EVD SECTORONDERZOEK NEDERLANDSE TUINBOUWSECTOR EINDRAPPORT
Opdrachtgever
EVD
Kees Zandvliet Sarah Sijses
Datum
Mei 2007
EVD SECTORONDERZOEK NEDERLANDSE TUINBOUWSECTOR EINDRAPPORT
Contactpersoon
Kees Zandvliet
Adres
SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam Postbus 1738 3000 DR ROTTERDAM
Telefoon
+31-10-408 2174
Fax
+31-10-4089650
E-mail
[email protected]
Voorwoord In december 2006 heeft de EVD aan SEOR opdracht gegeven om de binnen- en buitenlandse positie van de Nederlandse tuinbouwsector te onderzoeken. Het onderzoek is in de periode december 2006 – april 2007 uitgevoerd door een team bestaande uit Kees Zandvliet (projectleider) en Sarah Sijses. Vanuit de EVD is het onderzoek begeleid door Sandra Schoof en Marieke Vossen. We bedanken de heer Michiel Gerritsen, secretaris van het Productschap Tuinbouw en de heer Felix Schrandt, algemeen directeur, en mevrouw Marjo Verheijen, areamanager, van Bloemenbureau Holland voor hun bijdrage aan het onderzoek.
INHOUD Samenvatting
i
1
Introductie
1
2
Onderdeel I – kwantitatieve beschrijving
2
2.1
Beschrijving van de sector
2
2.1.1
De tuinbouwsector in de agrarische sector
2
2.1.2
Definitie en afbakening
4
2.1.3
Organisatie van de sector
6
2.1.4
Relatie overheid
8
2.2
2.3
3
Positie sector en subsectoren
12
2.2.1
Aantal bedrijven, werkgelegenheid en omzet
12
2.2.2
Ontwikkelingen en thema’s
27
2.2.3
Innovativiteit
29
2.2.4
Specialisatiegebieden
32
2.2.5
Tussentijdse conclusies
34
Relevantie ten aanzien van internationalisering
37
2.3.1
Export en import
37
2.3.2
Uitgaande en inkomende buitenlandse directe investeringen (DBI)
44
2.3.3
Internationale samenwerking
46
2.3.4
Concurrentiepositie
48
2.3.5
Tussentijdse conclusies
50
Onderdeel II – Perspectief
52
3.1
Algemeen
52
3.2
Voedingsgewassen
54
3.2.1
Groenten
54
3.2.2
Fruit
57
3.2.3
Paddestoelen
57
3.3
Siergewassen
58
4
3.3.1
Snijbloemen en planten
58
3.3.2
Boomkwekerijproducten
59
3.3.3
Bloembollen
59
3.3.4
Ander plantaardig uitgangsmateriaal, zaden
59
3.4
Toelevering
60
3.5
Handel en overige dienstverlening
61
3.6
Conclusies
62
Bijlagen
64
4.1
Tuinbouwsector volgens classificaties
64
4.2
Product- en bedrijfschappen en brancheorganisaties, andere organisaties
83
Gedetailleerde tabellen onderdeel I
90
4.3 Literatuur
98
SAMENVATTING Definitie van de tuinbouwsector In deze studie wordt een brede definitie van de tuinbouwsector gehanteerd. De sector omvat vijf brede subsectoren, te weten: 1.
2. 3. 4. 5.
Primaire tuinbouw, nader onderscheiden in voeding- en siergewassen en daarbinnen weer naar deelactiviteiten opgesplitst. De activiteit kan worden opgesplitst naar teelt onder glas en teelt in de volle grond. De voedingstuinbouw omvat groenten, fruit en paddestoelen. De sierteelt betreft snijbloemen, bloembollen, (pot- en perk)planten en bomen en heesters onderscheiden. Verder omvat deze activiteit zaadteelt en teelt van plantaardig uitgangsmateriaal (plantenveredeling). Toelevering van inputs voor de primaire tuinbouw. Handel in tuinbouwproducten en inputs. Verwerking van tuinbouwproducten. Dienstverlening voor de tuinbouwsector.
De verwerking van tuinbouwproducten is voor de volledigheid in de definitie opgenomen, maar deze activiteit behoort tot de voedings- en genotmiddelenindustrie, welke in een afzonderlijk rapport is behandeld. Deze activiteit wordt in dit rapport summier besproken. Omvang van de sector en subsectoren en positie in de Nederlandse economie In de primaire tuinbouw waren op 1 januari 2006 14.315 bedrijven actief, waarin totaal ruim 84.000 personen regelmatig werkzaam waren en ruim 10 duizend fte aan flexibele arbeidskrachten werd ingezet. De activiteit wordt gedomineerd door het midden- en kleinbedrijf in de vorm van persoonlijke ondernemingen. Er zijn slechts enkele tientallen bedrijven met meer dan 50 werkzame personen. De biologische tuinbouw is met slechts 212 bedrijven beperkt van omvang. De totale productiewaarde van de primaire tuinbouw bedroeg in 2005 ruim 7,5 miljard euro. Binnen de tuinbouw is de teelt van bloemen en planten onder glas de grootste activiteit, met een aandeel van 27 procent van het aantal bedrijven, 36 procent van de werkgelegenheid, 27 procent van de productiewaarde en 55 procent van de toegevoegde waarde van de totale tuinbouwsector. De teelt van groenten onder glas, bloembollenbedrijven, fruitkwekerijen en boomkwekerijen zijn qua omvang met elkaar vergelijkbaar. In elk van deze activiteiten zijn rond tweeduizend bedrijven actief. In de teelt van groenten in de volle grond zijn ruim duizend bedrijven actief. In de teelt van paddestoelen (vooral champignons) zijn enkele honderden bedrijven actief. Deze activiteit is in verhouding tot de overige beperkt van omvang. Over de aan de tuinbouw toeleverende activiteiten zijn onvoldoende specifieke bedrijfsgegevens beschikbaar. Het gaat om toeleveranciers van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, landbouwmachines en werktuigen (industrie) en energieleveranciers (energiebedrijven). In de kassenbouw zijn enkele tientallen bedrijven actief. Installaties voor verwarming, koeling, klimaatbeheersing, belichting, waterbeheer i
en ICT worden zowel geleverd door in tuinbouwtechniek gespecialiseerde bedrijven als reguliere installatiebedrijven. In de handel in tuinbouwproducten waren op 1 januari 2004 bijna 3.500 groothandelsbedrijven actief, voor het grootste deel in bloemen en planten (2.400). Daarnaast waren er ongeveer 900 groothandelaren in groenten en fruit, bijna 200 groothandels in zaden, pootgoed en peulvruchten, 230 groothandels in meststoffen en bestrijdingsmiddelen en ruim 1.000 groothandelsbedrijven van landbouwmachines en werktuigen. De detailhandel in groenten en fruit wordt gedomineerd door supermarkten. De ruim 3.000 supermarkten zijn voor een belangrijk deel onderdeel van grote supermarktketens. Op 1 januari waren er in de detailhandel nog 1.370 gespecialiseerde groentemannen en 850 markthandelaren in groenten en fruit. In de sierteelt (bloemen en planten) domineert de gespecialiseerde detailhandelaar. Begin 2006 waren er in deze branche bijna 3.400 bloemisterijen, 570 tuincentra en 640 ambulante handelaren actief. In 2004 bedroeg de omzet van de handel in tuinbouwproducten, exclusief supermarkten, bijna 19 miljard euro en waren er bijna 40.000 personen werkzaam in deze handel. In supermarkten werd in 2004 ruim 24 miljard euro omgezet en waren bijna 200 duizend personen werkzaam. Begin 2006 omvatte de verwerking van groenten en fruit 110 bedrijven. De helft van deze bedrijven had minder dan tien werkzame personen. In 2004 waren hier 4.745 personen werkzaam en werd een omzet van 1,7 miljard euro gerealiseerd. De dienstverlening aan de tuinbouw omvat diverse activiteiten. Het gaat hier om: − −
− −
onderzoeks- en adviesorganisaties, zowel enkele grote kennisinstituten als een onbekend aantal kleine en middelgrote adviesbureaus; dienstverlening op het gebied van personeel en verhuur van machines. Hier gaat het om ongeveer 6.500 bedrijven die aan de totale primaire landbouwsector diensten verlenen met een netto omzet van 2,7 miljard euro en bijna 280 duizend werkzame personen; twee grote veilingen en enkele kleine veilingorganisaties voor bloemen en planten. In 2005 was de omzet van de twee grote veilingen samen 3,7 miljard euro; transportbedrijven. Het gaat om circa 125 gespecialiseerde vervoersbedrijven.
Ontwikkelingen en thema’s De belangrijkste trends in de tuinbouwsector zijn: −
− − −
Schaalvergroting. In het afgelopen decennium is de gemiddelde bedrijfsgrootte toegenomen van één tot anderhalve hectare en de verwachting is dat deze de komende 10 jaren toeneemt tot 3 hectare. Tegelijkertijd neemt de variatie in bedrijfsgrootte sterk toe. Toename arbeidsproductiviteit, als gevolg van schaalvergroting, verschuivingen in de productiestructuur, innovatie en automatisering (diepte-investeringen). Shift van ‘bulk’ producten naar producten met een hoge toegevoegde waarde. Shift van groenten naar bloemen en perk- en kamerplanten.
ii
−
−
−
−
Innovatie in alle onderdelen van de keten (product, productietechniek, energiegebruik, milieubelasting, productieproces en organisatie, vervoer en logistiek, handel en marktorganisatie). Verandering in marktoriëntatie, van productiegericht naar vraaggericht. Steeds meer stuurt de vraag van afnemers (consument en detailhandel) handel, productie en innovatie. Verandering marktorganisatie. Mede in samenhang met de schaalvergroting aan productiezijde en in de detailhandel (supermarkten, tuincentra) worden in toenemende mate directe contracten tussen producent en detailhandel gesloten. In de groenteteelt heeft dit geleid tot uitholling van het (coöperatieve) veilingsysteem. Ketenbeheersing is essentieel om snelle en betrouwbare levering van een kwalitatief hoogstaand en breed samengesteld productaanbod (jaarrond) te kunnen garanderen. Samenwerking is noodzakelijk om de activiteiten in alle onderdelen van de keten goed op elkaar af te stemmen. Het gaat dan om alle fasen, van productontwikkeling (uitgangsmateriaal, zaden, e.d.), productie en handel, inclusief tussenliggende fasen van vervoer en opslag
Internationale activiteiten van de sector en subsectoren De internationale activiteiten van de sector en subsector betreffen hoofdzakelijk handel. Nederland kent een groot handelsoverschot in tuinbouwproducten. De exportwaarde is bijna drie keer groter dan de importwaarde. Alleen bij fruit kent Nederland een klein handelstekort. De totale exportwaarde van tuinbouwgewassen bedroeg ongeveer 13,7 miljard euro in 2005. In de periode 2001-2005 groeide deze met 18 procent. Het belangrijkste exportproduct zijn siergewassen, die ruim de helft van de exportwaarde omvatten. Snijbloemen vormen daarbinnen het belangrijkste product met ongeveer een kwart van de totale exportwaarde (de helft van de export van siergewassen). Ruim een kwart van de exportwaarde betreft groenten. Fruit heeft een aandeel van ruim 15 procent en zaaigoed 4 procent. Vooral de (weder)export van fruit groeide in de afgelopen jaren spectaculair, namelijk met 45 procent in de periode 2001-2005. Het overgrote deel van de export (86 procent) gaat naar ander EU landen. Duitsland is verreweg de grootste afnemer, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. De EU is als importgebied minder van betekenis. Bijna de helft van de importwaarde komt uit andere EU landen. Midden- en Zuid-Amerika en Afrika zijn naast de EU belangrijke herkomstgebieden voor siergewassen en fruit. Frankrijk en de VS zijn belangrijke leveranciers van zaaigoed, Spanje, België en Duitsland van groenten. Nederland is de op twee na grootste exporteur van stikstofmeststoffen. Het aandeel in de wereldexport is 7 procent. Nederland is netto exporteur van machines voor land- en tuinbouw. De export is grotendeels naar EU landen, maar het aandeel van Nederland in de EU import bedraagt slechts 7 procent. Directe investeringen in het buitenland lijken niet van grote betekenis en sterk onderhevig aan conjunctuur en speculatie. Nederland investeert met een voorraad van 250 miljoen (ultimo jaarcijfer) gemiddeld meer in het buitenland dan het buitenland in Nederland (gemiddelde voorraad ultimo van het jaar 160 miljoen euro). Nederland investeert vooral in de EU (65 procent) en tot en met 2002 in de VS (25 procent). Buitenlandse investeringen komen vooral uit andere EU landen (60 procent) en de VS (13 procent). Alleen in de sfeer van plantenveredeling en zaaigoed spelen buitenlandse investeringen iii
een belangrijke rol. Onder invloed van de conjunctuur vielen de buitenlandse investeringen in 2003 en 2004 vrijwel volledig weg. Internationale samenwerking binnen de sector neemt de laatste jaren sterk toe. Internationalisering van toeleverende bedrijven (zaad, kassen, e.d.) leidt tot verkoop van kennis, waardoor de kwaliteitsverschillen tussen Nederlandse en buitenlandse tuinbouwproducten afneemt. Dit speelt vooral in de voedingstuinbouw. De veranderende marktverhoudingen leiden tot concurrentie tussen parallelle internationale ketens. Verticale samenwerking in een keten is nodig om te anticiperen op de gevarieerde eisen van consument en het internationaal grootwinkelbedrijf. Tegelijkertijd ontstaan er meer en meer horizontale samenwerkingsverbanden tussen telers. Hierdoor kan een groot volume worden gegarandeerd en kunnen investeringen in productvernieuwing en marketing gezamenlijk worden bekostigd en terugverdiend. Expertise van de sector en subsectoren De innovatiegerichtheid is een van de dragers van de sterk internationale positie van de Nederlandse tuinbouw. Voortdurende vernieuwing is noodzakelijk om de positie in termen van kosten, kwaliteit en levertijd te behouden. De sector kenmerkt zich voorts door een intensieve samenwerking van bedrijven die gespecialiseerd zijn in een specifiek onderdeel van de keten. Specialisatie is dus te vinden in alle onderdelen van de keten. De belangrijkste specialisaties zijn: − −
−
−
−
In de primaire sector in de sierteelt (snijbloemen, bloembollen, bomen en pot- en perkplanten), de plantenveredeling en in tuinbouwzaden en graszaden; In de toeleverende sector is er sprake van specialisatie op het gebied van kassenbouw en bijbehorende installaties. Nederlandse toeleveranciers zijn mondiaal marktleider, maar hebben vooral een sterke positie in gebieden met een met Nederland vergelijkbaar gematigd klimaat. In de dienstverlening gaat het om onderzoeks- en kennisinstellingen, onder andere op het gebied van plantaardig uitgangsmateriaal en veredeling. De Nederlandse onderzoeksinstellingen behoren samen met die uit de Verenigde Staten en Frankrijk tot de meest vooraanstaande in de wereld. Acht van de tien grootste groentezaadbedrijven ter wereld hebben hun hoofdvestiging in Nederland. Het veilingwezen voor de handel van bloemen en planten en wereldwijd opererende gespecialiseerde handelsbedrijven. Het veilingwezen is in de sierteeltsector nog altijd wereldwijd toonaangevend. Handelsbedrijven leggen zich toe op verkoop voor een bepaald marktsegment, bijvoorbeeld supermarkten, of bloemisterijen. Dit gaat gepaard met de ontwikkeling van nieuwe marktconcepten, zoals het gemengde boeket of jaarrond levering van een standaard voedselpakket.
Mede daardoor heeft Nederland op wereldschaal een sterke positie in de teelt (en handel) van siergewassen (snijbloemen, bloembollen, bomen, pot- en perkplanten), in de plantenveredeling en in de productie en verkoop van tuinbouwzaden en graszaden. Op het gebied van bloembollen en snijbloemen is Nederland wereldmarktleider met een aandeel van respectievelijk 90 procent en 60 procent in de wereldexport. Bij de plantenveredeling ligt dit aandeel op ongeveer 25 procent.
iv
Perspectief van de sector en subsectoren Het perspectief van de tuinbouwsector wordt gedomineerd door internationale concurrentie. De tucht van de wereldmarkt noodzaakt Nederland tot voortdurende aandacht voor (verlaging van) de kostprijs per eenheid product, vraag- of consumentgericht handelen en in samenhang daarmee nieuwe producten en diensten te ontwikkelen met een hoge toegevoegde waarde. De relatief hoge kosten van arbeid, grond en energie (voor de glastuinbouw) vormen enerzijds risicofactoren, maar bieden tegelijkertijd sterke incentives voor innovatie. Schaalvergroting, arbeidsbesparing, kostenbeheersing, innovatie van producten (veredeling, gewasbescherming, milieu), energiebesparing en marktgericht handelen, blijven de strategische thema’s van de sector voor de komende jaren. Deze trends gaan hand in hand met globalisering of internationalisering. De veranderde marktverhoudingen betekenen dat niet langer landen of clusters van landen, maar parallelle internationale ketens met elkaar concurreren. Afstand wordt relatief minder belangrijk en kennis verspreid zich relatief snel. Alleen op het gebied van patenten op innovaties kan een zekere bescherming optreden, maar juist deze activiteiten kenmerken zich door een hoge mate van internationalisering, waardoor de kennis praktisch wereldwijd beschikbaar is. Wereldwijd neemt zowel de vraag naar tuinbouwproducten, als de productie van tuinbouwproducten toe. Omdat versproducten (groenten, snijbloemen, paddestoelen) niet over lange afstanden kunnen worden vervoerd blijft de wereldmarkt van deze producten vooralsnog verdeeld in blokken, welke ongeveer parallel lopen met de continenten. Voor versproducten blijft Europa daarmee de belangrijkste afzetmarkt van Nederland. Voor andere tuinbouwproducten (bloembollen, fruit, bomen en heesters, zaaigoed, plantaardig uitgangsmateriaal) is de vervoersafstand minder een belemmering en is wel sprake van een wereldmarkt. Maar in alle opzichten geldt dat Nederland als relatief kleine producent zich naar verwachting alleen via internationale samenwerking in de internationale concurrentiestrijd kan handhaven. Omdat Europa de belangrijkste afzetmarkt is en de bevolkingsgroei beperkt, wordt de toename van de vraag vooral bepaald door de groei van het inkomen per hoofd van de bevolking. Deze bedraagt ongeveer 2 procent per jaar. Het komende decennium zal vooral de vraag naar luxe tuinbouwproducten en voorbewerkte producten toenemen, met een sterke nadruk op gezondheid, gemak en beleving. Daardoor zijn de perspectieven voor de sierteeltsector (en biologische tuinbouw) gunstiger dan voor traditionele voedingsgewassen. De uitbreiding van Europese Unie biedt exportkansen, maar tegelijkertijd toenemende concurrentie, al wordt dit niet als grote bedreiging gezien. Vanwege het luxe karakter van het Nederlandse exportproduct zijn de exportkansen sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de koopkracht in de nieuwe lidstaten. Voor Nederland is het zaak de exportkansen zoveel mogelijk te benutten en tegelijkertijd de regiefunctie in de nieuwe lidstaten te versterken. Naast deze gemeenschappelijke factoren, kunnen voor subsectoren de volgende punten worden genoemd:
v
−
−
− −
−
−
−
−
In vollegrondsgroenten is Nederland een relatief kleine producent. Kostenbeheersing, kwaliteit en productinnovatie, en internationale samenwerking in de keten zijn voor deze activiteit essentieel. De glasgroentesector is wereldwijd gezien eveneens klein, maar toch toonaangevend, op het gebied van technologie, als toeleverancier van productiemiddelen, uitgangsmateriaal en kennis en als producent en exporteur van vruchtgroenten (tomaten, komkommers, paprika). Binnen alle strategische thema’s zijn vooral marktgericht handelen en (internationale) samenwerking cruciaal. Op het gebied van fruit neemt Nederland vooral een vooraanstaande plaats in als handelaar (doorvoer). De paddestoelenteelt staat sterk onder druk van concurrentie uit vooral Polen. Kostenbeheersing en productinnovatie (marktgericht handelen) zijn hier van betekenis. Op het gebied van snijbloemen en planten is Nederland dominant, in Europa en wereldwijd. Voortdurende innovatie en marktgericht handelen, en internationale oriëntatie zijn hier noodzakelijk om de positie te handhaven en te versterken. Ook hier speelt de afzetorganisatie (inclusief veilingwezen) een belangrijke rol. Risicofactoren zijn de koers van de euro en verhoging van het BTW tarief, waardoor de concurrentiepositie kan worden verzwakt. In de teelt van bomen en heesters en bloembollen zijn de producenten tevens handelaar. Deze markten zijn conjunctuurgevoelig. De bomenmarkt is tevens afhankelijk van institutionele vraag van overheden (park- en laanbomen). De toelevering van kassenbouw en daaraan gelieerde techniek heeft goede (export)kansen in gematigde klimaatzones vanwege de wereldwijd toenemende productie. Marktkennis, schaalvergroting en internationale samenwerking zijn nodig om de sterke punten (kennis, kwaliteit, leverbetrouwbaarheid, innovatieve en sterke thuismarkt) volop te benutten. Voor de handel zijn vooral de ontwikkelingen in de consumentenvoorkeuren en de veranderingen in de marktorganisatie in bepaalde deelmarkten (groenten) van betekenis.
vi
1
INTRODUCTIE
In opdracht van de EVD, agentschap van het Ministerie van Economische Zaken voor international ondernemen en samenwerken, heeft SEOR BV onderzoek gedaan naar de binnen- en buitenlandse positie van de Nederlandse tuinbouwsector. Het onderzoek naar de Nederlandse tuinbouwsector vormt onderdeel van een groter aantal uitgevoerde en uit te voeren sectoronderzoeken in opdracht van de Unit Collectieve Marktbewerking en Promotie van de EVD. In het kader hiervan heeft SEOR BV al het sectoronderzoek naar de Nederlandse voedings- en genotmiddelensector uitgevoerd. Het onderzoek naar de Nederlandse tuinbouwsector bestaat uit de volgende twee onderdelen. Onderdeel I bevat een kwantitatieve beschrijving van de structuur van de tuinbouwsector en -subsectoren, de positie van de tuinbouwsector en -subsectoren binnen de Nederlandse economie en de relevantie van de tuinbouwsector en -subsectoren ten aanzien van internationalisering. De kwantitatieve beschrijving wordt hier en daar toegelicht met kwalitatieve informatie. Onderdeel II geeft het perspectief voor de tuinbouwsector en -subsectoren weer, door middel van een overzicht van de nationale en internationale ontwikkelingen die de binnenlandse en buitenlandse positie van de tuinbouwsector en -subsectoren op de midden- en lange termijn beïnvloeden. Dit onderdeel gaat tevens in op tuinbouw subsectoren en –activiteiten die een sterke internationale concurrentiepositie hebben of potentieel hebben om deze te verkrijgen. Onderdelen I en II zijn bestemd om informatie te verschaffen aan zowel Nederlandse als buitenlandse bedrijven in de tuinbouwsector, evenals aan organisaties en overheidsinstanties die de internationalisering van de Nederlandse tuinbouwsector willen stimuleren. Dit rapport wordt op de website ‘hollandtrade.com’ van de EVD geplaatst. Daarnaast wordt een losstaand document samengesteld voor intern gebruik binnen de EVD. Dit document bevat een overzicht van de criteria waar buitenlandse markten aan dienen te voldoen om interessant/kansrijk te zijn voor de Nederlandse tuinbouwsector.
1
2
ONDERDEEL I – KWANTITATIEVE BESCHRIJVING
2.1
BESCHRIJVING VAN DE SECTOR
2.1.1
DE TUINBOUWSECTOR IN DE AGRARISCHE SECTOR
Productiewaarde en uitvoerwaarde De tuinbouwsector is onderdeel van de agrarische sector die in zijn geheel sterk internationaal georiënteerd is. Toespitsing van het onderzoek op de tuinbouwsector (sierteelt, groenten en fruit) houdt verband met de groeipotentie van deze activiteit en de relatief sterke internationale positie van deze branche en de daaraan verbonden handel en toelevering. Binnen de tuinbouw geldt dit in het bijzonder voor de sierteeltsector (bloemen, bloembollen, bomen en planten). De sterke groeipotentie van de tuinbouw blijkt uit de ontwikkeling in de periode 19952005. In deze periode groeide de productiewaarde van de tuinbouw met gemiddeld 1,8 procent per jaar. In dezelfde periode nam de productiewaarde van de akkerbouw af met gemiddeld 1,2 procent per jaar en die van de veehouderij met gemiddeld 1,1 procent. Veel tuinbouwproducten worden in vrijwel onbewerkte vorm uitgevoerd. Producten van de akkerbouw en veehouderij worden juist in bewerkte vorm uitgevoerd en zijn dan te beschouwen als producten van de voedingsmiddelenindustrie. Het gaat hierbij om producten als zetmeel en suiker als derivaten van akkerbouwproducten en zuivel en vlees als afgeleiden van veeteeltproducten. De uitvoer van het akkerbouwcomplex en het veehouderijcomplex omvat dus diverse producten waarvoor ook grondstoffen zijn ingevoerd. Alle gegevens over de uitvoer van agrarische producten worden beïnvloed door doorvoer van producten (wederuitvoer). Dit geldt ook voor tuinbouwproducten. Maar ook voor de uitvoerwaarde geldt dat deze voor de tuinbouwsector in de periode 2000-2005 veel sterker is gegroeid dan voor akkerbouw en veehouderij. De uitvoerwaarde van het tuinbouwcomplex groeide in de periode 2000-2005 met gemiddeld 3,8 procent per jaar. Die van producten van het akkerbouwcomplex met gemiddeld 3,1 procent en van het veehouderijcomplex met gemiddeld 1,2 procent per jaar. Zowel in termen van productie als uitvoer ontwikkelt de tuinbouwsector zich daarmee aanzienlijk gunstiger dan andere onderdelen van het agrocomplex (Bron: CBS). Aandeel tuinbouwcomplex in toegevoegde waarde van het totale agrocomplex Het tuinbouwcomplex omvat de productie van tuinbouwproducten onder glas en in de open grond, inclusief toelevering, distributie en verwerking van producten. Dit complex had in 2004 een aandeel van 30,4 procent in de toegevoegde waarde en een aandeel van 27,4 procent in de werkgelegenheid van het totale, op binnenlandse grondstoffen gebaseerde, agrocomplex (zie tabel 2.1). Als gevolg van de sterke groei van de productie
2
groeide het aandeel van het glastuinbouwcomplex in de toegevoegde waarde met 16 procent tussen 1995 en 2004, meer dan de overige deelcomplexen. De toegevoegde waarde per arbeidsjaar ligt in het glastuinbouwcomplex duidelijk boven de gemiddelde arbeidsproductiviteit van het totale agrocomplex. Dat heeft vooral met het kapitaalintensieve karakter van de glastuinbouw te maken. De opengrondstuinbouw en de grondgebonden veehouderij zijn relatief arbeidsintensief (LEI, 2006). Tabel 2.1
Aandelen (%) van deelcomplexen in het op binnenlandse grondstoffen gebaseerde agrocomplex, 1995 en 2004 Toegevoegde waarde (tegen factorkosten)
Werkgelegenheid
Deelcomplex
1995
2004
1995
2004
Glastuinbouw
19,0
22,0
15,3
17,5
8,9
8,4
9,8
9,9
Opengrondstuinbouw Akkerbouw
17,0
19,5
16,5
18,1
Grondgebonden veehouderij
35,3
28,3
37,6
32,9
Intensieve veehouderij
19,8
21,9
20,8
21,6
100,0
100,0
100,0
100,0
Totaal
Bron: LEI – Het Nederlandse agrocomplex 2006
Aandeel tuinbouwgewassen in de totale export van landbouwproducten De uitvoerwaarde van tuinbouwgewassen bedroeg in 2005 meer dan 13,8 miljard euro, bijna de helft van de totale uitvoerwaarde van akker- en tuinbouwgewassen en veeteeltproducten (zie tabel 2.2)1. In de periode 2000-2005 groeide de uitvoerwaarde van tuinbouwgewassen met 24,5 procent ten opzichte van een groei van 15,7 procent van de uitvoerwaarde van het totaal aan landbouwproducten (LEI, LTC 2006).
1
Bereidingen van akker- en tuinbouwgewassen zijn niet inbegrepen in het totaal landbouwproducten, omdat deze tot producten van de voedingsmiddelenindustrie worden gerekend. Indien vlees en zuivel ook tot de voedingsmiddelenindustrie zouden worden gerekend, bedroeg het aandeel tuinbouwgewassen meer dan 70 procent van de totale uitvoerwaarde van landbouwproducten in 2005.
3
Tabel 2.2
Aandelen (%) van deelcomplexen in de uitvoerwaarde, 2000 en 2005 Uitvoerwaarde
Deelcomplex
2000
2005
Tuinbouwproducten
43,8
47,2
Akkerbouwproducten
12,8
13,1
Veehouderijproducten (vee, vlees, eieren, zuivel)
43,4
39,8
100,0
100,0
Totaal Bron: CBS, Landbouwtellingen 2006
Exporteurs In 2005 waren er in totaal 1.850 exporteurs actief in de export van siergewassen (Productschap Tuinbouw), ten opzichte van een totaal van 2.370 groothandelaren in siergewassen (CBS) en 6.556 sierteeltbedrijven (LEI, LTC 2006). Deze classificaties sluiten elkaar niet uit, onder de exporteurs bevinden zich zowel groothandelaren als sierteeltbedrijven. Hoewel het merendeel van de sierteeltbedrijven indirect, via veilingen en groothandelaren, bij de export is betrokken, is er een groeiend aandeel sierteeltbedrijven dat zelfstandig exporteert, waaronder veel zogenaamde “handelskwekerijen”2. Uit kwalitatieve informatie over de toeleverende bedrijven blijkt dat het overgrote deel van deze bedrijven exporteur is. Het gaat dan bijvoorbeeld om kassenbouw, maar ook om technische installaties en constructies voor waterbeheer, energiebeheer en milieubeheer. In paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op de internationale positie van de tuinbouwsector en de aan de sector toeleverende en dienstverlenende bedrijven en verbonden handelsactiviteiten.
2.1.2
DEFINITIE EN AFBAKENING
In deze studie wordt een brede definitie van de tuinbouwsector gehanteerd. De sector wordt gecategoriseerd in vijf brede subsectoren, te weten: 1. 2. 3. 4. 5.
2
Primaire tuinbouw (verschillende tuinbouwgewassen) Toelevering van inputs voor de primaire tuinbouw Handel in tuinbouwproducten en inputs Verwerking van tuinbouwproducten Dienstverlening voor de tuinbouwsector
Cijfers over het aantal exporterende bedrijven zijn niet beschikbaar voor de overige agrarische activiteiten. Bedacht moet worden dat de meeste producten van akkerbouw en veehouderij in bewerkte vorm worden geëxporteerd door de voedingsmiddelenindustrie.
4
De bedrijven in deze vijf brede subsectoren zijn ieder verantwoordelijk voor een schakel in de ‘tuinbouwketen’ die begint bij de teelt van zaden en plantmateriaal en eindigt bij de verkoop van verse of verwerkte tuinbouwproducten aan de eindconsument. In de vorm van import van buitenlandse toeleveranciers en export naar buitenlandse afnemers, evenals buitenlandse directe investeringen, speelt internationalisatie een rol in iedere schakel van de tuinbouwketen. Bedrijven in de Nederlandse tuinbouwsector zijn dus, via internationale tuinbouwketens, verbonden aan bedrijven in buitenlandse tuinbouwsectoren. Bovenstaande brede subsectoren kunnen verder worden gespecificeerd aan de hand van de producten en/of diensten die zij produceren, leveren of verhandelen. Dit leidt tot de volgende gedetailleerde definitie: 1.
Primaire tuinbouw − Teelt van tuinbouwgewassen: groenteteelt, fruitteelt, bloementeelt, bollenen knollenteelt, plantenteelt, teelt van boomkwekerijgewassen. − Teelt van graszoden en tuinbouwzaden, veredeling van tuinbouwzaden, vermeerdering van plantmateriaal. De agrarische bedrijfstypering (NEG) maakt op geaggregeerd niveau onderscheid tussen tuinbouwbedrijven (groenten, bloem(bollen) en champignons) en blijvende teeltbedrijven (fruit en boomkwekerijgewassen). In deze studie worden blijvende teeltbedrijven tot de primaire tuinbouw gerekend. Tevens wordt onderscheid gemaakt tussen de glastuinbouw en de opengrondstuinbouw en tussen de teelt van voedingsgewassen enerzijds en de teelt van siergewassen anderzijds.
2.
3.
4. 5.
Toelevering van inputs voor de primaire tuinbouw − Productie van meststoffen en landbouwchemicaliën voor primaire tuinbouw. − Productie van landbouwmachines en –werktuigen voor primaire tuinbouw. − Productie van kassen en installaties voor glastuinbouw. − Energieleverantie voor de glastuinbouw. Handel in tuinbouwproducten en inputs − Groothandel in tuinbouwproducten. − Detailhandel in tuinbouwproducten. − Groothandel in grondstoffen voor de primaire tuinbouw (kunstmest, chemicaliën). − Groothandel in landbouwmachines- en werktuigen en installaties voor de primaire tuinbouw. Verwerking van tuinbouwproducten − Verwerking van groenten en fruit, vervaardiging van fruit- en groentesappen. Dienstverlening voor de tuinbouwsector − Adviesdiensten en onderzoek m.b.t. primaire tuinbouw en toelevering. − Dienstverlening personeel, verhuur machines en overig materiaal voor primaire tuinbouw. − Veilingen voor tuinbouwproducten. − Afzet- en distributieorganisaties (bijvoorbeeld The Greenery). − Vervoer van (verse) tuinbouwproducten. 5
Tabel 4.1 in bijlage 4.1 bevat een overzicht van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) codes voor bovenstaande economische activiteiten binnen de tuinbouwsector. We merken op dat de SBI codes vaak een aggregatie zijn van verschillende economische activiteiten. Zo wordt de teelt van groenten, bloemen, planten en zaden in één SBI code samengevat (A 0112.1). Voor de kwantitatieve beschrijving van de primaire tuinbouw is daarom tevens gebruik gemaakt van de land- en tuinbouwstatistieken die gebaseerd zijn op de agrarische bedrijfstypering (NEG). Deze is opgenomen in tabel 4.2. Tot slot tekenen we aan dat de verwerking van tuinbouwproducten weliswaar behoort tot de tuinbouwsector, maar dat het feitelijk gaat om bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie. Deze activiteit wordt in dit rapport verder niet behandeld. Voor informatie over deze activiteit verwijzen naar het rapport dat over deze industrie is gemaakt3
2.1.3
ORGANISATIE VAN DE SECTOR
De tuinbouwsector is georganiseerd in productschappen, bedrijfsschappen en brancheorganisaties. Productschap en bedrijfsschap Productschappen en bedrijfsschappen zijn zogenaamde publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO). Via deze PBO kunnen werkgevers en werknemers in een sector hun eigen zaken regelen. De overheid houdt toezicht op deze organisaties, maar bemoeit zich niet met het beleid. Verordeningen van een productschap zijn bindend voor de hele sector. Alle bedrijven en hun werknemers moeten zich aan die regels houden. Van het Productschap Tuinbouw is lidmaatschap wettelijk verplicht voor telers, veilingen, handelaren en verwerkers van tuinbouwgewassen. Het Productschap Tuinbouw bestaat uit verschillende sectorcommissies, te weten bloemisterij, groenten en fruit, bloembollen, bomen en vaste planten en hoveniers. Tevens bestaat er een commissie voor energiezaken. De voornaamste missie van het Productschap Tuinbouw is het verbeteren van de concurrentiepositie van de Nederlandse tuinbouw wereldwijd. Dat is de kerntaak van het Productschap Tuinbouw als belangenbehartiger voor alle tuinbouwketens. Samen met werkgevers- en werknemersorganisaties in de tuinbouw investeert het Productschap vooral in promotie, kwaliteitsbeleid en onderzoek. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de economische belangen, maar ook naar aspecten als duurzaam produceren, goede arbeidsomstandigheden en oog voor de leefomgeving. Daarnaast voert het Productschap regelingen van de Europese Unie uit, in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De activiteiten worden gefinancierd via heffingen op de teelt en handel van tuinbouwgewassen. De totale inkomsten bedragen ongeveer 75 miljoen euro op jaarbasis, waarvan 40 procent wordt besteed aan wereldwijde promotie, 15 procent aan technisch onderzoek en 15 procent aan kwaliteitszaken. De overige uitgaven betreffen milieuactiviteiten, arbeidsaangelegenheden en de kosten van de organisatie (bron: www.tuinbouw.nl).
3
Zie SEOR, Positie en internationalisering van de Nederlandse voedings- en genotmiddelensector. Eindrapport, in opdracht van de EVD, SEOR, Rotterdam, oktober 2006.
6
Voor groothandelaren in tuinbouwgewassen is lidmaatschap van het publiekrechterlijke Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel tevens verplicht. Dit is een samenvoeging van de groothandelsbedrijfschappen bloemen en planten, groenten en fruit, consumptie aardappelen en pootaardappelen (de laatste twee zijn niet van toepassing voor de tuinbouwsector, omdat het gaat om akkerbouwproducten). Voor de detailhandel in tuinbouwgewassen, inclusief de markthandel, is lidmaatschap van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) verplicht. Binnen Product- en Bedrijfschappen zijn zowel werkgevers- als werknemersorganisaties georganiseerd. Branche-organisaties Naast bovenstaande product- en bedrijfschappen zijn er tal van brancheorganisaties. Voor ieder van de hierboven omschreven subsectoren en onderliggende activiteiten bestaat wel een brancheorganisatie. Naast de rol die deze organisaties hebben ten aanzien van het behartigen van de belangen van de leden, beschikken zij veelal over gedetailleerde gegevens en actuele informatie over ontwikkelingen binnen de specifieke (sub)sector die vaak niet elders te vinden is. Hieronder volgt per subsector een selectie van relevante organisaties. 1.
Primaire tuinbouw
Productschap tuinbouw; Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO); Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel; Nationale Coöperatieve Raad voor land-en tuinbouw; Coöperatie VoedingsTuinbouw Nederland (VTN); Vereniging Tuinbouwsector Groente, Fruit en Paddestoelen (VTGFP); Koninklijke Algemene Vereniging voor Bloembollencultuur (KAVB); Plantum (plantaardig uitgangsmateriaal); Biologica (biologische land- en tuinbouwproducten). 2.
Toelevering van inputs voor de primaire tuinbouw
Productschap tuinbouw; Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO); Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI); AVAG – Platform Toeleveranciers Glastuinbouw; Nederlandse Vereniging van Onderaannemers in de Kassenbouw (NVOK); Koninklijke Metaalunie; FME-CWM (ondernemersorganisatie voor de technologisch industriële sector); Centraal Orgaan Mechanisatiebedrijven (COM). 3.
Handel in tuinbouwproducten en inputs
Productschap tuinbouw; Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO); Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel; Nationale Coöperatieve Raad voor land- en tuinbouw; Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel; Nederlands Verbond van de Groothandel; Frugi Venta (Groenten en Fruit Handelsplatform Nederland); Koninklijke Bond voor de Groothandel in Bloembollen en Boomkwekerijproducten (KBGBB); Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD); Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL); Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Levensmiddelen (VGL); AGF Detailhandel Nederland; Centrale Vereniging Bloemendetailhandel (VBW); Biologica; FME-CWM; Centraal Orgaan Mechanisatiebedrijven (COM); Werkgevers Technische Groothandel (WTG). 4.
Dienstverlenende bedrijven voor de tuinbouwsector
Productschap tuinbouw; Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO); Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel; CUMELA Nederland (o.a. loonarbeid); Biologica; Organisatie van Tuinbouwadviseurs en Onderzoekers (OVTO); Organisatie van advies- en ingenieursbureaus (ONRI); The Greenery, Vereniging Bloemenveilingen 7
(VBN); Bloemenveiling Aalsmeer (VBA); Flora Holland; EVO Ondernemersorganisatie voor logistiek en transport; Transport en Logistiek Nederland (TLN). Promotie Platforms die zich richten op promotie van de Nederlandse tuinbouwsector zijn, onder andere, de International Horti Fair, die ieder jaar in Nederland plaatsvindt, Floriade (de volgende staat gepland in 2012), Bloemenbureau Holland, dat gefinancierd wordt door het Productschap Tuinbouw en de verkoop van Nederlandse siergewassen promoot namens tuinders en handelaren, Plant Publiciteit Holland (PPH) en het Internationale Bollen Centrum (IBC). Een informatieve website voor de tuinbouwsector is, onder andere, de land- en tuinbouw sectorpagina van Zibb.nl (Reed Business) met links naar vakbladen ‘Groenten & Fruit’, ‘De Boomkwekerij’ en ‘Vakblad voor de Bloemisterij’. Ook de tuinbouw sectorpagina van AgriHolland.nl is zeer informatief. Deze site bevat interessante dossiers met betrekking tot de herstructurering van de glastuinbouw, kassenbouw, energie en biologische landbouw.
2.1.4
RELATIE OVERHEID
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor het Nederlandse beleid ten aanzien van de tuinbouwsector. Hoofduitgangspunt in het beleid is het stimuleren en versterken van een duurzame, internationaal concurrerende positie van de Nederlandse agribusiness, waaronder de tuinbouwsector. Dit is het aandachtsveld van de beleidsdirectie Industrie en Handel. Omdat de Nederlandse agrarische sector sterk internationaal gericht is, heeft de beleidsdirectie Internationale Zaken een belangrijke betekenis in het internationaal uitdragen van Nederlandse standpunten over duurzaamheid en internationale concurrentie. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de overheid primair ontwikkelingen ondersteunt en stimuleert. Er wordt veel eigen verantwoordelijkheid verwacht van de branche en individuele bedrijven. In de praktijk blijkt ook dat veel innovaties op bedrijfsniveau ontstaan. Ook wordt uitgegaan van zoveel mogelijk decentrale besluitvorming (onder andere op het gebied van ruimtelijke ordening). Alleen datgene waarvoor centrale sturing noodzakelijk is wordt op Rijksniveau aangepakt. Innovatie is een belangrijk thema in het kader van bevordering van duurzaamheid en internationale concurrentiekracht. Twee strategische programma’s zijn in dit kader richtinggevend voor de tuinbouwsector: a.
b.
Het Innovatieplatform kent het sleutelgebied “Flowers & Food”, dat nader is uitgewerkt in onder meer de “Innovatie en Kennisagenda Tuinbouwclusters 2020”, in opdracht van de stuurgroep Tuinbouwinnovatie, die bestaat uit verschillende stakeholders in de tuinbouwsector (Ministeries, Productschap Tuinbouw, tuinbouwbedrijfsleven). Het Technologisch Topinstituut Groene Genetica (Green Genetics) is één van de concrete uitwerkingen van het Innovatieplatform. Het Platform Agrologistiek dat zich richt op innovatie in de agrologistiek. Het Ministerie van LNV heeft dit samen met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat opgericht. 8
In de komende jaren (2007-2009) wordt in het beleid voor de glastuinbouw extra aandacht besteed aan het stimuleren van investeringen in innovatieve energiesystemen. De glastuinbouw heeft te maken met hoge en stijgende energiekosten, welke zich vertalen in verslechtering van de bedrijfsresultaten en rendementen. Om de glastuinbouw op lange termijn concurrerend te houden is een verhoging van de energie-efficiëntie cruciaal. Daarnaast zal in de jaren 2007-2009 telkens 35 miljoen euro worden vrijgemaakt in de LNV begroting, om de tuinbouw te ondersteunen bij de (gedeeltelijke) overstap naar nietfossiele brandstoffen (Ministerie van LNV, 2007). Initiatieven op dit terrein lopen al enige tijd. De ondersteuning betreft bijvoorbeeld het Convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI). Hierin heeft de Nederlandse glastuinbouwsector zich ten doel gesteld om in 2010 de energie-efficiëntie tot 65 procent te verbeteren ten opzichte van 1980. Daarnaast moet in 2010 4 procent van de totaal verbruikte energie uit duurzame energiebronnen komen. Daarnaast zijn doelstellingen geformuleerd op het gebied van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen, waarbij eveneens efficiënte inzet en het bevorderen van een biologisch verantwoorde aanpak voorop staan. Sinds 1998 loopt het programma GLAMI Energieonderzoek, dat financieel ondersteund wordt door het Ministerie van LNV en het Productschap Tuinbouw (PT) (op fiftyfifty basis). Het gaat in dit programma om een grote verscheidenheid aan projecten op het gebied van energiegebruik, maar ook op het gebied van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen. Een aantal jaar geleden is door Productschap Tuinbouw en LTO Nederland een initiatief gestart voor een transitie naar een Duurzame Glastuinbouw, waardoor in 2020 nieuwe kassen volledig op duurzame energie zullen werken. Een specifieke uitwerking van het programma “Flowers&Food” is de oprichting van het Technologisch Topinstituut Groene Genetica (TTI-GG). Het Ministerie draagt voor de periode 2007-2010 een bedrag van 20 miljoen euro (de helft van de kosten) bij aan de daartoe opgerichte stichting4. Het instituut sluit aan bij de bestaande infrastructuur op het gebied van onderzoek en onderwijs (onder andere Universiteit Wageningen) en de activiteiten staan in het teken van de ontwikkeling van plantaardig uitgangsmateriaal waarmee een optimale groei, ontwikkeling en productie kan worden gerealiseerd onder nieuwe teelt- en milieucondities. De formule van een TTI wordt algemeen gezien als “best practice” voor het maken van de slag van kennis naar innovatie. TTI-GG legt zich toe op strategisch, hoogstaand wetenschappelijk onderzoek, dat een brugfunctie vervult tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven, dat dit onderzoek mede initieert en ondersteunt. De activiteiten van het instituut betreffen: − − −
4
Basisleggend plantenonderzoek (‘core projecten’) Basiskennis versneld vertalen in innovaties of het gereedschap daartoe leveren (‘cluster projecten’) De aanwas van onderzoekers en studenten op het relevante terrein.
Zie de brief van de Minster van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 20 december 2006.
9
Het onderzoek is gericht op drie onderwerpen (subthema’s): 1. 2.
3.
Groei en ontwikkeling van de plant met als doel gewassen optimaal te adapteren aan nieuwe productieomstandigheden. Plantgezondheid met als doel de weerstand van planten te verhogen tegen plagen en pathogenen die de groei van gewassen onder nieuwe productieomstandigheden verstoren. Kwaliteit voor de consument met als doel de kwaliteit (smaak, geur, houdbaarheid) van het uiteindelijke product te optimaliseren bij teelt onder nieuwe productieomstandigheden.
In het Platform Agrologistiek hebben het agrarische bedrijfsleven, de logistieke dienstverleners, verladers, overheden en kennisinstellingen zich verenigd. Dit Platform tracht de ontwikkeling naar zogenaamde “groene logistiek” te bevorderen. Groene logistiek heeft daarbij enerzijds betrekking op agrarische producten en levensmiddelen en anderzijds voor duurzame ketens tussen de primaire producent en consument. Dit vanuit de constatering dat de transportbehoefte de komende jaren blijft toenemen en bestaande vervoersconcepten niet meer toereikend zijn om de gewenste kwaliteit (versheid) altijd te leveren. De congestie op het wegennet is daarbij een belangrijke bepalende factor, in combinatie met het “dunner” worden van vervoersstromen (grote variatie in goederenvraag). Maar ook gezondheidsrisico’s verbonden aan veevervoer, milieu-eisen (CO2, fijnstof) en maatschappelijke acceptatie daarvan stellen eisen aan de logistieke behandeling van agrarische producten. Het Platform gaf onder meer de aanzet tot de Visie Agrologistiek die in 2001 door de regering (Ministeries van LNV en Verkeer en Waterstaat) is gepubliceerd. In de Visie worden nieuwe concepten ontwikkeld op basis van drie pijlers: 1.
2.
3.
Clusteren van productie, verwerking en logistiek binnen de agrarische sector. Bijeenbrengen van activiteiten doet de transportbehoefte sterk dalen. Tegelijkertijd bieden clusters de mogelijkheden voor het (her)gebruik van reststromen. Verbinden van clusters, waardoor aan- en afvoer van vervoersstromen zoveel mogelijk kunnen worden gebundeld (dikke stromen), waardoor de transportbehoefte afneemt en andere modaliteiten dan wegvervoer (spoor, binnenvaart) kunnen worden ingezet. Regiseren van goederenstromen. Door gebruik van ICT kunnen goederenstromen (administratief en financieel) worden beheerd, zonder deze daadwerkelijk te zien. Een virtuele ruil vermindert de transportbehoefte en reduceert tevens gezondheidsrisico’s. Producten kunnen dan fysiek over de kortste en veiligst mogelijke weg worden vervoerd, zonder omwegen.
De overheid kiest hier een faciliterende rol en tracht via bevordering van samenwerking in de keten en het verwijderen van nodeloze belemmeringen de transitie naar nieuwe concepten te vergemakkelijken. Ook het Platform Agrologistiek heeft deze functie. Er wordt geen subsidie verstrekt, maar advies en ondersteuning geboden aan innovatieve projecten. Tevens krijgen projecten met een voorbeeldfunctie een brede publiciteit. Het gaat hier om uiteenlopende projecten, zoals Agriport A7 (de ontwikkeling van een geconcentreerd tuinbouwcluster in de kop van Noord-Holland), het Sierteelt Netwerk (loskoppeling van fysieke en informatiestromen) en Check Trade (een project gericht op de slimme controle van ingevoerde agrarische producten op ziekten, schimmels, e.d.). Het 10
initiatief voor nieuwe projecten wordt aan het bedrijfsleven overgelaten. Wel vindt ondersteuning van innovaties in het MKB plaats in de vorm van vouchers (ter waarde van in totaal 22,5 miljoen euro, verdeeld in drieduizend kleine vouchers (van 2.500 euro) en drieduizend grote vouchers (van 7.500 euro)). Het MKB kan deze vouchers inleveren bij aangewezen kennisinstellingen voor de verdere ontwikkeling van ideeën. De kennisinstellingen kunnen de vouchers vertalen in een subsidie-aanvraag. In het kader van de duurzaamheid stimuleert het Ministerie de ontwikkeling van de biologische landbouw, waaronder biologische tuinbouw. In de relevante beleidsnota5 zijn ambitieuze doelstellingen geformuleerd, namelijk dat in 2010 10 procent van het landbouwareaal biologisch is en dat 5 procent van de consumentenbestedingen aan voeding in 2007 worden uitgegeven aan biologische producten. Voor de uitvoering van de nota is in de periode 2005-2007 een bedrag van bijna 61 miljoen euro uitgetrokken, dat voor ongeveer tweederde wordt besteed aan het ontwikkelen en verspreiden van kennis en voor ruim 20 procent aan het stimuleren van de vraag naar biologische producten. Ook op dit beleidsterrein richt de overheid zich op het faciliteren van ontwikkelen door het bevorderen van goede randvoorwaarden voor de ontwikkeling van biologische landbouw en het bevorderen van de consumptie van biologische producten. Er vindt alleen subsidiëring plaats van innovatieve voorbeeldprojecten. Versterking van de innovatieve kracht van de sector op dit terrein vormt een belangrijk aandachtsveld in het beleid. Een ander onderwerp waarop de overheid de ontwikkelingen in de tuinbouwsector ondersteunt is ruimtelijke ordening. Op dit terrein werken de Ministeries van LNV en VROM nauw samen. Aansluitend op de Visie Agrologistiek wordt in de Nota Ruimte en beleidsnotities op dit terrein uitgegaan van een netwerkconcept, met vijf tuinbouwproductiegebieden als kernen, de zogenaamde greenports. Dit zijn het ZuidHollandse glasdistrict (Westland en Oostland), Aalsmeer en omstreken en het agrologistieke cluster Venlo voor de glastuinbouw, de Bollenstreek voor de bloembollenteelt en Boskoop voor de pot- en containerteelt. Daarnaast zijn er productielocaties op afstand (satellietgebieden), die nauw gelieerd zijn met deze kernen. Samen vormen zij de “Greenport Nederland”. Volgens de Nota hangt de verdere ontwikkeling van de greenports nauw samen met de ontwikkeling van de mainports (Schiphol, Rotterdam) wat betreft economische innovatie, verkeersdoorstroming en ligging in verstedelijkt gebied. Ter versterking van de internationale concurrentiekracht geeft het Rijk prioriteit aan deze greenports. In de meerjarenbegroting LNV zijn middelen gereserveerd voor het ruimtelijk beleid glastuinbouw om ingezet te worden via de regelingen: − − −
Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG) t.b.v. Westland en Aalsmeer e.o.. Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG) voor ondernemers, landelijk. Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (STIDUG) voor de door het Rijk aangewezen Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s).
Voor zowel de RSG als de IRG regeling geldt dat na de laatste openstellingen die onlangs afliepen de budgetten volledig zijn benut. Sinds 1997 is via deze regelingen
5
Beleidsnota Biologische Landbouw 2005-2007.
11
respectievelijk 81,7 en 32,5 miljoen euro door het Rijk geïnvesteerd in de herstructurering van de glastuinbouw. Via de STIDUG-regeling is specifiek voor de LOG’s 42 miljoen euro door het Rijk toegezegd als bijdrage voor de ontwikkeling van de locaties Emmen, Ijsselmuiden, Grootslag, Bergerden en Californië/Siberië. In de periode 2007 tot en met 2010 is nog een bedrag van circa 38 miljoen euro noodzakelijk en beschikbaar voor locatieontwikkeling buiten de kernen.
2.2
POSITIE SECTOR EN SUBSECTOREN
2.2.1
AANTAL BEDRIJVEN, WERKGELEGENHEID EN OMZET
Deze sectie bevat een kwantitatieve beschrijving van het aantal bedrijven, werkgelegenheid en omzet voor ieder van de vijf brede tuinbouwsubsectoren. Primaire tuinbouw De primaire tuinbouw omvat de teelt van tuinbouwgewassen en de teelt en vermeerdering (en veredeling) van zaden en plantmateriaal6. Zij fungeert als afnemer van toeleveranciers van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, machines en werktuigen, kassen- en installatiebouwers en dienstverlenende bedrijven op het gebied van onderzoek en advies, personeel en vervoer vanaf het tuinbouwbedrijf. Het overgrote deel van de tuinbouwproducten wordt door de tuinders, via veilingen, aan de binnen- en buitenlandse groothandel verkocht. Een groeiend aandeel groente en fruit wordt echter direct, of via afzetorganisaties als The Greenery (eigendom van groente- en fruittelers), aan supermarktondernemingen en de voedingsmiddelenindustrie in binnen- en buitenland verkocht (onder andere supermarktketens in Duitsland en Frankrijk). Dit gebeurt veelal op basis van contractproductie. Telers van bloem- en boomkwekerijgewassen die direct actief zijn in de handel worden ook wel ‘handelskwekerijen’ genoemd. Het aandeel tuinbouwproducten dat niet meer via de veiling, maar direct wordt verhandeld groeit. Dit leidt tot reductie van het aantal transacties waarop heffing wordt toegepast. Deze heffingen zijn bedoeld voor de financiering van het Productschap Tuinbouw en de hoogte ervan wordt regelmatig geëvalueerd (zie www.tuinbouw.nl). Tabel 2.3 geeft aan dat de open grondstuinbouw nog steeds een veel groter oppervlakte bedekt dan de glastuinbouw. Het grootste oppervlakte tuinbouwgrond wordt met groentegewassen bedekt, gevolgd door bloembollen en fruitgewassen. Terwijl het grootste oppervlakte tuinbouwkassen met bloemkwekerijgewassen is gevuld, gevolgd door groentegewassen.
6
Veredeling vindt voor het grootste deel plaats in de primaire tuinbouw en door gespecialiseerde bedrijven met eigen productiefaciliteiten. De veredeling wordt ondersteund door kennisinstellingen, onder meer aan de Universiteit van Wageningen verbonden instituten. Het Technologisch Topinstituut Groene Genetica zal eveneens daaraan verbonden zijn.
12
Tuinbouwactiviteiten onder glas zijn in belangrijke mate geconcentreerd. Zoals in de vorige paragraaf aangegeven wordt de verdere ontwikkeling van de zogenaamde Greenports ook door de overheid gestimuleerd. Noord-Brabant is de belangrijkste regio voor de teelt van open grond groentegewassen en boomkwekerijgewassen. Zuid-Holland is de belangrijkste regio voor glastuinbouw, voor groenten, bloem- en boomkwekerijgewassen. Voor de teelt van fruitgewassen is Gelderland verreweg de belangrijkste regio en voor bloembollen Noord-Holland.
Tabel 2.3
Oppervlakte tuinbouwgewassen (ha), per gewas en teelttype (2005)
Tuinbouwgewassen
Groenten, waarvan:
Fruit, waarvan:
Oppervlakte (ha) 2005,
Belangrijkste regio’s in 2005
Open grond
41.433
N-Brabant
Limburg
Flevoland
Onder glas
4.445
Z-Holland
N-Brabant
Limburg
Open grond
18.568
Gelderland
Zeeland
Limburg
46
Gelderland
N-Brabant
Limburg
22.987
N-Holland
Z-Holland
Flevoland
Onder glas Bloembollen Bloemkwekerijgewassen, waarvan:
Open grond
2.513
Z-Holland
N-Holland
N-Brabant
Onder glas
5.616
Z-Holland
N-Holland
Gelderland
Boomkwekerijgewassen, waarvan:
Open grond
14.576
N-Brabant
Limburg
Gelderland
Onder glas
433
Z-Holland
N-Brabant
Gelderland
Tuinbouwzaden, waarvan:
Groentezaden
418
Zeeland
N-Holland
Z-Holland
Bloemzaden
330
Zeeland
N-Holland
Z-Holland
Paddestoelen Totaal
77 111.365
Bron: LEI-LTC 2006 - Gewasarealen
Op 1 januari 2006 waren er in totaal 14.315 bedrijven actief in de primaire tuinbouw (tabel 2.4). Dit is een afname van 24 procent ten opzichte van het totale aantal bedrijven in 2000. In het merendeel (ruim 94 procent) van deze bedrijven zijn minder dan tien werkzame personen werkzaam. Voor alle verschillende activiteiten binnen de primaire tuinbouw, zoals geclassificeerd volgens de SBI, geldt dat het voor het overgrote deel om kleine bedrijven gaat. In de boomkwekerij en fruitteelt zijn er geen bedrijven waarin meer dan 50 personen werkzaam zijn.
13
Tabel 2.4
Aantal bedrijven naar economische activiteit (SBI ’93) en grootteklasse**
Economische activiteit (SBI’93)
Aantal bedrijven naar grootte in aantal werkzame personen (*) Totaal per 01/01/2000
Totaal per 01/01/2006
1-9 wp
10-49 wp
50-99 wp
≥100 wp
13.280
9.675
93%
7%
0,3%
0,1%
0112.2 Teelt van boomkwekerijgewassen
3.295
2.930
97%
3%
0,0%
0,0%
0113 Fruitteelt
2.210
1.710
99%
1%
0,0%
0,0%
18.785
14.315
94%
5%
0,2%
0,1%
0112.1 Teelt van groenten, bloemen en champignons
Totaal tuinbouw
Aandeel bedrijven per grootteklasse (%)
*
wp: werkzame personen
**
Aantal bedrijven per grootteklasse, zie tabel 4.6 in bijlagen (hoofdstuk 4)
Bron: CBS – Bedrijven
Het gaat voor het overgrote deel om zogenaamde persoonlijke ondernemingen (zelfstandigen, firma’s en vof) (CBS, LEI – Landbouwtelling 2006). In 2005 was in de tuinbouw 85 procent van de bedrijven een persoonlijke onderneming, vooral in de vorm van firma’s (het aantal bedrijfshoofden was ongeveer twee keer zo groot als het aantal bedrijven). In de blijvende teelt was 92 procent van de bedrijven een persoonlijke onderneming. In dit bedrijfstype gaat het vooral om zelfstandigen. In samenhang met de schaalvergroting is in de afgelopen jaren het aantal BV’s en NV’s sterk toegenomen, in absolute en relatieve zin, vooral in de glastuinbouw. Tabel 2.5 laat de spreiding zien van het aantal bedrijven in de primaire tuinbouw over verschillende bedrijfstypen aan de hand van de agrarische bedrijfstypering (NEG) en over verschillende bedrijfsgrootten, gemeten in Nederlandse Grootte Eenheden (NGE) (uitgedrukt in euro, lopende prijzen). Verreweg de meeste bedrijven, dat wil zeggen 27 procent van het totaal, zijn actief in de teelt van bloemen onder glas. In de teelt van boomkwekerijgewassen (15 procent van totaal), groenten onder glas (13 procent), bloem(bollen) in de open grond (13 procent) en fruit (12 procent) zijn eveneens relatief veel bedrijven actief. Voor de primaire tuinbouw als geheel geldt, dat 36 procent van de bedrijven een bedrijfsgrootte had van meer dan 150 NGE (omgerekend 210.000 euro) in 2005. De glastuinbouw, zowel groenten, bloemen als paddestoelen, kende proportioneel gezien meer grote bedrijven (≥ 150 NGE) dan de open grondstuinbouw.
14
Tabel 2.5
Aantal bedrijven naar bedrijfstype (NEG *) en bedrijfsomvang (NGE **)
Bedrijfstypen (NEG)*
Aantal bedrijven naar NGE-klasse** Totaal in Totaal in 2000 2005
2 Tuinbouwbedrijven
Aandeel bedrijven per NGE klasse (%) 3 tot 24 NGE
24 tot 70 NGE
70 tot 150 NGE
≥150 NGE
13.281
10.239
12%
20%
23%
46%
2011 opengrondsgroenten-bedrijven
1.459
1.081
33%
32%
21%
15%
2012 glasgroentenbedrijven
2.644
1.958
6%
17%
18%
60%
239
174
23%
34%
22%
21%
2021 opengrondsbloem(bollen)bedrijven
2.274
1.905
19%
24%
21%
37%
2022 glasbloemenbedrijven
2013 overige groentenbedrijven
5.264
4.123
6%
14%
25%
55%
2023 overige bloemenbedrijven
605
528
7%
33%
27%
34%
2033 paddestoelbedrijven
516
315
7%
22%
29%
42%
280
155
11%
26%
30%
34%
5.146
4.520
24%
33%
27%
16%
2039 overige tuinbouwbedrijven 3 Blijvende teeltbedrijven 3210 fruitbedrijven
2.211
1.809
29%
35%
29%
7%
3480 boomkwekerijbedrijven
2.429
2.210
21%
34%
25%
20%
3490 overige blijvende teeltbedrijven
506
501
20%
24%
25%
31%
6010 combinatie tuinbouw/ blijvende teeltbedrijven
360
270
19%
40%
22%
19%
18.787
15.029
16%
24%
24%
36%
Totaal (2+3+601) *
NEG: Agrarische bedrijfstypering. Zie tabel 4.2 in bijlage 4.1 voor een overzicht. NB: in deze studie worden de blijvende teeltbedrijven ook tot de primaire tuinbouw gerekend.
**
NGE: Nederlandse Grootte Eenheid. De totale bedrijfsgrootte wordt weergegeven in NGE’s. De NGE is gebaseerd op de Bruto Standaard Saldi (BSS) per ha gewas (opbrengsten - kosten). In 2005 was de omrekenfactor 1 NGE = 1400 euro. De totale bedrijfsgrootte van een bedrijf is gelijk aan het totaal van NEG hoofdproductiegroepen (P1+P2+P3+P4+P5).
***
Aantal bedrijven per grootteklasse, zie tabel 4.7 in bijlagen (hoofdstuk 4)
Bron: LEI-LTC 2006 – Bedrijfstypering en bedrijfsgrootte
In 2005 waren er in totaal 84.416 arbeidskrachten regelmatig werkzaam in de primaire tuinbouw. Dit is een afname van bijna 20 procent ten opzichte van 2000 (gemiddeld 3,8 procent afname per jaar). Verreweg de meeste van deze arbeidskrachten waren werkzaam bij glasbloemenbedrijven, gevolgd door glasgroentenbedrijven. Tussen 2000 en 2005 is de werkgelegenheid vooral afgenomen (procentueel) bij paddestoelbedrijven, de groepen overige groenteen tuinbouwbedrijven en opengrondsgroentebedrijven. Gezinsarbeidskrachten zijn in de opengrondstuinbouw belangrijker dan in de tuinbouw onder glas. Het aandeel gezinsarbeidskrachten was in 2005 10 tot 30 procent hoger voor de bedrijven actief in de opengrondstuinbouw dan voor de primaire tuinbouw als geheel. De gezinsarbeidskrachten betreffen niet alleen de bedrijfshoofden en gezins- en familieleden die het gehele jaar door werkzaam zijn, maar ook flexibele gezinsarbeidskrachten die bijspringen in drukke perioden (vooral seizoensgebonden oogstwerkzaamheden in bijvoorbeeld de fruitteelt of opengronds voedingstuinbouw).
15
Naast de regelmatig werkzame arbeidskrachten, telde de primaire tuinbouw als geheel 10.250 arbeidsjaareenheden aan niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten (flexibel inzetbare arbeid). De afname van niet-regelmatige arbeidskrachten (gemeten in arbeidsjaareenheden) ten opzichte van 2000 was minder groot dan die van de regelmatig werkzame arbeidskrachten. Het merendeel van deze niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten was werkzaam in de glastuinbouw (bloemen en groenten). De opengrondsbloem(bollen)bedrijven maakten echter ook veel gebruik van niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten. Tabel 2.6
Werkgelegenheid naar bedrijfstype (NEG) en type arbeidskracht, 2000 en 2005
Bedrijfstypen (NEG)*
Regelmatig werkzame arbeidskrachten (personen)
Niet-regelmatig werkzame krachten (abje**)
Totaal 2005
Verschil t.o.v. 2000
Aandeel gezinsarbeidskrachten 2005
2 Tuinbouwbedrijven (groep)
66.139
-21%
35%
8.288
-10%
Opengrondsgroentebedrijven
4.222
-30%
60%
728
16%
16.247
-16%
28%
2.328
-3%
793
-39%
58%
99
-29%
7.454
-27%
57%
1.999
-12%
30.984
-16%
28%
2.456
-14%
Glasgroentebedrijven Overige groentebedrijven Opengrondsbloem(bollen)
Totaal 2005 Verschil t.o.v. 2000
bedrijven Glasbloemenbedrijven Overige bloemenbedrijven
2.702
-8%
47%
380
27%
Paddestoelbedrijven
2.884
-44%
23%
190
-56%
Overige tuinbouwbedrijven
853
-42%
45%
108
-39%
16.915
-9%
54%
1.803
2%
5.737
-16%
70%
1.039
6%
Boomkwekerijbedrijven
8.254
-7%
51%
536
-2%
Overige blijvende teelbedrijven
2.924
6%
32%
229
-5%
601 combinatie tuinbouw / blijvende teeltbedrijven
1.362
-37%
40%
159
18%
84.416
-19%
39%
10.250
-8%
3 Blijvende teeltbedrijven (groep) Fruitbedrijven
Totaal (2+3+601) * **
NEG: Agrarische bedrijfstypering. Zie tabel 4.2 in bijlage 4.1 voor een overzicht. Abje: Arbeidsjaareenheden. De niet-regelmatige werkzame arbeidskrachten worden gemeten op het moment van enquêteren. De feitelijke inzet van flexibele arbeid over het gehele jaar gezien kan hiervan afwijken.
Bron: CBS – Landbouwtelling met indelingen naar bedrijfstype
De productiewaarde van het totaal aan verse groenten, vers fruit en bloemen en planten bedroeg iets meer dan 7,5 miljard euro in 2005, dit is 40,5 procent van de productiewaarde van de totale landbouw. Met uitzondering van 2004 vertoont de productiewaarde van de tuinbouw als geheel een cumulatieve toename in de periode 2000-2005 (gemiddeld 1,2 procent per jaar). De toename in productiewaarde gekoppeld
16
aan de afname van het aantal arbeidskrachten (gemiddeld 3,8 procent per jaar) duidt op een verhoging van de arbeidsproductiviteit in de periode 2000-2005. De productiewaarde van bloemen en planten bedroeg 5,1 miljard euro in 2005 een groei van 7 procent ten opzichte van 2000. De productiewaarde van groenten is 2 procent afgenomen ten opzichte van 2000, vooral vanwege de fikse daling in 2004, terwijl de productiewaarde van fruit over de hele periode 2000-2005 met 44 procent is toegenomen, vooral in 2001 en 2003. Gedetailleerde gegevens van het Productschap Tuinbouw voor 2006 tonen aan dat de productiewaarde van snijbloemen relatief het hoogste is, gevolgd door die van verse groenten (merendeel onder glas) en die van bloemkwekerijplanten (zie bijlage 4.3 voor de gedetailleerde cijfers). Volgens de bedrijfsresultatengegevens van het LEI, heeft de tuinbouw in 2006 naar verwachting de beste resultaten sinds jaren geboekt. Door gunstige ontwikkelingen op de afzetmarkten en kleinere oogsten als gevolg van bijzondere weersomstandigheden lagen de meeste opbrengstprijzen boven die van 2005. De totale productiekosten stegen minder sterk, ondanks een forse verhoging van de gasrekening voor de glastuinbouw en gestegen rentekosten. Volgens deze bron zal op veel bedrijven het inkomen in 2006 stijgen ten opzichte van voorgaande jaren (LEI, Bedrijfsresultaten 2006). Tabel 2.7
Productiewaarde 2000 en 2005 en jaarlijkse procentuele verandering in de productiewaarde naar tuinbouwgewas
Tuinbouwgewassen
Productiewaarde tegen basisprijzen (miljoen euro) / mutatie per jaar (%) 2000
2000-‘01
2001-‘02
2002-‘03
2003-‘04
2004-‘05
2005
1.952
-1%
5%
4%
-14%
6%
1.912
322
16%
-4%
26%
-1%
4%
464
Bloemen en planten
4.836
0%
3%
2%
-1%
2%
5.157
Totaal tuinbouw*
7.110
1%
3%
4%
-5%
4%
7.533
18.242
3%
-3%
0%
-1%
3%
18.583
Groenten (vers) Fruit (vers)
Totaal landbouw** *
Met uitzondering van andere akkerbouw- en tuinbouwgewassen
**
Totaal landbouw is totaal akker- en tuinbouwgewassen en veehouderij en –producten
Bron: LEI-LTC 2006 – Productiewaarde
De toegevoegde waarde van de primaire glastuinbouw bedroeg 3,1 miljard euro in 2004. De bijdrage in de toegevoegde waarde van de snijbloementeelt was het belangrijkste, gevolgd door die van pot- en perkplanten. Na het topjaar 2000 zijn de verdiensten van de snijbloemen- en glasgroentetelers teruggevallen. Vooral de kosten voor energie namen toe door stijgende gas- en elektriciteitsprijzen. De pot- en perkplantenbedrijven lieten in de periode 2000-2004 juist een positieve ontwikkeling zien door hogere opbrengsten (LEI, Agrocomplex 2006). De toegevoegde waarde van de primaire open grondstuinbouw bedroeg 1,2 miljard euro in 2004. Binnen de primaire open grondstuinbouw waren de fruit- en bomenteelt met
17
aandelen in de toegevoegde waarde van respectievelijk 30 procent en 35 procent de belangrijkste productierichtingen in 2004. Tabel 2.8
Toegevoegde waarde van de primaire tuinbouw en aandeel teelttypen, 2004
Glastuinbouw totaal, waarvan:
3,1 miljard euro Totaal open grondstuinbouw waarvan:
1,2 miljard euro
- Snijbloementeelt
50% - Bomenteelt
35%
- Pot- en perkplantenteelt
27% - Fruitteelt
30%
- Glasgroenteteelt
18% - Open grondsgroenteteelt
18%
- Champignonteelt Totaal glastuinbouw
4% - Bollenteelt 100% Totaal open grondstuinbouw
18% 100%
Toegevoegde waarde primaire tuinbouw, gebaseerd op binnenlandse grondstoffen, in 2004 Bron: LEI - Het Nederlandse Agrocomplex 2006
Primaire tuinbouw biologisch In 2004 waren er in totaal 212 biologische tuinbouwbedrijven. Biologische telers gebruiken alleen natuurlijke grondstoffen, wat betekent dat ze altijd in de grond telen en uitsluitend natuurlijke mest gebruiken en biologische gewasbescherming toepassen (The Greenery, 2003). Het aantal biologische (tuinbouw)bedrijven neemt verhoudingsgewijs toe in de periode 2000-2004, vooral bij fruit en boomkwekerij. Ondanks deze groei en de groeiende vraag naar biologische tuinbouw blijft het aantal biologische tuinbouwbedrijven beperkt, tot minder dan 2 procent van het totale aantal tuinbouwbedrijven. In de beleidsnota van het Ministerie van LNV vormt de beperkte groei van de vraag naar biologische producten de belangrijkste hindernis in de verdere ontwikkeling van de biologische land- en tuinbouw. Het prijsverschil is hierbij van grote betekenis. De beperkte groei kan verder verklaard worden door de lagere opbrengsten per m2 tuinbouwgrond en de kosten die gepaard gaan met de shift van ‘traditionele’ naar biologische productie en bedrijfsvoering. Veel ‘traditionele’ tuinbouwbedrijven zijn sterk gespecialiseerd in de teelt van één bepaald tuinbouwgewas en hebben daar de nodige investeringen voor gedaan. Biologische teelt vereist echter het gebruik van vruchtwisseling als gewasbeschermingstechniek en om uitputting van de bodem tegen te gaan, waardoor er minder bemest hoeft te worden. Omschakeling naar biologische teelt maakt eerder gemaakte investeringen dus overbodig en vergt nieuwe investeringen in onder andere biologische grondsstoffen. Zoals eerder is vermeld onder het kopje ‘Relatie overheid’ probeert het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de biologische teelt op verschillende manieren te stimuleren. Hierbij ligt op korte termijn een grote nadruk op het stimuleren van de vraag van consumenten naar biologische producten, in combinatie met het stimuleren van de innovatieve kracht van de sector (het beleid richt zich op de gehele agrarische sector, dat wil zeggen landbouw en tuinbouw).
18
Tabel 2.9
Aantal biologische tuinbouwbedrijven, totaal en als percentage van totaal, 2000 – 2004 naar teelttype
Bedrijfstypen
Telers van groenten, bloemen en paddestoelen Telers van fruit en boomkwekerijgewassen* Totaal landbouw
Aantal
Als percentage van totaal aantal bedrijven
2000
2004
2000
2004
144
135
1,1%
1,2%
51
77
1,0%
1,7%
906
1.201
0,9%
1,4%
Bron: CBS – Biologische landbouw
Toelevering van inputs voor de primaire tuinbouw De toelevering van inputs voor de primaire tuinbouw betreft in deze studie de toelevering van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, machines en werktuigen, kassen- en installaties (verwarming, koeling, klimaatbeheersing, ICT) en energie (voor de glastuinbouw). Behalve aan de binnenlandse tuinbouw leveren Nederlandse toeleveranciers ook aan de buitenlandse tuinbouw. De toeleverende bedrijven nemen op hun beurt diensten af van onderzoeks- en adviesbureaus en subcontracteren onderaannemers (in het geval van de kassenbouw). De toeleveranciers van bovenstaande inputs vervullen een belangrijke rol binnen de Nederlandse tuinbouwsector, vooral op het gebied van productietechnieken en – processen. Innovaties in deze branches beïnvloeden de productiecapaciteit en –efficiëntie van de primaire tuinbouw en daardoor tevens haar internationale concurrentiepositie. Efficiënter gebruik van meststoffen, bestrijdingsmiddelen en energie binnen de primaire tuinbouw hebben tevens een impact op de kwaliteit van het milieu. Innovaties zijn daarom tevens van groot belang voor de duurzaamheid van de primaire tuinbouwsector in Nederland. Er zijn echter geen bedrijfsgegevens van de toeleverende industrie, voor wat betreft specificatie van het gedeelte van deze industrietakken dat aan de tuinbouw levert, ten opzichte van het totaal dat wordt geleverd aan de landbouw. Over de toelevering van stikstofmeststoffen zijn slechts gegevens bekend over de totale productie en binnenlandse afzet. In de periode juni 2004 – juli 2005 bedroeg de productie van stikstofmeststoffen 1.534 miljoen kg N (stikstof) en de binnenlandse afzet 279 miljoen kg N (bron: LEI, LTC 2006). Voor de toelevering van landbouwchemicaliën en energie is gebruik gemaakt van gegevens over het gebruik/verbruik binnen de primaire tuinbouw. In 2004 werd er meer dan 1,8 miljoen kg chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt in de tuinbouw, dit is 34 procent van de totale hoeveelheid chemische bestrijdingsmiddelen die in de land- en tuinbouw wordt gebruikt (tabel 2.10). In 2004 werden de meeste bestrijdingmiddelen gebruikt voor de teelt van bloembollen en –knollen. In deze teelt is het gebruik per ha nauwelijks veranderd ten opzichte van 2000. Ook in de teelt van pit- en steenvruchten worden veel bestrijdingsmiddelen gebruikt en in deze teelten is het gebruik per ha enorm toegenomen ten opzichte van 2000. In de 19
champignonteelt worden de meeste bestrijdingsmiddelen per ha gebruikt, maar is het gebruik enorm afgenomen ten opzichte van 2000. Hoewel er dus nog steeds veel chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt in de tuinbouw, werken veel telers volgens de zogenoemde geïntegreerde teeltmethode. Volgens deze methode wordt pas overgegaan tot chemische gewasbescherming indien biologische bestrijding en preventieve teeltmaatregelen niet toereikend zijn (The Greenery, 2003). Dit is vooral zichtbaar in de groenteteelt, waar het gebruik per ha aanzienlijk is afgenomen in de periode 2000-2004. Tabel 2.10
Gebruik chemische bestrijdingsmiddelen, totaal en per ha, per tuinbouwgewas, 2004 en procentuele verandering 2004 ten opzichte van 2000
Tuinbouwgewassen
Totaal gebruik hele jaar (1.000 kg)
Gebruik per ha (kg/ha)
2004
Verschil t.o.v. 2000
2004
Verschil t.o.v. 2000
Groenten open grond
152,581
-3%
4,7
-16%
Pit- en steenvruchten
489,779
46%
29,3
65%
Boomkwekerijgewassen
111,559
45%
8,0
25%
Bloembollen en –knollen
933,545
8%
45,8
-2%
Groenten onder glas
41,136
-25%
12,5
-32%
Bloemen onder glas
123,758
1%
29,1
2%
12,860
-52%
151,3
-46%
Totaal tuinbouw (som)
1.865,218
14%
Totaal alle sectoren
5.497,255
3%
6,6
0%
Champignons
Bron: CBS – Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw
De glastuinbouw verbruikte in 2003 123 miljoen giga joule aan energie, dit is 76 procent van het totale energieverbruik in de land- en tuinbouw. Glasgroentebedrijven verbruiken gemiddeld per bedrijf de meeste energie, gevolgd door glasbloemenbedrijven. Zoals eerder besproken vormen hoge energieprijzen een ‘bedreiging’ voor de glastuinbouw en wordt er ook vanuit de overheid geïnvesteerd in energie efficiëntie. Het aantal tuinbouwbedrijven dat duurzame energie produceert is tot op heden echter nog zeer beperkt, in 2005 waren dat 228 bedrijven (LEI, LTC 2006).
20
Tabel 2.11 Energieverbruik tuinbouwbedrijven (in Giga Joule) per bedrijfstype, 2003 Bedrijfstypen (NEG) *
Gemiddeld per bedrijf
Opengrondsgroentebedrijven
Totaal
340
Glasgroentebedrijven
24.858
(Opengronds)bloem(bollen)bedrijven
1.309
Glasbloemenbedrijven
16.399
Champignonbedrijven
2.714
Fruitbedrijven
187
Boomkwekerijbedrijven
272
Overige tuinbouwbedrijven
2.616
Totaal glastuinbouw
123.000.000
Totaal land- en tuinbouw
162.000.000
*
NEG: Agrarische bedrijfstypering. Zie tabel 4.2 in bijlage 4.1 voor een overzicht.
Bron: LEI-LTC 2006 – Energie
Over de toelevering van machines en werktuigen voor de tuinbouw zijn alleen gegevens beschikbaar voor het totaal aan landbouwmachines en –werktuigen, waaronder die gebruikt voor de akkerbouw en veeteelt. Zie tabel 2.12. Tabel 2.12 Aantal bedrijven, werkzame personen en omzet in de landbouwmachine-werktuigindustrie, 2004 Economische activiteit (NACE)
Aantal bedrijven per 1 januari 2006
Aantal werkzame personen in 2004
Omzet in 2004 (miljoen euro)
920
8.508
1.499
2932 landbouwmachinewerktuigindustrie Bron: CBS – Bedrijven; Eurostat – Structural Business Statistics
De bouw van kassen en installaties speelt een belangrijke rol in de glastuinbouw. Gegevens hieromtrent zijn echter moeilijk te vinden, omdat deze subsector verschillende economische activiteiten bevat: de vervaardiging van metalen constructies, de vervaardiging van glas en de vervaardiging van klimaatregeling- beregening- en verduisteringsinstallaties e.d. De bedrijven in deze subsector zijn georganiseerd in AVAG – Platform Toeleveranciers Glastuinbouw en de Nederlandse Vereniging van Onderaannemers in de Kassenbouw (NVOK). AVAG telt ongeveer 60 leden die actief zijn in de kassenbouw; verwarmingstechniek; watertechniek; elektrotechniek, belichting en automatisering; scherming en/of logistiek en intern transport. Bij de NVOK zijn in totaal 26 bedrijven aangesloten: drie fundatiebedrijven, 12 kassenbouwbedrijven, vier beglazingsbedrijven, vijf bouw& beglazingsbedrijven en twee scherminstallatiebedrijven. Deze ledenaantallen geven een indicatie van het aantal bedrijven dat actief is in deze branche in Nederland.
21
Handel in tuinbouwproducten en inputs Groothandelsbedrijven7 nemen tuinbouwproducten af via veilingen, afzetorganisaties (zoals The Greenery) en/of direct van binnen- en buitenlandse tuinders en verkopen deze door aan de binnen- en buitenlandse voedingsmiddelenindustrie, detailhandel en grootverbruikers. Een gedeelte van de groothandel richt zich uitsluitend op de invoer en wederuitvoer van tuinbouwproducten. De groothandel vervult een belangrijke functie in het sorteren, verpakken en voorraadbeheer van tuinbouwproducten, evenals in de distributie ervan, waarvoor zij relaties onderhoudt met de transportsector. Groothandelsbedrijven actief in de export en import van tuinbouwproducten vervullen tevens taken op het gebied van de afhandeling van export- en importdocumenten. Naast de groothandel in tuinbouwproducten zijn in tabel 2.13 ook de groothandel in meststoffen en bestrijdingsmiddelen en machines en werktuigen voor de tuinbouwsector meegenomen. Binnen de detailhandel in tuinbouwproducten kan onderscheid worden gemaakt tussen supermarkten enerzijds en de speciaalzaken in groente- en fruit en bloemen en planten (en tuinbenodigdheden) en de markthandel anderzijds. De meeste supermarkten hebben een afdeling verse groenten en fruit, hoewel dit per supermarktonderneming verschilt. Albert Heijn heeft bijvoorbeeld een grotere versafdeling dan Edah. Veel supermarktondernemingen hebben tegenwoordig hun eigen inkooporganisaties die bij dezelfde aankoopkanalen als de ‘zelfstandige’ groothandel afnemen en dezelfde functies vervullen. Een toenemend aandeel van de tuinbouwproducten dat door supermarktondernemingen wordt ingekocht, wordt onder contract geproduceerd door tuinders in binnen- en buitenland. Op de producten van Albert Heijn is dit af te lezen aan de verpakking “speciaal geteeld en geoogst voor Albert Heijn”. Het merendeel van de speciaalzaken en markthandel koopt zijn tuinbouwproducten echter nog steeds bij de groothandel. De meeste groothandelsbedrijven in de tuinbouwsector zijn actief in de handel van bloemen en planten, op 1 januari 2006 waren dit er 2.395. Dit is een toename van 100 bedrijven ten opzichte van 2000. Ook het aantal groothandelsbedrijven in zaden, pootgoed en peulvruchten nam toe ten opzichte van 2000, terwijl het aantal groothandelsbedrijven in groenten en fruit afnam. Hoewel het merendeel van de groothandelsbedrijven minder dan tien werkzame personen hebben, is er ook een relatief groot aandeel van bedrijven met meer dan tien werkzame personen.
7
Zie het Handelsregister van de Kamer van Koophandel voor een overzicht van groothandelsbedrijven in tuinbouwproducten. Er zijn in totaal ruim 3.800 vestigingen van groothandelsbedrijven in het register van de KvK opgenomen, waarvan 24 met meer dan 100 werknemers. Enkele bekende bedrijven zijn Intergreen BV en Metz BV in Honselersdijk, Koninklijke van Zanten in Rijsenhout, Zurel Flowers BV en Baardse BV in Aalsmeer, Hilverda de Boer, Import Blumex Export BV en Fleura Export BV in de Kwakel, A.Heemskerk in Rijnsburg en Bakker Hillegom BV in Lisse.
22
Tabel 2.13 Aantal bedrijven 2000 en 2006, naar grootte (in aantal werkzame personen) in 2006 in de handel in tuinbouwproducten Economische activiteit (SBI’93)
Totaal per 1 Totaal per 1 januari 2000 januari 2006
Aandeel bedrijven per grootteklasse 2006 (%) 1-9 wp*
10-49 wp
50-99 wp
≥100 wp
Handel in tuinbouwproducten 5131.1 GH groenten en fruit
1.000
905
79%
17%
3%
2%
165
190
84%
11%
3%
5%
5122 GH bloemen en planten
2.295
2.395
85%
13%
1%
1%
5211 Supermarkten
3.575
3.095
62%
32%
5%
2%
5221 DH aardappelen, groente, fruit
2.040
1.370
98%
2%
5249.1 DH bloemen, planten, zaden
3.965
3.380
97%
3% 4%
1%
5121.2 GH zaden, pootgoed en peulvruchten
5249.2 DH tuincentra
630
570
64%
32%
5262.1 Markthandel groente, fruit
850
850
99%
1%
5262.2 Markthandel bloemen, planten, zaden
705
640
100%
250
230
85%
13%
2%
1.020
1.050
81%
18%
1%
Handel in inputs voor tuinbouwproductie 5155.2 GH bestrijdingsmiddelen, meststof 5188 GH landbouwmachineswerktuigen *
1%
wp: werkzame personen
Bron: CBS – Bedrijvenregister
Volgens gegevens van het Productschap Tuinbouw waren 1.100 groothandelsbedrijven (met een omzet van meer dan 0,5 miljoen euro) actief in de handel van groenten en fruit in 2004, waarvan 300 exporterende bedrijven en 125 importerende bedrijven. In de handel van siergewassen waren in 2005 maar liefst 1.850 exporteurs actief. Ook binnen de detailhandel geldt dat de meeste bedrijven actief zijn in de handel van bloemen, planten en zaden. Ook zijn er veel supermarkten, maar hier dient in aanmerking te worden genomen dat het groente- en fruitassortiment slechts een klein gedeelte van het totale assortiment beslaat. Voor alle detailhandel in tuinbouwproducten geldt echter een afname van het aantal bedrijven ten opzichte van 2000. Met uitzondering van de supermarkten en tuincentra bestaat het overgrote merendeel van de detailhandelbedrijven uit minder dan 10 werkzame personen. Zowel de groothandel als detailhandel in tuinbouwproducten wordt gekenmerkt door een afname van het aantal werkzame personen in de periode 2000-2004. De omzet van de groothandel van voedingsgewassen groeide echter in dezelfde periode met 6 procent dat duidt op een toename van de arbeidsproductiviteit. De groothandel in voedingsgewassen kende in 2004 een hogere arbeidsproductiviteit dan de groothandel in siergewassen, waarvan de omzet nauwelijks is toegenomen in de periode 2000-2004. Voor zowel de 23
groothandel in voedingsgewassen als siergewassen is het aandeel van de netto omzet die in het buitenland wordt behaald toegenomen in de periode 2000-2004. In 2004 lagen dit aandeel op respectievelijk 47 en 61 procent. De omzetontwikkeling binnen de detailhandel laat een duidelijke shift zien van de traditionele detailhandel in groenten en fruit (afname omzet met 27 procent) naar de supermarkt (toename van de omzet met 19 procent) als het geprefereerde aankoopkanaal van groenten en fruit. De gespecialiseerde groenteman verliest duidelijk terrein aan de supermarkten. Tabel 2.14 Werkgelegenheid en omzet in de handel in tuinbouwproducten, 2004 en procentuele verandering ten opzichte van 2000 Economische activiteit (NACE)
Aantal werkzame personen (absoluut)
Omzet (miljoen euro)
Aandeel netto omzet buitenland*
2004
Verschil t.o.v. 2000
2004
Verschil t.o.v. 2000
2000
2004
5131 GH groenten, fruit en aardappelen
12.784
-14%
10.276,7
6%
42%
47%
5122 GH bloemen en planten
18.492
-6%
8.213,6
0%
55%
61%
198.141
-5%
24.226,1
19%
-
-
8.160
-10%
440,7
-27%
-
-
7.923
-16%
2.150,2
4%
-
-
Handel in tuinbouwproducten
5211 Supermarkten 5221 DH aardappelen, groente, fruit Handel in inputs voor tuinbouwproductie 5188 GH landbouwmachineswerktuigen
Bron: Eurostat – Structural Business Statistics; * CBS – Bedrijvenregister
Voor alle groot- en detailhandel in tuinbouwgewassen geldt dat de waarde van ingekochte gewassen een groot deel (80-90 procent) van de totale omzet uitmaakt. Het merendeel (85-90 procent) van de ingekochte gewassen wordt ingekocht om in hetzelfde land te worden doorverkocht (bron: Eurostat – CBS). Verwerking van tuinbouwproducten De verwerking van tuinbouwproducten omvat de branche binnen de voedingsmiddelenindustrie die actief is in de verwerking van groente- en fruit, met inbegrip van de fruit- en groentesapindustrie. Deze bedrijven kopen verse groenten en fruit in via veilingen, bij de groothandel of direct bij tuinders (vaak op contractbasis). De verwerkte groenten en fruit en sappen worden verkocht aan de detailhandel en institutionele afnemers. Begin 2006 waren er 110 bedrijven actief in de groente- en fruit verwerkende industrie, 22 procent meer dan in 2000. De helft van deze bedrijven had minder dan tien werkzame personen. In 2004 telde de branche 4.745 werkzame personen en werd een omzet gegenereerd van 1,7 miljard euro.
24
Voor een uitgebreidere beschrijving van de groente- en fruitverwerkende industrie wordt verwezen naar het eveneens door SEOR B.V. uitgevoerde sectoronderzoek naar de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie. Hierin wordt speciale aandacht besteed aan de markt voor voorbewerkte en verpakte groente. Dienstverlening voor de tuinbouwsector Dienstverlenende bedrijven binnen de tuinbouwsector zijn verspreid over verschillende economische sectoren. Allereerst zijn er de onderzoeks- en adviesorganisaties op het gebied van zaadveredeling en genetische manipulatie, productkwaliteit, teeltmethodes, gewasbescherming, productieprocessen, ketenbeheersing en de bouw van tuinbouwmachines en –werktuigen, kassen en installaties. Hier kunnen worden genoemd het Landbouweconomisch Instituut (LEI), Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO), Plant Research International (PRI), het Technologisch Top Instituut Groene Genetica (TTI-GG), Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), ISSO – kennisinstituut voor de installatiesector en leden van de Organisatie van Tuinbouwadviseurs en Onderzoekers (OVTO) en de Organisatie van advies- en ingenieursbureaus (ONRI). In paragraaf 2.2.3 is nadere informatie opgenomen over enkele van deze instituten en in paragraaf 2.1.4 is een nadere toelichting op het TTI-GG opgenomen. In samenhang met deze activiteiten kan het Octrooicentrum worden genoemd (ook wel bekend als Bureau voor de Industriële Eigendom). Dit centrum is een agentschap van het Ministerie van EZ en draagt zorg voor de octrooiverlening in Nederland en de verspreiding van kennis die in de octrooiliteratuur ligt opgeslagen. Diensten worden verleend aan het (innovatieve) midden- en kleinbedrijf, (startende) ondernemers, particuliere uitvinders, dienstverlenende instanties, wetenschappers, docenten en studenten en de overheid. Voor bescherming van rechten in relatie tot de tuinbouw gaat het vooral om het zogenaamde kwekersrecht. Kwekersrechtelijke bescherming kan worden aangevraagd voor teeltmateriaal van ieder 'ras' dat behoort tot het plantenrijk. Voor siergewassen strekt de bescherming zich tevens uit over het feitelijk gebruik als vermeerderingsmateriaal. In 2005 is met de Zaaizaad- en plantgoedwet (ZPW 2005) de regelgeving gemoderniseerd en is de toelating van plantenrassen en bosbouwopstanden en de verhandeling van zaaizaad en plantgoed nader geregeld. Aanvragen voor Nederlands kwekersrecht (gehele plantenrijk), aanvragen voor toelating van landbouwrassen en aanvragen voor toelating van groenterassen (eventueel met gebruikmaking van bedrijfsproeven) bij de Raad voor Plantenrassen moeten worden ingediend. Daarnaast zijn er dienstverlenende bedrijven op het gebied van personeel en verhuur van machines (‘agrarische dienstverlening’). Begin 2006 waren er 6.505 agrarische dienstverlenende bedrijven actief, met een netto omzet van 2,7 miljard euro en 279.500 werkzame personen in 2004 (bron: LEI, LTC 2006). Deze bedrijven leveren diensten aan alle agrarische primaire activiteiten. Veilingen hebben een dienstverlenende rol voor zowel telers als handelsbedrijven. Het merendeel van de in Nederland geproduceerde tuinbouwproducten wordt door tuinders naar de veiling gebracht en daar verhandeld. Veilingorganisaties bieden handelsbedrijven de mogelijkheid om ruimtes te huren voor op- en overslagactiviteiten. De veilingen zijn open voor zowel Nederlandse als buitenlandse bedrijven. In totaal waren er begin 2006 25
30 veilingen in landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten (bron: CBS). CBS gegevens tonen aan dat de omzet van het totale aantal veilingorganisaties met meer dan 50 procent is toegenomen tussen 2002 en 2004. Nederland kent twee grote veilingen voor bloemen en planten: Bloemenveiling Aalsmeer (VBA) en Flora Holland Naaldwijk. Als coöperatieve onderneming biedt Bloemenveiling Aalsmeer wereldwijd producerende kwekers en wereldwijd verkopende groothandelaren/exporteurs een totaalconcept: een centrale marktplaats voor de verhandeling van sierteeltproducten met een evenwichtig pakket vermarktingskanalen, goede faciliteiten voor kwekers en kopers en een effectieve logistiek. Op die manier levert Aalsmeer als de meest toonaangevende veiling ter wereld een belangrijke bijdrage aan het distributie- en prijsvormingsproces van bloemen en planten. Dagelijks bieden bijna 6.000 bloem- en plantentelers hun producten ter veiling aan in de Bloemenveiling Aalsmeer. Elke dag worden er ruim 20 miljoen bloemen en 2 miljoen planten geveild. Er zijn 13 veilklokken. Uniek naast de enorme grootte van de organisatie, is de logistiek achter de veiling. Om tegen een zo laag mogelijke prijs te kunnen veilen moeten alle processen perfect zijn. Flora Holland is marktleider in de afzet van sierteeltproducten, met vijf vestigingen in de nabijheid van de belangrijkste Nederlandse productie- en afzetgebieden, 26 veilingklokken en een landelijk bemiddelingsbureau dat op alle vestigingen actief is. Flora Holland garandeert een optimale dienstverlening aan kwekers en handelaren, zowel binnen als buiten Nederland. Tabel 2.15 geeft de veilingomzet weer voor snijbloemen, pot- en tuinplanten. De veilingen zijn van plan te fuseren. Fusiebesprekingen zijn al enige tijd gaande. Omdat de veilingen samen een marktaandeel van 90 procent hebben kan een economische machtspositie ontstaan of worden versterkt. Daarom is een vergunning vereist. In deze fase van vergunningverlening onderzoekt de NMa momenteel of afzetkanalen buiten de veilingen om (in Nederland en in het buitenland) een voldoende reëel alternatief vormen (NMa,, persbericht 07-03, 20 februari 2007). Tabel 2.15 Veilingomzet siergewassen 2005 en siergewassen met hoogste omzet Totale veilingomzet (miljoen euro)
Waarvan Aalsmeer (miljoen euro)
Waarvan Flora Holland (miljoen euro)
Siergewassen met hoogste veilingomzet
Snijbloemen:
2.401
1.041
1.318
Roos, Chrysant (tros), Tulp, Lelie
Potplanten
1.102
538
542
Phalaenopsis, Dracaena, Kalanchoë, Flamingoplant
277
110
145
Geranium, Viola, Palmboompje, Osteospermum
3.780
1.689
2.005
Tuinplanten Totaal siergewassen Bron: LEI-LTC – Productie
In de voedingstuinbouw (groenten en fruit) is Dutch Produce Association (DPA) in Breda de belangrijkste afzetorganisatie met zes leden: Coöperatie Fruitmasters Groep, VTN/The 26
Greenery, Veiling Zuid-Limburg, Veiling Zaltbommel, Veiling ZON en Unistar. In de voedingstuinbouw is het traditionele coöperatieve veilingsysteem grotendeels omgevormd tot commerciële afzetorganisaties, die zowel opereren als handelsbedrijf, als dienstverlener aan en bemiddelaar tussen producent en eindafnemer. The Greenery is in 1996 ontstaan na een fusie van negen groente- en fruitveilingen. The Greenery is het commerciële en logistieke versbedrijf voor groente, fruit en paddestoelen van de Coöperatie VoedingsTuinbouw Nederland (VTN). The Greenery verkoopt de producten van de 2.500 bij haar aangesloten Nederlandse teeltbedrijven (verenigd in VTN als enig aandeelhouder) plus die van buitenlandse telers aan supermarkten, groothandel, catering en industrie. The Greenery beschikt over commerciële distributiecentra, maar ook over eigen pak- en sorteerstations en een eigen groentesnijderij, waar groenten worden gewassen, gesneden en verwerkt tot panklare groentepaketten en verpakkingen. Naast bovengenoemde activiteiten heeft The Greenery een dienstverlenende rol in het koppelen van eindafnemers aan telers die qua producteigenschappen en zorgsystemen aan de wensen en eisen van de desbetreffende afnemers voldoen. Specialisten van The Greenery adviseren en begeleiden Nederlandse en buitenlandse telers om volgens de gestelde eisen en internationale standaarden te produceren. Deze koppeling van teler aan afnemer maakt ‘tracking en tracing’ van tuinbouwproducten van de supermarktschappen tot aan het tuinbouwbedrijf mogelijk (The Greenery, 2003). Zoals eerder beschreven onder handel, zijn er ook supermarktondernemingen die directe productiecontracten hebben met tuinders in binnen- en buitenland. Op deze manier wordt optimale ketenbeheersing gerealiseerd. De mate waarin deze contractproductie effect heeft op het veilingwezen hangt af van de mate waarin supermarktondernemingen de mogelijkheid hebben om deze activiteit in hun bedrijf te integreren. Vooralsnog is er slechts een klein aantal supermarktondernemingen dat deze activiteit heeft geïntegreerd en ook deze bedrijven zijn voor jaarrond leveringen van sommige producten nog steeds afhankelijk van de veiling en/of de groothandel. Naast de veilingen, spelen transportbedrijven die zich hebben gespecialiseerd in het vervoer van verse tuinbouwproducten een belangrijke dienstverlenende rol in de tuinbouwsector. Het vervoer van verse tuinbouwproducten vereist speciale kennis om te zorgen dat de producten hun kwaliteitswaarde behouden voor de eindconsument. Hoewel er geen gegevens bekend zijn over het aantal bedrijven dat actief is in deze branche, geeft het ledenaantal van de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland (TLN) een indicatie. Zo telt TLN binnen de deelmarkt groente- en fruitvervoer 72 leden en de deelmarkt sierteeltvervoer 56 leden.
2.2.2
ONTWIKKELINGEN EN THEMA’S
Deze sectie beperkt zich tot de huidige ontwikkelingen binnen de tuinbouwsector en – subsectoren en de thema’s die op dit moment spelen. Toekomstige ontwikkelingen die een externe invloed hebben op de tuinbouwsector op de midden- en lange termijn zullen besproken worden in hoofdstuk 3 (Onderdeel II). De belangrijkste trends in de tuinbouwsector zijn: − − −
Schaalvergroting. Toename arbeidsproductiviteit. Shift van ‘bulk’ producten naar producten met een hogere toegevoegde waarde. 27
− − − −
Shift van groenten naar bloemen, perk- en kamerplanten. Innovatie in diverse opzichten (zie ook volgende paragraaf). Verandering marktorganisatie (directe contracten tussen detailhandel). Ketenbeheersing, kwaliteit en vraaggericht (handel en logistiek).
producent
en
Schaalvergroting heeft vooral in het afgelopen decennium geleid tot een stijging van de gemiddelde bedrijfsgrootte van één hectare tot anderhalve hectare. De verwachting is dat de komende 10 jaar een verdere vergroting plaatsvindt tot ongeveer 3 hectare gemiddeld per bedrijf. Tegelijkertijd neemt de variatie in bedrijfsgrootte sterk toe. Er zijn zeer grote bedrijven ontstaan (10 hectare of meer), terwijl ook kleine gespecialiseerde bedrijven met een beperkte oppervlakte zich weten te ontwikkelen en handhaven. Schaalvergroting doet zich vaak voor in de productie van bulkproducten, vanuit de noodzaak om de kosten te beheersen en het rendement op peil te houden. Naast schaalvergroting en specialisatie op bedrijfsniveau, zijn door kwekers op productniveau samenwerkingsverbanden opgericht voor gezamenlijke afzet van het product8. In die gevallen heeft schaalvergroting vooral betrekking op de afzetmarkt. De schaalvergroting is gepaard gegaan met een (sterke) toename van de arbeidsproductiviteit. In de periode 2000-2005 is de productiewaarde van de tuinbouw met ongeveer 1,2 procent per jaar toegenomen. In dezelfde periode is de werkgelegenheid met ongeveer 3,8 procent per jaar teruggelopen. Deze toename van de arbeidsproductiviteit is een gevolg van een combinatie van verschuivingen in de productiestructuur, innovatie en automatisering (diepte-investeringen). Verschuiving in de productiestructuur is een continu proces. Verschuivingen betreffen een combinatie van verschuiving naar minder arbeidsintensieve producten en producten met een hoge toegevoegde waarde. In de afgelopen jaren (2000-2005) is de productiewaarde van de siergewassen en fruit gegroeid, terwijl de productiewaarde van groenten is afgenomen. Binnen de groenteteelt is vooral de productiewaarde van paddestoelen in deze periode sterk teruggelopen. Dit is voor een groot deel het gevolg van toegenomen concurrentie vanuit Midden- en OostEuropa, in het bijzonder Polen en Hongarije. Niettemin heeft deze activiteit internationaal nog altijd een sterke positie en is Nederland binnen Europa de belangrijkste producent. Binnen de sierteelt is vooral de productiewaarde van bloemkwekerijplanten (pot- en perkplanten) extreem sterk toegenomen, met gemiddeld ongeveer 6 procent per jaar (bron: Productschap Tuinbouw). De belangrijkste verandering in de marktorganisatie is de verschuiving van handel via de (coöperatieve) veilingen naar directe contracten tussen producenten en groothandel of detailhandel, eventueel via contractbemiddeling door veilingen (bloemen en planten) of
8
Enkele voorbeelden zijn de verenigingen “Westland Peppers” en “Sweetpoint” van paprikatelers, “Eminent” en “Themato” van tomatentelers en “Prominent” van telers van trostomaten. In de sierteelt is “Decorum Plants” een voorbeeld van een telersvereniging die een breed assortiment van bloeiende en groene potplanten levert. “Santiteam” is een vereniging van 6 telers (7,5 ha) van Santini, een chrysantensoort.
28
voormalige veilingorganisaties die zijn omgevormd tot handelsen bemiddelingsorganisaties (groenten en fruit). Deze verandering is vooral opgetreden onder invloed van de schaalvergroting in de detailhandel (supermarktketens, tuincentra, e.d.). De schaalvergroting in de productie heeft eveneens het ontstaan van directe contacten en contracten tussen leveranciers en (detail)handel bevorderd. Deels in samenhang met de veranderingen in de marktorganisatie is er sprake van een verschuiving in de (markt)oriëntatie, van productiegericht naar vraaggericht handelen. Steeds meer wordt de vraag van afnemers (consument en detailhandel) sturend voor de handel, productie en innovatie in de tuinbouwsector. Hoewel de ontwikkelingen in (Europese) afzetmarkten voor een deel per land uiteenlopen, valt een ontwikkeling in de voorkeuren van consumenten waar te nemen. Hierin komt steeds meer aandacht voor voedselveiligheid (voor voedingsgewassen), duurzaamheid (onder andere milieu), gegarandeerde kwaliteit (vooral bij supermarkten), gemak, beleving (fun) en een grote diversiteit aan producten (zowel bij voeding als bij siergewassen). Verandering marktorganisatie. Mede in samenhang met de schaalvergroting aan productiezijde en in de detailhandel (supermarkten, tuincentra) worden in toenemende mate directe contracten tussen producent en detailhandel gesloten. In de groenteteelt heeft dit geleid tot uitholling van het (coöperatieve) veilingsysteem. Vanuit die ontwikkeling wordt het voor alle partners in de keten van steeds groter belang dat de activiteiten in alle onderdelen van de keten goed op elkaar afgestemd zijn. Ketenbeheersing is essentieel om snelle en betrouwbare levering van een kwalitatief hoogstaand en breed samengesteld productaanbod te kunnen garanderen. Het gaat dan om alle fasen, van productontwikkeling (uitgangsmateriaal, zaden, e.d.), productie en handel, inclusief tussenliggende fasen van vervoer en opslag. Op de betekenis van innovatie gaan we in de volgende paragraaf nader in. Daarbij gaat het niet alleen om innovatie in productietechnische zin, maar ook om innovaties in marketing en logistiek.
2.2.3
INNOVATIVITEIT
Het tuinbouwbedrijf opereert in open internationale marktverhoudingen. De sterke internationale positie is gebaseerd op een traditie van samenwerking en concurrentie en permanente innovatie van producten, processen, systemen en markten. Door continue vernieuwing en het voorblijven van concurrenten kan Nederland zijn voorsprong in termen van kosten, kwaliteit en levertijd behouden. Innovaties zijn gerealiseerd in alle onderdelen van de keten. Onderscheid kan worden gemaakt in innovaties in: −
Product. Hierbij gaat het om activiteiten op het gebied van zaadveredeling, productveredeling, productverbetering en de ontwikkeling van nieuwe producten, onder meer via genetische aanpassing. Productinnovaties zijn sterk verbonden met zaad- en productveredeling en genetische manipulatie en dienen aan te sluiten op bestaande en toekomstige consumentenvoorkeuren. Meer en meer is de vraag van de consument bepalend voor dergelijke innovaties. Maar het gaat ook om vermindering van gezondheidsrisico’s, resistentie tegen (planten)ziekten, reductie van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en reductie van de energiebehoefte. Productinnovaties zijn ook te vinden in het eindstadium van de keten. 29
−
−
−
−
−
Kenmerkende voorbeelden zijn het samengestelde boeket (als alternatief voor de “bos bloemen”), kant en klare vers gesneden groentepakketten, e.d. Productietechniek. Ook hierbij staan kostenverlaging, door middel van besparingen op input (arbeid, energie, kunstmest en bestrijdingsmiddelen), verbetering van de efficiëntie (grond- en ruimtegebruik) en kwaliteitsverbetering centraal. Tegelijkertijd hebben innovaties vaak gunstige gevolgen voor de arbeidsomstandigheden. Het gaat hier om continue verbeteringen aan kassen en bedrijfsruimten, klimaatbeheersing, het ontwerp van nieuwe installaties en machines, automatisering en robotisering (gebruik ICT). Hierbij gaat het onder meer ook om nieuwe logistieke concepten binnen bedrijven (intern transport, nieuwe teelttechnieken), onder meer mogelijk doordat producten steeds minder “gebonden “ zijn aan de grond (gebruik steenwol en potten als voedingsbodem). Dicht tegen productietechniek liggen innovaties op het gebied van energiegebruik. Hierbij gaat het onder meer om verbetering in kasconstructies, bedrijfsgebouwen en WKK installaties (Warmte Kracht Koppeling). Innovaties in het gebruik van kunstmest, bestrijdingsmiddelen, etc. liggen dicht aan tegen productinnovaties. In technische zin zijn verbeteringen op dit terrein gerealiseerd via doseersystemen, hergebruik, verbeterde aan- en afvoer en verwerking van chemicaliën, e.d. Deze hebben zowel de kosten als de gezondheidsrisico’s in gunstige zin beïnvloed. Productieproces en organisatie. In organisatorisch opzicht is de inzet van de factor arbeid van belang. Specialisatie gaat vaak gepaard met grote wisselingen (pieken en dalen) in de arbeidsbehoefte. Van oudsher kent de sector een seizoenspatroon en het voorkomen van kortcyclisch gespecialiseerd werk. In de afgelopen decennia heeft zich een groot en breed aanbod van onderaannemers en uitzendbureaus ontwikkeld. Een deel van hen is gespecialiseerd in specifieke werkzaamheden, een deel meer algemeen inzetbaar. Aanpassing van werktijden, bijvoorbeeld in het vervoer, kunnen eveneens als relevante (kostenbesparende) factor worden genoemd. Vervoer en logistiek. Hierbij gaat het om verbeteringen in de vorm van transportmiddelen en standaardisatie en – in toenemende mate – het gebruik van ICT in het beheer van stromen. Ook uitbesteding aan gespecialiseerde vervoerders behoort tot de relevante innovaties op dit gebied. Innovaties in vervoer en logistiek spelen een belangrijke rol in het kwaliteitsbehoud van de tuinbouwproducten voor de consument. Handel en marketing. Relevante innovaties op dit terrein zijn bijvoorbeeld het bieden van een standaard aanbod van groenten en fruit jaarrond en van (standaard)boeketten aan supermarkten, tuincentra, e.d.
Innovaties op het gebied van ketenbeheersing over de hele productieketen worden steeds belangrijker. Door middel van deze innovaties kan de kwaliteit van het product van productie tot aan het moment van consumptie gegarandeerd worden. ICT (barcodes) en track and tracing (GPS) zijn belangrijke instrumenten in het beheer van de keten. Supermarktketens spelen een hoofdrol in het ketenbeheer voor wat betreft voedingsgewassen. Toch is ook in deze activiteit beheersing van de stromen alleen te realiseren door samenwerking en collectief handelen (bijvoorbeeld voor wat betreft de introductie van innovaties). In de sierteelt (bloemen en planten) is er in mindere mate sprake van een dominante marktpartij, omdat een belangrijk deel van de levering aan de consument nog plaatsvindt via gespecialiseerde bloemisterijen (detailhandel) en 30
ambulante handel. Hier kan beheersing alleen gerealiseerd worden door samenwerking tussen alle ketenpartijen. Van oudsher vinden innovaties voor een belangrijk deel plaats op het niveau van individuele bedrijven. Tuinders, toeleveranciers en handelsbedrijven zijn zelf actief in het bedenken van innovaties. Voor de uitwerking ervan zijn ze echter vaak toegewezen op de assistentie van kennisorganisaties als TNO. De aanwezigheid van een sterk ontwikkelde (kennis)infrastructuur (kennisinstituten en branche-organisaties), in combinatie met de hoge bereidheid tot samenwerking binnen branches (productgroepen) hebben er toe bijgedragen dat ideeën en innovaties snel tot ontwikkeling, brede verspreiding en toepassing komen. Promotie-activiteiten en voorlichting zijn van oudsher een belangrijke taak van branche- en productorganisaties. Onder ‘relatie overheid’ zijn het “Flowers & Food” programma en Platform Agrologistiek genoemd. Naast de overheid spelen onderzoeksbureaus en wetenschappelijke instellingen natuurlijk een grote rol op het gebied van innovatie. Hier kunnen, onder andere, worden genoemd de onderzoeksinstituten van Wageningen Universiteit en Researchcentrum, Technologisch Top Instituut Groene Genetica (TTIGG), de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Technische Universiteit Delft, Technische Universiteit Eindhoven en Universiteit Twente. Ook brancheorganisaties van dienstverlenende bedrijven spelen een belangrijke rol. Te denken valt aan de Organisatie van advies- en ingenieursbureaus (ONRI), de Organisatie van Tuinbouwadviseurs en Onderzoekers (OVTO) en Transport en Logistiek Nederland (TLN). In onderstaande box zijn enkele voor de branche belangrijke instituten benoemd en beschreven.9
9
Daarnaast kan gewezen worden op de drie technische universiteiten in Delft, Eindhoven en Twente en daaraan verbonden kennisinstituten.
31
Landbouweconomisch Instituut (LEI), onderzoeksinstituut van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Onafhankelijk economisch onderzoek op het gebied van voedsel, landbouw en groene ruimte. Alle schakels van consument tot producent zijn in het onderzoek betrokken. Een toenemend deel van het onderzoek is gericht op internationale vraagstukken. Naast strategisch onderzoek voor beleid op lange termijn wordt onderzoek verricht dat gericht is op de meer operationele vragen rond het management van sectoren en bedrijven en het beheer van het landelijk gebied. Ook voert het LEI wettelijke en dienstverlenende onderzoekstaken uit voor het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Zoals jaarlijkse rapportages over inkomensontwikkeling, milieuprestaties en structurele veranderingen in de land- en tuinbouw, en het beheer van een daarop gericht Bedrijven-Informatienet. Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO), onderzoeksinstituut van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Praktijkonderzoek aan akkerbouw, groene ruimte en vollegrondsgroenten, bijen, bloembollen, bomen, fruit, glastuinbouw en paddestoelen. PPO richt zich op co-innovaties met partners uit de verschillende landbouwsectoren, wetenschap, bedrijfsleven en overheid. PPO analyseert samen met opdrachtgevers vragen over bedrijfsvoering en teelt, en vertalen deze in toepassingsgericht onderzoek en ontwikkeltrajecten. Plant Research International (PRI), onderzoeksinstituut van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Strategisch en toepassingsgericht onderzoek op het gebied van genetica en reproductie, genomica, proteomica, metabolomica, bioinformatica, gewasecologie, gewasbescherming en agrosysteemkunde. Technologisch Top Instituut Groene Genetica (TTI-GG). Initiatief van bedrijven in de sector plantaardig uitgangsmateriaal (zaden, stekken, knollen, bollen, weefselkweekplanten, jonge planten) en kennisinstellingen om de kennisinfrastructuur op de vakgebieden plantengenetica, plantenfysiologie en plantenziektekunde te versterken. Dit gebeurt door middel van gezamenlijke onderzoeksprojecten en initiatieven op het gebied van onderwijs. Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). Kennisorganisatie die tot doel heeft om wetenschappelijke kennis te vertalen naar de praktijk. Onderzoek op het gebied van, onder andere, de glastuinbouw en energie. ISSO – kennisinstituut voor de installatiesector. Kennisorganisatie gericht op identificatie, ontwikkeling en overdracht van kennis van de sector en dat doet via ontsluiting en toegankelijk maken in de vorm van praktische publicaties, instructiebijeenkomsten, digitale producten en andere diensten. Het betreft alle installatiedisciplines, werktuigkunde, sanitair, elektrotechniek en ICT. Nadrukkelijk is er aandacht voor de thema’s veiligheid, gezondheid, milieu en energie, kwaliteit en klantgerichtheid.
2.2.4
SPECIALISATIEGEBIEDEN
Primaire tuinbouw Nederland heeft binnen de primaire tuinbouw op wereldschaal een sterke positie verworven in de teelt van siergewassen (snijbloemen, bloembollen, bomen en pot- en perkplanten) en voorts in de plantenveredeling. In vooral de glasgroente- en bloemisterijsector specialiseren telers zich meer en meer in de teelt van een gewas en/of ras. Dit brengt voordelen mee op het gebied van efficiëntie, kennisgebruik en kostenbeheersing (Productschap Tuinbouw). Tegelijkertijd richt een deel van de telers zich meer op producten met toegevoegde waarde (niches), als gevolg van een vraaggerichte oriëntatie. Deze specialisatie op 32
bedrijfsniveau is op sectorniveau te interpreteren als differentiatie. Enkele bedrijfstakken lopen hierin voorop, zoals de bloemisterij en glasgroente (Productschap Tuinbouw). In de bloemisterij gaat het bijvoorbeeld om bediening van de zakelijke markt (kantoren, tentoonstellingen, e.d.) en de levering van bijvoorbeeld bruidsboeketten en grafversieringen. In de glasgroente gaat het om de ontwikkeling van specialiteiten binnen het standaardaanbod (exclusieve tomatenrassen, speciale slasoorten, e.d.). De sterke positie van plantenveredeling hangt mede samen met de aanwezige kennisinfrastructuur (in de dienstverlenende activiteiten). Ook heeft Nederland een redelijk sterke internationale positie in de productie en verkoop van tuinbouwzaden en graszaden. Nederland is traditioneel een grote speler in de sector plantaardig uitgangsmateriaal, in de plantenveredeling zet Nederland zelfs internationaal de toon. Deze vooraanstaande positie blijkt onder meer uit het feit dat Nederlandse bedrijven wereldmarktleider zijn in uitgangsmateriaal voor sierteeltgewassen, pootaardappelen en vlas. Acht van de tien grootste groentezaadbedrijven ter wereld hebben hun hoofdvestiging, dan wel een belangrijke vestiging, in Nederland (www.plantum.nl). Op het gebied van bloembollen en snijbloemen is Nederland de marktleider, met een aandeel van respectievelijk 90 procent en 60 procent in de wereldexport. (Bloemenbureau Holland). Bij de plantenveredeling ligt dit aandeel op ongeveer 25 procent (www.plantum.nl). Binnen Europa is Nederland eveneens marktleider, dan wel één van de belangrijkste spelers op de genoemde gebieden. Toelevering van inputs voor de primaire tuinbouw Binnen de toeleverende sectoren is er sprake van specialisatie op het gebied van kassenbouw en bijbehorende installaties voor verwarming, koeling, lucht- en klimaatbehandeling, milieubescherming al of niet met gebruik van ICT. Berenschot constateert dat deze Nederlandse toeleveranciers mondiaal marktleider zijn (Berenschot, 2004), maar dan vooral een sterke positie hebben in gebieden met een met Nederland vergelijkbaar gematigd klimaat. Dienstverlening voor de tuinbouwsector De Universiteit van Wageningen staat op het gebied van de agrarische wetenschappen, plant en dierwetenschappen en milieuwetenschappen in de internationale top 5 van universiteiten (Bron: Essential Science Indicators, mei 2005; deze lijst wordt samengesteld op basis van citaties in vooraanstaande internationale tijdschriften, e.d.). Andere topinstellingen zijn te vinden in de Verenigde Staten en Frankrijk. Ook andere onderzoeks- en kennisinstellingen op het gebied van de tuinbouwsectoren behoren tot de meest vooraanstaande in de wereld. De specialisatie op het gebied van plantaardig uitgangsmateriaal is hiervoor al genoemd. In de sierteeltsector is het Nederlandse veilingwezen wereldwijd nog altijd toonaangevend. Dit hangt samen met de sterke positie van de primaire sector. In samenhang daarmee vinden in Nederland ook belangrijke innovaties plaats op het gebied van logistiek en verticale samenwerking. Het gaat dan om bijvoorbeeld het gebruik van standaard logistieke concepten, gebruik van ICT (barcodes en GPS). Dit om de vers producten zo snel, efficiënt, (voedsel)veilig, milieuvriendelijk en gezond mogelijk aan de
33
consument te kunnen leveren. De oriëntatie op de vraag vanuit de markt heeft deze ontwikkelingen in Nederland sterk gestimuleerd. Handel Handelsbedrijven voelen eveneens de noodzaak zich te specialiseren. Zij leggen zich bijvoorbeeld toe op verkoop voor een bepaald afzetsegment, bijvoorbeeld supermarkten of detailhandel. Daardoor kunnen zij beter inspelen op de wensen uit die markt. Deze specialisatie is in de laatste jaren gepaard gegaan met de ontwikkeling van nieuwe marketingconcepten, zoals het gemengde boeket en de jaarrond aanlevering van een standaard voedselpakket. Ruime aandacht voor marktonderzoek en promotie-activiteiten ondersteunen deze ontwikkelingen.
2.2.5 −
−
−
−
−
− −
TUSSENTIJDSE CONCLUSIES De tuinbouwsector onderscheidt zich van andere activiteiten in het agrocomplex door de sterke groei van productie en export. Daardoor neemt het aandeel van de tuinbouw in de toegevoegde waarde van het agrocomplex sterk toe. Tot de tuinbouwsector wordt in deze studie gerekend: de primaire tuinbouw, toelevering van inputs voor de primaire tuinbouw, handel in tuinbouwproducten en inputs, verwerking van tuinbouwproducten en dienstverlening voor de tuinbouwsector. Voor de toeleverende sector en de dienstverlenende activiteiten zijn betrekkelijk weinig kwantitatieve gegevens (over productie, e.d.) bekend. De sector kent een groot aantal organisaties, die enerzijds de belangen van de sector en subsectoren behartigen en anderzijds bijdragen aan de versterking van de (concurrentie)positie van de sector. Het gaat om wettelijk verplichte productschappen en bedrijfsschappen en daarnaast branche-organisaties voor vrijwel elke deelactiviteit in de tuinbouw, toelevering, handel en dienstverlening. Het Ministerie van LNV is verantwoordelijk voor het Nederlandse beleid voor de tuinbouwsector, op specifieke terreinen samen met het Ministerie van VROM (ruimtelijke ordening, milieu) en het Miniserie van V&W (vervoer en logistiek). Hoofduitgangspunt in het Nederlandse overheidsbeleid is het ondersteunen en versterken van een duurzame, internationaal concurrerende positie van de tuinbouwsector. Enkele belangrijke speerpunten in het beleid zijn: − Innovatie, vooral op het gebied van bloemen en groenten (Flowers&Food), voedselveiligheid, energie en milieu, onder andere via stimuleren van zogenaamde Groene Genetica en voorts in de Agrologistiek; − De ontwikkeling van “Greenport Nederland”, met vijf kerngebieden voor de tuinbouw (greenports) en diverse bijbehorende satellietgebieden. In de primaire tuinbouw zijn op dit moment ruim 14.000 bedrijven actief. Het gaat vooral om kleine bedrijven. In 94 procent van de bedrijven werken minder dan 10 personen. In totaal werken er ongeveer 85.000 regelmatige arbeidskrachten (gezinsarbeid en werknemers met een dienstverband) in de sector, en ruim 10.000 flexibele arbeidskrachten. Het gaat merendeels om bedrijven in de bloemen, groenten en champignonteelt. Er zijn ruim 1.700 fruitkwekerijen en bijna 3.000 boomkwekerijen. Verreweg de meeste bedrijven (27 procent van het totaal) zijn actief in de teelt van bloemen onder glas. Andere belangrijke bedrijfstypen zijn boomkwekerijen (15 34
−
−
−
−
−
−
−
procent van totaal), de teelt van groenten onder glas (13 procent), de teelt van groenten in de open grond (13 procent) en fruit (12 procent). De totale productiewaarde van de primaire tuinbouw was iets meer dan 7,5 miljard euro in 2005. Het overgrote deel (bijna 5 miljard) betreft de productie van bloemen en planten. In 2004 leverde de primaire tuinbouw 4,3 miljard euro aan toegevoegde waarde, waarvan 3,1 miljard door de glastuinbouw en 1,2 miljard door de open grondsteelt. In de glastuinbouw was de bijdrage van de snijbloementeelt het belangrijkste, gevolgd door die van pot- en perkplanten. In de open grondteelt was de bijdrage van de fruitteelt en de boomteelt het belangrijkste, met ieder een aandeel van ongeveer eenderde. In samenhang met een beperkte groei van de vraag naar biologische producten is het aantal biologische bedrijven in de sector klein. Het gaat in totaal om ruim 200 biologische tuinbouwbedrijven. Er zijn weinig gegevens beschikbaar over de toeleverende bedrijven. Enkele cijfers kunnen worden benut voor een indicatie van de betekenis. In de periode juni 2004juli 2005 bedroeg de productie van stikstofmeststoffen 1,5 miljard kg en de binnenlandse afzet 279 miljoen kg. In 2004 werd 1,8 miljoen kg chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt, vooral voor de teelt van bloembollen en –knollen. In 2003 gebruikte de glastuinbouw 123 miljoen gigajoule aan energie (76 procent van het totale verbruik in de land- en tuinbouw). In de kassenbouw en aanverwante toeleveringsbedrijven zijn ongeveer 80 actieve bedrijven aangesloten bij brancheorganisaties. Bij elkaar zijn ongeveer 11.500 handelsbedrijven actief in de handel in tuinbouwproducten en inputs. Daarnaast behoren bloemen, groenten en fruit tot het assortiment van ruim 3.000 (vestigingen van) supermarkten, voor een belangrijk verenigt in enkele grote supermarktorganisaties, zoals Albert Heijn, Super de Boer, Lidl, e.d.. Behalve bij supermarkten en tuincentra (zoals Intratuin en Groenrijk) gaat het in het overgrote deel van de gevallen om MKB. In de verwerking van groenten en fruit (onderdeel van de voedingsmiddelenindustrie) zijn 110 bedrijven actief, waarvan de helft met minder dan 10 werkzame personen. Bij elkaar zijn ruim 4.700 personen werkzaam in deze activiteit, die een omzet van 1,7 miljard euro gegenereerd. Dienstverlenende bedrijven voor de tuinbouw zijn verspreid over verschillende sectoren. Het gaat om: − Onderzoeks- en adviesorganisaties; − Octrooicentrum; − Dienstverlening op het gebied van personeel en verhuur van machines. In deze “agrarische dienstverlening” zijn ruim 6.500 bedrijven actief (voor alle onderdelen van de land- en tuinbouw; − Veilingen. Bij bloemen en planten gaat het om twee grote veilingen, te weten Bloemenveiling Aalsmeer en Flora Holland Naaldwijk, die een dominante positie hebben in de wereldhandel in bloemen en planten. In de groentesector zijn de veilingen omgevormd tot handelsorganisaties. − Transportbedrijven, gespecialiseerd in het vervoer van verse tuinbouwproducten. Het gaat om ongeveer 120 bedrijven.
35
−
−
−
De belangrijkste trends in de tuinbouw zijn: − Schaalvergroting − Toename arbeidsproductiviteit − Shift naar producten met een hogere toegevoegde waarde − Shift van groenten naar bloemen en planten − Innovatie in alle onderdelen van de keten − Ketenbeheersing, kwaliteit en meer vraaggericht handelen − Veranderingen in marktorganisatie (directe contacten tussen producent en detailhandel). Innovatie is een van de dragers van de sterke internationale positie van de Nederlandse tuinbouw. Voortdurende vernieuwing is noodzakelijk om de internationale positie in termen van kosten, kwaliteit en levertijd te behouden. Innovaties worden gerealiseerd in alle onderdelen van de keten, dat wil zeggen in producten (zaadveredeling en plantuitgangsmateriaal), productietechniek (kassen, bedrijfsruimten, klimaat en energiebeheer, etc.), energiegebruik, organisatie (onder andere inzet flexibele arbeid), vervoer en logistiek en in de handel en marketing. Specialisatie is te vinden in alle onderdelen van de keten. De belangrijkste specialisaties zijn: − In de primaire sector in de sierteelt (snijbloemen, bloembollen, bomen en pot- en perkplanten), de plantenveredeling en in tuinbouwzaden en graszaden; − In de toeleverende sector is er sprake van specialisatie op het gebied van kassenbouw en bijbehorende installaties. − In de dienstverlening gaat het om onderzoeks- en kennisinstellingen, onder andere op het gebied van plantaardig uitgangsmateriaal en veredeling. − Het veilingwezen voor de handel van bloemen en planten en gespecialiseerde wereldwijd opererende gespecialiseerde handelsbedrijven.
36
2.3
RELEVANTIE TEN AANZIEN VAN INTERNATIONALISERING
2.3.1
EXPORT EN IMPORT
Voor de beschrijving van de positie van de tuinbouwsector en -subsectoren is in het voorgaande gebruik gemaakt van bedrijfs- en land- en tuinbouwstatistieken. In dit onderdeel internationalisering gebruiken we vooral internationale handelsstatistieken, gebaseerd op productclassificaties. Tabellen 4.3 en 4.4 in bijlage 4.1 bevatten respectievelijk de overzichten van de CBS goederengroepen- en het zogenoemde Geharmoniseerd Systeem codes voor tuinbouwproducten. We herhalen dat internationalisatie een rol speelt in iedere schakel van de tuinbouwketen, in de vorm van import van buitenlandse toeleveranciers en export naar buitenlandse afnemers, en voorts via buitenlandse directe investeringen. Bedrijven in de Nederlandse tuinbouwsector zijn dus, via internationale tuinbouwketens, verbonden aan bedrijven in buitenlandse tuinbouwsectoren. Export van tuinbouwgewassen De totale exportwaarde van tuinbouwgewassen bedroeg ongeveer 13,7 miljard euro in 2005, bijna de helft van de totale uitvoerwaarde van akker- en tuinbouwgewassen en veeteeltproducten samen10. In de periode 2001-2005 groeide de uitvoerwaarde van tuinbouwgewassen met 18 procent ten opzichte van een groei van 12 procent van de uitvoerwaarde van het totaal aan landbouwproducten (LEI, LTC 2006). De exportwaarde van siergewassen maakte in 2005 meer dan 50 procent van de totale Nederlandse exportwaarde van tuinbouwgewassen uit. Siergewassen met de hoogste exportwaarde waren snijbloemen (50,3 procent), gevolgd door de verzamelgroep van bomen en heesters voor de teelt van vruchtbomen en bollen, levende planten, knollen en wortelstokken in blad of bloei en stekken en enten (35,5 procent) (zie bijlage 4.3 voor een gedetailleerde tabel). De exportwaarde van siergewassen is in de periode 2001-’05 echter relatief minder toegenomen dan de totale exportwaarde van tuinbouwgewassen (12 versus 18 procent). De exportwaarde van groenten vormde ruim een kwart van de totale Nederlandse exportwaarde van tuinbouwgewassen in 2005. De belangrijkste exportgroenten waren tomaten (29,6 procent), gevolgd door paprika’s (17,9 procent) en komkommers (10,5 procent). De exportwaarde van groenten kende een behoorlijke toename in 2003, direct gevolgd door een afname in 2004. Hoewel de export van fruit een minder groot aandeel heeft in de totale export, is de groei van de exportwaarde van fruit in de periode 2001-2005 opmerkelijk (45 procent). De
10
Bereidingen van akker- en tuinbouwgewassen zijn niet inbegrepen in het totaal landbouwproducten, omdat deze tot producten van de voedingsmiddelenindustrie worden gerekend. Indien vlees en zuivel ook tot de voedingsmiddelenindustrie zouden worden gerekend, bedroeg het aandeel tuinbouwgewassen meer dan 70 procent van de totale uitvoerwaarde van landbouwproducten in 2005.
37
importwaarde van fruit groeit in dezelfde periode eveneens sterk, hoewel iets minder dan de export (zie tabel 2.20). Deze tendens wijst op een toenemende betekenis van de doorvoer (wederuitvoer) van geïmporteerd fruit. Dit sluit aan op de noodzaak voor handelsbedrijven om jaarrond een volledig assortiment groenten en fruit te kunnen leveren. Tabel 2.16 Exportwaarde tuinbouwgewassen 2005 en jaarlijkse procentuele verandering 2000-2005 Tuinbouwgewassen (CBS goederengroepen)
Exportwaarde (miljoen euro) 2005
Totaal tuinbouwgewassen (06+07*+08+120902)
Aandeel (%)
Mutatie exportwaarde (%)
2005 2001-‘02 2002-‘03 2003-‘04 2004-‘05 2001-‘05
13.734,6
100%
5%
6%
1%
5%
18%
06 Bloemen, planten, bollen, knollen, boomkwekerijgewassen
7.229,6
53%
4%
0%
3%
4%
12%
07 Groenten (m.u.v. aardappelen) *
3.661,8
27%
7%
11%
-9%
6%
15%
08 Fruit
2.257,6
16%
1%
16%
14%
10%
45%
585,5
4%
17%
6%
8%
-4%
30%
120902 Zaaigoed (m.i.v. sporen) m.u.v. zaaigoed voor voedergewassen *
Groenten (m.u.v. aardappelen), goederengroepen: hoofdstuk 07 m.u.v. 070101, -102, -103, 071001, 201, -401
Zie bijlage 4.3 voor een uitgebreide tabel met gedetailleerde productcodes. Bron: CBS – Internationale handel.
Van de totale export van Nederlandse tuinbouwgewassen ging in 2005 86 procent naar andere EU Lidstaten. Binnen de EU was Duitsland verreweg de grootste afnemer, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Voor de export van zaaigoed liggen deze verhoudingen echter anders, hier geldt dat Spanje en Italië de grootste afnemers zijn, gevolgd door Duitsland en de Verenigde Staten. Italië en Spanje zijn op dit moment in Europa de grootste producenten van voedingsgewassen, en maken voor de productie veel gebruik van Nederlandse zaai- en pootgoed. Nederland is de grootste exporteur van plantaardig uitgangsmateriaal. Ongeveer 24 procent van de totale wereld exportwaarde komt van Nederlandse bodem. Ondanks de relatief beperkte oppervlakte speelt Nederland ook binnen de Europese Unie een belangrijke rol in de internationale handel. Nederland heeft in de totale Europese export van plantaardig uitgangsmateriaal een aandeel van 47 procent. In de afgelopen 10 jaar is de exportwaarde sterk gegroeid, vooral van groentezaden en -planten en beworteld stek. Groeimarkten binnen Europa zijn Spanje, Italië, Turkije, Polen en Hongarije. Buiten Europa zijn dat de USA en China.
38
Tabel 2.17 Export tuinbouwgewassen naar land van bestemming (aandelen in procenten) Land van bestemming (importeurs)
Wereld
Aandeel in exportwaarde (%) in 2005 Totaal tuinbouwgewassen
06 Bloemen, planten, bollen, knollen
07* Groenten (m.u.v. aardappelen)
08 Fruit
120902 Zaaigoed
13.734,6
7.229,6
3.661,8
2.257,6
585,5
(in miljoen euro) Wereld
100%
100%
100%
100%
100%
EU25
86%
86%
88%
91%
60%
EU15, waarvan:
82%
82%
84%
85%
55%
- Frankrijk
10%
12%
5%
10%
7%
- Duitsland
33%
30%
39%
36%
9%
5%
6%
3%
3%
10%
16%
16%
20%
11%
6%
- Spanje
2%
2%
1%
3%
15%
- België
6%
5%
6%
8%
3%
Noord-Amerika
4%
4%
3%
0%
11%
- Italië - Ver. Koninkrijk
- VS
3%
4%
3%
0%
9%
Midden- en Zuid Amerika
1%
1%
0%
0%
3%
Rusland
2%
2%
2%
4%
2%
Azië*
2%
2%
1%
0%
3%
Afrika
1%
0%
1%
0%
4%
*
Groenten (m.u.v. aardappelen), goederengroepen: hoofdstuk 07 m.u.v. 070101, -102, -103, 071001, 201, -401
*
Azië: excl. Nabije- en Midden Oosten en Arabische Golfstaten
Bron: CBS – Internationale handel; gebaseerd op exportgegevens van Nederland
Exportpotentieel De term “exportpotentieel” is hier geïnterpreteerd als de potentie voor exportgroei en vergroting van het marktaandeel op bepaalde markten. Nederlandse tuinbouwgewassen nemen echter al zo een dominante positie in op de wereldmarkt voor tuinbouwproducten, dat het moeilijk is om te analyseren waar onbenut exportpotentieel zich eventueel bevindt. Nederland was in 2005 de nummer één exporteur van siergewassen en groenten in de wereld met een aandeel van 50,4 procent, respectievelijk 12,4 procent van de wereldexport (bron: TradeMap). Nederland staat op de negende plaats op de wereldranglijst van exporteurs van fruit met een aandeel van 2,8 procent van de wereldexport (bron: TradeMap). In de export van fruit zou Nederland haar potentieel
39
misschien nog kunnen uitbreiden, hoewel een groot deel van het fruit eerst geïmporteerd zal moeten worden, omdat de juiste klimaatomstandigheden ontbreken in Nederland. Zoals eerder aangegeven is de EU de grootste afzetmarkt van de door Nederland geëxporteerde tuinbouwgewassen. Nederland had in 2005 een aandeel van 21,3 procent in de EU25 totale importwaarde van tuinbouwgewassen en een aandeel van 31,4 procent in de intra-EU25 import van tuinbouwgewassen. Voor siergewassen was dit aandeel bijna drie keer zo hoog (respectievelijk 59,8 en 70,8 procent). Verdere uitbreiding van de export van siergewassen zou Nederland haast een monopoliepositie geven op de EU markt. Ook op de EU markt voor zaaigoed had Nederland een relatief groot aandeel. Tabel 2.18 Totale importwaarde tuinbouwgewassen EU25 en Nederlands aandeel Tuinbouwgewassen (HS 2007)
EU25 totale importwaarde (miljoen euro) 2005
Aandeel in EU25 totale importwaarde (%) 2005
Aandeel in intraEU25 importwaarde (%) 2005
Intra-EU25
Nederland
Nederland
48.528,5
67,9%
21,3%
31,4%
8.083,6
84,5%
59,8%
70,8%
07 Groenten (m.u.v. aardappelen) *
14.062,6
81,6%
21,6%
26,5%
08 Fruit
25.188,4
54,8%
8,3%
15,2%
1.194,0
70,7%
31,3%
44,3%
Totaal tuinbouwgewassen
06 Bloemen, planten, bollen, knollen, boomkwekerijgewassen
1209, 1212 zaaigoed ** *
Groenten (m.u.v. aardappelen), HS codes: hoofdstuk 07 m.u.v. 0701, 071010, 0714
**
Zaaigoed, HS2007 codes: 120921-26, 120929, 120930, 120991, 120999, 121230, 121299.
Bron: Eurostat – External Trade database; gebaseerd op importgegevens van EU Lidstaten
De EU25 importwaarde van Nederlandse tuinbouwgewassen is meer gegroeid dan de totale intra-EU25 importwaarde in de periode 2001-2005 (26 versus 21 procent). Dit is vooral te danken aan de enorme groei van de import van fruit uit Nederland (52 procent). Op basis van deze gegevens valt te op te maken dat Nederland de laatste jaren geen exportpotentieel op de EU markt voor tuinbouwproducten onbenut heeft gelaten. Voor de (nabije) toekomst is het exportpotentieel van Nederlandse tuinbouwproducten op de EU markt mede afhankelijk van de groei van de vraag én de productie in andere EUlidstaten. Vraagtoename in andere landen biedt de Nederlandse tuinbouw kansen; een toenemende productie daar kan worden gezien als bedreiging. Het is moeilijk te voorspellen hoe de verhouding vraag/productie zich gaat ontwikkelen.
40
Tabel 2.19 Importwaarde tuinbouwgewassen EU25, 2005 en procentuele verandering 2001-2005 Herkomstland
EU25 importwaarde (miljoen euro)
Mutatie importwaarde totaal tuinbouwgewassen (%)
2005
2001-‘02
2002-‘03
2003-‘04
2004-‘05
2001-‘05
EU25
32.964,4
6%
5%
1%
7%
21%
Nederland
10.349,1
8%
5%
3%
8%
26%
Bron: Eurostat – External Trade database; gebaseerd op importgegevens van EU Lidstaten
Import van tuinbouwgewassen De Nederlandse internationale handel in tuinbouwgewassen wordt gekenmerkt door een groot handelsoverschot. In 2005 was de exportwaarde bijna 2,7 keer zo groot als de importwaarde. Ongeveer 70 procent van het handelsoverschot bestond uit het handelsoverschot van siergewassen en boomkwekerijgewassen. Voor de internationale handel in fruit gold een klein handelstekort in 2005. De importwaarde van fruit vormt tevens het grootste aandeel (51 procent) in de totale invoerwaarde van tuinbouwgewassen in 2005. De importwaarde van groenten en siergewassen verschilde niet veel van elkaar in 2005. Tabel 2.20 Importwaarde tuinbouwgewassen Nederland 2005 en jaarlijkse procentuele verandering 2001-2005 Tuinbouwgewassen (CBS goederengroepen)
Importwaarde Aandeel in (miljoen euro) %
Mutatie importwaarde (%)
2005
2005
2001-‘02
2002-‘03
2003-‘04
2004-‘05
2001-‘05
Totaal tuinbouw gewassen (06+07*+08+120902)
5.140,5
100%
-1%
6%
-3%
14%
15%
06 Bloemen, planten, bollen, knollen, boomkwekerijgewassen
1.117,9
22%
4%
-2%
-2%
4%
4%
07 Groenten (m.u.v. aardappelen) *
1.201,6
23%
3%
-1%
-2%
5%
6%
08 Fruit
2.611,1
51%
-6%
16%
-6%
25%
28%
209,8
4%
2%
-8%
6%
7%
6%
120902 zaaigoed (m.i.v. sporen) m.u.v. zaaigoed voor voedergewassen *
Groenten (m.u.v. aardappelen), goederengroepen: hoofdstuk 07 m.u.v. 070101, -102, -103, 071001, 201, -401
Bron: CBS – Internationale handel. Zie bijlage 4.3 voor een uitgebreide tabel met gedetailleerde productcodes.
41
Anders dan voor de Nederlandse export van tuinbouwgewassen, was het aandeel van de EU als herkomstregio voor de Nederlandse import van tuinbouwproducten beperkt tot 48 procent in 2005. Een relatief groot aandeel van de Nederlandse import van tuinbouwgewassen, vooral siergewassen en fruit, kwam in 2005 uit Midden- en Zuid Amerika en Afrika. Na de EU was Afrika de belangrijkste herkomstregio voor de import van siergewassen in 2005. Voor de import van fruit was na de EU, Midden- en Zuid Amerika de belangrijkste herkomstregio. Verreweg de grootste toeleverancier van groenten was Spanje, op afstand gevolgd door België en Duitsland. De belangrijkste herkomstlanden voor zaaigoed zijn Frankrijk en de Verenigde Staten. Dat deze landen van betekenis zijn op het gebied van zaaigoed hangt sterk samen met het kennisniveau. Deze twee landen hebben samen met Nederland een vooraanstaande positie op het gebied van onderzoeks- en kennisinstellingen op het gebied van de tuinbouw en in het bijzonder de plantenveredeling. Tabel 2.21 Importwaarde tuinbouwgewassen Nederland 2005 naar land van herkomst Land van herkomst (exporteurs)
Aandeel in importwaarde (%) in 2005 Totaal 06 Bloemen, 07 Groenten tuinbouwplanten, (m.u.v. gewassen bollen, knollen aardappelen)*
Wereld
08 Fruit
120902 zaaigoed
5.140,5
1.117,9
1.201,6
2.611,1
209,8
100%
100%
100%
100%
100%
EU25
48%
38%
82%
37%
53%
EU15, waarvan:
46%
36%
77%
36%
50%
- Frankrijk
5%
2%
7%
4%
22%
- Duitsland
8%
10%
10%
5%
10%
- Italië
3%
6%
2%
1%
8%
- Ver. Koninkrijk
2%
2%
3%
2%
2%
- Spanje
16%
4%
40%
10%
2%
- België
10%
10%
11%
10%
1%
Noord-Amerika
4%
4%
1%
5%
15%
- VS
4%
4%
1%
5%
15%
18%
16%
3%
26%
7%
Azië**
6%
6%
3%
8%
9%
Oceanië
2%
1%
0%
2%
6%
16%
27%
5%
18%
2%
3%
7%
4%
1%
5%
(in miljoen euro) Wereld
Midden- en Zuid Amerika
Afrika Nabije- en Midden Oosten *
Groenten (m.u.v. aardappelen), goederengroepen: hoofdstuk 07 m.u.v. 070101, -102, -103, 071001, 201, -401
**
Azië: excl. Nabije- en Midden Oosten en Arabische Golfstaten
Bron: CBS – Internationale handel
42
Export en import van inputs voor de primaire tuinbouw Tabel 2.22 geeft de voorzieningsbalans weer van stikstofmeststoffen. Hieruit valt af te lezen dat Nederland ongeveer 90 procent van zijn productie van stikstofmeststoffen exporteert. Nederland is de op twee na grootste exporteur van stikstofmeststoffen in de wereld, met een aandeel van 7 procent (bron: TradeMap). Tabel 2.22 Voorzieningenbalans: Productie, afzet, invoer en uitvoer van stikstofmeststoffen, Nederland 2004/05 (miljoen kg)
Stikstofmeststoffen
Productie
Import
Binnenlandse afzet
Export
1.534,7
114,0
279,2
1374,6
Bron: LEI-LTC – Mest, mineralen en bestrijdingsmiddelen
Nederland is een netto exporteur van (land- en) tuinbouwmachines en werktuigen. De exportwaarde bedroeg 255 miljoen euro in 2005, waarvan het merendeel bestemd voor de EU (zie tabel 2.23). In de totale EU import van (land- en) tuinbouwmachines en werktuigen had Nederland een aandeel van slechts 7 procent (zie tabel 2.24). Tabel 2.23 Exportwaarde en importwaard machines en werktuigen voor de land en tuinbouw, Nederland, 2005 (miljoen euro) Land van bestemming / herkomst
Exportwaarde
Importwaarde
Wereld
255,2
109,8
EU25
161,3
67,1
EU15
144,6
66,3
*
Machines- en werktuigen voor de (land- en) tuinbouw, HS codes: 841931, 842481, 843210,-21,-29,-30,40,-80,-90, 8843353,-60, 843710
Bron: Eurostat – External Trade database
Tabel 2.24 Importwaarde machines en werktuigen voor de land- en tuinbouw EU25, 2005 en aandeel Nederland Jaar: 2005
Machines en werktuigen voor de (land- en) tuinbouw* *
EU25 totale importwaarde (miljoen euro)
2.138,5
Aandeel in EU25 totale importwaarde (%)
Aandeel in intraEU25 importwaarde (%)
Intra-EU25
Nederland
Nederland
82%
7%
9%
Machines- en werktuigen voor de (land- en) tuinbouw, HS codes: 841931, 842481, 843210,-21,-29,-30,40,-80,-90, 8843353,-60, 843710
Bron: Eurostat – External Trade database
43
2.3.2
UITGAANDE EN INKOMENDE BUITENLANDSE DIRECTE INVESTERINGEN (DBI)
Er zijn weinig gegevens beschikbaar over uitgaande en inkomende buitenlandse directe investeringen (BDI) op basis van activiteitenclassificatie, gespecificeerd naar bestemming en herkomst. De beschikbare gegevens zijn vaak in hoge mate geaggregeerd. Om een idee te krijgen van de orde van grote van inkomende en uitgaande BDI worden hieronder de bij De Nederlandse Bank beschikbare gegevens over de voorraad BDI aan het einde van ieder jaar voor de totale landbouw- en visserij besproken11. Figuren 2.1 en 2.2 laten zien dat de voorraad uitgaande en inkomende BDI sterk fluctueren over de jaren, mede onder invloed van de conjunctuur en speculatie. Deze fluctuaties zijn het gehele jaar door nog sterker waarneembaar in de stromen inkomende en uitgaande buitenlandse investeringen. De voorraad op een specifiek tijdstip bevat daardoor ook toevallige waarnemingen van buitenlandse investeringen. Figuur 2.1 laat zien dat de voorraad uitgaande buitenlandse investeringen schommelt rond een waarde van 200 miljoen euro. Ongeveer tweederde hiervan betreft investeringen in de Europese Unie, en daarbinnen vooral het eurogebied. Duitsland vormt het belangrijkste land van bestemming, met ongeveer 40 procent van de totale uitgaande BDI. Binnen Europa zijn Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk nog relatief belangrijke bestemmingslanden, met een aandeel van rond 7 procent. Tot en met 2002 was het aandeel van Spanje hiermee vergelijkbaar, maar in de laatste jaren is er nauwelijks of niet in dit land geïnvesteerd vanuit Nederland. Buiten Europa vormt de VS de belangrijkste bestemming van Nederlandse investeringen, maar evenals voor Spanje geldt dat het aandeel van de VS vanaf 2003 sterk is teruggelopen. Nederlandse bedrijven investeren in toenemende mate in de bloementeelt in Oost-Afrika (Kenia, Tanzania, Ethiopië). Er zijn op dit moment bijvoorbeeld ongeveer 10 Nederlandse rozenkwekerijen in Kenia. Productiefactoren als grond en arbeid zijn in Afrika in veel grotere hoeveelheden aanwezig dan in Nederland, bovendien is het klimaat geschikt voor de bloementeelt en kan worden bespaard op de energiekosten. Ook zijn er minder beperkende maatregelen vanuit de overheid over het gebruik van de groene ruimte en milieu. De arbeidsomstandigheden staan overigens af en toe ter discussie12. Andersom, heeft Nederland Afrikaanse investeringspartners jarenlange ervaring en hoogstaande kennis te bieden op het gebied van productkwaliteit en productieprocessen binnen de sierteelt. Ook wordt in Midden- en Zuid-Amerika geïnvesteerd, maar het gaat hier over de hele periode om ongeveer 5 procent van de Nederlandse BDI. Het hoge aandeel van deze regio eind 2005 betreft vermoedelijk een toevallige waarneming en duidt nog niet noodzakelijk op een trend. In deze regio gaat het om investeringen in bloemkwekerijen in bijvoorbeeld Colombia en Ecuador en bollenteelt in Chili (omgekeerde seizoen). Maar ongeveer de helft van de investeringen in deze regio betreft de Nederlandse Antillen en Aruba.
11
De voorraad betreft de waarde van de buitenlandse investeringen op een bepaald moment. De stroom buitenlandse investeringen (overnames, fusies, deelnemingen, etc.) gedurende het jaar ligt aanzienlijk hoger dan de voorraad aan het einde van het jaar.
12
Zie onder andere een artikel op www.indymedia.nl, Nederlandse werkslaven in Kenia, van 19 februari 2003.
44
Figuur 2.1
Voorraad uitgaande buitenlandse directe investeringen in landbouw en visserij naar bestemming, 1999-2005 (in miljoen euro)
350
300
250 Overige landen 200
Japan Afrika
150
Midden- en Zuid-Amerika Verenigde Staten
100
Overig Europa Totaal Europese Unie
50
0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Bron: De Nederlandse Bank – Eurosysteem (www.dnb.nl)
Figuur 2.2
Voorraad inkomende buitenlandse directe investeringen in landbouw en visserij naar herkomst, 1999-2005 (in miljoen euro)
400 350
300 250 Overige landen Japan
200
Afrika 150
Midden- en Zuid-Amerika Verenigde Staten
100
Overig Europa 50
Totaal Europese Unie
0
-50 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Bron: De Nederlandse Bank – Eurosysteem (www.dnb.nl)
45
De voorraad inkomende BDI in de Nederlandse landbouw- en visserijsector schommelt in de periode 1999-2001 rond een waarde van 160 miljoen euro. De hoge waarde eind 2002 wordt vermoedelijk bepaald door een toevallige waarneming. Onder invloed van de conjunctuur zijn in 2003 en 2004 buitenlandse investeringen sterk teruggelopen en is er zelfs sprake van desinvestering. In 2005 herstellen de buitenlandse investeringen zich weer. De Verenigde Staten en Duitsland zijn de belangrijkste buitenlandse investeerders, maar er is ook belangstelling uit “overige landen”. Niet bekend is om welke landen het hier gaat. Hoewel de ruimte voor het opzetten van nieuwe tuinbouwbedrijven in Nederland door buitenlandse investeerders beperkt is, zijn er relatief veel buitenlandse directe investeringen in de zaadteelt en plantenveredeling. Vrijwel alle internationale veredelingsbedrijven hebben een vestiging in Nederland. Vooral Amerikaanse bedrijven zijn hierin actief. Het gebruik van genetisch gemanipuleerde tuinbouwzaden is in Nederland, in tegenstelling tot Amerika, echter nog zeer beperkt, vanwege de strenge regelgeving hierover (commerciële productie en handel in genetische gemanipuleerde organismen is verboden in Europa en in Nederland). Om een beeld te geven van de betekenis van de buitenlandse investeringen kan worden gekeken naar de investeringen in de Nederlandse landbouw. Op jaarbasis investeert de Nederlandse landbouw in de periode 2001-2005 ongeveer 3,5 miljard euro in gebouwen, installaties, machines en apparaten (CBS, Nationale Rekeningen). Het geïnvesteerd vermogen betreft een veelvoud van dit bedrag en daartegen afgezet is de voorraad buitenlandse investeringen verwaarloosbaar. De uitgaande buitenlandse investeringen liggen in de periode 1999-2005 beduidend hoger dan de inkomende buitenlandse investeringen. Afgaande op de voorraadgegevens investeert Nederland per saldo op jaarbasis ongeveer 40 miljoen meer dan buitenlandse investeerders in de Nederlandse landbouw- en visserijsector. Toch gaat het in verhouding om beperkte bedragen en meer om incidentele investeringen in enkele tientallen bedrijven. De beschikbare informatie uit de literatuur en de interviews wijst ook uit dat buitenlandse investeringen geen specifieke aandacht heeft in de branche. Het verwerven van directe belangen in bedrijven in andere landen lijkt daarmee niet of nauwelijks in de strategie van de Nederlandse tuinbouwsector voor te komen.
2.3.3
INTERNATIONALE SAMENWERKING
Bij internationale samenwerking gaat het in de eerste plaats om politiek en beleidsmatig overleg met andere landen. In de tweede plaats gaat het om samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven in alle onderdelen van de keten. Politiek Politiek en beleidsmatig gaat het om overleg op Europees niveau (EU) en op wereldniveau, de zogenaamde wereldhandelsbesprekingen. Tot 1995 vonden deze in verschillende rondes plaats in het kader van GATT. In 1995 is de Wereldhandelsorganisatie opgericht (WTO). Dit is geen VN organisatie, maar een permanente zelfstandige verdragsorganisatie. De WTO is bedoeld voor het beslechten van handelsverschillen. De regels daarvoor worden door andere organisaties opgesteld. Op het terrein van voedingsgewassen is dit de zogenaamde Codex Alimentarius (regels op
46
het gebied van voedselveiligheid en gezondheid). Van deze organisatie zijn 165 landen lid, die samen 98 procent van de wereldbevolking omvatten. Gezien het belang van de Codex voor de levensmiddelensector en de landbouw zijn in Nederland het Ministerie van VWS en het Ministerie van LNV samen verantwoordelijk voor de Nederlandse bijdrage aan de Codex Alimentarius. Van de 23 comités waaraan Nederland deelneemt, zijn de delegatieleiders en hun plaatsvervangers afkomstig van één van beide Ministeries. Nederland is sinds de oprichting van de Codex Alimentarius lid en speelt hierin een zeer actieve rol. De Nederlandse regering wordt door maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven regelmatig aangesproken op de opstelling en positiebepaling van Nederland op Codex-bijeenkomsten. Dit gebeurt onder meer in de Codex Commissie Nederland (CCN), waarin zowel de overheid als ook het bedrijfsleven en consumentenorganisaties zijn vertegenwoordigd. Deze commissie komt in principe eens per jaar bij elkaar en dient als voorbereiding van de Nederlandse inbreng voor de Codex. (Bron: Ministerie van LNV) Op Europees niveau wordt de tuinbouwsector in Brussel vertegenwoordigd door het Ministerie van LNV en het Productschap Tuinbouw. De aanwezigheid van het Productschap bevordert dat snel kan worden ingespeeld op eventuele wijzigingen van het EU-beleid. Een voorbeeld hiervan is de regelgeving voor de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO), die het Productschap Tuinbouw uitvoert voor de Nederlandse voedingstuinbouw. Zowel op Europees als op mondiaal niveau streeft Nederland naar het bevorderen van eerlijke internationale concurrentie en het reduceren van handelsbelemmeringen. Op EU niveau vormt voorts harmonisatie (van regelgeving) een belangrijk onderwerp. Vanwege de voorsprong in termen van kosten, kennis en kwaliteit is de Nederlandse tuinbouw gebaat bij een vrije internationale handel. Eind juli 2006 zijn de onderhandelingen in het kader van de zogenaamde Doha Ronde van de Wereldhandelsorganisatie opgeschort. Er is nog geen vooruitzicht op een doorbraak, maar invloedrijke landen zijn begin dit jaar in Davos om de tafel gegaan om de draad weer op te pakken. De handhaving van landbouwsubsidies in de VS (Farm Bill) en het – tegen de wil van ontwikkelingslanden - opnemen van regels op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu vormen belangrijke struikelblokken in het bereiken van een akkoord. Wanneer geen akkoord bereikt wordt bestaat de kans dat de wereld uiteen valt in (regionale) handelsblokken en een volledig vrije wereldhandel weer wat minder in het bereik ligt. Sectoraal In een analyse van de tuinbouwsector constateert de Rabobank (2002) dat de komende jaren, naast investeren in kennis en innovatie, samenwerking in internationale ketens en netwerken voor elk van de tuinbouwsectoren instrumenten in de concurrentiestrijd worden. Evenals in andere studies (zie onder andere van Berkum, e.a., 2002) wordt ook een toenemende internationale samenwerking geconstateerd. Onder meer wordt gerefereerd aan de internationalisering van toeleveringsbedrijven (zaad, kassen, etc), waardoor kennis wordt verkocht aan buitenlandse partners, om de kosten van onderzoek en ontwikkeling sneller terug te verdienen. Daardoor kan de buitenlandse producent van de Nederlandse kennis profiteren en de kwaliteit van hun product verbeteren. Deze trend speelt vooral in de voedingstuinbouw. In de sierteelt wisselt de mate waarin kennis snel en makkelijk overdraagbaar is per subsector (snijbloemen, bloembollen, planten, bomen). 47
Dit komt onder andere door de grote variatie in producten en varianten van producten en daaraan verbonden teelttechnische eisen. Daarnaast wordt kennisoverdracht beperkt via het gebruik van patenten. Door de veranderde marktverhoudingen zijn het niet langer landen of clusters van landen die met elkaar concurreren, maar parallelle internationale ketens. Verticale samenwerking in een keten is nodig om te anticiperen op de gevarieerde eisen van consument en het internationaal grootwinkelbedrijf. Internationale samenwerking is nodig voor telers, wanneer zij, samen met buitenlandse collega’s, jaar rond aan de bloemen en voedselhandel willen leveren, die op hun beurt de multinationale grootwinkelbedrijven bevoorraden. Grootwinkelbedrijven organiseren hun inkoop bij voorkeur via langlopende contracten met handelsorganisaties die een breed assortiment lokale en importproducten kunnen leveren. Mede daardoor is de betekenis van veilingen in de voedingstuinbouw als toeleverancier veranderd. De veilingen in de sierteelt ontlenen een deel van hun kracht aan hun neutraliteit. Zij kunnen hun rol als dienstverlener handhaven en hoeven niet als handelsbedrijf te opereren. Tegelijkertijd ontstaan er naast verticale samenwerkingsverbanden, horizontale samenwerkingsverbanden tussen telers onderling. Op die manier kunnen zij grote volumes leveren en investeringen in productvernieuwing en marketing bekostigen en terugverdienen. Ook is duidelijk dat verse producten niet over grote afstanden kunnen worden vervoerd. Daardoor blijft er voor een belangrijk deel van de tuinbouw sprake van regionale markten, overigens van grote omvang. Europa is de relevante markt voor Nederland voor wat betreft bloemen en groenten (en paddestoelen). Wel neemt de betekenis van Afrika en Latijns-Amerika toe voor wat betreft de aanlevering van bulkbloemen, vooral rozen (Afrika) en trosanjers (Zuid-Amerika). Het grote verschil in productiekosten compenseert vooralsnog de hoge transportkosten (luchtvracht). Bloemen kennen ook een gunstiger volume/gewicht verhouding dan groenten. Voor fruit, bloembollen, boomkwekerijproducten en pot- en perkplanten is sprake van een wereldmarkt, omdat een deel van de producten wel over grote afstanden over zee zijn te vervoeren.
2.3.4
CONCURRENTIEPOSITIE
Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie in tuinbouwgewassen. Dit blijkt onder meer uit de positie die Nederland inneemt als exporteur, zowel mondiaal als in Europees verband. Nederland was in 2005 de nummer één exporteur van siergewassen in de wereld met een aandeel van 50,4 procent van de wereldexport (bron: TradeMap). De op één na grootste exporteur van siergewassen in de wereld, ver onder Nederland, was Colombia (7,2 procent), gevolgd door Italië (5,5 procent), België (4,9 procent) en Denemarken (4,1 procent). Nederland was in 2005 tevens de grootste exporteur van groenten in de wereld met een aandeel van 12,4 procent van de wereldexport (bron: TradeMap). De op één na grootste exporteur van groenten in de wereld was Spanje (12,1 procent), gevolgd door Mexico (10,1 procent), China (9,6 procent) en de Verenigde Staten (7,7 procent). 48
Nederland staat op de negende plaats op de wereldranglijst van exporteurs van fruit met een aandeel van 2,8 procent van de wereldexport (bron: TradeMap). Dit betreft voor een belangrijk deel ook wederuitvoer van geïmporteerd fruit. De grootste exporteur van fruit in de wereld is de Verenigde Staten (13,9 procent). Nederland is de grootste exporteur van plantaardig uitgangsmateriaal. Ongeveer 24 procent van de totale wereld exportwaarde komt van Nederlandse bodem. Nederland had in 2005 een aandeel van 21,3 procent in de EU25 totale importwaarde van tuinbouwgewassen en een aandeel van 31,4 procent in de intra-EU25 import van tuinbouwgewassen. Voor siergewassen was dit aandeel bijna drie keer zo hoog (respectievelijk 59,8 en 70,8 procent). Ook op de EU markt voor zaaigoed had Nederland een relatief groot aandeel. In de totale Europese export van plantaardig uitgangsmateriaal heeft Nederland een aandeel van 47 procent. In diverse studies komt naar voren dat Nederland comparatieve handelsvoordelen heeft in bloemen en groenten, kortom: tuinbouwproducten. Dit gegeven duidt direct aan in welke economische activiteit Nederland relatief sterk is. In ieder geval is op lange termijn de positie van bloemen (bloembollen, planten, snijbloemen) het sterkst (Hinloopen en van Marrewijk, 1999)13. Deze comparatieve handelsvoordelen duiden er direct op dat Nederland op dit punt in vergelijking met andere landen sterk gespecialiseerd is. We hebben geen specifiek onderzoek gevonden naar de samenhang tussen deze comparatieve voordelen en kenmerken van de tuinbouwsector in Nederland. Uit de beschikbare literatuur leiden we af dat Nederland zich in enkele opzichten onderscheid van concurrerende landen. Dit zijn bijvoorbeeld: − − −
−
Het opereren in een omgeving van open en vrije concurrentie (de tucht van de (wereld)markt); De concentratie van tuinbouwactiviteiten in een beperkt aantal gebieden14; De hoge mate van samenwerking, in het verleden tot uiting komend in coöperatieve actie (veilingwezen, proeftuinen), tegenwoordig meer in de vorm van samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en kennisinstituten. Deze bedrijven en instituten hebben op zich vaak hooggespecialiseerd op specifieke onderdelen van de keten (productie; handel, kennisontwikkeling); Een sterke neiging tot innovatie, mede voortkomend uit de internationale concurrentie, waardoor een sterk kostenbewustzijn en een sterke (kennis)infrastructuur bestaat.
In recente jaren krijgt de coöperatieve aanpak vorm via het concept van Integrale Ketenbeheersing en het markt- of consumentgericht denken, in combinatie met
13
In dit onderzoek is op basis van aandelen van herkomstlanden in de invoer van specifieke landengroepen vastgesteld in welke producten het herkomstland relatief sterk is.
14
In dit verband wordt vaak verwezen naar Porter, die clustering van activiteiten aanmerkt als een belangrijke determinant van comparatieve voordelen.
49
internationale samenwerking, zowel verticaal binnen de keten, als horizontaal tussen primaire producenten. Via deze vormen van samenwerking worden marktrisico’s gedeeld. Omdat tuinbouwproductie in alle delen van de wereld tot ontwikkeling komt, staat de positie van Nederland, als relatief kleine producent en grote handelaar in tuinbouwproducten voortdurend onder druk. Via specialisatie in het beheer van goederenstromen (in het bijzonder van planten en bloemen) zou Nederland een belangrijke speler kunnen blijven in de wereldmarkt. In dit concept worden de goederen virtueel verhandeld via Nederland, maar fysiek direct van de (buitenlandse) producent, naar de (buitenlandse) afnemer vervoerd. Op het perspectief van de sector gaan we in het volgende hoofdstuk nader in.
2.3.5 − −
−
−
−
−
−
− −
TUSSENTIJDSE CONCLUSIES De totale exportwaarde van tuinbouwgewassen bedroeg ongeveer 13,7 miljard euro in 2005. In de periode 2001-2005 groeide deze met 18 procent. Het belangrijkste exportproduct zijn siergewassen, die ruim de helft van de exportwaarde omvatten. Snijbloemen vormen daarbinnen het belangrijkste product met ongeveer een kwart van de totale exportwaarde (de helft van de export van siergewassen). Ruim een kwart van de exportwaarde betreft groenten. Fruit heeft een aandeel van ruim 15 procent en zaaigoed 4 procent. Vooral de (weder)export van fruit groeide in de afgelopen jaren spectaculair, namelijk met 45 procent in de periode 2001-2005, terwijl de totale exportwaarde van de tuinbouwsector in die periode met 18 procent groeide. Het overgrote deel van de export (86 procent) gaat naar ander EU landen. Duitsland is verreweg de grootste afnemer, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Vanwege de dominante positie van Nederland in de intra-Europese export is het exportpotentieel in tuinbouwproducten beperkt. Vooral bij fruit liggen er mogelijkheden. Maar dan gaat het vooral om wederuitvoer, omdat het grootste deel van het fruit van elders geïmporteerd moet worden. Vanwege de sterke groei van de import en export van fruit en de handhaving van de positie in tuinbouwproducten lijkt het erop dat Nederland in de afgelopen jaren weinig exportpotentieel onbenut heeft gelaten. Nederland kent een groot handelsoverschot in tuinbouwproducten. De exportwaarde is bijna drie keer groter dan de importwaarde. Alleen bij fruit kent Nederland een klein handelstekort. De EU is als importgebied minder van betekenis. Bijna de helft van de importwaarde komt uit andere EU landen. Midden- en Zuid-Amerika en Afrika zijn naast de EU belangrijke herkomstgebieden voor siergewassen en fruit. Frankrijk en de VS zijn belangrijke leveranciers van zaaigoed, Spanje, België en Duitsland van groenten. Nederland is de op twee na grootste exporteur van stikstofmeststoffen. Het aandeel in de wereldexport is 7 procent. Nederland is netto exporteur van machines voor land- en tuinbouw. De export is grotendeels naar EU landen, maar het aandeel van Nederland in de EU import bedraagt slechts 7 procent.
50
−
−
−
−
−
Directe buitenlandse investeringen in landbouw- en visserij van Nederland in het buitenland liggen hoger dan buitenlandse investeringen in dezelfde sector in Nederland. In de periode 1999-2005 bedroeg de voorraad buitenlandse directe investeringen van Nederland aan het einde van het jaar gemiddeld 250 miljoen euro. Deze betroffen voornamelijk de EU (65 procent) en tot en met 2002 de VS (25 procent). In de jaren 1999-2003 en in 2005 bedroeg de voorraad buitenlandse investeringen in de Nederlandse landbouw en visserij aan het einde van het jaar gemiddeld 160 miljoen euro. Deze investeringen kwamen grotendeels uit andere EU landen (ongeveer 60 procent) en de VS (13 procent). Onder invloed van de conjunctuur vielen de buitenlandse investeringen in 2003 en 2004 vrijwel volledig weg. Internationale samenwerking op politiek terrein betreft de samenwerking op Europees niveau en op wereldschaal in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Belangrijke uitgangspunten voor Nederland zijn de bevordering van vrijhandel op alle niveaus en harmonisatie van regelgeving binnen Europa. Internationale samenwerking binnen de sector neemt de laatste jaren sterk toe. Internationalisering van toeleverende bedrijven (zaad, kassen, e.d.) leidt tot verkoop van kennis, waardoor de kwaliteitsverschillen tussen Nederlandse en buitenlandse tuinbouwproducten afneemt. Dit speelt vooral in de voedingstuinbouw. De veranderende marktverhoudingen leiden tot concurrentie tussen parallelle internationale ketens. Verticale samenwerking in een keten is nodig om te anticiperen op de gevarieerde eisen van consument en het internationaal grootwinkelbedrijf. Tegelijkertijd ontstaan er meer en meer horizontale samenwerkingsverbanden tussen telers. Hierdoor kan een groot volume worden gegarandeerd en kunnen investeringen in productvernieuwing en marketing gezamenlijk worden bekostigd en terugverdiend.
51
3
ONDERDEEL II – PERSPECTIEF
3.1
ALGEMEEN
De Nederlandse tuinbouwsector is een zeer divers samengesteld cluster van bedrijven, schakels en ketens, dat onder invloed van globalisering, toenemende handelsliberalisatie en opkomende economieën zeer sterk in beweging is. Binnen dit cluster gelden voor elke subsector en deelactiviteit specifieke omstandigheden, waardoor het toekomstperspectief per deelactiviteit verschilt. Niettemin is een aantal omstandigheden voor het gehele cluster vergelijkbaar. De belangrijkste gemeenschappelijke factor is internationale concurrentie. De sector opereert nagenoeg onbeschermd in de wereldmarkt en staat dus sterk onder invloed van de “tucht” van de wereldmarkt, waardoor de winstmarges sterk onder druk staan. Wil Nederland de relatief sterke internationale concurrentiepositie in diverse deelmarkten behouden is het noodzakelijk de kostprijs per eenheid product voortdurend te verlagen, de blik gericht te houden op de wensen van de consument en afnemers (vraaggericht handelen) en in samenhang daarmee nieuwe producten en diensten te ontwikkelen met een hogere toegevoegde waarde. De relatief hoge kosten van arbeid, grond en energie (voor de glastuinbouw) vormen enerzijds risicofactoren, maar bieden tegelijkertijd sterke incentives voor innovatie. Onder invloed van de noodzaak tot kostenverlaging zijn trends waarneembaar die ook de komende jaren het beeld van de sector bepalen: −
− −
− −
−
Schaalvergroting. Deze is nodig om enerzijds winstgevend te kunnen opereren, maar anderzijds ook om investeringen te kunnen bekostigen en voldoende marktkracht te behouden. In samenhang met de schaalvergroting is er in de primaire sector een segment van (voornamelijk oudere) tuinders, dat langzaam maar zeker kleiner wordt en op termijn vrijwel verdwijnt. Mechanisering en robotisering, welke noodzakelijk zijn voor besparingen op de arbeidskosten (diepte-investeringen) en kwaliteitsborging. Plantenveredeling en gewasbescherming. In deze activiteiten is niet langer alleen oog voor het verhogen van de productie en het reduceren van de gevoeligheid voor ziekten, e.d., maar vooral ook voor de wensen van de afzetmarkt (voedselveiligheid, milieu, arbeidsomstandigheden, e.d.). Energiebesparing in de glastuinbouw, noodzakelijk vanwege kostenbeheersing. Marktgericht handelen. Hierbij gaat het niet alleen om het voldoen aan de wensen van de afnemers, maar ook om het aanbieden van nieuwe (onderscheidende) producten en diensten. Samenwerking in de keten, zowel verticaal als horizontaal. De nieuwe vormen van samenwerking bouwen voort op het coöperatieve Nederlandse model en bieden grote en kleine producenten en handelaars de mogelijkheden om zich sterk te specialiseren in specifieke producten of activiteiten en tegelijkertijd de risico’s te spreiden.
52
Tegelijkertijd blijft er een zekere ruimte voor het klein- en middenbedrijf, namelijk voor bedrijven die zich toeleggen op het bedienen van specifieke niches in de markt met een hoge toegevoegde waarde (speciale producten en diensten). Volgens de geïnterviewden is het coöperatieve model mogelijk een van de belangrijkste determinanten van de sterke positie van de Nederlandse tuinbouwsector. Dit model blijkt ook niet exporteerbaar of overdraagbaar naar andere landen. Via de samenwerking kunnen de kosten van innovatie en marktrisico’s worden gedeeld door de betrokken partijen. Buitenlandse producenten en handelaren die vaker solistisch opereren kunnen in mindere mate terugvallen op andere partners in de keten dan de Nederlandse bedrijven. In andere landen nemen handelsbedrijven vaak een dominante positie in en worden risico’s afgewenteld op de producenten. Niet ondenkbaar is dat in Nederland vergaande schaalvergroting een zeker risico betekent voor het voortbestaan van het coöperatieve model. Onder invloed van ontwikkelingen in andere landen is op de Europese markt voor groenten de regie inmiddels overgenomen door handelsorganisaties. Een andere gemeenschappelijke ontwikkeling is globalisering of internationalisering. De veranderde marktverhoudingen betekenen dat niet langer landen of clusters van landen met elkaar concurreren, maar parallelle internationale ketens. Om in de concurrentiestrijd te blijven zijn Nederlandse bedrijven genoodzaakt zich aan te sluiten bij deze internationaal opererende ketens. Belangrijkste gevolgen van globalisering zijn dat afstand minder belangrijk wordt en dat kennis zich relatief snel verspreid. Alleen op het gebied van patenten op innovaties in de sfeer van mechanisatie, robotica en plantenveredeling kan een zekere bescherming van kennis optreden. Maar juist in deze sectoren bestaat al een hoge mate van internationalisering, waardoor de kennis praktisch wereldwijd beschikbaar is. Wereldwijd nemen zowel de vraag naar tuinbouwproducten, als de productie van tuinbouwproducten toe. Omdat versproducten (groenten, snijbloemen, paddestoelen) niet over lange afstanden kunnen worden vervoerd blijft de wereldmarkt van deze producten verdeeld in blokken, welke ongeveer parallel lopen met continenten. In de locale vraag wordt voor een belangrijk deel voorzien door locale en regionale productie. Voor versproducten blijft Europa daarmee de belangrijkste afzetmarkt van Nederland. Voor andere tuinbouwproducten (fruit, bomen en heesters, planten, zaaigoed, bloembollen en ander plantaardig uitgangsmateriaal) vormt de vervoersafstand minder een belemmering en is in grotere mate sprake van een wereldmarkt. Maar in alle opzichten geldt dat Nederland als relatief kleine producent zich naar verwachting alleen via internationale samenwerking in de internationale concurrentiestrijd kan handhaven (Rabobank). De Europese markt vormt de belangrijkste afzetmarkt voor de Nederlandse tuinbouw. Omdat de bevolkingsgroei beperkt is, wordt de toename van de vraag vooral bepaald door de groei van het inkomen per hoofd. Dit bedraagt gemiddeld ongeveer 2 procent per jaar. De vraag naar luxe tuinbouwproducten en voorbewerkte producten zal het komende decennium toenemen, met een sterke nadruk op gezondheid, gemak en beleving. Daardoor zijn de perspectieven voor de sierteeltsector gunstiger dan voor de voedingsgewassen. (Silvis en de Bont, 2005). De uitbreiding van Europese Unie biedt exportkansen, maar tegelijkertijd toenemende concurrentie, al wordt dit niet als grote bedreiging gezien. Vanwege het luxe karakter van het Nederlandse exportproduct zijn de exportkansen sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de koopkracht in de nieuwe lidstaten. Voor Nederland is het zaak de 53
exportkansen zoveel mogelijk te benutten en tegelijkertijd de regiefunctie in de nieuwe lidstaten te versterken. Een ander generiek element is de wijziging van Europees beleid. Dit is aan het verschuiven van directe subsidiëring van productie (veeteelt en akkerbouw vooral) naar plattelandsontwikkeling, het realiseren van rechtvaardige concurrentieverhoudingen binnen Europa en een gezamenlijke politiek naar zogenaamde Derde Landen. Dit laatste onder meer via de onderhandelingen in het kader van de WTO. Maar ook op het gebied van milieu en arbeid speelt Europees beleid een belangrijke rol. De veranderingen in beleid hebben op verschillende manieren consequenties. Op milieugebied loopt het Nederlandse beleid voorop, zodat verdere aanscherping van Europese regels weinig effect zal hebben op de Nederlandse tuinbouw. Op het gebied van arbeid zijn de Nederlandse regels voor seizoensarbeid en de toelating van arbeid uit de nieuwe lidstaten strenger dan andere Europese landen. Verruiming van de regels komt de sector daarmee ten goede. De tuinbouwsector onderzoekt momenteel op welke wijze de beschikbare Europese middelen voor plattelandsontwikkeling kunnen worden ingezet in het voordeel van de sector.
3.2
VOEDINGSGEWASSEN
3.2.1
GROENTEN
Vollegrondsgroenten De productie van vollegrondsgroenten in Nederland is ten opzichte van andere Europese landen van bescheiden omvang. Toch behoort Nederland samen met de Verenigde Staten en Spanje tot de drie grootste exporteurs ter wereld (zie paragraaf 2.3). Echter, de internationale markt voor groenteproducten verandert snel. Consument en detailhandel stellen hoge eisen aan het product, grote retailorganisaties nemen de regie in de keten over en de concurrentie op belangrijke exportmarkten neemt toe. Zo is er een toename van de productie van vollegrondsgroenten in andere Europese landen, in het bijzonder Duitsland en Frankrijk, mede als gevolg van de afbouw van Europese subsidies voor de akkerbouw. Het LEI heeft in 2002 de internationale concurrentiepositie van deze subsector in kaart gebracht. De resultaten van de SWOT analyse zijn opgenomen in tabel 3.1. Op basis van de analyse ziet het LEI vijf strategische thema’s, die voor een belangrijk samenvallen met de eerder besproken algemene trends, namelijk: −
−
Ketensamenwerking. Omdat het moeilijk zal zijn om als Nederlandse producenten(vereniging) een directe toegang te krijgen tot supermarktketens in het buitenland moet (horizontale) samenwerking gezocht worden met producenten(verenigingen) in het buitenland. Tegelijkertijd moet gestreefd worden naar een sterke (voorkeurs) positie bij in Nederland opererende internationale supermarktketens (verticale samenwerking) om indirect en op termijn toegang tot andere landen te verkrijgen. Kwaliteit. Supermarkten hanteren vrijwel zonder uitzondering een kwaliteitsprogramma met strenge eisen op het gebied van natuur- en milieubescherming, bedrijfshygiëne, voedselveiligheid en arbeidsvoorwaarden en stellen dus eisen aan het totale productie- en verwerkingsproces. Invoering van 54
−
−
−
gecertificeerde kwaliteitzorg door de keten (inclusief mogelijkheden voor tracking en tracing) is hier gewenst. Productinnovatie. Hier gaat het vooral om het bedienen van het topsegment van de Europese afzetmarkt. Informatie-uitwisseling met de detailhandel en veredeling (verticale samenwerking) over consumententrends en productinnovaties en gezamenlijke ontwikkeling én introductie van nieuwe, lucratieve producten die passen in trends als gemak, gezond, grazen en specialiteiten. Arbeid. De sector kent een hoge arbeidsbehoefte en sterke pieken in de arbeidsbehoefte. Twee zaken zijn van belang, namelijk (a) reductie van de arbeidsbehoefte via mechanisatie en (b) harmonisatie van regelgeving op het gebied van gelegenheidsarbeid (deze zijn niet in alle Europese landen gelijk). Gewasbescherming. Analoog aan de arbeidsbehoefte zijn op het gebied van gewasbescherming twee zaken van belang: (a) innovaties in teelttechniek en plantmateriaal om de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen te reduceren en (b) harmonisatie van Europese regels (Nederland loopt voorop wat betreft milieuregels).
Tabel 3.1
Sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen voor de Nederlandse vollegrondsgroentesector
Sterkte
Zwakte
−
prima vakmanschap en kennisniveau
−
geringe marktgerichtheid en productinnovatie
−
hoge opbrengst, kwaliteit en oogstzekerheid
−
kleinschaligheid en zwakke financiële positie
−
professionele leveranciers van productiemiddelen en diensten
−
hoge arbeidskosten en geringe mechanisatie
Kansen
Bedreigingen
−
grote en koopkrachtige markten nabij
−
kleine thuismarkt, dus afhankelijk van export
−
AGF-afdeling gezichtsbepalend voor supermarktketen
−
technologische inhaalslag en groei productie en zelfvoorziening in buitenland
−
Productinnovaties met hoge winstmarges
−
opkomst discounters en prijsconcurrentie
−
groei buitenhuishoudelijke consumptie
−
voorkeur voor product van eigen bodem
−
ketensamenwerking en -verkorting
−
krappe Nederlandse arbeidsmarkt
−
kwaliteitszorg en voedselveiligheid
−
knellend milieubeleid in Nederland
Bron:Stokkers, e.a., LEI, 2002.
Glasgroenten Ondanks de relatief beperkte productie-omvang is de Nederlandse glasgroentesector wereldwijd toonaangevend, als technologisch innovator, als toeleverancier van productiemiddelen, uitgangsmateriaal en kennis, en als producent en exporteur van vruchtgroenten. De belangrijkste producten zijn tomaten, komkommers en paprika’s. 55
Nederland is de derde wereldexporteur, na Spanje (Europa) en Mexico (VS). Turkije is de tweede producent ter wereld en exporteert vooral naar Rusland en Saoedi-Arabië. China is de grootste producent. De belangrijkste afzetmarkt voor Nederland is Europa, in het bijzonder Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. De belangrijkste concurrenten zijn locale producenten in de genoemde landen en verder Spanje en in mindere mate Marokko (voor Frankrijk), Spanje (voor VK) en Italië (voor Duitsland). Tot slot is Israël in bepaalde segmenten (paprika, biologische producten) een belangrijke concurrent. Een analyse van het LEI wijst uit dat de Nederlandse glastuinbouw op vrijwel alle relevante punten een sterke (concurrentie)positie heeft (Wijnands en Poot, 2004). De branche is kennisintensief, met een hoog innovatief vermogen en leidend in teelttechniek. De thuismarkt en belangrijkste afzetmarkten zijn hoogontwikkeld. Er is een volledig tuinbouwcluster, waarin bedrijven van zaadbedrijf tot supermarkt goed zijn vertegenwoordigd. Ruimtelijke ordeningsvraagstukken (grondprijs, verkeerscongestie) en vooroplopende milieuwetgeving zijn minder sterke aspecten van de branche. Spanje en Frankrijk komen dicht in de buurt van Nederland, gevolgd door Polen en het Verenigd Koninkrijk. Tabel 3.2
Kenmerken van de afzetmarkten (a) en strategische keuzes (b)
Kenmerken
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Polen
Belangrijk afzetkanaal
Supermarkt/ discounter
Full-service supermarkt
Supermarkt
Buurtwinkels, hypermarkt
Dominante concurrentiestrategie
Prijs
Toegevoegde waarde, Service Kwaliteit
Assortiment
Prijs
Typering AGF assortiment
Smal pakket
Breed assortiment
Breed assortiment, convenience
Binnenlandse producten
Ontwikkeling
Breder AGF assortiment
Opkomst discounters
Opkomst discounters, “out-of home” belangrijk
Sterke opkomst Westerse supermarkten
Strategische keuzes per land
Kostprijs
Productkwaliteit
Marktfocus
Niche
Toelichting strategie
Sterke discounters, daarna uitrollen naar andere landen
Hogere inkomens, bereid te betalen voor gegarandeerde kwaliteit (inclusief belevingsaspecte n
Vraag naar smaak, speciaal, gezellig en bijzonder. Via de markt kunnen imago en penetratie worden verbeterd (ook naar Zuid-Europa). Samenwerking met lokale partijen aanbevolen
Starten met de kapitaalkrachtige consument en bij verdere economische verbreden naar andere Zuid- en Oost-Europese landen.
(a)
Bron: Wijnands en Poot, Agrimonitor, december 2004
(b)
Bron: Wijnands en Poot, Agrimonitor, januari 2005
Volgens Wijnands en Poot (2004, 2005) liggen de belangrijkste kansen op de bestaande markten (Duitsland, Verenigd Koninkrijk en Frankrijk). De marktontwikkeling in Polen biedt mogelijkheden via de opkomst van internationale supermarktketens. De 56
ontwikkelingen in Frankrijk zijn van belang voor het verbreden van de marktportfolio (behoefte aan een breed assortiment). Bovendien is Frankrijk van betekenis voor de ZuidEuropese markt, omdat de Franse supermarktformules daar dominant worden (tabel 3.2). Dus ook voor de glasgroentesector gelden de strategische thema’s die eerder genoemd zijn, dat wil zeggen dat marktgericht handelen, kostenbeheersing, innovatie en samenwerking (bundeling krachten) van cruciaal belang zijn.
3.2.2
FRUIT
Het perspectief voor de primaire producenten van fruit is vergelijkbaar met de positie van de groentesector. Nederland is internationaal een kleine producent. De belangrijkste teelten zijn appels en peren. De belangrijkste afzetmarkten voor de eigen productie zijn Duitsland (appels) en het Verenigd Koninkrijk (peren). De consumptie van appels en peren staat onder druk van een verdergaande substitutie door ander (vaak exotisch) fruit en snacks. Op dit moment is de positie bij peren (vooral in het Verenigd Koninkrijk) sterker dan die van appels. Bij appels is er verlies van marktaandeel aan Duitsland en België. Ook neemt de concurrentie uit landen op het zuidelijk halfrond toe. In beide deelmarkten bieden enkel nieuw ontwikkelde rassen goede perspectieven15. Evenals in de gehele tuinbouw vormen de kosten per eenheid product, de beschikbaarheid van seizoensarbeid, en gewasbescherming belangrijke bepalende factoren voor de positie van de fruitsector. Enerzijds schaalvergroting en innovatie en anderzijds harmonisatie van regelgeving op het gebied van seizoensarbeid zijn noodzakelijk om de positie van deze sector te versterken. Evenals bij de groenten vindt steeds meer bundeling van de afzet plaats. In de fruitsector speelt het bedrijf “Fruitmasters” een dominante rol. Voor de vraag vanuit de markt is het noodzakelijk een breed aanbod te kunnen aanbieden. De Nederlandse productie is daarvoor niet breed genoeg. Via import en doorvoer van fruit uit andere delen van de wereld slagen Nederlandse handelsbedrijven er in om in dit brede assortiment te voldoen. In de fruitsector is de afzetorganisatie daarmee de belangrijkste speler.
3.2.3
PADDESTOELEN
De export van verse champignons is gericht op de Europese markt, waarop Nederland steeds meer concurrentie ondervindt vanuit Polen. Door schaalvergroting is het areaal vrijwel gelijk gebleven, maar het aantal bedrijven gehalveerd. Het Verenigd Koninkrijk vraagt om een diep assortiment (sorteringen, verwerkingen en verpakkingen), Duitsland en Frankrijk om een gevarieerd aanbod van (verse) paddestoelen. De productie van andere paddestoelen is nog beperkt. Via productontwikkeling kan aan de vraag worden tegemoet gekomen.
15
Zie Silvis en de Bont (2005). De belangrijkste in Nederland geteelde appelrassen zijn Elstar en Jonagold. Bij de peren is Conference het ras waarvoor het Nederlandse klimaat uitermate geschikt is. Andere landen zijn te koud (Polen) of te warm (Spanje) voor dit ras.
57
3.3
SIERGEWASSEN
3.3.1
SNIJBLOEMEN EN PLANTEN
Naar verwachting groeit de Nederlandse afzet van snijbloemen de komende jaren met ruim 3 procent per jaar en die van planten met bijna 4 procent per jaar. De belangrijkste groeimarkten zijn het Verenigd Koninkrijk, Rusland en Spanje. Ook in Ierland groeit de vraag sterk, evenals in Spanje, Portugal en Midden-Europa. Desondanks blijft WestEuropa de belangrijkste afzetmarkt. Tweederde van de afzet gaat naar Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Nederland en België. Nederland is voor beide productgroepen Europees marktleider, maar voor beide segmenten verwacht het Bloemenbureau een toename van het marktaandeel. Bij de snijbloemen van 60 tot 62 procent en bij de planten van 44 naar 51 procent. Nederland onderscheidt zich van andere aanbieders door: − − −
Het jaarrond leverbare, zeer brede en diepe assortiment; De goede prijs/kwaliteit verhouding; Het vermogen om zowel kleinschalige (bloemisten) als grootschalige inkopers ((ketens van) supermarkten, tuincentra, bouwmarkten, e.d.) te bedienen.
De drijvende kracht achter deze succesfactoren is voortdurende innovatie en goede oriëntatie op de afzetmarkten (logistiek en marketing). De gespecialiseerde bloemist blijft het belangrijkste afzetkanaal. Het verlies aan marktaandeel aan de grootschalige detailhandel wordt gecompenseerd door de toenemende consumptie. Een groeiend aantal bloemisten richt zich op de zakelijke markt of sluit zich aan bij bloemistenketens, die in sommige landen sterk groeien. De belangrijkste risicofactoren zijn volgens het Bloemenbureau gelegen buiten de branche. De belangrijkste zijn de koers van de euro en de ontwikkeling in de BTW tarieven en de gevolgen daarvan voor de concurrentieverhoudingen, en structurele verkeerscongestie. Op dit moment geldt voor sierproducten het lage BTW tarief (6 procent), maar verhoging naar het normale tarief (19 procent) wordt op Europees niveau overwogen. De resulterende prijsstijging zal de ontwikkeling van de Europese vraag ongunstig beïnvloeden. Een stijging van de koers van de euro brengt Europa in een nadelige positie ten opzichte van concurrenten van buiten Europa. Toenemende drukte op het Nederlandse (en Europese) wegennet werkt niet alleen ongunstig uit op de kosten van vervoer, maar brengt zekere risico’s mee voor het behoud van kwaliteit van het vervoerde product en tijdige levering. Het Bloemenbureau Holland (Flower Council Holland) verricht op regelmatige basis uitgebreide en gedetailleerde analyses van de perspectieven op de verschillende afzetmarkten. Nadere informatie kan worden verkregen bij deze organisatie (www.flowercouncil.org/nl).
58
3.3.2
BOOMKWEKERIJPRODUCTEN
De omvang van de sector is de afgelopen decennia sterk toegenomen en het assortiment verbreed. Nederland is de belangrijkste exporteur in Europa, gevolgd door België en Italië. De productiebedrijven exporteren zelf; er is geen dominante handelspartij op de markt. De markt is meer dan andere deelmarkten conjunctuurgevoelig en afhankelijk van institutionele vraag (vraag naar park- en laanbomen door overheden). De levering van een breed assortiment geeft de sector een stevige basis. De gunstige ligging en goede logistiek zorgen dat het product snel op de gewenste plaats kan worden geleverd. De vraag zal de komende jaren toenemen onder invloed van de welvaartsstijging. De concurrentie is toegenomen door de uitbreiding van de EU (vooral Polen). Toch is de verwachting dat deze toegenomen concurrentie hoofdzakelijk een tijdelijke bedreiging vormt, omdat op termijn de vraag sterk zal toenemen. De afzet van de producten wordt gevoeliger voor impulsaankopen, onder meer onder invloed van weersomstandigheden en bijvoorbeeld acties van bouwmarkten. De ontwikkeling van de institutionele markt zal de komende jaren worden geremd door afnemende overheidsbudgetten.
3.3.3
BLOEMBOLLEN
Nederland domineert de productie en handel in bloembollen, met een aandeel van 70 procent in de wereldproductie en 80 procent in de wereldhandel. Ook de productie op het zuidelijk halfrond is vrijwel volledig in Nederlandse handen. Driekwart van de productie wordt direct geëxporteerd deels voor broeierij (kweek bolbloemen) en deels voor droogverkoop. De afzet in Nederland wordt voor 95 procent gebruikt voor de productie van bolbloemen. De overige 5 procent is bestemd voor droogverkoop. De belangrijkste afzetmarkten zijn de Verenigde Staten, Japan en de grote EU landen (Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië). Nieuwe markten in Midden- en Oost-Europa en het Verre Oosten lijken perspectief te bieden. De belangrijkste groei doet zich voor bij tulpen en lelies. De afzet van dit luxe product is gevoelig voor de conjunctuur en – vanwege de wereldwijde afzet – voor ontwikkelingen in de koers van de euro.
3.3.4
ANDER PLANTAARDIG UITGANGSMATERIAAL, ZADEN
Deze subsector is internationaal volop in beweging. Strategische overnames zorgen voor verschuivingen in posities, waardoor Nederland niet langer een vanzelfsprekende vestigingsplaats is. Nieuwe technieken zoals genetische modificatie bieden volop mogelijkheden, maar vragen zeer grote investeringen en zijn onderwerp van maatschappelijke discussie. Het gaat niet langer alleen om het veredelen en vermeerderen van gewassen. De kwaliteit van het plantmateriaal vraagt aandacht, omdat afnemers hoge eisen stellen aan kiemkracht, verzaaibaarheid, gezondheid en uniformiteit van jonge planten. Inmiddels zijn talloze technieken en methoden ontwikkeld om een betrouwbaar product te leveren dat voldoet aan de wensen van de klant. Marketing is tevens een belangrijk onderdeel van 59
de bedrijfsvoering geworden. Voorspelling van de marktontwikkelingen (wensen van de klant) is nodig als basis voor de productontwikkeling voor de toekomst (www.plantum.nl).
3.4
TOELEVERING
In opdracht van de AVAG heeft Berenschot in 2004 de concurrentiepositie van de kassenbouw (en gelieerde tuinbouw- en installatietechniek) geanalyseerd. Volgens deze analyse staat het Nederlandse aanbod vooral sterk in streken met een gematigd klimaat. Nederland domineert deze markt, op enige afstand gevolgd door Israël en Spanje. Doordat de productie in vrijwel alle relevante landen toeneemt zijn er voldoende (export)mogelijkheden. De sterke punten zijn kennis, kwaliteit, leverbetrouwbaarheid en een hoogontwikkelde thuismarkt. De thuismarkt is in alle opzichten veeleisend en innoveert voortdurend. Wat ontwikkeld is op de Nederlandse markt kan met succes en marge worden geëxporteerd. Via deze export worden weer middelen gegenereerd om innovatie te financieren. Export vereist ook kennis van de specifieke markten en voorts marktbewerking, projectmanagement en contractmanagement. Schaalvergroting en/of samenwerking (via consortia, fusies en overnames) zijn noodzakelijk om de kansen ook te kunnen benutten. Tot slot verdient volgens Berenschot een gecombineerde promotie van het volle concept (kas en bijbehorende installaties) de beste perspectieven. Tot slot worden in de analyse verschillende typen bedrijven met bijbehorende (export)strategieën en essentiële competenties onderscheiden. Tabel 3.3 geeft het overzicht.
60
Tabel 3.3
Kansrijke routes en vereiste competentie per type leverancier
Type bedrijf
Kansrijke route
Essentiële competenties
Kassenbouwer
Exporteren naar landen in Oost- en Zuid-Europa
−
Produceren en bouwen voor de laagste kosten
−
Exportkennis
−
Samenwerking met installateurs
Installateur
Exporteren naar Europese landen in samenwerking met andere leveranciers
−
Kennis van de geleverde apparatuur en interfaces naar meet- en regelapparatuur
Kassenbouwerinstallateur warmte en energie
Exporteren naar landen met gemiddelde ontwikkeling en gematigd klimaat
−
Beperkte turn-key voor plaatselijke klant
Toeleverancier van componenten
Turn-key leverancier
Projectadviseurprojectontwikkelaar
Systeeminnovator
−
Exportkennis
−
Samenwerking met leveranciers van componenten
Innovatie van eigen componenten
−
Specifieke kennis eigen terrein
Innovatie in samenwerkingsverbanden
−
Samenwerken in export van turn-key projecten
Kennis van interfaces met andere componenten
−
Verbreding van kennisgebieden
−
Turn-key voor plaatselijke klant
−
Exportkennis
−
Samenwerking met leveranciers van componenten
−
Breedtekennis en kennis van koppelingen en interfaces
−
Projectmanagement en contractmanagement
Leveren de systeemintegrerende componenten, bijvoorbeeld regelcomputers
−
Breedte en diepte in kennis van componenten, systemen en interfaces
Hoofdaannemer voor complexe projecten
−
Samenwerking met componentenleveranciers
Exporteren naar landen met gemiddelde ontwikkeling en gematigd klimaat
Adviseren van telers en bewaken van maximale prijs-prestatieverhouding op de Nederlandse markt
Natuurlijke rol als trekker van projecten Bron: AVAG, Innoveren in een glazen huis, november 2004
3.5
HANDEL EN OVERIGE DIENSTVERLENING
De perspectieven voor de handelsbedrijven in tuinbouwproducten lopen per subsector uiteen. Bij groenten en fruit domineert de (detail)handel de markt (supermarktketens). In de bloemensector speelt de supermarkt een ondergeschikte rol en vormen de specialist (bloemisterij) en de ambulante handel belangrijke spelers. Bij de planten vormen naast de specialist (bloemisten) de tuincentra een belangrijke afzetkanaal. Bij tuincentra neemt het belang van ketens en horizontale samenwerkingsverbanden toe. In de boomkwekerij, bloembollensector, plantenveredeling en zaadteelt is de regie voornamelijk in handen van de producenten. Naar verwachting blijven deze verhoudingen op de verschillende deelmarkten in de komende jaren van kracht. 61
Voor de handel is vooral essentieel dat zij de ontwikkelingen in de consumentenvoorkeuren kunnen volgen en op adequate wijze vertalen naar de andere onderdelen van de keten. Gezondheid, gemak en beleving gaan een steeds belangrijkere plaats innemen in de vraag van de (Europese) consument.
3.6
CONCLUSIES
De Nederlandse tuinbouwsector omvat een grote verscheidenheid aan activiteiten. Voor elk cluster of deelactiviteit gelden specifieke omstandigheden, waardoor het toekomstperspectief per deelactiviteit verschilt. Niettemin zijn er enkele aspecten die van betekenis zijn voor alle onderdelen van de tuinbouwketen. Het onderstaande overzicht van sterke en minder sterke kanten, kansen en bedreigingen is daarmee niet voor alle deelactiviteiten in dezelfde mate van toepassing16. Het overzicht bevat de belangrijkste aspecten, die voor het grootste deel van het tuinbouwcomplex van toepassing zijn. Sterke kanten van het tuinbouwcomplex zijn: − − − − − − −
Een sterk kostenbewustzijn als gevolg van de sterke internationale concurrentie In samenhang daarmee een groot innovatief vermogen, in alle onderdelen van de keten Van oudsher een sterke neiging tot samenwerking, zowel horizontaal als verticaal (coöperatief model) Voor de meeste deelmarkten een vooraanstaande concurrentiepositie, als marktleider of als één van de belangrijkste exporteurs Vakmanschap en een hoog kennisniveau (specialisten in onderdelen van de keten) Een kwalitatief hoogwaardig product van continue kwaliteit Betrouwbaarheid van levering
Zwakke kanten – of minder sterk ontwikkelde aspecten - van het tuinbouwcomplex zijn: − −
Kleine thuismarkt, dus afhankelijk van export Kleinschaligheid
Kansen komen vooral voort uit: −
− − −
16
Grote koopkrachtige markt in de nabijheid en een stijgende welvaart in Europa, de belangrijkste afzetmarkt voor de hoogwaardige Nederlandse tuinbouwproducten (primaire producten en nieuwe concepten (kant-en-klaar bereide groenten, boeketten, e.d.). Schaalvergroting Ketensamenwerking Kwaliteitszorg, voedselveiligheid, milieubeleid
Zie paragraaf 2.1.2. (Definitie en afbakening) voor een toelichting op de deelactiviteiten.
62
Bedreigingen, of risico’s voor het tuinbouwcomplex hangen samen met: − − − −
Het hoge kostenniveau van in het bijzonder arbeid en energie Veranderende marktorganisatie en wijziging in de marktverhoudingen De sterke euro Toenemende productie, zowel in Europa, als wereldwijd, waardoor de rol van Nederland als relatief kleine producent steeds verder kan afbrokkelen
De marktverhoudingen en schaalgrootte van de betrokken marktpartijen zijn sterk medebepalend voor de positie van de verschillende deelactiviteiten en het toekomstperspectief. Wat dit aspect betreft kent de tuinbouw verschillende typen marktverhoudingen: −
−
−
Een markt die gedomineerd wordt door grote handelsorganisaties (supermarkten, groothandel). In de voedingssector overheerst dit type markt, waar supermarkten (voeding en champignons) en groothandel (fruit) de belangrijkste spelers zijn. Via horizontale samenwerking van producenten wordt enig tegenwicht geboden. Een markt waarop het coöperatieve model domineert. Het gaat dan om de snijbloemen en pot- en perkplanten, waarop zowel aan de aanbodzijde (tuinbouwproducenten), als aan de vraagzijde (handelsbedrijven), geen dominante partij is, waardoor het veilingsysteem een belangrijke rol speelt. Wel neemt het aandeel producten dat via directe contracten tussen producent en handelsbedrijf en/of via zogenaamde handelsbemiddeling wordt verhandeld toe. Een markt waarop min of meer normale concurrentieverhoudingen heersen. Dit geldt voor de bloembollen, de boomteelt, de plantenveredeling en de zaadbedrijven, maar ook voor toeleverende bedrijven (kunstmest, bestrijdingsmiddelen, kassenbouw en daaraan verbonden technieken). Transacties komen hier tot stand in directe contracten tussen producent en afnemer.
In alle gevallen geldt dat ketensamenwerking (horizontaal en verticaal) een belangrijke rol gaat spelen. Meer en meer is er sprake van concurrentie tussen parallelle ketens. Samenwerking op nationaal en internationaal niveau wordt daarmee van toenemende betekenis, om mee te blijven spelen in de internationale concurrentiestrijd. Op dit moment spelen internationale directe investeringen nog een ondergeschikte rol in dit proces. Naarmate de schaalgrootte toeneemt, is denkbaar dat de betekenis van directe investeringen toeneemt (overnames van of fusies met buitenlandse bedrijven).
63
4
BIJLAGEN
4.1
TUINBOUWSECTOR VOLGENS CLASSIFICATIES Tabel 4.1
Activiteitenclassificatie Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 1993 tuinbouwsector
Subsectoren
Activiteitenclassificatie SBI ’93
Beschrijving
A 0112.1
Teelt van groenten, bloemen en champignons
A 0113
Fruitteelt
Bloementeelt
A 0112.1
Teelt van groenten, bloemen en champignons
Bollen- en knollenteelt
A 0112.1
Teelt van groenten, bloemen en champignons
Plantenteelt
A 0112.1
Teelt van groenten, bloemen en champignons
Teelt boomkwekerijgewassen
A 0112.2
Teelt van boomkwekerijgewassen
Teelt van graszoden en tuinbouwzaden
A 0112.1
Teelt van groenten, bloemen en champignons
Veredeling van tuinbouwzaden
A 0112.1
Teelt van groenten, bloemen en champignons
Vermeerdering van plantmateriaal
A 0112.1
Teelt van groenten, bloemen en champignons
A 0112.2
Teelt van boomkwekerijgewassen
DG 2415
Vervaardiging van meststoffen en daarmee samenhangende stikstofverbindingen
DG 242
Vervaardiging van landbouwchemicaliën
DK 2932
Vervaardiging van landbouwmachines en –werktuigen (geen tractoren)
DI 2611
Vervaardiging van vlakglas
Productie Tuinbouwproducten Groenteteelt Fruitteelt Notenteelt
Uitgangsmateriaal tuinbouwproducten
Toelevering Grondstoffen tuinbouwproductie Productie van meststoffen voor de tuinbouw Productie van landbouwchemicaliën voor de tuinbouw Hardware Productie van machines en – werktuigen voor de tuinbouw Kassenbouw en installaties voor glastuinbouw
DJ 2811
Vervaardiging van metalen constructiewerken
F 4533
Loodgieters-, fitterswerk; installatie van sanitair, centrale verwarmings- en luchtbehandelingsapparaten
F 4534
Overige bouwinstallatie (o.a. schermdoeken, verduisteringsinstallaties in tuinderskassen)
Energie Energieleverantie voor glastuinbouw
E 4000.5 Handel in en distributie van elektriciteit, aardgas en warm water
64
Subsectoren
Activiteitenclassificatie SBI ’93
Beschrijving
Handel Groothandel in tuinbouwproducten Groothandel in groenten en fruit
G 5131.1
Groothandel in groenten en fruit
Groothandel in zaden, peulvruchten
G 5121.2
Groothandel in zaden, pootgoed en peulvruchten
G 5122
Groothandel in bloemen en planten
Supermarkten
G 5211
Supermarkten en dergelijke winkels met een algemeen assortiment voedings- en genotmiddelen
Detailhandel in groenten en fruit
G 5221
Winkels in aardappelen, groenten en fruit
Winkels in bloemen, planten, zaden
G 5249.1
Winkels in bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden
Tuincentra
G 5249.2
Tuincentra
Markthandel in groente en fruit
G 5262.1
Markthandel in aardappelen, groenten en fruit
Markthandel in bloemen, planten, zaden
G 5262.3
Markthandel in bloemen, planten, zaden en tuinbenodigdheden
Groothandel bloemen, planten, bollen, knollen, boomkwekerijproducten, graszoden Detailhandel in tuinbouwproducten
Handel grondstoffen Groothandel in kunstmest en bestrijdingsmiddelen
G 5155.2 Groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen
Handel in hardware Groothandel in landbouwmachinesen werktuigen voor de tuinbouw
G 5188
Groothandel in landbouwmachines, -werktuigen en – tractoren
Groothandel in installaties voor tuinbouwkassen
G 5188
Groothandel in landbouwmachines, -werktuigen en – tractoren
DA 1532
Vervaardiging van fruit- en groentesap
Verwerking Verwerking van tuinbouwproducten
DA 1533 Groente- en fruitverwerking (geen vervaardiging van sap)
Diensten Dienstverlening personeel, machines en overig voor tuinbouwproductie
A 0141.2
Dienstverlening voor de akker- en tuinbouw
Adviesdiensten en onderzoek m.b.t. tuinbouwsector
K 7414.3
Overige economische onderzoeks- en adviesbureaus
K 7420.5
Technisch ontwerp en advies voor werktuig-, machineen apparatenbouw
K 7487.3
Veilingen van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten
I 6024.2
Goederenvervoer over de weg (geen verhuisvervoer)
I 6110.1
Vracht- en tankvaart (zeevaart)
Veilingen tuinbouwproducten Vervoer van (verse) tuinbouwproducten
I 6120.1
Vrachtvaart (binnenvaart)
I 631
Laad-, los- en overslagactiviteiten en opslag
I 634
Expediteurs, cargadoors en bevrachters; weging en meting
65
Toelichting SBI ’93 codes
0112.1
Teelt van groenten, bloemen en champignons
Deze subklasse omvat: −
− − − − − − − − − −
groenteteelt: − tomaten, uien, kool, sla, komkommers, wortelen, bonen, kers, suikermaïs, prei, enz.; kruidenteelt: − paprika’s, venkel, peterselie, kervel, dragon, marjolein; teelt van paddestoelen; bloementeelt; teelt van planten (geen bomen) bestemd om te worden geplant of voor versiering, inclusief zoden om te verplanten; teelt van graszoden; teelt van bloemen-, fruit- of groentezaden; vermeerdering van plantmateriaal voor groenten en bloemen; veredeling van tuinbouwzaden; samenstellen (enten) van compost met champignonbroed, z.g. champost; drogen van bloemen.
Deze subklasse omvat niet: − − − −
teelt van aardappelen (0111); teelt van oliehoudende zaden en vruchten (0111); teelt van cichoreiwortels en van wortels en knollen met een hoog zetmeel- of insulinegehalte (0111); teelt van sierstruiken en –heesters (0112.2).
0112.2
Teelt van boomkwekerijgewassen
Deze subklasse omvat: − − − −
teelt van bomen bestemd om te worden geplant in plantsoenen en tuinen. teelt van vruchtbomen. teelt van sierheesters, coniferen, rozenstruiken enz. vermeerderen van plantmateriaal voor boomkwekerijgewassen.
Deze subklasse omvat niet: − −
teelt van bomen voor aanplantingen in bossen (0200); teelt van kerstbomen (0200).
66
0113
Fruitteelt
Deze klasse omvat: − − −
fruitteelt: − appels, peren, aardbeien, bessen, kersen, perziken, enz. teelt van wijn- en tafeldruiven. vervaardiging van wijn van zelfgeteelde druiven.
Deze klasse omvat niet: − − − −
teelt van hopbellen en cichoreiwortels (0111); teelt van vruchtdragende groenten. − tomaten, meloenen, komkommers enz. (0112.1) teelt van paprika’s, peterselie en dragon (0112.1) vervaardiging van wijn van niet zelf geteelde druiven (1593).
0141.2
Dienstverlening voor de akker- en tuinbouw
Deze subklasse omvat: − − −
−
− − − − −
beschikbaar stellen van arbeidskrachten c.q. bedrijfshulp aan akkerbouwers en tuinders in geval van ziekte, vakantie, seizoenpieken en specialistisch werk. verhuur van landbouwmachines met bestuurders en personeel. in loon uitoefenen van delen van het productieproces in de akker- en tuinbouw: − voorbewerking van de grond. − opzetten van een teelt. − behandeling van de gewassen, oogsten, snoeien enz. − besproeien van gewassen, ook vanuit de lucht. eerste behandeling van de gewassen: − reinigen, afsnijden, sorteren, pellen, roten, koelen en de bulkverpakking van gewassen. ongediertebestrijding voor de landbouw, inclusief voor de veeteelt. grondreiniging en –ontsmetting voor de akker- en tuinbouw. reinigen van sloten. advisering m.b.t. bemesting, onkruidbestrijding, wisselteelten e.d. in de akker- en tuinbouw. stimulering en bevordering van de biologische landbouw.
Deze subklasse omvat niet: − −
reiniging en ontsmetting van verontreinigde grond niet ten behoeve van de landbouw (9003). ongediertebestrijding niet ten behoeve van de landbouw (7470.2).
67
1532
Vervaardiging van fruit- en groentesap
Deze klasse omvat: −
vervaardiging van geconcentreerd groente- en fruitsap en van vruchtennectar.
Deze klasse omvat niet: −
1533
vervaardiging van vruchtensiropen (1598).
Groente- en fruitverwerking (geen vervaardiging van sap)
Deze klasse omvat: − − − − − −
conservering van groenten en fruit: bevriezen, drogen, inleggen in olie of azijn, inblikken, enz. vervaardiging van uit groenten of fruit bestaande voedingsmiddelen. vervaardiging van jam, marmelade en gelei. roosteren van noten. vervaardiging van groente- en fruitsalades en –snacks. in loon verrichten van allerlei deelbewerkingen aan groente en fruit, zoals: − het wellen van rozijnen. − industrieel schillen van groente en fruit. − het ontschillen en ontvliezen van pinda’s.
Deze klasse omvat niet: − − − −
vervaardiging van groente- en fruitsap (1532). vervaardiging van meel of gries van gedroogde peulvruchten (1561). vervaardiging van konfijten van vruchten en vruchtenschillen (1584). vervaardiging van tomatenketchup en andere sausen op basis van groente en fruit (1587).
68
2415
Vervaardiging van meststoffen en daarmee samenhangende stikstofverbindingen
Deze klasse omvat: −
− −
vervaardiging van meststoffen: − enkelvoudige of complexe stikstofhoudende, fosfaat- of kalimeststoffen. − ureum, ruwe natuurlijke fosfaten en ruwe natuurlijke kalizouten. drogen van dierlijke mest: − koemest, kippenmest e.d. vervaardiging van verwante stikstofhoudende producten: − salpeterzuur en nitreerzuur, ammoniak, ammoniumchloride, kaliumnitrieten en –nitraten. − triammoniumfosfaten en ammoniumcarbonaten.
Deze klasse omvat niet: −
2420
vervaardiging van bestrijdingsmiddelen voor de landbouw (2420).
Vervaardiging van landbouwchemicaliën
Deze klasse omvat: − − −
vervaardiging van insectendodende middelen, rattenbestrijdingsmiddelen e.d. vervaardiging van schimmelwerende middelen, onkruidbestrijdingsmiddelen, middelen om het kiemen tegen te gaan of om de plantengroei te regelen. vervaardiging van desinfecterende middelen en andere chemische producten voor de landbouw.
Deze klasse omvat niet: −
2611
vervaardiging van kunstmeststoffen en stikstofverbindingen (2415).
Vervaardiging van vlakglas
Deze klasse omvat ook: −
vervaardiging van gewapend of gekleurd glas.
Deze klasse omvat niet: −
vormen en bewerken van vlakglas (2612).
69
2811
Vervaardiging van metalen constructiewerken
Deze klasse omvat: −
− − − − − −
vervaardiging van metalen constructiewerken en onderdelen daarvan voor de bouw: − metalen overkappingen, dakconstructies, skeletten, brugelementen enz. − metalen scheidingswanden, vloeren, gevelbeplating, puien enz. vervaardiging van geprefabriceerde gebouwen van hoofdzakelijk metaal: − bouwketen, modulaire (tentoonstelling)elementen, tuinderskassen enz. vervaardiging van metalen hekwerken, relingen, magazijnstellingen en –rekken. vervaardiging van luchtkokers, licht-, antenne-, televisiemasten, masten voor windmolens enz. vervaardiging van metalen bekistings-, steiger- en stutmateriaal. vervaardiging van niet drijvende secties van schepen: − midden-, voor- en achterstukken, boegdeuren, dekhuizen, bruggen enz. aanleg en onderhoud van metalen pijpleidingen aan boord van schepen en voor industriële installaties.
Eventueel in combinatie met: −
montage op de bouwplaats van zelfvervaardigde stalen bouwelementen.
Deze klasse omvat niet: − − − − − − −
installatie van kunststof pijpleidingen voor industriële installaties (2521). vervaardiging van metalen ramen, deuren en kozijnen voor de bouw (2812). maken van leidingen en leidingsystemen behorende bij stoomketels (2830). vervaardiging van drijvende secties van schepen (3511). montage op de bouwplaats van niet zelfvervaardigde kassen, hallen e.d. (4521.1). aanleg van boven- en ondergrondse pijpleidingen voor transport (4521.3). montage op de bouwplaats van niet zelfvervaardigde stalen bouwelementen (4521.1).
70
2932
Vervaardiging van landbouwmachines en –werktuigen (geen –tractoren)
Deze klasse omvat: −
− − − − − −
−
vervaardiging van landbouwmachines voor het voorbereiden van de bodem, voor het planten of mesten: − ploegen, machines voor het strooien of verspreiden van meststoffen, zaaimachines, eggen, enz. vervaardiging van machines en werktuigen voor het oogsten of dorsen, vervaardiging van melkmachines. vervaardiging van sproeimachines voor gebruik in de landbouw. vervaardiging van maaimachines, inclusief gazonmaaimachines. vervaardiging van zelfladende of zelflossende aanhangwagens en opleggers voor gebruik in de landbouw. vervaardiging van overige landbouwmachines en –werktuigen: − machines en werktuigen voor de pluimveeteelt, bijenteelt, het bereiden van veevoeder, enz. − machines voor het reinigen of sorteren van eieren, fruit, zaad, graan, enz. reparatie van landbouwmachines en werktuigen.
Deze klasse omvat niet: − − −
vervaardiging van handgereedschap voor de landbouw (2862). vervaardiging van laadtoestellen voor de landbouw (2922). vervaardiging van aanhangwagens of opleggers voor gebruik op de weg (3420.2).
4000.5
Handel in en distributie van elektriciteit, aardgas en warm water
Deze subklasse omvat: − − − − − −
handel in elektriciteit, aardgas, stoom en warm water. handelsbemiddeling in elektriciteit, aardgas, stoom en warm water. gespecialiseerde verkoop van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water aan grote eindverbruikers. distributie van elektriciteit. distributie van gasvormige huisbrandstoffen via het leidingnet. distributie van stoom en warm water voor verwarming, aandrijving en andere doeleinden.
Deze subklasse omvat niet: −
beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water (4000.4). 71
4433
Loodgieters-, fitterswerk; installatie van sanitair, centrale verwarmings- en luchtbehandelingsapparaten
4533.1
Loodgieters-, fitterswerk; installatie van sanitair
Deze subklasse omvat: − − − − −
aanleg en onderhoud van water- en gasleidingen en van sanitaire installaties in gebouwen. aanleg en onderhoud van sprinkler- e.d. brandblusinstallaties in gebouwen. aanleg en onderhoud van beregeningsinstallaties in kassen. loodgieterswerk aan daken. ontstoppen van rioleringen.
Deze subklasse omvat niet: − − − − − − − −
aanleg en onderhoud van industriële leidingen aan boord van schepen of voor de industrie (2811). aanleg van gas- en waterleidingen in de grond (4521.3). aanbrengen van dakbedekkingen en waterdicht maken van daken (4522). het aanbrengen van isolatie in de bouw (4532). aanleg en onderhoud van centrale verwarmings- en luchtbehandelingsapparaten (4533.2). aanleg en onderhoud van zelf aan particulieren verkocht sanitair (5246.7). de gaswacht (schoonmaken en controle van gasapparaten) (7470.2). onderhoud en reiniging van rioleringen (9001).
4533.2
Installatie van centrale luchtbehandelingsapparaten
verwarmings-
en
Deze subklasse omvat: − − −
aanleg en onderhoud van apparaten en leidingen voor centrale verwarming. aanleg van niet-elektrische vloerverwarming. aanleg en onderhoud van apparaten en leidingen voor ventilatie, koeling en klimaatregeling in gebouwen.
Deze subklasse omvat niet: −
−
aanleg en onderhoud van industriële koeltechnische en luchtbehandelingsinstallaties zoals koelhuizen, vriesinstallaties, spuitcabines e.d. (2923). aanleg van elektrische vloerverwarming (4531).
72
4534
Overige bouwinstallatie
Deze klasse omvat: − − − −
installatie van verlichtings- en signaleringssystemen voor wegen, spoorwegen, luchthavens en waterwegen. installatie van verlichtingssystemen, scoringsborden e.d. in stadions e.a. sportaccommodaties. installatie van schermdoeken, verduisteringsinstallaties in tuinderskassen. installatie van benzineservicestations.
5121.2
Groothandel in zaden, pootgoed en peulvruchten
Deze subklasse omvat: − − − −
groothandel in zaaizaden en zaaigranen. groothandel in pootgoed. groothandel in fijne zaden bestemd voor de verwerking voedingsmiddelenindustrie. groothandel in peulvruchten zowel groen als gedroogd geoogst.
in
de
Eventueel in combinatie met het: −
drogen, schonen en ontsmetten van zaden en peulvruchten.
Deze subklasse omvat niet: −
5122
groothandel in bloembollen (5122).
Groothandel in bloemen en planten
Deze klasse omvat: − − − −
groothandel in bloemen en planten. groothandel in bloembollen, -knollen. groothandel in boomkwekerijproducten. groothandel in graszoden, tuinaarde, potgrond e.d. tuinbenodigdheden.
Eventueel in combinatie met het: −
gedurende een beperkte periode verzorgen en/of doen opgroeien van bloemen en planten.
Deze klasse omvat niet: − −
groothandel in droog- en kunstbloemen (5148.7). groothandel in tuingereedschappen (5154.1).
73
5131.1
Groothandel in groenten en fruit
Deze subklasse omvat: − − −
groothandel in groenten, vers of geconserveerd. groothandel in fruit, vers of geconserveerd. groothandel in zuidvruchten.
Deze subklasse omvat niet: − − −
groothandel in fijne zaden en peulvruchten (5121.2). groothandel in consumptie-aardappelen (5131.2). groothandel in snacks op groentebasis (5138.1).
5155.2
Groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen
Deze subklasse omvat: − − −
5188
groothandel in bestrijdingsmiddelen tegen ongedierte, plantenziekten, schimmels, insecten e.d. groothandel in zowel natuurlijke als kunstmeststoffen. groothandel in landbouwkalk.
Groothandel in landbouwmachines, -werktuigen en – tractoren
Deze klasse omvat: − − − − −
groothandel in machines en werktuigen voor de land-, tuin- en bosbouw. groothandel in installaties voor landbouwstallen en tuinbouwkassen e.d.: − melkinstallaties, beregeningsinstallaties enz. groothandel in tractoren. groothandel in landbouwwagens. groothandel in specifieke onderdelen voor bovengenoemde machines, werktuigen en installaties.
Deze klasse omvat niet: − −
groothandel in landbouwgereedschap (5154.1). groothandel in machines die zowel in de bouw als landbouw ingezet kunnen worden, zoals grondverzet- en graafmachines (5182).
74
5211
Supermarkten en dergelijke winkels met een algemeen assortiment voedings- en genotmiddelen
Deze klasse omvat: −
detailhandel in winkel die voldoet aan de volgende eisen: − groep 522, voedings- en genotmiddelen heeft een omzetaandeel van 50 procent of meer. − geen enkele (sub)klasse van de groep 522 heeft een omzetaandeel van 50 procent of meer. − voedings- en genotmiddelen behoren tot 5 of meer (sub)klassen van de groep 522 en minimaal 5 daarvan maken 5 procent of meer van de omzet uit.
Deze klasse omvat niet: −
detailhandel in winkel in diepvriesartikelen algemeen assortiment (5227.4).
5221
Winkels in aardappelen, groenten en fruit
Deze subklasse omvat: −
detailhandel in winkel in aardappelen, groenten en fruit.
Eventueel in combinatie met: − −
in beperkte mate vervaardigen van groente- en fruitsalades. samenstellen van fruitpakketten en –schalen.
5249.1
Winkels in bloemen tuinbenodigdheden
en
planten,
zaden
en
Deze subklasse omvat: − −
detailhandel in winkel in snijbloemen en kamerplanten. detailhandel in winkel in tuinbouwbenodigdheden: − meststoffen, potgrond, bestrijdingsmiddelen, tuinbouwzaden enz.
Eventueel in combinatie met: −
maken van bloemstukken.
Deze subklasse omvat niet: − −
−
detailhandel in winkel in tuingereedschappen (5246.1). detailhandel en winkel in bloemen, planten, boomkwekerijgewassen, zaden en tuinbenodigdheden algemeen assortiment waarbij het omzetaandeel van de artikelengroepen afzonderlijk minder dan 50 procent uitmaakt van de omzet (5249.2). detailhandel in winkel in droog- en kunstbloemen (5249.9). 75
5249.2
Tuincentra
Deze subklasse omvat: −
−
detailhandel in winkel in bloemen, planten, boomkwekerijgewassen, zaden en tuinbenodigdheden algemeen assortiment waarbij het omzetaandeel van de artikelengroepen afzonderlijk minder dan 50 procent of uitmaakt van de omzet. detailhandel in winkel in bloemen, planten, boomkwekerijgewassen, zaden en tuinbenodigdheden algemeen assortiment in combinatie met het kweken van bloemen, planten en boomkwekerijgewassen waarbij het omzetaandeel zelfgekweekte producten minder dan 35 procent uitmaakt van de omzet.
Eventueel in combinatie met: − −
verkoop van tuingereedschappen. maken van bloemstukken, bruidsboeketten, grafstukken e.d.
Deze subklasse omvat niet: −
tuincentra waarbij het omzetaandeel zelfgekweekte producten 35 procent of meer uitmaakt van de omzet (0112.2).
5262.1
Markthandel in aardappelen, groenten en fruit
Deze subklasse omvat: −
detailhandel in aardappelen, groenten en fruit vanuit een verplaatsbare kraam langs de openbare weg of op de markt.
Deze subklasse omvat niet: −
detailhandel via vaste kramen, kiosken e.d. van aardappelen, groenten en fruit (5221).
5262.3
Markthandel in tuinbenodigdheden
bloemen,
planten,
zaden
en
Deze subklasse omvat: −
detailhandel in bloemen, planten, boomkwekerijgewassen, zaden e.d. vanuit een verplaatsbare kraam langs de openbare weg of op de markt.
Deze subklasse omvat niet: −
detailhandel via vaste kramen, kiosken e.d. van bloemen en planten (5249.1).
76
7414.3
Overige economische onderzoeks- en adviesbureaus
Deze subklasse omvat: −
− − −
bedrijfseconomisch advies verstrekken voor zover het niet direct de bedrijfsorganisatorische kant betreft, zoals: − onderzoek en advies met betrekking tot kwaliteitsbeheersing, verkoopbevordering, verkooptechniek en im- en export (geen marketing). − onderzoek en advies met betrekking tot logistiek, productmanagement en fysieke distributie. − helpen opstarten van kleine ondernemers. − advies en onderzoek m.b.t. het verkrijgen van subsidies. − communicatie adviseurs. bevorderen van regionale werkgelegenheid. certificeren van bedrijven d.m.v. het toekennen van ISO normering. Kamers van Koophandel voor het Buitenland.
Eventueel in combinatie met: − −
advies verstrekken op bedrijfsorganisatorisch gebied. onderzoek en advies met betrekking tot financieringen, beleggingen en investeringen.
Deze subklasse omvat niet: − − −
markt- en opinie-onderzoekbureaus (7413). organisatie-adviesbureaus en interim-management (7414.1). public relationsbureaus (7414.2).
7420.5
Technisch ontwerp en advies voor werktuig-, machine- en apparatenbouw
Deze subklasse omvat: − − − −
ontwerpen en tekenen van werktuigen, machines en apparaten. ontwerpen en tekenen van projecten op het gebied van de industriële automatisering. adviseren op het gebied van werktuig-, machine- en apparatenbouw. uitvoeren van technische berekeningen voor werktuig-, machine- en apparatenbouw.
Deze subklasse omvat niet: −
ontwerpen en tekenen van transportmiddelen (7420.8).
77
7420.8
Overig technisch ontwerp en advies
Deze subklasse omvat: − − − − − − − − − − − − − − − − −
industriële vormgeving. ontwerpen van verpakkingen. ontwerpen van schepen, vliegtuigen, auto’s e.a. transportmiddelen. ontwerpen van geografische kaarten, luchtkartering. ontwerpen van routekaarten, plattegronden. landmeetkundige en kadastrale activiteiten. meteorologische instituten, freelance weerkundigen e.d. milieu-adviesdiensten voor zover niet adviserend in een van de onderscheiden groepen van 7420.x. geologisch en geofysisch bodemonderzoek. schrijven van technische handleidingen. tekenen van technische illustraties voor boeken en tijdschriften. onderzoek naar mogelijk te ontwikkelen windenergielocaties. adviseren m.b.t. bedrijfsveiligheid op werkplekken e.d. adviseren m.b.t. transport, distributie, beheer van energie. adviseren m.b.t. asbestverwijdering en asbestinventarisatie. adviseren op het gebied van gebruik en verwerking van (niet-bouwkundige) producten. overige technische ontwerp-, teken- en adviesbureaus voor zover elders niet genoemd.
Deze subklasse omvat niet: − −
tekenen van reclame (7440.1). milieu-adviesdiensten gespecialiseerd op 1 vakgebied in 7420 (7420.x).
7487.3
Veilingen van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten
Deze subklasse omvat: −
−
het voor derden veilen van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten: − groente en fruit. − bloemen en bloembollen. − akkerbouwproducten, granen, aardappelen enz. − eieren; vis. het organiseren van veemarkten.
Eventueel in combinatie met: −
sorteren, schoonmaken, inpakken, tijdelijk opslaan en taxeren van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten. 78
Tabel 4.2
NEG agrarische bedrijfstypering primaire tuinbouwsector
Subsectoren
NEG agrarische bedrijfsindeling NEG code
Beschrijving * **
2
P211+P212+P221+P222+P231*
Opengrondsgroentenbedrijven
2011
P211 > 2/3 BSS*
Glasgroentenbedrijven
2012
P212 > 2/3 BSS
Overige groentebedrijven
2013
P211+P212 > 2/3 BSS en aan de condities voor NEGtyperingen 2011 en 2012 werd niet voldaan
Opengronds bloem(bollen)bedrijven
2021
P221 > 2/3 BSS
Glasbloemenbedrijven
2022
P222 > 2/3 BSS
Overige bloemenbedrijven
2023
P221+P222 > 2/3 BSS en aan de condities voor NEGtyperingen 2022 en 2023 werd niet voldaan
Paddestoelbedrijven
2033
P231 > 2/3 BSS
Overige tuinbouwbedrijven
2039
P2 > 2/3 BSS en aan de condities voor NEG-typeringen 2011, 2012, 2013, 2021, 2022, 2023 en 2033 werd niet voldaan
3
P301+P311+P321+P331
Tuinbouwbedrijven
Blijvende teeltbedrijven Fruitbedrijven (open grond)
3210
P301 > 2/3 BSS
Boomkwekerijbedrijven (open grond)
3480
P311 > 2/3 BSS
Overige blijvende teeltbedrijven (m.i.v. bedrijven met fruit en boomkwekerijgewassen onder glas)
3490
P3 > 2/3 en aan de condities voor NEG-typeringen 3210 en 3480 werd niet voldaan
Combinatie tuinbouw/
6010
P1 <= 2/3, P2 <= 2/3, P3 <= 2/3, P4 <= 2/3, P4 <= 1/3, P5 <= 2/3, P5 <= 1/3 EN P2 >= 1/3, P3 >= 1/3
blijvende teeltbedrijven *
P: productiegroep
**
BSS: Bruto Standaard Saldo (in euro). De verdeling van de totale BSS-waarde van een bedrijf over de verschillende productgroepen bepaalt de indeling van het bedrijf in een bedrijfstype.
79
Tabel 4.3
Productenclassificatie CBS Goederengroepen 2003 tuinbouwsector
Subsectoren
Productclassificatie Goederengroepen
Beschrijving
07
HOOFDSTUK 7 – GROENTEN, PLANTEN, WORTELS EN KNOLLEN, VOOR VOEDINGSDOELEINDEN
m.u.v. 070101,-02,-03
Pootaardappelen, aardappelen, vers of gekoeld
m.u.v. 0710 01
Aardappelen, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren
m.u.v. 071201
Gedroogde aardappelen, ook indien in stukken of in schijven gesneden, doch niet op andere wijze bereid
m.u.v. 071401
Maniokwortel, arrowroot (pijlwortel), salepwortel, aardperen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke wortels en knollen met een hoog gehalte aan zetmeel of aan insuline, vers, gekoeld, bevroren of gedroogd, ook indien in stukken of in pellets; merg van de sagopalm
08
HOOFDSTUK 8 – FRUIT; SCHILLEN VAN CITRUSVRUCHTEN EN VAN MELOENEN
Tuinbouwproducten Groenteteelt
Fruitteelt Bloementeelt
060301, -81 Vers afgesneden bloemen, bloesems en bloemknoppen, voor bloemstukken of voor versiering, vers, gedroogd, gebleekt, geverfd, geïmpregneerd of op andere wijze geprepareerd
Bollen- en knollenteelt
060101, -81
Bollen, knollen en wortelstokken in rusttoestand
069901
Bollen, knollen en wortelstokken, in blad of in bloei; Chicoreiplanten en –wortels; Steken zonder wortels en enten; Bomen en heesters, voor de teelt van eetbare vruchten; Rododendrons en azalea’s; Andere levende planten; Stekken en enten
120902
Zaaigoed (m.i.v. sporen) m.u.v. zaaigoed voor voedergewassen
121203
Pitten van abrikozen, perziken en pruimen, ook indien in de steen
Plantenteelt; Teelt boomkwekerijgewassen
Uitgangsmateriaal tuinbouwproducten Teelt van graszoden en tuinbouwzaden
80
Tabel 4.4
Productenclassificatie Geharmoniseerd Systeem (GS) 2002 tuinbouwsector
Subsectoren
Productclassificatie GS 2002
Beschrijving
07
HOOFDSTUK 7 – GROENTEN, PLANTEN, WORTELS EN KNOLLEN, VOOR VOEDINGSDOELEINDEN
m.u.v. 0701
Aardappelen, vers of gekoeld
m.u.v. 0710 10
Aardappelen, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren
m.u.v. 0714
Maniokwortel, arrowroot (pijlwortel), salepwortel, aardperen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke wortels en knollen met een hoog gehalte aan zetmeel of aan insuline, vers, gekoeld, bevroren of gedroogd, ook indien in stukken of in pellets; merg van de sagopalm
08
HOOFDSTUK 8 – FRUIT; SCHILLEN VAN CITRUSVRUCHTEN EN VAN MELOENEN
0801
Kokosnoten, paranoten en cashewnoten, vers of gedroogd, ook zonder dop of schaal
0802
Andere noten, vers of gedroogd, ook zonder dop of schaal, al dan niet gepeld
Bloementeelt
0603
Afgesneden bloemen, bloesems en bloemknoppen, voor bloemstukken of voor versiering, vers, gedroogd, gebleekt, geverfd, geïmpregneerd of op andere wijze geprepareerd
Bollen- en knollenteelt
0601
Bollen, knollen en wortelstokken, ook indien in blad of in bloei; cichoreiplanten en –wortels, andere dan die bedoeld bij post 1212
0602 30
Rododendrons en azalea’s, ook indien geënt
0602 40
Rozen, ook indien geënt
0602 90
Levende planten, incl. levende wortels daarvan; champignonbroed (m.u.v. bollen, knollen, wortelstokken, cichoreiplanten en –wortels, stekken zonder wortels, enten, bomen en heesters voor de teelt van eetbare vruchten, rododendrons, azalea’s en rozen)
0602 91, -99
Loof, bladeren, twijgen, takken en andere delen van planten, zonder bloemen, bloesems of bloemknoppen, evenals grassen, voor bloemstukken of voor versiering, vers, gedroogd, gebleekt, geverfd, geïmpregneerd of op andere wijze geprepareerd
0602 20
Bomen en heesters, voor de teelt van eetbare vruchten, ook indien geënt
1209
Zaaigoed, sporen daaronder begrepen
1209 91
Groentezaad
Tuinbouwproducten Groenteteelt
Fruitteelt Notenteelt
Plantenteelt
Teelt boomkwekerijgewassen Uitgangsmateriaal tuinbouwproducten Teelt van graszoden en tuinbouwzaden
1209 30 Zaad van kruidachtige planten hoofdzakelijk gekweekt voor de bloementeelt
Vermeerdering van plantmateriaal
1212 30
Pitten van abrikozen, van perziken “nectarines daaronder begrepen” of van pruimen
0602 10
Stekken zonder wortels en enten
81
Subsectoren
Productclassificatie GS 2002
Beschrijving
31
MESTSTOFFEN
8432
Machines, toestellen en werktuigen voor land-, tuin- of bosbouw, voor de voorbereiding, bewerking of bebouwing van de bodem; rollers voor gras- en sportvelden
Grondstoffen tuinbouwproductie Productie van kunstmest voor de tuinbouw Productie van landbouwchemicaliën voor de tuinbouw Hardware Productie van machines en –werktuigen voor de tuinbouw
m.u.v. 8432 90
Andere machines, toestellen en werktuigen
8433 53
Machines voor het oogsten van wortels en knollen
8433 60
Machines voor het reinigen of sorteren van eieren, vruchten of andere landbouwproducten (m.u.v. die voor het reinigen of sorteren van zaad, graan of gedroogde peulgroenten bedoeld bij onderverdeling 8437.10)
8437 10
Machines voor het reinigen of sorteren van zaad, graan of gedroogde peulgroenten
8419 31
Droogtoestellen voor landbouwproducten
8424 81
Mechanische toestellen, ook indien voor handkracht, voor het spuiten, verspreiden of verstuiven van vloeistoffen of van poeder, voor de land- of tuinbouw
Kassenbouw en installaties voor glastuinbouw Verwerking Verwerking van tuinbouwproducten
20 BEREIDINGEN VAN GROENTEN, VAN VRUCHTEN EN VAN ANDERE PLANTENDELEN
82
4.2
PRODUCT- EN BEDRIJFSCHAPPEN EN BRANCHEORGANISATIES, ANDERE ORGANISATIES
Product- en bedrijfschappen en brancheorganisaties Naam
Website
Postadres
Postcode
www.lto.nl
Postbus 29773
www.tuinbouw.nl
Postbus 280
2700 AG Zoetermeer
www.nmnh.nl Jan van Nassaustraat 75
2596 BP Den Haag
Bezoekadres
Postcode Telefoonnummer
Fax
e-mail
Primaire tuinbouw Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) Productschap Tuinbouw Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel Nationale Coöperatieve Raad voor land-en tuinbouw
www.cooperatie.nl
2502 LT Den Haag Bezuidenhoutseweg 225
Postbus 130
3620 AC Breukelen
2594 AL Den Haag
070-3382700
070-3382710
Louis Pasteurlaan 6
2719 EE Zoetermeer
079-3470707
079-3470404
[email protected]
Jan van Nassaustraat 75
2596 BP Den Haag
070-3141940
070-3247515
[email protected]
Straatweg 25 3621 BG Breukelen
0346-295600
0346-295610
[email protected]
Vereniging Tuinbouwsector Groente, Fruit en Paddestoelen (VTGFP)
Niet beschikbaar
Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB)
www.kavb.nl
Postbus 175
2180 AD Hillegom
Weeresteinstraat 10a
2181 GA Hillegom
0252-536950
0252-536951
[email protected]
www.plantum.nl
Postbus 462
2800 AL Gouda
Vossenburchkade 68
2800 AL Gouda
0182-688668
0182-688667
[email protected]
www.biologica.nl/
Postbus 12048
3501 AA Utrecht
Nieuwegracht 15
3512 LC Utrecht
030-2339970
030-2304423
[email protected]
Plantum (plantaardig uitgangsmateriaal) Biologica (biologische teelt van tuinbouwgewassen)
83
Naam
Website
Postadres
Postcode
Bezoekadres
Postcode Telefoonnummer
Fax
e-mail
Toelevering van inputs voor primaire tuinbouw Aantal van brancheorganisaties genoemd onder primaire tuinbouw en: Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI)
www.vnci.nl
Postbus 443
2260 AK Leidschendam
Gebouw Castellum, ingang C, Loire 150
2491 AK Den Haag
070-3378787
070-3203903
[email protected]
AVAG – Platform Toeleveranciers Glastuinbouw
www.avag.nl
Postbus 146
2690 AC ’sGravenzande
Langestraat 106
2691 BJ ’sGravenzande
0174-446660
0174-446661
[email protected]
Nederlandse Vereniging van Onderaannemers in de Kassenbouw (NVOK)
www.nvok.nl
p/a Rozenlaan 40
3135 XS Vlaardingen
p/a Rozenlaan 40
3135 XS Vlaardingen
www.metaalunie.nl
Postbus 2600
3430 GA Nieuwegein
Einsteinbaan 1
3439 NJ Nieuwegein
030-6053344
030-6053122
info@metaalunie. nl
FME-CWM (ondernemersorganisatie voor de technologisch industriële sector)
www.fme-cwm.nl
Postbus 190
2700 AD Zoetermeer
Boerhaavelaan 40
2713 HX Zoetermeer
079-3531100
079-3531365
[email protected]
Centraal Orgaan Mechanisatiebedrijven (COM)
www.agridealers.c om
Postbus 2600
3430 GA Nieuwegein
Einsteinbaan 1
3439 NJ Nieuwegein
030-6053344
030-6053208
info@agridealers. com
Vereniging van fabrikanten en handelaren in Bouwmachines, Magazijninrichtingen, Wegenbouwmachines en Transportmiddelen (BMWT)
www.bmwt.nl
Vlietweg 17u
2266 KA Leidschendam
Vlietweg 17u
2266 KA Leidschendam
070-3010103
070-3176058
[email protected]
Koninklijke Metaalunie
[email protected]
84
Naam
Website
Postadres
Postcode
Bezoekadres
Postcode Telefoonnummer
Fax
e-mail
Handel in tuinbouwproducten en inputs Aantal van brancheorganisaties genoemd onder primaire tuinbouw en toelevering en: Nederlands Verbond van de Groothandel
www.groothandel. nl/
Postbus 29822
2502 LV Den Haag
Adriaan Goekooplaan 5
2517 JX Den Haag
070-3546811
070-3512777
[email protected]
Vereniging voor Groothandelaren in Bloemisterijproducten (VGB)
www.vgb.nl
Postbus 1104
1430 BC Aalsmeer
Kantoorgebouw de Legakker
1431 GD Aalsmeer
0297-380202
0297-360309
[email protected]
0297-380090
0297-380099
[email protected]
2594 AX Den Haag
070-3355010
070-3355020
[email protected]
Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel (HBAG)
Turfstekerstraat 63 www.hbag.nl
Postbus 1012
www.frugiventa.nl
Postbus 90410
www.kbgbb.nl/
Postbus 170
2180 AD Hillegom
Weeresteinstraat 12
2181 GA Hillegom
0252-535080
0252-535088 secretariaat@anth os.org
www.hbd.nl
Postbus 90703
2509 LS Den Haag
Nieuwe Parklaan 72-74
2509 LS Den Haag
070-3385600
070-3385711
www.cbl.nl
Postbus 262
2260 AG Leidschendam
Overgoo 11
2266 JZ Leidschendam
070-3376200
070-3176887 miranda.boer@cbl .nl
www.rndweb.nl
Postbus 182
2260 AD Leidschendam
070-4442587
[email protected]
AGF Detailhandel Nederland
www.agfdetailhand el.nl
Prins Mauritsplein 1a
2582 NA Den Haag
070-3512106
070-3512199 info@agfdetailhan del.nl
Centrale Vereniging Bloemendetailhandel (VBW)
www.vbwgroenpplein.nl
Zandlaan 18
6717 LP Ede
Zandlaan 18
6717 LP Ede
0318-527568
0318-542266
[email protected]
www.biologica.nl/
Postbus 12048
3501 AA Utrecht
Nieuwegracht 15
3512 LC Utrecht
030-2339970
030-2304423
[email protected]
Frugi Venta (Groenten en Fruit Handelsplatform Nederland) Koninklijke Bond voor de Groothandel in Bloembollen en Boomkwekerijproducten (KBGBB) Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Levensmiddelen (VGL)
Biologica (handel in biologische tuinbouwproducten)
1430 BA Aalsmeer 2509 LK Den Haag Bezuidenhoutseweg 82
Prins Mauritsplein 2582 NA Den Haag 1a
[email protected]
85
Naam
Website
Postadres
Postcode
Bezoekadres
www.wtg.nl
Postbus 29822
2502 LV Den Haag
Adriaan Goekooplaan 5
2517 JX Den Haag
www.cumela.nl
POSTBUS 1156
3860 BD Nijkerk
Nijverheidsstraat 13
Organisatie van Tuinbouwadviseurs en Onderzoekers (OVTO). Leden actief in hoofdzakelijk Nederlandse glastuinbouw, ook in buitenland.
www.ovto.nl
p/a Brederolaan 34
2692 DA ’sGravenzande
p/a Brederolaan 34
Organisatie van advies- en ingenieursbureaus (ONRI). Kennisintensieve dienstverlening, focus op inrichting en beheer van gebouwde en natuurlijke omgeving, toegevoegde waarde in hele keten. Verschillende platforms, vaken themagroepen.
www.onri.nl
Postbus 30442
2500 GK Den Haag
Vereniging van Bloemenveilingen (VBN)
www.vbn.nl
Postbus 9324
2300 PH Leiden
Schipholweg 1
EVO Ondernemersorganisatie voor logistiek en transport. Verladers, ontvangers en eigen vervoer in o.a. agrarische sector en groot- en detailhandel.
www.evo.nl
Postbus 350
2700 AJ Zoetermeer
Signaalrood 60
Werkgevers Technische Groothandel (WTG)
Postcode Telefoonnummer
Fax
e-mail
070-3384667
070-3384669
[email protected]
3861 RJ Nijkerk
033-2474900
033-2474901
INFO@CUMELA. NL
2692 DA ’sGravenzande
0174-415388
0174-418601
[email protected]
Koningskade 30 2500 GK Den Haag
070-3141868
070-3141878
[email protected]
2316 XB Leiden
071-5659596
071-5659610
2718 SG Zoetermeer
079-3467346
079-3467800
Dienstverlening voor de tuinbouwsector CUMELA Nederland. Belangenorganisatie voor bedrijven werkzaam in cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en loonwerken in de agrarische sector.
86
[email protected]
Naam
Website
Postadres
Postcode
Bezoekadres
www.tln.nl/groente Transport en Logistiek Nederland (TLN) – _en_fruitvervoer.ht Deelmarkten groente- en ml fruitvervoer en sierteeltvervoer (verenigde sierteeltvervoerders VSV)
Postbus 3008
2700 KS Zoetermeer
Boris Pasternaklaan 22
Postcode Telefoonnummer 2719 DA Zoetermeer
079-3636111
Fax
e-mail
079-3636200
[email protected]
Promotie / Informatie Bloemenbureau Holland. Marketing- en promotieorganisatie
www.flowercouncil.o Schipholweg 1 rg/nl
2316 XB Leiden
Schipholweg 1
Hortifair
www.hortifair.nl
Postbus 1454
1430 BL Aalsmeer
Turfstekerstraat 63
1431 GD Aalsmeer
0297-344033
0297-326850
[email protected]
Floriade
www.floriade.nl
Postbus 178
5900 AD Venlo
Venrayseweg 180a
5928 RH Venlo
077-3998130
077-3998139
[email protected]
Internationaal Bollen Centrum (IBC). Promotionele organisatie voor de Nederlandse bollensector in het buitenland
www.bulbsonline.org Postbus 172 / http://www.bloemboll encentrum.nl/
2180 AD Hillegom
Weeresteinstraat 10
2181 GA Hillegom
0252-628960
0252-628970
info@bulbsonline. org
Plant Publiciteit Holland (PPH). Collectieve promotie van het boomkwekerijproduct in binnen- en buitenland
www.pph.nl
Postbus 81
2770 AB Boskoop
Goudse Rijweg 1
2771 AE Boskoop
0172-217550
0172-218350
niet beschikbaar
Zibb.nl / Land- & tuinbouw
www.zibb.nl/landent uinbouw/
Postbus 200
7000 AE Doetinchem
niet beschikbaar
niet beschikbaar
0314-349493
0314-349046
redactie.zibblande ntuinbouw@reedb usiness.nl
AgriHolland – Tuinbouw
www.agriholland.nl/t uinbouw.html
Postbus 188
6700 AD Wageningen niet beschikbaar
niet beschikbaar
0317-467666
niet beschikbaar
info@agriholland. nl
2502 LS Den Haag
2585 BE Den Haag
070-3358330
070-3615624
informatie.lei@wu r.nl
2316 XB Leiden
071-5659565
071-5659555
info@flowercounci l.org
Kennis- en onderzoeksorganisaties/-instellingen Landbouweconomisch Instituut (LEI) - Wageningen Universiteit en Researchcentrum
www.lei.wur.nl
Postbus 29703
Burgemeester Patijnlaan 19
87
Naam
Website
Postadres
Postcode
Bezoekadres
Postcode Telefoonnummer
Fax
e-mail
Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO) Wageningen Universiteit en Researchcentrum
www.ppo.wur.nl
Postbus 167
6700 AD Wageningen Droevendaalsesteeg 6708 PB 1, Gebouw: 107 Wageningen
0317-478300
0317-478301
[email protected]
Plant Research International (PRI) - Wageningen Universiteit en Researchcentrum
www.pri.wur.nl
Postbus 16
6700 AA Wageningen Droevendaalsesteeg 6708 PB 1, Gebouw: 107 Wageningen
0317-477001
0317-418094
[email protected]
Technologisch Top Instituut Groene Genetica (TTI-GG)
www.plantum.nl/gro Postbus 462 enegenetica/index.ht m
2800 AL Gouda
Vossenburchkade 68
2805 PC Gouda
0182-688668
0182-688667
[email protected]
015-269-6900
015-2612403
[email protected]
Nederlandse Organisatie voor www.tno.nl Toegepast Nabuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO)
Postbus 6000
2600 JA Delft
Schoemakerstraat 97
2628 VK Delft
ISSO – kennisinstituut voor de www.isso.nl installatiesector
Postbus 577
3000 AN Rotterdam
Kruisplein 25 p
3014 DB Rotterdam 010-2065969
010-2130384
[email protected]
Technische Universiteit Delft
www.tudelft.nl
Postbus 5
2600 AA Delft
Mekelweg 5
2628 CC Delft
015-2781855
voorlichting@tude lft.nl
Technische Universiteit Eindhoven
www.tue.nl
Postbus 513
5600 MB Eindhoven
Den Dolech 2
5612 AZ Eindhoven 040-2479111
niet beschikbaar
niet beschikbaar
Universiteit Twente
www.utwente.nl
Postbus 217
7500 AE Enschede
Drienerlolaan 5
7522 NB Enschede
053-4899111
053-4892000
[email protected]
015-2785404
Overheid Syntens – innovatienetwerk voor MKB (initiatief van MinEZ)
www.syntens.nl
Postbus 1300
3430 BH Nieuwegein
3430 BH Nieuwegein
3439 MT Nieuwegein
088-4440444
088-4440499
[email protected]
SenterNovem – agentschap voor duurzaamheid en innovatie (agentschap van MinEZ)
www.senternovem.nl
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
Juliana van Stolberglaan 3
2595 CA Den Haag 070-3735000
070-3735100
info@senternove m.nl
Postbus 20105
2500 EC Den Haag
Juliana van Stolberglaan 148
2595 CL Den Haag
070-7788889
niet beschikbaar
EVD – agentschap voor www.evd.nl internationaal ondernemen en
070-7788886
88
Naam
Website
Postadres
Postcode
Bezoekadres
Postcode Telefoonnummer
Fax
samenwerken
89
e-mail
GEDETAILLEERDE TABELLEN ONDERDEEL I
4.3
Tabellen positie sector en subsectoren Tabel 4.5
Productiewaarde tuinbouwgewassen 2006 en procentuele verandering t.o.v. 2000 Productiewaarde 2006 *
Tuinbouwgewassen
(miljoen euro) Totaal tuinbouw
Verschil t.o.v. 2000 (procentuele verandering)
7474
12%
Voedingstuinbouw
2455
7%
Verse groenten
2080
5%
- onder glas
1330
6%
- volle grond
430
18%
- paddestoelen
220
-30%
Vers fruit
375
15%
5019
14%
Bloemkwekerijgewassen
3890
20%
- snijbloemen
2270
9%
- bloemkwekerijplanten
Siergewassen
1620
40%
Bloembollen
585
-3%
Boomkwekerijproducten
544
-1%
*
Voorlopige cijfers
Bron: Productschap Tuinbouw - Productie
Tabel 4.6
Aantal tuinbouwbedrijven per economische activiteit (2000 en 2006) en naar grootte in aantal werkzame personen (2006) Totaal per 01/01/2000
Totaal per 01/01/2006
13.280
0112.2 Teelt van boomkwekerijgewassen 0113 Fruitteelt
Economische activiteit (SBI’93) 0112.1 Teelt van groenten, bloemen en champignons
Totaal tuinbouw *
Bedrijven per grootteklasse * 1-9 wp
10-49 wp
50-99 wp
≥100 wp
9.675
8.985
660
25
10
3.295
2.930
2.830
100
2.210
1.710
1.700
10
18.785
14.315
13.515
770
25
10
wp: werkzame personen
Bron: CBS - Bedrijvenregister
90
Tabel 4.7
Aantal tuinbouwbedrijven per economische activiteit (2000 en 2005) en naar grootte in NGE klasse (2005)
Bedrijfstypen (NEG)*
2 Tuinbouwbedrijven
Totaal in 2000
Totaal in 2005
Bedrijven per NGE klasse ** 3 tot 24 NGE
24 tot 70 NGE
70 tot 150 NGE
≥150 NGE
1.183
2.052
2.335
4.671
352
345
224
160
13.281
10.239
2011 opengrondsgroentenbedrijven
1.459
1.081
2012 glasgroentenbedrijven
2.644
1.958
108
326
353
1.171
2013 ov. groentenbedrijven
239
174
40
59
39
36
2021 opengrondsbloem(bollen)bedrijven
2.274
1.905 353
449
406
697
2022 glasbloemenbedrijven
5.264
4.123
252
591
1.035
2.245
2023 ov. bloemenbedrijven
605
528
38
172
141
177
2033 paddestoelbedrijven
516
315
23
70
91
131
2039 ov. tuinbouwbedrijven 3 Blijvende teeltbedrijven
280
155
17
40
46
52
5.146
4.520
1.095
1.510
1.202
713
3210 fruitbedrijven
2.211
1.809
527
627
528
127
3480 boomkwekerijbedrijven
2.429
2.210
470
761
547
432
3490 ov. blijvende teeltbedrijven
506
501 98
122
127
154
6010 combinatie tuinbouw/
360
270
52
107
59
52
18.787
15.029
2.330
3.669
3.596
5.437
blijvende teeltbedrijven Totaal (2+3+601) *
NEG: Agrarische bedrijfstypering. Zie tabel 4.2 in bijlage 4.1 voor een overzicht. NB: in deze studie worden de blijvende teeltbedrijven ook tot de primaire tuinbouw gerekend.
**
NGE: Nederlandse Grootte Eenheid. De totale bedrijfsgrootte wordt weergegeven in NGE’s. De NGE is gebaseerd op de Bruto Standaard Saldi (BSS) per ha gewas (opbrengsten - kosten). In 2005 was de omrekenfactor 1 NGE = 1400 euro. De totale bedrijfsgrootte van een bedrijf is gelijk aan het totaal van NEG hoofdproductiegroepen (P1+P2+P3+P4+P5).
Bron: LEI-LTC 2006 – Bedrijfstypering en bedrijfsgrootte
91
Tabellen relevant voor internationalisering Tabel 4.8
Uitvoerwaarde tuinbouwgewassen naar productgroepen (2005) en verandering in de uitvoerwaarde 2000-2005 (in procenten)
Tuinbouwgewassen (CBS goederengroepen)
Totaal tuinbouw (06+07+08+120902)
Uitvoerwaarde Aandeel in 2005 totaal (miljoen euro) tuinbouw (in %)
Mutatie uitvoerwaarde (%) 2001-‘02
2002-‘03
2003-‘04
2004-‘05
2001-‘05
13.734,6
100%
5%
6%
1%
5%
18%
7.229,6
53%
4%
0%
3%
4%
12%
- 060101+-81 bollen, knollen, wortelstokken in rust
5,5%
-2%
2%
-8%
3%
-6%
- 060201 champignonbroed
0,2%
-4%
55%
-18%
23%
49%
- 060281 rozen
0,4%
-10%
16%
11%
6%
23%
26,5%
0%
-4%
6%
7%
10%
1,4%
14%
-12%
3%
7%
11%
18,6%
12%
6%
2%
1%
22%
27%
7%
11%
-9%
6%
15%
- 070201 tomaten
7,9%
12%
11%
-15%
20%
27%
- 070301 uien, sjalotten, knoflook
1,8%
10%
-2%
-2%
-12%
-7%
- 070401 spruiten, kool
0,8%
20%
1%
-17%
23%
23%
- 070501 witlof
0,3%
7%
-11%
-11%
4%
-11%
- 070701 komkommers
2,8%
-5%
18%
-9%
16%
19%
- 070901 paprika ****
4,8%
1%
20%
-7%
-1%
11%
- 070902 paddestoelen
1,5%
14%
-10%
-6%
-5%
-8%
- 071002 groenten gestoomd/gekookt/bevroren
1,2%
22%
-10%
-4%
-10%
-5%
- 071102+-81 groenten voorlopig verduurzaamd
0,2%
-25%
-10%
31%
25%
11%
- 071202 gedroogde groenten
0,2%
10%
4%
17%
-24%
3%
- 071301 gedroogde zaden van peulvruchten
0,3%
5%
-17%
2%
-9%
-19%
- 079901+-02 verzamelpost ***
4,8%
6%
31%
-8%
5%
33%
06 Bloemen, planten, bollen, knollen, boomkwekerijgewassen, Waarvan:
- 060301+-81 vers afgesneden bloemen, bloesems, bloemknoppen - 060401+-81 loof, takken - 069901 verzamelpost* 07 Groenten (m.u.v. aardappelen) **
3.661,8
Waarvan:
92
Tuinbouwgewassen (CBS goederengroepen)
Uitvoerwaarde Aandeel in 2005 totaal (miljoen euro) tuinbouw (in %)
Mutatie uitvoerwaarde (%) 2001-‘02
2002-‘03
2003-‘04
2004-‘05
2001-‘05
16%
1%
16%
14%
10%
45%
- 080501 citrusvruchten
2,5%
-12%
19%
2%
3%
11%
- 080801 appelen, vers
1,7%
20%
4%
30%
-27%
19%
- 081301 gedroogde vruchten
0,1%
33%
31%
-15%
65%
143%
- 089901+-03 noten, bananen, dadels, vijgen, ananassen, avocado’s, rozijnen, krenten e.a.
4,1%
-12%
21%
11%
34%
58%
- 089902 druiven, meloenen, peren, abrikozen, kersen, perziken, pruimen e.a.
7,3%
3%
17%
16%
13%
58%
0,7%
48%
12%
4%
13%
93%
4,3%
17%
6%
8%
-4%
30%
08 Fruit
2.257,7
Waarvan
- 089904 verzamelpost ***** 120902 Zaaigoed (m.i.v. sporen) m.u.v. zaaigoed voor voedergewassen
585,5
*
069901: bollen, knollen en wortelstokken in blad of bloei; cichoreiplanten en –wortels; stekken en enten; bomen en heesters voor de teelt van eetbare vruchten; rododendrons; azalea’s; andere levende planten.
**
Groenten (m.u.v. aardappelen), goederengroepen: hoofdstuk 07 m.u.v. 070101, -102, -103, 071001, 201, -401
***
070001, -02: overige groenten niet eerder genoemd
****
070901: niet-scherpsmakende pepers van de geslachten (Capsicum"en "Pimenta")
*****
089904: vruchten, gestoomd, gekookt, voorlopig verduurzaamd, schillen van citrusvruchten en meloenen
Bron: CBS – Internationale handel
93
Tabel 4.9
Invoerwaarde tuinbouwgewassen naar productgroepen (2005) en verandering in de uitvoerwaarde 2000-2005 (in procenten)
Tuinbouwgewassen (CBS goederengroepen)
Invoerwaarde Aandeel Mutatie invoerwaarde (%) 2005 in totaal (miljoen tuinbouw 2001-‘02 2002-‘03 2003-‘04 2004-‘05 2001-‘05 euro) (in %)
Totaal tuinbouw (06+07*+08+120902)
5.140,5
100%
-1%
6%
-3%
14%
15%
06 Bloemen, planten, bollen, knollen, (boomkwekerijgewassen)
1.117,9
22%
4%
-2%
-2%
4%
4%
- 060101+-81 bollen, knollen, wortelstokken in rust
0,7%
10%
11%
-17%
-13%
-13%
- 060201 champignonbroed
0,3%
1%
22%
-1%
-5%
15%
- 060281 rozen
0,1%
35%
23%
40%
-11%
105%
- 060301+-81 vers afgesneden bloemen, bloesems, bloemknoppen
9,0%
-3%
-9%
-6%
9%
-9%
- 060401+-81 loof, takken
3,9%
1%
-6%
-3%
2%
-6%
- 069901 verzamelpost*
7,6%
16%
7%
6%
2%
34%
23%
3%
-1%
-2%
5%
6%
- 070201 tomaten
5,1%
3%
-12%
-16%
24%
-5%
- 070301 uien, sjalotten, knoflook
0,8%
23%
-21%
9%
-13%
-8%
- 070401 spruiten, kool
0,7%
-13%
10%
23%
-10%
5%
- 070501 witlof
0,1%
198%
-62%
14%
19%
54%
- 070701 komkommers
1,3%
-9%
31%
-23%
15%
4%
- 070901 paprika ****
2,3%
13%
17%
27%
-12%
48%
- 070902 paddestoelen
1,2%
4%
-13%
-12%
-2%
-21%
- 071002 groenten gestoomd/gekookt/bevroren
1,8%
2%
-12%
-8%
10%
-9%
- 071102+-81 groenten voorlopig verduurzaamd
0,2%
-4%
-17%
2%
-26%
-40%
- 071202 gedroogde groenten
1,6%
5%
2%
-1%
9%
16%
- 071301 gedroogde zaden van peulvruchten
1,2%
-6%
-21%
16%
-13%
-24%
- 079901+-02 verzamelpost ***
7,0%
3%
18%
1%
5%
29%
Waarvan: Aandeel in 06:
07 Groenten (m.u.v. aardappelen) **
1.201,6
Waarvan:
94
Tuinbouwgewassen (CBS goederengroepen)
Invoerwaarde Aandeel Mutatie invoerwaarde (%) 2005 in totaal (miljoen tuinbouw 2001-‘02 2002-‘03 2003-‘04 2004-‘05 2001-‘05 euro) (in %)
08 Fruit
2.611,1
51%
-6%
16%
-6%
25%
28%
- 080501 citrusvruchten
10,1%
-14%
20%
-11%
19%
9%
- 080801 appelen, vers
5,2%
7%
7%
-16%
19%
14%
- 081301 gedroogde vruchten
0,6%
-5%
16%
12%
32%
62%
- 089901+-03 noten, bananen, dadels, vijgen, ananassen, avocado’s, rozijnen, krenten e.a.
15,0%
-10%
23%
-1%
24%
36%
- 089902 druiven, meloenen, peren, abrikozen, kersen, perziken, pruimen e.a.
18,0%
-2%
12%
-3%
30%
38%
Waarvan:
- 089904 verzamelpost *****
3,7%
1,9%
5%
19%
-6%
17%
37%
120902 zaaigoed (m.i.v. sporen) m.u.v. zaaigoed voor voedergewassen
209,8
4%
2%
-8%
6%
7%
6%
*
069901: bollen, knollen en wortelstokken in blad of bloei; cichoreiplanten en –wortels; stekken en enten; bomen en heesters voor de teelt van eetbare vruchten; rododendrons; azalea’s; andere levende planten.
**
Groenten (m.u.v. aardappelen), goederengroepen: hoofdstuk 07 m.u.v. 070101, -102, -103, 071001, 201, -401
***
070001, -02: overige groenten niet eerder genoemd
****
070901: niet-scherpsmakende pepers van de geslachten (Capsicum"en "Pimenta")
*****
089904: vruchten, gestoomd, gekookt, voorlopig verduurzaamd, schillen van citrusvruchten en meloenen
Bron: CBS – Internationale handel
95
Tabel 4.10 Invoerwaarde tuinbouwgewassen naar herkomstland en tuinbouwsector (2005) en verandering in de uitvoerwaarde 2001-2005 (in procenten) Herkomstland / Primaire tuinbouw subsectoren (HS 2007)
EU25 invoerwaarde 2005
Mutatie invoerwaarde (%)
2001-‘02
2002-‘03
2003-‘04
2004-‘05
2001-‘05
32.964,4
6%
5%
1%
7%
21%
6.828,5
10%
1%
3%
4%
19%
07 Groenten (m.u.v. aardappelen) *
11.476,1
5%
4%
-2%
10%
18%
08 Fruit
13.815,2
4%
9%
2%
7%
23%
844,6
11%
3%
11%
-5%
22%
10.349,1
8%
5%
3%
8%
26%
06 Bloemen, planten, bollen, knollen, boomkwekerijgewassen
4.836,0
11%
0%
3%
4%
19%
07 Groenten (m.u.v. aardappelen) *
3.043,8
6%
7%
-4%
14%
24%
08 Fruit
2.095,5
0%
19%
14%
12%
52%
373,8
13%
-4%
6%
-6%
8%
(miljoen euro)
Herkomst: EU25 Totaal tuinbouw
06 Bloemen, planten, bollen, knollen, boomkwekerijgewassen
1209, 1212 Zaaigoed **
Herkomst: Nederland Totaal tuinbouw
1209, 1212 Zaaigoed **
*
Groenten (m.u.v. aardappelen), HS2007 codes: hoofdstuk 07 m.u.v. 070101, 070102, 070103, 071001, 071201, 071401.
**
Zaaigoed, HS2007 codes: 120921-26, 120929, 120930, 120991, 120999, 121230, 121299.
Bron: Eurostat – External Trade database
96
Tabel 4.11 Uitgaande buitenlandse directe investeringen in landbouw en visserij, netto stroom (in miljoen euro) (2000-2004) Bestemming
Uitgaande BDI landbouw en visserij, netto stroom (miljoen euro) 2000
2001
2002
2003
Wereld
24
73
16
22
EU15
20
59
19
-24
-14
2
-7
45
VS
2004
Bron: Eurostat – Balance of Payments
Tabel 4.12 Inkomende buitenlandse directe investeringen in landbouw en visserij, netto stroom (in miljoen euro) (2000-2004) Bestemming
Wereld
Inkomende BDI landbouw en visserij, netto stroom (miljoen euro) 2000
2001
2002
2003
-18
25
34
28
EU15
-5
6
-10
40
VS
-1
8
-10
2004
Bron: Eurostat – Balance of Payments
97
LITERATUUR Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Beleidsnota Biologische Landbouw, Den Haag, 2004. .
.. Codex Alimentarius voor beginners, Journaal Warenwet, Tijdschrift voor Levensmiddelen- en productenrecht, januari 2002.
Bleijerveld, Rob, 2007 – het beslissende jaar voor de WTO, op Indymedia NL, Vrij mediacentrum Nederland (indymedia.nl), 2 januari 2007 Rabobank, De onbegrensde tuinbouw. Instrumenten in de concurrentiestrijd: internationale ketens en netwerken, Rabobank marktstudies, 2002 (samenvatting op www.rabo-marktstudies.ziezo.biz). Berkum, S. Van, A.D. Westerman en C.J.W. Wolswinkel, De internationale locatie van de tuinbouw bij handelsliberalisatie, LEI, Den Haag, december 2002. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit / LEI (2005). Feiten en cijfers van de Nederlandse agrosector 2005/2006. LEI (2006). Het Nederlandse agrocomplex. LEI (2006). Actuele ontwikkeling van bedrijfsresultaten en inkomens in 2006. LEI / PPO (2004). Op Kop. Internationale concurrentiepositie en strategie Nederlandse glastuinbouw. LEI (2004). De Nederlandse landbouw op het Europese scorebord. LEI (2003). Wie voedt Nederland? Consumenten en aanbieders van voedingsmiddelen. Bloemenbureau Holland, Nederlandse afzet van bloemen en planten groeit 40% in tien jaar, Persbericht, 2 september 2005 Wijnands, J., Nederland blijft grootste exporteur snijbloemen, LEI Agri-Monitor, Actuele informatie over land- en tuinbouw, juni 2006 Wijnands, J. en E. Poot (PPO glastuinbouw), Strategische keuzes voor de Nederlandse glasgroenteketen, LEI Agri-Monitor, Actuele informatie over land- en tuinbouw, januari 2005 Wijnands, J. en E. Poot (PPO glastuinbouw), Nederlandse glasgroenteketen wereldwijd toonaangevend, LEI Agri-Monitor, Actuele informatie over land- en tuinbouw, december 2004 Berenschot BV, Innoveren in een glazen huis. Strategische verkenning in opdracht van de AVAG Platform Toeleveranciers Glastuinbouw, uitgave AVAG, ’s-Gravenzande, november 2004
98
Wijnands, J. (red.) en H.J. Silvis (red), Onderweg. Concurrentiepositie Nederlandse agrosector, LEI, Rapport 3.00.03, Den Haag, juni 2000. Bloemenbureau Holland, Snijbloemen wereldwijd, notitie, geen jaartal. Bloemenbureau Holland, Bloemen, in Berichten Buitenland Sectorspecial, maart 2005 Wijnands, J.H.M., S.D.C. Deneux, R.A.F. van Paassen, E.H. Poot, S.C. van Woerden, Internationalisatie en concurrentiekracht van de Nederlandse vruchtgroentesector, LEI, Rapport 5.04.06, Den Haag, 2004 Stokkers, R., J. Smid en J.T. Nienhuis, Internationale concurrentiepositie van de Nederlandse vollegrondsgroenteteelt, LEI, Rapport 2.02.10, Den Haag, 2002 Silvis, H.J.en C.J.A.M. de Bont (red.), Perspectieven voor de agrarische sector in Nederland. Achtergrondrapport bij de beleidsnota “Kiezen voor landbouw”, Wageningen UR, Wageningen, uitgave Ministerie van LNV, 13 september 2005.
99