EVANGELISCHE EENHEID door Dr. A. Dirkzwager
De situatie in Corinthe In Corinthe was in Paulus' tijd maar één gemeente. Niet alleen de adressering van beide brieven aan de Corinthiërs bewijst dat (1 Corinthiërs 1: 2 en 2 Corinthiërs 1: 1), maar ook Romeinen 16: 23. De Romeinenbrief is te Corinthe geschreven. In Corinthe waren destijds verschillende partijen. Paulus gebruikt de woorden 'twisten' (1C 1: 11) en 'scheuringen' (1 Corinthiërs 1: 10). Er was een Paulus-partij, een Apollos-partij, een Petrus-partij en zelfs een Christus-partij (1 Corinthiërs 1: 12). Paulus en Apollos hadden in de gemeente gewerkt (1 Corinthiërs 3: 4-9). Waarschijnlijk hadden zij verschillende accenten gelegd en konden daardoor partijen ontstaan. Wie zich boven deze twisten van Paulus-volgelingen en Apollos-volgelingen wilde stellen, kon zich "van Petrus" noemen. En wie zich boven al dit aardse gedoe verheven voelde, zei op een hatelijke manier: "Maar ik ben van Christus!" De scheuringen gingen kennelijk nog niet zo ver, dat de gemeente uiteengevallen was. Scheuring betekent dus niet scheuring in onze zin. Het duidt eerder het bestaan van partijen aan. De raadgeving van Paulus in deze situatie is opvallend. Hij zegt niet: "Zoek een gemeente die het meest met jouw verlangens overeenkomt" of: "Als je vier gemeentes sticht in verschillende delen van Corinthe, kan iedereen in vrede gaan waar hij wil." Paulus kent die mogelijkheid niet. Hij noemt andere zaken in 1 Corinthiërs 1: 10: - eenstemmig zijn (Grieks: hetzelfde zeggen) - geen scheuringen hebben - vast aaneengesloten zijn - één gezindheid hebben - dezelfde mening hebben In onze bespreking van Romeinen 14, verderop in deze studie, zal blijken, dat Paulus zich geen gemeente voorstelt, waarin iedereen op elk punt dezelfde opvatting heeft. De eensgezindheid moet dus kennelijk gaan over het samen in één gemeente aan hetzelfde doel werken. Vooral ook over het bezitten van hetzelfde uitgangspunt: Christus die gestorven is voor de leden over de partijgrenzen heen en het feit, dat ieder in Christus' naam gedoopt is (1 Corinthiërs 1: 13). De teksten zijn bekend. De raadgevingen ook. De meeste evangelische (en protestantse) christenen zouden 1 Corinthiërs 1 echter maar beter uit hun bijbel scheuren. Het hoofdstuk wordt nauwelijks toegepast. Door die verwaarlozing wordt het voor iedereen gemakkelijk gemaakt om door te gaan met die verwaarlozing. In een grote groep en met de trend mee zondigen gaat gemakkelijk. Natuurlijk is er de uitvlucht: ondanks het feit, dat men gaat naar de gemeente van zijn keuze, is men geestelijk toch één. Dit is een uitvlucht. Paulus spreekt niet over geestelijk één zijn. Hij spreekt over een constateerbare zaak. De partijen bestaan in Corinthe binnen de éne gemeente. Zij moeten in die gemeente de eenheid laten zien. Als dat al in de gemeente moet, is het zeker niet toegelaten om de gemeente te verlaten om onenigheid. Paulus zegt tegen de christenen te Corinthe: u hoort één te zijn ondanks gevoeligheden en verschillen in de gelegde accenten. U hoort samen in één gemeente voor één doel te staan op basis van Christus' offer.
Toepassing voor ons Hetzelfde geldt voor ons. U woont te Ergenshuizen? Er is een gemeente in Ergenshuizen die erkent, dat je gered bent voor de eeuwigheid, als je gelooft, dat Christus voor je zonden gestorven is? Dan moet u ondanks gevoeligheden en verschillen in accenten één zijn op de in de vorige alinea uitgelegde wijze. U hoort samen in één gemeente voor één doel te staan en dat is Christus' zaak in Ergenshuizen. Is er geen gemeente in Ergenshuizen, zoek dan de gemeente het dichtst bij Ergenshuizen maar alle christenen van Ergenshuizen wel op dezelfde plaats, anders is het effect van de eenheid en eensgezindheid weg.
Meer gemeentes in één plaats Rome was een grote stad. In de adressering van de Romeinenbrief staat niet "aan de gemeente te Rome". Ook in hoofdstuk 16 zien we, dat er meer gemeentes in Rome waren: - bij Prisca en Aquila thuis, vers 5 - rond Aristobulus, vers 10 - bij Narcissus, vers 11 - de groep rond Asyncritus en 4 anderen, vers 14 - de groep bij Filologus en 4 anderen, vers 15 Als we ons herinneren wat Paulus afkeurde in 1 Corinthiërs, moeten we concluderen, dat de splitsing te Rome in verschillende gemeentes niet op basis van verschillen in opvattingen moet zijn gebeurd. Waarschijnlijk waren er teveel christenen om in één gemeente samen te komen of waren de afstanden in Rome te groot. Hier zal dus ook niet gegolden hebben: "Vind je bij Aquila je gading niet, ga dan naar Narcissus!" Het is dus wel degelijk mogelijk een gemeente te splitsen. De basis moet blijven: Christus' offer voor de zonden. Het doel moet zijn Christus' zaak in eenheid te behartigen in verschillende delen van dezelfde stad. Hetzelfde geldt natuurlijk voor gemeentes die samengesteld zijn uit leden die in verschillende dorpen wonen. Daar kan men ook splitsen op basis van woonplaats. De splitsingsredenen zijn: - een voldoende aantal christenen per dorp - de aanwezigheid van voldoende leiders per dorp. De splitsingsreden mag niet zijn onenigheid.
Romeinen 14 In Rome bestonden in de gemeentes ook verschillende opvattingen. Kennelijk was men (nog?) niet zo ver gegaan als in Corinthe, vgl. Romeinen 15: 14. Van partijen kon men niet spreken, maar de verhoudingen waren niet in alles zoals ze behoorden te zijn. Allereerst is het nuttig vast te stellen, welke meningsverschillen bij de Romeinse christenen bestonden. In het overige van de Romeinenbrief blijkt de tegenstelling tussen joodse en heidense christenen een grote rol te spelen. Het gaat in hoofdstuk 14 over eten (vers 2-3 13-21) en over het houden van feestdagen (vers 5-6). Dus gaat het waarschijnlijk over joodse christenen die moeilijk kunnen aanvaarden, dat heidense christenen "alles" eten en geen sabbatten en joodse feestdagen houden, en heidense christenen, dat niet begrijpen, dat hun joodse broeders en zusters "nog" vasthouden aan oudtestamentische dingen. De verzen zijn geciteerd uit de Willibrordvertaling.
vers 1) Aanvaard ieder die zwak is in het geloof, zonder zijn opvattingen te betwisten. Wie de zwakke is, blijkt duidelijk: de joodse christen, die aan oudtestamentische voorschriften vasthoudt. Zie vers 2 en 14. Duidelijk is dus, dat de sterke, de heidense christen dus, het juiste standpunt verkondigt. Daarmee is niet alles gezegd. Ondanks dat juiste standpunt moet de sterke de zwakke aanvaarden. Zie ook vers 3. De sterke mag bovendien niet de overwegingen van de zwakke beoordelen. Nu beoordeelt Paulus die in zekere zin ook: hij noemt hen zwakken en maakt duidelijk, dat hun standpunt niet het juiste is, zoals we al zagen. Wat niet mag, gaat dus verder dan wat Paulus hier doet. Het heeft negatievere kanten. In vers 3 en 4 spreekt Paulus over minachten. Je zou je kunnen voorstellen: "Als je nog vasthoudt aan het Oude Testament, heb je dan wel iets van christelijk leven begrepen?"
vers 2) De een is ervan overtuigd dat hij alles mag eten, terwijl een zwakke alleen maar plantaardig voedsel eet. Onder "alles" zal te verstaan zijn: reine en onreine dieren of ook dieren die volgens de oudtestamentische regels geslacht zijn en andere dieren. Het zal niet gaan over het gebruik van bloed, want dat is duidelijk in Handelingen 15: 28-29 ook voor heiden-christenen verboden verklaard. Dat was hier ook het discussiepunt niet. Het eten van alleen plantaardig voedsel zal door de joden gebeurd zijn, die de herkomst van het vlees niet kenden en dus niet wisten of bij de slacht aan alle voorschriften voldaan was, vergelijk Daniël 1: 8-12.
vers 3) Wie vlees eet, moet iemand die dat niet doet, niet minachten; en wie geen vlees eet, moet iemand die dat wel doet, niet veroordelen; God zelf heeft die ander immers als de zijne aanvaard. Over het minachten door de heiden-christenen is al geschreven bij vers 1. Aan de andere kant oordeelden de joodse christenen hen die "alles" aten. Je kunt je voorstellen: "Als je nog niet eens doet wat God in het Oude Testament heeft voorgeschreven, ben je dan wel een echte christen? Dan kan de Heilige Geest toch niet in je werken?" God heeft hem echter aanvaard. Hij is dus een echte christen. Dit is een belangrijk criterium in de hele zaak. Het gaat over mensen die door God aanvaard zijn en dus geloven dat Jezus aan het kruis de straf voor hun zonden heeft gedragen. Zie daarvoor vers 15 "voor wie Christus gestorven is".
vers 4) Wie ben jij, dat je jezelf een oordeel aanmatigt over de knecht van een ander? Of hij staat of valt, gaat alleen zijn heer aan. Hij zal trouwens staande blijven, want zijn heer is bij machte hem staande te houden. Een christen onthoudt zich altijd van de vraag, of een ander die zegt een christen te zijn, wel christen is. Ook bij de uitsluiting uit een gemeente wordt niet uitgesproken, dat de boosdoener geen christen is. Er wordt alleen geoordeeld (1 Corinthiërs 5: 12) over zijn fouten. Er staat dan ook in Mattheüs 18: 17, dat de uitgeslotene als een heiden of een tollenaar moet zijn. Daarmee ligt onmiddellijk de vraag op tafel, wanneer de gemeentetucht moet uitgeoefend worden en wanneer niet. Bij vragen als die hier in Romeinen 14 aan de orde zijn kennelijk niet. Dat neemt niet weg, dat er wel degelijk situaties zijn, waarin fouten van een gemeentelid
niet aanvaard moeten worden. Het zou nuttig zijn een inventaris te maken van nieuwtestamentische plaatsen, waar uitgesproken wordt, dat een bepaalde fout wel onaanvaardbaar is. Opvallend is ook de gedachte, dat de verantwoordelijkheid voor het staande blijven of vallen van christenen bij God ligt, tenminste als het niet gaat over zwaardere fouten, waarover de gemeente wel moet oordelen. Dit betekent kennelijk niet, dat in een gemeente over zulke geschilpunten niet meer gesproken mag worden. Paulus geeft hier het voorbeeld dat dat wel mag, want de Romeinenbrief was voor de hele gemeente bestemd. De bedoeling zal zijn, dat geen druk mag uitgeoefend worden op christenen van het andere standpunt om dat standpunt op te geven. De vraag van het staande blijven of vallen ligt in Gods verantwoordelijkheid en daarbij is Hij zeer wel in staat de christen voor vallen te behoeden. Willen wij die verantwoordelijkheid overnemen door wel druk uit te oefenen, dan lopen we God voor de voeten en zouden we zelfs schade kunnen aanrichten bij de persoon die we tot andere gedachten willen brengen. De vraag, welke standpunten in onze gemeentes vergelijkbaar zijn met die van het eten en de feestdagen in Rome, willen we aan het eind van de bespreking van dit bijbelgedeelte behandelen. vers 5) De een maakt onderscheid tussen de dagen, voor de ander zijn ze alle gelijk. Gun ieder zijn eigen overtuiging. Hier kunnen we wel reeds vaststellen, dat er in onze tijd christenen zijn, die het onnodig vinden de geijkte christelijke feestdagen te vieren ("Voor mij is het iedere dag Kerst, Pasen, Hemelvaart of Pinksteren"). Voor zulke situaties geldt dus wat Paulus hier voorschrijft. Hun mag niets in de weg gelegd worden om geen feestdagen te vieren, maar zij mogen evenmin beletten, dat de rest van de gemeente dat wel doet, ook niet door een mokkende houding aan te nemenin die tijd. Paulus schrijft hier voor, dat ieder ten volle overtuigd moet zijn. Zie ook vers 23. Dit betekent niet, dat voor "zwaardere" zaken iemands geweten de maatstaf moet zijn. In 1 Corinthiërs 4: 4 laat Paulus zien, dat iemand zich van geen kwaad bewust kan zijn en niettemin een fout kan gemaakt hebben. Omgekeerd laat 1 Johannes 3: 20 zien, dat er situaties zijn, waarin het geweten iemand veroordeelt, terwijl dat niet nodig is.
vers 6) Wie aan een bepaalde dag waarde hecht, doet het om de Heer, en wie eet, eet ter ere van de Heer, want hij dankt God. Wie iets niet eet, laat het ter ere van de Heer, en ook hij dankt God. In vers 1 schreef Paulus, dat men de overwegingen van de andere partij niet mag beoordelen. Hier laat hij zien, wat de uiteindelijke overweging is: om de Heer. Beide partijen hebben hun standpunt, de ene op een juiste basis, de andere op een onjuiste, maar iedereen wil in zijn opvatting uiteindelijk de Heer dienen en verheerlijken. Dit betekent, dat, wanneer dat iemands uiteindelijke motief een ander is dan "om de Heer", diens uiteindelijke motief verkeerd is. Ik denk aan het eigen voordeel, in geld of in positie, vriendjespolitiek, meedoen met de meerderheid enz. Zo iemand moet zich afvragen, of hij "ten volle overtuigd" is en of voor hem geldt "voor de Heer".
vers 7-8) Niemand van ons leeft immers voor zichzelf alleen, en niemand sterft voor zichzelf alleen. Zolang wij leven, leven wij voor de Heer, en sterven wij, dan sterven wij voor de Heer: of wij leven of sterven, Hem behoren wij toe.
Het doel van ons leven is de Heer, het doel van ons sterven is de Heer. Dit is zeer algemeen. Paulus past deze algemene regel hier toe op het gemeenteleven. De overheersende vraag moet daarin dus ook zijn: Wat wil God in deze situatie? De vraag "Bij welke oplossing voel ik mij het beste?" is ondergeschikt. De vraag: "Hoe voel ik me het beste, want dan kan ik God beter dienen?" is een slimmigheidje om toch onder Gods wil uit te komen. Mensen die een ander standpunt hebben, zijn voor een christen of een gemeente oncomfortabel. Toch moeten zij geaccepteerd worden (tenzij het natuurlijk om ontoelaatbare zaken gaat, zie bij vers 4).
vers 9) Daarvoor is Christus gestorven en weer levend geworden: om Heer te zijn over doden en levenden. We zullen hier de vraag, of hier letterlijke doden en levenden of geestelijk doden en levenden bedoeld zijn, niet bespreken. De beantwoording is niet nuttig voor ons doel, tenzij dan om te signaleren, dat ook dit een kwestie is, waarin we elkaar vrijheid moeten gunnen. Heerschappij voeren of iemand als heer moeten erkennen wordt pas onaangenaam, wanneer de heerser andere dingen verlangt dan wij zouden willen. Ook hier wordt dus voor het gemeenteleven eraan herinnerd, dat de vraag, wat Christus wil, alles moet overheersen. In de gemeente dient dus nooit de vraag "Wat wil ik? Wat kies ik?" gesteld te worden, maar "Hoe kom ik erachter, wat Christus nu wil of kiest?" vers 10) Met welk recht veroordeel jij je broeder? En jij, waarom kleineer jij je broeder? Wij zullen allemaal verschijnen voor de rechterstoel van God. Zoals we aan het begin van de bespreking van dit hoofdstuk al zagen, oordeelden de joodse gelovigen de heiden-christenen en minachtten de heiden-christenen hun joodse broeders. Zulk een houding is belachelijk, als je bedenkt, dat Christus heerschappij voert. Een christen komt niet in het oordeel en heeft eeuwig leven (Johannes 3: 18; 5: 24). De rechterstoel waarover Paulus hier schrijft, behandelt dus niet de vraag, of iemand behouden is of verloren gaat. Het kan alleen gaan over de vraag, hoe iemand God gediend heeft als christen. 2 Corinthiërs 5: 10 gaat over hetzelfde, alleen heet daar Christus de rechter. Het is nuttig te bedenken, dat het belangrijkste deel van de Griekse handschriften ook in Romeinen 14: 10 over de rechterstoel van Christus spreekt en niet over Gods rechterstoel. Dit is hier echter niet aan de orde.
vers 11) Want er staat geschreven: Zowaar Ik leef, zegt de Heer, voor Mij zal elke knie zich buigen en ieders tong zal God bejubelen. De aanhaling uit het Oude Testament heeft waarschijnlijk als doel vooral de joodse christenen te overtuigen.
vers 12) Zo zal dan ieder van ons tegenover God rekenschap moeten afleggen van zichzelf. Natuurlijk moet iedereen in alle zaken voor zichzelf rekenschap geven aan God. Hier heeft deze zin echter de bedoeling, de verantwoordelijkheid voor de keuze op het punt van eten en feestdagen bij de individuele gelovige te leggen en niet bij medegelovigen of de gemeente.
vers 13) Laten wij dus voortaan elkaar niet veroordelen; neem u liever voor uw broeder geen aanstoot of ergernis te geven.
"Aanstoot" is iets waaraan men zich stoot. Het Griekse woord voor ergernis (skandalon) betekent eerder struikelblok, letterlijk iets waardoor een ander tot struikelen wordt gebracht. Die zelfde gedachte steekt in "Stort met je eten niet iemand in het verderf ..", vers 15. Zoals bij vers 4 geschreven is, kunnen wij door God voor de voeten te lopen, schade aanrichten bij zwakke gelovigen. Hetzelfde geldt kennelijk ook op het punt dat nu volgt. Het is opvallend, dat de christen geen aanstoot moet geven. Dat houdt in, dat de ene christen de andere christen niet mag dwingen om iets te doen of na te laten met de opmerking: "Als je dat doet of nalaat, geef je mij aanstoot".
vers 14) Ik weet, ik ben ervan overtuigd door mijn verbondenheid met onze Heer Jezus, dat niets onrein is uit zichzelf. Iets is alleen onrein voor hem die het als zodanig beschouwt. Als Petrus het bekende visioen met het laken vol onreine dieren te zien krijgt om hem te leren anders te denken over onreinheid, wordt er gezegd: "Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden" (Handelingen 10: 15). Ook daar blijkt, dat de onreine dieren niet uit zichzelf onrein waren, maar, omdat God ze onrein verklaard had. Kennelijk gaat het hier alleen over het onderscheid tussen reine en onreine dieren, rein en onrein geslachte dieren. Zoals we al schreven, blijft het gebruik van bloed volgens Handelingen 15: 28-29 ook voor heiden-christenen verboden, anders mogen we Handelingen 15 uit onze bijbels scheuren. Ook sexuele onreinheid blijft natuurlijk onrein, maar dat punt valt ook onder de vermelde verzen uit Handelingen 15.
vers 15) Maar als jij je broeder grieft door een bepaalde spijs te gebruiken, handel je niet meer volgens de liefde. Stort met je eten niet iemand in het verderf voor wie Christus is gestorven. De betekenis van het Griekse woord dat vertaald wordt met "grieft, is "bedroefd maken". Inderdaad wordt er onder christenen zeer veel onnodige droefheid aangericht. Vaak beleeft men na zijn bekering meer teleurstelling dan daarvoor, juist omdat medechristenen op nietessentiële dingen eisen stellen of inzake het gemeentelijk beleid de vraag "Wat is Gods wil?" ondergeschikt maken aan "Wat wil ik?" Wat "in het verderf storten" inhoudt, is niet geheel duidelijk. Men zou kunnen denken aan emotioneel ruïneren. Ook kan de visie verdedigd worden, dat een christen door ontactvol handelen een zwakke christen van zijn geloof kan afbrengen. Deze visie houdt in, dat er afval van heiligen mogelijk is. Ik ben daarvan overtuigd en acht wie dat niet aanvaardt, een zwakke broeder. Dit is echter een onderwerp dat vergelijkbaar is met de kwesties waarover Paulus hier schrijft. Ik geef de zwakke broeder zijn plaats met de visie, dat er geen afval van heiligen is. Ik kan daartegenover verwachten, dat ik met mijn visie ook geduld word. God kan degene die geen vlees eet "staande houden" (vers 4), maar als wij God in de weg lopen door een zwakke broeder onnodig of zelfs demonstratief te bedroeven, ligt de verantwoordelijkheid voor de aangerichte schade bij ons, mensen!
vers 16) Bezorg je goede zaak geen slechte naam. Een persoon in het verderf storten om ondergeschikte dingen levert gepraat op, in de gemeente en daarbuiten. De schade voor Christus' zaak is dan groot.
vers 17) Het koninkrijk van God is geen kwestie van spijs en drank, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest.
Eten en drinken zijn voor christenen niet verboden. Bedoeld is, dat het al of niet eten van zogezegd onrein vlees geen essentieel punt is in Gods koninkrijk. Wel essentieel zijn rechtvaardigheid, vrede en blijdschap. Met name blijdschap zal door weinig christenen bij de drie meest belangrijke christelijke begrippen geteld worden!
vers 18) Wie op deze wijze Christus dient, is God welgevallig en geacht bij de mensen. De gedachte "geacht bij de mensen" gaat verder op wat in vers 16 gezegd wordt, waar uitgedrukt wordt, dat we er niet de oorzaak van mogen worden, dat Gods zaak bij de mensen in diskrediet komt. Ruziën over ondergeschikte dingen veroorzaakt zo iets en zo ook het verbreken van de eenheid tussen christenen die bij elkaar horen.
vers 19-20) Laten wij dus nastreven wat de vrede en de opbouw van onze gemeenschap bevordert. Breek Gods werk niet af ter wille van voedsel. Zeker, alles is rein, maar het wordt slecht wanneer men door zijn eten aanstoot geeft. Werken aan de eenheid onder mensen die door God aanvaard zijn (vers 3), duidelijker: werken aan de onderlinge vrede en opbouw bevordert de goede naam van Gods zaak. Wie onnodig deze dingen afbreekt, breekt Gods zaak af. "Nastreven" spreekt over moeite doen!
vers 21) Het is goed geen vlees te gebruiken, geen wijn of wat ook, wanneer je broeder daardoor geërgerd wordt. De vrede met zwakke broeders bevorder je door hen niet tegen de haren in te strijken. Paulus laat zelf zien, dat spreken over de verschillen soms wel nuttig kan zijn. Vlees eten in de nabijheid van joods georiënteerde christenen hitst hen alleen maar onnodig op.
vers 22-23) Behoud intussen je eigen overtuiging, ten overstaan van God. Gelukkig is hij die zich bij zijn beslissing niets heeft te verwijten. Maar wie twijfelt en toch eet, is al veroordeeld, omdat hij niet volgens zijn geloofsovertuiging handelt. Alles wat niet steunt op die overtuiging is zondig. Paulus beveelt beide partijen aan om tot een gefundeerd standpunt te komen en ook om, wanneer men een overtuiging heeft, daaruit oprecht te leven.
Hedendaagse toepassing In onze omgeving zal nauwelijks meer gediscussieerd worden over joodse spijswetten. Wij kennen andere gevoeligheden: 1 Valt de opname voor, tijdens of na de grote verdrukking? 2 Kunnen christenen, die eerst Christus' offer voor zich aanvaard hebben, hun geloof zozeer kwijtraken, dat ze weer verloren gaan? 3 Mag je bloedworst eten? 4 Komt het duizendjarig rijk wel? 5 Moet iedere christen, wil hij vervuld raken van de Geest, eens in tongen gesproken hebben? 6 Moeten er oudsten zijn? 7 Zijn jonge kinderen als ze sterven behouden? 8 Moeten baby's gedoopt worden?
9 Kan een christen onder invloed staan van demonen? 10 Is Israël nog Gods volk? 11 Mag je getuigen van Jehovah in je huis ontvangen? 12 Mag iemand in de dienst de leiding hebben of leidt de Heilige Geest? 13 Mag iemand die geen ambt bekleedt, de doop of het avondmaal bedienen? 14 Mag een christen aan politiek doen? 15 Mag je andere liederen zingen dan de psalmen? 16 Welke vertaling mag je gebruiken? 17 Mag je parafraserende vertalingen gebruiken? 18 Hoe vaak moet je het avondmaal vieren? 19 Is de gemeente het nieuwe Israël? 20 Moeten we de bedelingenleer gebruiken bij de bijbeluitleg? Deze lijst is geenszins volledig. Zij laat zien, dat ook in onze tijd discussiepunten bestaan. De vraag is natuurlijk, welke punten belangrijk zijn en welke niet. Wie sluw en listig is, kan alle punten tot belangrijk verheffen: "Als iemand meent, dat de opname na de grote verdrukking valt, ontneemt hij troost aan de gemeente die God bedoeld heeft en kan hij niet onder de leiding van de Geest staan. Hij vervalst de Bijbel!" Zo kun je elk standpunt dat het jouwe niet is, schriftvervalsing of duivelse uitleg noemen. Mijns inziens zouden alle bovenstaande standpunten (zowel het voor als het tegen) onder Romeinen 14 kunnen vallen. Het houden van de oudtestamentische spijswetten en feestdagen is ook een zwaar in het dagelijks gemeenteleven insnijdend onderwerp! Maar daar blijven praktische moeilijkheden. Een gemeente zal in een aantal van genoemde punten moeten kiezen (gebruik bijbelvertaling, liederen, frequentie avondmaal ....). En wie zijn zin niet krijgt, zal zich daarbij moeten neerleggen.
Ruimte geven Wanneer we teruggaan naar Romeinen 14, zien we, dat de voornaamste les is, dat christenen joodse spijswetten en feestdagen mogen houden, maar dit niet aan anderen mogen opleggen. Dit lijkt alles te zijn. Toch moet men zich zulk een situatie in een gemeente voorstellen om verdere gevolgen te zien. Er zal in gezinnen, families en groepen gelijkgezinden dus geleerd zijn, dat God het houden van deze joodse regels verlangt. Ook in samenkomsten van de gemeente zal dit standpunt te horen zijn geweest. Ook dit mag dus in een gemeente niet verboden worden. Doen de oudsten dit toch, dan zijn de gelovigen aan hen gehoorzaamheid verschuldigd, maar de gevolgen zijn voor de verantwoordelijkheid van die oudsten. Zie het gedeelte over deze gehoorzaamheid. Het gaat echter verder. In gezinnen, families en groepen gelijkgezinden zal gezegd zijn, dat het standpunt van de andere partij onjuist is of zelfs, dat het standpunt van de gemeente onjuist is. Men zal dit ook aan elkaar uitgelegd hebben. Ook dit kan dus niet verboden worden. Noch de sterke christenen, noch de zwakke christenen mogen zich dus aangevallen voelen, als - iemand het andere standpunt verdedigt of propageert - iemand dus beweert, dat jouw standpunt onjuist is. Dit alles moet plaatsvinden in een sfeer die de eensgezindheid in het gemeenteleven niet afbreekt. De sterke indruk wordt gewekt, dat behalve een gemeentelijke bijbelstudie ook gezamenlijk bijbelonderzoek door een groepje christenen op initiatief van enkele gemeenteleden tot de mogelijkheden behoorde.
Pinkstergemeentes Een moeilijk punt voor de eenheid vormen pinkstergemeentes. Waarom zijn er gemeentes waar de wonderlijke gaven wel voorkomen en andere waar het niet gebeurt? Inzake het voorkomen van de wonderlijke gaven zijn er drie soorten gemeentes: 1 Gemeentes waar ontkend wordt, dat deze gaven nu kunnen voorkomen. 2 Gemeentes waar geleerd wordt, dat deze gaven nu moeten voorkomen in een gemeente en waar ze ook uitgeoefend worden. 3 Gemeentes waar geleerd wordt, dat deze gaven nu kunnen voorkomen, maar waar ze in de gemeente zelf niet voorkomen. Gemeentes van het eerste type veroorzaken, dat mensen met wonderlijke gaven zulk een gemeente verlaten. Buiten staande beginnen deze mensen een eigen gemeente: een pinkstergemeente. Pinkstergemeentes trekken andere mensen met wonderlijke gaven aan en zo ontstaat er daar een concentratie van mensen met wonderlijke gaven. Men krijgt er daardoor de indruk, dat iedere christen wonderlijke gaven moet hebben en eenzijdigheid ontstaat. Hierdoor ontstaan dan weer gemeentes van type 3. Men zou daar graag wonderlijke gaven hebben, maar potentiële leden met die gaven zijn allang in een naburige pinkstergemeente. Naar twee kanten dient m.i. deze zaak onder de gedragslijn van Romeinen 14 gebracht te worden. Pinksterchristenen dienen hun niet-pinkster-medebroeders te beschouwen als de heiden-christen in Rome de joden-christenen: aanvaarden, voorzichtig zijn met het uitoefenen van wonderlijke gaven. Hetzelfde geldt omgekeerd: aanvaarden en voorzichtig zijn in het afwijzen van wonderlijke gaven. Vooral: elkaars standpunt leren kennen en, als men zich als sterke niet-pinkster-christen beschouwt, de wonderlijke gaven van nabij leren kennen. Het zou mogelijk moeten zijn, dat daarna gemeentes ontstaan per dorp (of groep dorpen, wanneer er weinig christenen per dorp wonen) of stad, waar alle christenen, ook pinksterchristenen dus, lid zijn. Ga eens na in uw dorp (of groep dorpen) of stad. Wonen er niet tussen "gewone" christenen pinksterchristenen? Zou God niet bedoeld kunnen hebben, dat zij allen tezamen met hun pinkstergaven of met hun niet-pinkstergaven één gemeente vormen?
Je gemeente verlaten om meningsverschillen Nergens in de Bijbel vinden we de aansporing om de eigen gemeente te verlaten. Evangelische (en protestantse) christenen zijn echter zo gewoon aan het verlaten van de eigen gemeente, dat deze gedachte vreemd zal overkomen. Tot in de 17e eeuw was de gedachte ook vreemd. In de oude gemeente zijn er wel afsplitsingen geweest, maar ook die werden doorgaans als iets abnormaals en als een zeer ernstige misstand beschouwd. Als aanvulling: het bekende argument om de gemeente te mogen verlaten "Gaat uit van haar!" (Openbaring 18: 4) gaat zeker niet over een christelijke gemeente waar nog de redding door Christus' bloed wordt geleerd. Het gaat over het antichristelijke Babylon! Nergens in de Bijbel vinden we de aansporing om de eigen gemeente te verlaten. Ik veronderstel dus, dat we alleen mogen vertrekken, als een gemeente niet meer aan het hoofdvereiste voldoet: leren, dat je je zonden kwijtraakt door te geloven, dat Jezus voor je zonden is gestorven. Deze gedachte komt overeen met wat we in Romeinen 14 enkele malen aantroffen als "definitie" voor een christen: vers 15 "voor wie Christus gestorven is" en vers 3 "God heeft hem aanvaard".
Nergens in de Bijbel vinden we de aansporing om de eigen gemeente te verlaten. Het gevolg vinden we in Openbaring 2 en 3. De daar voorkomende gemeentes maakten het soms bont. Nergens staat echter, dat de overblijvende ernstige christenen de gemeente moeten verlaten. De gemeente te Sardes (Op 3: 1-6) is een van de slechtste. Toch staat er "Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld". Ze waren te Sardes in de gemeente. Te Thyatira (Op 2: 18-29) werd geen tucht geoefend over een vrouw die zich gruwelijk misdroeg. Toch verlieten de ernstige christenen zulk een gemeente wier gedragslijn op niets trok, niet. In de gemeente waren er die "deze leer" niet hadden (vers 24). Nergens in de Bijbel vinden we de aansporing om de eigen gemeente te verlaten. Wanneer de eigen gemeente niet zuiver wordt gehouden en daar niets aan te doen is, houdt onze verantwoordelijkheid op. De genoemde hoofdstukken uit Openbaring laten zien, dat Christus dan in actie treedt. Te Efese leest men "Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen". Pergamum krijgt te horen "Ik zal strijd tegen hen voeren". Tot Thyatira wordt een hele reeks bedreigingen geuit. Sardes zal Christus overvallen als een dief. De gemeente van Laodicea loopt gevaar uit de mond gespuwd te worden. Voor de tweede maal ontmoeten we in deze studie de gedachte, dat Christus zelf tot daden overgaat. De andere maal was bij de bespreking van Romeinen 14: 4. Of een "zwakke" christen met andere opvattingen dan de onze staande blijft, is daar niet onze zaak, maar die van zijn Heer. Er is nog een derde plaats waar over ingrijpen wordt gesproken: Romeinen 12: 19. Daar wordt wraak nemen verboden, omdat we plaats moeten laten voor Gods vergelding. Wie wraak neemt voordat God het doet, ontneemt God de kans om dat te doen. Zo is het ook bij de zwakke christen. Een mens kan door zijn gedrag zo iemand tot struikelen brengen, zagen wij. Ook dan loopt hij God voor de voeten. Deze gedachte kunnen we ook overbrengen op Christus' optreden tegen misstanden in gemeentes. Als christenen hun gemeente verlaten, stellen zij met woorden en door hun vertrek zelf dingen te drastisch aan de kaak. Ze lopen daarmee Christus' ingrijpen, als Hij al moest ingrijpen, voor de voeten. Christus grijpt niet onmiddellijk in. Hij geeft, zo zegt Openbaring 2: 21, de schuldigen tijd om zich te bekeren. Voor christenen in zo'n gemeente kan het geduld dan op de proef gesteld worden. De verleiding wordt dan groot om de gemeente te verlaten. Het is echter ook nuttig, dat we ons de situatie van de ernstige christenen in zulk een gemeente voorstellen. Zij zullen weinig geestelijk voedsel gekregen hebben in de gemeente. Zij zullen veel af te keuren hebben gehad. Zij zullen op private basis elkaar tot steun zijn geweest. In de 18e en 19e eeuw kwamen zo ernstige christenen in een "slappe" gemeente in de week bijeen voor onderlinge opbouw, gebed en bijbelstudie. Zolang dit geen afbreuk doet aan de eenheid in de hele gemeente, zal dit dus getolereerd moeten worden.
Toch de gemeente verlaten Er bestaan uitzonderlijke omstandigheden die het verlaten van een gemeente noodzakelijk maken. Allereerst is er natuurlijk de verhuizing. Verder is er de uitzending van zendelingen. Voorbeelden vinden we van Paulus in Handelingen 13: 1-3 en Timotheus in 1 Timotheus 4: 14. Het is opvallend, dat in beide gevallen de mening van de zendeling de doorslag niet geeft. De gemeente constateert, dat
God roept. Paulus stichtte gemeentes. Timotheus werkte blijkens de Timotheusbrieven ook in gemeentes als die van Efese die door een crisis gebrek aan leiding had. Wij kunnen ons dus in onze situatie voorstellen, dat een gemeente constateert, dat God iemand roept om gemeentes te stichten. Niet minder kan men ook onder dezelfde omstandigheden iemand uitzenden om een andere, reeds bestaande gemeente aan leiding te helpen. Oudsten kunnen daar verhuisd zijn, gestorven of afgetreden zonder dat zij vervangen kunnen worden uit de eigen gemeente. Tenslotte zou men andere uitzonderlijke omstandigheden kunnen voorstellen. Het kan bijvoorbeeld niet verstandig zijn in één gemeente samen te leven, als men met iemand ongeoorloofde overspelige relaties heeft gehad. Ook hier lijkt me toestemming van de oudsten van de gemeente die men verlaat noodzakelijk. Die kunnen dan aan de oudsten van de ontvangende gemeente verklaren, dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn.
Onderwerping aan de oudsten De regel, dat een christen zich aan de oudsten of leidinggevenden in de gemeente moet onderwerpen en hun moet gehoorzamen, is bekend in het Nieuwe Testament: Hebreeën 12: 17, 1 Petrus 5: 5. Nu is er van gehoorzamen en zich onderwerpen pas sprake, als men het met elkaar niet eens is. Dan pas rijst het probleem van de onderwerping en de gehoorzaamheid. Deze gedachte van gehoorzaamheid en onderwerping is voor onze tijd, ook voor christenen in een gemeente, uiterst vreemd. Wij, zo gewend aan democratie, aan de gelijkheid van alle mensen en het beleid dat bepaald wordt door de helft plus één, zullen opnieuw moeten wennen aan de gedachte, dat democratie de Bijbel vreemd is. Gezag komt niet van onder, maar van boven. Oudsten worden ook niet door de gemeente gekozen, maar door het bevoegde gezag aangesteld (Handelingen 14: 23, Titus 1: 5). De vraag moet daarbij zijn: Wie wil God nu hier als oudste? (vgl. Handelingen 20: 28). De gemeente kan natuurlijk wel geraadpleegd worden, maar de schijn moet streng vermeden worden, dat de gemeente oudsten kiest. Het kan geen kwaad hieraan toe te voegen, dat het aftreden van oudsten dus op dezelfde manier moet gebeuren. De mening van de oudste is niet doorslaggevend. Het bevoegde gezag -de andere oudsten dus - moeten (en dat kan na een vraag van degenen die zou willen aftreden) constateren, dat God de bewuste oudste van zijn taak ontheft. Wie zijn gemeente verlaat om een andere reden dan verhuizing of uitzending in een bepaalde opdracht, kan dus maar beter de verzen over gehoorzaamheid en onderwerping aan zijn oudsten uit de Bijbel scheuren. Natuurlijk staan ook oudsten onder de leiding van God en zijn woord. Natuurlijk dienen zij de gemeente. Natuurlijk zullen zij, als ze verstandig zijn, voeling houden met hun gemeenteleden. Als zij dat niet doen, houden zij nog de macht. Christenen kunnen zelfs een klacht indienen tegen een oudste, maar ook dat gebeurt bij het bevoegde gezag van de gemeente en dan nog slechts als er voldoende getuigen zijn van het misdrijf (1 Timotheus 5 : 19). Als de oudsten zulk een macht hebben, hebben ze ook een grote verantwoordelijkheid. In de hiervoor aangehaalde tekst uit Hebreeën (13: 17), staat, dat ze rekenschap moeten afleggen, omdat ze waken over de zielen van de hun toevertrouwde christenen. Wat dat betekent, staat te lezen in Ezechiël 3: 16-21 - en dat is huiveringwekkend! Hiermee komt overeen, dat Christus zich in zijn brieven uit Openbaring 2 en 3 tot de leiding van de gemeente richt en niet tot de massa van de gelovigen. De leiding is verantwoordelijk voor het al of niet slechte beleid dat door Jezus in de brieven van Openbaring 2 en 3 aangeklaagd wordt.
Hier past een kleine opmerking over een smoes die graag gebruikt wordt om onder de gehoorzaamheid aan oudsten uit te komen. Je hoort nog wel eens, dat oudsten geen macht hebben, maar gezag. Macht heb je onder alle omstandigheden. Gezag moet je verdienen. Het heeft te maken met de vraag, of je in het verleden wijs hebt opgetreden. Je zou volgens de smoes alleen aan oudsten moeten gehoorzamen als ze gezag hebben en niet omdat ze macht hebben. Dit is grote onzin. De vraag, of je moet gehoorzamen komt dan namelijk bij de persoon te liggen die al of niet onderwerping verschuldigd zou zijn. Het is dan gemakkelijk om, als de oudsten iets tegen je zin hebben beslist, te zeggen: "Dit was niet wijs. Ze hebben hun gezag verloren. Ik moet niet meer gehoorzamen!" Gehoorzaamheid wordt eerst een probleem, als je iets tegen je zin moet doen. Onderwerping wordt eerst een probleem met oudsten die volgens jou onwaardig zijn. Oudsten hebben dus macht en liefst ook gezag, maar als het gezag ontbreekt, is de christen nog onderwerping verschuldigd. Onderwerping en gehoorzaamheid betekenen bijvoorbeeld concreet, dat oudsten iemand mogen verbieden een bepaald werk in de gemeente te doen, in de samenkomst (niet alleen de zondagse) dingen te zeggen, medechristenen te begeleiden en wat dan ook. Het "slachtoffer" moet dat aanvaarden, want de oudsten zullen dat wel doen in het algemeen belang. Doen ze dat om valse redenen, dan dient het gemeentelid nog te gehoorzamen, maar de oudsten zijn verantwoording verschuldigd voor de gevolgen aan Christus zelf.
Praktische aanbevelingen De regels die in deze studie besproken zijn, zijn in het verleden in evangelische gemeentes vaak overtreden. Overtredingen moeten rechtgezet worden. In sommige gevallen zal dat eenvoudig gaan. Terugkeer naar de oorspronkelijke gemeente kan soms de enige te zetten stap zijn. Moeilijker wordt het, als een onenigheid in een gemeente tot een splitsing van die gemeente aanleiding gaf. Erkenning van de fout tegenover de oudsten van het moment van de scheuring is de eerste stap. Of de gemeentes weer samengevoegd moeten worden, is een vraag die ook om een antwoord vraagt. Daarbij kunnen inmiddels ontstane toestanden een rol spelen: a. Liggen de ontstane gemeentes in één plaats? b. Zijn de gemeentes misschien te groot geworden voor een samenvoeging? c. Als de verschillende gemeentes blijven bestaan, moeten dan gemeenteleden van gemeente veranderen, omdat zij niet in de gemeente van hun woonplaats meeleven? d. Komt door de herindeling een gemeente met een gebrek aan leiding te zitten, omdat oudsten dienen over te gaan naar de gemeente van hun woonplaats? In het algemeen is het goed om begane fouten snel recht te zetten. In Ezra 10: 13 concludeert men echter, dat de oplossing van de daar rijzende problemen veel tijd vergt. Men besluit op een geregelde manier de zaak op te lossen, maar niet in één of twee dagen. Zo is het ook hier. De hereniging van gemeentes zal een gevolg moeten zijn van bewustwording van veel christenen van de principes. Dit vergt tijd. Daarna is er de praktische oplossing. Overhaaste terugkeer naar de oorspronkelijke gemeente kan achterblijvende gemeenteleden zonder leiders doen zitten. Toch is het niet goed te lang te wachten met stappen. Het kan zijn, dat sommige christenen weigeren in te zien, dat zij van gemeente moeten veranderen. Op zeker moment zal dan toch ieder die weet, dat hij moet overstappen naar een andere gemeente, moeten overstappen.
Nieuwe politieke cultuur In de Belgische samenleving werd een aantal jaren geleden geroepen om een nieuwe politieke cultuur. Schandalen hadden aan het licht gebracht, dat corruptie in het groot en in het klein het politieke leven verregaand had beheerst. Niet de waarden waarvoor de politici zich dienden in te zetten speelden de hoofdrol, maar bijkomende zaken, zoals het eigen voordeel of dat van de partij. Een partijvoorzitter heeft zelfs eens verklaard, dat een ganse generatie van zijn partij eigenlijk diende op te stappen, omdat corruptie in het groot en in het klein door "iedereen" werd bedreven. Het komt me voor, dat ook in de evangelische wereld op grote schaal het bijbelse gebod van eenheid zoals dat hiervoor besproken is, te weinig ernstig is genomen. Ook hier speelden bijkomende voordelen vaak een rol: het aanzien en de groei van de eigen gemeente, handhaving van het opgebouwde koninkrijkje van een leider, teleurstelling over de weigering van de oudsten om iemand een belangrijke taak te geven e.d. Men ontving leden die eigenlijk elders thuishoorden. Dat een andere gemeente, die eigenlijk recht had op deze leden, daardoor benadeeld werd - daarover bekommerde men zich niet. Dit alles is corruptie, want het eigen voordeel gaat dan voor de normale regels. Een gemeente zoeken "naar mijn gading", een gemeente zoeken "waar ik aan mijn trekken kan komen", is corruptie. Het eigen voordeel maakt je minder gevoelig voor de normale gedragslijn. Het is tijd, dat ook in de evangelische gemeentepolitiek een nieuwe politieke cultuur zich aandient. Eén vraag dient centraal te staan: "Wat wil God?" Gehoorzaamheid voor het eigen gemak laten gaan, dat prediken wij toch in allerlei morele zaken? Welnu, waarom zet ons gemak dan regels over de eenheid van de christenen in één plaats opzij? Misschien zou het zelfs nuttig zijn om in bepaalde streken met een hele generatie van leiders te concluderen: wij hebben ons recht van spreken en leiding geven verloren. Wij doen gezamenlijk een stap opzij voor een nieuwe generatie die niet belast en besmeurd is door de oude gemeentepolitiek.