EVANGELIE VAN JOHANNES vertaling Dr. A. Dirkzwager
Het Spreken en het Licht
1
In het begin was er het Spreken en het Spreken behoorde bij God en het Spreken was God. Dit behoorde in het begin bij God. Alles is door het Spreken ontstaan en buiten het Spreken om is er niets ontstaan wat ontstaan is. In het Spreken was leven en het leven was het licht van de mensen. En het licht schijnt in het duister en het duister heeft het niet overmeesterd. Er werd een mens geboren, gestuurd van bij God - zijn naam was Jahweh-is-genadig . Hij kwam voor een getuigenis, om over het licht te getuigen om iedereen door hem tot geloof te brengen. Hij was het licht niet, maar om van het licht te getuigen. Het ware licht, dat ieder mens verlicht, was in de wereld aan het komen. Het was in de wereld en de wereld was door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam naar zijn eigen bezit en wie van Hem waren, hebben Hem niet geaccepteerd. Allen die Hem geaccepteerd hebben, gaf Hij macht om kinderen van God te worden, aan hen die in zijn naam geloven. Die zijn niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en niet uit de wil van een man maar uit God geboren. En het Spreken is vlees geworden en het heeft onder ons zijn tent opgeslagen en wij hebben zijn heerlijkheid gezien een heerlijkheid als van Iemand die als enige uit de Vader geboren is, vol van gratie en waarheid. Johannes over zichzelf en over Jezus
15 Johannes getuigde over Hem en heeft geroepen: "Hij is het van wie Ik zei: 'Hij die na mij komt, was er vóór mij, want Hij was er eerder dan ik'" 16 Want uit zijn volheid hebben wij allemaal gekregen, zelfs de ene genade in plaats van de andere genade. 17 Want de Wet is door middel van Mozes gegeven. De genade kwam er door Jezus Christus. 18 Niemand heeft ooit God gezien. De enige geboren God die aan de boezem van de Vader is, Hij heeft over Hem verteld. 19 En dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten naar hem gestuurd hadden om hem te vragen: "Wie zijt gij?" 20 en hij erkende en ontkende niet; Hij erkende: "Ik ben de Messias niet". 21 Ze vroegen hem: "Wat dan? Zijt gij Elia?"
Hij zei: "Die ben ik niet. "Zijt gij de Profeet?" Hij antwoordde: "Nee". 22 "Wie zijt gij?" zeiden ze, "We moeten toch een antwoord geven aan degenen die ons gestuurd hebben? Wat zegt gij over uzelf?" 23 Hij zei: "Ik ben de stem van iemand die roept in de woestijn: 'Maakt de weg van de Heer recht' - zoals de profeet Jesaja zei". 24 De Farizeeën hadden enkelen van hen gestuurd. 25 Zij vroegen hem: "Waarom doopt gij toch wel, als gij de Messias niet zijt en ook niet Elia of de Profeet?". 26 Johannes antwoordde hen: "Ik doop in water. Midden onder u staat Iemand die gij niet kent. 27 Hij komt na mij, maar ik ben het niet waard, dat ik de riem van zijn sandaal losmaak. 28 Dit gebeurde in Bethanië over de Jordaan, waar Johannes aan het dopen was. 29 De volgende dag zag hij Jezus bij zich komen. Hij zei: "Kijk, het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt. 30 Hij is het over Wie ik zei: 'Na mij komt een man, die er vóór mij was, omdat Hij eerder dan Ik bestond'. 31 Ook ik kende Hem niet. Maar ik ben met water komen dopen om Hem aan Israël bekend te maken." 32 En Johannes getuigde: "Ik heb gezien, dat de Geest als een duif neerdaaalde uit de hemel. En Hij bleef op Hem. 33 Ook ik kende Hem niet. Maar Hij die mij gestuurd had om met water te dopen, Die heeft mij gezegd: 'Op wie je de Geest ziet neerdalen en blijven, dat is degene die met de Heilige Geest doopt'. 34 Ook ik heb gezien en ik heb het getuigenis afgelegd, dat Hij Gods Zoon is." Jezus' eerste leerlingen 35 De volgende dag stonden Johannes en twee van zijn leerlingen daar weer. 36 Hij zag Jezus wandelen en zei: "Kijk, het Lam van God". 37 De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen en gingen Jezus volgen. 38 Jezus keerde zich om, zag hen Hem volgen en zei tegen hen: "Wat zoekt gij?". Zij zeiden tegen Hem: "Rabbi" -wat vertaald wil zeggen 'Meester'-, "waar verblijft gij?". 39 Hij zei tegen hen: "Kom maar kijken". Ze gingen dus (mee) en zagen, waar Hij verblijf hield, en ze bleven die dag bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur (1) 40 Andreas, de broer van Simon Petrus was één van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem waren gaan volgen. 41 Hij trof eerst zijn eigen broer Simon aan en zei tegen hem: "We hebben de Messias gevonden" -wat vertaald is Gezalfde (2). 42 Hij bracht hen naar Jezus. Toen Jezus hen zag, zei Hij: "Gij zijt Simon, de zoon van Johannes. Gij zult Kefas heten" -wat vertaald wordt met Petrus (3). 43 De volgende dag wilde Hij vertrekken naar Galilea en Hij trof Filippus aan. Jezus zei tegen hem; "Volg Mij!" 44 Filippus was van Bethanië, uit de stad van Andreas en Petrus. 45 Filippus trof Nathanaël aan en zei tegen hem: "We hebben Hem gevonden over wie Mozes in de Wet heeft geschreven (4) en de profeten: Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret. 46 Nathanaël zei tegen hem: "Kan er iets goeds uit Nazaret komen?" Filippus zei tegen hem: "Kom kijken". 47 Jezus zag Nathanaël naar Zich komen en zei over hem: "Kijk, dat is echt een Israëliet zonder dubbele bodem (5)!" 48 Nathanaël zei tegen hem: "Waarvan kent Gij mij?" Jezus antwoordde hem: "Voordat Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgenboom zitten". 49 Nathanaël antwoordde: "Rabbi, Gij zijt Gods Zoon (6)! Gij zijt de koning van Israël (7)! 50 Jezus antwoordde hem: "Gelooft ge, omdat Ik u zei, dat ik u onder de vijgenboom zag? Ge zult belangrijkere dingen zien dan deze." 51 Hij zei tegen hem: "Het is waar wat Ik u zeg (8): ge zult de hemel open zien en Gods engelen zien afdalen en opstijgen (9) naar de Mensenzoon (10). ________ 1 4 uur in de namiddag 2 Messias en Christus betekenen beide Gezalfde. Omdat "Christus" in het Johannesevangelie nog niet het karakter heeft van een naam, maar van de betiteling "Messias", is het woord voortdurend met Gezalfde vertaald. 3 Kefas en Petrus betekenen Rots. 4 Dt 18: 15-19 5 Grieks: in wie geen list is 6 Ps 2: 7
7 Ps 2: 6 8 Grieks: Amen, amen, Ik zeg u 9 Gn 28: 12 10 Dn 7: 13-14 De bruiloft in Kana
2 1 Twee dagen later was er een bruiloft in Kana in Galilea en Jezus' moeder was daar. 2 Ook Jezus en zijn leerlingen waren op de bruiloft uitgenodigd. 3 Toen de wijn opgeraakt was, zei Jezus' moeder tegen Hem: "Ze hebben geen wijn". 4 Jezus zei tegen haar: "Wat heb Ik met u te doen, mevrouw? Mijn tijd is nog niet gekomen." 5 Zijn moeder zei tegen de obers: "Wat Hij u ook maar zegt, doe dat". 6 Nu lagen daar zes stenen waterbakken die elk ongeveer 2 of 3 metreten (1) bevatten. 7 Jezus zei tegen hen: "Vult die bakken met water". Ze vulden ze tot de rand. 8 Hij zei tegen hen: "Schept er nu uit en breng het bij de ceremoniemeester". Ze brachten het. 9 Toen de ceremoniemeester het water dat wijn geworden was, geproefd had -hij wist niet waar het vandaan kwam, maar de obers die het water geschept hadden wisten het-, riep de ceremoniemeester de bruidegom 10 en zei tegen hem: "Iedereen stelt eerst de goede wijn op en, wanneer men onder ivloed is geraakt, de mindere. Maar gij hebt de goede wijn tot nu bewaard." 11 Dit deed Jezus als eerste van zijn tekens in Kana in Galilea en Hij liet zijn heerlijkheid zien en zijn leerlingen kwamen tot geloof in Hem. ________ 1 Een metreet telt bijna 40 liter. Het gaat dus in totaal over ongeveer 600 liter. Dit komt overeen met ongeveer 800 moderne flessen wijn. Tempelreiniging op het Paasfeest 12 Daarna daalde Hij af naar Kafarnaum, Hij, zijn moeder, zijnn broers en zijn leerlingen. Ze bleven daar enkele dagen. 13 Het Paasfeest van de Joden kwam er aan en Jezus ging op naar Jeruzalem. 14 Hij trof op het tempelterrein de handelaars die runderen, schapen en duiven verkochten en de wisselaars aan die daar zaten. 15 Hij maakte een gesel van riemen en verjoeg ze allemaal van het tempelterrein en ook de schapen en de runderen. Van de wisselaars goot Hij het geld uit en keerde de tafels om. 16 Hij zei tegen de duivenverkopers: "Pak dat mee van hier! Maak het huis van mijn Vader niet tot een handelszaak." 17 Zijn leerlingen herinnerden zich, dat er geschreven staat: De ijver voor Uw huis verteert Mij (1). 18 De Joden reageerden: "Wat voor teken geeft Gij ons, dat Gij dit mag doen?" Jezus antwoordde hun: "Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik die opbouwen". 20 De Joden zeiden daarop: "46 jaar is aan deze tempel gebouwd en Gij bouwt die in drie dagen op? 21 Maar Hij haed het over de tempel die zijn lichaam was. 22 Toen Hij echter van tussen de doden was gewekt, herinnerden zijn leerlingen zich, dat Hij dat gezegd had en kwamen tot geloof in het Boek en in dat wat Jezus hun gezegd had. 23 Toen Hij in Jeruzalem was tijdens het Paasfeest, kwamen velen tot geloof in zijn naam, omdat ze de tekens zagen die Hij maakte. 24 Maar Jezus zelf vetrouwde zich niet aan hen toe, omdat Hij hen allemaal kende 25 en omdat het voor Hem niet nodig was, dat iemand iets getuigde over de mens. Want zelf wist Hij, wat er in de mens was. _____________ 1 Ps 69: 9 Gesprek met Nicodemus
3 1 Er was een mens, één van de Farizeeën, Nicodemus was zijn naam, een leider van de Joden. 2 Hij kwam 's nachts naar Hem toe en zei tegen Hem: "Rabbi, we weten, dat Gij van bij God komt als leraar. Want niemand kan die tekens maken die Gij maakt, als God niet met hem is." 3 Jezus antwoordde hem: "Het is waar wat Ik u zeg (1): als iemand niet opnieuw (2) geboren wordt, kan Hij Gods koninkrijk niet zien. 4 Nicodemus zei tegen Hem: "Hoe kan een mens geboren worden, als hij op leeftijd is? Hij kan toch niet opnieuw de buik van zijn moeder binnengaan en geboren worden?" 5 Jezus antwoordde: "Het is waar wat Ik u zeg (1): als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij
Gods koninkrijk niet binnengaan. 6 Wat uit het vlees geboren wordt, is vlees en wat geboren is uit de Geest, is geest. 7 Wees niet verbaasd, dat Ik u zei: 'Gij moet opnieuw geboren worden'. 8 De wind (2) waait waarheen hij wil en ge hoort zijn geluid, maar ge weet niet, waarheen hij gaat. Zo is Ieder die geboren is uit de Geest." 9 Nicodemus antwoordde Hem: "Hoe kan dat gebeuren?" 10 Jezus antwoordde hem: "Gij zijt de leraar van Israël en dit begrijpt gij niet? Het is waar wat Ik u zeg (1): wij spreken over wat wij weten en wij getuigen over wat wij gezien hebben en ons getuigenis aanvaardt gij (3) niet. 12 Ik heb u over de dingen op aarde gesproken en gij (3) gelooft Mij niet. Hoe zult gij (3) dan geloven, als Ik u spreek over de dingen in de hemel? 13 En niemand is naar de hemel opgevaren (4) dan wie uit de hemel neergedaald is, de Mensenzoon (5). En zoals Mozes de slang in de woestijn omhoog heeft geheven, zo moet de Mensenzoon omhooggeheven worden 15 om ieder die in Hem gelooft, eeuwig leven te geven. 16 Want God heeft de wereld zo lief gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft om te bereiken, dat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. 17 Want God heeft zijn Zoon niet de wereld in gestuurd om de wered te oordelen, maar om de wereld door Hem te redden. 18 Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de naam van de eniggeboren Zoon van God. 19 Dit is het oordeel, dat het licht de wereld in gekomen is en de mensen het duister meer liefgehad hebben dan het licht. Want hun daden waqren slecht. 20 Want iedereen die slechte xdingen doet, haat het licht en gaat niet het licht in om te voorkomen, dat zijn daden aan het licht komen. 21 Wie de waarheid doet, gaat het licht in om van zijn daden duidelijk te maken, dat ze in God zijn gedaan." __________ 1 Grieks: Amen amen, Ik zeg u. 2 Johannes laat enkele malen verschillende betekenissen tegelijk doorklinken. Zo kan 'opnieuw' ook betekenen 'van Boven'. 'Wind' heeft ook de betekenis 'geest'. 3 meervoud 4 Ps 47: 6 5 Dn 7: 13-14 Johannes en Jezus dopen beiden 22 Daarna ging Jezus met zijn leerlingen naar het gebied in Judea en Hij verbleef daar met hen en doopte. 23 Ook Johannes was aan het dopen in Aenon dichtbij Salim, omdat daar veel water was. Er kwamen mensen naar hem en die werden gedoopt. 24 Want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. 25 Er ontstond een discussie vanwege de leerlingen van Johannes met een Jood over de reiniging. 26 Ze gingen naar Johannes en zeiden tegen hem: "Rabbi, die man die bij u was aan de andere kant van de Jordaan, over wie ge getuigd hebt - kijk, die is aan het dopen en iedereen gaat naar Hem toe". 27 Johannes antwoordde: "Een mens kan niets krijgen, als het hem niet uit de hemel gegeven is. 28 Ge getuigt zelf tegen mij, dat ik gezegd heb, dat ik de Messias niet ben, maar dat ik voor Hem uit gestuurd ben. 29 Wie de bruid heeft, is de bruidegom, maar als de vriend van de bruidegom erbij staat en hem hoort, is hij erg blij om wat de bruidegom zegt. Die blijdschap van mij is compleet geworden. 30 Want Hij moet groeien en ik moet kleiner worden. 31 Wie van Boven komt, staat boven iedereen. Maar wie van de aarde komt, is van de aarde en spreekt vanuit de aarde. Maar wie uit de hemel komt, staat boven iedereen (1). 32 Wat Hij gezien en gehoord heeft, daarover getuigt Hij en wat Hij getuigt, aanvaardt niemand. 33 Wie aanvaardt wat Hij getuigt, heeft zijn zegel erop gezet, dat God betrouwbaar is. 34 Want Degene die God gestuurd heeft, spreekt Gods woorden, want de Geest geeft geen afgemeten geschenken. 35 De Vader heeft zijn Zoon lief en Hij heft alles in zijn hand gelegd. 36 Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven. Maar wie de Zoon niet gehoorzaamt, zal het leven niet zien. Maar Gods toorn blijft op hem (rusten)." __________ 1 'staat boven iedereen' ontbreekt in een aantal belangrijke handschriften. Sommigen tellen het dus niet bij de tekst van Johannes. De Samaritaanse vrouw
4 1 Toen Jezus bemerkt had, dat de Farizeeeën gehoord hadden, dat Jezus meer leerlingen maakte en doopte dan Johannes - Jezus doopte echter niet zelf, maar zijn leerlingen -, verliet Hij Judea en ging Hij weer naar Galilea. 4 Hij moest door Samaria trekken. 5 Hij kwam in een stad in Samaria die Sychar heette, dichtbij het stuk grond dat Jacob aan zijn zoon Jozef had gegeven. 6 Daar was de bron van Jacob. Jezus was moe van de reis en ging dus bij de bron zitten. Het was ongeveer het zesde uur (1). 7 Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zei tegen haar: "Geef Mij te drinken". 8 Want
zijn leerlingen waren naar de stad vertrokken om eten te kopen. 9 De Samaritaanse vrouw zei tegen Hem: "Hoe kan het, dat Gij, die een Jood zijt, aan mij te drinken vraagt, die een Samaritaanse vrouw ben?" Want Joden gaan niet met Samaritanen om. 10 Jezus antwoordde:"Als ge Gods geschenk zou kennen en zou weten, Wie het is die tegen u zegt: 'Geef Mij te drinken', had gij het Hem gevraagd en zou Hij u levend water gegeven hebben. 11 De vrouw zei tegen Hem: "Mijnheer, ge hebt geen emmer en de put is diep. Waar haalt ge dan dat levend water? 12 Ge zijt toch niet belangrijker dan onze vader Jacob die ons de put gegeven heeft en er zelf uit gedronken heeft en ook zijn zonen en hun vee?" 13 Jezus antwoordde: "Iedereen die van het water drinkt dat Ik hem zal geven, zal tot in eeuwigheid geen dorst krijgen, 14 maar het water dat Ik zal geven, wordt voor hem een bron in hem van water dat opspuit om eeuwig leven te geven (2). 15 De vrouw zei tegen Hem: "Mijnheer, geef mij dat water. Dan krijg ik geen dorst meer en moet ik niet meer hier komen om te putten." 16 Hij zei tegen haar: "Ga uw man roepen en kom dan hier". 17 De vrouw antwoordde Hem: "Ik heb geen man". Jezus zei tegen haar: "Ge zegt terecht: 'Ik heb geen man'. 18 Want ge hebt vijf mannen gehad en die welke ge nu hebt, is uw man niet. Dat hebt ge terecht gezegd." 19 De vrouw zei tegen Hem: "Ik zie, dat Gij een profeet zijt! 20 Onze voorouders hebben op deze berg aanbeden. En bij u wordt gezegd, dat in Jeruzalem de plaats is, waar ge moet aanbidden." 21 Jezus zei tegen haar: "Geloof Mij, mevrouw, dat de tijd komt, dat ge niet op deze berg en ook niet in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. 22 Gij aanbidt wat ge niet kent. Wij aanbidden wat we kennen, want de redding komt uit de Joden. 23 Maar de tijd komt en is er nu, dat de echte aanbidders de Vader zullen aanbidden in Geest en waarheid. Immers de Vader zoekt ernaar, dat zij die Hem aanbidden, zo zijn. 24 God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem in Geest en waarheid aanbidden." 25 De vrouw zei tegen Hem: "Ik weet, dat de Messias komt, die Gezalfde genoemd wordt. Wanneer Hij komt, zal Hij ons over alles inlichten." 26 Jezus zei tegen haar: "Ik ben het, Degene die met u spreekt". 27 Op dat moment kwamen zijn leerlingen en ze waren verbaasd, omdat Hij met een vrouw sprak. Maar niemand zei: "Wat zoekt ge?" of: "Waarom spreekt ge met haar?" 28 De vrouw liet haar kruik staan en vertrok naar de stad. Ze zei tegen de mensen: 29 "Kom mee naar iemand kijken die mij alles, wat ik gedaan heb, heeft verteld. Zal Hij de Messias niet zijn?" 30 Ze gingen de stad uit en kwamen bij Hem. 31 Intussen vroegen zijn leerlingen Hem: "Rabbi, eet". 32 Hij zei tegen hen: "Ik kan voedsel eten dat gij niet kent". 33 De leerlingen zeiden tegen elkaar: "Niemand heeft Hem toch te eten gebracht?" 34 Jezus zei tegen hen: "Mijn voedsel is, dat Ik de wil doe van Degene die Mij gestuurd heeft en zijn werk afmaak. 35 Gij zegt toch: 'Nog 4 maanden en de oogst komt er aan'? Kijk, Ik zeg u: 'Sla uw ogen op en zie van de velden, dat ze wit zijn voor de oogst. 36 De arbeider krijgt loon en brengt een opbrengst voor het eeuwig leven om degene die zaait samen met degene die oogst blij te laten zijn. 37 Want hierin wordt iets waars gezegd, dat de zaaier iemand anders is dan degene die oogst. 38 Ik heb u uitgestuurd (3) om te oogsten waarvoor gij geen moeite hebt gedaan. Anderen hebben moeite gedaan en gij zijt binnengekomen in wat anderen moeite heeft gekost. 39 Uit die stad kwamen velen van de Samaritanen tot geloof in Hem om wat de vrouw zei, toen ze getuigde: "Hij heeft mij alles verteld wat ik gedaan heb". 40 Toen de Samaritanen bij Hem kwamen, vroegen ze Hem om bij hen te blijven. Hij bleef daar twee dagen. 41 Veel meer kwamen er tot geloof door wat Hij sprak. 42 Tegen de vrouw zeiden ze dan: "Wij geloven niet meer om wat gij zei. Want we hebben het zelf gehoord en we weten, dat Hij echt de Redder van de wereld is." ___________ 1 Rond 12 uur 's middags. 2 Grieks: tot (het) eeuwig leven. Dit 'tot' kan een doel aangeven. Zo is gekozen in de vertaling. Het kan ook een tijd aangeven 'van nu tot in het eeuwig leven'. 3 In het werkwoord uitsturen (apostellein) klinkt klinkt het woord apostel (uitgezondene) door. Weer in Galilea 43 Na de twee dagen vertrok Hij vandaar naar Galilea. 44 Want zelf had Jezus getuigd, dat een profeet in zijn vaderstad geen eer krijgt. 45 Toen Hij dan in Galilea kwam, ontvingen de Galileeërs Hem, omdat ze alles gezien hadden wat Hij in Jeruzalem tijdens het feest gedaan had. Want ze waren ook zelf naar het feest gekomen. 46 Hij kwam weer in Kana in Galilea, waar Hij het water wijn gemaakt had. Er was een dienaar van de
koning van wie de zoon in Kefar-Nahum ziek was. 47 Toen hij hoorde, dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen, kwam hij naar hem toe en vroeg om te komen (1) en zijn zoon te genezen. Want die zou gaan sterven. 48 Jezus zei tegen hem: "Als gij (2) geen aanwijzingen en tekens ziet, komt gij niet tot geloof. 49 De dienaar van de koning zei tegen hem: "Mijn heer, kom, voordat mijn kind sterft". 50 Jezus zei tegen hem: "Ga maar. Uw zoon leeft". De mens geloofde dat wat Jezus hem gezegd had en hij ging. 51 Toen hij nog onderweg was (3), kwamen zijn slaven hem tegemoet en zeiden, dat zijn kind leefde. 52 Hij vroeg hun naar de tijd waarop zijn beterschap begon. Ze zeiden tegen hem: "Gisteren op het zevende uur (4) verliet de koorts hem". 53 De vader zag in, dat het op die tijd was, waarop Jezus hem had gezegd: "Uw zoon leeft" en hij kwam tot geloof en heel zijn huis (5). 54 Toen Hij van Judea naar Galilea was gekomen, was dit het tweede teken dat Jezus gemaakt heeft. ____________ 1 Grieks: af te dalen. Kefar-Nahum ligt lager dan Kana. 2 meervoud. Ook het tweede gij in dit vers. 3 Grieks: afdaalde 4 Rond één uur na de middag. 5 Een 'huis' omvat behalve het gezin ook de slaven. Genezing bij het bad
5 1 Daarna was er een fest van de Joden en Jezus ging op naar Jeruzalem. 2 In Jeruzalem is er bij de Schaapspoort een bad dat in het Hebreeuws Bethzatha heet. Het bevat vijf zuilengangen. 3 Daarin lag een menigte die ziek, blind, mank of uitgemergeld was. (1) 5 En er was daar een man die 38 jaar ziek was. 6 Toen Jezus hem zag liggen en wist, dat hij er al lange tijd was, zei Hij tegen hem: "Wilt ge gezond worden?" 7 De zieke antwoordde Hem: "Heer, ik heb niemand om mij in het bad te gooien, wanneer het water bewogen wordt. En als ik alleen ga, daalt een ander voor mij af." 8 Jezus zei tegen hem: "Sta op, pak uw matras op en wandel rond". 9 Direct werd de man gezond en hij pakte zijn matras op en wandelde rond. ____________ 1 Een aantal handschriften, maar niet de oudste, heeft hier vers 4: Want een engel daalde af en toe in het bad af en bracht het water in beweging. Wie nu als eerste na de beweging van het water erin stapte, werd gezond, welke ziekte hij ook had. Naar aanleiding van de genezing op sabbat Het was sabbat op die dag. 10 De Joden zeiden tegen de man die genezen was: "Het is sabbat en het is u niet toegelaten de matras op te pakken". 11 Hij antwoordde hun: "Degene die mij gezond heeft gemaakt, Die heeft mij gezegd: 'Pak uw matras op en wandel rond'" 12 Ze vroegen hem: "Wie is de mens die heeft gezegd: 'Pak op en wandel rond'?" 13 Maar de genezene wist niet, Wie Hij was. Want Jezus was uitgeweken, omdat er een menigte volk op die plaats was. 14 Daarna trof Jezus hem aan in het tempelterrein en Hij zei tegen hem: "Luister. Ge zijt gezond geworden. Zondig niet meer om te voorkomen, dat u iets ergers overkomt." 15 De man ging weg en vertelde aan de Joden, dat Jezus het was die hem gezond had gemaakt. 16 En daarom vervolgden de Joden Jezus, omdat Hij dit op een sabbat deed. 17 Jezus reageerde tegen hen: "Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk". 18 Daarom probeerden de Joden Hem nog meer te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat had gebroken, maar ook God zij eigen Vader noemde en Zich daardoor gelijkstelde met God. 19 Jezus antwoordde hun: "Het is waar wat Ik u zeg (1): de Zoon kan niets uit Zichzelf doen, als Hij niet ziet, dat de Vader iets doet. Want wat Hij doet, doet de Zoon op gelijke manier. 20 Want de Vader houdt van de Zoon en laat Hem alles zien wat Hij doet. En Hij zal Hem nog grotere dingen laten zien dan deze om u verbaasd te laten zijn. 21 Want zoals de Vader de doden wekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil. 22 Want de Vader oordeelt niemand, maar heeft heel het oordeel aan de Zoon gegeven 23 om te bereiken, dat iedereen de Zoon eert, zoals men de Vader eert. Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet die Hem gestuurd heeft. 24 Het is waar wat Ik u zeg (1): wie luistert naar wat Ik zeg en Hem gelooft die Mij gestuurd heeft, heft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, maar hij is overgegaan uit de dood in het leven. 25 Het is waar wat Ik u zeg (1): het moment komt eraan en is er nu, dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen en zij die haar horen, zullen leven. 26 Want zoals de Vader in Zichzelf leven heeft, zo heeft Hij ook aan zijn
Zoon gegeven om leven in Zichzelf te hebben. 27 En Hij heeft Hem bevoegdheid gegeven om oordeel te houden, omdat Hij de Mensenzoon (2) is. 28 Wees niet daarover verwonderd, dat het moment eraan komt, dat allen in de graven zijn stem zullen horen 29 en degenen die het goede gedaan hebben, eruit komen om op te staan voor het leven en degenen die het slechte gedaan hebben, om op te staan voor het oordeel. 30 Ik kan niets uit Mijzelf doen. Zoals Ik het hoor, oordeel Ik en mijn oordeel is rechtvaardig. Want Ik zoek niet wat Ik wil, maar wat Degene die Mij gestuurd heeft wil. 31 Als Ik over Mijzelf getuig, is mijn getuigenis niet geldig (3). 32 Maar er is een Ander die over Mij getuigt, en Ik weet, dat wat Hij over mij getuigt, waar is. 33 Gij hebt mensen naar Johannes gestuurd en hij heeft getuigd voor de waarheid. 34 Maar Ik ontleen mijn getuigenis niet aan een mens, maar Ik spreek die dingen om te bereiken, dat gij gered wordt. 35 Hij was het licht dat brandt en licht geeft, maar gij wilde voor een tijd u verheugen in zijn licht. 36 Maar Ik heb een getuigenis dat belangrijker is dan Johannes. Want de daden die de Vader Mij gegeven heeft om ze uit te voeren, die daden welke Ik doe, getuigen over Mij, dat de Vader Mij gestuurd heeft. 37 En de Vader die Mij gestuurd heeft, heeft een getuigenis over Mij gegeven. Zijn stem hebt ge nooit gehoord en zijn uiterlijk nooit gezien 38 en zijn woord hebt ge niet blijvend in u, omdat gij niet gelooft in Hem die Hij gestuurd heeft. 39 Onderzoekt de bijbelboeken, want gij denkt daarin eeuwig leven te hebben. En zij zijn het die over Mij getuigen. 40 En ge wilt niet naar Mij toe komen om leven te hebben. 41 Ik neem geen eer aan van mensen, 42 maar Ik weet van u, dat ge Gods liefde niet in u hebt. 43 Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader en ge accepteert Mij niet. Als er een ander komt in zijn eigen naam, die zult ge aanvaarden. 44 Hoe kunt gij geloven, als ge eer van elkaar aanneemt en de eer van de enige God niet zoekt? 45 Denkt niet, dat Ik u zal aanklagen bij mijn Vader. Degene die u aanklaagt, is Mozes, op wie gij uw hoop gevestigd hebt. 46 Want indien ge Mozes geloofde, zou ge in Mij geloven. Want hij heeft van Mij geschreven (5). 47 Als ge zijn geschriften niet gelooft, hoe zult ge mijn woorden geloven?". _______________ 1 Grieks: Amen, amen, Ik zeg u 2 Dn 7: 13-14 3 Grieks: waar. De context laat zien, dat het hier niet om gaat, of Jezus' getuigenis absoluut waar is (wat het uiteraard wel is), maar of het juridisch gezien voor waar moet gelden. 5 Dt 18: 15-19 Broodvermenigvuldiging
6 1 Daarna vertrok Jezus naar de andere kant van de zee van Galilea van Tiberias. 2 Hem volgde een grote menigte, omdat ze de tekens gezien hadden die Hij deed aande zieken. 3 Jezus ging de berg op en ging daar zitten met zijn leerlingen. 4 Het Paasfeest, het feest van de Joden, was nabij. 5 Jezus sloeg zijn ogen op en zag, dat er een grote menigte op Hem af kwam. Hij zei tegen Filippus: "Waar gaan we broden kopen om hen te laten eten?" 6 Dit zei Hij om hem te testen. Want zelf wist Hij, wat Hij zou gaan doen. 7 Filippus antwoordde Hem: "Broden voor 200 denariën (1) zijn voor hen niet genoeg om iedereen een klein stuk te laten krijgen". 8 Eén van zijn leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei tegen Hem: "Daar is een jongen die vijf gerstenbroden heeft en twee visjes. Maar wat is dat voor zoveel mensen?" 10 Jezus zei: "Laat de mensen gaan zitten". Er was veel gras op die plaats. Er waren ongeveer 5000 Mannen. Ze gingen zitten. 11 Hij nam dan de broden en na gedankt te hebben deelde Hij het eten uit aan degenen die daar zaten en evenzo van de vissen zoveel als ze wilden. 12 Toen ze genoeg hadden gehad, zei Hij tegen zijn leerlingen: "Verzamelt de brokken die over zijn. Dan gaat er niets verloren." 13 Ze verzamelden het en ze vulden 12 manden met brokken van de vijf gerstebroden - dat wat over was van degenen die gegeten hadden. 14 Toen de mensen het teken zagen dat Hij gedaan had, zeiden ze: "Dit is echt de profeet (2) die in de wereld zou komen". 15 Jezus merkte, dat ze Hem zouden komen grijpen om Hem koning te maken. Daarom ging Hij weer alleen de berg op. ____________ 1 Eén denarius komt overeen met het dagloon van een arbeider. 2 Dt 18: 15-19 Jezus wandelt op het meer 16 Toen het laat geworden was, daalden zijn leerlingen naar de zee af. 17 Ze gingen aan boord en voeren
over de zee naar Kefar-Nahum. Het was al donker geworden en Jezus was nog niet naar hen toe gekomen. 18 De zee was onrustig, omdat er een hevige wind was. 19 Toen ze ongeveer 25 of 30 stadiën (1) gevaren hadden, zagen ze, dat Jezus op de zee wandelde en dicht bij het schip gekomen was en ze werden bang. 20 Maar Hij zei tegen hen: "Ik ben het. Weest niet bang" 21 Ze wilden Hem aan boord laten gaan, maar meteen was het schip bij het land waarheen ze op weg waren. _________ 1 Eén stadion komt overeen met 185 m. Het gaat dus om ongeveer 4,5 tot 5,5 km. Het brood uit de hemel 22 De volgende dag zag de menigte die zich aan de overkant van de zee bevond, dat daar geen ander schip was geweest dan één en dat Jezus niet met zijn leerlingen mee aan boord gegaan was, maar zijn leerlingen alleen vertrokken, waren. 23 Er kwamen andere schepen uit Tiberias dichtbij de plaats waar ze het brood gegeten hadden, nadat de Heer gedankt had. 24 Toen de menigte zag, dat Jezus daar niet was en ook zijn leerlingen niet, gingen ze zelf aan boord van die schepen en voeren naar Kefar-Nahum om Jezus te zoeken. 25 Toen ze Hem aan de andere kant van het meer gevonden hadden, zeiden ze tegen Hem: "Rabbi, hoe zijt Ge hier gekomen?". 26 Jezus antwoordde hun: "Het is waar wat Ik u zeg (1). Ge zoekt Me niet, omdat ge tekens gezien hebt, maar omdat ge van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt geworden. 27 Werkt niet voor eten dat vergaat, maar voor eten dat blijft tot in het eeuwige leven (2) dat de Mensenzoon (3) u geven zal. Want op Hem heeft de Vader zijn zegel gezet." 28 Ze zeiden tegen Hem: "Wat moeten we doen om te werken in Gods lijn (4)?" 29 Jezus antwoordde hun: "Dit is de daad in Gods lijn (5), dat ge gelooft in Degene die Hij gestuurd heeft". 30 Ze zeiden tegen Hem: "Wat doet Gij dan als teken om ons te laten inzien (6) en u te laten geloven? Wat doet Ge? 31 Onze voorouders aten het manna in de woestijn, zoals er geschreven staat: Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten (7)" 32 Jezus zei tegen hen: "Het is waar wat Ik u zeg (1). Niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het echte brood uit de hemel. 33 Want Gods brood is dat wat uit de hemel neerdaalt en de wereld leven geeft." 34 Ze zeiden tegen Hem: "Heer, geef ons altijd dat brood". 35 Jezus zei tegen hen: "Ik ben het brood van dat leven. Wie naar Mij komt, zal geen honger hebben en wie in Mij gelooft, zal nooit dorst hebben. 35 Maar Ik zeg tegen u, dat ge Mij (8) gezien hebt en niet gelooft. 37 Alles wat de Vader Mij geeft, zal naar Mij komen en wie nar Mij komt, zal Ik beslist niet buiten gooien. 38 Want Ik ben niet uit de hemel afgedaald om mijn wil te doen, maar de wil van Degene die Mij gestuurd heeft. Dit is de wil van Degene die Mij gestuurd heeft, dat Ik alles wat Hij Mij gegeven heeft, niet laat verloren gaan van bij Hem weg, maar het op de Laatste Dag zal laten opstaan. 40 Want dit is de wil van de Vader, dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft en Ik hem zal laten opstaan op de Laatste Dag." 41 De Joden grommelden over Hem, omdat Hij zei: "Ik ben het brood dat uit de hemel neerdaalt" 42 en ze zeiden: "Is Hij niet Jezus, de zoon van Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe kan Hij dan nu zeggen: 'Ik ben uit de hemel neergedaald'?" 43 Jezus antwoordde hun: "Grommelt niet onder elkaar! 44 Niemand kan naar Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gestuurd heeft, hem trekt en Ik zal hem op de Laatste Dag laten opstaan. 45 Er staat geschreven in de Profeten: En ze zullen allen hun lessen van God gekregen hebben (9). Ieder die het gehoord heeft van de Vader en het geleerd heeft, komt naar Mij. 46 Niet, dat iemand de Vader gezien heeft. Alleen Hij die van bij God is, Die heeft de Vader gezien. 47 Het is waar wat Ik u zeg (1). Wie gelooft, heeft eeuwig leven. 48 Ik ben het brood van dat leven. 49 Uw voorouders hebben in de woestijn het manna gegeten en zijn gestorven. 50 Dit is het brood dat uit de hemel neerdaalt met als doel dat iemand ervan eet en dan niet sterft. 51 Ik ben het levend brood dat uit de hemel neerdaalt. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven tot in de eeuwigheid en het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees ten gunste van het leven van de wereld." 52 De Joden werden het oneens met elkaar. Ze zeiden: "Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?" 53 Jezus zei tegen hen: "Het is waar wat Ik u zeg (4). Als ge niet het vlees van de Mensenzoon eet en zijn bloed drinkt, hebt ge geen leven in u. 54 Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem laten opstaan op de Laatste Dag. 55 Mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed echte drank. 56 Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft met Mij verbonden en Ik met hem. 57 Zoals de levende Vader Mij gestuurd is en Ik door mijn Vader leef, zal ook wie Mij eet door Mij leven. 58 Dit is het brood dat uit de hemel neergedaald is - niet zoals onze voorouders gegeten hebben en gestorven zijn. Wie dit brood eet, zal tot in de eeuwigheid leven." 59 Dit zei Hij, toen Hij in de synagoge in Kafar-Nahum onderwijs gaf. 60 Veel van de leerlingen die Hem
hoorden, zeiden: "Dat betoog is zwaar". Wie kan ernaar luisteren?" 61 Jezus wist in zijn binnenste, dat zijn leerlingen erover grommelden en zei tegen hen: "Is dit een struikelblok voor u?" 62 Als ge nu eens de Mensenzoon zag opstijgen naar waar Hij vroeger was? 63 De Geest is Degene die levend maakt. Het vlees heeft geen nut. De woorden die Ik tegen u gesproken heb, zijn Geest en leven. 64 Maar er zijn er enkelen van u die niet geloven." Want Jezus wist van het begin, wie het waren die niet geloofden en wie degene was die Hem zou uitleveren. 65 Hij zei: "Darom zei Ik u, dat niemand naar Mij kan komen, als het hem niet van de kant van de Vader gegeven is. 66 Daarna vertrokken veel van zijn leerlingen weer en gingen niet meer met Hem mee. 67 Jezus zei dus tegen de twaalf: "Ook gij wilt toch niet weggaan?" 68 Simon Petrus antwoordde Hem: "Heer, naar wie zullen we weggaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven 69 en wij geloven en weten, dat Gij Gods Heilige zijt." 70 Jezus antwoordde hun: "Ik heb u, de twaalf, toch uitgekozen? En één van u is een duivel." 71 Hij bedoelde Judas, de zoon van Simon Iskariot. Want die, een van de twaalf, zou Hem uitleveren. ________ 1 Grieks: Amen amen, Ik zeg u 2 of: om eeuwig leven te geven 3 Dn 7: 13-14 4 Grieks: om Gods daden te werken 5 Grieks: Gods daad 6 Grieks: zien 7 Ps 78: 24 8 'Mij' wordt in een beperkt aantal handschriften weggelaten. 9 Js 54: 13 Jezus trekt rond in Galilea
7 1 Daarna trok Jezus rond in Galilea, want Hij wilde niet rondtrekken in Judea, omdat de Joden Hem zochten te doden. 2 Het Loofhuttenfeest, het feest van de Joden, was nabij. 3 Zijn broers zeiden tegen Hem: "Ga mee op reis naar Judea om uw leerlingen de daden te laten zien die ge doet. 4 Want niemand doet iets in het verborgen en wil (tegelijkertijd) zelf in de openbaarheid zijn. Als Ge dat doet, laat Uzelf in de wereld zien. " 5 Want zijn broers geloofden niet in Hem. 6 Jezus zei tegen hen: Mijn tijd is er nog niet. Maar uw tijd is altijd daar (1). 7 De wereld kan u niet haten, maar ze haat Mij, omdat Ik over haar getuig, dat haar daden slecht zijn. 8 Gaat gij maar op naar het feest. Ik ga niet op naar dat feest, omdat mijn tijd nog niet rond (2) is." 9 Na dat gezegd te hebben bleef Hij in Galilea. ___________ 1 Grieks: gereed 2 Grieks: vervuld Debatten in Jeruzalem 10 Toen zijn broers opgegaan waren naar het feest, toen ging Hij ook op - niet openlijk, maar in het verborgen. 11 De Joden zochten Hem op het feest. Ze zeiden: "Waar is Hij?" 12 En er was veel gegrommel over Hem onder de menigtes. Sommigen zeiden: "Hij is goed", maar anderen zeiden: "Nee, maar Hij misleidt de massa". 14 Niemand sprak echter openlijk over Hem uit vrees voor de Joden. 14 Toen het feest al half voorbij was, ging Jezus op naar het tempelterrein en gaf (er) onderwijs. 15 De Joden waren verbaasd. Ze zeiden: "Hoe kan Hij geletterd zijn zonder onderwijs gehad te hebben?" 16 Jezus antwoordde hun: "Mijn onderwijs komt niet van Mij, maar van Degene die Mij gestuurd heeft. Als iemand wil doen wat Hij wil, zal hij over mijn onderwijs merken, of het van God komt of dat Ik uit Mijzelf spreek. 18 Wie uit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen glorie. Maar wie de glorie zoekt van wie hem gestuurd heeft, die is betrouwbaar en onrecht is er in hem niet. 19 Mozes heeft u toch de Wet gegeven? En niemand van u houdt de Wet. Waarom probeert ge Mij te doden? 20 De menigte reageerde: "Ge hebt een demon! Wie probeert u te doden?" 21 Jezus antwoordde hun: "Ik heb één ding gedaan en ge zijt allen verbaasd. 22 Daarom heeft Mozes u de besnijdenis gegeven - niet, dat die van Mozes komt, maar van de Vaderen - en op de sabbat besnijdt ge iemand. 23 Als een mens dan op de sabbat zijn besnijdenis krijgt om de Wet van Mozes niet te overtreden, zijt ge dan boos op Mij, omdat Ik een hele mens gezond gemaakt heb op de sabbat? 24 Oordeelt niet volgens wat ge ziet, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel!" 25 Sommigen van de bewoners van Jeruzalem zeiden: "Hij is toch Degene die ze proberen te doden?" 26 Maar kijk, Hij spreekt vrijmoedig en ze zeggen Hem niets. De leiders hebben toch echt niet begrepen, dat Hij
de Gezalfde is? 27 Maar van Hem weten we, waar Hij vandaan komt. Maar wanneer de Gezalfde zal komen, weet niemand vanwaar Hij komt." 28 Jezus riep dus in het tempelterrein al onderwijs gevend: "Mij kent ge en ge weet vanwaar Ik ben. En Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar Degene die Mij gestuurd heeft, is betrouwbaar, Hij die gij niet kent. 29 Ik ken Hem, omdat Ik van bij Hem ben en Hij Mij heeft gestuurd." 30 Ze probeerden Hem in het nauw te brengen, maar niemand legde zijn hand op Hem, omdat zijn moment nog niet gekomen was. 31 Uit de menigte kwamen er veel tot geloof in Hem en ze zeiden: "Wanneer de Gezalfde zal komen, zal Hij toch geen grotere tekens doen dan Hij gedaan heeft?" 32 De Farizeeërs hoorden de menigte dat over Hem grommelen. De hoofdpriesters en de Farizeeërs stuurden dienaars om Hem in het nauw te brengen. 33 Jezus zei dus: "Nog korte tijd ben Ik bij u en dan ga Ik naar Degene die Mij gestuurd heeft. 34 Ge zult Mij zoeken en Mij niet vinden en waar Ik ben, kunt gij niet komen." 35 De Joden zeiden tegen elkaar: "Waar zal Hij heen gaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Hij zal toch niet naart de verstrooiing van de Grieken gaan en aan de Grieken onderwijs geven? 36 Wat betekent die uitspraak die Hij gedaan heeft: ' Ge zult Mij zoeken en Mij niet vinden en waar Ik ben, kunt gij niet komen'?" 37 Op de laatste dag, de belangrijkste van het feest, stond Jezus er en riep: "Als iemand dorst heeft, moet Hij naar Mij komen en drinken. 38 Wie in Mij gelooft, bij hem zullen -zoals het Boek zegt- rivieren van levend water uit zijn binnenste stromen." 39 Dit zei Hij over de Geest die degenen die in Hem geloven, zouden krijgen. Want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was. 40 Uit de menigte zeiden sommigen die die woorden gehoord hadden: "Hij is echt de profeet (1)". 41 Anderen zeiden: "Hij is de Gezalfde". Weer anderen zeiden: "De Gezalfde komt toch niet uit Galilea?" 42 Zei het Boek niet, dat de Gezalfde uit de nakomelingen van David komt en uit Bethlehem, het dorp van waar David was?" 43 Er ontstond een splitsing in de menigte om Hem. 44 Sommigen van hen wilden Hem grijpen, maar niemand legde de hand op Hem. 45 De dienaars kwamen bij de hoofdpriesters en de Farizeeën. Dezen zeiden tegen hen: "Waarom hebt ge Hem niet meegebracht?". 46 De dienaars antwoordden: "Nooit heeft een mens zo gesproken!" 47 De Farizeeën antwoordden hun: "Gij zijt toch ook niet misleid? 48 Niemand van de leiders of van de Farizeeën is toch in Hem gaan geloven? 49 Maar die massa, die de Wet niet kent, vervloekt zijn ze!" 50 Nicodemus, die eerder bij Hem gekomen was en één van hen was, zei egen hen: 51 "Onze Wet veroordeelt een mens toch niet, als ge hem niet eerst hoort en te weten komt, wat hij doet?" 52 Ze antwoordden hem: "Gij zijt toch ook niet van Galilea? Ga het maar na en zie dan, dat er uit Galilea geen profeet opstaat!" ____________ 1 Dt 18: 15-19 De overspelige vrouw De volgende passage komt niet voor in de oudste handschriften. Het is dus niet zeker, dat ze tot de geïnspireerde Bijbel behoort. 53 Ze gingen ieder naar zijn huis. 8 1 Maar Jezus ging naar de Olijfberg. 2 's Morgens vroeg ging Hij naar het tempelterrein en heel het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten en gaf hun onderwijs. 3 De bijbelgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en zeiden tegen Hem: "Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij overspel 5 en in de wet heeft Mozes ons opgedragen zulke vrouwen te stenigen (1). Gij, wat zegt gij?" 6 Dit zeiden ze om Hem uit te testen, om iets te hebben om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte en schreef met zijn vinger in de grond (2). 7 Toen ze Hem bleven vragen stellen, richtte Hij zich op en zei tegen hen: "Wie van u zonder zonden is, moet de eerste steen naar haar gooien!" 8 Hij bukte Zich weer en schreef in de grond. 9 Toen ze dit gehoord hadden, vertrokken ze (3) één voor één, beginnend bij de ouderen. Hij werd alleen achtergelaten met de vrouw die in het midden stond. 10 Jezus richtte Zich op en zei tegen haar: "Mevrouw, waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?" 11 Ze zei: "Niemand, mijnheer". Jezus zei: "Ik veroordeel u ook niet. Ga maar en zondig van nu af niet meer!" ________ 1 Lv 20: 10, Dt 22: 22-24 2 Jr 17: 13 3 Jr 17: 13 'zullen beschaamd worden'
Het licht van de wereld. Jezus en de Vader getuigen. 12 Jezus sprak opnieuw tot hen: "Het licht van de wereld ben Ik. Wie Mij volgt, zal beslist niet in het donker wandelen, maar hij zal het levenslicht hebben". 13 De Farizeeën zeiden tegen Hem: "Gij getuigt over Uzelf. Uw getuigenis geldt niet (1)". 14 Jezus antwoordde hun: "Zelfs als Ik over Mijzelf getuig, geldt mijn gertuigenis, omdat Ik weet, waarvandaan Ik gekomen ben en waar Ik heen ga. Maar gij weet niet, waar Ik vandaan kom of waar Ik heen ga. 15 Gij oordeelt op niet-geestelijke basis (2), maar Ik oordeel niemand. 16 En indien Ik oordeel, is mijn oordeel volgens de waarheid, want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader die Mij gestuurd heeft. 17 Ook in uw Wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is (3). 18 Ik ben Degene die over Mezelf getuig en de Vader, die Mij gestuurd heeft, getuigt over Mij (4)." 19 Ze zeiden tegen Hem: "Waar is uw Vader?" Jezus antwoordde: "Mij kent ge niet en ook mijn Vader niet. Als ge Mij kende, zou ge ook de Vader kennen." 20 Die woorden sprak Hij in de schatkamer, terwijl Hij op het tempelterrein onderwijs gaf. Niemand greep Hem, omdat zijn tijd nog niet gekomen was. _______ 1 Grieks: is niet waar 2 Grieks: volgens het vlees 3 Dt 17: 6 4 Js 49: 5-7 Abraham als vader? 21 Hij zei dan opnieuw tegen hen: "Ik ga weg en gij zult Mij zoeken en gij zult in uw zonde sterven. Waar Ik heen ga, kunt gij niet komen. 22 De Joden zeiden: "Hij zal toch geen zelfmoord plegen, dat Hij zegt: ' Waar Ik heen ga, kunt gij niet komen'? 23 Hij zei tegen hen: "Gij zijt afkomstig uit het lagere, maar Ik ben uit het hogere. Gij zijt uit deze wereld, maar Ik ben niet uit deze wereld. 24 Ik zei dus, dat gij in uw zonden zult sterven." 25 Ze zeiden tegen Hem: "Wie zijt Gij? Jezus zei tegen hen: "Wat Ik van het begin u al zeg (1). 26 Ik kan veel over u zeggen en oordelen geven, maar Degene die Mij gestuurd heeft, is betrouwbaar. En Ik spreek tegen de wereld dat wat Ik van Hem gehoord heb." 27 Ze begrepen niet, dat Hij over zijn Vader tegen hen sprak. 28 Jezus zei tegen hen: "Wanneer ge de Mensenzoon (2) verhoogd (3) zult hebben, dán zult ge merken, dat Ik het ben en uit Mijzelf niets doe, maar dat Ik die dingen spreek, zoals de Vader Mij geleerd heeft (4). 29 En Degene die Mij gestuurd heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten, omdat Ik altijd doe wat Hij graag wil." 30 Toen Hij dat zei, kwamen velen tot geloof in Hem. 31 Jezus zei dus tegen de Joden die hun geloof in Hem gesteld hadden: "Indien gij blijft in wat Ik zeg, zijt ge echt leerlingen van Mij 32 en zult ge de waarheid leren kennen en zal de waarheid u vrijen maken". 33 Ze antwoordden Hem: "We zijn nakomelingen (5) van Abraham en we zijn nog nooit slaaf geweest van iemand. Hoe zegt Gij dan: 'Gij zult vrijen worden'? 34 Jezus antwoordde hun: "Het is waar wat Ik u zeg (6): iedereen die de zonde doet, is een slaaf van de zonde. Maar een slaaf blijft niet voor eeuwig in het huis. De Zoon blijft (er) voor eeuwig. Als dus de Zoon u tot vrijen maakt, zult ge echt vrijen zijn. 37 Ik weet, dat ge nakomelingen (5) van Abraham zijt. Maar ge zoekt Me te doden, omdat wat ik spreek onder u niet binnen geraakt. 38 Wat ik bij de Vader gezien heb, spreek Ik. En gij doet wat ge van uw vader gehoord hebt." 39 Ze antwoordden Hem: "Onze vader is Abraham". Jezus zei tegen hen: " Als ge kinderen van Abraham zijt, deed ge Abrahams daden. 40 Maar nu zoekt ge Mij te doden, een mens, die tegen u de waarheid gezegd heeft, die Ik van de Vader gehoord had. Dat heeft Abraham niet gedaan! 41 Gij doet de daden van uw vader!" Ze zeiden tegen Hem: "We zijn niet vanuit hoererij geboren! We hebben één Vader: God." 42 Jezus zei tegen hen: "Als God uw Vader was, zoudt ge Mij liefhebben. Want Ik ben afkomstig van en kom van God. Want Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Me gestuurd. 43 Waarom begrijpt ge niet wat Ik zeg? Omdat ge wat Ik spreek, niet kunt horen! 44 Gij hebt de duivel als vader en wilt de begeertes doen van uw vader. Hij doodt mensen vanaf het begin en hij staat niet in de waarheid, want er is geen waarheid in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hem is, omdat hij een leugenaar is en de vader van de leugen. 45 Maar, omdat Ik de waarheid spreek, gelooft ge Mij niet.
46 Wie van u kan Mij weerleggen op het punt van de waarheid? Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij dan niet? 47 Wie uit God is, luistert naar de woorden van God. Dáárom luistert gij niet, omdat ge niet uit God zijt!" 48 De Joden antwoordden Hem: "Zeggen we niet terecht, dat Gij een Samaritaan zijt en een boze geest bezit?" 49 Jezus antwoordde: "Ik bezit geen boze geest, maar Ik eer mijn Vader - en gij onteert Mij! 50 Ik zoek mijn eer niet. Er is Iemand die deze zoekt en oordeelt. 51 Het is waar wat ik u zeg (6): indien iemand let op wat Ik zeg, zal Hij tot in de eeuwigheid beslist de dood niet zien." 52 De Joden zeiden tegen Hem: "Nu hebben we gemerkt, dat Ge een boze geest hebt! Abraham is gestorven en de profeten en Gij zegt: ' Indien iemand let op wat Ik zeg, zal Hij tot in de eeuwigheid beslist de dood niet proeven'. 53 Gij zijt toch niet belangrijker dan onze vader Abraham, die gestorven is? En ook de profeten zijn gestorven! Tot wie maakt Gij uzelf?" 54 Jezus antwoordde: "Als Ik Mijzelf eer, betekent mijn eer niets. Mijn Vader is het die Mij eert - Hij, over Wie gij zegt: 'Hij is onze Vader'. 55 En gij hebt Hem niet leren kennen, maar Ik ken Hem. En als Ik zeg: 'ik ken Hem', zal Ik voor u gelijk staan aan een leugenaar. Maar Ik ken Hem en Ik let op wat Hij zegt. 56 Abraham, uw vader, heeft zich erop verheugd om mijn dag te zien. En hij heeft die gezien en hij was blij!" 57 De Joden zeiden tegen Hem: "Ge zijt nog geen 50 jaar en Ge hebt Abraham gezien?" 58 Jezus zei tegen hen: "Het is waar wat ik u zeg (6): Ik ben, voordat Abraham geboren werd!" 59 Daarop pakten ze stenen op om (ze) naar Hem te gooien (7). Maar Jezus verborg Zich en vertrok van het tempelterrein. _________ 1 Js 48: 3-6 2 Dn 7: 15-19 3 Js 52:13 4 Js 50: 4vv. 5 Grieks: zaad 6 Grieks: Amen amen, Ik zeg u. 7 Lv 24: 16 Jezus geneest een blinde
9 1 Toen Hij passeerde, zag Hij een man die blind was vanaf zijn geboorte. 2 Zijn leerlingen vroegen Hem: "Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind is geboren?" 3 Jezus antwoordde: "Hij heeft niet gezondigd en ook zijn ouders niet, maar (hij is blind) om Gods daden in hem zichtbaar te laten worden. Wij moeten daden doen van Hem die Mij gestuurd heeft, zolang het dag is. Er komt een nacht, waarin niemand kan werken. Wanneer Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld." 6 Na dat gezegd te hebben spuwde Hij op de grond en maakte modder van het speeksel en Hij smeerde de modder op zijn ogen. 7 Hij zei tegen hem: "Ga u wassen in het bad van Siloam" -dat betekent 'gezondene'. Hij ging weg, waste zich en kwam ziende (terug). 8 De buren en degenen die vroeger gezien hadden, dat hij een bedelaar was, zeiden: "Dat is toch degene die zat te bedelen?" 9 Anderen zeiden: "Hij is het!" Weer anderen zeiden: "Nee, maar hij lijkt op hem!" 10 Ze zeiden tegen hem: "Hoe zijn uw ogen geopend?" 11 Hij antwoordde: "De man die Jezus genoemd wordt, heeft modder gemaakt en op mijn ogen gesmeerd. Hij zei mij: 'Ga naar Siloam en was u'. Ik ging dus en toen ik mij gewassen had, kon ik zien." 12 Ze zeiden tegen hem: "Waar is Hij?" Hij zei: "Ik weet het niet". 13 Ze brachten hem die eerst blind geweest was, naar de Farizeeën. 14 Het was sabbat op de dag waarop Hij de modder had gemaakt en zijn ogen had geopend. 15 Op hun beurt vroegen de Farizeeën hem, hoe hij was gaan zien. Hij zei tegen hen: "Hij heeft modder op mijn ogen gelegd, ik heb me gewassen en ik kan zien". 16 Sommigen van de Farizeeën zeiden: "Die mens komt niet van God, want Hij houdt de sabbat niet". Maar anderen zeden: "Hoe kan een zondige mens zulke tekens doen?" En er ontstond een scheiding tussen hen. 17 Ze zeiden opnieuw tegen de blinde: "Wat zegt gij over Hem, dat Hij u de ogen heeft geopend?" Hij zei: "Hij is een profeet". 18 De Joden geloofden over hem niet, dat hij blind geweest was en daarna kon zien tot ze de ouders geroepen hadden van degene die ziende geworden was. 19 Ze vroegen hen: "Is dit uw zoon van wie gij zegt, dat hij blind geboren is? Hoe kan dan nu zien?"
20 Zijn ouders antwoordden: "We weten, dat hij onze zoon is en dat hij blind geboren is. 21 Maar hoe hij nu kan zien, weten wij niet. Vraagt het hem. Hij is volwassen. Hij zal zelf voor zich spreken." 22 Dit zeiden zijn ouders, omdat ze bang waren voor de Joden. Want de Joden hadden al afgesproken, dat, als iemand zou verklaren, dat Hij de Gezalfde was, hij uit de synagoge gezet zou worden. 23 Daarom zeiden zijn ouders: "Vraagt het hem." 24 Ze vroegen dus voor de tweede maal de mens die blind was geweest. Ze zeiden tegen hem: "Geef God eer! Wij weten, dat die mens een zondaar is. 25 Hij zei: "Of Hij een zondaar is, weet ik niet. Ik weet één ding: dat ik blind was en nu zie!" 26 Ze zeiden tegen hem: "Wat heeft Hij met u gedaan? Hoe heeft Hij uw ogen geopend?" 27 Hij antwoordde hun: "Ik heb het u al gezegd en ge hebt niet geluisterd. Wat wilt ge nu opnieuw horen? Gij wilt toch niet ook zijn leerlingen worden?" 28 Ze scholden hem uit en zeiden: Zijt gij een leerling van Hem? Wij zijn leerlingen van Mozes! 29 Wij weten, dat God tegen Mozes gesproken heeft. Van Hem weten we niet, waar Hij vandaan komt." 30 De man antwoordde hun: "Daarin ligt het verbazende: dat gij niet weet, waar Hij vandaan komt en Hij mijn ogen heeft geopend! 31 We weten, dat God naar zondaars niet luistert, maar, als iemand God eert of zijn wil doet - naar hem luistert Hij! 32 Sinds de eeuwigheid heeft men niet gehoord, dat iemand de ogen heeft geopend van een persoon die blind geboren was. 33 Als Hij niet van bij God kwam, kon Hij niets doen." 34 Ze antwoordden hem: "Gij zijt volledig in zonden geboren en gij geeft ons les?" En ze gooiden hem buiten. 35 Jezus hoorde, dat ze hem buiten gegooid hadden. Hij vond hem en zei: "Gelooft gij in de Mensenzoon (1)?" 36 Hij antwoordde: "En wie is dat? Dan kan ik in Hem geloven;" 37 Jezus zei tegen hem: "Ge hebt Hem gezien. Degene die met u spreekt, Die is het!" 38 Hij zei: "Ik geloof, Heer!" En hij wierp zich voor Hem neer. 39 Jezus zei: "Ik ben in deze wereld gekomen om scheiding te brengen om te bereiken, dat degenen die niet zien, zien en degenen die zien, blind worden". 40 Dit hoorden diegenen van de Farizeeën die bij Hem waren en ze zeiden tegen Hem: "Wij zijn toch niet ook blind?" 41 Jezus zei tegen hen: "Als ge blind waart, zou ge geen zonde hebben. Maar nu zegt ge: 'Wij zien!' Uw zonde blijft." _____________ 1 Dn 7: 13-14 Jezus is de deur en de goede herder
10 1 Het is waar wat Ik u zeg (1): wie niet door de deur binnenkomt in de schapenstal, maar ergens anders overklimt, dat is een dief en een rover. 2 Maar wie door de deur binnenkomt, is de herder van de schapen. 3 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen luisteren naar zijn stem. Hij roept zijn eigen schapen bij de naam en brengt ze naar buiten. 4 Wanneer hij zijn eigen schapen naar buiten heeft gebracht, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem kennen. 5 Een vreemde zullen ze beslist niet volgen, maar ze zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van de vreemden niet kennen. 6 Dit voorbeeldverhaal vertelde Jezus hun, maar ze begrepen niet, wat het was, dat Hij hun zei. 7 Jezus zei dus opnieuw: "Het is waar wat Ik u zeg (1): Ik ben de deur van de schapen. 8 Iedereen die vóór Mij kwam, is een dief en een rover, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. 9 Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnenkomt, Zal hij gered worden en binnengaan en buitengaan en voedsel (2) vinden. 10 Een dief komt alleen maar om te stelen, in brand te steken en te vernielen. Ik ben gekomen met de bedoeling, dat ze leven hebben en overvloed hebben. 11 De goede herder (3) ben Ik. De goede herder zet zijn leven op het spel voor zijn schapen. 12 Wie gehuurd is en geen herder is, van wie de schapen niet het eigendom zijn, ziet de wolf aankomen, laat de schapen inn de steek en vlucht - en de wolf pakt ze en vreet ze op -, 13 omdat hij gehuurd is en niet met de schapen inzit. 14 De goede herder ben Ik. Ik ken mijn (schapen) en mijn (schapen) kennen Mij, 15 zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. En mijn leven zet Ik op het spel voor de schapen. 16 Ik heb ook nog andere schapen, die niet van deze stal zijn. Ook die moet Ik leiden en ze zullen naar mijn stem luisteren en ze zullen worden één kudde, één herder. 17 Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef om het weer op te nemen. 18 Niemand neemt het van Mij weg. Maar ik geef het uit Mijzelf. Ik heb de macht het te geven en Ik heb de macht het weer op te nemen. Die opdracht heb Ik van mijn Vader gekregen. 19 Er ontstond weer een splitsing onder de Joden, om die woorden. 20 Veel van hen zeiden: "Hij heeft een
demon en Hij is niet bij zijn verstand. Waarom luistert ge naar Hem?" 21 Anderen zeiden: "Die woorden zijn niet van een bezetene. Een demon kan toch niet de ogen van blinden openen?" ________ 1 Grieks: Amen, amen, Ik zeg u 2 Grieks: weide 3 Ez 34: 11vv. "Ik en de Vader zijn één" 22 Het werd toen het Vernieuwingsfeest (1) in Jeruzalem. Het was winter. 23 Jezus wandelde op het tempelterrein in de zuilengang van Salomo. 24 De Joden kwamen om Hem heen staan en zeiden tegen Hem: "Tot wanneer houdt ge ons in spanning? Als Gij de Gezalfde zijt, zeg het ons dan duidelijk". 25 Jezus antwoordde hun: "Ik heb het u gezegd en ge gelooft het niet. De daden die Ik doe in de naam van mijn Vader, die getuigen over Mij. 26 Maar gij gelooft niet, omdat ge niet tot mijn schapen behoort. 27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en ze volgen Mij. 28 En Ik geef ze eeuwig leven en ze zullen tot in de eeuwigheid beslist niet verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, is belangrijker dan alles en niemand kan dat uit de hand van mijn Vader roven. 30 Ik en de Vader zijn één (2)." 31 De Joden droegen opnieuw (3) stenen aan om Hem te stenigen. 32 Jezus reageerde: "Ik heb u veel goede daden laten zien van de Vader. Om welke daad daarvan stenigt ge Mij?" 33 De Joden antwoordden hun: "Om een goede daad stenigen we U niet, maar wegens godslastering (4) en omdat Gij een mens zijt en Uzelf God maakt". 34 Jezus antwoordde hun: "Er staat toch in uw Wet geschreven Ik heb gezegd: 'Gij zijt goden' (5)? 35 Hij noemde hen goden, tot wie Gods woord was gekomen. En het Boek kan niet verbroken worden. 36 Maar gij zegt van Hem die de Vader geheiligd heeft en de wereld in gestuurd heeft: 'Gij lastert God', omdat Ik zei: 'Ik ben Gods Zoon'! 37 Als Ik de daden van mijn Vader niet doe, moet ge niet in Mij geloven. 38 Maar als Ik ze doe, moet ge, zelfs als ge in Mij niet gelooft, in mijn daden geloven om te begrijpen en te verstaan, dat de Vader met Mij verbonden is en Ik met de Vader." 39 Ze probeerden Hem opnieuw te grijpen, maar Hij ontsnapte aan hun handen. 40 Hij vertrok weer de Jordaan over naar de plaats waar Johannes eerst aan het dopen was, en Hij bleef daar. 41 Velen kwamen naar Hem toe en zeiden, dat Johannes geen enkel teken had gedaan, maar dat alles wat Johannes gezegd had over hem, waar was. 42 En velen kwamen daar tot geloof in Hem. _____________________ 1 Ons meer bekend als het Chanoekahfeest. 2 Jezus variëert Dt 6: 4 3 De eerste keer is vermeld in Jh 8: 59 4 Lv 24: 16 5 Ps 82: 6 Lazarus weer levend
11 1 Er was iemand ziek, Lazarus van Bethanië, uit het dorp van Maria en Martha, haar zus. 2 Het was Maria, die de Heer met mirre had gezalfd en zijn voeten had afgedroogd met haar haren, van wie de broer Lazarus ziek was. 3 Dus stuurden de zussen iemand naar Hem met het bericht: "Heer, kijk, degene van wie Ge houdt, is ziek". 4 Jezus hoorde het en zei: "Deze ziekte maakt hem niet dood, maar dient om God te verheerlijken om Gods Zoon daardoor te verheerlijken". 5 Jezus had Martha, haar zus, en Lazarus lief. 6 Toen Hij gehoord had, dat hij ziek was, bleef Hij eerst twee dagen in de plaats waar Hij was. 7 Daarna zei Hij vervolgens tegen zijn leerlingen: "Laten we weer naar Judea gaan". 8 Zijn leerlingen zeiden tegen Hem: "Rabbi, nu willen de Joden u stenigen en Ge gaat daarheen terug?" 9 Jezus antwoordde: "Een dag heeft toch 12 uur (1)? Als iemand overdag wandelt, struikelt hij niet, want hij ziet het licht van deze wereld. 10 Maar als iemand 's nachts wandelt, struikelt hij, omdat er geen licht in hem is. 11 Dit zei Hij en daarna zei Hij tegen hen: "Lazarus, onze vriend, is gaan slapen. Maar Ik ben op reis om hem wakker te maken." 12 Zijn leerlingen zeiden tegen Hem: "Heer, als hij is gaan slapen, zal hij bewaard blijven". 13 Maar Jezus had gesproken van zijn dood en zij dachten, dat Hij sprak over het inslapen, van gewone slaap.
14 Toen zei Jezus duidelijk tegen hen: "Lazarus is gestorven en in uw belang ben Ik blij, dat ik daar niet was - om u het geloof te brengen. Maar laten we naar hem toe gaan." 15 Thomas, die de Tweeling genoemd wordt, zei tegen zijn medeleerlingen: "Laten wij ook gaan om samen met Hem te steun te geven". 17 Toen Jezus er gekomen was, merkte Hij, dat hij al 4 dagen in het graf was. Bethanië lag dichtbij Jeruzalem, op ongeveer 15 stadiën (2). 19 Veel van de Joden waren naar Martha en Maria gekomen om hun moed te geven in verband met hun broer. 20 Toen Martha gehoord had, dat Jezus er aan kwam, ging ze Hem tegemoet. Maar Maria zat in hun huis. 21 Martha zei tegen Jezus: "Heer, als Ge hier waart, was mijn broer niet gestorven. 22 Maar ook nu weet ik, dat God alles wat Ge God vraagt, zal geven." 23 Jezus zei tegen haar: "Uw broer zal opstaan". 24 Martha zei tegen Hem: "Ik weet, dat hij zal opstaan bij het opstaan op de laatste dag". 25 Jezus zei tegen haar: "Ik ben het opstaan en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven. En ieder die leeft en in Mij gelooft, zal beslist niet sterven tot in de eeuwigheid. Gelooft ge dat?" 27 Ze zei tegen Hem "Ja Heer, ik geloof, dat Gij de Gezalfde zijt, Gods Zoon die in de wereld komt (3)". 28 Na dat gezegd te hebben ging ze weg en zei in stilte tegen Martha, haar zus: "De Meester is er en Hij roept u". 29 Toen ze dat hoorde, stond ze snel op en ging naar Hem toe. 30 Maar Jezus was nog niet in het dorp gekomen. Hij was nog in de plaats tot waar Martha Hem was tegemoet gekomen. 31 De Joden die bij hen inn het huis waren en hen probeerden moed te geven, zagen van Maria, dat ze snel opstond en buitenging. Ze volgden haar, omdat ze dachten, dat ze naar het graf ging om daar te wenen. 32 Toen Maria daar kwam waar Jezus was en Hem zag, viel ze Hem voor de voeten en zei tegen Hem: "Heer, als Ge daar waart, was mijn broer niet gestorven. 33 Toen Jezus zag, dat ze weende en dat de Joden die met haar meegekomen waren, weenden, werd Hij diep bewogen in zijn geest en verontrust. 34 Hij zei: "Waar hebt ge hem gelegd?" Ze zeiden tegen Hem: "Heer, kom kijken". 35 Jezus begon te wenen. 36 De Joden zeiden: "Kijk, hoe Hij van hem hield". 37 Sommigen van hen zeiden: "Hij heeft de ogen geopend van de blinde. Kon Hij niet maken, dat ook hij niet stierf?" 38 Jezus werd weer diep bewogen in Zichzelf en ging naar het graf. Er was een grot en er lag een steen voor. 39 Jezus zei: "Pak die steen weg!" Martha, de zus van de dode, zei: "Heer, hij riekt al. Het is de vierde dag." 40 Jezus zei tegen haar: "Ik zei u toch, dat ge, als ge gelooft, Gods heerlijkheid zou zien?" 41 Ze pakten dus de steen weg. Jezus keek omhoog en zei: "Vader, ik dank U, omdat Ge Mij gehoord hebt. 42 Ik wist, dat Ge Mij altijd hoort, maar wegens de menigte die om ons heen staat, heb Ik gesproken om te bereiken, dat ze geloven, dat Gij Mij gestuurd hebt." 43 Toen Hij dat gezegd had, riep Hij met luide stem: "Lazarus, kom naar buiten!" 44 De dode kwam naar buiten met gebonden voeten en handen en zijn ogen waren toegebonden met een zweetdoek. Jezus zei tegen hen: "Maakt hem los en laat hem gaan!" _______________ 1 Men telde destijds 12 uren voor de dag en 12 uren voor de nacht. In de zomer, als het langer licht was, waren de uren van de dag dus langer dan in de andere seizoenen en waren de uren van de nacht korter dan die van de dag en die van de nacht in de overige seizoenen. 2 Een stadion telt 185 m. De genoemde afstand bedraagt dus bijna 18 km. 3 Gezalfde: Ps 2: 2; Gods Zoon: Ps 2: 7. Plannen om Jezus te doden 45 Veel van de Joden die met Maria gekomen waren en gezien hadden, wat Hij gedaan had, kwamen tot geloof in Hem. 46 Maar sommigen van hen gingen naar de Farizeeën en vertelden, wat Jezus gedaan had. 47 De hoofdpriesters en de Farizeeën riepen het sanhedrin samen en zeiden: "Wat doen we eraan, dat die mens veel tekens doet?" 48 Als we Hem zo laten doen, zal iedereen in Hem geloven en komen de Romeinen en nemen ze ons deze plaats en het volk af." 49 Eén persoon van hen, Kajafas, die in dat jaar hogepriester was, zei tegen hen: "Gij weet niets. 50 Snapt ge niet, dat het in ons voordeel is, dat één mens sterft voor het volk en niet heel de natie verloren gaat?" 51 Dit zei hij niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jezus voor de natie zou sterven 52 en niet alleen voor de natie, maar ook om de verspreide kinderen van God tot één samen te brengen. 53 Vanaf die dag beraadslaagden ze om Hem te doden. 54 Jezus ging niet meer in het openbaar rond onder de Joden, maar hij vertrok van daar naar het gebied bij
de woestijn, naar de stad die Efraïm genoemd wordt, en daar verbleef Hij met zijn leerlingen. 55 Het Paasfeest van de Joden was dichtbij. Velen waren voor het Paasfeest uit het land opgegaan naar Jeruzalem om zich te heiligen. 56 Ze zochten Jezus en zeiden onder elkaar, terwijl ze in het tempelterrein stonden: "Wat denkt gij (1)? Dat Hij niet naar het feest gaat komen?" 57 Maar de hoofdpriesters en de Farizeeën hadden opdrachten gegeven, dat men het zou aangeven, als iemand wist waar Hij was, om Hem te grijpen. _________ 1 meervoud Jezus weer in Bethanië
12 1 Jezus kwam zes dagen voor het Paasfeest naar Bethanië, waar Lazarus woonde die Jezus van tussen de doden had gewekt. 2 Ze maakten voor Hem daar de maaltijd gereed en Martha diende op. Lazarus was één van degenen die met Hem aanlagen. 3 Maria nam een litra (1) echte nardusmirre en zalfde Jezus' voeten. Ze droogde zijn voeten af met haar haren. Het huis werd gevuld met de geur van de mirre. 4 Judas Iskariot, één van zijn leerlingen, degene die Hem zou overleveren, zei: 5 "Waarom is die mirre niet verkocht voor 300 denariën (2) en is dat niet aan de armen gegeven?" 6 Hij zei dat niet, omdat hij inzat met de armen, maar, omdat hij een dief was. Hij had de kas en droeg wat erin gedaan was. 7 Jezus zei: "Laat haar doen. Dan heeft ze het bewaard voor de dag van mijn begrafenis. 8 De armen hebt ge altijd bij u, maar Mij hebt ge niet altijd." 9 Een grote menigte van de Joden merkte, dat Hij daar was en ze kwam niet om Jezus alleen, maar om ook Lazarus te zien, die Hij van tussen de doden had gewekt. 10 De hoofdpriesters beraadslaagden om ook Lazarus te doden, 11 omdat veel van de Joden om hem kwamen en in Jezus geloofden. ________ 1 Een litra komt overeen met 327 g. 2 Een denarius komt overeen met het dagloon van een arbeider. De intocht in Jeruzalem 12 De volgende dag hoorde de grote menigte die naar het feest gekomen was, dat Jezus naar Jeruzalem kwam. 13 Ze namen de takken van de palmen en gingen uit (Jeruzalem) Hem tegemoet en ze riepen: "Hosanna (1). Gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer, de Koning van Israël (2)". 14 Jezus vond een ezelsveulen en ging erop zitten, zoals geschreven staat: 15 Wees niet bang, dochter van Sion. Kijk, je Koning komt, zittend op het veulen van een ezel (3). 16 Aanvankelijk begrepen zijn leerlingen dit niet. Maar toen Jezus verheerlijkt was, toen herinnerden ze zich, dat dit over Hem geschreven stond en dat men dat voor Hem gedaan had. 17 De menigte die bij Hem was, was getuige, toen Hij Lazarus uit het graf geroepen had en hem van tussen de doden had gewekt. 18 Daarom kwam de menigte Hem ook tegemoet, omdat ze gehoord hadden, dat Hij dat teken gedaan had. 19 Maar de Farizeeën zeiden tegen elkaar: "Let op. Ge komt niets verder. Kijk, heel de wereld is weggegaan, op Hem af." ___________ 1 Hosanna betekent 'Geef toch redding'. 2 Ps 118: 25-26 3 Sf 3: 15 Jezus en de Grieken; zijn sterven en verheerlijking 20 Er waren enkele Grieken die behoorden tot degenen die optrokken (naar Jeruzalem) om tijdens het feest te aanbidden. 21 Dezen benaderden Filippus uit Betsaïda in Galilea en vroegen hem: "Mijnheer, we willen Jezus zien". 22 Filippus ging het tegen Andreas zeggen. Andreas en Filippus gingen het tegen Jezus zeggen.
23 Jezus gaf hun als antwoord: "Het moment is gekomen waarop de Mensenzoon (1) verheerlijkt wordt. 24 Het is waar wat ik je zeg (2): als de graankorrel niet in de grond valt en sterft, blijft hij op zichzelf. Maar als hij sterft, draagt hij veel vrucht. 25 Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen, maar wie zijn leven minder waard vindt (3) in deze wereld, zal het bewaren tot in het eeuwig leven. 26 Als iemand Mij dient, moet hij Mij volgen en waar Ik zal zijn, zal ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren (4). 27 Nu is mijn ziel erg bang (5) en wat moet Ik zeggen? Vader, red Mij (5) uit dit moment? Maar daarom ben Ik tot dit moment geraakt: 28 Vader, verheerlijk uw naam." Er klonk een stem uit de hemel: "Ik heb hem verheerlijkt en zal hem opnieuw verheerlijken". 29 De menigte die daar stond en het hoorde, zei, dat er een donderslag was geweest. Anderen herhaalden: "Er heeft een engel tegen Hem gesproken". 30 Jezus reageerde: "Die stem was er niet om Mij, maar om u. 31 Nu valt het oordeel van deze wereld. Nu zal de heerser van deze wereld buiten gegooid worden. 32 En als Ik van de aarde opgeheven (6) zal worden, zal ik ieder tot Mij trekken." 33 Dit zei Hij om aan te kondigen, op welke wijze (7) Hij zou sterven. 34 De menigte zei tegen Hem: "Wíj hebben uit de Wet gehoord, dat de Gezalfde tot in de eeuwigheid blijft (8). Hoe zegt Gij dan, dat de Mensenzoon opgeheven zal worden? Wie is die Mensenzoon? 35 Jezus zei tegen hen: "Het licht is nog korte tijd bij u. Gedraagt u (9) nu ge het licht hebt, om te voorkomen, dat het duister u vangt. En wie in het duister wandelt, weet niet waar hij heengaat. 36 Nu ge het licht hebt, moet ge in het licht geloven om kinderen van het licht te worden." Dit zei Jezus. Hij vertrok en verborg zich voor hen. 37 Hoewel Hij voor hun ogen zo grote tekens had gedaan, geloofden ze niet in Hem, 38 opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd dat hij sprak: Heer, wie geloofde wat wij gehoord hadden? En aan wie is de arm van de Heer geopenbaard? (10) 39 Daarom konden ze niet geloven, omdat Jesaja ook gezegd had 40 Hij had hun ogen verblind en hun hart verhard, opdat ze niet zagen met hun ogen en niet begrepen met hun hart en zij zich niet zouden omkeren en Ik hen genezen zou (11). 41 Dit had Jesaja gezegd, omdat hij zijn glorie gezien had, en hij over Hem (12) sprak. 42 Toch kwamen echter ook velen van de leiders tot geloof in Hem, maar wegens de Farizeeën kwamen ze er niet voor uit om niet uit de synagoge gezet te worden. 43 Want ze hielden meer van de eer van de mensen dan van de eer van God. ________ 1 Dn 7: 13-14 2 Grieks: Amen amen, Ik zeg u 3 Grieks: wie zijn leven haat. Het Hebreeuwse woord voor haten, kan ook "minder waard achten" betekenen. Op enkele plaatsen in het Nieuwe Testament blijkt, dat de schrijvers ook in de Griekse tekst deze nuance bedoelden: Mt 6: 24, Lc 14: 26 4 1S 2: 30 5 Ps 6: 4-5 6 Het Hebreeuws kan ook betekenen 'weggenomen zal worden'. De beide betekenissen spelen een rol in deze passage. 7 Grieks: door welke dood 8 Js 8: 11 - 9: 6. 9 Grieks: wandelt. Er is een woordspel met "wandelt" in de laatste zin van dit vers. 10 Js 53: 1 11 Js 6: 10 12 Js 6: 1 Jezus' opdracht 44 Jezus riep: "Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Degene die Mij gestuurd heeft. 45 En wie Mij ziet, ziet Degene die Mij gestuurd heeft. 46 Ik ben als licht de wereld in gekomen met de bedoeling, dat iedereen die in Mij gelooft, niet in het duister blijft. 47 En wanneer iemand naar mijn woorden luistert en zich er niet aan stoort, veroordeel Ik hem niet. Want Ik ben niet gekomen om de wereld te veroordelen, maar om de wereld te redden. 48 Wie Mij afwijst en mijn woorden niet aanvaardt, heeft "iemand" die hem veroordeelt: het woord dat Ik gesproken heb, dat zal hem veroordelen op de laatste dag. 49 Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader die Mij gestuurd heeft, heeft zelf aan Mij de opdracht gegeven, wat Ik moet zeggen en spreken. 50 En Ik weet, dat zijn
opdracht eeuwig leven is. Wat Ik dus spreek, spreek Ik zó, als de Vader Mij gezegd heeft. Jezus wast de voeten van zijn leerlingen
13 1 Jezus wist voor het paasfeest, dat het moment was gekomen om uit deze wereld over te gaan naar de Vader. Hij had degenen die in de wereld van Hem waren lief en heeft hen liefgehad tot het uiterste. 2 Toen het de tijd van de maaltijd was, had de duivel Judas de zoon van Simon Iskariot al in het hart gelegd om Hem over te leveren. 3 Jezus wist, dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van bij God was gekomen en op weg was naar God. 4 Daarom stond Hij op van de maaltijd, deed zijn bovenkleding uit, nam een doek en deed die om zijn middel. 5 Daarna goot Hij water in de waskom en begon de voeten van zijn leerlingen te wassen en af te drogen met de doek die hij omgebonden had. 6 Hij kwam bij Simon Petrus. Deze zei tegen Hem: "Heer, wast Gij mijn voeten?" 7 Jezus antwoordde: "Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar ge zult het later begrijpen". 8 Petrus zei tegen Hem: "Ge zult mijn voeten beslist niet wassen tot in de eeuwigheid!" Jezus antwoordde hem: "Als Ik u niet was, hebt ge geen erfdeel samen met Mij". 9 Simon Petrus zei tegen Hem: "Heer, niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!" 10 Jezus zei tegen hem: "Wie zijn wasbeurt achter zich heeft, heeft geen andere behoefte dan zijn voeten te wassen. Nee, hij is helemaal proper. Ook gij zijt proper, maar niet allemaal." 11 Want Hij wist wie Hem aan het overleveren was. Daarom zei Hij: "Ge zijt niet allemaal proper" 12 Toen Hij dan hun voeten gewassen had, zijn bovenkleren had aangetrokken en weer was gaan aanliggen, zei Hij tegen hen: "Begrijpt ge, wat Ik aan u gedaan heb? 13 Gij noemt Mij "de Meester" en "de Heer" en dat zegt ge terecht, want Ik ben dat. Omdat Ik, de Meester en de Heer, uw voeten heb gewassen, moet ook gij elkaars voeten wassen. 15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven met als doel, dat ook gij zo handelt als Ik tegenover u gehandeld heb. 16 Het is waar wat Ik u zeg. Een slaaf is niet de meerdere van zijn baas en evenmin is iemand die gestuurd is de meerdere van degene die hem gestuurd heeft. 17 Als ge dat weet, zijt ge gelukkig, als ge het doet.
Judas vertrekt 18 Ik spreek niet over u allemaal. Ik weet wie Ik heb gekozen, maar
om het Boek te vervullen Wie met Mij zijn brood eet, hief zijn been tegen Mij op (1) 19 Nu zeg ik het u al voordat het gebeurt om te bereiken, dat ge gelooft, dat Ik het ben, wanneer het gebeurt. 20 Het is waar wat Ik u zeg: Wie als Ik iemand stuur, deze accepteert, accepteert Mij. En wie Mij accepteert, accepteert Hem die Mij gestuurd heeft." 21 Toen Hij dat gezegd had, werd Jezus erg bang in zijn geest. Hij getuigde: "Het is waar wat ik u zeg: één van u zal Me overleveren". 22 De leerlingen keken naar elkaar, omdat ze niet wisten, over wie Hij sprak. 23 Eén van zijn leerlingen, namelijk degene die Jezus liefhad, lag juist voor (1) Jezus aan. 24 Simon Petrus knikte naar hem om na te vragen, wie het was over wie Hij sprak. 25 Hij keerde zich om naar Jezus' borst en zei tegen Hem: "Heer, wie is het?" 26 Jezus antwoordde: "Ik ga het brood indopen. Aan wie Ik het geef die is het." Hij doopte het brood in en gaf het aan Judas Iskariot, de zoon van Simon. 27 Na het brood was het moment waarop de satan hem binnenging. Jezus zei tegen hem: "Wat je gaat doen, doe dat een beetje snel". 28 Maar niemand van degenen die aanlagen, begreep, waarom Hij dat tegen hem zei. 29 Omdat Judas de beurs bezat, dachten sommigen, dat Jezus tegen hem zei: "Koop wat we nodig hebben voor het feest" of dat hij iets aan de armen moest geven. ___________ 1 Ps 41: 10 2 Grieks: in de schoot van, Lc 16: 23 Jezus gaat naar de Vader 30 Judas had dus het brood aangenomen en was meteen vertrokken. Het was nacht. 31 Toen hij vertrokken was, zei Jezus: "Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem. 32 Nu God verheerlijkt is in Hem, zal God Hem ook verheerlijken in Zichzelf en Hem onmiddellijk verheerlijken. 33 Kinderen, Ik ben nog maar kort bij u. Ge zult Me zoeken en zoals Ik tegen de Joden gezegd heb:'Waar Ik heen ga, kunt gij niet komen', zeg Ik dat nu ook tegen u. 34 Ik geef u een nieuw gebod: dat ge elkaar liefhebt. Zoals Ik u heb liefgehad, moet ook gij elkaar liefhebben. 35 Daaraan zal iedereen merken, dat ge mijn leerlingen zijt, als ge liefde onder elkaar hebt." 36 Simon Petrus zei tegen Hem: "Heer, waar gaat Ge heen?" Jezus antwoordde hem: "Waar Ik heen ga, daar kunt gij Mij nu niet volgen. Maar later zult ge volgen."
37 Petrus zei tegen Hem: "Heer, waarom kan ik U nu niet volgen? Ik zal mijn leven voor U inzetten!" 38 Jezus antwoordde hem: "Uw leven zult ge voor Mij inzetten? Het is waar wat Ik u zeg: de haan zal niet kraaien voordat ge drie maal Me laat vallen."
14 1 Uw hart moet niet ontsteld worden. Ge gelooft in God - gelooft ook in Mij. 2 In het huis van mijn Vader zijn veel woningen. Indien niet - dan zou Ik het u gezegd hebben. Want Ik ga weg en Ik ga ruimte voor u gereedmaken. 3 Als Ik weggegaan ben en ruimte voor u gereedgemaakt heb, kom ik terug en zal ik u bij Me nemen om te bereiken, dat waar Ik ben, ook gij zult zijn. 4 En waar Ik heen ga, weet ge de weg." 5 Thomas zei tegen Hem: "Heer, we weten niet waar Ge heen gaat!" Hoe kunnen we dan de weg weten?" 6 Jezus zei tegen hem: "Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt bij de Vader behalve door Mij. 7 Als ge Mij zou kennen, zou ge ook mijn Vader kennen. En nu kent ge Hem en hebt ge Hem gezien." 8 Filippus zei tegen Hem: "Heer, wijs ons de Vader aan en dan is het genoeg voor ons." 9 Jezus zei tegen hem: "Zo lange tijd ben Ik bij u (mv.) en ge kent Mij niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. En waarom zegt gíj: 'Wijs ons de Vader aan'? 10 Gelooft ge niet, dat Ik met de Vader verbonden ben en de Vader met Mij? De woorden die Ik tegen u (mv.) spreek, spreek Ik niet vanuit Mijzelf, maar de Vader, die met Mij verbonden blijft, doet zelf zijn daden. 11 Gelooft Mij, dat Ik met de Vader verbonden ben en de Vader met Mij. Zo niet, geloof Mij om de daden zelf. 12 Het is waar wat ik u zeg (x): wie in Mij gelooft, zal ook de daden doen die Ik doe. En hij zal er doen die belangrijker zijn dan deze, omdat Ik naar mijn Vader ga 13 en Ik wat ge ook maar vraagt in mijn naam, zal doen - opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt wordt. 14 Als ge Mij iets zult vragen in mijn naam, zal Ik het doen! De Geest komt 15 Indien ge Mij liefhebt, let dan op mijn opdrachten 16 en Ik zal mijn Vader vragen en Hij zal u een andere kroongetuige geven om tot in de eeuwigheid bij u te blijven, 17 de Geest van de waarheid, die de wereld niet kan vatten, omdat zij Hem niet ziet en Hem niet kent. Maar gij kent Hem, omdat Hij bij u blijft en in u zal zijn. 18 Ik zal u niet als wezen achterlaten: Ik kom naar u. 19 Nog even en de wereld ziet Me niet meer, maar gij ziet Me, omdat Ik leef en gij zult leven. 20 Op die dag zult gij weten, dat Ik met mijn Vader verbonden ben en gij met Mij en Ik met u. 21 Wie mijn opdrachten bezit en op ze let, dát is degene die Mij liefheeft. En wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mij aan hem vertonen. 22 Judas - niet Iskariot - zei tegen Hem: "Heer, en wat is er gebeurd, dat Ge U aan ons zult vertonen en niet aan de wereld?" 23 Jezus antwoordde hem: "Als iemand Mij liefheeft, zal hij op mijn woord letten en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen naar hem komen en bij hem komen wonen. 24 Wie Mij niet liefheeft, let niet op mijn woorden. En het woord dat gij gehoord hebt, is niet dat van Mij, maar van mijn Vader die Mij gestuurd heeft. 25 Dit heb ik tegen u gesproken, toen Ik bij u verbleef, 26 maar de kroongetuige, de Heilige Geest die de Vader in mijn naam zal sturen, Díe zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb. 27 Vrede laat Ik bij u achter - mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld geeft, geef ik u. 28 Uw hart moet niet ontsteld worden en niet vreesachtig zijn. 28 Ge hebt gehoord, dat Ik u zei: 'Ik ga weg en Ik kom naar u'. Als ge Mij zou liefhebben, zou gij blij zijn dat Ik naar mijn Vader ga, want de Vader is belangrijker dan Ik. 29 Nu heb Ik het u gezegd, voordat het gebeurt, om u te laten geloven, wanneer het gebeurt. 30 Ik zal niet veel meer met u spreken, want de bestuurder van de wereld komt eraan en die heeft geen band met Mij (1). 31 Maar , met de bedoeling dat de wereld weet, dat Ik de Vader liefheb en Ik zo doe als de Vader Mij heeft opgedragen. Staat op. Laten we van hier gaan. ________ 1 Grieks: heeft niets in Mij De wijnstok en de ranken
15 1 Ik ben de echte wijnstok en mijn Vader is de (wijn)boer. 2 Elke rank aan Mij die geen vrucht draagt, neemt Hij weg en elke die wel vrucht draagt, snoeit/reinigt (1) Hij om haar meer vrucht te laten dragen. 3 Gij zijt al rein om het woord dat Ik tot u heb gesproken. 4 Blijft met Mij verbonden, zoals Ik met u. Zoals de rank geen vrucht kan dragen op zichzelf, als zij niet met de wijnstok verbonden blijft, zo kunt ook gij niet, als ge niet met Mij verbonden blijft. 5 Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie met Mij verbonden blijft en Ik met hem, díe draagt veel vrucht, want gescheiden van Mij kunt ge niets doen. 6 Als iemand niet met Mij verbonden
blijft, is hij buiten geworpen zoals de rank en is hij verdroogd en men verzamelt ze (2) en werpt ze in het vuur en ze worden verbrand. 7 Als ge met Mij verbonden blijft en wat Ik gesproken heb, in u blijft, vraagt wat ge maar wilt en ge zult het krijgen. 8 Daarin is mijn Vader verheerlijkt, om u veel vrucht te laten dragen en u mijn leerlingen te laten worden. _____________ 1 Het Griekse woord kan beide betekenissen hebben. Ze functioneren ook beide in het betoog. 2 Uit het Grieks blijkt, dat met 'ze' de ranken bedoeld worden. "Dit draag Ik u op, dat gij elkaar liefhebt" 9 Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook ik u liefgehad. Blijft met mijn liefde verbonden (1). 10 Indien gij op mijn opdrachten let, zult gij met mijn liefde verbonden blijven, zoals Ik gelet heb op de opdrachten van mijn Vader en verbonden blijf met zijn liefde. 11 Dit heb Ik tegen u gezegd om mijn vreugde in u te laten blijven en uw vreugde tot voltooiing te laten komen. 12 Dit is mijn opdracht, dat ge elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad. 13 Een grotere liefde heeft niemand dan wanneer hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. 14 Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet wat Ik u opdraag. 15 Ik noem u geen slaven meer, want een slaaf weet niet wat zijn heer doet. Maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik u al wat ik van de Vader gehoord heb, bekend gemaakt heb. 16 Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik heb u uitgekozen en ik heb u ertoe aangesteld om van hier te gaan en vrucht te dragen en om te bereiken, dat uw vrucht blijvend is - met als doel, dat de Vader wat gij Hem ook maar in mijn naam zult vragen, u geeft. 17 Dit draag Ik u op, dat gij elkaar liefhebt. ________ 1 Grieks: blijft in mijn liefde. Omdat in het gedeelte hiervoor "blijft in" telkens "blijft verbonden met" betekent, is deze weergave voortgezet. De haat van de wereld en het getuigenis van de Geest 18 Als de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eerder dan u gehaat heeft. 19 Indien ge uit de wereld waart, zou de wereld van wat van haar was houden. Maar, omdat ge niet uit de wereld zijt, maar Ik u uitgekozen heb uit de wereld, daarom zal de wereld u haten. 20 Herinner u telkens het woord dat Ik tegen u gesproken heb: een slaaf is niet de meerdere van zijn meester. Omdat ze Mij vervolgd hebben, zullen ze ook u vervolgen. Omdat ze op mijn woord gelet hebben, zullen ze ook op dat van u letten. 21 Maar dit alles zullen ze tegenover u doen om mijn naam, want ze kennen Hem niet die Mij gestuurd heeft. 22 Als ik niet was gekomen en tot hen gesproken had, zouden ze geen zonde hebben, maar nu hebben ze geen uitvlucht in verband met hun zonden. 23 Wie Mij haat, zal ook mijn Vader haten. 24 Als Ik onder hen niet de daden verricht had die niemand anders heeft verricht, zouden ze geen zonde hebben, maar nu hebben ze het gezien en hebben ze zowel Mij als mijn Vader gehaat. 25 Maar (dit gebeurt) om het woord te vervullen dat in de Wet geschreven staat: "Ze hebben Mij zomaar gehaat"(1), . 26 Wanneer de kroongetuige komt die Ik u van bij de Vader sturen zal, de Geest van de waarheid, die van bij de Vader komt, zal Die over Mij getuigen. 27 En gij zult getuigen, omdat ge vanaf het begin samen met Mij zijt.
16 1 Dit heb Ik tegen u gesproken om te voorkomen, dat ge struikelt. 2 Men zal u buiten de synagoge zetten, maar de tijd komt, dat ieder die u doodt, denkt God verering aan te bieden. 3 Dat zullen ze doen, omdat de Vader niet kennen en ook Mij niet. 4 Maar dit heb Ik u gezegd met als doel, dat ge u wat dit betreft herinnert, dat Ik het u gezegd heb. Maar dit heb Ik u vanaf het begin niet gezegd, omdat Ik bij u was. 5 Maar nu ga Ik naar degene die Me gestuurd heeft en niemand van u vraagt Me: "Waar gaat Ge heen?" 6 Maar, omdat Ik dit u gezegd heb, heeft de droefheid uw hart vervuld. 7 Maar Ik zeg u de waarheid: het is nuttig voor u, dat Ik vertrek. Want als Ik niet vertrek, zal de kroongetuige niet naar u komen. Maar als Ik ga, zal Ik Hem naar u sturen. 8 Als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. 9 Van zonde, omdat ze niet in Mij geloven. 10 Van gerechtigheid, omdat Ik naar de Vader ga en ge Me niet meer ziet. 11 Van oordeel, omdat de bestuurder van deze wereld veroordeeld is. 12 Ik heb u nog veel te zeggen, maar ge kunt het nu niet dragen. 13 Maar wanneer Hij komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen in de volle waarheid. Want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar alles wat hij hoort, zal Hij zeggen en wat eraan komt zal Hij u aankondigen. 14 Hij zal Mij verheerlijken, want uit wat van Mij is, zal Hij het nemen en het aan u verkondigen. 15 Alles wat de Vader heeft, is van Mij. Daarom zei Ik: 'Hij zal het uit de dingen van Mij nemen en het u verkondigen. 16 Nog even en ge ziet Me niet meer en nog eens nog even en ge zult Me zien. 17 Sommigen van zijn leerlingen zeiden tegen elkaar: "Wat is dat wat hij tegen ons zegt: ' Nog even en ge ziet Me niet meer en nog eens nog even en ge zult Me zien' en 'Ik ga naar de Vader' '?" 18 Ze zeiden dus:
"Wat is dat wat Hij zegt, dat 'nog even'? We weten niet wat Hij zegt. 19 Jezus begreep, dat ze Hem een vraag wilden stellen, en zei tegen hen: "Daarover stelt ge vragen onder elkaar, dat Ik zei: 'Nog even en geeiet Mij niet meer en nog eens nog even en ge zult Me zien'?" 29 Zijn leerlngen zeiden tegen Hem: "Kijk, nu spreekt Ge vrijmoedig en zegt Ge niets verhuld. 30 Nu weten wij, dat Ge alles weet en het niet nodig hebt, dat iemand u een vraag stelt. Daardoor geloven wij, dat Ge van bij God zijt gekomen." 31 Jezus antwoordde hun: "Nu gelooft ge. 32 Luister, de tijd komt en is nu gekomen, dat ge ieder geïsoleerd komt te staan en ge Mij alleen laat. Maar Ik ben niet alleen, want mijn Vader is bij Mij. 33 Dit heb Ik tegen u gesproken om u in Mij vrede te laten hebben. In de wereld hebt ge verdrukking. Maar houd moed. Ik heb de wereld overwonnen. Jezus bidt voor de gelovigen
17 1 Dit zei Jezus en Hij richtte zijn ogen omhoog naar de hemel en zei: "Vader, de tijd is gekomen. Verheerlijk uw Zoon om ook uw Zoon U te laten verheerlijken 2 in verband daarmee, dat Ge Hem macht hebt gegeven over alle vlees met de bedoeling, dat Hij alles wat Gij Hem gegeven hebt, eeuwig leven geeft. 3 Dit is het eeuwige leven, dat zij U, de enige echte God, kennen en Jezus de Gezalfde die Gij gestuurd hebt. 4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk dat Gij Mij gegeven hebt om te doen ten einde te brengen. 5 Verheerlijk Gij Mij dan, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid die Ik bezat voordat de kosmos bij U was. 6 Ik heb uw naam openbaar gemaakt aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Gij had ze en Ge hebt ze Mij gegeven en ze hebben op uw woord gelet. 7 Nu hebben ze begrepen, dat alles wat Ge Mij gegeven hebt, van U komt. 8 Want de woorden die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en ze hebben ze aangenomen en ze hebben echt begrepen, dat Ik van bij U gekomen ben en ze zijn tot het geloof gekomen, dat Gij Mij gestuurd hebt. 9 Ik doe mijn vraag voor hen. Ik doe mijn vraag niet voor de wereld, maar voor hen die Ge Mij gegeven hebt, omdat ze van U zijn, 10 alles wat van Mij is van U is en wat van U is van Mij en Ik in hen verheerlijkt ben. 11 Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom naar U. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam die Gij Mij gegeven hebt met de bedoeling, dat ze één zijn, zoals Wij. 12 Toen Ik bij hen in de wereld was, heb Ik hen in uw naam bewaard die Ge Mij gegeven hebt. En Ik heb op hen gelet. En niemand van hen is verloren gegaan behalve de zoon van de ondergang - om het Boek te vervullen. 13 Nu kom Ik naar U en Ik spreek dit in de wereld om hen mijn vreugde volledig in zich te laten hebben. 14 Ik heb hun uw woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat ze niet uit de wereld zijn, zoals Ik niet uit de wereld ben. 15 Ik vraag niet, dat Ge ze uit de wereld wegneemt, maar dat Ge hen beschermt tegen de slechte (1). 16 Uit de wereld zijn ze niet, zoals Ik niet uit de wereld ben. 17 Heilig hen door de waarheid. Uw woord is de waarheid. 18 Zoals Ge Mij de wereld in gestuurd hebt, hen ook Ik hen de wereld in gestuurd. 19 En voor hen heilig Ik mijzelf met de bedoeling, dat ook zij door de waarheid geheiligd zijn. 20 Ik doe niet alleen verzoeken voor hen, maar ook voor hen die door hun spreken in Mij geloven, 21 namelijk dat ze allen één zijn, zoals Gij, Vader, met Mij verbonden zijt en Ik met U, dat ook zij met ons verbonden één zijn met de bedoeling, dat de wereld gelooft, dat Gij Me gestuurd hebt. 22 Ik heb op mijn beurt (2) de glorie die Ge Me gegeven hebt, aan hen gegeven met als doel, dat ze één zijn zoals Wij één zijn - 23 Ik met hen verbonden en Gij met Mij - met als doel, dat ze compleet één zijn en de wereld daardoor begrijpt, dat Gij Me gestuurd hebt en hen liefgehad hebt zoals Ge Mij hebt liefgehad. 24 Vader, Ik wil, dat zij, die Ge Mij gegeven hebt, ook bij Mij zijn, waar Ik ook maar ben met de bedoeling, dat ze mijn glorie zien die Ge Mij gegeven hebt, omdat Ge Mij liefgehad hebt vóór de wereld te scheppen. 25 Rechtvaardige Vader, ook de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend en zij hebben begrepen, dat Gij Me gestuurd hebt. 26 En ik heb hun uw naam bekendgemaakt en Ik zal die bekendmaken, opdat de liefde waarmee Ge Mij hebt liefgehad in hen is en Ik met hen verbonden. _______ 1 of: voor de Boze 2 Grieks: Ook Ik De gevangenneming
18 1 Na dit gezegd te hebben vertrok Jezus met zijn leerlingen naar de andere kant van de beek Kidron, waar een hof was, waar Hijzelf en zijn leerlingen binnengingen. 2 Ook Judas, die Hem aan het uitleveren was, kende die plaats, omdat Jezus daar vaak met zijn leerlingen samen was gekomen. 3 Judas nam de compagnie en helpers uit de hoofdpriesters en uit de Farizeeën en kwam daar met lantaarns, fakkels en wapens. 4 Jezus wist alles wat op Hem afkwam. Hij verliet de groep en zei tegen hen: "Wie zoekt ge?" 5 Ze antwoordden Hem: "Jezus de Nazarener".
Hij zei tegen hen: "Ik ben (1)". Judas, die Hem uitleverde stond bij hen. 6 Toen Hij tegen hen zei: "Ik ben", deinsden ze terug en vielen ze op de grond. 7 Hij vroeg hun dus opnieuw: "Wie zoekt ge?" Ze zeiden: "Jezus de Nazarener". 8 Jezus antwoordde: "Ik zei u, dat Ik (het) ben. Als ge Mij dus zoekt, laat hen gaan." 9 Dit gebeurde om het woord te vervullen, dat Hij gezegd had: "Van wie Ge Mij gegeven hebt, heb Ik niemand laten verloren gaan". 10 Simon Petrus, die een dolk had, trok deze, trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het rechteroor af. De naam van de slaaf was Malchus. 11 Jezus zei tegen Petrus: "Steek je dolk in de schede. Zou Ik de beker die de Vader Mij gegeven heeft, niet drinken?" _______________ 1 Grieks: Ik ben. Dit kan ook betekenen 'Ik ben het', maar de reactie van de groep die Hem kwam arresteren, laat zien, dat Jezus duidelijk maakte (door 'Ik ben' in het Hebreeuws te zeggen in plaats van in het Aramees?), dat Hij de naam van God 'Ik ben' op Zichzelf toepaste. Verhoor bij Annas en bij Kaïafas 12 De compagnie en de officier (1) en de dienaars van de Joden grepen Jezus, bonden Hem 13 en brachten Hem eerst naar Annas. Want deze was de schoonvader van Kaïafas, die in dat jaar hogepriester was. 14 Het was Kaïafas die de Joden de raad had gegeven, dat het nuttig was, dat één mens stierf ten gunste van het volk. 15 Simon Petrus volgde Jezus, evenals een andere leerling. Die leerling was een bekende van de hogepriester en hij ging met Jezus de hal van de hogepriester binnen. 16 Maar Petrus stond bij de deur buiten. De andere leerling, de bekende van de hogepriester, kwam naar buiten, sprak met de portierster en bracht Petrus naar binnen. 17 Het meisje dat portierster was, zei tegen Petrus: "Ook gij behoort toch niet tot de leerlingen van die man daar?" Hij zei: "Ik niet!" 18 Er stonden (daar) de slaven en de bedienden bij, die een kolenvuur gemaakt hadden, want het was koud, en ze waren zich aan het warmen. Petrus stond daar ook bij hen en was zich aan het warmen. 19 De hogepriester vroeg Jezus naar zijn leerlingen en naar wat Hij onderwezen had. 20 Jezus antwoordde hem: "Ik heb vrijmoedig tegen de wereld gesproken. Ik heb altijd in de synagoge en op het tempelterrein onderwijs gegeven, waar alle Joden samenkomen. En in het verborgene heb Ik niets gesproken. 21 Waarom stelt ge Me vragen? Vraag degenen die het gehoord hebben, wat Ik heb gezegd! Let op, zij weten, wat Ik heb gezegd." 22 Toen Hij dat gezegd had, gaf één van de bedienden, die erbij stond, Jezus een slag en zei: "Antwoordt ge zo de hogepriester?" 23 Jezus antwoordde hem: "Als Ik (iets) verkeerd gezegd heb, geef dan aan wat er verkeerd was. Maar als Ik (het) terecht heb gezegd, waarom slaat ge Mij?" 24 Annas stuurde Hem gebonden naar Kaïafas de hogepriester. 25 Simon Petrus stond er en warmde zich. Ze zeiden tegen hem: "Gij behoort toch ook tot zijn leerlingen?" Hij ontkende het en zei: "Ik niet!". 26 Eén van de slaven van de hogepriester, die familie was van degene van wie hij het oor had afgeslagen, zei: "Ik heb u toch bij Hem in de hof gezien?" 27 Petrus ontkende het weer en direct kraaide een haan. ___________ 1 Grieks: overste over 1000 Bij Pilatus 28 Ze brachten Jezus van Kaïafas naar het praetorium. Het was vroeg. Zelf gingen ze het praetorium niet in om niet onrein te worden, maar het paasmaal te kunnen eten. 29 Pilatus ging dus naar buiten naar hen toe en zei: "Wat voor beschuldiging brengt ge in tegen die man?" 30 Ze antwoordden hem: "Als Hij geen kwaad deed, zouden we Hem niet overgegeven hebben". 31 Pilatus zei tegen hen: "Neemt gij Hem dan en oordeelt Hem volgens uw wet". De Joden zeiden tegen Hem: "Ons is het niet toegelaten iemand te doden". 32 (Dit gebeurde) om te vervullen wat Jezus gezegd had, toen Hij aangaf door welke dood Hij zou sterven. 33 Pilatus ging dus weer het praetorium binnen en riep Jezus. Hij zei tegen Hem: "Zijt Gij de koning van de Joden?" 34 Jezus antwoordde: "Zegt gij dit uit uzelf of hebben anderen met u over Mij gesproken?" 35 Pilatus antwoordde: "Ik ben toch geen Jood! Uw volk en de hogepriesters hebben u aan Mij overgegeven. Wat hebt Ge gedaan?"
36 Jezus antwoordde: "Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Als mijn koninkrijk van deze wereld was, zouden mijn dienaars voor Mij gevochten hebben om Mij niet in handen van de Joden te laten vallen. Maar nu is mijn koninkrijk niet van hier." 37 Pilatus zei tegen Hem: "Zijt Gij dan een koning?" Jezus antwoordde: "Gij zegt, dat Ik koning ben. Ik ben daarvoor geboren en daarvoor in de wereld gekomen om voor de waarheid te getuigen. Iedereen die uit de waarheid is, luistert naar mijn stem." 38 Pilatus zei tegen Hem: "Wat is waarheid?" Na dit gezegd te hebben ging hij weer naar buiten naar de Joden. Hij zei tegen hen: "Ik vind in Hem geen schuld. Maar het is de gewoonte bij u, dat ik een persoon voor u loslaat op het Paasfeest. Wilt ge, dat ik voor u de koning van de Joden loslaat?" 40 Ze schreeuwden weer: "Niet Hem, maar Bar-Abbas". Bar-Abbas was een bandiet (1)
19 1 Toen greep Pilatus Jezus en geselde Hem. 2 De soldaten vlochten een kroon van distels en zetten die op zijn hoofd en ze deden Hem een purperen kleed om. 3 Ze kwamen naar Hem toe en zeiden telkens: "Dag, koning van de Joden!" En ze gaven Hem slagen. 4 Pilatus kwam weer naar buiten en zei tegen hen: "Kijk, ik breng Hem voor u weer buiten om te laten weten, dat ik geen enkele schuld in Hem vind. 5 Jezus was naar buiten gegaan met de distelkroon op en het purperen kleed aan. En hij zei tegen hen: "Kijk, de mens!". 6 Toen de hoofdpriesters en hun bedienden Hem zagen, riepen ze: "Kruisig Hem, kruisig Hem!" Pilatus zei tegen hen: "Neemt gij Hem maar en kruisigt Hem. Want ik vind geen schuld in Hem. 7 De Joden antwoordden Hem: "Wij hebben een wet en volgens die wet moet Hij sterven, omdat Hij zich tot Zoon van God heeft gemaakt". 8 Toen Pilatus deze mededeling hoorde, werd hij nog meer bang. 9 Hij ging het praetorium (2) weer in en zei tegen Jezus: "Waar komt Gij vandaan?" Jezus gaf hem geen antwoord. 10 Pilatus zei dus tegen Hem: "Spreekt ge niet tegen mij? Weet ge niet, dat ik de bevoegdheid heb om u vrij te laten en de bevoegdheid heb om u te kruisigen? 11 Jezus antwoordde [hem]: "Ge zou geen enkele bevoegdheid tegen Mij hebben, als die u niet van Boven gegeven was. Daarom treft degene die Mij aan u overgeleverd heeft, grotere schuld." 12 Als gevolg hiervan zocht Pilatus voortdurend Hem vrij te laten, maar de Joden schreeuwden: "Als ge Hem vrijlaat, zijt ge geen vriend van de keizer. Iedereen die zichzelf tot koning maakt, verzet zich tegen de keizer." 13 Toen Pilatus die woorden hoorde, bracht hij Jezus naar buiten en ging op de rechterstoel zitten op de plaats die Lithostroton genoemd wordt en in het Hebreeuws Gabbatha.14 Het was de voorbereidingsdag voor het paasfeest, omstreeks het zesde uur (3). En hij zei tegen de Joden: "Kijk, daar is uw koning!". 15 Maar zij schreeuwden: "Weg met Hem! Weg met Hem! Kruisig Hem!". Pilatus zei tegen hen: "Zal ik uw koning kruisigen?" De hoofdpriesters antwoordden: "We hebben geen koning dan de keizer!" 16 Toen gaf hij hen hun in handen om Hem te laten kruisigen. _______ 1 Grieks: rover 2 Romeins overheidsgebouw 3 Rond 12 uur Golgotha Ze namen dus Jezus over. Hij droeg zelf zijn kruis en ging de stad uit naar de zogenaamde Schedelplaats, die in het Hebreeuws Golgotha heet. 18 Daar kruisigden ze Hem en saqmen met Hem twee anderen, aan de ene en de andere kant, maar Jezus in het midden. 19 Pilatus schreef een opschrift en maakte dat vast aan het kruis. Er stond op geschreven "Jezus van Nazareth, de koning van de Joden". 20 Dit opschrift hebben velen van de Joden gelezen, omdat de plaats waar Jezus gekruisigd werd, dichtbij de stad lag. Het was geschreven in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks. 21 De hoofdpriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: "Schrijf niet 'de koning van de Joden', maar dat Hij gezegd had: 'Ik ben de koning van de Joden' " 22 Pilatus antwoordde: "Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven". 23 Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij zijn onderkleding en maakten vier delen, voor elke soldaat een deel, en zijn bovenkleed. Het bovenkleed was zonder naad, van boven af geheel geweven. 24 Ze zeiden tegen elkaar: "Laten we dat niet scheuren, maar erom loten, van wie het zal zijn" - dit om het Boek te vervullen [waar gezegd wordt] Ze verdeelden zijn kleren onder elkaar en wierpen om zijn kleding het lot (1).
25 Bij Jezus' kruis stonden zijn moeder, de zus van zijn moeder, Maria van Clopas en Maria van Magdala. 26 Ten Jezus zijn moeder zag en de leerling die Hij liefhad erbij zag staan, zei Hij tegen zijn moeder: "Vrouw, kijk, uw zoon". 27 Daarna zei Hij tegen de leerling: "Kijk, je moeder". Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich. 28 Daarna zei Jezus, omdat Hij wist, dat alles al volbracht was, om het Boek te vervullen: "Ik heb dorst". 29 Er stond daar een kruik vol azijn. Men stak dus een spons vol azijn op een hysopstengel en brachten deze aan zijn mond. 30 Toen Jezus de azijn genomen had, zei Hij: "Het is volbracht". Hij boog zijn hoofd en gaf de geest. 31 Omdat het voorbereidingsdag was en om de lichamen niet aan het kruis te laten - de dag van de sabbat was belangrijk - vroegen de Joden aan Pilatus, dat men hun benen zou breken en hen wegnemen. 32 De soldaten kwamen dus en braken de benen van de eerszte en van de andere die samen met Hem gekruisigd waren. 33 Toen ze bij Jezus kwamen en zagen, dat Hij al dood was, braken ze zijn benen niet. 34 Maar één van de soldaten stak met zijn lans in zijn zij. En er kwam direct bloed en water uit. 35 Degene die het gezien heeft, heeft dit getuigd en zijn getuigenis is oprecht en hij weet, dat hij de waarheid zegt om ook u te laten geloven. Want dit gebeurde om het Boek te vervullen Zijn knook zal niet verbrijzeld worden (2) En een andere bijbelplaats zegt Ze zullen kijken naar Degene die ze doorstoken hebben (3). _________ 1 Ps 22: 19 2 Ps 34: 21. 3 Zc 12: 10 De begrafenis van Jezus 38 Jozef van Arimathea, die een leerling van Jezus was, maar in het geheim uit vrees voor de Joden, vroeg daarna aan Pilatus om het lichaam van Jezus te mogen meenemen. Pilatus stond het toe. Hij ging er dus heen en nam het lichaam mee. 39 Ook Nicodemus, die in het begin in de nacht bij Hem was gekomen, kwam. Hij bracht een mengsel van mirre en aloë mee, 100 litra's (1). 40 Ze namen Jezus' lichaam en wonden het in de windsels samen met de welriekende stoffen, zoals het bij de Joden de gewoonte is te begraven. 41 Er was op de plaats waar Hij gekruisigd was een hof met in de hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was gelegd. 42 Wegens de voorbereidingsdag van de Joden legden ze Jezus daar, omdat het graf dichtbij lag. ___________ 1 100 litra's komt overeen met ruim 32 kg. Bij het graf
20 1 Op de eerste dag na de sabbat ging Maria van Magdala vroeg, toen het nog donker was, naar het graf. Ze zag, dat de steen weggenomen was van het graf. 2 Ze zette het op een lopen en kwam bij Simon Petrus en bij de andere leerling, namelijk die Jezus liefhad. Ze zei tegen hen: "Ze hebben de Heer uit het graf gehaald en we weten niet, waar ze Hem gelegd hebben!" 3 Petrus en de andere leerling vertrokken en gingen naar het graf. 4 De twee renden samen. De andere leerling was sneller dan Petrus en kwam als eerste bij het graf. 5 Hij boog zich voorover en zag de windsels liggen. Maar hij ging niet naar binnen. 6 Simon Petrus, die hem volgde, kwam en ging het graf binnen. Hij zag de windsels liggen 7 en de zweetdoek, die op zijn hoofd was, zag hij niet bij de windsels liggen, maar apart opgeplooid op één plaats. 8 Daarna ging ook de andere leerling, die het eerst aangekomen was, het graf binnen. Hij zag (de situatie) en kwam tot geloof. 9 Want ze kenden de bijbeltekst nog niet, dat Hij van tussen de doden moest opstaan. 10 De leerlingen gingen weer naar hun verblijfplaats. 11 Maar Maria stond buiten bij het graf te wenen. Toen ze aan het wenen was, bukte ze zich, het graf in. 12 Ze zag twee engelen in witte kleding zitten, één aan het hoofdeind en één aan het voeteneind, waar het lichaam van Jezus gelegen had. 13 Ze zeiden tegen haar: "Mevrouw, waarom weent ge?" Ze zei tegen hen: "Omdat ze mijn Heer weggenomen hebben en ik niet weet, waar ze Hem gelegd hebben". 14 Na dat gezegd te hebben keerde ze zich om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet, dat het Jezus was. 15 Jezus zei tegen haar: "Mevrouw, waarom weent ge? Wie zoekt ge?" Ze meende, dat het de tuinman was en ze zei tegen hem: "Mijnheer, als ge hem weggehaald hebt, zeg me
dan, waar ge Hem gelegd hebt. Dan zal ik hem meenemen." 16 Jezus zei tegen haar: "Maria!" Ze keerde zich naar Hem en zei in het Hebreeuws: "Rabboeni!" - dat wil zeggen: Meester. 17 Jezus zei tegen haar: "Raak Me niet aan. Want Ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen: 'Ik ga op naar mijn Vader en uw Vader, mijn God en uw God'" 18 Maria van Magdala ging aan de leerlingen vertellen: "Ik heb de Heer gezien" en dat zei Hij tegen hen. Jezus verschijnt achter gesloten deuren 19 Laat op die dag - de eerste dag na de sabbat -, toen uit vrees voor de Joden de deuren gesloten waren waar de leerlingen waren, kwam Jezus en stond in hun midden. Hij zei tegen hen: "Vrede met u". 20 Na dat gezegd te hebben liet Hij zijn handen en zijn zij aan hen zien. De leerlingen waren blij, toen ze de Heer zagen. 21 Jezus zei tegen hen: "Vrede met u. Zoals de Vader Mij gestuurd heeft, zend Ik ook u." 22 Na dit gezegd te hebben, blies Hij en zei tegen hen: "Ontvangt de Heilige Geest! Als ge van sommigen de zonden vergeeft, worden ze hun vergeven. Als ge van anderen ze laat gelden, gelden ze." 24 Maar Thomas, die Tweeling genoemd wordt, één van de leerlingen, was niet bij hen, toen Jezus was gekomen. 25 De andere leerlingen zeiden dus tegen hem: "We hebben de Heer gezien!" Hij zei tegen hen: "Als ik in zijn handen niet zie de verwonding (1) door de nagels en mijn vinger niet breng in de verwonding door de nagels en mijn hand niet breng aan zijn zij, zal ik dat beslist niet geloven." Zeven dagen later waren zijn leerlingen weer binnen en Thomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren. Hij stond in hun midden en zei: "Vrede met u". 27 Daarna zei Hij tegen Thomas: "Breng uw vinger hier en kijk naar mijn handen en breng uw hand naar mijn zij en wees niet ongelovig, maar gelovig! 28 Thomas reageerde: "Mijn Heer en mijn God!" 29 Jezus zei tegen hem: "Omdat ge Me gezien hebt, ben je tot geloof gekomen? Gelukkig zijn degenen die niet gezien hebben en toch geloven!" _________ 1 Grieks: vorm, afdruk Doel van dit Evangelie 30 Jezus heeft veel andere tekens gedaan voor de ogen van van leerlingen welke niet in dit boek zijn beschreven. 31 Maar deze zijn beschreven met de bedoeling, dat ge gelooft, dat Jezus de Gezalfde is, Gods Zoon, en dat ge door te geloven leven hebt in zijn naam. Verschijning aan het meer
21 1 Daarna vertoonde Jezus Zich opnieuw aan de leerlingen bij de Zee van Tiberias. Hij vertoonde Zich zo. 2 Daar waren bijeen Simon Petrus, Thomas, die Tweeling genoemd wordt, Nathanaël van Kana in Galilea, de zoons van Zebedeus en twee andere van zijn leerlingen. 3 Simon Petrus zei tegen hen: "Ik ga vissen". Ze zeiden tegen hem: "Wij gaan met u mee". Ze vertrokken, gingen aan boord en vingen in die nacht niets. 4 Toen het al morgen geworden was, stond Jezus op het strand. Maar de leerlingen wisten niet, dat het Jezus was. 5 Jezus zei tegen hen: "Kinderen, ge hebt toch wel iets bij het eten? Ze antwoordden Hem: "Nee". 6 Hij zei tegen hen: "Gooi het net uit aan de rechterkant van de boot en ge zult (iets) vinden". Ze gooiden het dus uit en ze konden het niet inhalen wegens de massa vissen. 7 Die leerling welke Jezus liefhad, zei tegen Petrus: "Het is de Heer!" Toen Simon Petrus gehoord had, dat het de Heer was, .... hij zijn ..... -want hij was ongekleed - en wierp zich in de zee. 8 De andere leerlingen kwamen met het bootje. Want ze waren niet ver van het land, ongeveer 200 el. Ze sleepten het net met de vissen mee. 9 Toen ze aan land waren gegaan, zagen ze een houtskoolvuur liggen met vis erop en brood. 10 Jezus zei tegen hen: "Brengt wat van de vissen die ge nu gevangen hebt". 11 Simon Petrus ging aan boord en trok het net aan land. Dat was vol met 153 grote vissen. En hoewel het er zoveel waren, scheurde het net niet. 12 Jezus zei tegen hem: "Kom hier ontbijten". Niemand durfde vragen: "Wie zijt Gij", omdat ze wisten, dat het de Heer was. 13 Jezus kwam, nam het brood en gaf het hun en evenzo de vis. 14 Zo verscheen Jezus voor de derde keer aan zijn leerlingen na gewekt te zijn van tussen de doden.
Drie vragen voor Petrus 15 Toen ze ontbeten hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: "Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief (1), meer dan zij?" Hij zei tegen Hem: "Ja Heer, Gij weet, dat ik van U houd". Hij zei tegen hem: "Hoed mijn lammeren". 16 Hij zei opnieuw, voor de tweede maal tegen hem: "Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief, meer dan zij?" Hij zei tegen Hem: "Ja Heer, Gij weet, dat ik van U houd". Hij zei tegen hem: "Wees een herder voor mijn schapen". 17 Hij zei voor de derde keer tegen hem: "Simon, zoon van Johannes, houdt ge van Mij?" Petrus was bedroefd, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: "Simon, zoon van Johannes, houdt ge van Mij?" En hij zei tegen Hem: "Heer, Gij weet alles, Gij weet, dat ik van U houd". Jezus zei tegen hem: "Hoed mijn schapen. 18 Het is waar wat Ik u zeg (2). Toen ge jong waart, deed ge uw gordel om en ging ge waar ge wilde. Maar, wanneer ge oud zult worden, zult ge uw handen uitsteken en een ander zal uw gordel omdoen en u daar brengen, waar ge niet wilt." 19 Dit zei Hij om aan te duiden met wat voor dood hij God zou verheerlijken. Na dit gezegd te hebben, zei Hij: "Volg Mij!". 20 Petrus keerde zich om en zag de leerling die Jezus liefhad, volgen - diegene welke tijdens de maaltijd zich naar zijn borst had gekeerd en gezegd had: "Heer, wie is degene die u overlevert?" 21 Hem zag Petrus dus en hij zei tegen Jezus: "Heer, en wat is er van hem?" 22 Jezus zei tegen hem: "Als Ik wil, dat hij blijft tot Ik kom, wat hebt gij ermee te doen? Volg gij Mij!" 23 Bij de broeders kwam het verhaal terecht, dat die leerling niet zou sterven. Maar Jezus had tegen hem niet gezegd, dat die leerling niet zou sterven, maar: "Als Ik wil, dat hij blijft tot Ik kom, wat hebt gij ermee te doen?" 24 Dit is de leerling die getuigt van deze dingen en die dit geschreven heeft. En wij weten, dat zijn getuigenis waar is. _________ 1 In deze passage worden twee Griekse woorden voor liefhebben gebruikt: agapan, wat Christelijke opofferende liefde aanduidt en philein, wat gewoon liefhebben beduidt. Agapan is hier vertaald met 'liefhebben' en philein met 'houden van'. 2 Grieks: Amen, amen, Ik zeg u. Slot 25 Er zijn ook nog veel andere dingen die Jezus gedaan heeft. Als die één voor één opgeschreven werden, denk ik, dat de wereld de boeken die geschreven werden, niet kon bevatten.