturele smaken bepaald […] heeft de culturele industrie ze letterlijk een nieuwe identiteit verleend. Theodor Adorno en Max Horkheimer noemden dat in hun tijd al barbaars. […] Democratie wordt imagocratie. Dat is de gekende kritiek van de Frankfurter Schule, maar ook van bekende figuren zoals Guy Debord die de problematiek van de spektakelmaatschappij aankaart. De vraag is echter of de
32
nieuwe technologisch ontwikkeling internet eveneens een gelijkaardig soort barbarisme genereert, zoals onder andere Baricco signaleert.” (Gielen, 2012: 4)
Alhoewel volgens Gielen het populisme op zichtbare wijze deze minderheden probeert te ondermijnen zijn er ook subtielere mechanismen die dit betrachten, zoals
het
liberalisme.
Net
daarom
zijn
voor
Gielen
collectieve
solidariteitsmechanismen, , tussen generaties, culturen, etc. cruciaal. Enkel zo kan men een democratisch systeem uitbouwen waarin kunst mogelijk is.
“Voor een democratie is een sociaal programma echter noodzakelijk om zwakkere groepen alle kansen te bieden om participatieve macht te verwerven, terwijl een cultureel- en onderwijsprogramma dan weer de nodige denkkaders en reflexiviteit moet genereren om telkens opnieuw alternatieve bestuursvormen en machtsuitingen te bedenken.” (Gielen, 2012: 4) Als we dieper ingaan op het element techniek dan moeten we de term massamedia ietwat kaderen, volgens Gielen. De massamedia van Benjamin, en die van de Frankfurter Schule, was voor de passieve massa. Deze massa werd door hogerhand bestuurd en geleid door kapitalistische, commerciële motieven. Het publiek in deze massa wordt gemanipuleerd en de kunst die hen wordt aangeboden is inhoudsloos. Vanaf de jaren zeventig is dit een interpassieve massa geworden. Interpassiviteit is een term die we ook terugvinden bij Slavoj Žižek. Deze verklaarde dat er tegenwoordig geen engagement meer is. We hoeven ons niet meer te engageren omdat alles op maat gemaakt wordt. Interpassiviteit wordt gecreëerd. Sommige media en kunstwerken dragen zorg voor hun eigen perceptie (Van Oenen, 2005). De massa was de gewone man, de grootste
gemene
deler.
Deze
was
anti-elitair,
kleinburgerlijk
en
vertegenwoordigde de middelmaat, de gewone man. Het is ook binnen dit kader
33
dat Baricco het Amerikaans imperium aanhaalt. De Amerikaanse cultuur is voor Baricco de cultuur van het Imperium. Omdat deze cultuur de middelen heeft legt ze de hele wereld een bepaalde smaak op en is ze overal. (Baricco, 2012: 47) Dezer dagen is door specifiek en doelgericht onderzoek naar doelgroepen de mogelijkheid gecreëerd om nog meer zaken, op maat gemaakt, aan te bieden. Zelfs zo veel, volgens Van Oenen, dat we tegenwoordig ook de ervaring overlaten aan anderen: “Meer in het algemeen wordt tegenwoordig veel activiteit en betrokkenheid ‘uitbesteed’: aan curatoren, managers, toezichthouders en – wel het meest veelzeggend – ‘providers’. Niet omdat het geloof in interactiviteit is verdwenen, maar juist omdat er zoveel interactiviteit van ons moderne burgers wordt verwacht dat we het eenvoudigweg ‘niet meer trekken’. We moeten wel uitbesteden, of we willen of niet.” (Van Oenen, 2005): 47)
Het
cultiveren van de smaak van de middelmaat staat voorop als doel voor de massamedia. Gielen stelt zich, samen met Baricco, de vraag hoe we internet 11
http://www.soiree barbare.be/post/19 284572029/cultuu rbeleid-voorbarbaren-pascalgielen
moeten bekijken binnen dit kader. “Gaat het slechts om de zoveelste technologische evolutie die vorm geeft aan de middelmaat […] of kan het internet de katalysator vormen van een meer geavanceerd barbarisme, wars van politieke correctheid en culturele eenheidsworst?”11 Het tweede scenario lijkt het meest logische omdat internet inderdaad de mogelijkheid geeft tot actie. Mits niet te gereguleerd, biedt internet de mogelijkheid om zich als barbaar te ontwikkelen in alle vrijheid. Kijk maar naar de verscheidene blogs. Ook komt Gielen later in het artikel uit op de conclusie: “In dat opzicht is het geen massamedium maar een ‘multimedium’.” (Gielen, 2012: 14) Het internet is een interactief medium waarop geargumenteerd kan worden en staat open voor minderheden.
Na de techniek komen we uit op de kunst, en deze kunst
is volgens Gielen inherent barbaars. Sinds het modernisme is de kunst er steeds
34
op ingesteld om een onmaat te creëren. Deze gedachte ontleent Gielen aan filosoof Paolo Virno: “Great 20th-centruy avant-garde art from Célan to Brecht and Montale, has demonstrated the crisis of experiential units of measure. It is as if the platinum metre bar kept in Paris to define the standard length of a metre suddenly measured 90 or 110 centimetres. This emphasis on immoderation, disproportion and the crisis in units of measure is to be credited greatly to avant-garde art […]. It is as if the metre, the standard set to measure cognitive and affective experience, no longer works.” (Virno in Gielen, 2012, 8) Hedendaagse kunstenaars zijn dus beeldenstormers en zijn er steeds op uit om een onmaat te creëren. De kunst wordt dus letterlijk barbaars. En zo komen we op het motto van dit onderzoek. Luhmann schreef hierbinnen in 1997: "Alles wat is, kan ook altijd anders zijn." Hiermee bedoelt Luhmann dat kunst een mogelijkheidszin creëert. Het maakt ruimte voor frictie, voor discussie, het vormen van andere visies, meningen en interpretaties. Het is net deze ruimte die de kern uitmaakt van het artistieke veld. Net doordat ze deze onmaat opzoekt, bezet kunst het terrein van de minderheid. “Maar de dynamiek binnen de kunstwereld wordt slechts gegarandeerd wanneer er telkens opnieuw een ‘onmaat’ kan worden geïnstalleerd. En juist deze wet op barbarisme maakt dat er binnen de kunstwereld zoveel gepraat, geschreven en gediscussieerd wordt.” (Gielen, 2012: 10). Zo komen we op een tweede zeer belangrijk thema van dit onderzoek, namelijk: dynamiek. Het is de dynamiek die er voor zorgt dat er steeds een onmaat kan gecreëerd worden, deze onmaat is barbaars en tegelijk inherent aan kunst. Ze vormt de drijfveer van de kunst. Onlosmakelijk verbonden met de drie voorgaande pijlers, rest er ons nog: de cultuur. Hier het barbarisme. Gielen, net zoals Baricco, onderscheidt twee 35
soorten barbaren. De barbaar van de middelmaat en de beeldenstormers. Baricco ziet overwegend de eerste soort, terwijl Gielen zich meer uitspreekt over de koplopers van de beeldenstorm, maar een tweedeling hebben we altijd al gemaakt. Er zijn passieve burgers en er zijn actieve burgers. Er zijn de denkers en de doeners. Er zijn er die op barricades springen en er zijn diegene die kijken en verder wandelen. Het belangrijkste hier is dus: ze zijn er, de actieve barbaren. Concrete oplossingen of pistes voor een cultuurbeleid geeft Gielen nochtans niet. Zijn conclusie luidt: “Een cultuurbeleid dat met de internetgeneratie weet om te gaan kent en stimuleert dan ook zijn barbaren. Het heeft geen angst voor het barbarisme van de ander en beroept zich dan ook niet op reactionaire middelen zoals het herinroepen
van
een
(nationale)
canon,
zoals
men
vandaag vanuit
neonationalistische hoek vaak doet. In de plaats van het instellen van zo’n culturele ontologie, reikt het best navigatiesystemen aan waarmee nieuwe barbaren zich binnen een cultuur kunnen bewegen. Zo’n cultuurbeleid doet ook niet mee aan de obsessie voor de creatieve industrie. […] Beleid geeft met andere woorden kansen aan vele singuliere stemmen en leert deze navigeren om een argumentatieve weg op de wijde zee te banen. Het laat daarmee voortdurende mutatie toe en trekt geen muren op zoals al het fundamentalisme beoogt. Zo’n cultuurbeleid cultiveert en faciliteert met andere woorden zijn barbaren. Het doet dat in naam van de democratie.” (Gielen, 2012: 14). Als we de barbaren willen cultiveren en faciliteren moeten we eerst begrijpen van waaruit hun destructieve drang ontstaat. Volgens Baricco ontstaat deze creatieve destructie van de barbaar uit de angst voor de diepgang.
36
37
‘DEZE
ONMAAT IS EEN ZEKERE VORM VAN DESTRUCTIE DIE VOORTKOMT UIT
EEN ANGST VOOR DE DIEPTE. HIJ OF ZIJ GELOOFT NIET MEER IN DIEPGANG. DE WARE BETEKENIS LIGT VOOR DE BARBAAR IN DE BEWEGING’
&
De diepte en de beweging De barbaren vrezen de diepte, de diepgang. Dit idee waarin men een klein deeltje van de werkelijkheid neemt en al zijn tijd en aandacht offert aan dit kleine onderdeel om zo dieper tot de kern te komen van het zijn. Van het ultieme weten. Deze visie, die sinds de Romantiek ons denken over wetenschap en echt ‘weten’ heeft bepaald, is wat zij verwerpen. Het is ook deze visie die Baricco zelf verwerpt. Volgens hem is deze diepte onbestaande, een optische illusie; ze is een voortvloeisel uit onze hang naar stilte en rust. (Baricco in Heijne, 2010). Deze diepte bestaat voor hem al zeker niet op vlak van kennis en specialisatie. Heilige huisjes kennen de barbaren niet. Alles moet voor hen toegankelijk zijn en open gebroken kunnen worden. Hierin ligt de destructie. Voor vele vertegenwoordigers en beschermers van het Westers cultureel erfgoed, is dit de reden waarom ze hun hoge muren opbouwen rond het voor hen te beschermen culturele gebied. De gewijdheid der dingen, het aura verdwijnt voor hen, onder de destructieve krachten van de barbaren. Niets is minder waar, net in het omverwerpen van de heilige huisjes zit de kracht van de barbaren. Ze geloven niet meer in de ziel, in de diepgang. Zij zien deze diepte als de oorzaak van vele destructieve hoofdstukken uit onze geschiedenis, zoals bijvoorbeeld Wereld Oorlog I en II. “De hoofdrollen in het bloedbad van de twee wereldoorlogen zijn weggelegd voor culturen als de Duitse, de Franse en
38
de Engelse, dat wil zeggen precies die culturen die de beschaving van de diepgang en de wereldse spiritualiteit hadden bedacht.” (Baricco, 2012: 141) De barbaar is op zoek naar intensiteit, naar een systeem in de wereld. En dat systeem vindt hij niet als hij zich maar op kleine deeltjes focust en erbij blijft stilstaan. Een systeem vindt hij in de verbindingen. In de beweging.
Het is niet omdat de Bariccaanse barbaar het idee van diepgang verwerpt dat hij hiermee ook ‘betekenis’ verwerpt. Voor hem is dit niet verdwenen, maar moeten we ze elders zoeken dan in de diepte, waar ze zo lang ingegraven lag. Betekenis bevindt zich niet langer onder het oppervlakte maar er net op. Ze zit net in de verbindingen, in het netwerk dat zich vormt in onze kennis van zaken. Ze bevindt zich tussen bronnen en fenomenen en verbindt ze. Het is een betekenis die beweging genereert, beweging die tot een volgend inzicht leidt. Baricco benoemt het zelf als ‘betekenissequenties’. Enkele voorbeelden: Bij elk glamoureus evenement wordt, in de magazines, een fotoreeks gelinkt met de outfits van de aanwezigen en met de vermelding van winkelketens waar je gelijkaardige kleding kan vinden. Of zo heb je op websites van series al een aparte pagina met een overzicht van de muziek gebruikt in elke episode, waar men ineens kan doorklikken naar iTunes en Wikipedia, voor meer info over de artiesten en hun speellijsten. Hierbinnen past ook het gegeven dat HETPALEIS bij zijn voorstellingen tekstboekjes, cd’s of dvd’s aanbiedt. Iets wordt pas van belang als het inpast in een netwerk van kennis en ervaring en leidt tot nieuwe kennis en ervaringen. “De beweging is de hoogste waarde. De barbaar is in staat om daarvoor alles op te offeren. Zélfs zijn ziel.”(Baricco, 2012: 117) De ziel is voor de barbaar, net zoals de diepgang, een illusie en dus onbestaande. Deze vooropstelling van de beweging doet ons herinneren aan een ouder gedachtegoed, namelijk de cultus van de vooruitgang ontstaan in de Romantiek. 39
Maar de beweging van de barbaren is in niets verbonden met het idee van vooruitgang. Dit gedachtegoed is voor hen irrelevant. De barbaren hebben een ander idee van bewegen, namelijk het zijwaarts bewegen. Het gaat niet over het overtreffen maar over het verschil. “De waarde is het verschil.” (Baricco, 2012: 175). Deze horizontale beweging op zoek naar verschil genereert dus de oppervlakte, zowel in ruimte als aan de oppervlakte die de plaats inneemt van de verticale reis naar diepgang en inzicht. Beweging die betekenis genereert en de betekenis die aanzet tot beweging, dit alles in de structuur van een netwerk. Het lijkt abstract en filosofisch maar de Nederlandse filosoof Henk Oosterling heeft aangetoond dat het ook in de praktijk mogelijk is.
40
Rotterdam Vakmanstad/Skillcity 2007- 2009. Woorden als daden
“Rotterdam Vakmanstad/Skillcity is een integrale visie op de ontwikkeling van de stad Rotterdam. Het is een totaalaanpak, waarin economische, educatieve, sociale en culturele processen aan elkaar worden geknoopt in netwerken. Het overkoepelende doel is het versterken en vergroten van de ontplooiingskansen en talenten van de Rotterdammers.”(Oosterling, 2009: 5)
Rotterdam Vakmanstad/Skillcity legt de focus op langetermijninvesteringen en het opbouwen van een sociaal, educatief, cultureel en economisch netwerk. “Woorden als daden gaat over het nemen en geven van verantwoordelijkheid in een wereld die meer overleeft dan samenleeft. In deze politiek-filosofische reflectie op de kern van het samenleven is daadwerkelijke en duurzame interesse het kernbegrip. Als relationele filosofie vormt het de grondslag van de integrale stadsvisie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity (RVS). Dit politiek-filosofische perspectief
is
een
inspiratiebron
voor
beleidsmakers,
managers
en
professionals. Het biedt hen handvatten voor beleid en op de werkvloer. Als strategische visie levert het tactische samenhang en operationele focus. Dit 12
http://www.hen koosterling.nl/rt dvakmanstad.htm l
wordt getoond in de beschrijving en evaluatie van een groot aantal concrete projecten die RVS de afgelopen drie jaar in samenwerking met private en publieke partijen in Rotterdamse wijken heeft uitgevoerd. De realisering van het RVS gedachtegoed toont wat innovatieve samenlevingsopbouw kan zijn. Versleten concepten als identiteit en integratie worden vanuit de kernconcepten mededelen en deelnemen herijkt. Containerbegrippen als leefbaarheid en duurzaamheid worden in deze eco-sociale filosofie uitgepakt en herverdeeld.”12 RVS voert geen opzichzelfstaande projecten uit maar wil trajecten vormen die
41
op elkaar inhaken en zo een netwerk vormen. Het geheel van netwerken komen samen in interactievelden. Het doel is om de kinderen sterk te maken. “Sterk als persoon, sterk in de wijk, en later sterk in de maatschappij.” (Oosterling, 2009: 3)
“Elk individu vormt een knooppunt in zijn relaties met anderen. Daarbinnen werkt ieders individueel gedrag als een boemerang: het beïnvloedt het netwerk, maar dat netwerk heeft uiteindelijk weer effect op het gedrag van het individu. Hoewel ieder individu uniek is, is een individu dus primair een knooppunt in netwerken.” (Oosterling, 2009: 5)
De stad is een grootstedelijk weefsel van netwerken. Alleen een integrale visie kan verduidelijking brengen op vlak van de verschillende aspecten die een stad zo gelaagd en verwarrend maakt. De kernbegrippen van RVS zijn: vakmanschap, interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit. De samenhang bevindt zich in de interactievelden. In samenhang met deze kernbegrippen maakt
Rotterdam
Vakmanstad/Skillcity
het
onderscheid
tussen
vier
interactievelden en stippelde voor elk veld een ontwikkelingstraject uit. Ik zet ze hieronder even op een rijtje.
Het eerste is ‘School: Fysieke integriteit.’ Fysieke integriteit richt zich op lichamelijke, sociaal-culturele en cognitieve ontwikkelingskansen voor scholieren. Aan het bestaande leerplan worden vier vakken toegevoegd die zich meer toespitsen op sociaal-ecologische en cultureeleconomische
aspecten.
De
vier
vakken
zijn
judo,
eten/koken,
tuinieren/energielessen en filosofie.
Op twee hebben we ‘Buurt: Actief burgerschap’ 42
Het doel is het activeren van de buurtbewoners. Dit door het uitwisselen van sociaal en cultureel kapitaal en het ontwikkelen van vaardigheden. Jongeren kunnen hier al vroeg op inhaken.
Als derde ‘Markt: Cultureel ondernemerschap’ De ontwikkeling van scholieren en studenten tot kansrijke starters en creatieve ondernemers vergt vroegtijdige investeringen in schooltrajecten.
En dan als laatste ‘Stad: Eco³ - Fysieke, sociale en mentale duurzaamheid’ Duurzaamheid is een gereedschap om tot focus en samenhang te komen. RVS ontwikkelt een integrale manier van denken en doen rondom duurzaamheid: niet alleen fysiek, maar ook sociaal en mentaal. Dit door middel van debatten, lezingen en seminaries. (Oosterling, 2009: 7)
De vraag voor dit onderzoek kwam vanuit de educatiecel van het Antwerps Kunstenoverleg, daarom zal ik enkel het eerste luik, namelijk School: Fysieke integriteit, hier in wat meer diepte behandelen. Ook omdat dit luik de eerste fase is van het hele traject, vanuit het kind, of de jongere. De school is het eerste contactpunt van het kind, of de jongere, met de maatschappij. Desalniettemin zijn de andere luiken evenwaardig en even noodzakelijk om een holistisch project als dit te doen slagen. De Openbare Basisschool Bloemhof vormde de kern van het luik School in het RVS traject. Deze school had te kampen met een hoog percentage jongeren met een allochtone achtergrond. In 2008 was dit 90 procent en scoorde de wijk 20 tot 25 procent algemene achterstand op de rest van Rotterdam. Het project school werd ook volledig opgestart vanuit het oogpunt van de kinderen. Deze kinderen worden verwacht goed in hun vel te zitten. Dit goed in hun vel zitten kent drie focuspunten: fysiek, sociaal-emotioneel en cognitief. 43
Op voorhand werden enkele positieve en negatieve doelen vastgelegd. De positief geformuleerde doelen waren: het versterken van totale fysieke conditie; het versterken van zelfvertrouwen en wederkerigheid; het versterken van ecosociaal zorgbesef en het vergroten van het ambitieniveau en het versterken van het positief zelfbeeld. De negatieve doelen kwamen neer op: het terugdringen van overgewicht en zwaarlijvigheid;
het verminderen van pestgedrag en
agressie; opheffen van sociaal isolement en als laatste het transformeren van een defensief en negatief zelfbeeld. Deze doelen moeten worden bereikt door middel van
het
toevoegen
van
de
vier
trajectlijnen:
judo,
eten/koken,
tuinieren/energielessen en filosofie. Voor elke lijn worden er stagairs en ouders ingeschakeld. Uiteindelijk zouden de vier trajectlijnen moeten leiden tot het behalen van de vooropgestelde doelen en dus de drie focuspunten.
44
(Oosterling, 2009: 13)
45
Judo is vooral een relationele sport waar zelfdiscipline en respect centraal staan voor het sportief uitoefenen van deze krijgssport. Judo staat voor de zachte (ju) weg (do). Een belangrijk onderdeel voor judo is het buigen. Dit doe je voor de tegenstander, je leraar, de mat en om te kunnen werpen, en dus winnen. Judo speelt in op verschillende vaardigheden:
het sportieve, het mentale, het
culturele en het sociale. In juni 2009 deden de scholieren mee aan de Vestia judokampioenschappen, de beloning was groot: 4 gouden, 4 zilveren en 2 bronzen medailles. Het lijkt erop dat de judolessen het gedrag van moeilijke leerlingen positief heeft beïnvloed. Ze zijn gefocust en aanvaarden het om op hun gedrag gewezen te worden door hun bewust te maken van hun verantwoordelijkheid als judoka’s. Steeds meer kinderen leiden aan zwaarlijvigheid, dit vooral door een ongezonde levensstijl. De school kan hierin dus een bewustzijn creëren voor wat ze eten, wanneer en waarom. De leerlingen eten vier maal per week een maaltijd die ze zelf gedeeltelijk klaarmaken in een aan de school verbonden keuken. Ook hier moeten de leerlingen in groep leren functioneren. Samen eten, koken, tafel dekken, inkopen doen, etc. Gerechten uit verschillende culturen komen hier ook aan bod zodat de scholieren eens letterlijk kunnen proeven van interculturaliteit. Er wordt veel zorg besteed aan de zintuigen smaak en reukzin. Een besef van kwaliteit en combinaties van smaken zorgt voor een aandachtig bewustzijn van wat ze eten. De start van de kooklijn vond plaats op 25 september 2008, dit was de iftarmaaltijd, de maaltijd aan het eind van de ramadan. Het werd een gigantisch succes. Ongeveer 200 mensen (ouders, stagairs, leerlingen, politici, etc.) namen deel aan het gebeuren. Omdat eten geld kost organiseert de school in mei en september (wanneer de tuinen hun cyclus beginnen en eindigen) denkdiners. Bedrijven kunnen hier een tafel reserveren en krijgen voor het betaalde bedrag 46
een vijfgangendiner en een presentatie van het gehele schoolproject. Samen met de Hogeschool Rotterdam is het scholenproject aan het bekijken of het restaurant ook ingezet kan worden als buurtrestaurant, dit om de voeling met de wijk te bekrachtigen. .
De onderlinge verbanden worden steeds duidelijker als ook het
ecologische aspect aan bod komt. Deze verbindt duurzaamheid en integraliteit met vakmanschap en interculturaliteit. Het tactische aspect van de judo vindt hier het procesmatige denken uit de kooklijn. De eerste kennismaking is die met het verbouwen en cultiveren van voedsel. Dit gebeurt in de tuin, aangelegd bij de school, bij de keuken, of in de buurt. Liefst in de wijk, zodat het fysieke contact met de schooltuin behouden blijft. Het onderhouden van de tuinen is een belangrijk aspect. De kinderen planten hun voedsel, verzorgen het, zien het groeien en oogsten het. De scholieren worden hier bewust gemaakt van de gehele atmosfeer waarin ze zich bevinden. De verbinding mens – dier, dier – plant, plant – lucht. Het geheel van zaken waarin we moeten samenleven. Het kind ziet zichzelf als schakel in een groter geheel, niet als middelpunt. “Leerlingen gaan zichzelf ervaren als knooppunt in een netwerk. In laatste instantie draait hier alles om het inzicht dat iedereen onderdeel is van een dynamisch relationeel netwerk dat niet ophoudt bij de poort van de school.” (Oosterling, 2009: 25) De leerlingen leren bij het tuinieren te denken in cyclussen, waarvan de kleinste dag en nacht is, maar ook in seizoenen, dit allemaal door te ervaren. Groene vingers in actie. Waar de andere lijnen zich vooral naar buiten toe richten, is de filosofielijn vooral gefocust op reflectie. Filosoferen is praten, beginnende bij het gesprek met jezelf, in jezelf. Focuspunten zijn het goed argumenteren en formuleren. Hierdoor wordt hun taalgevoeligheid geprikkeld, aangezien taal hier instrument bij uitstek is. De taal zelf wordt een ervaring. Empathie voor de positie van de ander is cruciaal. Hiervoor is interesse nodig. Het belang van de 47
gemeenschap staat hier centraal, het belang mag persoonlijk zijn maar nooit egocentrisch. Filosofie loont: na een jaar filosofieles eindigden de leerlingen van de Openbare Basisschool Bloemhof (waar taalvaardigheid een van de grootste struikelblokken was), op de tweede plaats in een debatwedstrijd tussen verschillende scholen uit de buurt. Voor de gedetailleerde beschrijving van het project en de praktische uitvoering ervan, kan je je wenden tot Henk Oosterlings boek Woorden als daden, waaruit alle informatie voor dit hoofdstuk kwam. Erwin Jans screef in Etcetera in een recensie over het boek:
“Oosterling wil vooral breken met een negatieve, vaak deprimerende beeldvorming rond stedelijkheid, diversiteit en integratie. Niet omdat hij de problemen onderschat of naïef optimistisch is, maar vanuit het, zowel conceptueel als pragmatisch, verworven inzicht dat er geen alternatief is voor een onderbouwde gezamenlijke actie. Concepten als identiteit, vrijheid, autonomie en individu – de fundamenten van de moderniteit – zijn in de kritische analyses van de 20ste eeuwse filosofie van hun universele waarden ontdaan en ontmaskerd als machtseffecten. Maar een nieuwe conceptualisering moet verder gaan. Daarvoor zet Oosterling minder in op het verschil en meer op het ‘inter’ […] Dat zijn filosofische inzichten ook in de praktijk kunnen worden omgezet, toont Oosterling met zijn RVS projecten in de ‘moeilijke’ wijken in Rotterdam-Zuid die gekenmerkt worden door schooluitval, agressief straatgedrag, culturele spanningen en andere moderne, urbane ziektes. Vanuit het besef dat Rotterdam op termijn verjongt, concentreert Oosterling zich op die plek waar een eerste model van samenleving gestalte krijgt: de school. […] Woorden als daden is in meer dan één opzicht een boek van nu over nu: noodzakelijk, uitdagend en inspirerend.”
48
Daarin herkennen we dus Baricco en de lijn met Antwerpen: de noodzaak van het nu, het breken met de negatieve beeldvorming, een nieuwe conceptualisering, en de verjonging van de stad.
49
Onbekende Buren Ook dicht bij huis kende Antwerpen een veel kleinschaliger, gelijkaardig project als dat van Oosterling. Onbekende Buren was de titel van het project dat AKOeducatief opstartte in 2009. Het doel was een kleinschalig netwerk uit te bouwen. Hierin gingen negen cultuurpartners de samenwerking aan met negen scholen gedurende het schooljaar 2009-2010. De betrokken cultuurpartners waren HETPALEIS, Toneelhuis, FroeFroe, Luxemburg, MartHa!tentatief, Transparant, Villanella, Walpurgis en Zuiderpershuis. De theatergroepen zijn een mogelijkheid voor dynamiserende acties. Net daar waar de gezamenlijkheid begint te werken. Het project ontstond vanuit de bezorgdheid dat niet elke scholier, na het verlaten van de schoolbanken, bekend was met het cultuuraanbod in Antwerpen. Dit doordat niet elke school cultureel betrokken is bij de podiumsector in het Antwerpse. Vaak bereikt deze sector steeds dezelfde scholen, en zijn het dezelfde scholen die tussen de mazen van het net glippen. Vele gezelschappen drukten de wens uit om meer met scholen van het TSO, BSO en concentratiescholen samen te werken. De diversiteit van een stad is zeer voelbaar in deze scholen. AKO besloot daarom om een stap te zetten naar die ‘onbekende’ scholen om zo buren te worden, elkaar beter te leren kennen. Er werden negen scholen gezocht die elk zin hadden om een verbintenis aan te gaan met één van de negen cultuurpartners. Alles stond in functie van het leren kennen van elkaar, vanuit de eigen competenties en mogelijkheden. Er was ruimte voor het maken van fouten doordat er geen vooropgestelde criteria of doelen geformuleerd werden. Het concrete, kleinschalige zat hem enkel in het contact leggen van twee groepen: de school en de partner. In het interview in de map over Onbekende Buren verklaren Anja Geuns (hoofd educatie bij HETPALEIS)
en Petra Damen (verantwoordelijke
publiekswerking bij Toneelhuis), beiden een nood aan een degelijke manier om de scholieren te informeren waarover theater gaat, of meer specifiek een 50
voorstelling, en hoe dat concreet gemaakt moet worden. Of zoals Damen het verwoordt: "Maar niet zoals nu heel vaak gebeurt met een informatiemap en voorgekauwd materiaal, al geef ik toe dat ik dat zelf ook doe. We zouden meer door de bril van het onderwijs moeten kijken en daarin meer getraind zien te geraken. We zouden in staat moeten zijn om in hun taal over ons aanbod te praten en voor de leerkrachten geldt hetzelfde als het gaat om de taal van de theaterhuizen." Dit raakt aan de kern van wat Baricco bedoelt met de nood aan vertalingen als we willen dat de barbaren onze waarden of ons gedachtegoed overnemen en deze verder uitdragen. Belangrijk bij Baricco is dat de barbaren hierin begeleid worden door gidsen die beide velden kennen. Zowel het veld van de barbaren als het veld van de oude beschaving. Het zijn deze gidsen die de barbaren het nieuwe tijdperk inloodsen en wegwijs maken in de ruïnes die ze bewandelen en hopelijk nieuw leven inroepen. Dit idee van gidsen vinden we niet enkel terug bij Baricco. Anja Geuns zegt verder in datzelfde interview: "De culturele competentie van de leerkracht is belangrijk. Ik geloof heel erg in de leerkracht als gids, die zijn passie kan overbrengen op zijn of haar leerlingen. Maar als een leerkracht het terrein niet kent, kan hij of zij geen gids zijn. Daarin heeft ook de lerarenopleiding een rol te spelen. En zo is de cirkel rond." Eén van die samenwerkingen was het project Porselein van Transparant en het Sint-Lievenscollege. Voor deze theatervoorstelling, waarin een overbeschermd jongetje van negen jaar uitbreekt en zijn fantasie de vrije loop kan laten gaan door te tekenen, ging Transparant op zoek naar een klas uit het derde of vierde leerjaar. Ze vonden deze klas in het Sint-Lievenscollege, enkele straten verwijderd van Transparant. Het project werd heel ruim opgevat. Het bestond
uit
een
tiental
themaworkshops
(muziek,
theater,
tekenen,
animatie,…), een rondleiding bij HETPALEIS, het bijwonen van de generale repetitie en een afsluitend evaluatiegesprek. Zowel de school als het gezelschap
51
waren bij afloop van het project zeer enthousiast over het project, al zou extra ondersteuning nodig zijn als er een soortgelijk vervolg komt. De algemene kritiek op Onbekende Buren van bijna alle deelnemers, was dat het iets te tijdsintensief was om het degelijk en zonder middelen te realiseren. De kracht van het project Onbekende Buren lag in zijn eenvoud. Het werd gedragen door authentieke, gezamenlijke nieuwsgierigheid naar de ander en die nieuwsgierigheid probeerde men te verzadigen door persoonlijk, direct contact. Dit is waarschijnlijk exact wat Tom Meeuws in zijn presentatie Stad onder Stoom bedoelde met 'het klein ontmoeten' nieuw leven in te blazen. Over het effect van het project en op de vraag of de drempel kleiner is geworden zeggen de dames - Geuns: “Tussen die concrete mensen bij elk van die projecten is er iets veranderd, maar structureel is er niets gewijzigd." Damen: Voor het voortzetten van soortgelijke tendensen is het noodzakelijk om telkens een onmiddellijke registratie van de actie te bewerkstellen. Deze registraties maken het mogelijk om verder na te denken over nieuwe pistes of verfijning van voorgaande projecten.
“Toch heeft het zeker een effect gehad bij de scholen en gezelschappen, ook door de manier waarop iedereen er heel open en eerlijk is ingestapt. Het mocht mislukken.
Men
is
vertrokken
vanuit
dezelfde
wensen
en
vanuit
nieuwsgierigheid naar wat de anderen doen. Kom uit je kot, stel je vraag en kijk of het realistisch is. Dit is niet iets om je op te profileren, maar het werkt hopelijk wel nog lang na." Als vervolg op Onbekende Buren is AKO-educatief aan het spelen met het plan om een samenwerking tussen scholen en de culturele sector aan te gaan. Samenwerkingen tussen school en podiumsector, zoals Onbekende Buren, zijn al langer een feit. In 2011 werd Johan Petit bijvoorbeeld schooldichtet van de Spectrumschool in Deurne. Ditmaal wil AKO zich richten tot infrastructuur. Scholen zijn namelijk in het bezit van vele ruimtes, die ook vaak leegstaan zoals buiten de uren en in de vakanties. Door de stijgende bevolkingsgroei zal Antwerpen zich in de toekomst geconfronteerd zien met een nijpend ruimte tekort. Scholen kunnen hier een oplossing bieden. Zo was Abattoir Fermé in 2007-2008 artist in residence aan de Hogeschool RITS, dit op uitnodiging van IDeA, het onderzoeksplatform van de Brusselse 52
theateropleiding RITS. Dit resulteerde in een tiental uiteenlopende creaties. Een belangrijke notie hier is wel dat het een win/win situatie dient te zijn. Hiervoor is contact nodig, dit om te vermijden dat men beide werelden strikt gescheiden zou houden. Een school, zijn leerlingen en leerkrachten, kunnen op verschillende niveaus bijdragen, bijvoorbeeld productioneel, als publiek, of als partners. Indien men de school enkel betrekt als infrastructuur verliest het vele kansen die zo’n samenwerking biedt.
Abattoir Fermé werkte bijvoorbeeld
samen met enkele RITS-studenten in het maken van enkele creaties.
53
54
‘DEZE BEWEGING WORDT GEGENEREERD DOOR ACTIES EN ERVARINGEN.’
&
Acties Om het verschil tussen de oude en de nieuwe cultuur te duiden haalt Alessandro Baricco de metafoor van voetbal aan. Waar vroeger elke speler zijn plek en specialiteit had en zich enkel daarop moest focussen, tezamen met het scoren van zoveel mogelijk doelpunten, moet de ‘nieuwe’ speler elke rol kennen en kunnen. Hij moet niet enkel verdedigen, maar ook aanvallen. De nieuwe speler staat nooit stil. Hij wil niet veel goals scoren, één of twee is genoeg, zolang hij maar wint. De nieuwe speler is middelmatiger, blinkt niet uit in één specialisatie. Hij is multi-inzetbaar.
Het spel is minder elegant, maar wel
doeltreffend. De nieuwe speler is sneller, heeft meerdere inzichten en begrijpt zo de dingen sneller. Middelmatigheid en snelheid zijn twee onmisbare elementen van deze nieuwe barbaarse cultuur. Deze snelheid vinden ze in ‘doorgangsystemen’. ‘"In hun zoektocht naar betekenis, naar ervaring, gaan ze op zoek naar handelingen waar ze snel in kunnen en gemakkelijk weer uit kunnen.” (Baricco, 2012: 111) Een barbaar gaat niet snel een bindende relatie aan. De wind van openheid en vrijheid moet altijd blijven waaien om het gevoel van gevangenschap tegen te gaan. Een barbaar verbindt zich niet gemakkelijk aan een politieke partij, aan een organisatie, aan een huis, aan een groep, etc. Een barbaar sluit zich aan bij acties van groepen of organisaties. Acties waar ze zich in kunnen vinden, acties die hen weer ergens anders brengen. Ze verschijnen in grote getallen en verdwijnen dan weer. Op zoek naar iets nieuws. Een grote ideologie kunnen ze niet steunen omdat ze het nooit met alles eens gaan zijn, omdat ze er geen inspraak in hebben. Barbaren koesteren achterdocht naar alles wat ruikt naar diepgang, naar verstilling, naar een hoger goed. En welke plek is beter voor acties dan de stad… 55
“De stad is de plek voor concrete politiek.” (Sassen, 2006)
En voor concrete acties. Volgens Saskia Sassen accommodeert de stad ook globale veranderingen op een zichtbare manier in de straten. De natie wordt een te abstract en formeel systeem voor acties. Hierdoor komt de stad meer en meer op het voorplan te staan als accommodatie voor verschillende soorten interventies. "Het is op dit straatniveau", zegt Sassen, "dat nieuwe (politieke) subjecten worden gevormd." De constructie van operahuizen als deel van het brandmerken van de stad, gebeurt op een globale schaal. Net zoals de sociale polarisatie van de steden op globaal niveau gebeurt. Lokale instanties kunnen gezien worden als “micro-environments with global span.” (Gatz, 2011: 270271). Het is ook volgens Saskia Sassen, in Territory, Authority, Rights: From Medieval to Global Assemblages, dat cultuur, of zelfs een vernis van cultuur, zorgt voor een eenheidsgevoel. Het zijn de lokale instanties die voor haar de kern vormen, ook voor andere globale samenwerkingen. 13
http://www.muhka.be/ toont_beeldende_kunst _detail.php?la=nl&id= 3031
Binnen dit kader passen perfect de acties van Benjamin Verdonck in het project KALENDER. Dit project vond plaats van 3 januari 2009 tot 2 januari 2010. Binnen deze periode organiseerde hij meer dan honderdvijftig acties in de stad Antwerpen. De acties speelden soms in op het kleine contact met de Antwerpenaar, soms op de seizoenen, de traditionele feestdagen, het spectaculaire, etc.
“Geen van de acties was een mislukking. Geen ervan was een succes.”13
56
De acties verstoorden de dagdagelijkse vaste patronen van de inwoners van de stad Antwerpen. Thibaut Verhouven, van het SMAK, zei in een interview over Electrified 02 – Hacking Public Space, dat de kunstenaars hier de toevallige passanten met hun acties heel even willen wegrukken uit hun jachtige bestaan: "Dat biedt troost". (Gatz, 2011: 291) Ze gaan verder en verklaren dat deze kunstenaars niet al te veel verwachten. “Ik denk dat ze op zoek gaan naar éénop-één contact of naar een reactie, maar als ze zien dat voorbijgangers de interventie opmerken en een andere blik in hun ogen krijgen, is dat volgens mij al genoeg. Zo merken ze – al is het maar heel even – dat ze hebben ingebroken in het leven van die persoon.” (Gatz, 2011: 291) Deze acties brengen kunst op straat en dus in het leven van mensen die hun weg anders misschien niet vinden naar reguliere circuits. Antwerpen is een stad met relatief weinig theatrale ingrepen of performancekunst in het straatbeeld. Deze theatrale acties zijn een doordringen van kunst in het dagelijks, openbaar leven. Een zoektocht naar wat kunst kan betekenen als men deze uit zijn context trekt en inzet op een plek waar andere regels gelden dan in reguliere zalen of musea. Het voordeel van deze acties is dat ze inspelen op het moment zelf. Iets wat de podiumsector niet kan doen door hun vastgelegde meerjarenplannen, die meestal al volgeboekt, gepland en verantwoord zijn.
57
Kalender Theatrale acties zoals KALENDER van Verdonck kunnen dit net wel. Dit teerde op impulsen. Impulsen van de burgers, van het nieuws, van de politiek, van het weer, van de seizoenen, van de volkscultuur.
"Kalender was voor mij onder andere een onderzoek naar de snijlijn tussen je engagement als burger, het gebaar dat je stelt vanuit je burgerschap, en het gebaar dat je stelt als kunstenaar. Die gebaren liggen ongetwijfeld in elkaars verlengde, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden maar in de aard van het gebaar zijn ze verschillend."14
Benjamin Verdonck was in KALENDER op zoek gegaan naar aansluiting. 14
Tina Ameel. “Interview Benjamin Verdonck”. Urbanmag 26 Augustus 2010. http://www.urban mag.be/artikel/163 2/interviewbenjamin-verdonck
Aansluiting met andere personen, instanties en bepaalde dagen. Hij zocht met andere woorden zijn plaats in verschillende netwerken, en probeerde er zelf één op te starten. Hierdoor zorgde hij voor een sequentie van gebeurtenissen en ervaringen, iets waar iedereen op kon inhaken en elk moment ook weer kon afhaken. Eén van die acties was de pechvogel, op vrijdag 13 maart 2009. Verdonck ensceneerde de dood van een zeer grote vogel op de meir, de pechvogel. Donderdagnacht landde de zogezegde vogel en deze landing of val werd hem fataal. De stoffelijke resten, een groot laken waar twee grote vogelpoten vanonder kwamen en heel wat bloed, van de vogel bleven nog een hele dag, voor de Inno, liggen. De plaats van het ongeluk was afgezet met linten van de politie en een paar politieagenten hielden wacht. Verdonck zet zich niet lijnrecht tegenover de wereld maar voelt zich er een onderdeel van. Een verweven zijn van mens en wereld, in complexe verhoudingen. Het is daarom dat Verdoncks werk KALENDER nog verder leeft. Hij zet in op netwerken en verhalen, en streeft tegelijk naar de verderzetting ervan. Dit door de overlevering van de verhalen die er rond
58
gevormd worden en verder uitdeinen. Zoals in Bara/ke 2000, waar hij een boomhut bouwde op het Baraplein in Brussel, dit om het beeld van de buurt, wat nogal negatief was, te veranderen. Gedurende één week leefde Verdonck in deze hut, zo’n zeven meter boven de grond. Hier leefde hij, at hij, observeerde hij, hield hij een dagboek bij en ging hij in gesprek met voorbijgangers. Op sommige momenten theatraliseerde hij zijn aanwezigheid door zwarte rook uit de hut te laten komen, of te verschijnen met een paardenhoofd. Maar hij ging wel steeds in gesprek met de toeschouwers die hierop inspeelden. Hij stelde zich open voor hen, om zo samen een verhaal te creëren. Een verhaal dat langer leeft dan de acties zelf, die uitdijen in de stad, in de huissfeer, in latere gesprekken,… Het doel van zijn acties in de openbare ruimte is niet alleen een verhaal vertellen aan het publiek, maar er ook voor zorgen dat zij thuiskomen en aan de keukentafel vertellen wat ze hebben meegemaakt zodat die verhalen ook vandaag en in de verdere toekomst een leven leiden als overgeleverde mythes of fabels van de publieke ruimte. (Opsomer, 2008: 130-142) Dit is de opzet van zijn acties en tevens het waarom van zijn benadering van zijn toeschouwer. Hij wil zijn toeschouwers niet choqueren, beledigen of aanvallen. Hij behandelt zijn passanten met respect, omdat zij het zijn die zijn verhaal verder zetten. Hij zet een verhaal in gang, om ditzelfde verhaal later volledig in de handen van de toeschouwer te leggen. Op zo’n manier dat het verhaal kan verder leven, met de toeschouwer als verantwoordelijke voor het verdere verloop. De toeschouwer speelt dus een zeer actieve rol in de acties van Benjamin Verdonck. Verdonck creëert een begin, de toeschouwer het einde. Het is een samenwerking. En deze samenwerking kan enkel goed verlopen als er sprake is van respect en inzet. Van beide fronten. Verdoncks werk wordt door Herman Sorgeloos in De wereld zonder handleiding bestempeld als een eigenzinnig weerwoord op de maatschappelijke actualiteit. Het is dit laatste woord dat misschien de essentie
59
was van KALENDER. Het was actueel, het was nu, en net daarom leefde het verder. Het had enorm succes. Waar blijft het vervolg?
60
In KALENDER vinden we een pleidooi terug voor een andere werkwijze. Net zoals Alessandro Baricco beschrijft in zijn boek. Het belang van het nu, de ‘nieuwe generatie’ leeft niet meer naar verdieping toe. Naar dingen die alleen staan en in zich de essentie bewaren. Die men, als men maar diep genoeg graaft en woelt en na diepe contemplatie, wel vindt. Nee. De essentie is verschoven naar het grotere geheel. Iets is pas van betekenis als het inpast in het groter verhaal. In een stroom van media. Het vluchtige komt hier meer naar voor. Of zoals Baricco het verwoordt:
"[…] dat er tegenwoordig een enorme hoeveelheid mensen is voor wie de kennis die ertoe doet elke dag weer de kennis is ‘die in staat is een sequentie te vormen met alle andere vormen van kennis’.[…] Het idee dat ‘begrijpen’ en ‘weten’ betekenen dat je diep in moet gaan op dat wat we bestuderen, tot we de essentie ervan bereiken, is een mooi idee dat aan het uitsterven is; daarvoor in de plaats komt de instinctieve overtuiging dat het wezen van de dingen niet een punt is maar een baan, dat het niet in de diepte verborgen zit maar over de oppervlakte verspreid ligt, dat het niet binnen in de dingen schuilt, maar zich vertakt aan de buitenkant ervan, waar ze daadwerkelijk beginnen, dat wil zeggen overal. In een dergelijk landschap moet de handeling van ‘kennen’ iets zijn wat verwant is met het snel doorklieven van het menselijk weten, waarbij de verspreide banen die we ideeën, of feiten, of personen noemen opnieuw worden gereconstrueerd. In de wereld van internet hebben ze die handeling een exacte naam gegeven; surfen […]. Zie je de lichtheid van het brein dat op de schuimende golven balanceert? Over het net ‘navigeren’, zeggen we. Toepasselijkere namen hadden ze niet kunnen verzinnen. Oppervlakken in plaats van dieptes, reizen in plaats van omlaag duiken, spelen in plaats van lijden. Weet je waar die goeie ouwe Italiaanse term voor ‘zoeken’, cercare, vandaan komt? Die is afgeleid van de Griekse term […] cirkel: daarbij dachten 61
we aan iemand die voortdurend in kringetjes loopt omdat hij iets kwijt is dat hij wil vinden. Hoofd gebogen, blik op een klein stukje grond gericht, heel veel geduld en een cirkel onder je voeten die langzaam maar zeker dieper wordt. Wat een mutatie, jongens.’ (Baricco, 2012: 107)
62
&
De ervaring
Een van de concepten waar de podiumsector misschien nog het meeste binding mee heeft is het idee van de ervaring, en maar goed ook, want voor de barbaren wordt het spektakel misschien wel één van de belangrijkste waarden. In een interview tussen Baricco en Jan Hautekiet, verklaarde Baricco dat, samen met de ervaring, de verbonden zichtbaarheid een belangrijk concept is voor de barbaren. Dit concept vinden we al terug in vroege tijden. In de Illiad is zichtbaarheid van groots belang, het is innig verbonden met spektakel. Ten tijde van de Illiad was er, net zoals in Baricco’s gedachtegoed geen ‘ziel’. De ziel was een compleet onbekend concept voor de Grieken. Ook de barbaren kennen geen ziel. Volgens recent onderzoek aan de Universiteit van San Francisco, verschenen in The Journal of Positive Psychology “zijn zes op de tien ervaringsshoppers tevreden over hun leven, dit tegenover vier op de tien materialistische shoppers.” (Le Blanc, 2012) Een ervaring is socialer en niet te vergelijken. “Ervaringen worden een deel van ons leven, ze voeden onze herinneringen en onze identiteit, en zinderen nog lang na.” (Le Blanc, 2012) Dat een evenement als een ervaring kan gelden, daar zijn wij Antwerpenaren ons meer dan bewust van. Wij hebben namelijk ons eigen, zeer populair zomerfestival, genaamd de Zomer van Antwerpen.
63
Zomer van Antwerpen "De gevestigde cultuurtempels hebben hoge drempels" 15
De Zomer van Antwerpen is een zeer succesvol initiatief dat gegroeid is uit het zomerprogramma van 1993, toen Antwerpen de culturele hoofdstad van Europa was. Artistiek leider van dit festival is Patrick De Groote, ook gekend van het Sfinks festival. De Groote zijn voornaamste doel was een festival organiseren waar het publiek dat anders de weg niet vindt naar de reguliere zalen, in de zomer buiten het theaterseizoen toch een voorproefje krijgt van cultuur. Dit in de breedste zin van het woord. Hij bracht de cultuur naar de wijken. Kijk maar naar Muziek in de Wijk, de Late Night Sessions in de Zomerfabriek, en vele andere initiatieven. Een van de focuspunten van het 15 /www.gva.be/antw erpen/100-vanantwerpen-overpatrick-degroote.aspx
festival de laatste jaren zijn jongeren, en dan vooral, jongeren uit etnischculturele minderheden, maar deze groep blijkt zeer moeilijk te bereiken. De Zomer van Antwerpen is dus een cultureel festival buiten het seizoen om net dat publiek te bereiken dat tijdens het seizoen niet snel de stap zet naar de podiumsector. Dat de Zomer van Antwerpen een ongelofelijk succes werd is bekend. Tickets zijn lang op voorhand uitverkocht; de bar en het
16
Het bezoekersaantal voor de Duiker wordt geschat op 800.000. In totaal bereikte de Zomer van Antwerpen dat jaar iets meer dan 1 miljoen mensen
restaurant zijn enorme trekpleisters in de zomerse maanden op het Zuid; de jaarlijks grote optocht zoals die van De Duiker in 201016 brengt heel veel mensen op de been en ga zo maar voort.
Maar hoe staat het met de
doelstellingen van het festival zoals die hierboven geformuleerd staan? De tickets
zijn op
voorhand compleet uitverkocht voor de
voorstellingen en het publiek is niet het publiek dat niet zo bekend is met het culturele aanbod. Het zijn in het algemeen de dertigers en veertigers die door het jaar cultureel actief zijn en heel blij zijn dat dit in de zomer kan continueren. De
64
voorstellingen worden zo bijna opnieuw een “privilege dat was voorbehouden aan de burgerij.” (Baricco, 2012: 135). Als we terug kijken naar Baricco, dan focust de Zomer van Antwerpen zich vooral op deze doelstelling: “[…] en een nieuwe bevolkingsgroep toegang geeft tot een bepaalde handeling.” (Baricco, 2012: 91). De nieuwe bevolkingsgroep is hier dus de afwezige Antwerpenaar in het culturele aanbod doorheen het 17
http://ww w.zomerv anantwer pen.be/20 11/overzva
seizoen, de bepaalde handeling is het culturele gebeuren in Antwerpen. Waarmee voornamelijk gedoeld wordt op theater en muziek. De troeven die de Zomer van Antwerpen uitspeelt, en waar ze deels op rekent, zijn: een breed publiek, onverwachte locaties, honderden medewerkers en een oog voor de wereld. Met dit laatste doelen ze op milieubewustzijn en fairtrade producten, of zoals ze het zelf zeggen: “een mooi festival kan enkel in een eerlijkere wereld.”17 Het is echter niet een ‘nieuwe’ bevolkingsgroep die de Zomer van Antwerpen bereikt. Het is de groep die al zeer bekend is met het culturele aanbod. De jonge hooggeschoolde. Het is deze persoon die als de eerste de weg vindt naar het culturele aanbod. Over de relatie tussen scholing en cultuurparticipatie schreef
Professor Laermans in het Tijdschrift voor
Sociologie in 2004:
“Toen
Richard
Peterson,
begin
jaren
negentig
het
verband
tussen
statushiërarchie en culturele keuzepatronen wilde testen, bleek dat leden uit de hoogste (beroeps)statusgroepen niet enkel gericht zijn op hoogculturele muziekvormen, maar eveneens op meer populaire. In plaats van een zekere mate van esthetische exclusiviteit vertoonden de hoge statusgroepen een behoorlijk breed cultureel smaakpatroon, terwijl de lage statusgroepen meestal gericht waren op slechts één of een beperkt aantal hoofdzakelijk populaire
65
esthetische tradities. Dit resultaat stond duidelijk in tegenstelling tot wat hij op basis van Bourdieus theorie verwachtte en Peterson sprak dan ook van een ‘omnivoor’ smaakpatroon bij hogere statusgroepen, terwijl de lagere statusgroepen gekenmerkt werden door een ‘univoor’ smaakpatroon. Deze bevindingen
van
Peterson
gaven
een
nieuw
elan
aan
het
cultuurparticipatieonderzoek. Met wisselend succes werd gepoogd culturele voorkeuren en praktijken te classificeren om zodoende diverse patronen van cultuurparticipatie, waaronder de omnivoor, te onderscheiden. Uit dergelijk onderzoek bleek dat de omnivore groep cultuurparticipanten vaak niet al te groot is en vooral uit eerder jonge hooggeschoolden bestaat. Daarom zou de opkomst van de omnivoor te kaderen zijn in de bredere sociaalmaatschappelijke veranderingen die de westerse wereld heeft doorgemaakt vanaf de tweede helft van de vorige eeuw.” (Laermans, 2004: 198- 199)
Met andere woorden, de jonge, enthousiaste hooggeschoolde kan bijna alles smaken. Hij kent de regels, weet hoe te kiezen en is er dus ook als de kippen bij om een breed evenement als de Zomer van Antwerpen in te palmen. Zomer van Antwerpen is zich duidelijk wel bewust van zijn gedaalde graad van toegankelijkheid door het immense succes. Zo kan je maar vier kaartjes maximum per persoon op voorhand kopen. Ook zorgen ze er voor dat de tickets eerst telefonisch en op het stadshuis gekocht kunnen worden en pas daarna online beschikbaar zijn, zodat mensen zonder internet ook nog een eerlijke kans krijgen. De barbaar bereiken ze misschien (nog) niet met de voorstellingen, maar het is wel deze barbaar die wordt aangetrokken door het netwerk van gebeurtenissen dat de Zomer van Antwerpen aanbiedt. Het is natuurlijk zijn volste recht om niet geïnteresseerd te zijn. Want door de specifieke werking van de Zomer van Antwerpen kunnen we veronderstellen dat het inderdaad met 66
interesse te maken heeft. De ZvA heeft een heel specifieke werking met betrekking tot allochtonen en minderheden, deze is hier veel sterker aanwezig dan bij andere culturele instellingen. Dit door personeel die daar voltijds mee bezig zijn. Zij bieden de kansen aan en ook buurtwerking in verschillende talen. Dus hier moeten we misschien de kritische kanttekening maken dat het niet enkel het pakkender presenteren is dat hier leid tot het niet bereiken van net dat publiek, zoals Baricco zou veronderstellen, maar misschien ook een situatie is van desinteresse. Als we Baricco’s idee van de barbaar toepassen op een werking zoals de ZvA, lijkt de term barbaar op sommige momenten wel heel pejoratief. Iets wat niet zijn intentie is, maar desondanks er toch af en toe insluipt wanneer we er dieper op ingaan. Als we dit accepteren, het idee van desinteresse in plaats van de oorsprong van het niet bereiken in de werking te zoeken, kunnen we desondanks ook verder gaan dat er andere pistes zijn om deze barbaren te bereiken. De vluchtigheid werkt met betrekking tot de ZvA net zo goed. Net zoals een barbaar de Standaard eens koopt omdat er een dvd bij zit, zo gaat hij ook naar de Duiker kijken met zijn vrienden, de Zomerbar eens bezoeken voor een cocktail, eens verschijnen op Muziek in de Wijk. Hij sluit zich aan bij het netwerk zonder de kern ervan te raken. Hij zoekt de snelle ingang en is ook even snel weer weg. Maar steeds geleidelijker, jaar na jaar, wordt hij meer en meer bekend met de mogelijkheden aan acties, ervaringen, gebeurtenissen die de Zomer van Antwerpen biedt. Zoals bijvoorbeeld de Late Night Sessions in de Zomerfabriek waar Let’s Go Urban een grote rol speelde in het aantrekken van de jonge Antwerpenaar en dan vooral de dansliefhebber, ook op de dj-avonden. Hoe groter het netwerk, hoe groter de zichtbaarheid, hoe lager de instapdrempel, hoe meer barbaren. Deze barbaren moeten we niet beschouwen als een publiek dat opgevoed dient te worden, maar een groep die betrokken kan worden. 67
In een dubbelinterview met Patrick de Groote, in Cultuur en/in de stad, zegt Herman Schueremans: “Jonge cultuurconsumenten zijn sowieso heel eclectisch geworden.” (Gatz, 2011: 316). Bij de laatste editie in 2011 werd er vooral ingespeeld op die jongeren die ze tot dan toe niet bereikten. Een grote drijfveer was ook dat Antwerpen dat jaar Europese jongerenhoofdstad was. Er werd meer gebruik gemaakt van Twitter en Facebook, een aantal evenementen werden enkel last minute op deze sociale netwerksites bekend gemaakt, er was plaats voor dansworkshops en fuiven. Toch ruikt dit een beetje naar wat Baricco het “pakkender presenteren” noemt. (Baricco, 2012: 180) Om echt jongeren aan te trekken, barbaren te bereiken, moet je ze binnen laten in de kern van je werking. Dit namelijk door ze mee te laten programmeren en ze ruimte te geven om het verhaal snel een andere wending te geven. Ook hier zou nog meer openheid moeten zijn in de planning voor de mogelijkheid om op het moment in te spelen. Doordat de ZvA telkens een jaar tussen zijn plannen heeft, is de planning al redelijk verankerd in de tegenwoordige tijd. Ook gebruiken ze, als werking, ook meer de sociale media om sommige evenementen pas op het laatste nippertje bekend te maken. Vergeleken met andere culturele werkingen is de Zomer van Antwerpen al heel verankerd in dat ‘nu’. Maar dat ‘nu’ van de barbaren, mag je heel letterlijk nemen, we hebben het hier zelfs niet over gisteren. Gisteren, dat is een eeuwigheid geleden. In tegenstelling tot het opgroeien van gisteren, Of zoals Baricco het verschil met nu beschrijft: “We groeiden langzaam op, in die tijd.” (Baricco, 2012: 58)
68
’TOEGANKELIJKHEID IS EEN BELANGRIJK STREVEN VAN DE BARBAAR’
&
’t Stad is van iedereen Toegankelijkheid is een belangrijke motivator in Baricco’s boek en lijkt vaak samen te gaan met commercialisering. Niet voor niets, want ze lijkt overal. Voor velen is het commerciële ook de radicale tegenhanger van het artistieke. Alessandro Baricco’s pleidooi is er niet één om de scheiding op te heffen. De Italiaanse schrijver pleit voor de mogelijkheid van een tussenveld. Iets dat beide is. Een veld waar het commerciële niet de boosdoener en de moordenaar van de kwaliteit is, maar eerder de facilitator. Als we Baricco’s toch ietwat zwart-witte visie loslaten, moeten we vaststellen dat er in Antwerpen een redelijk groot tussenveld is tussen populair, commercieel entertainment en artistieke praktijk. De twee gaan inderdaad op sommige niveau’s al hand in hand. Daarvan getuige de vele Antwerpse instellingen die samen zowel heel specifieke kleine producties als grote massa-evenementen opzetten. De Zomer van Antwerpen, zoals hierboven besproken, is hier een ideaal voorbeeld van. Commercialisatie, niet enkel van de markt en materiële producten wordt steeds belangrijker. Ook de commerciële visies worden steeds meer op stedelijk niveau toegepast, en niet onsuccesvol of onterecht. Antwerpen is hier een perfect voorbeeld van. Een paar jaar geleden werd met succes de strategie van ‘imageneering’ op deze grootstad losgelaten. Deze imageneering geeft de stad een zekere zichtbaarheid, iets wat Baricco al aanhaalde als een belangrijk na te streven fenomeen. Naast deze zichtbaarheid functioneert het idee van imageneering ook op veel meer niveaus en dient dit onder meer als sociale lijm.
69
"Door een intelligente omgang met de wijkbewoners kan een stad dingen in beweging zetten zonder dat ze daarvoor zelf de motivator of organisator moet zijn."(Gatz, 2011: 227)
Imageneering, een samenvoegen van ‘engineering’ en ‘imagination’, staat symbool voor het creëren van beelden en producten die een hoge emotionele waarde uitdragen. Imageneering wordt steeds meer ingezet voor het creëren van stadsimago. Het overstijgt hier dus het niveau van de commercie en betreed meer het tussenveld, zoals Baricco dit benoemd. Historisch verwijst het naar het business model van Walt Disney die het voornamelijk gebruikte voor zijn parken. Hierin stond de belevenis van de bezoeker centraal. Walt Disney wist exact te benoemen wat hij wilde dat deze bezoeker voelde, meemaakte, beleefde. Hij rekende hier vooral op de verbeeldingskracht. Met dit afgelijnd idee stapte hij naar zijn ‘engineers’ die dit technisch uitwerkten. (Gatz, 2011: 156- 158)
Het gaat dus niet enkel om een product, maar een gevoel dat bij dat product hoort. Het start bij de consument. Wat zijn zijn wensen, noden? Wat mist hij? Hoe kunnen we hem het best bereiken? In welke wereld wil hij leven? Hoe kunnen we deze consument aansporen tot actie en betrekken we deze bij het product zelf? Dit beeld is best eenvoudig en inspirerend, zodat de consument er zelf waarde aan kan toekennen. Dit geldt niet enkel voor producten. Ook voor een stad is imageneering van groot belang. Een imago wordt gecreëerd dat tot de verbeelding spreekt en dat mee zorgt voor de creatie van de identiteit van de bewoners. De grote, rode A is in 2003 in het leven geroepen, als afgeleide van de creatie van Walter van Beirendonck. De bijhorende slogan was: “ ’t Stad is van iedereen.” Antwerpen werd dus geprofileerd als verdraagzame, open stad. Niet zo ver gezocht als men kijkt naar het feit dat Antwerpen een stad is met een immense diversiteit aan culturen, 70
nationaliteiten en leeftijdsgroepen. De stralende A en de slogan kregen al snel variaties zoals “ik zie het zitten met A,” “er zit sport in A” en “zot van A.” De bewoners gingen zelf creatief aan de slag en de stadimageneering verkreeg zijn doel, namelijk waardecreatie in de Antwerpse samenleving. Een bewijs van de trotsheid van de Antwerpenaren op hun stad en hun imago zijn ook de onmetelijke facebookgroepen, waaronder “I’m from Antwerp, so I’m Automatically Cooler Than You”, die op het moment dat ik dit schrijf al ongeveer 14.000 ‘likes’ heeft. Dirk Diels stelt in zijn hoofdstuk ‘Mensen maken de stad creatief’, in de uitgave Cultuur en/in de stad, dat deze A nog gebruikt kan worden op vele andere sporen. Bijvoorbeeld bij gevestigde ondernemers, topbedrijven, topresearchers en wetenschappelijke onderzoekers. Volgens hem zouden investeerders en ondernemers, net zoals de overheid, steeds meer hun imageneering moeten ontwikkelen. Hiervoor is een nauwere synergie nodig tussen stadsbestuur en ondernemers. Een creatieve overheid is nodig. Men kan deze suggestie van Dirk Diels ook toepassen op het culturele veld, namelijk op de Antwerpse musea, de grote theaterhuizen, een gevestigde Antwerpse regisseur, een filmhuis,… (Gatz, 2011: 145-158). Het creëren van een imago van de stad is niet enkel gunstig voor de waardecreatie in de stedelijke samenleving maar ook gunstig voor de uitstraling naar binnen- en buitenland toe. Als we spreken over imagovorming is het beste voorbeeld te verwijzen naar Bilbao. Deze kleine, tot midden jaren negentig, onbekende Spaanse stad werd wereldberoemd nadat het Guggenheim Museum, van de hand van architect Frank Gehry, in 1997 werd geopend. Men hoopte hier op rechtstreeks effect, van dit positieve imago, op economie en horeca. Niet enkel architectuur kan hiervoor worden ingezet, maar ook cultuur. Wereldtentoonstellingen, zowel grootschalige als kleinschalige evenementen, sportkampioenschappen,… . Steden, gebieden of landen streven naar erkenning. Deze erkenning draagt bij tot 71
de eigen beeldvorming van de stad, het gebied of de regio of het land. Ze hopen zich, door het organiseren van grootschalige evenementen, op de kaart te zetten. Extern verwerven ze een reputatie en naam, intern versterken ze het gevoel van eigenwaarde. Maar er zijn ook risico’s aan verbonden met het organiseren van dit soort evenementen. Al snel kan het zich tegen de verantwoordelijke stad keren. Dit door te hoge kosten, te ingrijpende infrastructuurwerken, en dergelijke. De verantwoordelijke regio, stad of land, moet binnen zijn capaciteit blijven want het kan evengoed mislopen. Bovendien is er steeds meer sprake van competitie tussen steden, regio’s en landen.
“De strijd om gegeerde evenementen binnen te halen wordt alleen maar scherper. Onvermijdelijk zullen nogal wat steden, regio’s en landen hun meerdere moeten erkennen. De kunst bestaat er dan in om op zoek te gaan naar alternatieven, om nu al te kunnen inschatten wat mogelijk in de toekomst interessante evenementen worden. Wie er als eerste bij is, heeft vaak voor langere tijd een beslissende voorsprong op de concurrentie. Maar omdat die concurrenten vermoedelijk ook op zoek zijn naar wat potentieel interessant is, vereist dat een voortdurende alertheid.” (Gatz, 2011: 28) Een stad behoort dus ambitieus te zijn maar ook goed op de hoogte van wat mogelijk is en wat niet, en niet te vergeten, de naam van de stad wordt onlosmakelijk verbonden met het evenement. Kijk maar naar de Gentse Feesten, Antwerpse Kleppers en Zomer van Antwerpen. Stuk voor stuk perfecte voorbeelden van een geslaagde imagovorming. Citymarketing is geen gemakkelijke opgave. Je moet weten hoe je jezelf op de kaart wil zetten. Sven Gatz en Herman Mennekes verklaarden dit al toen ze het de Brusselse citymarketing onder de loep namen. Eerst moet je weten wie of wat je als stad bent, wat je sterke en zwakke punten zijn, wat je stedelijke identiteit is als het
72
ware en dan moet je uitmaken welke plekken in je stad (en de optelsom ervan) die identiteit, dat gevoel zelfs, weergeven. Een belangrijke factor in citymarketing is toegankelijkheid. Ideologisch zou elke bewoner zich gelinkt moeten voelen met zijn stad, zoals die gepresenteerd wordt.
Het is deze toegankelijkheid die van belang is voor
Baricco in het ontwikkelen van een ‘nieuwe’ cultuur.
73
‘DEZE
TOEGANKELIJKHEID BEREIKT HIJ DOOR HET INZETTEN VAN NIEUWE
TECHNOLOGIEËN’
&
Nieuwe technologie In het betreden van alle velden, en dus ook in het gebied van de ‘heilige huisjes’, in het omverwerpen van oude grenzen en het bezetten van nieuwe gebieden hebben de barbaren een niet te onderschatten wapen, namelijk de technologie. Technologische vernieuwing maakt het mogelijk voor de barbaren om gebieden te betreden die voordien afgesloten leken van hun wereld. “Ze veroveren deze nieuwe gebieden door ze toegankelijk te maken voor de andere barbaren. Hiervoor zetten ze de ontdekte wereld om naar de wetten van hun eigen taaluniversum en brengt ze zo naar een instinctieve spectaculariteit.” (Baricco, 2012: 49) Om de barbaar te bereiken is dus technologie vereist. Als we kijken naar de Vlaamse podiumsector moeten we vaststellen dat de wereld van de Nieuwe Technologie nog een redelijk onbekend en onbetreden veld is . De nieuwe technologie waar Baricco op doelt is voor elke sector anders, zo heeft bijvoorbeeld televisie het voetbal veranderd. Voor de culturele sector is de nieuwe media vooral de belangrijkste nieuwe technologie.
18
http://www.comm unicatiemannen.be /2008/01/17/watis-nieuwe-medianew-media/
“Nieuwe
media
draait
vooral
rond
de
vernieuwde
communicatiemiddelen. Met name het internet (en alles daaromtrent), videogames, digitale fotografie, gsm’s, etc.. Kortom zowat alles waar je het woord digitaal, zoals in “het digitale tijdperk” kan aan linken.”18 Nederland heeft de kracht van de nieuwe media al een tijdje maar de sector in Antwerpen blijft nog een beetje achter de feiten aanhollen. Alsof niemand echt goed weet wat er mee aan te vangen. Nieuwe media zijn nog te nieuw voor ons als Antwerpse sector. Het beeld dat we achter de dingen aan hollen bevindt zich
74
niet enkel op het niveau van plannen maar ook op het niveau van ons mediagebruik. Aan vele Nederlandse Universiteiten is Nieuwe Media al een tijdje een reguliere opleiding. Nu bieden in België enkel de Universiteit Gent en de Hogeschool West-Vlaanderen dit aan. Of kijk naar Het Stedelijk Museum Amsterdam, een culturele instelling, dat jongeren inzet om vanuit een aansluiting bij de doelgroep het museum te ontsluiten en hier allerhande nieuwe media voor in te schakelen. Sociale media vormen tegenwoordig een zeer belangrijk onderdeel van nieuwe media. 19
http://www.s ocialmedia.nl/
“Social media is een verzamelnaam voor alle internet-toepassingen waarmee het mogelijk is om informatie met elkaar te delen op een gebruiksvriendelijke en vaak leuke wijze. Het betreft niet alleen informatie in de vorm van tekst (nieuws, artikelen). Ook geluid (podcasts, muziek) en beeld (fotografie, video) worden gedeeld via social media websites. Met andere woorden, social media staat voor 'Media die je laten socialiseren met de omgeving waarin je je bevindt”19 Het inzetten van nieuwe media, sociale media of snelle media, vormt een probleem voor de Vlaamse sector omdat het fundamenteel onze visie op censuur raakt. Eindcensuur is niet mogelijk. Het is snel, het verschijnt en het is wat het is. Maar wat velen hier over het hoofd zien is dat het ook vluchtiger is, minder definitief. Door de immense aanwezigheid van informatie kent de geboden informatie een vluchtiger karakter. Desondanks hun snelheid en middelmatigheid zijn de barbaren niet minder kritisch geworden. Er wordt meer gemaakt, meer geschreven, meer gepubliceerd, kortom een enorme toename van kwantiteit. Maar dit alles is ook minder definitief. Het verdwijnt even snel als het gekomen is. Een natuurlijke selectie. Baricco vertrouwt dat wat slecht is, ook vanzelf verdwijnt: “Het zijn de dode bladeren die van de bomen vallen.” (Heijne, 2010). Een vaststelling die
75
misschien van een te groot vertrouwen spreekt en iets wat hij zelf ook vermoed. Hij verklaard hierna namelijk dat als we wensen dat sommige zaken behouden blijven doorheen de mutatie, we ze moeten veilig stellen in de mutatie door middel van vertaling. Sociale media maken deel uit van het leven van de jongeren maar het is niet meer enkel het gebied van de jongeren, ook volwassenen sluiten zich hier steeds sneller bij aan. Joachim Vlieghe werkt momenteel aan een doctoraat dat focust op de vraag hoe sociale media culturele geletterdheden en de rol van instituties voor cultuureducatie veranderen. Hij is ook als onderzoeker aangesloten bij de vakgroep onderwijskunde van de Universiteit Gent, alsook het interdisciplinair onderzoeksproject EMSOC. Sociale media veranderen, volgens Vlieghe, de rol van de cultuurbemiddelaar.
“De integratie van sociale media in het sociale en culturele leven van jongeren - en steeds vaker ook volwassenen - brengen grote veranderingen teweeg. Voorbeelden uit eigen etnografisch onderzoek tonen aan hoe divers de mogelijkheden van digitale en sociale media zijn voor het delen van culturele voorkeuren, kritieken en creaties in het culturele domein. Tevens blijkt dat identiteit en identiteitsontwikkeling een belangrijke motivatie vormen voor de socio-culturele activiteiten die verlopen via sociale media. Zijn sociale media 20
http://www.ond.vlaa nderen.be/dce/verslag en2012/DCE_2012_ sessie_5.pdf
digitale publieke ruimtes waar geëxperimenteerd kan worden met culturele voorkeuren en creativiteit? Zo ja, welke rol speelt de cultuurbemiddelaar dan binnen deze ruimtes?”20
De internetgebruiker is volgens Vlieghe niet langer een downloader, maar hij kan nu ook content delen. Een uploader dus. Ook al is dit maar een klein percentage. Het leeuwendeel van de internetgebruikers beperkt zich nog steeds tot het
76
bekijken, beluisteren en lezen van het aangeboden materiaal. Vlieghe geeft enkele concrete voorbeelden van instanties die specifiek werken met nieuwe media:
“Artistieke sociale media-sites als deviantArt die vooral creatie stimuleren, spelen nog steeds in op de consumerende sociale media-gebruiker. Deze krijgt wel een zeker gewicht. Door te zoeken, te filteren, te ‘raten’ en te liken’ bouwt hij een eigen persoonlijke museumcollectie op, het ‘Museum of Me’. Kinderen kunnen in een dergelijke omgeving hun interesses volgen, zij bepalen zelf wat zij willen leren, waarin zij zich willen verdiepen. Dit is een grote leerstimulans. De rol van de cultuurbemiddelaar verandert door dergelijke fenomenen. Hij is altijd al etnograaf, curator en gids geweest maar moet deze taken nu anders invullen. De klassieke instellingen, het museum, het theater, de school en de bibliotheek moeten zich heruitvinden. Zij zijn nog steeds de deskundigen, maar een deel van de expertise huist nu ook bij hun publiek. Dit vraagt een moeilijk proces van controle versus loslaten, maar schept ook interessante mogelijkheden. Omdat iedereen een profiel creëert en zichzelf dus meer blootgeeft, is het voor de cultuurbemiddelaar gemakkelijker om in te spelen op ieders wensen en interesses. Hij weet nauwkeuriger welk publiek hij voor zich heeft.” 21
De grootste drempel is hier de vrees voor het onbekende terrein, het loslaten 21
Ibidem
van het idee van eindredactie, van censuur. Dat “de mooiste en de meest
22
interessante en innovatieve media-creaties vaak in een regelvrije of -arme
Ibidem
omgeving ontstaan, is voor velen niet evident.” 22 Ook de visie dat de barbaren
77
23
Ibidem
zich veel vlotter in deze media omgeving beweegt schrikt af. “Een cultuurbemiddelaar die sociale media wil gebruiken, is kwetsbaar. Hij of zij moet de controle loslaten, maar kan hier veel bij winnen.” 23
78
79
’OM DE OVERGANG NAAR HET BARBARISME NIET ALS EEN REVOLUTIE TE ZIEN, IS HET BELANGRIJK DAT DE OUDE CULTUUR IN DE VORM VAN EEN VERTALING BINNENGEBRACHT WORDT IN DE CULTUUR VAN HET BARBARISME.’
&
Vertalen Natuurlijk gaan er zaken verloren gaan wanneer men deze mutatie accepteert, “maar niemand kan bij voorbaat al zeggen wat dat zal zijn. De aarde zal beven, en pas daarna, als alles weer stilstaat in de prachtige permanente staat van een nieuwe beschaving, zullen we om ons heen kijken. En dan zal het verrassend zijn om te zien wat er nog over is van de landschappen uit onze herinnering.” (Baricco, 2012: 187) Wil men zeker zijn dat sommige waardevolle zaken behouden blijven, dan moet men die vertalen of in een nieuwe context plaatsen. Het moet de taal van de wereld aannemen. “Net zoals een meubelmaker zal proberen het beste van zijn metier over te brengen naar een nieuwe tijd, zo zie ik het als mijn plicht bepaalde intellectuele noties en ideeën in leven te houden. Bij veel mensen die willen dat nieuwe generaties in contact komen met kunst uit het verleden heerst het misverstand dat je die eerst moet versimpelen. Men gaat meteen op zijn hurken zitten. Terwijl het tegenovergestelde het geval is: het gaat erom dat je wat je wilt bewaren uit het verleden juist een plaats geeft in de complexiteit van de huidige tijd. […] Ik erger me aan intellectuelen die het toelaten van hedendaagse invloeden consequent afdoen als verplatting en versimpeling. Het is vaak juist een verrijking.” (Heijne, 2010) Dit vertalen, ook al heeft Baricco het maar over één richting, moet eigenlijk gebeuren in twee richtingen. Wat van belang is moet vertaald worden van de oude cultuur naar het barbaarse, aar het barbaarse moet voor een specifieke
80
generatie ook vertaald worden naar de taal van de oude cultuur.
Baricco
bestempelt zichzelf al deels als barbaar, en voor vele mensen rond de vijftig zal dit wel nog kloppen, maar we zitten ook nog met een oudere generatie. Een generatie die vervreemd wordt van de wereld waarin ze beland is omdat ze de mutatie niet kan volgen, niet snapt. Deze ouderen vormen een niet te onderschatten deel van de bevolking, zoals we zagen in de bevolkingscijfers. Dus wat te doen met deze generatie? Hoe kijken zij naar cultuur? Wat hebben zij nodig?
81
&
Ouderen Baricco spreekt zich enkel uit over de barbaren, maar vergis u niet, hijzelf voelt zich al een onderdeel van de mutatie. U moet weten Baricco is nu vierenvijftig
24
Onder ‘ouderen’ verstaan we hier 60+
(geboren te Turijn in 1958). Maar de groep ouderen24 die in Antwerpen aanwezig is, is tegelijk de groep die in het cultureel aanbod zijn ‘dada’ moet vinden, maar ook de groep die (misschien nog) niet is bereikt door het barbarisme. Er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar ouderen en cultuur. Ik zal hier zelf ook maar één publicatie bespreken, namelijk Klaar? Actie! Over ouderen en cultuurparticipatie. Ook al bespreek ik dit niet uitgebreid, onze Vlaamse minister van Cultuur, Joke Schauvliege, verwoordt het mooi in het voorwoord: “Ouderen vormen in onze vergrijzende samenleving een ontzettend belangrijke doelgroep Zij verdienen onze extra inzet.”
Participatie
moet
gesplitst worden, volgens Willem Elias in Klaar? Actie! :
“Enerzijds is er de verbondenheid aan het feit er bij te zijn. Dat is het positieve domein van de animatie, de stimulansen, de motivaties, de promotie, de open deur, kortom de kermis van de cultuur. Het is tevens het negatieve te overwinnen domein van de drempelvrees, de uitsluiting, de kansarmoede en allicht ook de gewone armoede, kortom de kerker van de cultuur. Anderzijds, is er de participatie verbonden aan de vraag van het al dan niet er bij te horen. Dat is het domein van de vragen: wie ben ik? Wat wil ik? Wat zijn mijn voorkeuren? Waar kom ik vandaan? Waar wil ik naartoe. Met wie wil ik de culturele ervaring delen? In welke mate is er ideologische overeenkomst? Kortom de kerken, of hun surrogaten, van de cultuur. Deze tweede vorm van participatie impliceert ook de weigering van participatie. De gewilde niet-participatie is ook een vorm van participatie. Ze is er misschien wel het hoogste niveau van. Het is een volstrekt legitieme doelstelling van kunsteducatie om mensen te vormen zodat
82
ze misschien inzien waarom ze niet van sommige kunsten houden of zelfs sowieso met kunst niets willen te maken hebben. Hier is de verruiming naar cultuureducatie overigens zinvol, als het vermogen om het vormaspect van de cultuur waar te nemen en te interpreteren. Cultuurparticipatie als een leren kiezen zit overigens etymologisch vervat in de cultuur in de meest ruime zin van het woord.” (Elias inVerté, 2010: 21)
Bijna de helft van de Vlaamse 60-plussers neemt nooit deel aan één of andere culturele activiteit. Of om het positiever uit te drukken: de helft participeert wel. Uit het onderzoek Klaar? Actie! blijkt dat één op drie ouderen frequent participeert aan culturele activiteit. Met frequent wordt hier minstens drie keer per jaar bedoeld. Bijna zeventig procent van de niet-participanten geeft aan dat het ontbreken van interesse de belangrijkste reden is om niet deel te nemen. Andere belangrijke drempels zijn de financiële kosten, het tijdstip, de afstand, tijdgebrek, vervoer en reservatie. De populairste cultuurvormen onder ouderen zijn Vlaamse muziek en klassieke muziek. Eén op zes ouderen verkiest comedy, kleinkunst, operette, hedendaags en klassiek theater. Performances, klassiek ballet, hedendaagse dans en opera kunnen hun minder boeien. Ze verkiezen de klassieke kunsten boven de hedendaagse kunst of kunst met een educatieve functie en verkiezen commerciële film boven de alternatieve versies. Verassend is om vast te stellen dat blijkbaar één derde van de ouderen omnivoren zijn. Zoals we hierboven al zagen, houden ze van verschillende zaken. Zowel artistiek als commercieel. Zij verkiezen dus een ruim assortiment van cultuurvormen. De actiefste ouderen, op vlak van cultuurparticipatie, zijn de ouderen tussen 60 en de 69 jaar, vanaf 80 jaar zien we een halvering in de cijfers. Het geslacht heeft weinig invloed op de cultuurparticipatie. Ook hier zien we dat ouderen met een hoger diploma frequenter deelnemen aan cultuur. Gehuwden en samenwonenden, maar vooral 83
gescheiden ouderen participeren frequent. De relatie tussen inkomen en participatie is zo dat wanneer men gemakkelijk rondkomt, men ook frequenter deel neemt. Maar een vijfde van de ouderen die aangeeft het moeilijk te hebben, participeert evenwel ook frequent. Over het algemeen zijn ouderen tevreden over het gemeentelijk cultuurbeleid.
“Naarmate mensen ouder worden, zijn zij in toenemende mate gericht op hun nabije leefomgeving, hun woning en de buurt waarin zij leven. […] Ongeveer de helft van alle vrijetijdsactiviteiten van ouderen zou zich in de directe woonomgeving afspelen. De nabijheid en de bereikbaarheid
van (culturele)
buurtvoorzieningen speelt dan mogelijk een rol voor de mate waarin men aan cultuur participeert. […] Eerder onderzoek stelde immers vast dat een goed begaanbare omgeving die aansluit bij de actieradius ouderen kan stimuleren om meer buiten te komen.” (Verté, 2010: 75)
Bijna de helft van de ouderen vindt dat er niet voldoende culturele voorzieningen in de buurt aanwezig zijn. Volgens Klaar? Actie! zou, als er meer culturele voorzieningen in de wijk of buurt aanwezig zijn, de participatie ook veel hoger liggen. Het zijn voornamelijk de podiumvoorstellingen die lijden onder de te grote afstanden tussen de locatie van de voorstelling en de woonplaats. (Verté, 2010: 81) De inwoners van grootsteden nemen vaker deel aan cultuur. Openbaar vervoer speelt hier een belangrijke factor. De culturele deelname speelt zich vooral overdag af, wat te maken heeft met het onveiligheidsgevoel, dat een drempel is op de participatie ’s avonds. Er zouden dus meer culturele activiteiten overdag moeten plaats vinden. Op vlak van informatie-uitwisseling blijkt dat ouderen steeds meer de wereld van het internet ontdekken en hier ook gretig gebruik van maken. Ook de 84
infobrochure blijft een belangrijke informatiebron voor ouderen. Geïnformeerd zijn is dus doorslaggevend om de weg te vinden tot de culturele sector. Ouderen zijn opmerkelijk geïnteresseerd in leeftijdsoverbruggende activiteiten. Ze zijn benieuwd naar wat de jongeren, vaak hun kleinkinderen, van vandaag bezig houdt en hoe ze daar deel van kunnen uitmaken. Het succes schuilt hier dus in het samenwerken van jeugdconsulenten en seniorenconsulenten.
85
Zilver Graffiti Project Binnen dit kader past het Zilver Graffiti Project uit Deurne. Een tweedaagse workshop voor ouderen over Graffiti. De promotie kreeg, vooral door ATV die in hun namiddagprogramma reclame hadden gemaakt, een grote boost. De workshop zat direct overvol. Graffiti is een jongerencultuur en wordt door ouderen vaak beschouwd als vandalisme. In deze tweedaagse workshop, verspreid over drie dagen, leerden ouderen deze voor hen nog onbekende cultuur kennen. De eerste dag kregen ze een begeleide wandeling door Antwerpen aan de hand van concrete voorbeelden over verschillende aspecten van graffiti, technieken, ontstaan en materialen. Eerst werd er ingespeeld op de leefwereld van de ouderen door in te spelen op het vandalistische element van graffiti (hoe kan je graffiti verwijderen en wat zijn de kosten). Geleidelijk aan kwamen de positieve aspecten van graffiti aan bod om zo tot het beeld van graffiti als kunstvorm te komen. De volgende dag hadden de deelnemers vrij en kregen ze de opdracht om zelf opzoekwerk te verrichten naar graffiti en zelf ideeën te ontwikkelen voor eigen creaties. De dag daarna gingen de cursisten zelf aan de slag. Ze kregen enkele basistechnieken aangeleerd en begonnen hierna zelf te spuiten. “Het project werd zeer positief geëvalueerd door de deelnemers, al vonden de meesten het wel jammer dat het maar twee dagen duurde. De vraag naar soortgelijke initiatieven blijft groot. Daarom wil men in de toekomst een hele reeks opzetten rond jongerencultuur.” (Verté, 2010: 113). In Deurne werd het Zilver Graffiti Project herhaald en zelfs aangevuld met Jeugdcultuur X. “Deze clichédoorbrekende aanpak geeft ook aanleiding tot ‘omgekeerde’ vormen van generatieoverschrijdende initiatieven. Zo stelde men vast dat tieners ook oprechte interesse vertoonden voor de cultuur van hun grootouders.” (Verté, 2010: 113).
86
Dit past in de lijn van Baricco, die vraagt om de oude cultuur te vertalen zodat de barbaren deze niet compleet verliezen. Die lijn kunnen we verder trekken en dus onderzoeken hoe we taal van de barbaren best vertalen naar de ouderen toe. Deze tonen duidelijk interesse en zijn nieuwsgierig naar deze nieuwe culturen. Het dichterbij brengen van de ouderen naar de jongeren helpt om afzondering tegen te gaan. Het gevoel een kloof weg te nemen en een brug te slaan. Plaats de ouderen in het netwerk van de jongeren op een manier dat ze verstaan, in een gebied waar ze zich veilig voelen. Vele ouderen komen niet meer graag buiten ’s avonds maar liefst overdag en liefst in een gebied dat ze kennen. Verleid ze, neem ze rustig mee, breng een deel van de cultuur binnen in hun veilig gebied en plaats hen veilig in het ander gebied. Een begeleide tocht doorheen het barbarisme. Voor de podiumsector geeft Klaar? Actie! een paar pistes waaronder de voorstellingen vervroegen, zodat grootouders naar de voorstelling kunnen gaan en toch nog op tijd kunnen zijn om hun kleinkinderen af te halen of bepaalde schoolvoorstellingen ook toegankelijk maken voor de ouderen, zodat ze tezamen van het gebeuren kunnen genieten. We kunnen concluderen uit het onderzoek van Klaar? Actie! dat er meer aandacht moet zijn voor cultuurinteresse, dit begint al bij het onderwijs. Volgens de uitgave schiet de culturele educatie hier nog tekort. Verder zijn de afstand, het tijdstip en de kostprijs de belangrijkste factoren om al dan niet deel te nemen aan culturele activiteiten. Deze drempels gaan vaak hand in hand met de desinteresse. De nieuwsgierigheid is er wel maar door de drempels komt men niet tot actie en verdwijnt de interesse naar de achtergrond. Het gebrek aan interesse kan ook wijze op het feit dat onvoldoende ouderen hun gading vinden in het aanbod. In hoofdzaak zouden lokale besturen zich meer moeten focussen op het creëren en stimuleren van een cultureel klimaat. “Anderen het zien doen werkt namelijk vaak aanstekelijk als het gaat over de participatie aan cultuur” (Verté, 87
2010: 120) Een derde van de ouderen heeft een ruime smaakvoorkeur en kunnen we bestempelen als cultureel omnivoor, maar de populairste cultuurvormen onder ouderen zijn muziek (Vlaams en klassiek), maar ook comedy, kleinkunst, operette en theater (Hedendaags en klassiek). Een eerste verandering moet
er één
zijn van
beeldvorming:
“Ongefundeerde stellingen leiden dan ook vaak tot stereotypen over ‘de’ ouderen. Een eerste algemene conclusie echter is dat ‘de’ groep ouderen niet bestaat. Integendeel, ouderen zijn een bijzonder heterogene en diverse bevolkingsgroep.” (Verté, 2010: 121) Het is voornamelijk de leeftijd die bepalend is. Ouderen van zestig participeren geheel anders dan ouderen van tachtig. Algemeen is heel duidelijk te concluderen dat de meeste ouderen ’s avonds nooit hun huis verlaten, dit is een duidelijk signaal om meer activiteit overdag of in de vooravond te programmeren. Ook bewegen ouderen zich in netwerken, hoe meer sociaal contact hoe hoger de culturele participatie, zo lang ze niet te sterk intern gericht is - dit wil zeggen op familie en vrienden - en er geen tijd meer over is voor externe culturele activiteiten. “Wanneer we cultuurparticipatie vanuit een netwerkperspectief bekijken, lijkt het ons dan ook aangewezen om naar een zekere heterogeniteit in het netwerk te streven, waarbij de (interne) integratie samengaat met (externe) linken.” (Verté, 2010: 124)
88
89
4 De sector Baricco geeft ons een optimistisch pleidooi voor de toekomst van onze cultuur. “Ook al,” zo zegt Baricco in een interview met Porgy Franssen, “zit deze cultuur in een financiële crisis: voor culturele, artistieke zaken, een moeilijk moment is een goed moment. Ik weet dat het niet comfortabel is maar dit is 25
http://www.youtu be.com/watch?v=8 HtGO0_MUto&fea ture=relmfu
beter dan te veel geld en zonder hogere reden om dingen te doen. Hongerig zijn is niet slecht.”25 Gesubsidieerde theaterhuizen zijn volgens Baricco, zoals hij verder zegt in het interview, goede zaken omdat ze de kwaliteit hoog in het vaandel dragen maar ook omdat ze de verbeelding niet uit het oog mogen verliezen en risico’s moeten durven blijven nemen. Als ze dit niet doen riskeren ze te verdwijnen of te veranderen vanaf het moment dat de financiële markt verandert of ten onder gaat. Het creëren van netwerken is essentieel voor de culturele sector. Een netwerk genereert beweging, en dus betekenis voor de barbaar Vanaf het moment dat een theaterhuis niet meer werkt met verbeelding en de kracht om te veranderen, uit te dagen of te vernieuwen verliest het, volgens Baricco, de verantwoording op de enorme bedragen die in zo’n huis worden geïnvesteerd. Wat er niet moet gebeuren zoals soms het geval is, is dat een instelling in de verdediging schiet. Zich gaan profileren als de verdedigers van de kwaliteit, civilisatie, publieke instanties, en cultuur. Dit is een eerste reflex, maar we moeten verder denken, net deze eerste reflex is niet de juiste. Of zoals hij het verwoordde in een interview van de Standaard in 2010 met Heijne: “Het gaat erom je niet te verschansen achter een muur uit naam van de beschaving.” De schrik voor barbarisme is zo oud als de zee diep is. Baricco’s boek heeft vier motto’s, één daarvan is afkomstig uit het boek Die Kultur der Niederlage, van Wolfgang Schivelbusch. Ze gaat zo: “De vrees om te worden verslagen en verwoest door hordes barbaren is zo oud als de geschiedenis van de
90
beschaving.” (Baricco, 2012, 13) De angst en de barbaren zijn een onderdeel van onze beschaving, ze bestaan er niet buiten om.
Het grootste deel van de collectieve vorming gebeurt, volgens Baricco, op het gebied van school en televisie. School staat voor de Italiaanse schrijver voor de waarden van de beschaving en televisie voor dat van de barbaren. Hierdoor ontstaat er een soort schizofrenie in het leven van de jonge barbaren. Het leven dat hij leeft op school, waarna hij omschakelt naar het leven thuis, het leven bij vrienden, het virtuele leven op het internet en dan nog het leven dat hij invult met het kijken van televisie enzoverder enzovoorts. “En in het midden, tussen televisie en school, ligt het hele open veld van cultuur en entertainment.” (Baricco, 2012: 179) Dit gebied wordt gevormd volgens richtlijnen, deze vormen het cultuurbeleid. Het cultuurbeleid heeft zich, tot hier toe voor Baricco, vooral bezig gehouden met het bevestigen en behouden van de principes van de (oude) beschaving.
“Het gemakkelijkste en meest directe deel van een dergelijke twijfel begint de laatste jaren naar de oppervlakte te komen in de wereld van het cultuurbeleid. En die twijfel uit zich in deze vorm; moeten we die barbaren niet een beetje tegemoetkomen, en een manier vinden om de dingen een beetje pakkender te presenteren voor ze? […] Of men ging op zoek naar een spectaculair kenmerk […] Ik heb wat dat betreft maar één ding te zeggen […] als het enkel een kwestie van een laagje vernis is, dan is het geen oplossing maar juist een overgave[…] Niet de sluwe redding van het verleden, maar altijd de veredeling van het heden is wat er moet gebeuren om de intelligentie ook maar een beetje te beschermen tegen het gevaar van de pure, gemakkelijke commercie.” (Baricco, 2012: 177- 181)
91
Baricco’s stelling moeten we toch ietwat nuanceren. Het cultuurbeleid in België, Baricco spreekt te algemeen, is niet meer enkel gericht op het behouden van de oude beschaving maar richt zich ook steeds meer op de toekomst. Desondanks deze koerswijziging roepen steeds meer stemmen, ook in de culturele sector zelf, op voor een aanpassing van het beleid. Zo ook Stefaan de Ruyck, ex zakelijk directeur van
Toneelhuis in Antwerpen (1997), en kabinetschef
cultuur en jeugd bij Vlaams Minister Bert Anciaux (2004). De overheid, het beleid en reguliere theaterhuizen moeten afstappen “van het oude model van plannen, waarbij in detail het toekomstig beleid werd uitgetekend. Zij moet ruimte geven aan het onverwachte om van daaruit de ideeën en de concepten te laten komen. Want daarin zit precies het potentieel.” (Gatz, 2011: 234) De huizen moeten inspelen op hedendaagse fenomenen, waarbij een zekere voeling met het vluchtige publiek wordt gezocht. Hiervoor moet men niet afstappen van het concept van planning maar moet men trachten de mogelijkheid om in te spelen op hedendaagse fenomenen, het nu, te integreren in de huidige plannen. Huizen, musea, kortom de reguliere sector hangt vast aan een vastgelegde planning. Minstens vier jaar op voorhand moeten ze hun dossiers klaar hebben. Hierin duidelijk geformuleerd wat ze gaan doen, hoe, met wie en voor welk budget. Meestal wordt elk budget al uitbesteed en heel de planning, aaneenschakelend, volgestouwd. Door deze werkwijze ontneemt het systeem, en ontnemen ze zichzelf, de mogelijkheid om in te spelen op het moment. Op het vluchtige. Op de leefwereld van het nu. Wil ze blijven meespelen, moet hier toch een verandering van visie gebeuren. Er moet ruimte gecreëerd worden voor mogelijkheden, voor ad rem denken, voor het nu. Erwin Jans verklaart in Cultuur en/in de stad dat de stedelijke huizen de plekken vormen van de verbeelding van de stad waarin ze zich bevinden. Hierdoor kunnen ze niet anders dan de dialoog aan te gaan met de realiteit. Ook hij denkt in de structuur van het netwerk. Doordat de bevolking van Antwerpen 92
zowel sterk verjongt als vergrijst zou er meer specialisatie moeten komen. De Roma en het Zuiderpershuis hebben bijvoorbeeld al een zeer specifiek doelgroepenbeleid. Patrick de Groote denkt dat deze nood voor specialisering best aan de culturele centra’s kan worden toegewezen. Wat niet wegneemt, volgens zowel Jans als de Groote, dat er meer samenwerkingsverbanden tussen de huizen zou kunnen ontstaan op stedelijk niveau. (Gatz, 2011: 63-82) Zo zouden de gezamenlijke verantwoordelijkheden ten opzichte van de stad verdeeld kunnen worden. Hierdoor kunnen de kunstinstellingen meehelpen in het creëren van een wenselijke publieke sfeer. Wim Opbrouck26 verwoordde het mooi in een interview op Reyers Laat, 26
Wim Opbrouck is de artistiek leider van NT Gent
de muren van het theaterhuis zijn net als het menselijke vel. Ze zitten vol poriën. Deze poriën zijn het contactpunt tussen binnen en buiten. Een huis mag nooit zijn voeling met zijn locatie kwijtspelen. Voor huizen zoals NT Gent en het Toneelhuis, beiden stadstheaters, moet dit een grote rol (blijven) spelen. Dit kan op zoveel verschillende manieren. Vernieuwend of toch nog een beetje vasthoudend aan traditie. Ook dit mag niet totaal onderhevig zijn aan op voorhand vastgelegde regels of formules. Er moet in openheid ad rem gedacht en gespeeld kunnen worden. Een pleidooi voor een periode van contact, van een inpassing op een groter geheel. Voor de zoektocht naar een verhaal daarbuiten waarin het huis kan inhaken, of net omgekeerd. Om nu eens voor even iets niet te maken dat op zichzelf staat. Wanneer men op het verhaal daarbuiten inhaakt, haakt ook de barbaar in. Voor hoe lang dat weten we nooit, maar hij zal er geweest zijn. Dit vraagt om voorbij de angst van het onbekende te kijken en te vertrouwen op de vernieuwing. Of om het met Paulo Coelho’s woorden te zeggen: “Si vous pensez que l'aventure est dangereuse, essayez la routine, elle est mortelle.”
93
94
Het portret van de barbaar waar we uiteindelijk op uit komen, volgens Baricco is:
“Een technologische vernieuwing die de privileges van een kaste neerhaalt en een nieuwe bevolkingsgroep toegang geeft tot een bepaalde handeling. De commerciële vervoering die gepaard gaat met die enorme vergroting van de speelvelden. De waarde van de spectaculariteit, als enige onaantastbare waarde. De keuze voor een moderne taal als basistaal van elke ervaring, als voorwaarde voor vrijwel elke gebeurtenis. De vereenvoudiging, de oppervlakkigheid, de snelheid, de middelmatigheid. De vreedzame aanpassing aan de ideologie van het Amerikaanse imperium. Die neiging tot het seculiere, die het gewijde verpulvert tot talloze lichtere en meer prozaïsche intensiteiten. Het verbluffende idee dat iets, wat dan ook, pas betekenis en belang heeft als het kan worden ingebed in een grotere sequentie van ervaringen. En die systematische, bijna wrede aanval op het tabernakel: altijd en hoe dan ook tegen het meest verheven, ontwikkelde, spirituele kenmerk van elke handeling.” (Baricco, 2012: 91- 92)
95
96
& Conclusie Laten we even terug Baricco’s citaat nemen met betrekking tot Walter Benjamin:
“Hij probeerde nooit te begrijpen wat de wereld was, maar altijd wat de wereld aan het worden was. Ik bedoel: wat hij boeiend vond aan het heden waren de tekenen van de mutaties dat heden zouden opheffen. Het waren de transformaties die hem interesseerden […] Van Baudelaire tot aan de reclame, wat het ook was waarover hij zich boog, het werd de profetie van een toekomstige wereld, en de aankondiging van een nieuwe beschaving. Ik zal proberen het iets nauwkeuriger te zeggen: voor hem betekende ‘begrijpen’ niet dat je het onderwerp van de studie kon plaatsen in de bekende landkaart van de werkelijkheid, en daarmee definieerde wat het was, maar dat je aanvoelde op welke manier dat onderwerp de landkaart zou wijzigen en onherkenbaar zou maken.[…] Daarmee bedoel ik dat hij een van de eersten was die vond dat het DNA van een beschaving niet alleen werd gevormd in de hogere echelons van haar bewustzijn, maar ook, of misschien wel juist, in de op het eerste zicht meest onbeduidende ontsporingen ervan.” (Baricco, 2012: 22-24)
Net datgene wat Baricco zo bewondert in Benjamins werk, is exact wat hij in gang bracht met het schrijven van De barbaren. Desondanks dat zijn visie voornamelijk optimistisch bedoeld is, komt zijn term ‘barbaar’ soms nog iets te pejoratief over, zeker als we dieper ingaan op het barbarisme en specifieke culturele instellingen of acties. Zijn ideeën zijn vernieuwend en uitdagend, maar moeten af en toe wel met een grove korrel zout worden genomen. Alessandro Baricco voelde aan en probeerde te beschrijven hoe de barbaren, hoe de cultuur waar we naar toe evolueren, de landkaart aan het wijzigen zijn en volledig aan het hertekenen zijn. Dit hertekenen houdt in dat ook de podiumsector zijn standpunten en werkwijzen moeten herzien. Dit ook omdat de bevolkingscijfers 97
er niet om liegen. Een enorme verjonging en een enorme vergrijzing staat Antwerpen te wachten. Om mee te evolueren moet men meewerken, samenwerken, geen harde weerstand bieden. Als eerste moet de sector ruimte creëren voor ad rem denken, voor openheid. Binnen de meerjaren plannen, binnen dit kader moet nagedacht worden hoe men ruimte kan creëren voor het ‘nu’. De kunstinstellingen moeten zowel “voor sociale en politieke ademruimte zorgen. Een pleidooi voor nieuwe publieke sferen van convivialiteit en de actieve reflectie.” (Gatz, 2011: 78) Belangrijk bij het mee evolueren is het creëren van netwerken. Deze netwerken hoeven niet telkens grootschalig te zijn, ook in het klein ontmoeten, van Tom Meeuws, schuilt een enorme kracht. Een netwerk genereert beweging, en het is deze beweging die zal leiden tot actie. De barbaren zijn
niet
geïnteresseerd in zaken die op zichzelf staan, ze zoeken steeds de kennissequenties op. Deze sequenties bewegen, richten ook consequent naar een toekomst, aangezien de jongeren vandaag in Antwerpen steeds minder een cultureel collectief verleden bezitten. Het gezamenlijke zit in het ‘nu’ en in de toekomst. Het begin van het netwerk, bij zowel Oosterlings’ model en Baricco, is de educatie. De school is de eerste kennismaking van het kind/de jongere met de samenleving. Hier zou de basis gelegd moeten worden van zowel de algemene, als de culturele vorming. Gidsen zijn een belangrijk onderdeel van de vreedzame mutatie en de bijhorende netwerken. Zij bevinden zich tussen de twee velden en zijn wegwijs op beide velden. Deze gidsen kunnen zowel leerkrachten, cultuurconsulenten als navigatiesystemen zijn. Het is de taak van de podiumsector deze aan te reiken en ze toegankelijk te maken zodat de barbaar ermee aan de slag kan, zonder dat de sector hiervoor engagement van de barbaar in ruil verwacht. Het beleid hoort, volgens Pascal Gielen, kansen aan vele singuliere stemmen te 98
geven. Het beleid staat hierdoor mutatie toe en trekt geen muren op. “Het beleid cultiveert en faciliteert met andere woorden zijn barbaren. Het doet dat in naam van de democratie.” (Gielen, 2012: 14) Een belangrijke kracht in de mutatie is de dynamiek. Deze dynamiek vormt de drijfveer van de kunst en kan enkel aanwezig zijn als we de wetten van barbarisme volgen, als we dus telkens opnieuw een onmaat creëren. Binnen deze dynamiek zou er meer ruimte moeten zijn voor acties die teren op impulsen. Het idee van vertalen blijft een pertinent punt in Baricco’s visie. Er moet een manier gevonden worden om waarden, normen, fenomenen, werken, wetenschap, en andere belangrijke fenomenen om te zetten en onder te brengen in de mutatie, in plaats van ze te behoeden voor de mutatie. “Het gaat erom dat je wat je wilt bewaren uit het verleden juist een plaats geeft in de complexiteit van de huidige tijd. […] Het is vaak juist een verrijking.” (Heijne, 2010)
99
“Wat wij zullen worden is nog altijd afhankelijk van wat we zouden willen worden. […] Zo zinloos en absurd als het is om parmantig omringd door vele muren op een niet-bestaande grens te blijven stilstaan, zo nuttig zou het daarentegen zijn om intelligent mee te varen op de stroom, nog steeds in staat om te sturen en met kennis van de zee. Het is helemaal niet nodig om als een zak aardappelen naar de bodem te zinken. Varen, dat is onze taak. […] het is een moeilijke taak omdat het nooit betekent dat we iets in veiligheid brengen tégen de mutatie, maar altijd ìn de mutatie. Want dat wat gered wordt zal nooit datgene zijn wat we tegen de tijd hebben beschermd, maar dat wat we hebben laten muteren, zodat het opnieuw zichzelf zou worden in een nieuwe tijd.”
(Baricco, 2012: 200-201)
100
101
& Bibliografie In vetgedrukt de naam van de auteur en de datum van de uitgave. Gevolgd door de bibliografische informatie over de geraadpleegde uitgave. Dit maakt het mogelijk om in de lopende tekst te verduidelijken uit welke periode de citaten dateren.
Adorno, 2007 Theodor W. Adorno, Dialectiek van de Verlichting. Boom, Amsterdam, 2007
Ameel, 2010 Tina Ameel, ‘Interview Benjamin Verdonck’. In: Urbanmag (26/8/2010). Dit artikel is online raadpleegbaar op http://www.urbanmag.be/artikel/1632/interview-benjamin-verdonck [geraadpleegd op 8 december 2011]
Baeten, 2012 Leen Baeten, de toekomst van Antwerpen in vijf delen. (27/04/2012) Dit artikel is online raadpleegbaar op http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/04/27/de-toekomst-vanantwerpen-in-vijf-delen [geraadpleegd op 7 mei 2012]
Baricco, 2012 Alessandro Baricco, De barbaren. De Bezige Bij, Amsterdam, 2012
Benjamin, 1996 Walter Benjamin, Henk Hoeks (vertaling), Kunst in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid. SUN, Nijmegen, 1996 (1936)
102
Bleeker, 2005 Maaike Bleeker, Lucia van Heteren, Chiel Kattenbelt & Kees Vuyck (red.), Multicultureel drama? Amsterdam University Press, Amsterdam, 2005
De Groote, 2009 Patrick De Groote, '100 van Antwerpen' over Patrick De Groote’, Gazet van Antwerpen (16/6/2009). Dit artikel is online raadpleegbaar op http://www.gva.be/antwerpen/100-van-antwerpen-over-patrick-degroote.aspx [geraadpleegd op 4 maart 2012]
De Laet, 2010 Alexandra De Laet, Onbekende Buren. Karl Van Borm, Antwerpen, 2010
Eggermont, 2005 Pol Eggermont, Ineke van Hamersveld, Paul Kuypers, Cas Smithuijsen, Monica van Steen & Kees Vuyck (red.), Theater moet schuren! Essays over de maatschappelijke opdracht van het theater. Boekmanstudies, Amsterdam, 2005
Gatz, 2011 Sven Gatz, Sas van Rouveroij & Christian Leysen, Cultuur en/in de stad. Stadslucht maakt vrij. VUB Press, Brussel, 2011
Gielen, 2003 Pascal Gielen, Kunst in netwerken. Artistieke selecties in de hedendaagse dans en de beeldende kunst. LannooCampus, Leuven, 2003 103
Gielen, 2012 Pascal Gielen, Cultuurbeleid voor barbaren. Gepubliceerd 2012. Dit artikel is online raadpleegbaar op http://www.iedereenleest.be/uploads/soiree/cultuurbeleidvoorbarbaren.p df [geraadpleegd op 25 april 2012]
Habermas, 2005 Jurgen Habermas, The Structural Transformation of the Public Sphere. Polity Press, Cambridge, 2005.
Heijne, 2010 Bas Heijne, ‘De barbaren’, De Standaard (16/07/2010). Dit artikel is online raadpleegbaar op http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=H12SPBLE [geraadpleegd op 4 januari 2012]
Jans, 2009 Erwin Jans, ‘Bezwarend Materiaal: Henk Oosterling en Guy Cassiers. Archief/Debatten’. (16/11/2009) Verslag van de avond is raadpleegbaar op http://www.deburen.eu. Programma is raadpleegbaar op
104
http://www.deburen.eu/nl/programma/detail/bezwarend-materiaal-henkoosterling-en-guy-cassiers Beiden geraadpleegd op [6 april 2012]
Jans, 2010 Erwin Jans, ‘Woorden als daden. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity (RVS) 2007- 2009. Henk Oosterling’. In: Etcetera (2010/120), 47. Dit artikel is online raadpleegbaar op http://www.henkoosterling.nl/etcetera.html [geraadpleegd op 14 maart 2012]
Laermans, 2004 Rudi Laermans, ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen: een toetsing van de these van de culturele omnivoor’. In: Tijdschrift voor Sociologie (2004/2), 198- 199
Le Blanc, 2012 Nathalie Le Blanc, ‘Geld maakt soms gelukkig’, De Standaard( 2/5/2012). Dit artikel is online raadpleegbaar op http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=HB3PFSAV [geraadpleegd op 4 mei 2012] Lefort, 1988 Claude Lefort, Democracy and Political Theory. University of Minnesota Press, Minneapolis, 1988.
Luhmann, 1995
105
Niklas Luhmann, Die Kunst der Gesellschaft. Suhrkamp, Frankfurt, 1995
Meeuws, 2012 Tom Meeuws, Stad onder stoom. 2012. Online raadpleegbaar op http://www.antwerpenaantwoord.be/content/lezing-stad-onder-stoom [geraadpleegd op 7 mei 2012]
Oosterling, 2008 Henk Oosterling, Woorden als daden. Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008. Air Foundation, Rotterdam, 2008
Oosterling, 2009 Henk Oosterling, Woorden als daden. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity 2007-2009. Jap Sam Books, Heijningen, 2009
Opsomer, 2008 Geert Opsomer, ‘De fabels en metamorfoses van Benjamin Verdonck’. In: Toneelg(e)ruis (2008/3), 130- 142
Sassen, 2006 Saskia Sassen, Making Public Interventions in Today’s Massive Cities. Gepuliceerd 2006. Dit artikel is online raadpleegbaar op http://public.citymined.org/UrbanPlatform/PDF/saskia_sassen_2006.pd f [geraadpleegd op 3 maart 2012 ]
Sassen, 2006 b 106
Saskia Sassen, Territory, Authority, Rights: From Medieval to Global Assemblages. Princeton University Press, New Jersey, 2006
Schumpeter, 2010 Joseph Alois Schumpeter, Capitalism, Socialisme and Democracy. Routledge: Londen en New York, 2010
Skousen, 2009 Mark Skousen, The Making of Modern Economics: The Lives and Ideas of the Great Thinkers. M.E. Sharpe Inc., 2009
Sorgeloos, 2007 Herman Sorgeloos, ‘De wereld zonder handleiding’. In: Corpus Kunstriktiek (13/12/2004)
T’Jonck, 1996 Pieter T’Jonck, ‘Als het centrum leeggelopen is: het wanhopige verlangen naar stedelijkheid’. In: Etcetera (1966/14), 69- 71
T’Jonck, 1998 Pieter T’Jonck, ‘En als we nu eens niet meer zouden navelstaren: stad, theater en Brussel 2000’. In: Balcon/Balkon (1998), 153- 171
T’Jonck, 2000 Pieter T’Jonck, ‘De kijker, de acteur, het stuk, de locatie’. In: Etcetera (2000/74), 42- 46
Van Oenen, 2005 107
Gijs Van Oenen, ‘Interpassiviteit’. In: Krisis (2005/4), 87- 90. Dit artikel is online raadpleegbaar op http://www2.eur.nl/fw/law/texts/krisis25.htm [geraadpleegd op 21 maart 2012]
Verté, 2010 Dominique Verté, Tom De Mette, Wim De Pauw, Nico De Witte, Liesbeth De Donder, Tine Buffel, Sarah Dury, Ine Lobelle & Willem Elias, Klaar? Actie! Over ouderen en cultuurparticipatie. Vanden Broele, Brugge, 2010
Vlieghe, 2012 Joachim Vlieghe, Hoe sociale media de rol van de cultuurbemiddelaar veranderen?. 2012 Online raadpleegbaar op http://www.ond.vlaanderen.be/dce/verslagen2012/DCE_2012_sessie_5. pdf [geraadpleegd op 25 maart 2012]
Vuyck, 2004 Kees Vuyck, Het menselijk teveel. Klement, Kampen, 2004
Vuyck, 2005 Kees Vuyck & Arthur Sonnen (red.), Een publieke zaak. Theater Instituut Nederland, Amsterdam, 2005
Vuyck, 2011 Kees Vuyck, ‘Du musst dein lebel ändern’. In: Courant (2011/99), 1315)
108
Andere Media: Interview Porgy Franssen en Alessandro Baricco, 2010. Dit interview is online raadpleegbaar op http://www.youtube.com/watch?v=8HtGO0_MUto&feature=relmfu [geraadpleegd op 25 maart 2012] Afbeeldingen: Alle afbeelding zijn afkomstig van de website www.ffffound.com [geraadpleegd op 15 mei 2012]
109
110
111