e
Examenbrochure 1 bach e 1 semester 2007-2008
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Geschiedenis van de politiek en het publiek recht Privaatrecht Rechtsmethodiek Algemene Rechtsleer Argumentatieleer Economie Politieke en rechtsfilosofische stromingen
1. Geschiedenis van de politiek en het publiek recht Contactgegevens: Prof. G.Martyn - Telefoon: 09/264 69 49 - E-mail:
[email protected] - Bureau: Lokaal 00.13 (vleugel C.5) - Spreekuur: Maandag 16.00-17.00 Prof. R.Opsommer - Telefoon: 09/264 68 53 - E-mail:
[email protected]
Leerstof en examen: Alles wat gezegd is geweest in de hoorcolleges is te kennen, de dia’s en eigen notities dus. Beschouw het boek eerder als hulpmiddel en als aanvuller, of als je leerstof indien je geen eigen notities hebt, uit het boek vallen volgende delen weg: p.12: Stukje over Gentse rechtsfaculteit p.19-20: Stukje over Montaillou p.52-53: §2,B: “De meest invloedrijke tekst voor ons Westers rechtssysteem…” p.53-60: §3: “Het recht komt van de denkers” p.77-82: §6: “”De kerk” p.90-91: §1,B,3: “Hoe ziet dan de publiekrechtelijke organisatie eruit?” p.140-141: Sommige politicologen… (hoe oligarchisch ze de facto ook zijn)” p.143: Stukje over Iwein van Aalst p.149- 150: Stukje over tweezwaardenleer en Dante Alighieri p.155: Middelste alinea p.156-160: §6,B: “De (her)geboorte van de wetgeving” p. 165-166: §6,E: “Het succes van de Romeinsrechtelijke receptie” p.214-225: §3,D en E: “Geboorte van het internationaal publiekrecht” en “Ontwikkeling van het fiscaal recht” p.227-244: §1: “De Verenigde Staten van Amerika…” (enkel het schema uit de les is te kennen) p. 254-256: §3 “Het einde van het Ancien Régime in de Zuidelijke Nederlanden” (slechts te lezen) p.269-272: §2,C: “België een rechtsstaat” p.273-275: §1,A en B: “Inleiding” en “Het communisme”
Hoofdstuk 9: Enkel de les van Prof. Opsommer is te kennen (nogal moeilijk in het boek aan te duiden wat hij nu eigenlijk zei) p.321-337: §1: “Uitnodiging tot reflectie” p.337- 356: §2: “De juristen aan de macht?” (slechts te lezen) Zorg er ook voor dat je de (belangrijkste) teksten uit het boek kent, d.w.z. kunnen plaatsen in tijd en ruimte, kunnen interpreteren, termen uit de tekst kunnen verklaren,... . Vooral diegenen die in de les behandeld zijn worden verwacht goed gekend te zijn. Het examen is mondeling wat voor sommigen (misschien wel de meerderheid) toch wel wat meer schrik teweeg brengt. Je krijgt eerst 30 minuten de tijd om de vragen schriftelijk voor te bereiden. Terwijl jij je voorbereid zal iemand anders zijn mondeling examen aan het afleggen zijn in hetzelfde lokaal, velen stressen hierdoor maar blijf kalm en concentreer je op je vragen. Het examen duurt een 10-tal minuten. Het examen kan verschillende soorten vragen bevatten: - Allereerst moet je begrippen kunnen plaatsen in tijd en ruimte en ze verklaren. - Je krijgt ook één grote vraag die je via kennis van de cursus zal moeten oplossen en waar je nog meer begrippen zal moeten verklaren, soms zal je ook voorbeelden moeten geven - Zorg er ook voor dat je de (belangrijkste) teksten uit het boek kent, d.w.z. kunnen plaatsen in tijd en ruimte, kunnen interpreteren, termen uit de tekst kunnen verklaren,... . Er wordt getest op je inzicht in ze, de teksten kunnen zowel gezien als ongezien zijn. - Franse terminologie (zie boek achteraan), Engelse niet - Bijkomend een inzichtsvraag of actualiteitsvraag (kan ongezien zijn)
Voorbeeldvragen (zie ook p.45 in het boek): Hoe ontstonden de collaterale raden? Vergelijk ze met elkaar. Leg het principe these-antithese-synthese uit aan de hand van een voorbeeld uit het publiekrecht. Wat zijn de politieke agendapunten van België voor 1914? Leg het verschil uit tussen stadskeure en stadsrecht. Vergelijk de scheiding der machten in USA met die van België Situeer in tijd en ruimte en verklaar: - vassus - twaalfjarig bestand - Stadskeure - Byzantium Plaats de tekst in de tijd en ruimte en bespreek de onderlijnde termen. (bij geziene of ongeziene tekst) Stel dat u rechtshistoricus was, welke formele rechtsbron is dan het interessantst voor u om te bestuderen om een boek te schrijven, en waarom? Zou je het liefst heer zijn in feodaal/heerlijk stelsel? (inzichtsvragen) Een actualiteitsvraag: Wie is de huidige gouverneur van Oost-Vlaanderen?
Tips voor een mondeling examen: Kleed je deftig (al hangt dit van de prof af), een kostuum is geen noodzakelijke vereiste maar je komt gewoon niet binnen met je training en jumpschoenen alsof je net van “The O!” komt. Ook al zeggen sommige proffen dat dit geen rol speelt, geloof ze niet. Het speelt wel degelijk een rol. Groet de prof steeds “formeel” als je binnenkomt, hou de “yo” en de “hoi” achterwege en hou het op een simpele “goeiedag”. Wees steeds beleefd en let op die taal, maar niet te. De prof weet ook wel dat er WestVlamingen, Limburgers, (echte) Gentenaars, Antwerpenaars,… rechten volgen. Kauwgom is uit den boze! Een meisje die een spontane en vriendelijke indruk geeft zal de prof meer behagen dan die diepe decolleté en make-up van een ander meisje. Binnenkomen met een glimlach is een aanrader. Buis jezelf niet, begin niet te stressen als je denkt dat het niet zal lukken. Je kan helemaal niets afleiden uit het gedrag van de prof, het kan dat hij veel vragen stelt omdat hij twijfelt tussen een 14 en een 16 of tussen een 8 en een 10. De kortste examens duren een tweetal minuten, duurt het langer dan ken je het ofwel zeer goed, ofwel zeer slecht. Een prof kan je niet laten uitpraten omdat hij ziet dat je het kent, maar ook omdat hij het niet meer kan aanhoren. Kortom, doe geen moeite met te achterhalen wat je punten zijn door het bestuderen van de prof zijn gedrag.
Het enige waar je misschien toch wat kan uit afleiden, is dat de prof steeds moeilijkere vragen begint te stellen, dat is om te zien waar je hoogtepunt zit en of je nu een 14,16 of nog meer waard zijn. Uiteindelijk zal je nooit alles juist hebben, een 20 is onmogelijk. Worden ze makkelijker dan is het andersom, al is een 0 niet onmogelijk. Het examen mag je zien als een gesprek, de prof kan repliceren en je extra mogelijkheden geven op die manier. Doe niet alsof je tegen een muur je les staat op te zeggen, steek er wat enthousiasme in. Luister ook steeds naar wat de prof zegt, hij kan (verborgen) tips geven. Draai niet rond de pot. Antwoord op de vraag en indien je toch twijfelt of je iets gaat vertellen wat misschien niet de essentie is, geef dan een soort overzicht aan de prof wat je gaat vertellen, misschien zegt hij dan wel dat je een deel mag schrappen. Sommige uitspraken zijn dodelijk: “Het zal wel niet kloppen, maar ik denk…” en “Ik weet het niet echt meer maar…” bijvoorbeeld. Begin met wat je het beste kan als de vraag het toelaat, kans bestaat dat je de prof daarmee al genoeg hebt bewezen. Bijvoorbeeld als je de collaterale raden moet bespreken en je weet niet exact meer wat te zeggen bij de Financiële raad, start dan met de Geheime Raad en de Raad van State.
2. Privaatrecht Contactgegevens: Prof. G.Verschelden - Telefoon: 09/264 68 60 - E-mail:
[email protected] - Bureau: Lokaal 1.27 (vleugel D) - Spreekuur: Donderdag 14.00-15.00 Prof. S.Lust - Telefoon: 09/264 84 81 - E-mail:
[email protected] - Bureau: Volderstraat 5 - Spreekuur: Op afspraak (via mail) Assistentes Privaatrecht - Telefoon: 09/264 69 29 - E-mail:
[email protected] /
[email protected] /
[email protected] - Bureau: Lokaal 1.06 (hoofdvleugel) - Spreekuur: Dinsdag 10.00-12.00 / Woensdag 14.30-16.30 / Vrijdag 13.3015.30 Assistenten Procesrecht - Telefoon: 09/264 69 33 en 09/264 84 80 - E-mail:
[email protected] /
[email protected] - Bureau: Volderstraat 5 - Spreekuur: Op afspraak (via mail)
Leerstof en examen: De gehele syllabus is te kennen, er vallen geen stukken weg. Aanvullend alles wat enkel op de dia’s staat en wat gezegd is in de les. Dit wordt beschouwd als het moeilijkste vak in het 1e semester samen met economie, het is nogal moeilijk een samenvatting te maken aangezien zowat elke regel uit de syllabus te kennen is (het is een samenvatting op zichzelf). Op het examen zal je meerdere casussen (2 waarschijnlijk) voorgeschoteld krijgen, zoals prof. Verschelden reeds vermeldde zullen ze nogal lang zijn en zal je zelf de essentie er moeten kunnen uithalen. Voorts zijn er multiple choice vragen en open vragen. Combineer de twee PO’s en je zal al een deftig beeld van het examen krijgen. Bekijk zeker ook nog eens de vragen i.v.m onrechtmatige daad en vergeet je Franse woordjes niet! Als je geslacht (le of la) fout is, is je hele woord fout trouwens. Vergeet je wetboek(en) niet en zorg ervoor dat er niets in genoteerd staat, enkel allerhande bladwijzers, post-its en kleuren zijn toegestaan. Het wetboek kan je bij vele (eigenlijk alle) vragen gebruiken maar kan je ook veel tijd kosten als je bij elke vraag je wetboek gaat gebruiken. Als je goed en snel met je wetboek omkan kan je dat wat extra punten opleveren, er staan veel definities in. Dit examen wordt streng verbeterd, onder andere door de GIS-correctie en hou zeker ook de tijd in het oog. De PO’s (vooral de 2e) leert je toch dat elk woord met een kritisch oog moet worden bekeken, nietig verklaren is niet hetzelfde als niet tegenwerpelijk worden voor een persoon. Voorbeeldvragen (sommigen kunnen verouderd zijn): Jan huurt een huis met een zekere ouderdom. Reeds herhaaldelijk heeft hij de eigenaar Piet verwittigd dat een gevelmuur dringend versteviging behoeft. Piet is niet van slechte wil en heeft met aannemer Koen een contract tot herstelling van de muur gesloten. Hoeveel Piet ook aandringt, Koen heeft steeds een excuus om de uitvoering van de herstellingswerken op de lange baan te schuiven. Op een dag komt de gevel naar beneden met alle schade van dien voor Jan en voor zijn buurman wiens wagen beschadigd wordt. Wie kan allemaal aansprakelijkheid aanspreken? Motiveer uw antwoord naar de grondslag van de diverse aanspraken. Wat is vertegenwoordiging, wat zijn de gevolgen ervan en wat zijn de uitzonderingen daarop? Geef een definitie van: - vruchtgebruik - rechtshandeling (+vb) - nietigheid wegens benadeling (+vb)
Meerkeuzevragen: 1. Stip aan wat juist is: a)Een rechtspersoon beschikt over een juridische persoonlijkheid. b)Elke mens is een rechtspersoon. c)Ondanks het feit dat het nijlpaard niet over een juridische persoonlijkheid beschikt, kan het toch een zekere rechtsbescherming genieten. d)Een ongeboren kind verliest ten gevolge van een ongeval te wijten aan een derde zijn vader. In beginsel kan het ongeboren kind aanspraak maken op een schadevergoeding ten aanzien van de betrokken derde op voorwaarde dat het kind naderhand levend en levensvatbaar wordt geboren. 2.Stip aan wat juist is: a)De schuldeisers van een rechtspersoon kunnen zich enkel verhalen op het vermogen van de rechtspersoon, doch nooit op het persoonlijk vermogen van de individuele leden. De rechtspersoon heeft immers een afgescheiden vermogen. b)Het Waals gewest is een publiekrechtelijke rechtspersoon en is bekleed met een deel van het openbaar gezag. c)Krachtens het legaliteitsbeginsel kan een VZW geen winstgevende handelingen stellen. d)Voor het rechtsgeldig ontstaan van een rechtspersoon is in beginsel niet vereist dat een uittreksel uit de oprichtingsakte werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. e)De organen van een rechtspersoon noemt men de personen die een inbreng hebben gedaan in het vermogen van deze rechtspersoon. 3.Stip aan wat juist is: a)De onbekwaamheid om te huwen met naaste bloed- en aanverwanten vormt een uitzondering op de principiële gelijke handelingsbekwaamheid van alle fysieke personen. b)Wanneer een handelingsonbekwame alleen een rechtshandeling stelt kan niet alleen de bijstandverlener of vertegenwoordiger, maar ook de handelingsonbekwame zelf steeds de relatieve nietigheid van de rechtshandeling vorderen. c)Handelingsonbekwamen zijn in beginsel volledig genotsbekwaam. d)Bijstand impliceert dat een rechtshandeling in naam en voor rekening van een handelingsonbekwame wordt gesteld door de bijstandverlener. 4) Stip aan wat juist is: a)Ik rijd opzettelijk door het rode verkeerslicht. Dit is een rechtshandeling, omdat het een bewuste handeling betreft. b)Door het rood licht rijden heeft rechtsgevolgen. c)Het aangaan van een autoverzekering is een rechtshandeling. d)Ik haal de auto af die ik verleden week bestelde en betaalde. Dit is een rechtshandeling. 5)De VZW X wenst ter gelegenheid van een zomerpopfestival een optreden te organiseren van de befaamde popgroep Y uit Groot Brittannië. De VZW X sluit hiertoe een overeenkomst af met de groep Y. Twee weken voor het bewuste festival komt de VZW X tot de vaststelling dat de groep waarmee gecontracteerd werd niet de befaamde popgroep Y uit Groot-Brittannië is, maar de volksdansgroep Y uit Oostakker in België. Stipt aan wat juist is. a)De VZW X kan met succes het contract laten nietigverklaren op grond van de dwaling, nu de dwaling betrekking heeft op de identiteit van de wederpartij. b)De VZW X kan het contract laten nietig verklaren op grond van dwaling, indien zij kan aantonen dat de dwaling ook zou begaan zijn door een redelijk en voorzichtig persoon. c)De door de VZW X gevorderde nietigheid, betreft een relatieve nietigheid.
6. Stip aan wat juist is: a)Opdat schijnvertegenwoordiging dezelfde rechtsgevolgen zou teweeg brengen als de gewone vertegenwoordiging, is niet vereist dat de vertegenwoordigde een fout beging die de schijn heeft gewekt. b)De vertegenwoordiging van onbekwamen is een vorm van wettelijke vertegenwoordiging. c)Indien de vertegenwoordiger buiten de perken van zijn bevoegdheid handelt, zullen de rechtsgevolgen in beginsel niet aan de vertegenwoordigde, doch wel aan de vertegenwoordiger worden toegerekend. d)Er is sprake van schijnvertegenwoordiging wanneer de vertegenwoordiger bij derden de rechtmatige schijn heeft gewekt dat hij wel degelijk over de nodige vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikte. 7. Ten aanzien van volgende rechtshandelingen geldt een publiciteitsformalisme. Stip aan wat juist is: a)De schenking van een huis. b)De koop-verkoop van een schilderij. c)De oprichting van een handelsvennootschap. d)Het aangaan van een onderhandse leningsovereenkomst. 8. Stip aan wat juist is: a)Overschrijving op het hypotheekkantoor is niet vereist opdat een verkoop van een onroerend goed geldig zou zijn. b)De koop van een onroerend goed kan enkel worden bewezen door een notariële akte. c)Consensualisme betekent dat de rechtshandeling rechtsgeldig tot stand komt zonder naleving van vormvoorschriften. d)Om geldig te zijn moet een overeenkomst waarbij een goed wordt verkocht van 375 EURO noodzakelijk vastgesteld worden in een onderhandse of authentieke akte. e)Een rechtshandeling vastgesteld in een authentieke akte is niet noodzakelijk een vormelijke rechtshandeling. 9. Stip aan wat juist is: a)In de theorie van de adequate oorzaak geeft elke fout aanleiding tot aansprakelijkheid indien vaststaat dat een bepaalde schade niet zou zijn ontstaan zonder deze fout. b)Wanneer dader en slachtoffer elk een fout begaan die samen de schade hebben veroorzaakt, dan wordt de aansprakelijkheid gedeeld in functie van de ernst van de fouten. c)Herstel van extracontractuele schade geschiedt steeds bij equivalent. d)Indien een contractspartij een wanprestatie begaat doordat zij nalaat om een bij overeenkomst aangegane verbintenis correct uit te voeren, dan kan zij enkel contractueel aansprakelijk worden gesteld. 10. Stip aan wat juist is a)Het beleggen van geld door het te storten op een spaarrekening is een daad van beheer. b)Het herstellen van een dak van een gebouw is een daad van beheer. c)Het afsluiten van een huurovereenkomst voor de duur van 18 jaar is een daad van beschikking. d)Een boomgaard rooien en het terrein omvormen tot bouwgrond is een daad van beheer. e)Daden van beschikking kunnen gesteld worden door een vruchtgebruiker. 11. Stip aan wat juist is a)De verkoop van een huis is een meerzijdige, vormelijke en overdragende rechtshandeling. b)De huur van een perceel grond is een meerzijdige, consensuele en overdragende rechtshandeling. c)Het opstellen van een testament is een eenzijdige en vormelijke rechtshandeling. d)Het aangaan van een huwelijk is een vormelijke, constitutieve en meerzijdige rechtshandeling. 12.Stip aan wat juist is: a)Een zakelijk recht geeft aanspraak op de overdracht van een zakelijk recht op een bepaalde zaak. b)Men kan een niet door de wetgever geregelde soort overeenkomst afsluiten. c)Familierechten maken deel uit van het vermogen van het rechtssubject. d)Het eigendomsrecht en het recht van opstal zijn onlichamelijke goederen.
13. Stip aan wat juist is: a)Zelfstandigen vallen onder het sociaal zekerheidsrecht. b)Het geheel van sociaalrechtelijke regels vindt men terug in het Sociaal Wetboek. c)Het recht op sociale bijstand ontstaat op basis van het feit dat men behoeftig is; het is niet gekoppeld aan het verrichten van arbeid of betalen van bijdragen. d)Het arbeidsrecht behoort tot het publiekrecht. 14.Stip aan wat juist is a)Ik rijd door het rood licht. Ik bega in principe een fout in de zin van art. 1382 B.W. b)Mijn hond bijt een voorbijhuppelend kind in het been. Ik ben in principe aansprakelijk voor de schade, ook al heb ik geen fout begaan. c)Een kind van 2 jaar kleurt met een zijn stiften het nieuwe witlederen salon van zijn tante. Het kind kan persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. d)Mijn sympathieke labradorhond blaft de buren steeds om 5 uur ’s morgens wakker. Ik kan nooit aansprakelijk gesteld worden omdat ik geen wet overtreed. 15. Stip aan wat juist is a)Bij de beoordeling van de vraag of iemand een fout beging in de zin van art. 1382 B.W., houdt men in principe geen rekening met de persoonlijke eigenschappen van degene die schade veroorzaakte. b)Een fout in de zin van art. 1382 B.W. is tevens een strafrechtelijk misdrijf. c)Een krankzinnige kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die hij heeft veroorzaakt. d)De aansteller is aansprakelijk voor alle schade die de aangestelde aan derden veroorzaakt. 16. A, voetganger, wordt op de rijbaan aangereden door B, een automobilist. A wenst vergoeding te bekomen van zijn schade die wordt begroot op 800 EURO. Stip aan wat juist is: a)De politierechtbank, zetelend als burgerlijke rechter, is bevoegd om kennis te nemen van de aansprakelijkheidsvordering van A. b)Enkel de correctionele rechtbank is bevoegd om kennis te nemen van de aansprakelijkheidsvordering van A. c)Indien A zou dagvaarden voor de rechtbank van eerste aanleg, moet deze laatste zich ambtshalve onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de bevoegde politierechtbank. d)Tegen het vonnis dat de politierechtbank in deze zaak zou uitspreken is een hoger beroep ontoelaatbaar. 17. Art. 584 van het Gerechtelijk Wetboek stelt dat de voorzitter zetelend in kort geding, uitspraak doet bij voorraad. Stip aan wat juist is: a)Dit betekent dat de voorzitter slechts louter bewarende maatregelen mag opleggen aan de betrokken partijen. b)Dit betekent dat de voorzitter zijn beslissingen niet mag steunen op een beoordeling van de rechten van de partijen. c)Dit betekent dat de voorzitter geen definitieve wijziging kan aanbrengen in de rechtspositie van de partijen. d)Dit betekent dat de bodemrechter niet gebonden is door de uitspraak van de voorzitter. Meerkeuze: 1. Elke mens is een rechtspersoon : F 2. Het Vlaamse gewest heeft juridische persoonlijkheid : J 3. Het Vlaamse gewest is een privaatrechterlijk rechtspersoon : F 4. Het Vlaamse gewest kan een privaatrechterlijke handeling stellen : J 5. Partijen kunnen bij overeenkomsten geen nieuwsoortige rechten creëren : F 6. Familierechten maken deel uit van het vermogen van het rechtssubject : F 7. Vorderingsrechten zijn onlichamelijke goederen : J 8. Vorderingsrechten zijn subjectieve rechten die de onmiddellijke heerschappij op een bepaalde zaak geven : F 9. een rechter veroordeelt subjectieve rechten op rechtsmisbruik als hij op een onzorgvuldige manier is uitgevoerd : F (-> kennelijk onzorgvuldig is J) 10. Er is enkel sprake van rechtsmisbruik als men de wederpartij met opzet schade wil berokkenen : F
11. Een veroordeling wegens rechtsmisbruik verklaart de rechtshandeling nietig : F 12. Bij rechtsmisbruik toetst men de rechtsuitoefening slechts marginaal aan de zorgvuldigheidsnorm : J 13. De aankoop van een hoed is een rechtsfeit maar geen rechtshandeling : F 14. Huwen is een rechtshandeling : J 15. Elk rechtsfeit is een rechtshandeling : F 16. Het beginsel van wettelijke specialiteit van rechtspersonen is van dwingende aard : J 17. Een NV kan schenkingen doen zo dit uitdrukkelijk in de statuten w bepaald : F 18. Een rechtspersoon kan via een orgaan een kind herkennen : F 19. Een medecontractant van een minderjarige kan de nietigheid vorderen ten aanzien van de minderjarige : F 20. Een uitzondering op het feit dat iedereen handelingsbekwaam is kan alleen via de wet : J 21. Handelingen gesteld door een onbekwame zijn absoluut nietig : F 22. Bij vertegenwoordiging is de vertegenwoordigde gebonden door de rechtshandeling die de vertegenwoordiger doet : J 23. bij louter dwingend recht geld relatieve nietigheid : J 24. bij afwijken van het suppletief recht kan de beschermende partij nietigheid inroepen : F 25. de koop verkoop in het BW is van openbare orde : F 26. Een minderjarige kan enkel via zijn ouders gedagvaard worden : J 27. Partijen kunnen repliceren nadat het OM een besluit heeft gemaakt : J 28. Er is geen voorziening in cassatie tegen een in eerste en laatste aanleg uitgesproken vonnis : F 29. 2 partijen kunnen van de materiele bevoegdheid afwijken : F 30. De procureur generaal is het hoofd van het OM in de rechtbank van eerste aanleg : F 31. Een onderzoeksrechter kan ook zetelen als gewoon rechter : J 32. de uitspraak bij voorraad (volgens art 584 BW) kan enkel bij een bewarende maatregel : F 33. als een rechter een eis onontvankelijk verklaart zegt hij dat de klacht ongegrond is : F - 1e stap: bevoegdheid (juiste rechtbank) - 2e stap: ontvankelijkheid - 3e stap: gegrondheid 34. Voor een proces is er een verplichte poging tot minnelijke schikking : F 35. De hypothecaire schuldeiser heeft voorrang op de girografische : J 36. Men kan hoger beroep aantekenen van zodra de uitspraak gewezen is : J 37. Men kan hoger beroep aantekenen vanaf de betekening tot één maand nadien : J 38. Als een partij niet komt opdagen op de inleidende zitting kan die partij veroordeeld worden bij verstek of kan de zaak verdaagd worden : J - Een draagmoeder weigert haar kind af te staan: 1. het is niet mogelijk haar te verplichten maar wel een schadevergoeding te vragen : F 2. de rechter kan ambtshalve nietigheid opwerpen : J 3. enkel de draagmoeder kan nietigheid inroepen : F 4. het OM kan nietigheid inroepen : J - A & B zijn handelaar, ze komen tot een aanrijding; 1. de rechtbank van eerste aanleg is bevoegd : F 2. de vrederechter is bevoegd : F 3. de politierechtbank is uitsluitend bevoegd : J 4. de rechtbank van koophandel is uitsluitend bevoegd : F
Zie ook de vragen i.v.m. onrechtmatige daad op Minerva.
3. Rechtsmethodiek Contactgegevens: Prof. G.Martyn - Telefoon: 09/264 69 49 - E-mail:
[email protected] - Bureau: Lokaal 00.13 (vleugel C.5) - Spreekuur: Maandag 16.00-17.00
Assistenten - Telefoon: 09/264 68 08 en 09/264 68 07 - E-mail:
[email protected] /
[email protected] /
[email protected] /
[email protected]
Leerstof en examen: Het boekje Rechtsmethodiek is te kennen buiten volgende pagina’s: p.61-62: §1,C: “Voorbereidende documenten” p.64-66: Laatste 2 alinea’s van p.64 tot en met p.66 p.89-94: §1,A,B en C: “De feiten: …”, “De logica: …” en “Het juridisch syllogisme: …” p.111-118: Hoofdstuk 6: “Summiere leidraad juridisch schrijven” Verder zijn ook nog de PO’s goed te kennen, van elke PO komt zeker 1 vraag op het examen. De colleges bevatten weinig stukken die niet behandeld zijn in het boek. Prof. Martyn: “Het is een dun boekje, je schrapt wat en nog staat alles er in!” Je wetboek is essentieel in dit vak of je zal sommige vragen niet kunnen oplossen, vergeet het dus niet. Zelfde regels als bij privaatrecht: geen notities, wel post-its en andere toegelaten aanduidtechnieken. Het examen zal wellicht multiple choice zijn. De 3 partims worden allemaal in 1 voormiddag behandeld, er is tussen de 3 examens slechts 1 pauze, de traditie gaat uit dat er met rechtsmethodiek gestart wordt. Dit zou ook het moeilijkste zijn. Het boekje zelf bevat ook vele voorbeeldvragen, het laatste hoofdstuk is er zelfs volledig aan toegewijd.
Voorbeeldvragen (zie ook hoofdstuk 7 in het boek): 1. Hoe kan je weten of en, zo ja, in welke arresten het Arbitragehof reeds verwezen heeft naar art.5, derde lid van de Grondwet om zich over de grondwettelijkheid van een of meerdere wettelijke bepalingen uit te spreken? 2. Waar vind je in de Gentse facultaire rechtsbibliotheek: a. het tijdschrift Rechtskundig Weekblad, jaargang 2004-2005? b. de parlementaire stukken van de Kamer en van de Senaat gegroepeerd per wet? c. de ingebonden Belgische tijdschriften? 3. In het Belgisch Staatsblad van 31 december 2004 verscheen de Programmawet van 27 december 2004, waarvan art. 498 als volgt luidt: “Artikel 133 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van De begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, wordt vervangen als volgt: «Art. 133. Deze wet treedt in werking op 1 januari 2006. Op gezamenlijk voorstel van de minister van Financiën en de minister van Begroting, kan de Koning die inwerkingtreding evenwel uitstellen ten laatste tot 1 januari 2007.»” a. Wanneer treedt de Programmawet in werking? b. Wanneer en hoe zal je met zekerheid kunnen adviseren wanneer de begrotingswet nu precies in werking treedt? Geef een korte toelichting bij uw werkwijze. 4. In 2003 publiceerde Johan DU MONGH in het R.W. een artikel met als titel “Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot: De ‘Wet Valkeniers’ van 22 april 2003”. Via het internet wilt U de precieze referentie (jaargang, kolom of pagina) terugvinden. Welke websites kunnen hiervoor dienen? 5. Thuis gekomen van de bibliotheek, met een pak kopieën onder de arm, wil ik beginnen mijn bibliografie op te stellen, maar ik stel vast dat ik te weinig notitie (of kopie) genomen heb van de titelpagina’s. Kan ik mij via de website van Aleph behelpen om: a. het totale aantal pagina’s van een boek te kennen, b. het publicatiejaar van een boek te kennen? Omcirkel het juiste antwoord. Let op de giscorrectie! a. JA / NEEN b. JA / NEEN 6. De Vlaamse overheid stelt via de website www.codex.vlaanderen.be gratis de Vlaamse Codex ter beschikking. We vinden hier (omcirkel wat juist is – let op voor de giscorrectie!): a. de officiële teksten van decreten van de Vlaamse Gemeenschap: JA / NEEN b. alleen wetgeving van de formele Vlaamse wetgever: JA / NEEN 7. Zoek in uw codex (BaMA of VRG) de volgende wetsbepalingen en schrijf het eerste woord ervan op a. Art. 14, tweede lid van de gecoördineerde wetten op de wisselbrieven en orderbriefjes, opgenomen als titel VIII van het Wetboek van Koophandel. b. Het eerste artikel van de procedureregels die in burgerlijke geschillen gelden voor het rechtsmiddel ‘voorziening in cassatie’. 8. Welke formele rechtsbron(nen) vinden we in de publicatie PB.L? 9. Voor een standpunt dat je verdedigt, beroep je je op de volgende rechtsbronnen: een uitspraak van de Vrederechter van Harelbeke van 17 januari 1978, gepubliceerd in de Pasicrisie (vierde deel) van 1978 op de bladzijden 56 tot 58, het artikel 13 van het Wetboek van Koophandel en ten slotte een artikel gepubliceerd in de kolommen 502-514 van het Journal des tribunaux van gerechtelijk jaar 1978-79, geschreven door Jan Hoefijzer, met als titel: Un bicentenaire oublié. Schrijf de juiste verwijzing.
10. In juli en augustus 1976 sterven in de Belgische weiden en stallen duizenden dieren ten gevolge van een nooit eerder geziene hittegolf. Bij K.B. van 7 september van hetzelfde jaar erkent de regering de droogte als een nationale ramp, waardoor de Wet van 15 mei 1961 van toepassing wordt, die voorziet in een schadevergoeding voor de getroffen boeren. Volgens artikel 12 van deze wet, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 11 juni 1961 en zonder uitdrukkelijke bepaling van inwerkingtreding, moet de vergoeding aangevraagd worden binnen het jaar na de datum van erkenning als natuurramp. De Belgische staatskas krijgt in het najaar en de winter 1976-77 massa’s schadeclaims binnen en de regering wil daar een mouw aanpassen. De ministers hopen dat er merkelijk minder schadeclaims zullen zijn als de aangiftetermijn verkort wordt. Op 9 april 1977 wordt een wet afgekondigd, die ’s anderendaags reeds in het Belgisch Staatsblad staat en waarvan de enige bepaling luidt: “In artikel 12 van de wet van 15 mei 1961 inzake natuurrampen worden de woorden “binnen het jaar” vervangen door de woorden “binnen de zes maanden”.” Boer Joris Hoefsmidt heeft dieren verloren tijdens de hittegolf van 1976. Hij dient op 10 oktober 1977 zijn schadedossier in. Is hij tijdig? Omcirkel het juiste antwoord. JA / NEEN 11. Corrigeer in de drie lijnen van de volgende ‘voetnoot’ waar nodig (doorstreep het foute origineel en schrijf de correctie eronder) en beantwoord de op deze tekst betrekking hebbende vragen: 11.1. De ‘voetnoot’: Zie Cass., 10 mei 1990, Pasin., 1990, I, 234; Beroep Antwerpen, 12 januari 1994, in E. KNOL (ed.), Overzicht van rechtspraak inzake woninghuur, Die Keure, 1996, 122; Rb. Liège, 12 mei 1988, J.L.M.B., 1989, 23; A. DEZEVER, Woninghuur, in A.P.R., Gent, Story, 1996, 167-168. 11.2. Los de afkorting “A.P.R.” op: 11.3. Hoe zoek je eventuele andere vindplaatsen van het vermelde cassatiearrest: 11.4. Welke formele rechtsbron is het boek van E. Knol? 12. In een arrest van de Raad van State lezen we dat de uitspraak geveld werd na eensluidend advies van de Auditeur. Wie is de Auditeur en wat betekent het dat zijn advies eensluidend was? 13. (Zie bijlage.) Lees het arrest van 5 oktober 2000 van het Hof van Cassatie dat hierbij gaat, maar waarvan het beschikkend gedeelte is weggelaten. Formuleer naar uw best vermogen een beschikkend gedeelte dat aansluit bij de motivering van het Hof. 14. Welke typische structurele onderdelen van een cassatiearrest herkent u in deze uitspraak? Geef De naam van die onderdelen. Vermeld voor elk ervan de begin- en eindwoorden van het betreffende tekstgedeelte. 15. Omschrijf de rechtsvraag die het Hof van Cassatie in dit arrest beoordeeld heeft. 16. Het Hof van Cassatie gaat voor de interpretatie van de wet van 12 juli 1976 onder meer te rade bij de memorie van toelichting van de wet. Hoe ga je te werk om de tekst van deze memorie te vinden?
4. Algemene Rechtsleer Contactgegevens: Prof. B.Bouckaert - Telefoon: 09/264 68 06 - E-mail:
[email protected]
Leerstof en examen: Het eerste deel dat niet in het boek staat maar enkel in de slides werd besproken is te kennen samen met het boek met uitzondering van de wegvallende stukken: p.23-24: Sectie 10,a: “Historische noot” p.33-34: Sectie 11,b,1: “Historische noot” p.37-49: Sectie 12: “De interpretatie van de wet” p.59-60: Sectie 2: “Historische noot: Het Romeins recht” p.63-64: Sectie 4: “Historische noot: Het Europees-continentaal recht” p.78-83: Secties 1 en 2: “Rechtsleer en rechtswetenschap” en “Historische noot. Rechtsdogmatiek” p.117-124: Hoofdstuk VI: “De constitutioneel-politieke-functie” Prof. Bouckaert was zo vriendelijk ons een proefexamen te geven, op basis daarvan heb je al een goed beeld van hoe het er zal uitzien en welke soort vragen je kan verwachten, zie ook niet de “makkelijke” dingen over het hoofd want ook die kunnen gevraagd worden: - Verklaar tit-for-tat. - Wat is een rechtspersoon? - Wie is de wetgever sensu stricto op federaal vlak? - Wat is gewoonterecht intra legem? - Bespreek de Tragedy of the Commons. Prof. Bouckaert geeft rechtseconomie en heeft daarom de neiging vooral vragen uit die richting te stellen.
5. Argumentatieleer Contactgegevens: Prof. J.Verplaetse - Telefoon: 09/264 67 93 - E-mail:
[email protected] - Bureau: Lokaal 2.10
Leerstof en examen: Het boek is de leerstof, de dia’s zijn slechts illustraties en (ludieke) voorbeelden. Prof. Verplaetse zijn ietwat unieke vorm van lesgeven kan voor sommigen wat verwarring geven maar als je het boek goed studeert is dit examen best te doen. Volgende stukken vallen weg: p.27-34: §2,F: “Typologieën, modellen en regels” p.79-80: §3,C: “Argumentum ad verecundiam” p.100-104: §2: “De stijl van het betoog” p.142-150: §3,B,C en D: “Vooringenomen rechtspraak”, “Drogredenen in de rechtbank” en “De wetenschapper op de stoel van de rechter?” p.156-187: Hoofdstuk 5: Het ethisch betoog Het examen zal zeer gelijkaardig zijn aan de PO’s, ze opnieuw maken kan dus zeker geen kwaad. Let wel op: het niveau ligt nu wel een stuk hoger en dit examen wordt soms als erg moeilijk beschouwd. Leer geen namen en stort je niet op de definities van de drogredenen maar zorg ervoor dat je ze herkent. Verwacht geen vragen als: “Wat is een stroomanredenering?”, je zal wel uit een betoog de stroomanredenering moeten kunnen vinden. Verder zijn er ook kennisvragen zoals: - Wat is heuristiek? - Wat is het verschil tussen een replicatie en implicatie? - Zet een implicatie om tot een replicatie.
6. Economie Contactgegevens: Prof. M. De Clercq - Telefoon: 09/264 35 02 - E-mail:
[email protected] Assistenten - Telefoon: 09/264 34 79 en 09/264 89 75 - E-mail:
[email protected] /
[email protected]
Leerstof en examen: Alles wat gezien is in het boek is te kennen, met aanvulling van de grafieken in de slides. Velen panikeren bij dit vak door Prof. De Clercq zijn vage vorm van lesgeven, het omvangrijke en moeilijke boek en de soms verwarrende slides. Zie je het echt niet zitten studeer dan gewoon het boek of enkel de slides (+ notities) en besteed aandacht aan definities en grafieken, het boek kan soms onoverzichtelijk lijken maar als je het even nuchter bekijkt komt alles wel in orde. Heb je goede notities dan heb je aan die genoeg samen met je dia’s. Het fabeltje dat enkel definities en grafieken te kennen zijn om je er door te helpen is niet zo betrouwbaar. Als je je schriftelijk examen hebt afgelegd, krijg je normaal de mogelijkheid nog de keuze of je een mondeling examen wil doen. Let wel op, indien je op je schriftelijk examen een 10 had en je mondeling niet zo best is kan je alsnog buizen, je kent immers je punten niet wanneer je je mondeling moet gaan afleggen. Even een kort overzicht van de soorten vragen: - Definities, je zal verschillende begrippen moeten verklaren op dit examen, een woordenlijst aanleggen kan dus geen kwaad. - Grote open vragen - Tekst en uitleg geven bij een grafiek, of zelf de grafiek tekenen - Meerkeuzevragen Niet te kennen pagina’s: Zie minerva
Voorbeeldvragen: -Wat verstaat de neoklassieke leer onder de homo-economicus? -Wat verstaat men onder het BNP tegen marktprijzen? Geef een overzicht van de samenstelling ervan volgens de inkomensoptiek. -Leg grafisch de kenmerken uit van het evenwicht in de monopolistische concurrentie (lange periode). Vergelijk met de volkomen concurrentie. -Welke factoren bepalen het aanbod van arbeid? -Wat verstaat men onder: Externe schaaleffecten Nominale veiligheid van een belegging Kosteneffectiviteitsanalyse Sleutelvaluta -Wat verstaat men onder de prijselasticiteit van de vraag? Welke factoren bepalen de grootte ervan? -Leg het onderscheid uit tussen de volgende begrippen A:groei en conjunctuur B:zwevende en vaste wisselkoersen C:onmiddellijk en actuarieel rendement bij een obligatie D:Keynesiaanse en klassieke werkloosheid -Geef de grafieken van monopolistische concurrentie op lange termijn en op korte termijn, wat is het verschil tussen beide? vergelijk met de grafiek op lange termijn van volkomen concurrentie? -Leg uit: prijselasticiteit -Welke redenen heeft de overheid voor de collectieve voorzieningen? -Wat is het bruto nationaal product? Bereken volgens de productieoptiek? -Door welke motieven laat de belegger zich bij zijn beleggingsstrategie leiden? Leg kort uit. -Teken de grafiek van prijsnemer, break-even punt,... -Teken de grafiek van de oligopolie (verkoopkartel) -Bespreek volgende termen: wet van Gresham, verdiscontering van een wisselbrief en insideroutsider-theorie -Vergelijk begrippen: BNP tegen marktprijzen <> nationaal inkomen non-exclusiviteit <> non-rivaliteit -Verklaar volgende begrippen; klassieke kwanititeitswet, rent seeking, neoklass + instit arbeidmarkt, effectieve en nominale protectie,economisch rationalisme,..
7. Politieke en rechtsfilosofische stromingen Contactgegevens: Prof. K. Raes - Telefoon: 09/264 68 39 - E-mail:
[email protected] (maar deze gebruik je best niet) - Bureau : Naast dat van prof. Verplaetse Lic. D. Vandendriessche - Telefoon: 09/264 84 47 - E-mail:
[email protected]
Leerstof en examen: De slides geven weer wat te kennen is, de slides zijn zo goed als letterlijk uit het boek gehaald met wat aanvullingen die niet in het boek te vinden zijn. Pagina’s die wegvallen: p.: Stukje over Augustinus p.: Hoofdstuk 7 p.: Hoofdstuk 8 p.: Hoofdstuk 9 p.: Hoofdstuk 12 Dit examen is het makkelijkste, maar mag je toch niet onderschatten. Prof. Raes zal een lijst met vragen op Minerva zetten, betrouw geen antwoordenlijsten die circuleren want degene die reeds bestaan zitten vol fouten. Ook hier is het examen opgebouwd met een bepaalde structuur: - Allereerst open vragen - Mulitple choice vragen - Meningsvragen - Actueel probleem bespreken uit een filosofische hoek (Hoe zou Rawls staan tegenover de discussie over speeltuinen in de dorpskern ?) Prof. Raes is nogal bezeten door Rawls, dus verwacht zeker meerdere vragen over dat hoofdstuk. Als de prof je een meningsvraag stelt sluit je dan niet zomaar aan bij andere filosofen maar wees wat origineel. Kans bestaat dat hij een situatie geeft waarop jij de veronderstelde mening van 2 filosofen moet geven, zorg er alleszins voor
dat jouw mening niet dezelfde is of er zeer dicht bij aansluit. Prof. Raes heeft de neiging daar punten voor af te trekken. Voorbeeldvragen : In welke zin onderscheidt de logos zich van de mythos ? Welke activiteit oefenden de sofisten uit? Wat onderscheidt een deductieve van een inductieve (redeneer)methode? Vergelijk drie staatsvormen die door Plato werden onderscheiden. Welke taken schrijft Plato de ideale staat toe? Hoe moet volgens Plato de klasse van de bestuurders worden opgevoed/opgeleid? Waarom beschouwt Popper Plato als de grondlegger van het totalitarisme? Wat betekent het scheermes van Ockham hanteren ? Uit welke elementen bestaat de menselijke natuur volgens Thomas van Aquino? Wat is kenmerkend voor de wet ( lex ) volgens Thomas van Aquino? Welke wetsniveaus onderscheidt Thomas van Aquino? Welke verschil is er tussen het natuurrecht van Hobbes en dat van Locke? Formuleer de twee natuurwetten van Hobbes. Wat kenmerkt de volonté générale van Jean Jacques Rousseau? Waarom onderwerpt de mens zich volgens Rousseau aan het recht? Wat is volgens Rousseau de relatie tussen democratie en rechtsstaat? Wat zijn de kenmerken van Rawls original position ? Wat is een maximin-strategie? Wat stelt Rawls principle of fair play ? Wat stelt Rawls difference principle ? Wat regelt Rawls basic structure of society ? Wat zijn primary social goods? Wat stelt Rawls principle of redress ? Geef de drie rechtvaardigheidsbeginselen van Rawls. Wat is volgens Rawls het verschil tussen het redelijke en het rationele? Wat onderscheidt een politieke liberale theorie van een volledige liberale theorie? Wat is het verschil tussen historische en end state principles of justice volgens Nozick? Wat zijn de uitgangspunten van Nozick’s rechtvaardige, libertaire samenleving? Wat stelt Nozick’s Wilt Chalmberlain -casus en wat wil hij ermee bewijzen? Hoe ontstaat volgens Nozick een minimal state ? Wat wordt bedoeld met de moral monstruosity der utilitaristen? Hoe schetst Bentham het verband tussen het nuttige en het rationele? Wat is de naturalistic fallacy en in welke zin bezondigen utilitaristen zich eraan? Wat is het verschil tussen positief en negatief utilitarisme? Wat is het verschil tussen daad- en regelutilitarisme? Schets het prisoners dilemma. Wat wil men ermee bewijzen?